JOHANNES VERSCHAEVE (THE VAN JETS) OVER FANS , FILOSOFIE , FURORE EN FEESTEN Bernard Stiegler De vrouw van Van Dessel Autechre The Flashbulb Chris Potter
Professor H. De Dijn: Het grote afscheidsinterview
50 jaar On The Road The Coen Brothers Prostitutie: De naakte waarheid Gratis kringblad NFK Oplage: 175
G R AT I S CONDOOM voor een geslaagde nacht onder stoom
Er was eens ...
Hier is ons kindje weer, weliswaar met de nodige vertraging. Onze oprechte excuses voor dit onvoorziene euvel. Maar anderzijds: voor ons primeert kwaliteit toch nog altijd op snelheid. Nu: we denken wel dat we trots mogen zijn op wat we u weeral kunnen voorschotelen. Zelfkritiek is zeker aan de orde, en daarvoor zijn lezersbrieven meer dan welkom, maar als het goed is, dan mag het ook gezegd worden. En dat vinden we toch wel. Als we zo de andere kringbladen vergelijken met het onze, dan is enige fierheid toch wel op zijn plaats. Luchtigheid en serieusheid worden vrij goed afgewisseld, wat wil een student wijsbegeerte nog meer? Soit. U heeft hoogstwaarschijnlijk al wel gemerkt dat er zo’n rubberen dingetje op de voorpagina van deWijzer kleeft. Zoiets heet een ‘condoom’ oftewel ‘Engels frakske’. De meeste mensen gebruiken het om niet zwanger te geraken of te sterven, maar u mag er even goed een ballondiertje
dEWIJZER P. 2
van maken. Het is ons gelijk. Het belangrijkste is dat het ding gratis is, waarvoor wij ontzettend veel dank verschuldigd zijn aan LOKO. U zal zich waarschijnlijk afvragen waarom er een gratis condoom bij een filosofenkringblad wordt gestoken. Onze repliek: waarom niet? Vele studenten kunnen het bij tijd en wijlen, en met het nodige geluk, wel eens gebruiken; naar verluidt zelfs een enkele wijsbegeertestudent. Veel plezier ermee. Maar eigenlijk twijfelen we daar niet aan. Ook veel dank zijn we verschuldigd aan alle redactieleden, medewerkers, sympathisanten en vooral geïnterviewden. Die laatste groep, van twee mensen, Johannes Verschaeve (zanger en gitarist en songwriter van The Van Jets) en professor Herman De Dijn (die bijna op emeritaat gaat), bleken zeer fijne mensen naast hun ding waarin ze de grote massa mee hebben kunnen bekoren, en hoogstwaarschijnlijk
nog vaak zullen doen. Deze zeer interessante vraaggespreken moet u als filosoof zeker gelezen hebben! Als u nog niet bent gewonnen voor verderbladeren in deze deWijzer, dan zeggen wij u dat er ook nog tal van andere artikels meer dan de moeite waard zijn om te lezen. Daarbij denken wij aan het euthanasiedebat, dat door de dood van ons aller Hugo Claus weer aangezwengeld werd, dat op een verrassend nieuwe wijze wordt aangepakt. Ook: de mens achter filosoof Stiegler, een diepteonderzoek naar prostitutie, verscheidene recensies, de vrouw van Van Dessel die haar man bijstaat in moeilijke tijden, schitterende citaten van schitterende profs ... U ziet het, geen enkel rationeel mens zal deze deWijzer naast zich leggen na het lezen van deze editoriaal. Veel plezier ermee! Wannes en Thomas
APRIL 2008
Colofon deWijzer is het periodieke kringblad van de Nieuwe Filosofische Kring (NFK). Een elektronische versie kan u altijd vinden op www.nfk.be. Voor vragen, opmerkingen en lezersbrieven kan u steeds terecht op
[email protected]. HIW Kardinaal Mercierplein 2 3000 Leuven Jaargang 2007-2008 Nummer: 4 Maandag 21 april 2008 Oplage: 175 exemplaren Gratis Drukkerij: De Raaf Hoofdredacteurs Thomas Decreus en Wannes Van Herck Redactie Bart Scholiers, Katherine Valkeniers, Miguel Barrera, Pieter Goubert Medewerkers Dokter Gonzo, Dirk Van Dessel, Gert Meyers, Johannes Van Binnebeek, Louis Schreel, Lucas Schreel, Andrew Snowball Lay-out en eindredactie Wannes Van Herck Speciale dank gaat uit naar LOKO voor het aanleveren van de condooms, het NFK voor ons te steunen, het HIW voor sponsoring, Hume omdat hij de beste filosoof is, mijn medehoofdredacteur en de ganse redactie, alle geïnterviewden voor hun bereidwillige medewerking, google voor alweer het aanleveren van talrijke foto’s, de kasseien van het Hiw voor te figureren in de foto hiernaast die nu toch al wat verouderd is, de proffen voor het leveren van zeer veel en even goede citaten, mentale causaliteit Iedereen is nog steeds welkom op de redactievergaderingen. Deze zullen op tijd en stond in de lessen en in de WegWijzer aangekondigd worden. Citaten van proffen mogen altijd naar
[email protected] doorgestuurd worden, net als andere vragen, opmerkingen en lezersbrieven. De standpunten die in deWijzer worden uiteengezet, komen niet noodzakelijk overeen met de mening van het HIW, NFK of deWijzer zelf.
dEWIJZER P. 3
APRIL 2008
Is er na studies wijsbegeerte nog hoop voor de gemiddelde filosofiestudent? Nee, voor de gemiddelde niet! Maar er zijn er natuurlijk toch altijd enkelen die, tegen alle statistieken in, een goede job vinden. BV’s zijn daar een mooi voorbeeld van. DeWijzer interviewt er dan ook elke editie eentje.
Filosofisch geklets met Johannes van The VAn Jets In het heilige jaar 2004 wonnen The Van Jets Humo’s Rock Rally. En dat zou België geweten hebben, want hun debuutplaat ‘Electric Soldiers’ is een pareltje geworden. En daarbij komt nog dat Johannes Verschaeve, de zanger en songwriter van The Van Jets, zowaar filosofie heeft gestudeerd. Reden genoeg om hem op te zoeken in het koude en mistige Gent.
dEWIJZER P. 4
Johannes Verschaeve: Ik ben in 2003 al afgestudeerd in de filosofie, maar ben daarna nog begonnen aan psychologie omdat ik nog aan het zoeken was wat ik precies wou doen. Maar toen is die muziek wat geëxplodeerd. Ik heb wel m’n kanidaturen nog afgemaakt, daarna nog begonnen met maatschppelijk werk en zit nu in de laatste 5 maanden van die opleiding.
DE FILOSOOF deWijzer: En waarom ben je in feite filosofie gaan studeren? Verschaeve: Ik wist in het zesde middelbaar niet echt goed wat ik wou doen. Ik was een puber die alle denkbeelden toch wat in vraag stelde. Ik had ook al filosofie gehad in de Latijnse les en ik vond dat echt de max. Maar ik heb eerst één jaar architectuur gedaan in Gent aan SintLucas omdat ik ook redelijk goed was in wiskunde en tekenen en ik dacht dat die combinatie daar in lag. Nu, ik ben geslaagd in dat eerste jaar maar in het tweede jaar ben ik psychologisch wat de dieperik in gegaan. Dan stelde mijn pa eigenlijk voor om filosofie te gaan doen. En toen ben ik in het tweede semester ingesprongen hier in Gent. deWijzer: Zat dat dan meteen goed? Verschaeve: Ja, toch wel. Ik weet nog dat ik als eerste opdracht een boek van Zygmunt Bauman, een post-modern socioloog, moest bespreken: “Life in fragments”. Dat was zo mijn nieuwe berg die ik kon beklimmen. Ik zat dan maanden met dat boek aan m’n burea, echt de max. deWijzer: Was je dan geen uitgaanstype? Verschaeve: Ik was eerder het type dat op z’n kot joints zat te smoren. (lacht) Maar eigenlijk ben ik mede daardoor die psychologische dieperik in gegaan. Het is op dat moment het enige waar je nog mee bezig bent, je wereld bestaat uit niets meer. Ik was toen ook nog een zeer asociaal iemand, ik had toen één goeie vriend waarmee ik dan smoorde. Als we weggingen, was hij eigenlijk een beetje mijn opening naar iets meer. Nu, achteraf is dat allemaal makkelijk te analyseren, maar op dat moment leef je echt op een eiland. deWijzer: En wanneer is dan de omme-
APRIL 2008
keer gekomen? Verschaeve: Met filosofie te beginnen studeren. Dat was een nieuw doel dat me structuur gaf. Het lag me en ook met die taakjes en nieuwe klasgenoten is het echt beter beginnen gaan. deWijzer: Wim Oosterlinck vertelde dat hij de opleiding aan de UGent niet zo goed vond, hij vond dat de professoren eigenlijk eerder hun eigen theorie kwamen geven en niet zozeer algemeen inleidden in de filosofie. Ben jij tevreden over de opleiding die je hier had? Verschaeve: Ik ben wel content over de algemene inleiding die we gehad hebben, al vind ik wel dat we iets te weining hedendaagse filosofie gekeregen hebben. Het werk dat ik maakte over Zygmunt Bauman was het modernste dat ik gekregen heb. Er ligt hier ook wel een grote klemtoon op wetenschapsfilosofie en logica. En inderdaad, er was wel een grote strijd tussen de proffen, ze kapten eens graag op elkaar in de lessen. deWijzer: Had je dan zelf nog een ‘favoriete’ filosoof? Verschaeve: Goh, dat is wat moeilijk om zeggen, maar ontologie en epistemologie vond ik wel interessant. Ook waarschijnlijk omdat het voor mij af en toe wel eens abstract mag zijn. En dan is ontologie wel redelijk toepasselijk. deWijzer: Was dat ook het onderwerp van je thesis?
