“Join us in creating Excellence!” Over depressie en genot in onze cultuur 1 Zoals kapitein Zisca, “die wilde dat er na zijn dood van zijn huid een trommel gemaakt werd, waarvan het geluid zijn vijanden op de vlucht zou jagen”, hoopte Robert Burton in het begin van de 17e eeuw dat het lezen en citeren van zijn lijvige werk “The Anatomy of Melancholy” bij menigeen de zwartgalligheid op de vlucht zou jagen. 2 Burtons bezwerende geroffel slaagde er echter niet in de zwartgalligheid te verjagen. Maar omgekeerd heeft het geroffel zelf ons schijnbaar wel betoverd, want het heeft doorheen de tijd velen aangezet om mee te gaan roffelen in allerlei allianties tegen depressie en zelfmoord. In plaats van telkens weer te herhalen dat we in een droevige, depressieve tijd leven, moeten we inderdaad ook eens zijn ommezijde of onafscheidelijke pendant benadrukken en duidelijk maken dat we in een “Anti-depressant Era” (Healy) leven. Het is een dubbeltje op zijn kant: de “depressant Era” en de “anti-depressant Era” zijn twee zijden van dezelfde munt. In deze tekst willen we deze “ideologische” muntsoort kritisch belichten, een muntsoort die de “echte” munt doet circuleren op de vrije markt van het geluk of van de “(anti-)depressant objects”.
Kapitalisme en drugs (1): “A Requiem for a Dream” Om de mensen, hun geld en de waren op de markt in circulatie te brengen, zijn in de eerste plaats boodschappers nodig die ons aanspreken, verwondering wekken en verleiden. Denk aan de talloze sirenen die ons dagelijks verleiden via internet, televisie, radio, telefoon, sms, life-style-magazines, en ons lieflijk maar dwingend toezingen “Hello, Make sure you got it!” Deze flitsende uitnodigingen viseren onze menselijke aandoeningen, onze zwaktes. “Het ligt niet aan u!” “Donkere wolken in uw hoofd? Stemmingsschommelingen? Een druk kind? Lusteloos? Moe? MorEPA omega-3 voor het behoud van het emotionele en fysieke welzijn, verbetert de concentratie, vermindert de stress, verhoogt de immuniteit, beschermt de huid tegen veroudering (…) voor kinderen vanaf 5 jaar. Natuurlijke aardbeiensmaak. (…).” Ook al gaat het gros van dit soort reclame-boodschappen ons bewust voorbij, dan nog parasiteren de woorden onbewust op het kwetsbare breekvlak waarop men zich overgeeft en bijvoorbeeld chocopashka koopt omdat de verpakking vermeldt dat er omega-3 in zit. Niemand zal ontkennen dat het onbehagen in de cultuur en het zoeken naar nieuwe drugs hand in hand gaan. Vroeger was het niet anders. Aan de hand van The Anatomy of Melancholy van Burton zouden we honderden receptjes kunnen samenstellen om ons terug beter te doen presteren. En nooit is het goed genoeg: waar de topprestatie net niet bereikt wordt, ligt het gebruik van doping het meest voor de hand. Onze westerse cultuur is grotendeels op die oppeppende, prikkelversnellende substantie gebaseerd. 3 Ze doet de materiële en immateriële waren op de markt immers veel sneller circuleren. Tegelijk put deze substantie echter wel de 1
Deze tekst bestaat uit een bundeling van enkele recensies, geschreven voor het recensietijdschrift Leesidee in 2000/2001, en een lezing op de jaarlijkse algemene vergadering van CGG-Largo op 14.06.2007. Gepubliceerd in: Skripta, Bulletin van de Kring voor Psychoanalyse van de New Lacanian School, ed. 2/3, 2007, pp. 59-75. 2 Robert Burton, Democritus Jr. tot de lezer, in: Melancholie der liefde, Amsterdam, De Arbeiderspers, Klassieke Curiosa nr. 6, 1969, p.9. 3 Zie o.a.: David T. Courtwright, Forces of Habit. Drugs and the making of the modern world, Harvard University Press, Cambridge, Massachusetts and London, 3th printing, 2002.
1
homeostase van veel mensen uit. Dat is de andere kant van de medaille. Eenmaal opnieuw door een prikkelovervloed over een grens getrokken, glijdt men weer weg in een burn-out, depressie, slapeloosheid, stress, chronische vermoeidheid, verveling, enz, of geraakt men zelfs volledig ontkoppeld van de Ander in een psychotische débranchement-déclenchement. Een heel treffende illustratie van deze slingerbeweging tussen prikkelarmoede, prikkelversnelling en prikkelovervloed, en van de desastreuze gevolgen van onze kapitalistische cultuur die met behulp van een simpele drug het onbehagen uit de wereld wil helpen of het symptoom in het niets wil oplossen, krijgen we te zien in Darren Aronofsky’s film “A Requiem for a Dream” (2000) - een duistere spiegel van onze tijd. “Join us in creating Excellence”: “Samen maken we iets moois van uw leven”, luidt het op de televisie. “Uw leven is spannender dan u had gedroomd.” Daar begint het. Ondertussen streelt Sara Goldfarb een pralientje uit de bovenste etage van haar pralinedoos. De telefoon rinkelt: Sara Goldfarb