Johannes 1 Gods Zoon komt naar de wereld Gods Zoon was er al in het begin 1 In het begin was Gods Zoon er al. Hij was bij God, en hij was zelf God. 2 In het begin was hij al bij God. 3 Alles is door hem ontstaan. Zonder hem zou er niets zijn. 4 Al het leven komt van hem. Het leven dat hij brengt, is het licht voor de mensen. 5 Hij is het licht dat schijnt in het donker. En het licht heeft het gewonnen van het donker. 6 Er kwam een man die door God gestuurd was. Hij heette Johannes. 7 Hij kwam om te vertellen over het ware licht. Want alle mensen moesten in dat licht gaan geloven. 8 Johannes was niet zelf het licht, maar hij kwam om over het licht te vertellen. Gods Zoon is naar de wereld gekomen 9 Gods Zoon is het ware licht, dat schijnt voor alle mensen. Hij kwam naar de wereld, 10 die hij zelf gemaakt had. Maar toen hij in de wereld was, begrepen de mensen niet wie hij was. 11 Hij kwam bij zijn eigen mensen, maar die wilden niet in hem geloven. 12 Toch waren er ook mensen die wel in hem geloofden. Zij mochten kinderen van God worden. 13 Dat betekent dat ze op een nieuwe manier geboren zijn. Niet op de gewone manier, uit een vader en een moeder. Maar op een hemelse manier, uit God. Door Gods Zoon kennen wij God 14 Gods Zoon is een mens geworden. Hij heeft bij ons gewoond. In hem hebben wij Gods hemelse macht gezien. Hij is Gods enige Zoon, die bij de Vader vandaan gekomen is. In hem waren Gods liefde en trouw volledig aanwezig. 15 Johannes vertelde over hem, en zei: ‘Na mij komt iemand die belangrijker is dan ik. Want hij was er al veel eerder dan ik.’ 16 God is goed voor ons, telkens weer. Dat merken we aan de grote liefde die zijn Zoon ons laat zien. 17 Via Mozes hadden we Gods wet al gekregen. En nu hebben we door Jezus Christus Gods liefde en trouw leren kennen. 18 Nog nooit heeft iemand God gezien. Maar de enige Zoon, die zelf God is, kent de Vader van dichtbij. Gods Zoon is bij ons gekomen. En door hem kennen wij God.
Johannes spreekt over de messias 19 Hier volgt wat Johannes de Doper zei over de messias. Wie is Johannes de Doper? Er kwamen priesters en Levieten uit Jeruzalem naar Johannes de Doper. Ze waren gestuurd door de Joodse leiders. Ze vroegen aan Johannes: ‘Wie bent u?’ 20 Johannes aarzelde niet, maar gaf hun een eerlijk en duidelijk antwoord. Hij zei: ‘Ik ben niet de messias.’ Ze vroegen hem: ‘Maar wie bent u dan? Bent u Elia?’ Johannes zei: ‘Nee.’ 21 Toen vroegen ze: ‘Bent u dan de profeet die zou komen?’ En weer zei Johannes: ‘Nee.’ 22 Toen zeiden ze tegen hem: ‘Vertel ons wie u bent! De leiders die ons gestuurd hebben, willen dat weten. Hoe noemt u zichzelf?’ 23 Johannes antwoordde met deze woorden uit het boek Jesaja: «Ik ben degene die roept in de woestijn. Ik roep: Maak de weg vrij voor de Heer!» Johannes doopt de mensen met water 24 Er waren ook een paar farizeeën naar Johannes de Doper toe gekomen. 25 Die zeiden tegen hem: ‘U bent dus niet de messias, niet Elia, en niet de profeet die zou komen. Waarom doopt u de mensen dan?’ 26-27 Johannes zei: ‘Ik doop de mensen met water. Maar na mij komt iemand die belangrijker is dan ik. Ik ben het zelfs niet waard om zijn schoenen uit te trekken. Hij is al gekomen, maar jullie weten niet wie het is.’ 28 Dat gebeurde allemaal in Betanië, aan de overkant van de Jordaan. Dat was de plaats waar Johannes de mensen doopte. Johannes heeft Jezus gedoopt 29 De volgende dag zag Johannes Jezus aankomen. Hij zei: ‘Kijk, daar is het lam van God, dat de zonde van de mensen wegneemt. 30 Over hem heb ik gezegd: ‘Na mij komt iemand die belangrijker is dan ik. Want hij was er al veel eerder dan ik.’ 31 Ook ik wist eerst niet wie hij was. God stuurde mij om de mensen te dopen met water. Nu weet ik waarom: Ik moest ook Jezus dopen. Want iedereen in Israël moest zien dat hij Gods Zoon is.’ 32-33 Johannes vertelde wat hij gezien had toen hij Jezus doopte. Hij zei: ‘Ik wist eerst niet wie hij was. Maar ik zag dat de heilige Geest uit de hemel naar Jezus toe kwam als een duif, en bij hem bleef. En God had tegen mij gezegd: ‘Jij zult zien dat de heilige Geest uit de hemel naar iemand toe komt, en bij hem blijft. Hij is degene die mensen zal dopen met de heilige Geest.’ 34 Dat heb ik zien gebeuren. En nu vertel ik aan iedereen dat Jezus de Zoon van God is.’
