G ezo n dhe id in F rie s la nd
2. Seksuele risico’s en beschermingsgedrag In dit hoofdstuk wordt een aspect van het thema seksualiteit uitgewerkt, namelijk seksuele risico’s en beschermingsgedrag. De informatie is onder andere gebaseerd op het landelijke onderzoek ‘Seks onder je 25ste’, dat de Rutgers Nisso Groep in 2005 publiceerde. Voor andere aspecten van het thema seksualiteit, bijvoorbeeld kennis en informatiebehoefte van jongeren over seksualiteit, de invloed van media op de seksuele ontwikkeling of de houding van jongeren ten aanzien van homoseksualiteit, wordt verwezen naar dit onderzoek waarvan aan het eind van dit hoofdstuk de bron volledig wordt vermeld. 2.1 Beschermingsgedrag Bij de eerste geslachtsgemeenschap gebruikt 90% van de jongens en 93% van de meisjes een voorbehoedmiddel. Bij geslachtsgemeenschap met de laatste partner ligt dit wat lager: 81% van de jongens en 80% van de meisjes gebruiken dan altijd een voorbehoedmiddel. Ongeveer driekwart van de jongeren gebruikt bij de eerste geslachtsgemeenschap een condoom. 63% van de meisjes en 56% van de jongens gebruikt bij de eerste geslachtsgemeenschap (ook) de anticonceptiepil. Bij geslachtsgemeenschap met de laatste partner gebruikt 33% van de jongens en 21% van de meisjes altijd een condoom. 23% van de jongens en 26% van de meisjes gebruikt nooit een condoom bij geslachtsgemeenschap met de laatste partner.
b. Geslachtsgemeenschap laatste partner
a. Eerste keer geslachtsgemeenschap 35
% jongeren dat geen voorbehoedmiddel gebruikt
% jongeren dat geen voorbehoedmiddel gebruikt
De leeftijd waarop jongeren voor het eerst geslachtsgemeenschap hebben, hangt samen met het gebruik van voorbehoedmiddelen hierbij (zie figuur 1). Tijdens de eerste geslachtsgemeenschap zijn jongeren op jongere leeftijd minder geneigd een voorbehoedmiddel te gebruiken dan jongeren op oudere leeftijd. Hetzelfde blijkt als wordt gevraagd naar geslachts-gemeenschap met de laatste partner. Ook nu blijkt dat in de jongste leeftijdsgroep (12-14 jaar) het percentage jongeren dat nooit een voorbehoedmiddel gebruikt hoger is dan bij de oudere leeftijdsgroepen (jongens 59% en meisjes 77%). Naarmate de leeftijd stijgt, neemt het percentage jongeren dat consequent geen voorbehoedmiddelen gebruikt bij geslachts-gemeenschap met de laatste partner weer toe. Bij deze groep kan dit verband hebben met een kinderwens. (De Graaf et al., 2005) 35
30
30
25
25
20
jongens meisjes
15
20 15
10
10
5 0 13 jaar of jonger
14-15 jaar
16-17 jaar
18 jaar of ouder
5 0 12-14 jaar
15-17 jaar
18-20 jaar
21-25 jaar
Figuur 1. Jongeren die geen voorbehoedmiddelen gebruiken tijdens de eerste geslachtsgemeenschap (a) en geslachtsgemeenschap met de laatste partner (b), per leeftijdsgroep, %. (De Graaf et al., 2005).