“MET LOGISCH REDENEREN ALLEEN KOM JE NIET VER” Verschaeve: Die ging over de subjectieve beleving van tijd. Ik heb eigenlijk in kaart gebracht wat er met die beleving gebeurd in allerhande bewustzijnstoestanden, zoals drugs nemen, koorts hebben, slapen… Ik heb die thesis trouwens in één maand geschreven. Ik had die verschoven naar tweede zit omdat ik er in het jaar zelf te weinig had voor gedaan, mede door de muziek ook. Ik heb die toen in juli geschreven in Oostende thuis. Een intensieve periode die goed is afgelopen.
dEWIJZER P. 5
DE MUZIKANT deWijzer: Zie je enige wisselwerking tussen filosofie en muziek? Verschaeve: Ik denk dat het gewoon wijst op een bepaalde vaardigheid van me. Je herkent patronen in muziek die zich verwerken in je hoofd en die pas je toe op iets compleet anders. En dat is ook zo in filosofie. Je hebt een bepaalde samenhang en die pas je toe op zoveel mogelijk gebieden van de werkelijkheid. Dat is een parallel die ik zelf toch al zag. M’n broer dacht dat ik met die studie dan maatschappijkritische teksten kon gaan schrijven, maar dat boeit me niet. Ik ga eigenlijk redelijk abstract in m’n teksten, nooit echt concreet. Al vertrek ik wel van iets banaals of ies persoonlijks wat het dan voor anderen moeilijk maakt om er enige samenhang in te zien. deWijzer: Heb je daar een voorbeeld van? Verschaeve: “Our is love strong” bijvoorbeeld, dat is nu zo een mini-hitje geweest deze zomer. Ik weet dan wel waar dat over gaat, maar de luisteraar weet niet concreet welke situatie het betreft en dat moet ook helemaal niet. Het kan verschillende zaken betekenen en dat laat ik dan over aan de verbeelding van ieder apart. deWijzer: Een citaat van Nietzsche gaat als volgt: “Echte filosofen zijn wetgevers.” Ben jij ook een wetgever in de groep? Verschaeve: Ik zie dat als volgt: ik leg wetten op aan mijn nummers en de rest moet die dan maar volgen. Ik heb zo een beetje de romantische gedachte van het scheppende individu, ik vind het moeilijk om in een groep iets creatief te maken. Er zijn veel succesvolle groepen geweest die op dezelfde manier werkten. Eén persoon nam eigenlijk de leiding en de rest volgde. Ik laat wel ruimte voor anderen hoor, maar dan weet ik vaak op voorhand dat het niet gaat werken en dan laat ik ze het toch uitwerken. En als je dan uiteindelijk toch ziet dat het niet werkt, dan is dat vaak wel grappig. Ik geraak niet snel overtuigd van de alternatieven. Dat lijkt arrogant, maar ik ben misschien wel een beetje een controlefreak.
deWijzer: Jullie brengen vaak een cover van David Bowie (‘Fashion’), vanwaar die passie voor hem? Verschaeve: Het zijn meerdere dingen. Ten eerste vind ik die muziek al vanaf zijn eerste cd’s super. De laatste dingen volg ik eigenlijk niet zo. Hij kiest ook voor het totaalaspect van muziek én sfeer, en dat is gewoon de max. Ik vind ook die vervagende grenzen tussen realiteit en
“DE REST MOET MIJ MAAR VOLGEN” surrealiteit die hij aftast zeer fascinerend, ook de grens man-vrouw. Ik ben geen macho, en ik ben dus wel vatbaar voor zo’n figuren. Hij is ook zeer intelligent, hij is een fan van Nietzsche, dacht ik, en van boeddhisme. deWijzer: Daarnet zei je al dat je filosofie ook toepast op een zo ruim mogelijk spectrum van de werkelijkheid. Stoort je omgeving zich daaraan? Verschaeve: Dat is inderdaad wel iets dat een frustratie is, of een onduidelijkheid. Kritisch zijn wil eigenlijk zeggen dat je ervan uitgaat dat alles logisch in elkaar zit. Bijvoorbeeld Etienne Vermeersch, die toch vaak op televisie komt, heeft altijd zeer rationele en logische gedachtengangen. Maar het is niet altijd makkelijk om iets te herleiden tot een voorwerp van logisch redeneren. Als je van een feestje komt, bijvoorbeeld, en je tracht bepaalde gebeurtenissen te analyseren, dan ga je denken: doet hij dat niet omdat hij toen dat heeft gedaan en dat voor had ... Maar ik denk dat als je alles probeert logisch en kritisch te benaderen niet ver geraakt, en dat is het probleem. Dat is het ideaal bij velen, maar daarom niet altijd even goed of nuttig. HET WERKBEEST deWijzer: Je hebt een academische lerarenopleiding gedaan, en … Verschaeve: (onderbreekt) Ik heb dat geprobeerd. (lacht) Ik heb daar wel examens van gedaan maar geen stage. Ik heb dat eigenlijk gewoon verprutst, maar ik had dat
APRIL 2008
beter wel gedaan. Ik heb ook nog wel les gegeven aan kinesisten in het eerste jaar. Dat was ook een leerrijke eravring. Dat zou ik later nog wel willen doen, maar dan voor een geïnteresseerder publiek. Die inhoud was niet echt interessant voor kinesisten. deWijzer: Verdient een Belgisch muzikant dan niet genoeg dat hij nog een job erbij moet nemen? Verschaeve: Nee, eigenlijk niet. Moesten we in Duitsland wonen dan zouden we daar wel van kunnen leven. Dan hadden we meer cd’s kunnen verkopen. We spreken hier eigenlijk enkel over Vlaanderen. En de stap naar het buitenland is ook zeer moeilijk want daar zitten ook nog eens tientallen groepjes te hopen de nieuwe Arctic Monkeys te worden. deWijzer: Wat vind je dan van de trend van de heel jonge groepjes die hier al
dEWIJZER P. 6
heel vroeg heel wat optredens krijgen? Verschaeve: Ik vind dat niet slecht, ik vind het tof dat ik die geleidelijke aanloop heb gekend. Al hoop ik wel dat ze natuurlijk integer kunnen bezig zijn met hun ding. Je moet je kunnen afzonderen van die bekendheid en van die verwachtingen. Dat is dan wel moeilijker voor hen, misschien gaan ze dan te rap denken dat het allemaal goed is. deWijzer: Heb je dan een bepaald doel voor ogen of is het evolueren door nieuwe onbekende dingen het belangrijkste? Verschaeve: Toch duidelijk het evolueren. We hebben nu Pukkelpop en Rock Werchter gedaan. En je kan dat dan nog vijf keer doen, maar ik weet toch niet of dat het dan is. deWijzer: Afrondend, zie je jezelf ooit iets schrijven? Met filosofie heb je daar-
voor toch een mooie achtergrond. Verschaeve: Ja, ik sluit natuurlijk niets uit. Ik schrijf niet echt actief, voor het moment is het louter muziek. Ik lees wel steeds meer. Pas drie jaar geleden heb ik die klik kunnen maken om van fictie te kunnen genieten. Daarvoor was mijn houding tegenover fictie: “Lees dan iets waar je wat aan hebt.” Maar het draait toch op een laag pitje op dit moment. Ook filosofie lees ik niet meer zo intensief. Dat zou ik eigenlijk toch wat meer willen doen. Al discussieer ik toch nog wel vaak met mijn vriendin, die een doctoraatstudente sociologie is hier in Gent, en dat is wel altijd amusant dan. Bart Scholiers Wannes Van Herck
APRIL 2008
Een rubriek waar het eens niet gaat om het intellectueel gespierde gedachtegoed van deze of gene, door u allen ongetwijfeld devoot bewonderde, filosoof. Een rubriek waar het uitsluitend gaat om zijn soms eenzame, vaak getormenteerde, bij momenten grappige, altijd grillige en zelden grijze levensloop. Kortom een rubriek over “de mens achter de filosoof”.
Bernard Stiegler: de vliegende filosoof Dat filosofen vreemde beestjes zijn, is geen publiek geheim. De common sense ziet filosofen dan ook zeer vaak als verstrooide professors. Dat Bernard Stiegler (°1952) uit deze modderpoel van wijsgeren toch in het oog springt, verdient dus op zijn minst een artikel in deWijzer. Bernard Stiegler wordt geboren in de Elzas in Frankrijk, vlak bij de Duitse grens. Dat hij bestemd was om filosoof te worden, zal hij pas laat ontdekken. Want hoewel het laatste jaar van de humaniora in Frankrijk veel filosofie bevat, maakte hij dit niet mee. Hij werd namelijk al vóór het zesde jaar van school gestuurd. En wat doet zo’n probleemkind dan? Het antwoord is: een jazzcafé uitbaten in Toulouse. In dat café leert hij een zekere G. Granel kennen, een relatief onbekend maar verdienstelijk filosoof. Hij zou een levensvriend worden en uiterst belangrijk blijken voor zijn filosofische carrière in spé. Maar dan komt het jaar 1978. Stiegler kan niet op het rechte pad blijven en pleegt een gewapende overval op de bank van zijn eigen bankier. Stiegler, als 25-jarige uitgesproken communist, leeft in absolute onvrede met het huidige kapitalistische systeem, en uit frustratie doet een mens al eens stomme dingen. Dat hij communist was, wil niet zeggen dat hij ooit al eens met ‘echte’ filosofie in aanraking was gekomen. In zijn boek “Passer à l’acte” (2003), waarin
dEWIJZER P. 7
hij zijn weg naar de filosofie uit de doeken doet, zegt hij zelf dat hij vóór zijn hold-up volstrekt niets van de filosofie afwist. Evident, als je van school wordt gestuurd! Maar al snel wordt hij opgesloten in de gevangenis van Toulouse (en later die van Muret) om zo tot inkeer te komen. Er is immers niets sexier dan de wijsbegeerte. Zijn bajesperiode (19781983) vergelijkt hij graag met die van een vliegende vis. Net zoals een vis in zijn
natuurlijke habitat – het water – een zingevende context kan vinden, zo kan een mens in-der-Welt zin zoeken én vinden. En net zoals een vis die even uit het water springt de kans krijgt om die zingeving te overschouwen maar niet te beléven, zo kan een gevangenis tot intro- en extrospectie leiden. Stiegler maakt van deze
tussenpauze in zijn leven dankbaar gebruik om te grasduinen in de gevangenisbibliotheek, op nadrukkelijk aanraden van zijn vriend Granel. Hij voelde zich erdoor weliswaar niet als een vis in het water, maar precies als vliegende vis voelde hij zich in zijn sas. Zo leert hij in de cel de werken van Jacques Derrida kennen, één van de meest spraakmakende filosofen van die tijd en waarbij hij zijn doctoraat zal afleggen. Wat Stiegler altijd al in potentie was, wordt hij nu ook in act, door enkele contingente gebeurtenissen. De filosoof in hem wordt geboren, en dit na een lange en zware zwangerschap. En dan in 1983, bij Stieglers vrijlating, lonkt het échte water op verleidelijke wijze. Maar het is niet omdat hij terug in het water kon zwemmen dat hij niet meer sprongen uit het water maakte, hij kon namelijk meteen als programmadirecteur aan de slag aan het Internationaal College van Filosofie (Parijs). Dit college werd ondermeer opgericht door Derrida en Lyotard. Daar kon hij naar hartelust in de filosofie ‘vliegen’. Daarmee start een fantastische carrière, die hem tot één van de meest spraakmakende hedendaagse Franse filosofen zou maken. Ondertussen zijn er reeds meer dan tien publicaties van hem verschenen en geniet hij internationale bekendheid. Wat het toeval allemaal niet kan brengen! Wannes Van Herck
APRIL 2008
De nieuwsgierigheid van een journalist kent geen grenzen. In deze rubriek worden geen taboes geschuwd en geen grenzen gerespecteerd. De reporter dompelt zich volledig onder in de materie waarover hij wil schrijven. Gonzo-journalistiek in de traditie van H.S. Thompson!