Jezus kiest leerlingen uit Andreas en Petrus 35 De volgende dag stond Johannes met twee van zijn leerlingen bij de rivier de Jordaan. 36 Johannes zag Jezus lopen, en hij zei: ‘Daar is het lam van God.’ 37 De twee leerlingen hoorden het, en ze gingen met Jezus mee. 38 Jezus draaide zich om. Hij zag dat de twee leerlingen met hem meeliepen, en hij zei tegen hen: ‘Wat zoeken jullie?’ Ze vroegen aan hem: ‘Rabbi, waar logeert u?’ (Rabbi betekent: meester.) 39 Jezus zei: ‘Kom maar mee, dan zul je het zien.’ Ze gingen met hem mee en zagen waar hij logeerde. Het was al laat in de middag, en ze bleven de rest van de dag bij hem. 40 Eén van de twee leerlingen was Andreas. Hij was een broer van Simon Petrus. 41 Kort daarna zag Andreas zijn broer, en hij zei tegen hem: ‘We hebben de messias gevonden!’ (Messias is een ander woord voor Christus.) 42 Andreas bracht Simon naar Jezus toe. Jezus keek hem aan en zei: ‘Jij bent Simon, de zoon van Johannes. Vanaf nu heet jij Kefas.’ (Kefas is een andere naam voor Petrus.) Filippus en Natanaël 43 De volgende dag besloot Jezus om naar Galilea te gaan, en daar zag hij Filippus. Jezus zei tegen hem: ‘Kom met mij mee.’ 44 Filippus kwam uit de plaats Betsaïda, net als Andreas en Petrus. 45 Kort daarna zag Filippus Natanaël, en hij zei tegen hem: ‘We hebben de messias gevonden, over wie in de heilige boeken verteld wordt! Het is Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret.’ 46 Maar Natanaël zei: ‘Hoe kan er nu uit Nazaret iets goeds komen?’ Filippus zei tegen hem: ‘Kom maar mee, dan zul je het zien.’ 47 Jezus zag Natanaël aankomen, en hij zei: ‘Dat is nou een echte Israëliet, iemand die altijd eerlijk is.’ 48 Natanaël vroeg: ‘Hoe weet u wie ik ben?’ Jezus zei: ‘Voordat Filippus tegen je sprak, zag ik jou al zitten onder deze vijgenboom.’ 49 Toen zei Natanaël: ‘Meester, u bent echt de Zoon van God! U bent de koning van Israël!’ 50 Jezus zei tegen hem: ‘Geloof je in mij omdat ik wist dat je onder een vijgenboom zat? Je zult nog veel grotere wonderen zien! 51 Luister heel goed naar mijn woorden: Jullie zullen de hemel wijd open zien. En jullie zullen Gods engelen omhoog en omlaag zien gaan, om de Mensenzoon te dienen.’
Johannes 2
Jezus doet een wonder in Kana Jezus is op een bruiloft in Kana 1 Twee dagen later was er een bruiloft in Kana, een plaats in Galilea. De moeder van Jezus was op het feest, 2 en ook Jezus en zijn leerlingen waren uitgenodigd. 3 Toen de wijn opraakte, zei de moeder van Jezus: ‘Ze hebben geen wijn meer!’ 4 Jezus zei tegen haar: ‘Bemoei u niet met wat ik moet doen. Het juiste moment voor mij is nog niet gekomen.’ 5 Toen zei de moeder van Jezus tegen de dienaren op het feest: ‘Doe precies wat hij zegt.’ Jezus maakt van water wijn 6 Er stonden daar zes stenen waterbakken. In elke bak kon ongeveer 100 liter water. Met dat water konden mensen zich wassen volgens de regels van de Joodse godsdienst. 7 Jezus zei tegen de dienaren: ‘Vul die bakken met water.’ De dienaren vulden de bakken tot de rand. 8 Toen zei Jezus: ‘Haal er nu wat uit en breng dat naar de leider van het feest.’ De dienaren deden wat Jezus zei. 9 De leider van het feest proefde van het water. Het was wijn geworden! De dienaren die het water gebracht hadden, wisten waar het vandaan kwam. Maar de leider van het feest wist dat niet. Hij riep de bruidegom 10 en zei: ‘Iedereen geeft zijn gasten eerst de beste wijn. De minder goede wijn geeft hij daarna, als de gasten al dronken zijn. Maar jij hebt de beste wijn voor het laatst bewaard!’ 11 Dit wonder in Kana, in Galilea, was het eerste wonder dat Jezus deed. Zo liet hij zijn hemelse macht zien. En zijn leerlingen geloofden in hem. 12 Daarna ging Jezus naar de stad Kafarnaüm, samen met zijn moeder, zijn broers en zijn leerlingen. Daar bleven ze een paar dagen. Jezus in Jeruzalem Jezus jaagt handelaars de tempel uit 13 Vlak voor het Joodse Paasfeest ging Jezus naar Jeruzalem. 14 In de tempel zag hij handelaars die geld wisselden en mensen die koeien, schapen en duiven verkochten. 15 Toen maakte Jezus van een stuk touw een zweep, en daarmee begon hij iedereen weg te jagen. Alle koeien en schapen jaagde hij de tempel uit. Hij gooide de tafels van de handelaars omver, zodat al het geld op de grond viel. 16 En hij riep tegen de duivenverkopers: ‘Weg met die duiven! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!’
17 De leerlingen herinnerden zich wat er in de heilige boeken staat: «Mijn liefde voor uw tempel is groot, ik kan aan niets anders denken.» Ze begrepen dat die woorden over Jezus gingen. Een vraag om bewijs 18 Toen zeiden de Joodse leiders tegen Jezus: ‘Kunt u met een teken bewijzen dat u dit soort dingen mag doen?’ 19 Jezus antwoordde: ‘Breek deze tempel maar af. Dan zal ik hem binnen drie dagen weer opbouwen.’ 20 De leiders zeiden: ‘De bouw van deze tempel heeft 46 jaar geduurd! En u denkt dat u hem binnen drie dagen kunt opbouwen?’ 21 Maar met de tempel bedoelde Jezus zijn eigen lichaam. 22 Later, toen Jezus was opgestaan uit de dood, herinnerden de leerlingen zich wat Jezus gezegd had. En ze geloofden zijn woorden, en wat de heilige boeken over hem zeggen. 23 Jezus bleef in Jeruzalem om het Joodse Paasfeest te vieren. Veel mensen gingen in hem geloven toen ze zijn wonderen zagen. 24 Maar Jezus had geen vertrouwen in hen, omdat hij hen allemaal kende. 25 Niemand hoefde hem iets over hen te vertellen. Want hij wist precies hoe mensen van binnen zijn.
Johannes 3 Jezus spreekt met Nikodemus Nikodemus komt naar Jezus toe 1 Er was een farizeeër die Nikodemus heette. Hij was één van de Joodse leiders. 2 Midden in de nacht kwam hij naar Jezus toe en zei: ‘Meester, wij weten dat God u gestuurd heeft om onze leraar te zijn. Want we zien dat God u helpt om al die wonderen te doen.’ 3 Jezus zei tegen Nikodemus: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Je kunt alleen bij Gods nieuwe wereld horen als je op een nieuwe manier geboren wordt.’ 4 Toen zei Nikodemus: ‘Iemand die al oud is, kan toch niet opnieuw geboren worden? Hij kan toch niet teruggaan in de buik van zijn moeder en nog een keer geboren worden?’ 5 Jezus zei tegen hem: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Je kunt Gods nieuwe wereld alleen binnengaan als je op een nieuwe manier geboren wordt. En dat gebeurt als je gedoopt wordt met de heilige Geest.’ Jezus vertelt over de hemelse wereld 6 Jezus zei: ‘Wie op een gewone, menselijke manier geboren wordt, zal een keer sterven. Maar wie geboren wordt door de Geest, zal eeuwig leven.