is uitverkoren om deel te nemen aan een TV-quizz. “You already won” weet de stem haar te vertellen. “We got a winner”. Ze is zichtbaar ontroerd. Nooit gedacht dat ze op televisie zou komen. Onmiddellijk grijpt ze geëmotioneerd naar een foto waarop ze in een rode jurk naast haar zoon in toga en haar ondertussen overleden echtgenoot te zien is. De verleden tijd. Ze hunkert ernaar, en neemt haar rode jurk uit de kast. Maar die past haar niet meer. “10 pond lichter in tien dagen”, leest ze in haar dieetboek. “30 days to revolutionize your life… 1-900-976 JUICE” ziet ze op haar beeldscherm. “Juice”, dat is wat ze nodig heeft. Levenssap, levenskracht, fut, passie! “Meer passie in je leven, eet dan geen rood vlees” dicteert de stem op televisie. Of nog: “Geef uzelf dertig dagen, en u wordt gegarandeerd een ander mens”. Sara Goldfarb incorporeert die stem. Deze wordt van haar. Ze wordt haar UberIch. Aldus begint ze zichzelf, perfect in de lijn van de cognitieve gedragspsychologie, op een positieve manier te conditioneren door tegen zichzelf te praten: “Ik voel me beter in een rode jurk dan met een broodje kaas!” Of nog: “I’m thinking thin!”, “Ik denk mezelf dun!” Maar naarmate de tijd verstrijkt, schijnen haar bewust geprogrammeerde cognities niet meer opgewassen tegen de aandrift. Een weinig scrupuleuze dokter schrijft haar pillen voor die haar eetlust drastisch verminderen, pillen die haar veel meer Juice of fut geven, en ook slaappillen. Op slag verandert de tijdsdimensie. Plots gaat alles bijzonder snel. De pillen, de brievenbus (waarin de uitnodiging voor de televisieshow moet vallen), de weegschaal en de rits van de rode jurk, scanderen haar flink opgepepte bestaan. “Ik pas bijna in m’n rode jurk die ik aanhad tijdens je diploma-uitreiking, en die je vader zo mooi vond” zegt ze tegen haar zoon, wanneer die nog eens op bezoek komt. “Ik weet nog hoe hij naar me keek in die rode jurk.” Maar mama, vraagt haar zoon, “what is the big deal about the red dress?” Let op de woordkeuze: haar zoon kent de wereld van de pep en van het geld, of van de “big deals”, bijzonder goed. “Wat is er toch met die rode jurk? Het is een sleutelpassage in de film. Dat de pepmiddelen, volgens de zoon, haar wel eens helemaal zouden kunnen vernietigen op korte tijd, kan haar niet schelen. Wat telt, is dat ze nu iemand is, dat ze binnenkort op TV kan komen in haar rode jurk, en dat ze op die manier opnieuw iets kan betekenen in de ogen van de ander. “Straks zien miljoenen mensen me op tv en die vinden me allemaal leuk.” De rode jurk is voor haar de enige bestaansreden geworden. Oud en eenzaam, niemand meer om voor te zorgen, en ook niemand meer die zich om haar bekommert… De door de pillen en de televisie opgepepte droom vindt hierin zijn aangrijpingspunt: miljoenen mensen die kijken naar haar stralende glimlach, haar mooie rode jurk, die haar horen spreken over haar man en
2
succesvolle zoon die tegelijk mee kijken - die kijken naar haar imaginaire ideaal of ideaal-ik vanuit haar symbolische ideaal, haar Ik-Ideaal. Dat is de wijze waarop zij wensvervullend ziet dat de anderen haar zien. Samengevat, “the big deal about the red dress” is “coming on television”. The big deal about coming on television is “being loved”, “being someone”. En, the big deal of the pills, is “fitting in the red dress”… Maar de pillen, die oorspronkelijk werden ingezet als middel om de rode-jurk-knoop te kunnen dicht ritsen (S en I), worden steeds meer een oorzaak op zich (R). De succesvolle, excellente droom van Sara Goldfarb baart monsters. Wanneer ze haar pillengebruik verdubbelt, breekt de psychose helemaal door. Met een stralende glimlach in haar rode jurk ziet ze zichzelf op televisie verschijnen terwijl de omstaanders jubelend roepen: “Juice voor Sara! Juice voor Sara! Juice voor Sara! Oooohhh. Sara Juice! Sara Juice! Oooohhh. Sara!” De frigo begint de dansen, en zelf vliegt ze de huiskamer rond als een insect dat teveel insecticide gesnoven heeft – speed. Haar droom verandert in een nachtmerrie, in een vernietigende achtervolger die haar woonkamer binnenbreekt in verbale en visuele hallucinaties. Haar door de media extra gecultiveerde droom – d.w.z. de mooie, lachende Sara, in rode jurk, op televisie – stapt de huiskamer binnen samen met de quiz-master en allerlei danseresjes. Ze spotten met haar ellendige wezen, en roepen tenslotte: “Feed me Sara! Feed me Sara! Feed me Sara! Feed me Sara!” Wat van binnenuit verworpen werd, keert van buiten terug in visuele en verbale hallucinaties. Zes maanden na het begin van haar vermageringskuur moet Sara Goldfarb in kritieke toestand worden opgenomen in een psychiatrische kliniek. A Requiem for a Dream.