Strawberry In de schaduw van Brussel-Noord ligt een straat waarvan de naam fluisterend, honend of schertsend wordt in de mond genomen. Een straat die niet bestaat zoals seks niet bestaat in puriteinse middens of alcohol in een moslimstaat. Het is een straat waarin glas dominant is en vleesbloemen in hun bloei aangemoedigd worden door de warmte van neonlicht. Maar laten we het kind bij naam en de vrouw bij haar beroep noemen. Inderdaad, dit stukje gonzo is gewijd aan de meisjes van plezier, de zwarte Lola’s en wulpse Cindy’s, vrouwen die je bemint en betaalt per uur. Brussel dus. Een willekeurige avond in een willekeurige week. Ik sta in die straat zonder naam, rook, leunend tegen de muur van het Noordstation, een sigaret. Het tempo waaraan ik de rook inhaleer en weer uitblaas, verraadt mijn nervositeit. Aan de overkant van de straat is het glas waarachter het koopwaar zichzelf tracht te verkopen. Een seconde te lang in een boezem verdwalen is genoeg om op een spervuur van knipoogjes getrakteerd te worden. Wijsvingers worden gestrekt en opgerold tot lokroep. Als kameleontongen, vislijnen – hier wordt het spel van jager en prooi gespeeld.
HET GLAS WAARACHTER HET KOOPWAAR ZICH TRACHT TE VERKOPEN Ik steek de straat over en wandel in de neongloed van de ramen. Begeerte en aversie sluiten een vreemdsoortig verbond met elkaar. Het is onmogelijk om onverschillig langs de als sigarettenrook wiegende heupen te lopen. Het magnet-
EW IJZERP.PX. 8 ddEW IJZER
isme van de voortplanting, het onverbiddelijke bevel van het instinct dwingt me de vrouwenlichamen te keuren. Maar bij de ramen waarvoor ik halt houdt, wordt mijn blik vaag weerspiegeld in het glas: een onprettige ontmoeting met mijn eigen lust. Aan walging grenzende aversie jegens mezelf. Voor even. Ik hoef dit natuurlijk niet te doen. De gonzo-rubriek in deWijzer is niets anders dan een spel tussen lezer en schrijver waarvan de inzet de realiteit zelf is. Ik kan liegen. Maar een goede leugenaar, doet net als een goede schrijver zijn research. Vandaar dus dat ik mezelf in deze straat en al wat ze in me doet ontwaken, laat verdwalen. Ik speel met het idee om daadwerkelijk een bordeel binnen te stappen. Ik ben vrijgezel. Ik zou er niemand mee bedriegen, buiten mezelf misschien. En hier bieden zich vrouwen aan die ik, laten we realistisch zijn, enkel in het nat van mijn dromen kan veroveren. Er is het idee van de ervaring: dat dit iets is dat ik één keer in mijn leven moet meegemaakt hebben. De bezwaren? Als zelfverklaarde libertair heb ik geen morele bezwaren tegen het te koop aan bieden van het eigen lichaam. Zonde is wat je zonde noemt. Ik weet dat ik na een vrijpartij niet de drang zou voelen om mezelf te reinigen in het duister van een spreekwoordelijke biechtstoel. Moraliteit is dus geen punt. Geslachtelijke hygiëne wel. Een vagina kan dan wel de poort van het leven genoemd worden, het kan evengoed die van de dood zijn. Zeker bij een hoer. Een gescheurd condoom betekent zo goed als zeker besmetting. Gaande van genitale wratten, over syfilis en gonoroeroe, tot de massamoordenaar AIDS. Ik mag er niet aan denken. En toch. Een zelfde soort tegenbeter-weten-in als dat van de eerste sigaret maakt zich van me meester. Het is
de aantrekking van het bezoedelde zelf. De kracht die ons uit de paradijzen van de kindertijd drijft, in de armen van verslaving, verval en doorprikte illusies. En het is ook zij natuurlijk. Met haar fiere, lange benen, glad en statig als geboend marmer. Natuurlijk blond haar dat als het treuren van een wilg langs haar hoofd, omheen haar schouders, gedrapeerd ligt. Verdomme. Borsten in een al te weinig verhullende bh. Een dito vleesroze onderbroekje. Ze kijkt me in de ogen, prijst zichzelf aan als een product in een reclamefilmpje. Doorzichtig maar doeltreffend. Ik ga naar binnen. Een ruimte die zou kunnen doorgaan voor een doordeweeks café: een toog, met de obligatoire, ietwat kitsherige barkrukken en een man – oostbloktype – die met zijn ellebogen op twee tapkranen rust. Links van de bar schuift een dik, zwart gordijn open. Het geluid van de gordijnringen die over de ijzeren baar schuiven, doet me denken aan dat van pashokjes in klerenwinkels. Een haast geruststellend, vertrouwd geluid in een wereld waarin ik me schuchter als een vreemdeling beweeg. Het is zij die vanachter het gordijn op me toe komt gewandeld. Lachend. “So you want some fun?”, vraagt ze in een gebroken, universeel engels. Ik knik. Onaangekondigd en zichtbaar tegen zijn zin begint de man achter de bar de tarieven af te ratelen: “thirty euros for half an hour, fifty for an hour, no anal sex, no kissing, no violence, first you wash yourself, ok? You pay to me now”. Ik wandel naar de bar en overhandig de man dertig euro. Knorrend neemt hij ze aan. Daarna voel ik een hand die omheen mijn heup kronkelt als een slang. “C’mon”, sist ze, “we are going to my room” en ze leidt me naar een deurtje aan het andere eind van de bar. Her room beslaat een zestal vi-
ANPRIL OVEMBER 20082007
erkante meter. Een hondenhok. De raamloze muren zijn in een deprimerend blauw geverfd, aan het plafond hangen rode neonlampen. Een sfeervol bedoelde poster met palmbomen en sneeuwwit strand erop, maken het geheel nog smaaklozer dan het al is. Gebiedend wijst ze naar de lavabo in de hoek van het kamertje. Ik begrijp het. Met mijn rug naar haar toe knoop ik mijn broek los en laat het ijskoude water over mijn lid gutsen. Opwindend is anders. Zij zit gelaten op het bed, benen over elkaar heen gekruist, een sigaret te roken. Ik ga naast haar zitten. “What’s your name?”, vraag ik, kwestie van mijn eigen ijs te breken. “Strawberry”, antwoordt ze nadat ze zuchtend de rook van haar sigaret heeft uitgeblazen. Wel ja, strawberry, natuurlijk. Op dit punt zakt de drift die me tot in dit kamertje dreef, naar een absoluut nulpunt. Seks is het laatste wat ik met deze strawberry wil. Ter uitstel van mijn zelfgekozen executie vraag ik haar vanwaar ze afkomstig is. “Slovakia”, kraamt ze er tegen haar goesting uit. Ik hoef niets meer te vragen. Zij vat mij op zoals ik haar hoor op te vatten: als een menselijk ding. Met dingen praat je niet. Je kust ze ook niet. Je gebruikt ze gewoon. Ongevraagd staat ze recht en komt voor me staan. Ze slaat haar blonde harenzee achterover en trekt de roze koortjes langs haar schouders naar beneden. Twee trotse borsten komen vanachter het stof gesprongen. Ze zijn groot als twee gestrekte mannenhanden, voorzien van dieproze tepels die naar een veraf gelegen hemel wijzen. Zonder verpinken laat ze haar handen op synchrone wijze langsheen haar navel tot in haar slipje glijden. Daarna trekt ze het met een ruk naar beneden zodat het blijft rusten op de wreef van haar in naadhakken getooide voeten. Ik sta oog in oog, of beter: lip in lip, met haar intiem geschoren vagina. Tegen mijn wil in zwelt wat verondersteld wordt te zwellen. Langzaam wiegt ze met die bloem van haar heen en weer, tot haast tegen m’n gezicht. Ik ruik de zilte, zure vochtigheid van de delen waarvoor we ons ooit hoorden te schamen. Vervolgens gaat ze voor me knielen waardoor ze nu met haar emotieloos gezicht vlak bij het mijne komt. Haast bevelend kijkt ze me aan, neemt mijn hand en legt die op haar romige borst. Ik knijp er zachtjes in, neem
dEWIJZER P. 9
dEWIJZER P.X
haar tepel tussen mijn wijsvinger en duim en wrijf hem stijf. Met haar andere hand streelt ze ondertussen over mijn kruis. Stop. Ik wil dit niet. Ik leg mijn handen omheen haar warme schouders en duw haar zachtjes weg. “I have to go”, zeg ik met afgewende blik. Beschaamd neem ik mijn vest op, trek die aan en wandel naar buiten. “Bye”, hoor ik haar nog zeggen op een zo onverschillig mogelijke wijze. De man die daarnet achter de bar stond, zit nu aan een tafeltje, spelend met zijn gsm. Hij kijkt niet op wanneer ik beschaamd langs hem scheer. Opnieuw buiten. In de straat heerst uiteraard nog steeds dezelfde mannendrukte, sluipen de auto’s tergend langzaam voorbij de ramen. Niemand ziet me. Alle blikken blijven haperen aan de zich etalerende lichamen. Wat me bezielde? Waarom ik niet met haar vrijde? Ik weet
het niet. Het had vermoedelijk te maken met ongelooflijke tristesse van dit alles. De van iedere liefde ontdane zakelijkheid waarmee , nou ja, de ‘liefde’zou bedreven worden. De knagende leegheid die ik zou gevoeld hebben moest ik klaargekomen zijn tussen de vier muren van dat kamertje. En zij die zich als een ijskoningin zou gewassen en opgemaakt hebben voor een volgende klant. Het machinale, harteloze karakter van dat alles. Ik bedenk dat uiteindelijk geen enkele man louter klant wil zijn bij een vrouw, net zoals waarschijnlijk geen enkele vrouw werkelijk prostituee wil zijn. Waarom het dan toch gebeurt? Omdat we soms allen vliegen zijn die het glas met de hemel durven verwarren. Dr. Gonzo
APRIL 2008
Docenten vormen studenten. Maar de eersten zijn ook ooit student geweest en op hun beurt beïnvloed geweest. In deze rubriek reconstrueren we het afgelegde pad van de docent, tot op het moment van vandaag. Waarom onderwijzen zij een specifiek vak, hee$ dit te maken met hun onderzoek? En vanwaar de fascinatie voor het thema van hun onderzoek?