7 Wees dus niet verbaasd als ik zeg: Jullie moeten op een nieuwe manier geboren worden. 8 Denk aan de wind: Die waait waarheen hij wil. Je hoort hem, maar je weet niet waar hij vandaan komt en waar hij naartoe gaat. Zo is het ook met de Geest: Je weet niet waar hij vandaan komt en hoe hij werkt. Want hij hoort bij de hemelse wereld. En iedereen die door de Geest geboren wordt, hoort ook bij de hemelse wereld.’ 9 Nikodemus vroeg: ‘Maar hoe kan dat?’ 10 Jezus zei: ‘Begrijp je dat niet? Jij bent toch een leraar van het volk van Israël? 11 Luister heel goed naar mijn woorden: Ik vertel jullie over de hemelse wereld, die ik ken en zelf gezien heb. Maar jullie geloven mij niet. 12 Jullie geloven me niet eens als ik vertel over de aardse wereld. Dan zullen jullie me zeker niet geloven als ik vertel over de hemelse wereld!’ 13 Nog nooit is er iemand van de aarde omhooggegaan naar de hemel. Alleen de Mensenzoon, die eerst vanuit de hemel naar de aarde kwam. Jezus komt om de mensen te redden 14 Mozes zette in de woestijn een koperen slang hoog op een paal. Net zo moet de Mensenzoon een hoge plaats krijgen, eerst aan het kruis en daarna in de hemel. 15 En daardoor krijgt iedereen die in hem gelooft, het eeuwige leven. 16 Want Gods liefde voor de mensen was zo groot, dat hij zijn enige Zoon gegeven heeft. Iedereen die in hem gelooft, zal niet sterven, maar voor altijd leven. 17 God heeft zijn Zoon naar de wereld gestuurd om de mensen te redden. Niet om hen te veroordelen. 18 Want wie in de Zoon gelooft, zal niet veroordeeld worden. Maar de mensen die niet in hem willen geloven, die zijn al veroordeeld. Zij zullen gestraft worden, omdat ze niet willen geloven in de enige Zoon van God. 19 Zo zijn die mensen veroordeeld: de Zoon kwam naar de wereld als het ware licht voor alle mensen, maar de mensen kozen voor het donker. Dat zie je aan hun slechte daden. 20 Iemand die slecht leeft, heeft een hekel aan het licht. Hij vlucht weg van het licht, want hij wil zijn slechte daden verborgen houden. 21 Maar iemand die goed leeft en trouw is, zoekt het licht juist op. Dan wordt duidelijk dat hij dicht bij God leeft. Uitleg over Jezus Johannes spreekt over Jezus 22 Daarna ging Jezus met zijn leerlingen naar een plaats in Judea. Ze bleven daar een tijd, en Jezus doopte er mensen. 23 Ook Johannes doopte in dat gebied, in de plaats Enon, dicht bij Salim. Want er was in dat gebied veel water. Er kwamen daar veel mensen om zich te laten dopen. 24 Het was voordat Johannes gevangen werd genomen. 25 De leerlingen van Johannes kregen een discussie met één van de Joden. Het ging over de vraag hoe iemand rein wordt door water.
26 Daarna gingen de leerlingen naar Johannes en zeiden: ‘Meester, weet u nog dat we aan de overkant van de Jordaan waren? Toen was er een man bij u, en u zei over hem: ‘Dat is de Zoon van God.’ Die man is nu hier om mensen te dopen. Iedereen gaat naar hem toe!’ 27 Johannes zei: ‘Ieder mens krijgt wat God hem wil geven. 28 Jullie waren erbij toen ik zei: ‘Ik ben niet de messias, maar ik ben gestuurd om voor hem uit te gaan.’ 29 Luister, wie heeft op een bruiloft de bruid in zijn armen? Dat is de bruidegom. En wie is er blij? De vriend van de bruidegom. Want de vriend is blij als hij de stem van de bruidegom hoort. En ik ben net zo blij als die vriend, omdat Jezus veel volgelingen krijgt. 30 Jezus moet steeds belangrijker worden. En ik moet juist minder belangrijk worden.’ Jezus heeft de macht van God 31 Iemand die ontstaan is uit de aarde, hoort bij de aarde, en spreekt over aardse zaken. Maar Jezus Christus is van boven gekomen, uit de hemel. Hij is belangrijker dan iedereen. 32 Hij komt vertellen wat hij in de hemel gezien en gehoord heeft. Maar niemand wil hem geloven. 33-34 Jezus is door God gestuurd. Hij spreekt Gods woorden, want Gods Geest is in hem. Iemand die de hemelse boodschap van Jezus gelooft, zegt dus eigenlijk: ‘Wat God zegt, is waar.’ 35 De Vader houdt van de Zoon. Hij heeft hem alle macht gegeven. 36 Mensen die geloven in de Zoon, krijgen het eeuwige leven. Maar mensen die niet in hem willen geloven, krijgen dat eeuwige leven niet. Nee, zij worden voor altijd door God gestraft.