GGD Fryslân Januari 2005
1
Jeugd Leefstijl
G ezo n dhe id in F rie s la nd
Verschillen in beschermingsgedrag naar opleidingsniveau Hoogopgeleide jongeren gebruiken vaker consequent een voorbehoedmiddel dan laagopgeleide jongeren. 86% van de hoogopgeleide jongens en 88% van de hoogopgeleide meisjes gebruiken altijd een voorbehoedmiddel bij geslachtsgemeenschap met de laatste partner. Van de laagopgeleide jongens gebruikt 79% altijd een voorbehoedmiddel bij geslachtsgemeenschap met de laatste partner; van de laagopgeleide meisjes is dit 76%. Ook als het gaat om de eerste keer geslachtsgemeenschap laten laagopgeleide meisjes tijdens de eerste geslachtsgemeenschap vaker een voorbehoedmiddel achterwege dan hoogopgeleide meisjes (9% versus 4%). Bij jongens maakt opleidingsniveau hierin geen verschil. (De Graaf et al., 2005) Psychosociale en gedragsfactoren in samenhang met beschermingsgedrag Naast leeftijd, geslacht en opleidingsniveau, kunnen verschillende psychosociale en gedragsfactoren een verband hebben met het gebruik van voorbehoedmiddelen bij geslachtsgemeenschap met de laatste partner. Bij geslachtsgemeenschap met de laatste partner gebruiken jongeren consequent vaker een voorbehoedmiddel als zij: • bij de eerste geslachtsgemeenschap een voorbehoedmiddel hebben gebruikt. • opgroeien in een warm gezinsklimaat. • denken dat vrienden een voorbehoedmiddel gebruiken. • denken veel spijt te zullen hebben na onbeschermde geslachtsgemeenschap. • een hogere interactiecompetentie1 ervaren. (De Graaf et al., 2005) Trend in beschermingsgedrag Uit figuur 2 blijkt dat in de afgelopen tien jaar er bij de jeugd2 een verbetering is te zien ten aanzien van het voorbehoedmiddelengebruik bij de eerste geslachtsgemeenschap. Zowel pil als condooms worden vaker gebruikt. Ook bij geslachtsgemeenschap met de laatste partner is het gebruik van voorbehoedmiddelen door jongeren verbeterd (staat niet in de figuur). 100 %
80 60
1995
40
2005
20 0 geen voorbehoedmiddel
condoom
pil
condoom+pil
Figuur 2. Gebruik van voorbehoedmiddelen bij de eerste geslachtgemeenschap onder de schoolse jeugd (12 jaar en ouder) in 1995 en 2005. (De Graaf et al. 2005).
1
Interactiecompetentie is een complex concept, bestaande uit het met de laatste partner kunnen praten over seks wanneer je dit wilt, weten wat je wilt en wat de andere wil, grenzen kunnen trekken en respecteren en zelfverzekerdheid over uiterlijk en prestaties. 2 De vergelijking tussen 2005 en 1995 ten aanzien van beschermingsgedrag betreft jongeren in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs.
GGD Fryslân Januari 2005
2
Jeugd Leefstijl
G ezo n dhe id in F rie s la nd
2.2 Overhalen en dwang3 Ongeveer 18% van de meisjes is wel eens gedwongen tot seksuele handelingen. Ditzelfde geldt ongeveer voor 4% van de jongens. Drieëntwintig van de 1000 meisjes en 7 op de 1000 jongens hebben ervaring met seksuele dwang voor het 12de jaar. Onder seksuele dwang wordt elke vorm van gedwongen lichamelijke intimiteit verstaan, dus niet alleen gedwongen geslachtgemeenschap. Laag opgeleide jongeren zijn vaker ooit gedwongen tot seksuele handelingen dan hoogopgeleide jongeren. In totaal heeft 1% van de meisjes en 2% van de jongens ervaring met betaalde seks. Bij 57% van de meisjes die ervaring hebben met betaalde seks, is sprake van overhalen of dwang om hiertoe te komen. Bij jongens is dit 17%. Homoseksuele jongens hebben meer ervaring met seksuele dwang dan heteroseksuele jongens (26% versus 4%). Deze verschillen worden niet verklaard door factoren die samenhangen met seksuele dwang, zoals het gezinsklimaat. (De Graaf et al. 2005) 2.3 Tienerzwangerschappen In 2004 zijn in Nederland 12.8 van de 1000 meisjes van 15-19 jaar zwanger4 geraakt. Het geboortecijfer bij deze groep is 4.6 per 1000 meisjes; het abortuscijfer 8.2 per 1000. De meerderheid van de tienermeisjes die zwanger raken, laat de zwangerschap afbreken. In 2004 ondergingen iets meer dan 63 van elke 100 zwangere tieners een abortus. (Wijsen et al., 2004) In Friesland zijn in 2004 75 kinderen geboren met een moeder jonger dan 20 jaar (CBS Statline 2006). Dit komt overeen met een geboortecijfer van 3.8 per 1000 Friese meisjes van 15 tot en met 19 jaar. Er zijn geen gegevens beschikbaar van abortus onder Friese meisjes.