“Ge moet maar chance hebben” Vriendelijk worden uw dienaren, ergens in de holten van het hoofdgebouw van ons H.I.W., een kamer volgepakt met boeken, binnengeleid. Op een van de boekenplanken staat een ingelijste inscriptie: “Sed omnia praeclara tam difficilia quam rara sunt.” Oftewel: “Maar al het voortreffelijke is even moeilijk als zeldzaam.” Aldus Baruch de Spinoza, aan het slot van de Ethica, we zullen het onthouden. Het is het bureau van professor Herman De Dijn. Deze toegewijde docent en internationaal gerenommeerde Spinoza-kenner gaat komend jaar, na een jarenlange staat van dienst aan onze faculteit, op emeritaat. Maar volstrekte rust is hem vooralsnog niet gegund, hij mag binnenkort al meteen een reeks lezingen geven aan de prestigieuze Amerikaanse universiteit van Harvard. Ook bij ons zal hij komend academiejaar uitgebreid worden gevierd. Maar eerst is eerst; een interview met het kringblad.
dEWIJZER P. 10
deWijzer: Hoe kijkt u terug op uw rijkgevulde carrière? Herman De Dijn: Als ik erop terugkijk, moet ik zeggen dat ik, net zoals anderen van mijn generatie, enorm veel geluk heb gehad. Ik ben begonnen als docent aan deze universiteit in 1973. En dat was, vlak na de splitsing van de Nederlandstalige en de Franstalige afdeling, een periode van enorme bloei. Hier op het H.I.W. was men net begonnen met het Engelstalige programma en daar had men nieuwe mensen voor nodig, die bovendien de taal goed machtig waren. Als postdoctorandus komende van Cambridge paste ik in het plaatje van die uitbreiding. De atmosfeer toen was buitengewoon aangenaam, wat ik trouwens altijd wel gevonden heb. Ik was toen 30 jaar dus verschilde in leeftijd niet zoveel van die studenten. Het Engelstalig programma vormde toen een ongelooflijk allegaartje van mensen, ten dele een soort van avonturiers eigenlijk, waar men heel
gemakkelijk een zeer persoonlijk contact mee had. Ze lieten u ook niet gerust, die kwamen zelfs aan huis. Mede door hun beperkte aantal kwamen die dan een paar keer per jaar en bloc pintelieren bij mij thuis. (lacht uitbundig) Ook onder professoren waren er veel nieuwe krachten. Een nieuwe generatie. En de sfeer was buitengewoon collegiaal: er waren veel contacten, veel minder druk en iedereen had tijd om te kletsen of vanalles te bespreken. Althans in mijn herinnering. We gingen regelmatig samen eten, altijd in de Alma. Het heeft járen geduurd vooraleer ik naar een normaal restaurant ging. (lacht smakelijk) deWijzer: Is die situatie nu veranderd, heerst er een andere sfeer? De Dijn: Ik denk het wel, maar nu ben ik ook nen oude natuurlijk. (lacht) Men percipieert de dingen anders naargelang leeftijd, nietwaar? Maar toch, er waren bijvoorbeeld vergaderingen waar alle docenten op het instituut naartoe kwamen. Allemaal! Dat gebeurt bijna nooit meer tegenwoordig. De contacten tussen filosofen uit de verschillende subdisciplines waren ook veel groter. Tussen filosofen en niet-filosofen zelfs, zoals op het Centrum van Logica onder de bezielende leiding van Herman Roelants. deWijzer: Is die interdisciplinariteit nu enigszins verloren gegaan? De Dijn: Niet noodzakelijk, alleen is het meer versnipperd. Nogmaals, men heeft het nu oneindig veel drukker. Wij hadden het niet druk, we deden vanalles maar naar mijn herinnering was het een zee van mogelijkheden en tijd. Met bepaalde collega’s zat ik uren op café te palaveren over filosofie. Nu ook niet elke dag maar toch meer dan één keer per week. Bijvoorbeeld met Burms, die ik al van vroeger kende daar hij nog een van mijn allereerste studenten was uit mijn tijd als assistent. Dat was natuurlijk veel leuker dan gewoon hier op bureau te zitten. En zo hebben wij veel samengewerkt en samen dingen geschreven op den duur. En het leuke was dat naast
APRIL 2008
mensen zoals hem, met wie ik zowel op persoonlijk als op intellectueel vlak erg goed overeenkwam, ook collega’s die met andere dingen bezig waren, de groep van Ijsseling, Bernet, Moyaert en Visker die met Freud en Lacan bezig waren, open stonden voor discussie en dialoog. Heel spannend en plezant. Dat noem ik echte collegialiteit: iedereen deed iets met iedereen, om het zo te zeggen. Zo ging dat. Tegenwoordig is er zulke druk om te publiceren en is alles ook veel technischer geworden. Sommige zaken kan ik nu niet meer lezen noch volgen. Evaluatie van het lesgeven, nog zoiets, dat bestond toen niet. Ik heb toen ook gepubliceerd natuurlijk maar niemand vroeg daar echt om. Het hoorde er gewoon bij. deWijzer: Daar zegt u zoiets. U hebt inderdaad wel énorm veel gepubliceerd, waar kwam dat allemaal toch vandaan? De Dijn: Och, ik legde me daar niet op toe. Dat kwam doordat ik, als Spinoza-kenner, vrij vlug internationaal bekend werd en vaak werd uitgenodigd voor een conferentie of iets dergelijks. En je hebt dan toch iets voorbereid dus publiceer je dat. Dat ging vanzelf. De laatste jaren zitten daar ook veel publicaties tussen die niet strikt academisch zijn. Bijvoorbeeld een recente publicatie in Streven (een maatschappelijk-cultureel tijdschrift red.) over het statuut van het embryo. Iets waar ik overigens niet voor opgeleid ben geweest. Ik kan het niet laten over dingen te praten waarvoor ik niet geleerd heb maar die me toch interesseren. Dát deed ik vroeger wel niet. deWijzer: Nog even over uw samenwerking met professor Burms. U hebt samen met hem een boek geschreven; hoe verloopt zoiets, wat moeten we ons daarbij voorstellen? De Dijn: Wel, dat is eerst heel lang praten, dan samen gaan zitten en zin per zin opschrijven. Ikzelf ben nogal snel tevreden en Burms is dat nooit, dus dat was niet simpel hoor. (lacht joviaal) Hoe precies weet ik niet meer, maar het is gelukt. Dat boek ligt daar nu. Het vraagt veel tijd en een zekere toegeeflijkheid langs beide kanten. We hebben ook verschillende artikelen samen geschreven en nu zijn we, sinds lange tijd, weer bezig met één. Het einde van het stadium van de palavers is in zicht. deWijzer: Misschien een primeur voor De Wijzer dan, waarover zal het handelen? De Dijn: Over Spinoza. Een filosofische interpretatie van zijn kennis van de derde graad. Kortom, wat is nu eigenlijk intuï-
dEWIJZER P. 11
tieve kennis? Dat gaan we nu eens een keer écht uitwerken. deWijzer: Over naar de onvermijdelijke vraag dan maar. Was Spinoza steeds een van uw lievelingsfilosofen of hoe bent u bij hem terecht gekomen? De Dijn: Dat is ook een beetje raar gegaan. Ik heb soms de indruk dat mijn leven door een of andere engelbewaarder wordt gestuurd en dat ikzelf er eigenlijk weinig verdienste aan heb. (lachje) Als student was ik, zoals iedereen toen, vooral geïnteresseerd in Heidegger en Lévinas. Over die laatste ging mijn licentieverhandeling. De toenmalige president van het instituut, de man wiens portret in lokaal B hangt (Mgr. Dondeyne), vroeg me of ik niet dacht aan doctoreren. Men vroeg u daar toen voor, ik had daar niet zelf aan gedacht. Dus dan deed ik dat maar. Bleef natuurlijk de vraag wát ik zou gaan bestuderen. Ik wou eerst Heidegger maar dat zag de president niet zo zitten: “Weer Heidegger, iedereen doet Heidegger! Niemand doet hier iets over de Moderne Tijd.” De Waelhens, de beste prof die ik gehad heb overigens, werd verondersteld dat te geven maar deed dat niet. Die deed gewoon zijn zin. En dat kon allemaal, dat was perfect. Dus werd ik naar de bibliotheek gestuurd, afdeling Moderne Tijd. Ga daar eens kijken. En de meest rare van allemaal leek mij Spinoza. Domweg heb ik hem dan gekozen. Mijn doctoraat ging over de kenleer bij Spinoza. Achteraf bekeken waanzinnig want een vreselijk moeilijke en droge filosoof. De slechtste die ik kon kiezen natuurlijk. (lacht) Nadien ging als postdoc in Cambridge weer een nieuwe wereld voor mij open, namelijk die van de analytische filosofie. Hier sprak niemand daarover. Enfin, er was net, voor de eerste keer in de geschiedenis van het instituut, iemand precies daarvoor benoemd: pater De Pater, de meta-pater zoals we hem noemden. (lachje) Maar ik heb bijvoorbeeld nooit formele logica gehad. Dat ontdekte ik dan daar en zo kwam ik steeds met dingen in aanraking die ik in mijn studententijd nauwelijks was tegengekomen. Ik genoot zeer van Wittgenstein en Hume, iemand die mij persoonlijk eigenlijk beter ligt dan Spinoza. Op dat moment werd Spinoza dan plots heel aantrekkelijk voor structuralisten en marxisten. En zo kon ik dan weer Foucault of Althusser gaan lezen. En op een of andere manier ben ik erin geslaagd al die diverse invloeden in mijn