Johannes 4 Jezus en de Samaritaanse vrouw Jezus reist door Samaria 1-3 De farizeeën hoorden dat Jezus steeds meer volgelingen kreeg, en meer mensen doopte dan Johannes. (Jezus doopte trouwens niet zelf, dat deden zijn leerlingen.) Toen Jezus ontdekte dat de farizeeën dat gehoord hadden, ging hij weg uit Judea, terug naar Galilea. 4 Hij moest door Samaria reizen, 5 en kwam bij de stad Sichar. Die stad lag dicht bij het stuk land dat Jakob ooit aan zijn zoon Jozef gegeven had. 6 Bij Sichar was de Jakobsput. Jezus ging bij die put zitten, want hij was moe van de reis. Het was ongeveer twaalf uur ’s middags. Jezus vraagt een vrouw om water
7 Toen kwam er een Samaritaanse vrouw aan. Ze kwam water halen uit de put. Jezus zei tegen haar: ‘Geef me alsjeblieft iets te drinken.’ 8 De leerlingen van Jezus waren op dat moment in Sichar om eten te kopen. 9 De vrouw zei tegen hem: ‘Dat kunt u mij toch niet vragen! Want u bent een Jood en ik ben een Samaritaanse vrouw.’ Joden mogen namelijk niet omgaan met Samaritanen. 10 Jezus zei tegen haar: ‘Ik heb jou om water gevraagd. Maar jij weet niet wie ik ben. Je weet niet wat God aan de mensen wil geven. Want als je dat wel geweten had, dan had je mij om water gevraagd! En dan had ik je water gegeven dat eeuwig leven geeft.’ 11 De vrouw zei: ‘Maar meneer, u hebt geen emmer, en de put is diep! Waar wilt u dat water vandaan halen? 12 Kunt u soms meer dan onze voorvader Jakob? Jakob heeft ons deze put gegeven. Hij heeft er zelf water uit gedronken. En ook zijn zonen en zijn dieren hebben uit deze put gedronken.’ Het water dat eeuwig leven geeft 13 Jezus zei: ‘Iedereen die water uit deze put drinkt, zal weer dorst krijgen. 14 Maar als je drinkt van het water dat ik geef, krijg je nooit meer dorst. Want het water dat ik geef, blijft altijd in je. Het geeft je het eeuwige leven.’ 15 De vrouw zei: ‘Meneer, geef mij dat water! Dan zal ik nooit meer dorst krijgen. En dan hoef ik nooit meer naar de put om water te halen!’ 16 Jezus zei tegen haar: ‘Ga eerst je man halen, en kom dan terug.’ 17 De vrouw zei tegen Jezus: ‘Ik heb geen man.’ Jezus zei: ‘Precies. 18 Je hebt vijf mannen gehad. En nu leef je samen met iemand die jouw man niet is. Dus wat je zegt, is waar.’ Jezus vertelt hoe je God moet vereren 19 De vrouw zei: ‘Nu begrijp ik dat u een profeet bent! Daarom wil ik u iets vragen. 20 Onze voorouders vereerden God op de berg Gerizim. Maar de Joden zeggen dat je God alleen in de tempel van Jeruzalem mag vereren. Wie heeft er gelijk?’ 21-22 Jezus zei tegen haar: ‘De Samaritanen vereren God zonder hem te kennen. De Joden vereren God en kennen hem. Want de redder van de wereld komt uit het Joodse volk. Geloof me, er komt een nieuwe tijd. Dan wordt God niet meer vereerd op de berg Gerizim of in de tempel van Jeruzalem. 23 In die tijd, die nu al begonnen is, vereren de ware gelovigen God niet meer op één speciale plaats. Want dankzij de heilige Geest kennen zij God, de Vader, echt. Daardoor kunnen zij de Vader vereren op een nieuwe manier, zoals hij het wil. 24 God hoort bij de hemelse wereld. Alleen door de heilige Geest kun je God echt leren kennen. En alleen dan kun je hem op de juiste manier vereren.’ 25 De vrouw zei: ‘Ik weet dat de messias, die Christus genoemd wordt, zal komen. Hij zal ons alles over God vertellen.’ 26 Jezus zei tegen haar: ‘De messias spreekt met je. Ik ben het.’ De vrouw gaat terug naar de stad
27 Op dat moment kwamen de leerlingen terug. Ze waren verbaasd dat Jezus met een vrouw aan het praten was. Maar toch vroegen ze niet: ‘Waarom praat u met haar? Wat wilt u?’ 28 De vrouw liet haar waterkruik staan, en ging terug naar de stad. Daar zei ze tegen de mensen: 29 ‘Kom mee! Er is iemand die alles van mij weet. Dat moet de messias zijn!’ 30 De mensen liepen de stad uit en gingen naar Jezus toe. De tijd van de oogst is gekomen 31 Intussen zeiden de leerlingen tegen Jezus: ‘Meester, eet toch iets.’ 32 Maar Jezus zei: ‘Ik leef van iets dat jullie niet kennen.’ 33 De leerlingen zeiden tegen elkaar: ‘Hoe kan dat? Heeft iemand hem soms eten gebracht?’ 34 Maar Jezus zei: ‘Ik leef van gehoorzaamheid aan God. Ik werk namens hem, en dat werk zal ik afmaken. 35 De mensen zeggen: ‘Na het zaaien moet je vier maanden wachten tot je kunt oogsten.’ Maar luister naar mijn woorden: Kijk om je heen, de velden zijn al klaar voor de oogst. 36-38 De mannen die maaien, krijgen hun loon al. Ze vieren feest, samen met de mannen die gezaaid hebben. Want het spreekwoord is: ‘De één zaait, de ander maait.” Jezus zei verder tegen zijn leerlingen: ‘Jullie hoeven in Samaria niet te zaaien, dat hebben anderen al gedaan. Maar ik stuur jullie nu wel om de oogst binnen te halen. En dit is de oogst: alle mensen die in mij geloven. Zij krijgen het eeuwige leven.’ Veel Samaritanen gaan in Jezus geloven 39 Veel Samaritanen uit Sichar gingen in Jezus geloven. Dat was omdat de vrouw over Jezus gezegd had: ‘Hij weet alles van mij!’ 40 Ze gingen naar Jezus toe, en ze vroegen hem om bij hen te blijven. Toen bleef Jezus nog twee dagen bij hen. 41 En door alles wat hij vertelde, gingen nog veel meer mensen uit de stad geloven. 42 Ze zeiden tegen de vrouw: ‘Eerst geloofden we in Jezus door wat jij ons vertelde. Maar nu hebben we hem zelf gehoord. En nu weten we zeker dat Jezus de redder van de wereld is.’ Jezus in Galilea Jezus wordt hartelijk ontvangen 43 Na twee dagen ging Jezus verder, hij ging naar Galilea. 44 Hij had zelf ooit gezegd dat een profeet in zijn eigen land niet met respect behandeld wordt. 45 Maar toen hij in Galilea kwam, werd hij hartelijk ontvangen. Want de inwoners van Galilea hadden gezien wat Jezus op het Paasfeest in Jeruzalem gedaan had. Ze waren daar zelf bij geweest.