2
0
4 20 0
20 0
20 0
0 19 9
0 19 8
19 7
19 6
0
18,0 16,0 14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 2,0 0,0 0
geboortecijfer per 1000 meisjes jonger dan 20 jaar
Trend in tienerzwangerschappen In figuur 3 is aangegeven hoe het aantal geboorten per 1000 tienermeisjes zich sinds de jaren ’60 in Nederland heeft ontwikkeld. In de tweede helft van de jaren ’60 kende het aantal geboorten per 1000 tienermeisjes zijn hoogtepunt. In de jaren daarna is een sterke daling te zien. Halverwege de jaren ’90 was het aantal geboorten per 1000 tienermeisjes 4.1. Weliswaar steeg het aantal geboorten per 1000 tienermeisje vanaf 1996 licht, maar is het weer gedaald sinds 2001. (CBS Statline; Garssen, 2004)
3
Bij het hoofdstuk Sociale omgeving is het thema Kindermishandeling opgenomen, waar meer informatie te vinden is over seksueel misbruik. 4 Exclusief miskramen.
GGD Fryslân Januari 2005
3
Jeugd Leefstijl
G ezo n dhe id in F rie s la nd
Figuur 3. Geboortecijfer per 1000 meisjes jonger dan 20 jaar van 1960 tot en met 2004 in Nederland. (CBS Statline 2006). 2.4 Seksueel overdraagbare aandoeningen Seksueel overdraagbare aandoeningen worden afgekort als soa. Soa worden uitsluitend overgedragen door seksueel contact. Het gebruik van een condoom tijdens het vrijen biedt de beste bescherming tegen de meeste soa. Bij 6 op de 1000 jongens en 12 op de 1000 meisjes tot 25 jaar wordt jaarlijks een soa geconstateerd. Slechts een enkeling wordt seropositief bevonden. (De Graaf et al. 2005) In Friesland worden soa tests uitgevoerd door het Friese laboratorium voor volksgezondheid. Het laboratorium voor volksgezondheid ontvangt onderzoeksmonsters van Friese huisartsen en GGD Fryslân. Het kan zijn dat personen woonachtig buiten Friesland zich laten testen in Friesland, wat een vertroebeling kan geven van het aantal positief bevonden soa tests. Vice versa kunnen personen woonachtig in Friesland zich buiten de provinciegrenzen laten testen, waardoor deze niet opgenomen zijn in de registratie van het Friese laboratorium voor volksgezondheid. In 2005 werden in Friesland ongeveer 900 personen positief bevonden op een soa5 (figuur 4). In Nederland werden in 2005 circa 7500 personen positief bevonden op een soa. Verhoudings-gewijs worden in Friesland meer mensen positief getest op chlamydia en syfilis dan in Nederland het geval is (chlamydia: 81% versus 69%; syfilis: 13% versus 8%). Het omgekeerde geldt voor gonorroe en hiv (gonorroe: 5% versus 20%; hiv: 1% versus 4%). (RIVM, 2005; GGD Fryslân, 2005) a.Friesland 114
b.Nederland
9 577
46
269
chlamydia gonorroe
1494
syfilis hiv 5146 732
Figuur 4. Aantal personen in Friesland (a) en Nederland (b) dat in 2005 positief is getest op een soa, uitgesplitst naar type soa. (GGD Fryslân). Het totaal aantal positieve chlamydia tests in 2005 in Friesland is 794. Dit is iets hoger dan het totaal aantal personen dat positief is getest op chlamydia (figuur 4). Dit wordt veroorzaakt door het feit dat een kleine groep personen binnen een jaar meer dan 1 keer positief wordt getest op chlamydia. Ongeveer tweederde van de groep personen die positief wordt getest op chlamydia is vrouw en eenderde is man. Dit verschil wordt mogelijk verklaard doordat over het algemeen meer vrouwen dan mannen zich laten testen op een soa. Bovendien manifesteren de klachten als gevolg van een chlamydia-infectie zich bij vrouwen duidelijker dan bij mannen en zijn de consequenties van een niet-behandelde chlamydia-infectie voor vrouwen ernstiger dan voor mannen. 5
De soa die hier worden bedoeld zijn chlamydia, gonorroe, syfilis en hiv.