Kapitalisme en drugs (2): psycho-educatie van de depressie-ideologie “A Requiem for a Dream” van Aronofsky is uiteraard niet exemplarisch voor onze gezondheidszorg, maar wel voor de geest van de kapitalistische markt die door de gezondheidszorg waart. Op een schaamteloze manier parasiteert de markt op het psychische en lichamelijke leed van de consumenten om haar waren te kunnen verkopen. Het subject van de klant wordt in die beweging volledig aan de kant geschoven. Velen voelen zich daarom compleet gedesoriënteerd of tot een object gereduceerd in deze wereld waarin de Ander niet bestaat, en eisen ten slotte het recht op om met behulp van een “gespecialiseerde” of “wetenschappelijke” zorg een erkende identiteit te vinden. Op die vraag zien we nu de laatste decennia allerlei “gespecialiseerde” ideologieën antwoorden die ons bereiken via een marketing van wetenschappelijke ideeën, waarin de marketing van diensten, producten of objecten die verkocht kunnen worden, de kern vormen. Het gaat om ideologieën die zich gespecialiseerd hebben in één symptoom of ziekte (zoals bijvoorbeeld ADHD, autisme, enz.), waarin het (psycho-)educatieve programma de a priori maat bepaalt van de oplossing. Hier zullen we ons beperken tot een korte bespreking van wat we een biologische “depressie-ideologie” in onze cultuur noemen. De klacht van Sara Goldfarb werd gereduceerd tot zwaarlijvigheid, en de efficiënte behandeling beperkte zich dan ook tot een vermageringskuur via pillen. Dat de onderliggende psychische structuur van die klacht daarbij volledig genegeerd werd, had echter desastreuze gevolgen… Een andere dokter zou nu een zware, gemaskeerde depressie kunnen diagnostiseren, en Sara Goldfarb doorverwijzen naar een “gespecialiseerde” behandeling, waarin ditmaal voornamelijk het juiste gebruik van de antidepressiva centraal zou staan. Maar zou zo’n “gespecialiseerde” behandeling, die meteen zou starten met een psycho-educatieve training ook niet onmiddellijk de psychotische structuur van een “cliënt” als Sara Goldfarb
3
miskennen? Zou er niet opnieuw een proces in gang gezet worden dat evengoed voorbij zou gaan aan de logica van de symptomen, van de verhouding tot het verlangen en het genot? “De depressieve mens excuseren is het begin van de behandeling” "Lies, je bent niet hysterisch, je hebt een onbehandelde depressie!" Lies voegt er in haar verhaal over haar ziektegeschiedenis voor de lezer aan toe: "En met 'depressie' wilde hij [de psychiater] duidelijk maken dat ik een stukje geëxcuseerd was". 4 "De depressieve mens excuseren is het begin van de behandeling", zo schrijven zowel de auteurs van Depressie: onderkennen en behandelen als van Manie en manische depressie uit de reeks 'Mens en psyche'. 5 De wortels van deze ziekten (depressie en manie) zijn te vinden in de biochemie, en dus niet in de subjectieve belevingswereld zoals de patiënten wel eens schijnen te geloven. Het komt er dan ook op aan om de (manische of depressieve) patiënten een juiste voorlichting te geven. Via de psycho-educatie wordt de patiënt uitgelegd wat de oorzaak is van zijn ziekte: "In een begrijpelijke taal leert de behandelaar de patiënt en zijn familie de ziekte te aanvaarden als een verstoring in de biochemie van de hersenen. Niemand heeft er schuld aan, noch de opvoeding, noch de traumata van de voorbije jaren." 6 Het is de biochemische uitrusting in de hersenen, en dan voor de depressie met name een tekort aan neurotransmitters noradrelanine, dopamine of serotonine, die de onderbouw van de biologische depressie vormt. De bio-wetenschap diagnostiseert en stuurt de behandeling: de antidepressiva zijn de hoeksteen van de behandeling. Enkel en alleen zij zorgen voor een verandering aan de basis. En daarom vormt de ‘drug therapy’ de kwintessens van de psychotherapie, waarin de psycholoog de patiënt op een creatieve en constructieve manier moet leren waarom en wanneer hij zijn pillen moet slikken: "Hoe fijner en zorgvuldiger de medicijnenstrategie, hoe constructiever de houding van de vertrouwensarts in een blijvende samenwerkingsrelatie met de zieke en familie, des te minder verlies van levenskwaliteit (defect) zal er ontstaan." 7 Psycho-educatie is noodzakelijk, want met de deculpabilisering is meteen ook elk (onbewust) weten en elke mogelijke overdrachtsrelatie uit de weg geruimd. Het “wetenschappelijke” verhaal dient precies om de daardoor ontstane leegte op te vullen, M.a.w., om de foute subjectieve gedachten van de patiënten te substitueren. “Telkens valt op hoe weinig patiënten weten aan welke ziekte ze lijden, wat er met hen gebeurt, waarom ze bepaalde medicijnen moeten slikken, wat de gevolgen zijn van een onbehandelde manie en wat ze er zelf aan kunnen doen. Net zoals bij de depressie is psycho-educatie – informatie, steun en educatie samen – de beste therapeutische invalshoek. Zo leren èn de patiënt èn de familie inzicht krijgen in een adequaat antwoord als de ziekte toeslaat.” 8 Het is natuurlijk zinloos om vanuit een nieuw soort anti-psychiatrisch discours te pleiten tegen het gebruik van medicijnen zoals antidepressiva. Ze kunnen het leven van vele patiënten inderdaad heel wat draaglijker maken. Maar de stelling die de oorzaak van de depressie volledig reduceert tot het substraat waarop de antidepressiva werken, getuigt echter omgekeerd van een sciëntistische wensdroom waarin de grens tussen wetenschap en ideologie is opgeheven. De auteurs van Manie en manische depressie, omschrijven deze Aufhebung - “de grootste uitdaging in de volgende decennia voor de geestelijke gezondheidszorg” - heel klaar in wat ze 4
A. Tanghe & E. Bollen, Manie en manische depressie, Garant, Leuven-Apeldoorn, 2000, p. 33. A. Tanghe & A. De Maesschalck, Depressie: onderkennen en behandelen, Garant, Leuven-Apeldoorn, 2000, p. 114. 6 A. Tanghe & E. Bollen, Ibid., p.125. 7 Ibid. 8 Ibid., p. 94. 5
4