Jezus maakt een jongen beter 46 In Galilea ging Jezus weer naar Kana. Dat was de plaats waar hij van water wijn gemaakt had. Er was daar een man uit Kafarnaüm die in dienst was van de koning. Zijn zoon was erg ziek. 47 De man hoorde dat Jezus uit Judea naar Galilea gekomen was. Hij ging naar hem toe en zei: ‘Ga alstublieft mee naar Kafarnaüm om mijn zoon beter te maken. Anders zal hij sterven!’ 48 Maar Jezus zei: ‘Wat is dat toch met jullie? Jullie geloven alleen als je wonderen ziet!’ 49 De man zei: ‘Heer, ga toch mee, voordat mijn zoon sterft!’ 50 Jezus zei tegen hem: ‘Ga naar huis, je zoon leeft!’ De man geloofde wat Jezus zei, en ging naar huis. 51 Onderweg kwamen zijn dienaren hem tegemoet. Ze zeiden: ‘Uw zoon leeft!’ 52 De man vroeg: ‘Op welk moment is hij beter geworden?’ Ze zeiden: ‘Gistermiddag om één uur. Toen was de koorts opeens weg.’ 53 Dat was precies het moment waarop Jezus tegen de man gezegd had: ‘Je zoon leeft!’ De man begreep wat er gebeurd was en ging in Jezus geloven, samen met zijn familie en zijn dienaren. 54 Dat was het tweede wonder dat Jezus in Galilea deed. Het gebeurde nadat hij uit Judea teruggekomen was.
Johannes 5 Jezus en de Joodse leiders Jezus maakt een man beter 1 Kort daarna ging Jezus weer naar Jeruzalem omdat er een Joods feest was. 2 Bij de Schaapspoort van Jeruzalem was een badhuis met vijf overdekte gangen. Het badhuis heette in het Hebreeuws Betzata. 3 De gangen van het badhuis waren vol met zieke mensen. Er waren blinde mensen, mensen die niet konden lopen, en mensen met vergroeide armen of benen. [Alle zieken lagen te wachten tot het water bewoog. 4 Want af en toe kwam er een engel van God die het water liet bewegen. Degene die dan als eerste het water in ging, werd beter.] 5 Er was daar ook een man die al 38 jaar ziek was. 6 Jezus zag hem liggen, en wist dat hij al heel lang ziek was. Jezus vroeg aan hem: ‘Wil je beter worden?’ 7 De man antwoordde: ‘Heer, ik heb geen enkele kans, want er is niemand die mij helpt. Als het water gaat bewegen, is er niemand om mij erheen te dragen. Daarom kom ik altijd te laat. Dan is er al een ander in het water, en die wordt dan genezen.’ 8 Jezus zei tegen de man: ‘Sta op, pak je draagbed op, en loop!’ 9 Meteen was de man beter. Hij pakte zijn draagbed op, en hij liep.
De leiders hebben kritiek op Jezus Het was die dag sabbat. 10 De Joodse leiders zeiden tegen de man die beter geworden was: ‘Het is vandaag sabbat, dan mag je geen bed dragen!’ 11 Maar hij zei: ‘De man die mij beter maakte, zei: ‘Pak je draagbed op, en loop.’’ 12 Ze vroegen hem: ‘Wie was dat?’ 13 Dat wist de man niet. Want Jezus was al meteen in de drukte verdwenen. 14 Later zag Jezus de man in de tempel. Hij zei tegen hem: ‘Je bent beter geworden. Doe nu geen verkeerde dingen meer. Anders loopt het slecht met je af.’ 15 De man ging weg. Hij vertelde aan de Joodse leiders dat Jezus hem beter gemaakt had. 16 Toen wilden de Joodse leiders Jezus aanklagen, omdat hij op sabbat iemand beter gemaakt had. 17 Maar Jezus zei tegen hen: ‘Mijn Vader werkt altijd, en ik doe dat ook.’ 18 Vanaf dat moment wilden de Joodse leiders Jezus doden. Want hij had niet alleen iemand beter gemaakt op sabbat, maar ook noemde hij God zijn eigen Vader. En daarmee maakte hij zichzelf gelijk aan God. Jezus doet hetzelfde als zijn Vader 19-20 Toen zei Jezus: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: De Vader houdt van zijn Zoon, hij laat zijn Zoon alles zien wat hij doet. Uit zichzelf kan de Zoon niets doen. Maar hij ziet wat de Vader doet, en hij doet dan precies hetzelfde. Hij zal nog grotere wonderen doen dan hij tot nu toe gedaan heeft. Jullie zullen verbaasd zijn! 21 Want de Vader laat mensen opstaan uit de dood en hij maakt hen weer levend. En net zo maakt de Zoon mensen weer levend als hij dat wil. 22 De Vader zal niet zelf rechtspreken over de mensen, maar hij laat de Zoon rechtspreken. 23 Dan zullen alle mensen de Zoon eren, net zoals ze de Vader eren. Als je de Zoon niet eert, eer je ook de Vader niet. Want de Zoon is gestuurd door de Vader.’ Jezus kan eeuwig leven geven 24 Jezus zei verder: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Iemand die mijn boodschap aanneemt en gelooft dat God mij gestuurd heeft, die krijgt het eeuwige leven. Hij zal niet veroordeeld worden. Hij is niet meer in de macht van de dood, maar hij zal voor altijd leven. 25 Luister heel goed naar mijn woorden: Er komt een nieuwe tijd, en die is nu al begonnen. Mensen die in de macht van de dood zijn, horen de stem van Gods Zoon. En als ze naar hem luisteren, zullen ze voor altijd leven. 26 Want net zoals de Vader leven geeft, zo kan ook de Zoon leven geven. Die macht heeft de Vader aan zijn Zoon gegeven. 27 De Zoon is rechter over alle mensen. Hij beslist over dood en leven. Want hij is de Mensenzoon.