GGD Fryslân Januari 2005
4
Jeugd Leefstijl
G ezo n dhe id in F rie s la nd
20% van de groep personen die positief wordt getest op chlamydia is jonger dan 20 jaar en ruim de helft is tussen de 20 en 25 jaar. Het aandeel van deze leeftijdscategorie in het aantal chlamydia infecties is de afgelopen jaren fors gestegen. (GGD Fryslân 2005) Trend in soa In 2005 constateerde GGD Fryslân een stijging van het aantal chlamydia-infecties met 33% ten opzichte van vorig jaar. Het aantal syfilisinfecties is toegenomen met 25%; het aantal gonorroe-infecties is licht gedaald. Het aantal nieuwe hiv-infecties is gedaald, in 2005 zijn er 9 nieuwe hiv-diagnoses in Friesland gesteld. De toename van het aantal chlamydia en syfilisinfecties is voor een deel toe te schrijven aan het totaal aantal uitgevoerde soa-onderzoeken in Friesland. Dit is gestegen met 23% procent (totaal 26.376 onderzoeken). Verder valt er een toename van bezoekers aan de anonieme soa-onderzoeksfaciliteit van GGD Fryslân (16%) te zien.
% positieve chlamydia tests op totaal aantal onderzoeken
Voor wat betreft het totale aantal personen dat positief wordt bevonden voor chlamydia is de afgelopen jaren echter een procentuele toename te zien op het totaal aantal uitgevoerde chlamydia-onderzoeken (zie figuur 5). 12,0 10,0 9,9 8,0 7,2
6,0
7,7
7,8
2003
2004
4,0 2,0 0,0 2002
2005
Figuur 5. Procentuele toename van het aantal mensen dat positief is bevonden op een chlamydia-onderzoek op het totaal aantal uitgevoerde chlamydia-onderzoeken in Friesland, 2002-2005 (GGD Fryslân, 2005). In Nederland laat de trend in het totale aantal soa diagnoses in Nederland over de afgelopen 5 jaar een overwegend continue toename zien voor syfilis, hiv en chalmydia. Gonorroe is ongeveer gelijk gebleven. Deze trends zijn lastig te verklaren omdat ze mogelijk veroorzaakt worden door een combinatie van factoren, zoals een actiever testbeleid, een epidemie binnen een specifieke groep, toename van onveilig seksueel gedrag, verbeterde registratie, verhoogde alertheid op soa, etc. (RIVM, 2006). 2.5 Tienerzwangerschappen en soa in de Friese gemeenten In tabel 1 staat weergegeven het aantal positieve soa tests per Friese gemeente in 2005, waarbij een uitsplitsing is gemaakt naar het totaal aantal positieve soa tests en het aantal positieve soa tests bij personen tot en met 25 jaar. Het aantal soa in tabel 1 zegt niets over het voorkomen van soa in de betreffende gemeente. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat men zich buiten de provinciegrenzen laat testen op soa, waardoor dit niet in de Friese registratie terechtkomt. In de rechterkolom van tabel 1 staat het geboortecijfer per Friese gemeente gegeven, waarbij de moeder ten tijde van de geboorte jonger is dan 20 jaar. Aangezien het absolute aantal tienermeisjes dat een kind krijgt zeer gering is, is er voor gekozen het aantal levendgeborenen per 1000 meisjes van 15 tot en met 19 jaar weer te geven. Omdat er maar weinig gemeenten zijn met meer dan 1000 meisje van 15-19 jaar, telt een extra geboorte zwaar. Om die reden is een gemiddelde genomen van de jaren
GGD Fryslân Januari 2005
5
Jeugd Leefstijl
G ezo n dhe id in F rie s la nd
2000 tot en met 2004. Desalniettemin moet het geboortecijfer van kleine gemeenten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