zelf een nieuwe waarheid, zelf een slogan noemen: “Er leeft onder psychiaters stilaan een gevoel van een psychiatrische paradox: hoe meer en hoe verfijnder we psychiatrische stoornissen beschrijven, hoe minder ze beantwoorden aan de werkelijkheid of de ‘modale patiënt’. Er is zoveel comorbiditeit dat we onze visie op de vele aparte ziekte-eenheden moeten herzien. Om een ziekte te kunnen behandelen is het stellen van een juiste diagnose essentieel. Deze gulden regel gaat echter steeds minder op voor psychiatrische ziekten, tenminste als men naar de toepassing van de medicatie kijkt. Wat opvalt is dat eenzelfde medicijn voor steeds meer verschillende stoornissen kan worden ingezet. Hiermee wordt een evolutie bekrachtigd die al enkele jaren te bespeuren is. Dit is wellicht de grootste uitdaging in de volgende decennia voor de geestelijke gezondheidszorg. Deze paradoxale ontwikkeling is een feit. Terwijl steeds meer gedetailleerde processen in de hersenen worden omschreven, zijn de medicijnen die ze moeten behandelen steeds breder in te zetten, dus een nieuwe waarheid, zelfs een slogan: één medicijn voor allerlei psychiatrische stoornissen." 9 Politieke economie van de depressie als ziektebeeld Vanaf de jaren vijftig in de 20e eeuw is de wensdroom van een steeds ingrijpendere vorm van “medical engineering” het leidmotief geweest van de psychofarmaceutische revolutie, die de hele gezondheidszorg (institutioneel, ambulant en privé) volledig veranderd heeft. Samen met deze revolutie is de klassieke psychiatrie weggeveegd en de depressie (samen met een aantal andere ziektebeelden) als klinische categorie definitief doorgebroken. De fascinerende geschiedenis van de opvattingen over depressie vanaf de doorbraak van de psychofarmaca (eind jaren ’50), kunnen we hier onmogelijk in detail bespreken. Ik beperk me hier te verwijzen naar David Healy, een befaamde Britse farmacoloog, die over deze geschiedenis een ideologie-kritisch meesterwerk schreef, The Anti-Depressant Era. 10 Healy toont duidelijk aan dat niet zozeer de pillen of antidepressiva een groot commercieel belang hebben als waren op de markt, maar dat vooral de opvattingen, denkbeelden of theorieën over de ziektes (die de pillen zogenaamd behandelen) steeds meer aan commercieel belang hebben gewonnen als elkaar concurrerende waren op de markt. “It has become more and more difficult to distinguish between the marketing of scientific ideas and the marketing of psychotropic compounds”, schrijft Healy. “The selection of scientific ideas according to their coincidence with commercial interests is becoming an increasingly important factor in shaping the academic marketplace. Put another way, drugs companies obviously make drugs, but less obviously they make views of illnesses.” 11 Of nog anders: “Although there are clearly psychobiological inputs to many psychiatric disorders, we are at present in a state where companies can not only seek to find the key to the lock but can dictate a great deal of the shape of the lock to which a key must fit.” 12 De vorm van het slot is het idee dat moet worden verkocht, en dat idee heeft altijd een naam. “Depressie” bijvoorbeeld. Dat in landen zoals Nigeria of Maleisië deze betekenaar zijn intrede nog niet heeft gedaan, betekent uiteraard niet dat er in die landen alleen maar vrolijke mensen zouden rondlopen. Het betekent alleen maar dat de cultuurhistorische vormgeving aan 9
Ibid., p.153-154. D. Healy, The Anti-Depressant Era, Harvard University Press, Cambridge, Massachussetts and London, 4th printing, 2003. 11 Ibid., p.180-181. 12 Ibid., p.212. Zie o.a. ook : W. Vandereycken, Over bittere en vergulde pillen : psychiatrie in het licht (of de schaduw) van de farmaceutische industrie, Tijdschrift voor psychiatrie 48 (2006) 2, p. 119-129. 10
5
bepaalde gevoelens zoals triestheid, neerslachtigheid, zwaarmoedigheid, onbehagen, verdriet, enz. in die landen drastisch verschilt van de ideologie die in onze landen steeds meer verzorgd wordt door onze cyclothymische markteconomie. 13 Interpellatie van het neerslachtige individu tot subject van de depressie-ideologie Alles vangt aan met de identificatie. De naamgeving identificeert, impliceert en dicteert. “Lies, je bent niet hysterisch, maar je hebt een onbehandelde depressie!” Het is een kwestie van identiteit, en ruimer, van ideologie waarin de identiteit steeds centraal staat. Deze ideologische operatie werd door Louis Althusser omschreven als een “interpellatie van de individuen tot subjecten”. 14 Zo interpelleert de meester de neerslachtige individuen tot subjecten van de depressie-ideologie. Het is een magische operatie, want met deze operatie transformeert een uniek wezen met een unieke levensgeschiedenis, plots in een becijferde identiteit. En eenmaal geïdentificeerd en ingevoegd in die becijferende Ander, worden de lotgevallen van het subject ook evalueerbaar. Deze evaluatie blijft verder haar initiële, mystagogische karakter behouden: “formellement, l’évaluation reproduit le moment mythique où le signifiant vient à l’homme, et où se perd une part de jouissance, le fameux ‘plus de jouir’. Et c’est pourquoi il y a quelque chose de mystique, mystagogique, dans cette opération – dont je ne pense pas que les opérateurs aient eux-mêmes percé les mystères.” 15 Wat er daar gereproduceerd wordt, is het initiële moment waarop de betekenaar zich grift op het (mythische, oorspronkelijke of ongedeelde) individu of subject (S). Het wordt gemarkeerd door een trek van de betekenaar en wordt een gedeeld subject (S → $). Het anonieme individu wordt hier geïnterpelleerd tot een gedeeld subject. Maar dat gedeelde subject wordt meteen ook van een meesterbetekenaar (S1), zoals “depressie”, voorzien (substitutie van $ door S1). Het krijgt als het ware een paspoort mee, waarmee het subject van de betekenaar dan tegelijk wordt doorverwezen naar de andere betekenaars of het weten van de ideologische structuur (S2). De rest van de operatie is het object a. Object a is het product: enerzijds betreft het een object dat met een logische consistentie een leegte omcirkelt, maar anderzijds heeft het een reële substantie. Het is nu precies dat object (“plus-de-jouir”) dat in onze cultuur steeds meer gereduceerd wordt tot een consumptieobject. 13