28 Wees niet verbaasd over wat ik zeg: Er komt een moment dat alle doden de stem van de Mensenzoon horen. 29 Dan zullen ze uit hun graf tevoorschijn komen. De mensen die goed geleefd hebben, zullen opstaan en eeuwig leven. Maar de mensen die slecht geleefd hebben, zullen opstaan en veroordeeld worden. 30 Uit mijzelf heb ik geen macht. Het oordeel dat ik geef, is het oordeel van de Vader. Ik spreek eerlijk recht. Want ik volg niet mijn eigen wil, maar de wil van de Vader die mij gestuurd heeft.’ Jezus is door God gestuurd 31 Jezus zei: ‘Ik zeg dat de Vader mij gestuurd heeft. Als ik dat alleen zelf zou zeggen, zou het nog geen bewijs zijn. 32 Maar er is nog iemand anders die dat over mij zegt. En ik weet dat hij de waarheid spreekt. 33 Een tijd geleden stuurden jullie een paar mensen naar Johannes de Doper. Johannes heeft hun over mij verteld, en wat hij vertelde, is waar. 34 Voor mijzelf is dat geen belangrijk bewijs. Maar ik noem het, omdat ik hoop dat jullie het geloven. Want dan zullen jullie gered worden. 35 Johannes sprak helder en duidelijk over de redder die komen zou. En een hele tijd luisterden jullie graag naar zijn woorden. 36 Maar ik heb een bewijs dat belangrijker is dan de woorden van Johannes: mijn werk op aarde. Want de Vader heeft mij gestuurd om dat werk te doen en helemaal af te maken. Mijn werk laat zien dat de Vader mij gestuurd heeft. 37 En de Vader zelf heeft gezegd wie ik ben. Maar jullie hebben zijn stem nog nooit gehoord, en jullie hebben hem nog nooit gezien. 38 En jullie dragen zijn woorden niet in je hart. Anders zouden jullie wel in mij geloven, want ik ben door hem gestuurd. 39 Jullie lezen veel in de heilige boeken, om het eeuwige leven te vinden. Maar de heilige boeken vertellen juist over mij! 40 Toch willen jullie niet bij mij komen om het eeuwige leven te krijgen. Waarschuwing tegen ongeloof 41-43 Dat jullie mij niet eren, vind ik niet erg. Maar het is wel erg dat jullie geen liefde voor God hebben. Want ik ben gekomen namens mijn Vader, maar jullie willen niet naar mij luisteren. Jullie luisteren alleen naar mensen die hun eigen boodschap vertellen. 44 Het gaat jullie niet om de eer van God. Jullie vinden alleen de eer van mensen belangrijk. Hoe kunnen jullie dan ooit echt gaan geloven? 45 Denk niet dat ik jullie zal aanklagen bij de Vader. Dat zal Mozes doen. En jullie dachten juist dat die jullie zou redden! 46 Als jullie Mozes zouden geloven, dan zouden jullie ook mij geloven. Want Mozes heeft over mij geschreven. 47 Maar als jullie niet geloven wat Mozes geschreven heeft, dan geloven jullie ook niet wat ik zeg!’
Johannes 6 Het wonder van het brood Veel mensen gaan Jezus achterna 1 Daarna ging Jezus naar de overkant van het Meer van Galilea, dat ook wel het Meer van Tiberias genoemd wordt. 2 Een grote groep mensen ging Jezus achterna. Want ze hadden gezien dat hij met zijn wonderen zieke mensen beter maakte. 3 Toen ging Jezus een berg op. Daar ging hij zitten met zijn leerlingen. 4 Het was vlak voor het Joodse Paasfeest. 5 Jezus keek om zich heen. Toen hij zag dat er een grote groep mensen aan kwam, vroeg hij aan Filippus: ‘Waar kunnen we eten kopen voor al deze mensen?’ 6 Jezus vroeg dat omdat hij wilde zien hoe Filippus zou reageren. Hij wist zelf al wat hij zou gaan doen. 7 Filippus zei tegen Jezus: ‘Dat kan echt niet! We hebben veel te weinig geld om voor al deze mensen eten te kopen!’ 8 Er kwam een andere leerling bij. Het was Andreas, de broer van Simon Petrus. Andreas zei: 9 ‘Er is hier een jongen met vijf broden en twee vissen. Maar daar hebben we niets aan voor zo veel mensen.’ Jezus geeft iedereen te eten 10 Jezus zei tegen de leerlingen: ‘Laat alle mensen gaan zitten.’ Er was veel gras op die plaats. Iedereen ging zitten, het waren meer dan vijfduizend mensen. 11 Jezus pakte het brood dat de jongen bij zich had, en dankte God voor het voedsel. Daarna begon hij het brood uit te delen. Met de vis deed hij hetzelfde. En de mensen konden zo veel eten als ze wilden. 12 Toen iedereen genoeg gegeten had, zei Jezus tegen zijn leerlingen: ‘Haal het eten op dat over is. Er mag niets achterblijven.’ 13 De leerlingen haalden alles op wat over was van de vijf broden. Het waren twaalf manden vol met brood. 14 De mensen zagen dat Jezus een wonder gedaan had, en ze zeiden: ‘Ja, hij is de profeet die naar de wereld zou komen!’ 15 Ze wilden hem meenemen om hem koning te maken. Jezus wist dat, en daarom liep hij weg. Hij ging de berg weer op, alleen. Jezus loopt over het water 16-17 Toen het avond werd, was Jezus nog niet terug. De leerlingen gingen naar het meer. Daar stapten ze in een boot om over te steken naar Kafarnaüm. Het was al donker geworden. 18 Het begon hard te waaien, er kwamen hoge golven op het meer.