onderwijs binnen te krijgen. Soms betwijfel ik of dat altijd wel zo goed was voor mijn studenten. Misschien ben ik te breed gegaan, misschien heb ik ze op bepaalde gebieden maar wat wijsgemaakt. (lacht breed) Maar daar heb ik langs de andere kant toch geen spijt van, het kan me niet schelen eigenlijk. (lacht nog breder)
“VROEGER KWAMEN ERASMUSSERS BIJ MIJ EN BLOC PINTELIEREN” deWijzer: En toch is Spinoza blijvend en kenmerkend gebleken voor u. De Dijn: Welja, doordat ik bekend was in die kringen werd ik zeer regelmatig uitgenodigd voor internationale conferenties en congressen. Dat was altijd op een zeer mooie locatie, men moest gek zijn om het niet te doen. Dankzij hem ben ik de wereld rondgereisd. En dat leidde dan telkens weer tot een publicatie, enzovoorts. Eigenaardig genoeg, (aarzelt even) zijn de dingen waar ik toevallig mee in aanraking ben gekomen een ideale voorbereiding gebleken voor mijn interesse in actuele filosofische problemen. Ge moet maar chance hebben hé. (lacht joviaal) deWijzer: U bent dan ook vijf jaar vicerector van de KUL geweest. Hoe is dat gebeurd en hoe hebt u dat ervaren? De Dijn: Ik kon met moeite nog serieus nadenken. Kletsen met de collega’s ging totaal niet meer. Je bent dag en nacht gebonden aan een agenda die uw secretaresse bepaalt. Onvoorstelbaar, alsof men als manager een bedrijf runt. Ik had daar totaal geen ambitie voor. Men heeft allerlei toeren moeten uithalen om mij daar te krijgen. Goed, toen zat ik daar. Ik heb er ook wel veel geleerd: over politiek, machtsmechanismen, de maatschappij. Na afloop vroeg men mij voor een tweede ambtstermijn, dat heb ik geweigerd. Ik had toen zo’n behoefte om terug les te geven en te schrijven! Dat is werkelijk een uitbarsting van energie geweest en sindsdien schrijf ik inderdaad nog meer over allerhande meer maatschappelijke thema’s. deWijzer: Staat u optimistisch tegenover de huidige maatschappij? De Dijn: Een moeilijke vraag. Laat mij beginnen te stellen dat ik van nature geen pessimist ben, maar ook geen optimist. Eerder een realist. Kijk, ik heb daaromtrent ooit een heel significante roman gelezen, Mystiek lichaam van Frans Kellendonk. Het is een soort kritiek op bepaalde maatschappelijke tendensen. Er wordt
APRIL 2008
betoogd dat zelfs domeinen als seks en kunst onder invloed van de kapitalistische mentaliteit geperverteerd zijn door een enorme drang naar rechtstreekse winst of succes. Het lijkt louter pessimisme, maar de roman toont ook hoe, ondanks die druk, mensen daar toch aan kunnen ontsnappen. In de roman geraakt de zus van het hoofdpersonage zwanger en het kind blijkt dan de redding. Vandaar ook de titel. In aanraking komen met een soort ‘lichaam’ ofzo dat u verbindt met iets groter dan uzelf en uw persoonlijke streven naar winst. Iets dat u onbedoeld redt. Anyway, die kritiek heb ik verbonden met kritiek op een andere tegenwoordige obsessie, zijnde die van beheersing. Modern is: absoluut succes willen door perfecte beheersing. Nu, dat ‘syndroom’ dringt binnen in domeinen waar succes niet gegarandeerd kán zijn, zoals dus seks en kunst, maar ook politiek of het onderwijs. Denk maar aan de obsessie rond evaluatie en kwaliteitscontroles allerhande. En dat vind ik werkelijk nefast. Dus reageer ik daartegen en schrijf ik daarover. deWijzer: Via deze literaire omzwerving zaten we daarnet heel dicht bij een ander geliefkoosd thema van u, dat van de religie. Hoe is dat geloof bij u gekomen en/of gebleven? De Dijn: (lacht) Dat weet ik nog precies. Op een zeker moment werd Roger Scruton uitgenodigd op het instituut. Ik was toen al vader geworden en dat had mijn kijk op het leven grondig veranderd. En die man sprak zo over religie dat het mij iets fundamenteel leek om mijn kinderen mee te geven. Juist op dat moment die lezing, ge moet écht maar chance hebben hé. Dus daar ben ik mij sindsdien terug in gaan verdiepen. En natuurlijk zit men dan ook nog eens in een maatschappelijke constellatie waarin religie belache-
lijk wordt gemaakt of onnozel gevonden. Dan moet men bij mij al niet te veel meer doen vooraleer ik op mijn paard ga zitten. Dan wil ik natuurlijk tonen dat het wél interessant en belangrijk is, naar zingeving toe. deWijzer: Is het daardoor ook misschien dat men u zeer vaak het etiket opplakt van een ‘conservatief’ filosoof? De Dijn: Dat weet ik niet. Die bedoeling heb ik toch nooit gehad. Ik heb altijd gedaan wat ik dacht te moeten doen. Al was ik, achteraf bekeken, altijd wel geïnteresseerd in zogenaamde ‘conservatieve’
filosofen. Ook Wittgenstein is in mijn ogen een conservatief en daar was ik al jaren mee bezig. Ach, dat zijn gewoon labels want zonder besta je tegenwoordig niet. Progressief, conservatief, wat betekent dat eigenlijk? Het gaat om iemands gedachten, niet om zijn epitheton. Ik heb mezelf ook nooit zo genoemd maar als ze mij zo beschouwen dan is dat maar zo. Ik vertel wat ik te vertellen heb en daarmee gedaan. Welja, ik wil het gerust dragen als een geuzennaam. (lacht) deWijzer: Prima. Dan onze teletijdmachine-vraag. Indien u even over zulk een toestel zou mogen beschikken, waar zou u dan eens een kijkje nemen? De Dijn: Ik ben ooit naar een stuk geweest, Wittgenstein Incorporated, waarin een acteur een aantal van diens lectures
integraal ten tonele bracht en situeerde. Indrukwekkend, dus ja, een les van Wittgenstein in Trinity College, Cambridge had ik wel graag meegemaakt. Of misschien iets in Japan. Ik hou erg van Japanse films. ‘Als een vliegje’ een jaar lang het leven van een samurai familie volgen ofzo. Een Kurosawa film, maar dan in het echt. deWijzer: Wat doet u doorgaans ter ontspanning? De Dijn: Buiten mijn werk, heb ik eigenlijk nauwelijks tijd om iets anders te doen. Wat ik wel doe is elke week een paar uren in mijn tuin zitten. En af en toe wordt ik door mijn vrouw meegesleept op vakantie. Wat ik als een overbodige uitvinding beschouw, maar goed. (lacht) En romans lees ik ook graag. Er zijn ook zoveel goede romans, zonde feitelijk dat men maar één leven heeft. Als oplossing beperk ik mij dus tot een paar auteurs waar ik dan alles, alles van lees. Hetzelfde met filmmakers. deWijzer: Goed dat u er nog over begint, we zouden het haast vergeten. Op 7 mei leidt u in de reeks filosofie en maatschappij Rear Window van Alfred Hitchcock in en uit. Waarom zouden we in groten getale moeten komen? De Dijn: Om te beginnen omdat het zulk een knappe film is natuurlijk! Voor mij moet je niet komen hoor. Werkelijk schitterend, een van de geniaalste films ooit gemaakt. Naast het filmische zit bovendien ook Hitchcocks bijzondere levensvisie perfect vervat in die film. deWijzer: Staat genoteerd in de agenda! Bedankt voor dit gesprek. We betreuren het een inspirerende professor en vaste bron voor onze citatenrubriek te zien vertrekken. Zon op al uw verdere wegen. Miguel Barrera en Wannes Van Herck
dEWIJZER P. 12
APRIL 2008
Bij grote deba%en, horen grote meningen. Op deze pagina’s biedt deWijzer daar de ruimte voor. Aan u het woord!