« La ‘depression’ n’est entrée dans le langage de la psychiatrie que par l’effet d’un glissement qui s’est produit à partir du champ de l’économie. C’est en effet au XXe siècle que ce terme est devenu principalement l’un des signifiants maîtres d’un système économique dont le but est la création et le maintien d’une plus-value, et dont les variations sont connotées en Bourse sur une échelle qui va de la hausse à la baisse. En somme, c’est d’abord la structure même du marché capitaliste qui est cylothymique. (…) Le succès du terme de ‘dépression’ est donc un symptôme, dans la mesure où il est le signe des rapports latents qui lient le psychiatre d’aujourd’hui – et celui de demain plus encore – au maître capitaliste. Il en résulte que l’homme, le ‘malade’ auquel a affaire ce psychiatre, ne peut qu’être lui-même conçu comme un capital d’énergie que le traitement consisterait à maintenir à son bon niveau de productivité. (…) Le psychiatre formé par le DSM III devient ainsi, qu’il le sache ou non, l’agent d’une politique. » , S. André, L’imposture perverse, Seuil, Paris, 1993, p. 263-264. 14 “L’idéologie interpelle les individus en sujets”, L. Althusser, Idéologie et appareils idéologiques d’Etat, Positions, éd . sociales, Paris, 1976, p. 79-137; L. Althusser, Sur la reproduction, PUF, Paris, 1995. De ideologie interpelleert het individu op die wijze dat het aanspreekbaar wordt voor anderen en herkenbaar voor zichzelf: elke ideologie legt de mensen evidenties op, voorstellingen die we moeten (h)erkennen en waarvan we moeten bevestigen “dat het zo is”. Althusser omschrijft de ideologie daarom ook als volgt: “L’idéologie représente le rapport imaginaire des individus à leurs conditions reélles d’existence.” Eenmaal binnen het betekenisveld van de ideologie wordt het dan bijzonder moeilijk, zoniet onmogelijk, om er een externe of afstandelijke attitude tegenover aan te nemen. Het “ingevoegd zijn” is dan immers identiek met het imaginaire ideologische bewustzijn dat meent vrij en zelfstandig te denken en handelen (“causa sui”) en blind blijft voor elke oorzakelijke causaliteit. 15 J.-A. Miller, J.-Cl. Milner, Evaluation: Entretiens sur une machine d’imposture, l’instant de voir, Agalma, Paris, 2004, p. 40.
6
Rest het subject dan enkel nog zich te identificeren met de consument ervan. De universele ready made objects, “les objects pret-à-jouir”, hebben niets te maken met het fantasme van deze consumenten of met hun verlangens die dat fantasme voeden, maar zijn er helemaal van losgekoppeld. Zie bijvoorbeeld de medicamenteuze behandeling van Sara Goldfarb: met haar psychische structuur of haar symptoom heeft deze behandeling niets te maken. Maar dat heeft de behandeling van haar klacht al evenmin in de “nieuwe waarheid, zelfs een slogan: één medicijn voor allerlei psychiatrische stoornissen.” De universele ready mades kunnen echter alleen maar de leegte van de drift doen resoneren. Daarom hangen ze zo sterk samen met wat we vandaag depressie noemen, alsook uitputting, verveling, chronische vermoeidheid, stress, enz. Onze hedendaagse maatschappij spreidt zo het bedje van de depressie: ze legt het subject met zijn fantasma’s en verlangens het zwijgen op door het op een directe manier te koppelen aan een universeel, steriel object, “pret-à-jouir”, “pur bouchon du vide pulsionnel”. 16 Depressie-autobiografie in onze cultuur “Het is de gewoonte in deze dagen een boek een fantastische titel te geven opdat de lezers erin tippelen gelijk leeuweriken in een vangnet.” 17 Burton voegt er droogjes aan toe dat iets “onverwacht en ongedacht” als “Liefde en Zwartgalligheid” beter verkoopt dan een schunnig pamflet. De titel moet immers aanspreken, en dus moet ze wel bijna direct verwijzen naar het genot ofwel naar de pijn. Vandaag lezen we literaire zelfportretten en depressie-autobiografieën die getuigen van een sterke subjectieve aliënatie in het veld van de Ander (van de depressie-ideologie), en waarvan inderdaad alleen al de titels ons doen verstarren en bij de keel grijpen. Het zijn boeken zoals “Tussen mes en keel” en “Kameraad Scheermes”, geschreven vanuit de kwetsuur en de psycho-educatie ervan, maar tegelijk ook ware romans. 18 “Tussen mes en keel” van Geerten Meijsing is een boek dat geen lezer onberoerd laat. Omdat de dood(sdrift) er nogal losbandig tekeer gaat, is het boek heel rauw en cynisch. De plicht om te genieten (van het succes) is een rode draad doorheen het werk. Het kan ook geen toeval zijn dat Meijsing zijn eerste vijf werken publiceerde onder het pseudoniem “Joyce & co”. Als het maar succes kent, als het maar onsterflijk wordt. De titel Tussen mes en keel verwijst terug naar het werk van Robert Burton. “De vriendelijke Burton had het moment tussen mes en keel aangezien voor de kortst mogelijke tijdspanne. Voor mij, die altijd messen en touwen in gereedheid hield, was dat het eeuwige, stilstaande ontbreken van tijd geworden: de aarzeling. De tijd stond stil, omdat je niet meer verder leefde 16
P. Skriabine, Des fautes morales qu’on appelle dépressions, in: Le symptôme-charlatan, Seuil, Paris, 1998, p.335. 17 R. Burton, Ibid., p. 10. 18 In de psycho-educatie gaat het om de substitutie van een strikt particuliere ervaringswaarheid door een universele “objectief-wetenschappelijke” waarheid. Zie bv. : L. Wolpert: De anatomie van een depressie, Uitgeverij BZZTôH, ’s-Gravenhage, 1999. In deze hedendaagse anatomie van de depressie wordt de becijferende, evaluerende, statistische anatomie blootgelegd van de toegepaste “wetenschappelijke psychologie”. Maar de louter psycho-educatieve vertellingen raken of kwetsen de gewone lezer niet genoeg. Andere getuigenissen, zelfportretten of depressie-autobiografieën of romans, die zich op de psycho-educatie baseren en er zich tegelijk van verwijderen, zijn op dat punt veel scherper. Zie bv. R. Wieg, Kameraad Scheermes, De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2003. De term major depression capitonneert de hele roman. Het is een eigennaam geworden, onherleidbaar, dierbaar, altijd schuin gedrukt. De term lijkt de naam van het punt waarop de woord- en zaakvoorstellingen zich met elkaar verknopen, of waar betekenaar en betekende zich samenklonteren in een bevroren woord. Onderwerp van deze autobiografische roman is dus een verder niet meer te reduceren aspect van de geïnterpelleerde identiteit. Daarom krijgen we er een woordenlijst bij met vaktermen uit de hedendaagse psychiatrie, alsook een aparte lijst met stof-en merknamen. In laatste instantie is een major depression immers een conditie die behandeld wordt met antidepressiva.