19 Toen ze ongeveer 5 kilometer geroeid hadden, zagen ze opeens Jezus over het water lopen. Hij was vlak bij de boot. De leerlingen werden bang, 20 maar Jezus zei tegen hen: ‘Ik ben het, wees niet bang!’ 21 De leerlingen wilden hem aan boord halen. Maar ze waren al aan land, precies op de plaats waar ze naartoe wilden. De mensen zoeken Jezus 22-24 De volgende dag waren de mensen nog aan de andere kant van het meer. Dat was op de plaats waar ze gegeten hadden, nadat Jezus God gedankt had voor het voedsel. Ze dachten dat Jezus daar nog steeds was. Want ze hadden gezien dat er maar één boot was, en dat Jezus niet in die boot gegaan was. De leerlingen waren zonder hem vertrokken. Toen de mensen merkten dat Jezus daar toch niet meer was, gingen ze weg. Ze stapten in boten die net uit Tiberias aangekomen waren. En ze staken het meer over om Jezus te gaan zoeken in Kafarnaüm. Brood dat eeuwig leven geeft Jezus vertelt over het hemelse brood 25 Toen de mensen aan de overkant van het meer gekomen waren, vonden ze Jezus. Ze vroegen: ‘Meester, wanneer bent u hier gekomen?’ 26 Jezus antwoordde: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Jullie zoeken mij alleen omdat jullie zo veel te eten gekregen hebben, niet omdat jullie begrijpen wat ik doe. 27 Luister! Gewoon brood verdwijnt als je het opeet. Maar het hemelse brood geeft eeuwig leven. Doe je uiterste best om dat brood te krijgen. De Mensenzoon kan het je geven. Want God, de Vader, heeft hem die macht gegeven.’ Jezus is het hemelse brood 28 De mensen vroegen: ‘Wat moeten we doen? Wat vraagt God van ons?’ 29 Jezus zei tegen hen: ‘God vraagt maar één ding, namelijk dat jullie in mij geloven. Want God heeft mij gestuurd.’ 30 De mensen zeiden: ‘Kunt u dat met een teken bewijzen? Dan zullen we in u geloven. 31 Mozes gaf ook een teken, hij gaf onze voorouders in de woestijn manna te eten. In de heilige boeken staat: «Hij gaf het volk brood uit de hemel te eten.»’ 32 Maar Jezus zei tegen hen: ‘Het was niet Mozes, maar mijn Vader die dat brood gaf. Luister heel goed naar mijn woorden: Mijn Vader geeft jullie het ware hemelse brood. 33 Het brood dat God geeft, komt uit de hemel en geeft eeuwig leven aan de mensen.’ 34 De mensen zeiden: ‘Heer, geef ons elke dag dat brood!’ 35 Jezus zei: ‘Ik ben het brood dat eeuwig leven geeft. Als je bij mij komt, zul je nooit meer honger hebben. Als je in mij gelooft, zul je nooit meer dorst hebben. 36 Maar ik heb al eerder gezegd: Jullie zien wel wat ik doe, maar toch geloven jullie niet in mij.’ Jezus vertelt over zijn opdracht
37 Jezus zei verder: ‘De Vader brengt de mensen die bij mij horen, naar mij toe. Ze komen bij mij, en ik zal hen niet wegsturen. 38 Ik ben uit de hemel gekomen, God heeft mij gestuurd. Ik ben dus niet gekomen om te doen wat ik zelf wil, maar om te doen wat God wil. 39 God wil dat alle mensen die bij mij horen, gered worden. Als het einde van de wereld komt, zullen ze opstaan uit de dood. 40 Dat is wat mijn Vader wil. Alle mensen die de Zoon zien en in hem geloven, krijgen het eeuwige leven. En als het einde van de wereld komt, laat ik hen opstaan uit de dood.’ Jezus komt bij de Vader vandaan 41 De Joden begonnen te protesteren, omdat Jezus over zichzelf zei: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel gekomen is.’ 42 Ze zeiden tegen elkaar: ‘Hij is toch Jezus, de zoon van Jozef? We weten precies wie zijn vader en moeder zijn. Hoe kan hij dan beweren dat hij uit de hemel gekomen is?’ 43 Jezus zei tegen hen: ‘Houd op met protesteren! 44 De Vader heeft mij gestuurd. Alleen de mensen die hij naar mij toe brengt, kunnen bij mij komen. Als het einde van de wereld komt, zal ik hen laten opstaan uit de dood. 45 Dit staat in de heilige boeken: «God zal hun allemaal leren hoe ze moeten leven.» Iedereen die dat van de Vader wil leren, komt bij mij. 46 Want niemand heeft ooit de Vader gezien, behalve de Zoon. Hij komt bij God vandaan.’ Het brood dat eeuwig leven geeft 47 Jezus zei verder: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Wie in mij gelooft, krijgt het eeuwige leven. 48 Ik ben het brood dat eeuwig leven geeft. 49 Jullie voorouders aten in de woestijn manna, brood dat uit de hemel kwam. Toch zijn ze allemaal gestorven. 50 Maar het ware hemelse brood is anders: wie daarvan eet, zal niet sterven. 51 Ik ben het hemelse brood dat leven geeft. Iedereen die van dat brood eet, zal eeuwig leven! Het brood dat ik zal uitdelen, is mijn eigen lichaam. Ik zal sterven om de mensen het leven te geven.’ De dood van Jezus brengt redding 52 De Joden begonnen een felle discussie met elkaar. Ze riepen: ‘Hoe kan hij nu zijn lichaam aan ons te eten geven!’ 53 Toen zei Jezus tegen hen: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Jullie moeten mijn lichaam eten en mijn bloed drinken. Anders kunnen jullie het eeuwige leven niet krijgen. 54 Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, die krijgt het eeuwige leven. Als het einde van de wereld komt, zal ik hem laten opstaan uit de dood. 55 Mijn lichaam en mijn bloed geven het eeuwige leven.