De dood van een generatie ’t Is tijd dat’t uut is’. Met die woorden gaf Hugo Claus te kennen dat hij euthanasie wenste te plegen. Wegzinken in de vergeetput van zijn eigen geest zag hij niet zitten. Dan nog liever dood. In het kielzog van zijn zelfgekozen dood laaide een nieuw debat omtrent euthanasie op. Hoewel, nieuw? De participanten aan het debat kropen in hun negentiendeeeuwse loopgraven en wat volgde was de aloude stellingenoorlog van links versus rechts, vrijzinnig versus confessioneel, progressief versus conservatief. Een ideologisch steekspelletje dat zo om de paar jaar eens gespeeld wordt in onze contreien. Steeds zonder bevredigende uitkomst. Het is kenmerkend voor het failliet van een generatie waar niemand minder dan Claus het boegbeeld van was. Het is welbekend dat Claus een groot deel van zijn jeugd doorbracht op strenge, katholieke kostscholen. Iets wat hem naar eigen zeggen voor het leven getekend heeft. De verstikkende discipline en het krampachtige geloof van de paters en nonnen remden hem in zijn geestelijke ontwikkeling. Het enige wat hij aan die periode overgehouden heeft, was een artistiek verantwoorde haat jegens al wat confessioneel is. Claus was natuurlijk niet de enige die dergelijke schooljeugd gekend heeft. Het gold voor het gros van de toenmalige Vlaamse jongeren. Tot diep in de jaren zestig hadden geestelijken het monopolie op haast alle vormen van onderwijs – gaande van basisschool tot universiteit. Er waren natuurlijk de athenea en rijksuniversiteiten, maar die vormden slechts vrijzinnige eilanden in een overwegend katholiek Vlaanderen waar priesters aangesproken werden ‘m’neer pastoor’ en christen-democraten vele decennia de grootste politieke formatie vormden. Het was naoorlogse jeugd, de generatie van de babyboomers, die revolteerde tegen de grote morele macht
dEWIJZER P. 13
van het katholicisme. Hun antwoord op de uniformiteit van de consumptiemaatschappij was een roep om authenticiteit. De sermoenen die zij van op de barricaden de wereld in riepen hadden het over zelfbeschikking tegenover de stoffige betweterigheid van de kerk. Het Vlaamse cumulatiepunt van deze revolte was natuurlijk Leuven ’68. Een studentenopstand die, in weerwil van wat velen denken, niet zozeer gericht was tegen de Walen als dusdanig, maar wel tegen het autoritaire bisschoppencollege dat eenzijdig genomen beslissingen opdrong aan studenten en professoren. Leuven ’68 was een anti-autoritaire opstand: tegen de bourgeoisie (waarmee de Walen geassocieerd werden), tegen het episcopaat en tegen het (morele) paternalisme. De jeugdrevolte van de jaren zestig was geheel terecht. De motieven waren oprecht en de culturele impact ervan valt niet te onderschatten. Dat we als studenten vandaag de dag inspraak hebben in het universiteitsbestuur, dat wetenschappelijke vrijheid zegeviert boven kerkelijke dogmatiek in onze – nog steeds – katholieke universiteit, dat koten niet voorbehouden zijn aan mensen van hetzelfde geslacht … het zijn slechts enkele aangename gevolgen van wat in de jaren zestig heeft plaatsgevonden. Deze ‘revolutionaire’ generatie, is tevens de generatie geweest die Claus (en andere schrijvers zoals Reve en Wolkers) op handen heeft gedragen. Dat is niet toevallig. Claus fungeerde als een voorbeeld van iemand die zijn leven in eigen handen heeft genomen. Iemand die de seksuele revolutie belichaamde door een relatie aan te gaan met Sylvia ‘Emanuelle’ Kristel. Of om nog maar iets te noemen: in 1960 werd Claus wegens zijn toneelstuk ‘Masscheroen’ tot vier maanden voorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld. Reden? Openbare zedenschennis. Kortom, Claus als martelaar voor de vrijheid. Een rol waarin hij zichzelf finaal bevestigd heeft door euthanasie te plegen.
Is time on our side? De dood van Claus is exemplarisch voor de dood van een generatie. De strijd is gestreden. En gewonnen. Alleen, dat is niet merkbaar in het debat. Men blijft tegen de schenen van een kerk stampen die haast even dood is als Claus zelf. Zo liet Erwin Mortier op de afscheidsplechtigheid van Claus zich volgende woorden ontvallen: “Het is een bittere ironie dat de man die ons uitsprak als wezens die zich nummer volkomen kunnen beschaven, postuum nog de les wordt gespeld door lieden waarvoor hij steeds een heilzaam gebrek aan ontzag heeft vertoond: prinsen van allerlei slag, kerkvorsten (…), het slag volk dat hem al van in zijn prilste jaren heeft willen kleineren. Louter en alleen omdat de keuzen van levenseinde niet de hunne is, komen ze weer van onder de plaveien gekropen en spuien hun laffe gal. De eigen morele superioriteit celebreren boven het lichaam van een geliefde dode is geen heldendaad. Meneer de Kardniaal, schaam je.” Waar heeft Erwin Mortier het hier over? Och ja, de paashomilie van kardinaal Danneels, waarin deze laatste verkondigde niet meteen fan te zijn van euthanasie. Maar een mening verkondigen is iets anders dan het spuien van laffe gal. En het is zeker niet iets waarover men zich dient te schamen. Want laten we eerlijk zijn: de kerk is niet meer dan een mening, één van de vele stemmen in het maatschappelijke debat geworden. Niets meer, maar ook niets minder. Ze beschikt allang niet meer over de morele superioriteit van weleer. Haar rabiate aanhangers zijn verworden tot een minderheid in onze samenleving. Mortier en aanverwanten denken tegen een monster te vechten. In werkelijkheid betreft het een muis waarvan de schaduw op de muur monsterlijke contouren aanneemt wanneer ze langs het licht van de geschiedenis trippelt. Laten we ophouden de muis met zijn uitvergrote schaduw te verwarren.
DPRIL A ECEMBER 2008 2007
De linkse impasse De uitingen van Mortier zeggen natuurlijk iets over de toestand waarin ‘links’ (laten we het voor het gemak zo omschrijven) heden ten dage verkeert. De linkerzijde lijkt, uit een zekere gemakzucht, de nieuwe, éénentwintigste eeuwse uitdagingen niet te vatten. En als dat wel gebeurt, dan worden die vanuit volstrekt verouderde referentiekaders geïnterpreteerd. Laten we de recente discussie omtrent euthanasie opnieuw als voorbeeld nemen. Vanuit linkerzijde pleitte men naar aanleiding van Claus’ dood voor een uitbreiding van de bestaande euthanasiewet. Dementen en kinderen dienden
dEWIJZER P. 14
ook in aanmerking te komen voor euthanasie. Open VLD ging verder en opperde zelfs dat begeleide zelfmoord ook moest mogelijk zijn. Schrijnende verhalen over ondraaglijk lijdende kinderen werden in, ondermeer Humo, gepubliceerd. En ook dementen werden hoe langer hoe meer afgeschilderd als ondraaglijk lijdenden die snakten om een menswaardig einde. Het is verontrustend hoe weinig ‘humanistische’ denkers ageerden tegen deze oproep tot uitbreiding van de euthanasiewet. Niemand scheen er echt graten in te zien dat mensen buiten hun wil om zouden geëuthanaseerd worden. Wie zich echter een beetje verdiept heeft in de geschiedenis van de twintigste eeuw fronst de wenkbrauwen. In de legale levensbeëindiging van kinderen is ons één Europese samenleving voor geweest: Nazi-Duitsland. Dat is veelzeggend. Wat zullen we doen met zwaar gehandicapte kinderen? Zijn dat ondraaglijk lijdenden die als baby mogen doodgespoten worden? Wat is ondraaglijk lijden? Komt iemand die drager is van het syndroom van Down hiervoor in aanmerking? Het probleem met een uitbreiding van de euthanasiewet is dat het risico om de hoek loert dat de meest zwakke groepen in onze samenleving, de psychisch zieken, kinderen en gehandicapten straffeloos mogen gedood worden met als excuus dat ze ondraaglijk lijden. Wat is het verschil nog met de eugenetische politiek van de nazi’s in de jaren dertig? Begrijp me
niet verkeerd. Ik neem in deze tekst geen standpunt in tégen euthanasie. Iemand die wilsbekwaam is en terminaal is, moet over de mogelijkheid beschikken om over zijn eigen levenseinde te beslissen. In die zin vormt de euthanasie van Claus mijns inziens geen probleem. Hij heeft zijn eigen, bewuste keuze gemaakt en dat is zijn recht. Maar de wet zomaar uitbreiden naar dementerenden die niet meer wilsbekwaam en kinderen die sowieso niet wilsbekwaam zijn, is een brug te ver. Nogmaals: dit is geen pleidooi tégen euthanasie, wel voor de rechten van de allerzwakste groepen in de samenleving die volledig afhankelijk zijn van de zorg van anderen. Een nieuw project voor een nieuwe tijd Als het huidige euthanasiedebat iets duidelijk maakt, is het dat ‘links’ nood heeft aan een herbezinning. Een herbezinning die tot een nieuw, radicaal humanistische houding moet leiden. Onder andere de attitude ten opzichte van religie moeten veranderen. Het conservatisme van de Islam en bepaalde Protestantse kerken is bijvoorbeeld veel zorgwekkender dan dat van het hedendaagse katholicisme. Toch is er nauwelijks een linkse haan die kraait om dat gegeven. Dergelijke contradicties (waarvan het euthanasiedebat ook doorvlochten is), tonen aan dat links op ideologisch/filosofisch vlak met zichzelf in de knoop ligt. Mede hierdoor wordt het maatschappelijke debat volledig ingenomen door populisten à la Dedecker, Wilders en konsoorten. Want het vacuüm dat links achterliet, wordt ingenomen door een verwerpelijke vorm van populisme die slechts de politieke vertaling is van een individualisme dat verworden is tot egoïsme. Het is een politiek van onmiddellijke behoeftebevrediging, tegemoet komend aan de vraag van de politieke consument. Links heeft een revolutie nodig. Een revolutie tegen de eigen erfenis die dogmatisch is geworden. Het is tijd voor een nieuwe Claus. Roergangers die dementerend links uitdagen tot het vormen van nieuwe en frisse ideeën, blijk gevend van een lange termijnvisie en een hersteld vertrouwen in de mens en zijn creatieve vermogens. Deze eeuw is nog jong, maar de tijd dringt. Thomas Decreus
APRIL 2008
Dirk Van Dessel ontpopte zich doorheen de jaren als één van de meest actieve schrijvers van lezersbrieven van Vlaanderen. Zijn pen is vlijmscherp en zijn gal bi%er, maar dat maakt zijn mening niet minder ondoordacht. Vanuit zijn heimat in Erembodegem serveert hij ons telkens weer een staaltje van maatschappijkritiek en lite-ratuur van het hoogste niveau.