Tabel 1. Totaal aantal positieve soa tests en aantal positieve soa tests bij personen tot en met 25 jaar in 2005 per Friese gemeente (registratie Fries laboratorium voor volksgezondheid); geboortecijfer per 1000 meisjes van 15 tot en met 19 jaar over de periode 2000-2004 totaal aantal geboorten in 2004 per Friese gemeente (CBS Statline; bewerking GGD Fryslân). Aantal positieve soa testen in 2005* Geboortecijfer per totaal Personen van 25 1000 meisjes van 15 tot en met 19 jaar** jaar of jonger Achtkarspelen Ameland het Bildt Boarnsterhim Bolsward Dantumadeel Dongeradeel Ferwerderadiel Franekeradeel Gaasterlân-Sleat Harlingen Heerenveen Kollumerland c.a. Leeuwarden Leeuwarderadeel Lemsterland Littenseradiel Menaldumadeel Nijefurd Ooststellingwerf Opsterland Schiermonnikoog Skarsterlân Smallingerland Sneek Terschelling Tytsjerksteradiel Vlieland Weststellingwerf Wymbritseradiel Wûnseradiel
10 5 7 10 6 9 3 2 10 3 6 35 2 170 0 3 0 7 2 9 4 2 14 39 24 4 4 2 23 10 5
18 5 9 25 12 17 6 3 20 4 14 56 4 238 4 8 1 10 2 14 14 2 23 56 39 9 8 2 35 19 9
3,6 4,7 2,7 1,5 6,1 2,7 5,1 1,4 2,4 0,0 7,2 3,5 3,7 8,6 1,2 4,5 2,4 1,9 0,7 5,1 4,3 0,0 1,5 7,6 9,4 2,0 1,0 6,1 7,1 2,2 0,8
* Het totaal aantal personen dat door het Friese laboratorium voor volksgezondheid positief is getest op een soa, is hoger dan de som van het aantal positieve soa tests per Friese gemeente. Dit wordt onder meer veroorzaakt doordat niet van alle personen bekend is in welke gemeente zij wonen, dan wel dat een deel van de personen buiten Friesland woont. ** Het geboortecijfer per 1000 meisjes van 15 tot en met 19 jaar in Friesland in de periode 2000 tot en met 2004 is 4.8.
GGD Fryslân Januari 2005
6
Jeugd Leefstijl
G ezo n dhe id in F rie s la nd
Conclusies Jongeren en seksueel gedrag •
Op jongere leeftijd zijn jongeren mind
•
er snel geneigd een voorbehoedmiddel te gebruiken bij geslachtsgemeenschap dan op oudere leeftijd.
•
Hoogopgeleide jongeren gebruiken vaker consequent een voorbehoedmiddel dan laagopgeleide jongeren.
•
Het gebruik van voorbehoedmiddelen door jongeren hangt samen met psychosociale en gedragsfactoren.
•
De afgelopen 10 jaar is het gebruik van voorbehoedmiddelen door jongeren toegenomen.
•
18% van de meisjes en 4% van de jongens is wel eens gedwongen tot seksuele handelingen.
•
Het geboortecijfer bij meisjes jonger dan 20 jaar is 4.6 per 1000 meisjes. Het abortuscijfer is 8.2 per 1000 meisjes. In Friesland is het geboortecijfer onder tienermeisjes 3.8 per 1000 meisjes.
•
Bij 6 op de 1000 jongens en 12 op de 1000 meisjes tot 25 jaar wordt jaarlijks een soa geconstateerd. Slechts een enkeling wordt seropositief bevonden.
•
De trend in het totale aantal soa diagnoses in Nederland over de afgelopen 5 jaar laat een overwegend continue toename zien voor syfilis, hiv en chlamydia. Voor wat betreft chlamydia en syfilis is deze trend ook zichtbaar in Friesland.
Geraadpleegde bronnen 1. De Graaf H., Meijer S., Poelman J., Vanwesenbeeck I.; Seks onder je 25ste, definitieve resultaten; Rutgers Nisso Groep/ Soa Aids Nederland; Utrecht; 2005 2. Centraal Bureau voor de Statistiek; Statline; 2005 3. Wijsen C.; Van Lee L.; Landelijke abortusregistratie 2004; Rutgers Nisso Groep; 2005 4. Evenhuis E.E.; Factsheet Tienermoeders in Nederland; Rutgers Nisso Groep; 2001 5. RIVM; Thermometer soa en hiv, stand van zaken; maart 2006 6. Garssen J.; Tiernermoeders: recente trends en mogelijke verklaringen; Bevolkingstrends 1ste kwartaal 2004 7. Vogels T., Buitendijk SE., Bruil J., Dijkstra NS., Paulussen TGWM.; Jongeren, seksualiteit, preventie en hulpverlening. Een verkenning van de situatie in 2002.; TNO-rapport 2002.281. Leiden: TNO, 2002. 8. GGD Fryslân / Registratie Laboratorium voor Volksgezondheid Friesland; 2005
GGD Fryslân Januari 2005
7
Jeugd Leefstijl