7
in het aangezicht van de dood zonder de ene stap te nemen. Je kon altijd nog. Je kon eerst nog je laatste geld uitgeven en de gekste dingen doen, omdat het er morgen toch niet meer toe deed.” 19 Samen met vele andere lezers, kan ik alleen maar erkennen dat het een beklijvende roman is die terecht met een Gouden Uil bekroond is. Ere wie ere toekomt. Het boek gaat trouwens over deze erezaak. Meer nog, het is geschreven vanuit deze erezaak. Zelf zal Geerten Meijsing ongetwijfeld meewarig glimlachen als een psychoanalyticus zich lovend uitdrukt over zijn werk. Geen interview gaat aan hem voorbij of hij moet zijn pijlen afvuren op de psychoanalyse. Freudianen zijn voor hem zowat het toonbeeld van de bekrompenheid. En welaan, juist die hoogst eigenwijze en vernuftige Freud-bashing vormt een kracht in het werk van Meijsing, die we er niet zomaar uit zouden willen wegdenken. Het gaat immers om een erekwestie, die staat of valt met de schuldvraag. Dus slingert die schuldvraag zich overal doorheen het fijnmazige net van beschouwingen omtrent de ellendige doodswens van de heer Provenier. De Freudiaanse erfenis moet kost wat kost vertrappeld worden opdat de deculpabilisering het pleit wint. Meijsing is daar meesterlijk in bedreven: het dandyisme van de heer Provenier, zijn pure zelfmoordenaarstrots, zijn schier oneindige obsessie voor de dood en dé vrouw,…, ze behouden hun waardigheid dankzij een deculpabilisering. Exit Freud: “dat de traditionele psychoanalyse zelf doodziek was, moest iedereen toch ondertussen duidelijk zijn (…) men heeft gewoon aangetoond dat mensen die zelfmoord hebben gepleegd een acuut gebrek aan serotonine vertoonden…” 20 “Als er een wonder had plaats gevonden, was het dit: dat ik de weerzin tegen het schrijven, het totale afzien van enige, inzonderheid literaire, bezigheid, achter mij had gelaten. Ik kon weer schrijven! Sterker nog: ik moest weer schrijven, al was het om verslag uit te brengen voor mijzelf. Maar ook voor anderen – voor het eerst dat ik iets dergelijks voelde – want ik wist en zag ook in mijn omgeving hoeveel mensen gehinderd werden door een chemische onbalans in hun kop of gemoed”. 21 De “dysthymische” schrijver getuigt van zijn redding dank zij de psycho-educatie die al zijn gedachtenkronkels tot onzin herleidt om er de wetenschappelijke waarheid tegenover te stellen. Helemaal op het einde van het aangrijpende boek, maakt de schrijver de balans op, maakt hij nog eens een ultieme evaluatie. Hij is op zijn beurt tot een expert geworden. Hij heeft zich verdiept in de medische literatuur over zijn aandoening. “Er is geen betekenis. Het leven is toevallig en het lot is wreed. Structuur is er niet in te vinden. Het was onzinnig naar een verklaring te zoeken voor mijn ongeluk, of voor de desertie (of dood) van een geliefde. De dingen dragen geen betekenis; en alle betekenissen die wij eraan toe willen kennen is misleiding, of kinderspel.” 22 De oorzakelijkheid is dus non-sens, jawel… Maar in laatste instantie heeft dat reële ook bij Meijsing weer een naam: biochemie. Al de rest is misleiding, alle betekenissen die we eraan verlenen is kinderspel. De biochemische huishouding impliceert, dat is alles. Dat in hetgeen we ondertussen lezen een driftbevrediging steekt van de bovenste plank, dat het wordt verteld met het grootste genoegen, met de passie van het nietwillen-weten, verdwijnt onder de deculpabilisering. Kunnen we het subject van het boek met Freud omschrijven als een ernstige narcistische problematiek met een geweldig sterke “Sexualspannung”, dan zien we dat dit (freudiaanse) subject tegelijk ook overal met een trotse pen miskend worden: “men heeft gewoon aangetoond dat mensen die zelfmoord hebben gepleegd een acuut gebrek aan serotonine vertoonden. (…)”
19
G. Meijsing, Tussen mes en keel, De Arbeiderspers, Amsterdam, Antwerpen, 2001, p. 141-142. Ibid., p. 398. 21 Ibid., p. 407. 22 Ibid., p. 408. 20
8
Psychoanalyse, tegen de aanpassing aan de ideologische meesterbetekenaars Hoe kunnen we met de psychoanalyse de vicieuze (symbolico-imaginaire) cirkel doorbreken van deze “depressie-ideologie”? Daarvoor laten we ons inspireren door schrijver, dichter en dokter Toon Tellegen, die er in zijn fantastische dierenfabels als een hedendaagse La Fontaine in slaagt om de gebaande paden van de “aanpassingsideologie” te verlaten. Culturele inspiratie voor de psychoanalyse die het opnieuw mogelijk moet maken om afstand te nemen van de meesterbetekenaars van deze ideologie, om zo zelf een uniek arrangement uit te vinden dat niet opgaat in het genormeerde management van het onbehagen in onze cultuur. Ik zal me hier beperken tot enkele fantastische kruimeltjes uit De genezing van de krekel, een boekje voor veertien-plussers. Volgens mij is het geschreven vanuit een oorzaak die ontsnapt aan de imaginaire zelfverhouding en het eergevoel van een schrijver als Meijsing. Een jaar na Meijsings’ zelfportret ontving