Anaal fataal Sinds jaar en dag is mijn man (nvdr. Dirk Van Dessel) fan van jullie kringblad. In tijden van intellectueel verval en normverlies zijn voorvechters van authentieke waarden en normen immers schaars. Met jullie laatste uitgave hebben jullie hem echter diep, diep teleurgesteld. Het is dan ook een regelrechte schande dat jullie het artikel ‘het anaal-verhaal’ gepubliceerd hebben. Artikels over drugs tot daar aan toe, maar artikels over dergelijke beestachtige praktijken zijn een brug te ver. Jullie hebben het woord van God duide-lijk niet begrepen. Een van de tien geboden gaat immers als volgt: “Gij zult niet begeren uw naasten zijn dienstknecht,
dEWIJZER P. 15
evenmin zijn rund of ezel.” Misschien moeten jullie het Grote Boek meteen maar eens ter hand nemen want ook in Petrus 5:7 staat: “Jezus zeide tot Mohammed: ‘Wie geiten, schapen, het lam van God, of andere in de kont neukt zal tot in der eeuwigheid branden in de hel.’” En wees maar zeker dat Onze Lieven Heer geen medelijden zal hebben! Zijn brandende toorn zal iedereen verteren die er zelfs nog maar aan denkt zich in te laten met zulke verderfelijke praktijken. Net zoals hij die negers en homofielen heeft gestraft met AIDS. Ook zij konden het niet laten om apen of andere nichten in de kont te pakken. Maar dat ze maar
rustig verder doen, dan roeien ze meteen hun eigen stuitende volk uit! Onze maatschappij moet echt eens tot het besef komen dat de termen waar de liberalen het zo graag over hebben als ‘ethische omwenteling’ ‘ethische tolerantie’ niets dan mooie woorden zijn voor wat in werkelijkheid platvloerse, geesteszieke (gestoorde?) en afwijkende gedragingen zijn. Met strijdbare groet, Mevrouw Van Dessel
APRIL 2008
De mens staat niet stil. Hij denkt, schrij$, filmt, musiceert etc. We zijn met andere woorden cultuurbeesten. Het Kritieke Woord helpt de zoekende mens. Deze rubriek neemt naast het nieuwe ook het oude onder de loep. Telkens wordt een werk of uitvoerder uit de kunstindustrie behandeld.
AUTECHRE - Quaristice Autechre aka ‘autotechnicalresearch’ is terug met een nieuw pareltje van een album, genaamd “Quaristice”. Voor wie (nog!) niet vertrouwd is met hun werk: Autechre is een duo van Britse elektronicamuzikanten die samen met artiesten als Aphex Twin, LFO, Squarepusher etc. aan de basis staan van het label ‘Warp Records’. Naast Warp brengen ze ook muziek uit op “Gescom”, hetgeen een collaboratielabel is waarop anoniem de ietwat meer experimentele stuff de weg naar de vinylwinkel vindt. Hun muziek kan geduid worden als een mix van ambient en gemuteerde hiphop, maar dat zou meteen een grove understatement zijn, aangezien Autechre veel meer is dan dat. Man’s best friend (wikipedia) omschrijft “Ae” als een geheel van complexe ritmes, pulserende percussie en accurate sequencing waarin vaak patronen tegen elkaar gezet worden waardoor er meerdere maatsoorten tegelijkertijd gespeeld worden. Feit is dat de toehoorder geacht wordt aandacht en geduld te hebben voor de vaak trage opbouwen, minutieuze veranderingen en complexe structuren van de liedjes. Zuivere mindfucking the way we like it. Na vijftien jaar geniale muziek staan ze er nu dus terug met ondertussen al hun negende album. Wat onmiddellijk opvalt is dat de nummers aanzienlijk korter zijn dan voorheen. Daar waar vroeger een gemiddeld nummer een achttal minuten duurde, is dit nu eerder gehalveerd.
EW IJZERP.PX. 16 ddEW IJZER
Ook merkt de Autechreliefhebber op dat sinds het eerste album “Incunabula” Autechre veel experimenteler, abstracter en “moeilijker” geworden is. Quaristice ligt op dat vlak in de lijn van haar voorganger “Untitled”, hoewel deze toch net iets harder was. Naast de typische gefragmenteerde, complexe composities vinden we ook nu weer een aantal soundscapes terug om bij weg te dromen. Zo doet “Notwo” erg aan Squarepusher’s “Tundra 4” denken, daar waar in “Chenq9” voor het eerst uitgesproken acid zit die doet denken aan Clark (een ander “checkenswaardig” Warpartiest). Verder kan ik u enkel nog frustreren met u mee te delen dat zij onlangs in Petrol een heerlijke live-performance hebben “gedelivered”. Niet getreurd! Grote kans dat u hen deze zomer nog aan het werk te zien krijgt op Dour Festival of Pukkelpop.
Chris Potter - 10 Song for Anyone Chris Potter is de tenorsaxofonist van de net niet meer zo jonge generatie die het vaakst in beeld komt. Door zijn werk bij het bekende Dave Holland Sextet heeft hij op internationale podia een plaats verworven. Naast zes cd’s onder zijn naam speelde hij op ook nog op ‘Trio 2000’ met Paul Motian en Steve Swallow en met groepen onder leiding van muzikanten als Jim Hall, Billy Hart, Dave Douglas, Al Foster, John Patitucci en vele ande-ren. Het nieuwe – uit (november) 2007 afstammende – album ‘ 10 Song For Anyone’ is alweer een getuigenis van het enorme talent van Potter, die zich deze keer ook als componist en arrangeur bewijst. Het album bestaat uit 10 originele composities voor strijktrio (viool, altviool, cello), een opmerkelijke mix van houtblazers (fluit, klarinet, fagot), een gebruikelijke ritmesectie (gitaar, bas, drum) en daarnaast nog Potters tenor- en sopraansaxofoon. Maar het album is ook een bewijsstuk van Potters buitengewone soleercapaciteiten. Een Voorbeeld: in het breed uitgebouwde bitterzoete ‘Cupid and Psyche’, waar hij op buitengewone manier heel het stuk opentrekt. In Potters solo’s merk je duidelijk een brok me-lancholie op en zijn improvisaties laten je zeker niet koud. De snelheid van zijn solo’s en mooie klank doen je zeker aan Coltrane herinneren (denk maar aan Giant Steps), maar je herkent er ook Joe
ANPRIL OVEMBER 20082007
The Flashbulb Soundtrack to a vacant life Lovano’s “Streams of Expression” in. Ook het heerlijke ‘Absence’ is een mooi voorbeeld van het hoge niveau en de zeldzame schoonheid die Potter bereikt op dit album. Een geniale compositie die begint bij de strijkers, later door de ritmesectie een beetje opgepeperd wordt en tot slot een improvisatie van Mr. Big aan bod laat komen dewelke over hoge kammen scheert. Een mooi bewijs van de hoogstaande klasse van dit album is dat het jazzmagazine ‘jazzmozaïek’ het album bekroonde tot één van de topcd’s bij uitstek van 2007. Voor al wie nog nooit van het vierletterwoord jazz heeft gehoord, checken deze handel. Het album is van een eenzaam niveau.
Als een van de vertegenwoordigers van de nieuwe generatie idm-grootheden bevestigt Benn Jordan met z’n nieuwste album “Soundtrack to a vacant life” nogmaals dat hij meer kan dan rotzooien met ‘chopped-up-amenbreaks’. Jordan heeft beseft dat dit laatste niet erg innovatief te noemen is en bijgevolg treedt hij net als op “Réunion” in het spoor van Squarepusher met het gebruiken van live instrumenten. De grens tussen postrock en idm wordt in nummers als “That Missing Week” of “Kirlian Voyager” erg vaag. In “Dirt Bikes and Street Vendors” horen we een flamencogitaar flirten met een accordion, hetgeen best wel origineel kan genoemd worden. Toch kan hij me niet ontdoen van de indruk dat idm en electronica in het
algemeen tegenwoordig een gebrek hebben aan innovatie. Wat Jordan hier doet, is hem binnen het genre al verscheidene malen voorgedaan door artiesten als Mike Paradinas, Squarepusher, Venetian Snares, Orbital, etc. Op vlak van postrock, jazz of gipsy hebben hele generaties muzikanten zoals Tortoise, Al Di Meiola, Astor Piazolla etc. hem al vele malen voorgedaan wat hier gebeurt. De verpakking is anders maar de inhoud blijft dezelfde: een aanslepende sauzige soundscape bewerken met een gecutte amenbreak van rond de 160 bpm. Uiteraard kan je zo alle genres als dubstep, drum’n bass, jungle, idm, etc. afdoen als “te conservatief” maar feit is en blijft dat de innovatie van de jaren ’90 ver te zoeken is.
Met bijdragen van Louis Schreel Lucas Schreel
dEWIJZER P. 17
dEWIJZER P.X
APRIL 2008
De bijbel van de beat
Vijftig jaar geleden verscheen Jack Ke-rouacs ‘On the Road’, nog altijd gezien als een van de hoogtepunten van de ‘Beat’-generatie. Deze generatie schrijvers en dichters, met als bekendste vertegenwoordigers Allen Ginsberg, William S. Burroughs, Jack Kerouac en natuurlijk Neal Cassidy, die dan wel weinig heeft geschreven, maar het onderwerp vormde van heel wat van de beat-werken, vormde in de jaren ‘50 en ‘60 een bloeiende tegencultuur voor het puriteinse Amerika. Hun van seks en drugs doordrongen poëzie schopte veel Amerikanen tegen de schenen en ruimde de baan voor de latere hippie-beweging. Nochtans werden de beats gedreven door een diepere zoektocht naar spiritualiteit en zingeving aan het leven. Kerouacs werk verscheen op het hoogtepunt van de beat-generatie, in september 1957, hoewel het reeds 6 jaar eerder werd geschreven. De legende verhaalt dat Kerouac het originele manuscript voor ‘On the Road’ in amper drie weken schreef op een rol van aangeplakt papier, zonder alinea’s en hoofdstukken. Deze rol papier
dEWIJZER P. 18
werd door hem dan ook toepasselijk ‘the Roll’ genoemd. Rond het schrijven van de ‘Roll’ hangt een waas van mysterie. Zeker weten we dat Kerouac gedurende die drie weken verbleef bij zijn tweede vrouw Joan Haverty. Hijzelf beweert tijdens het schrijven geen drugs, maar alleen koffie te hebben gebruikt. De legende vergeet natuurlijk de grondige voorbereiding die Kerouac maakte, door op al zijn trips door Amerika een zakboekje mee te nemen. Na het schrijven van ‘the Roll’ bleef het manuscript nog 6 jaar liggen, een tijd waarin het door Kerouac werd geperfectioneerd en aangepast naar de meer conventionele normen van literatuur. Ook had hij een hoop werk met het aanpassen van al de namen. Zo werd Allen Ginsberg Carlo Marx en veranderde Neal Cassidy in Dean Moriarty, terwijl Kerouac zichzelf tot Sal Paradise doopte. Het boek zelf vertelt het verhaal van de spontane ‘road trips’ die Kerouac alleen of met zijn vrienden door Amerika maakte, en van hun zoektocht naar kicks. Centraal staat de figuur van Dean Moriarty, de dolgedraaide, nooit rust hebbende wildeman die steeds meer en meer wilt. Hij sleurt Sal Paradise mee op waanzin-
nige ritten door het Amerikaanse land. Maar meer dan de road trips gaat het verhaal ook over een zoektocht naar spiritualiteit en zingeving in een wereld die lijkt te zijn dolgedraaid. Kerouac schreef ‘On the Road’ in zijn zelfontwikkelde stijl van ‘Spontaneous Prose’. De woorden zijn op het papier gespoten en drukken een urgentie uit dewelke het lezen van het boek een intense ervaring maakt. Kerouacs ‘prose’ was gebaseerd op bebop en Free jazz. Net zoals de grote jazzspelers noten aan elkaar linkten, ging Kerouac om met woorden. Na het verschijnen kreeg het boek maar beperkte aandacht en erkenning. Nu echter wordt het beschouwd als de bijbel van een hele generatie schrijvers. Ter ere van de 50ste verjaardag wordt de originele rol voor de allereerste keer uitgebracht in een mooie uitgave. Ook een filmversie is in de maak. We zien er al naar uit! Pieter Goubert
APRIL 2008
Coen brothers schieten niet met losse flodders “And the oscar goes to … the Coen brothers!!” Inderdaad, beste film, beste regie en beste mannelijke bijrol. Het succes van “No country for old men” is gerechtvaardigd. De gebroeders zetten weer een staaltje van vakmanschap neer. De combinatie van spanning en een weergave van de ‘condition humaine’ maken deze film tot een van de betere uit hun repertoire. We wisten reeds dat The Coen Brothers niet zomaar twee broertjes zijn die films maken. Met ‘Fargo’, ‘The man who wasn’t there’ en ‘O, brother where art thou?’, om er maar enkele te noemen, lieten ze reeds hun sporen in het filmlandschap van de laatste tien jaar. Eindelijk staan ze terug waar ze moeten staan, luidt het van alle kanten. Maar wat maakt hen nu zo sterk? Om wat draait het eigenlijk in hun films? Moeilijk in enkele woorden te zeggen. Steeds zetten ze zeer sterke personages neer die blijven kleven op het netvlies. George Clooney als een Odysseus uit de jaren ’30 van de vorige eeuw. Steve Buscemi als een dolgedraaide seriemoordenaar. En Billy Bob Thornton als de eenzaamste kapper van het universum.
dEWIJZER P. 19
In respectievelijk ‘O, brother where art thou?’, ‘Fargo’ en ‘The man who wasn’t there’. Eer komt dus niet alleen aan hen toe, want de rol die Javier Bardem vertolkt in de recenste film is ronduit schitterend. Hij speelde ook de hoofdrol in
‘Mar Adentro’ van regisseur Amenabar, de film die in 2004 met de oscar voor beste buitenlandse film ging lopen. Bardem
als “serialkiller Chigurh”, met ietwat onnozel kapsel, bezorgt ons met z’n hogedrukpistool enkele billenknijpers. En dat is het sterke punt van deze film. De actie en het geweld zijn volstrekt niet banaal. “Eindelijk!” hoort u me haast zuchten. Eindelijk eens een film waarin geweld en spanning samen lopen. Het vulgariserende gebruik van geweld in films wordt hier, al dan niet bewust, beantwoord op schitterende wijze. Ik verwijs hiervoor naar de scène waar Chigurh voor het eerst in confrontatie komt met Llewelyn, de stille jager. ‘No country for old men’ is de film die je de beste vindt sinds lang. Mijn subjectieve beoordeling is hier volledig op z’n plaats. Alle elementen zijn aanwezig: de beelden, het verhaal, de spanning, het engagement en niet te vergeten het schitterende einde. Men zou kunnen zeggen dat het een donkere film is. En inderdaad, een popcornmovie is het niet. Dus voor de liefhebbers van dat genre, probeer eens wat anders. Voor de liefhebber van “de betere cinema”, u zag hem al? Bart Scholiers
APRIL 2008
Het HIW is een bakermat van nieuwe gezegden, fantastische uitspraken en schi%erende oneliners. In deze rubriek serveren we u enkele van de uitspraken van onze proffen en assistenten die getuigen van puur intellect. Hier zijn de citaten à gogo!
“Wij leven niet het genotsvolle leven van de schapen” (Steel) STEEL
CUYPERS
Straks ben ik thuis, zie ik m’n vrouw weer. Wat saai. Ik heb dat hier slecht samengevat. We leven niet het genotsvolle leven van de schapen. Dat is wel heel uitdagend wat ik zeg. We zouden hedonisten moeten toewensen dat ze constant schurft hebben.
Desambiguering is belangrijk, ook voor Hollanders. Mijn vrouw zegt altijd: “Ben je nu weer naar The Matrix aan het kijken?!” Dan zeg ik: “Dat is epistemologisch onderzoek!” Ik ben niet de koning van België, ik ben zelfs niet de koning thuis. U dacht dat het nu misschien wel eens interessant zou kunnen worden. Maar het wordt zo meteen weer saai! Ik hoop dat iedereen ‘veritas’ kent… Dat is in de Diestsestraat. Kant begrijpt zijn eigen transcendentaalfilosofie zelf niet. Ik ben gewoon een goed geprogrammeerde professor. Het pijnt hier. In het HIW wordt alleen waarheid verkondigd, bij psychologie alleen onwaarheid. Je gaat een wetenschapper toch niet geloven, toch zeker niet als hij van de VUB komt. Als hij van Gent komt een
MAES Een andere letter dan ‘x’, bestaat dat? BURMS De misdaad is ín. Er is een kunst van het beledigen. Je moet alles in zijn context zien … MELLE Ik mag de hond van mijn buurman niet in de fik steken. Waarom niet? Omdat mijn buurman dan verschrikkelijk triest zou zijn.
Dat er genoeg schrijvend talent is aan het HIW, daar twijfelen wij niet aan. En daarom bieden wij deze mensenmet-een-gave de kans om hun prozastukje, poëtisch gedichtje of enig ander klein stukje literatuur te tonen aan Jan en alleman, Leen en iedereen. Het geschikte medium daarvoor, zo dachten wij, is deWijzer. Daarom organiseren we een WEDSTRIJD waarbij
dEWIJZER P. 20
elke filosoof Literatuur-met-een-grote-L kan inzenden en waaruit de redactie dan een winnaar kiest. We kunnen immers niet alles publiceren, wegens plaatsgebrek en ontzettende elitariteit van onzentwege. Nu horen we u al zeggen: wat is de prijs? Wel, ten eerste wordt je tekst gepubliceerd in de laatste Wijzer van dit academiejaar. Ten tweede verdien je eeuwig respect van de ganse redactie en, in het beste geval, van je medestudenten.
beetje. Mentale causaliteit is als een Big Mac. Tachtig procent van de Vlaams Belangers zijn esthetisch verwerpelijk, ergo: stem niet op het Vlaams Belang! Amerikaanse presidenten liegen altijd. Dit is een staaltje van mijn conceptuele kunst. Jullie zijn allemaal causaal misvormd. HEYLEN Elke filosoof moet wel een zotte stelling hebben, dat is goed voor op recepties. VERHACK Het onderscheid tussen goed en kwaad is fundamenteel menselijk; schuif het niet voortdurend op de rug van de joden. Met medewerking van Johannes Vanbinnebeek, Gert Meyers, Andrew Snowball en Wannes Van Herck
De deadline leggen we vast op zondag 8 mei 2008 om 24.00 uur stipt, en geen halve minuut later. Doorsturen naar
[email protected]! Het maximum aantal woorden is 1500. Liefst niets meer, maar enige speling is toegelaten. Het minimum leggen we vast op 1 woord. Beste schrijvers, doe ons het verdriet om Hugo Claus even vergeten!
APRIL 2008