het daarom ook terecht een gouden Uil voor de jeugdliteratuur. In De genezing van de krekel treffen we geen zelfzekere psycho-educatie of identificatie aan, maar een fantastische separatie van de aanpassingslogica, waardoor de verhouding tot het oorzakelijke object aangeraakt wordt. Over welke circulaire aanpassingsideologie gaat het? Enerzijds gaat het over de droefgeestige inburgering in de “depressant Era”. Over de inburgering van de salamander bijvoorbeeld, die besloot om een winkel te beginnen toen hij hoorde dat de krekel somber was. “Als de een somber is, dacht hij, dan wil de ander ook somber zijn. Let maar op. Als de een taart wil, wil de ander ook een taart.” En dus opende hij een winkel onder de acacia en verkocht somberheden. 23 Zijn winkel kan de inburgering of aanpassing van de andere dieren aan de curieuze stemming alleen maar versnellen. Uiteindelijk ondernemen alle dieren een grote solidariteitsactie voor hun neerslachtige vriend, door zich collectief door somberte te laten overvallen tijdens een heel mismoedige middag. Anderzijds gaat het natuurlijk tegelijk over de inburgering in de “anti-depressant Era”. Als de een niet meer somber wil zijn, dan wil de ander dat ook niet meer. En dus verschijnen er overal wellness-centra en winkels vol bijzonderheden tegen somberheid. En ook dat doen de vrienden van de krekel: op een gegeven moment organiseren ze een groot feest tegen somberheid: tijdens een heel feestelijke middag wordt er gejuicht, gedanst, worden er liederen over de zomer gezongen, enz. M.a.w., enerzijds zijn we de marchandeurs, anderzijds zijn we de cliënten. En als we geen van beiden zijn, dan zijn we niet aangepast. Subject en verlangen buiten de aanpassingsideologie Niet aangepast zijn, betekent hier dat we geconfronteerd worden met het (symbolische) tekort, het gedeelde subject, het onbehagen in de cultuur, … Kortom, met het gekke verlangen. De assumptie van de castratie door het verlangende subject in de psychoanalytische ervaring staat inderdaad lijnrecht tegenover de depressieve weg om het tekort te willen opvullen, onmiddellijk consument te worden en daarmee ook meteen te verdwijnen in de depressieideologie. Ondertussen moeten we natuurlijk wel erkennen dat een meesterbetekenaar die de identiteit definieert van een aan een ongekende droefheid lijdend subject voor velen een heel geruststellende en angstwerende functie kan hebben. Zo zegt de houtspint bijvoorbeeld dat de 23
T. Tellegen, De genezing van de krekel, Amsterdam, Antwerpen, Querido, 2000, p.69.
9
krekel dan wel verschrikkelijk somber mag zijn, maar dat hij dan tenminste iets is, terwijl niets verschrikkelijker is. 24 Hij heeft daar uiteraard geen ongelijk. Maar het is een wereld van verschil of het de sciëntistische wetenschap is die deze betekenaar opdringt, of dat het subject via een uniek parcours zelf uitkomt bij een betekenaar die hem verder onherleidbaar schijnt. Zo hebben alle dieren in het bos van Tellegen wel een hoogst unieke eigenschap. De mier is bijvoorbeeld heel verstandig – hij herinnert zich meer dan hem zelf soms lief is -, terwijl de eekhoorn heel zachtaardig en beschouwend is – filosofischer dan hem zelf soms lief is -, enz. Ze worden gekarakteriseerd door een particuliere (sintomatische) eigenschap. Alle dieren zijn gelijk in grootte en hebben gelijke rechten, maar wat hun zijnsmodus betreft heerst er een cultuur van het verschil in het bos. In ieder geval is er in het dierenbos geen sociale Ander te vinden waarin de somberheid van de krekel op gestandaardiseerde wijze gewogen wordt, gediagnosticeerd en teruggekaatst in een bio-politieke code of in wetenschappelijke gedragsadviezen. Er heerst eerder een sfeer waarin op dat punt een unificerend principe ontbreekt. Sterker, met de zogenaamde gezondheids- of aanpassingsideologie wordt in Tellegen’s vertelling eens hartelijk gelachen, door ze langs alle kanten tot in het absurde op de spits te drijven. Aan de ene kant viseren de dieren schijnbaar een verdieping van de fascinerende somberheid van de krekel. De tor adviseert de krekel bijvoorbeeld om gewoon de moed op te geven; de uil geeft de krekel een instructieboek vol somberheden; de mol en de aardworm schrijven de krekel een heuse felicitatiebrief, want zij zijn er ondanks de gesprekken niet in geslaagd om zo zwaarmoedig te worden; de veenmol zou graag willen dat de krekel zijn verjaardag zal komen opsomberen en dat hij hem zal teleurstellen; enz. Aan de andere kant viseren de vrienden van de krekel blijkbaar zijn geluk of welzijn. Talloze adviezen worden hem gegeven die hem uit zijn lijden moeten kunnen helpen. Misschien een beetje te veel, want op een gegeven moment begint de krekel overal in zijn kamer stemmen te horen die zijn gezondheid beogen: “Je moet kwaken. Je moet gorgelen. Je moet krimpen. Je moet verbleken. Je moet aanzwellen. Je moet raden. Je moet wegcijferen. Je moet vermoedens koesteren… (…) Dat Moet!” Ondertussen begint het sombere gevoel van de krekel triomfantelijk en hard tegen de zijwanden van zijn hoofd te trommelen, en iets later begint het ook heel luid, schel en aanhoudend op een soort bazuin in zijn hoofd te blazen. Über-Ich. Maar temidden van de “donderende stem in zijn hoofd” (van het sombere gevoel), piept op een zeker moment één klein stemmetje heel zachtjes: “‘Je moet je vergissen.’ Toen was het stil. De krekel keek naar het plafond en het plafond keek terug en zei: ‘Ja, krekel, ja…’ In zijn hoofd rolde het sombere gevoel zich op. Het valt in slaap, dacht de krekel. Het kan zelf niet meer. Heel even en heel voorzichtig, om het niet wakker te maken, was de krekel vrolijk. Toen viel ook hij in slaap.” 25 Het lijkt ons geen onbelangrijke passage. We moeten ons vergissen wat de ideologische waarheid betreft. En daar is natuurlijk moed voor nodig. Alleen zo komen we iets op het spoor dat eraan voorbij gaat en er tegelijk de grondslag van is: het verlangen en het tekort, maar ook het genot. Genot? Het is eigenlijk een eeuwenoude paradox. “Blijkbaar toch een vreemd ding, vrienden, wat de mensen genot noemen!”, zegt Socrates in Plato’s Phaedo. “In wat een rare verhouding staat het tot wat als zijn tegendeel doorgaat, de smart. Samen in een mens aanwezig zijn, willen ze 24 25
T. Tellegen, De genezing van de krekel, Ibid., p. 40-41. Ibid., p.88-89.
10
niet. Maar als iemand het ene najaagt en vangt, is het zo goed als zeker dat hij ook het andere moet nemen, net alsof het twee dingen zijn die aan één hoofd vastzitten.” 26 Ziehier de symptomatische januskop die de freudiaans-lacaniaanse psychoanalyse inderdaad tweeduizendvijfhonderd jaar later eindelijk in het middelpunt van haar theorie en praktijk geplaatst heeft: driftbevrediging en pijn tegelijk verenigd in een symptoom. Van die particuliere, symptomathische genotspijn krijgen we in de vertelling van Toon Tellegen een buitengewoon mooi staaltje te zien, waarmee we willen besluiten. Het gaat om het ongeneeslijke symptoom van de olifant – een ongeneeslijk symptoom dat zich in een literaire slingerbeweging intiem verweeft met de onwrikbare somberheid van de krekel (het verhaal spring op en neer van de lijdensweg van de krekel naar de moeilijkheden van de olifant en terug). Wat is er met die olifant? Wel, de olifant kan het niet laten zich aan de zwaartekracht te onttrekken en desondanks te vallen. Dus klimt hij steeds opnieuw in een boom en begint daar zijn wonderbaarlijk pirouetje, om dan hals over kop tussen de kruin van de boom naar beneden te storten. Zoals de mier als het ware één is met het verstand en de eekhoorn met de filosofische beschouwingen, of zoals de verschijning van de zon alleen maar weet te schijnen, zo wordt de olifant getekend door zijn valpartijen. “Vallen” is de naam van zijn sintoom, dat hem door geen ander dier is opgeprikt, maar waar hij tot zijn scha en schande mee moet zien te leren leven. “‘Vallen trekt zich nergens wat van aan’, zei de olifant. (…) ‘Weet je wat vallen is?’, vroeg de olifant, terwijl hij bleef staan. ‘Nee’, zei de eekhoorn. ‘Onverbiddelijk’, zei de olifant. Zwijgend liepen ze toen weer verder.” 27 En de krekel? Normaliter tsjirpt en danst het subject van de krekel. Eigenlijk is dat zijn sintoom: tsjirpen en dansen. Zijn subject is gelukkig. De andere dieren van het bos moeten hem dan ook niet psycho-educeren in de depressie-ideologie. De krekel dient alleen terug een sprong te maken, een moedige sprong uit de ideologie of het zinnige weten van de somberheid, een sprong krachtens het absurde. Hij dient alleen terug even met zijn weten het punt van de non-sens of het reële te raken, en aldus het genot in het te construeren weten een plaatsje te geven, zoals de olifant, in wiens lotgevallen zich een groot stuk van de “vrolijke wetenschap” van Tellegen verstopt. Een “raser le sens” 28… en dan kan de krekel terug beginnen tsjirpen en dansen… En als de dieren hem dan later vragen hoe hij precies beter geworden is, dan moet hij, vindt de mier, maar antwoorden: “Zomaar. Ik ben zomaar beter geworden.”
26
Socrates, in: Phaedo (60b), Plato, Verzameld Werk II, Pelckmans, Kapellen, 1999, p.258. T. Tellegen, De genezing van de krekel, Ibid., p.91. 28 “A l’opposé de la tristesse, il y a le gay sçavoir, lequel est, lui, une vertu. Une vertu n’absout personne du péché, - originel comme chacun sait. La vertu que je désigne du gay sçavoir en est l’exemple, de manifester en quoi elle consiste : non pas comprendre, piquer dans le sens, mais le raser d’aussi près qu’il se peut sans qu’il fasse glu pour cette vertu, pour cela jouir du déchiffrage, ce qui implique que le gay sçavoir n’en fasse au terme que la chute, le retour au péché. », J. Lacan, Télévision, in : Autres Ecrits, Paris, Seuil, 2001, p. 526. Voor een bespreking van dit citaat, zie : Luc Vander Vennet, Over het affect bij Lacan, Skripta editie 3, 2006, p.9-18. 27
11