56 Mijn dood brengt redding. Als je dat gelooft, dan is het alsof je mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt. Dan ben ik in je, en dan hoor je voor altijd bij mij. 57 Ik leef dankzij de Vader, de levende God, die mij gestuurd heeft. En iedereen die bij mij hoort, leeft dankzij mij. 58 Ik ben het ware hemelse brood. Jullie voorouders aten manna, brood uit de hemel, maar zij zijn toch gestorven. Maar wie het ware hemelse brood eet, zal eeuwig leven.’ 59 Jezus zei al die dingen in de synagoge in Kafarnaüm. Daar gaf hij de mensen uitleg over God. Veel mensen geloven niet in Jezus 60 Veel volgelingen van Jezus die dat hoorden, zeiden: ‘Dit gaat te ver! Hier kunnen we niet naar luisteren!’ 61 Jezus wist dat ze protesteerden, en hij zei tegen hen: ‘Jullie ergeren je aan mijn woorden. 62 Maar stel dat jullie de Mensenzoon omhoog zien gaan naar de plaats waar hij vandaan gekomen is. Zullen jullie mij dan geloven? 63 Het aardse bestaan kan jullie niet redden. Alleen de heilige Geest geeft het eeuwige leven. Als je mijn woorden gelooft, zul je de heilige Geest krijgen, en zul je leven. 64 Maar sommigen van jullie geloven mijn woorden niet.’ Jezus wist namelijk vanaf het begin wie er niet in hem zouden geloven. En hij wist ook wie hem zou uitleveren aan zijn vijanden. 65 Toen zei Jezus: ‘Ik heb jullie al gezegd: De Vader brengt de mensen die bij mij horen, naar mij toe. Alleen zij kunnen bij mij komen.’ De twaalf leerlingen gaan niet weg 66 Toen liepen veel volgelingen van Jezus weg. Ze gingen niet langer met hem mee. 67 En Jezus vroeg aan de twaalf leerlingen: ‘Willen jullie soms ook weggaan?’ 68 Simon Petrus antwoordde: ‘Heer, naar wie zouden wij toe moeten gaan? U spreekt woorden die eeuwig leven geven! 69 Wij geloven in u. Wij weten dat u door God zelf gestuurd bent.’ 70 Jezus zei tegen de twaalf leerlingen: ‘Ik heb jullie alle twaalf zelf uitgekozen. Maar toch is één van jullie een duivel.’ 71 Hij zei dat over Judas, de zoon van Simon Iskariot, één van de twaalf leerlingen. Want Judas was de man die hem zou uitleveren aan zijn vijanden.
Johannes 7 Jezus op het Loofhuttenfeest Jezus wil niet naar Jeruzalem gaan 1-2 Het was vlak voor het Joodse Loofhuttenfeest. Jezus reisde rond in Galilea. Hij wilde niet naar Judea gaan, want hij wist dat de Joodse leiders hem wilden doden.
3 De broers van Jezus zeiden tegen hem: ‘Blijf niet hier, maar ga naar Judea. Dan kunnen ook je volgelingen in Judea zien wat voor bijzondere dingen je doet. 4 Je wilt toch bekend worden? Dan moet je niet in het geheim werken. Laat aan alle mensen zien wat je doet!’ 5 De broers van Jezus zeiden dat omdat ze niet echt in hem geloofden. 6 Jezus zei tegen hen: ‘Het juiste moment is voor mij nog niet gekomen. Voor jullie is elk moment geschikt. 7 Want jullie worden niet gehaat door de mensen. Maar mij haten ze wel, omdat ik overal vertel hoe slecht hun daden zijn. 8 Gaan jullie maar naar het feest! Ik ga er niet heen, want het juiste moment is voor mij nog niet gekomen.’ 9 Dat was het antwoord van Jezus, en hij bleef in Galilea. Jezus gaat toch naar Jeruzalem 10 De broers van Jezus gingen naar Jeruzalem voor het feest. Toen ze weg waren, ging Jezus zelf ook naar Jeruzalem. Maar niemand wist dat, hij ging in het geheim. 11 De Joodse leiders waren op zoek naar Jezus. Ze vroegen: ‘Waar is hij?’ 12 De mensen spraken over Jezus. Sommigen zeiden: ‘Hij is een goed mens.’ Anderen zeiden: ‘Nee, hij bedriegt het volk.’ 13 Maar niemand durfde in het openbaar over Jezus te spreken. Iedereen was bang voor de Joodse leiders. Jezus geeft uitleg in de tempel 14 Toen het feest al op de helft was, ging Jezus naar de tempel. Daar gaf hij de mensen uitleg over God. 15 De Joden waren verbaasd. Ze zeiden: ‘Hoe kan hij zo veel weten? Dat heeft hij toch nergens geleerd?’ 16 Jezus zei tegen hen: ‘Wat ik aan de mensen leer, heb ik niet van mijzelf. Het is de boodschap van God, hij heeft mij gestuurd. 17 Luister naar God en doe wat hij wil! Dan zul je ontdekken dat ik zijn boodschap vertel, en dat ik niet namens mijzelf spreek. 18 Iemand die namens zichzelf spreekt, wil zelf geëerd worden. Maar ik wil dat degene die mij gestuurd heeft, geëerd wordt. Daarom kun je mij vertrouwen. Ik bedrieg de mensen niet.’ 19 Jezus zei verder: ‘Mozes heeft jullie de wet gegeven, maar niemand van jullie houdt zich eraan! Want jullie willen mij doden.’ 20 De mensen zeiden tegen hem: ‘Heeft een kwade geest u gek gemaakt? Er is niemand die u wil doden!’ Jezus waarschuwt de mensen 21 Jezus zei: ‘Ik heb één wonder gedaan in Jeruzalem, en jullie zijn daar verbaasd over. 22-23 Jullie zijn zelfs kwaad op mij, omdat ik iemand op sabbat genezen heb. Toch doen jullie zelf net zoiets! Want jullie besnijden kinderen op sabbat, als de achtste dag na
hun geboorte een sabbat is. Jullie zeggen: ‘Zo houden we ons aan de wet van Mozes.’ Maar als je iemand op sabbat mag besnijden, dan mag je zeker iemand op sabbat genezen! En trouwens, de besnijdenis komt niet van Mozes, maar begon al bij Abraham. 24 Geef geen oordeel over wat je ziet, maar probeer te begrijpen wat het echt betekent.’ De mensen reageren verschillend 25 Sommige mensen uit Jeruzalem zeiden: ‘Kijk nou! Dat is toch de man die ze willen doden? 26 Hij staat hier gewoon in het openbaar te praten, en niemand zegt er iets van! Zouden onze leiders soms zelf in hem zijn gaan geloven? Zouden ze misschien geloven dat hij echt de messias is? 27 Maar dat kan toch niet? Want als de messias komt, weet niemand waar hij vandaan komt. En wij weten toch allemaal waar Jezus vandaan komt?’ 28 Jezus gaf hun in de tempel uitleg, en zei met nadruk: ‘Jullie kennen mij, en jullie weten waar ik vandaan kom. Maar ik ben hier niet namens mijzelf. Ik ben gestuurd door iemand die betrouwbaar is. Jullie kennen hem niet, 29 maar ik ken hem wel. Want ik kom bij hem vandaan en hij heeft mij gestuurd.’ 30 Toen wilde een aantal mensen Jezus gevangennemen. Maar ze konden hem niet grijpen, want het juiste moment was nog niet gekomen. 31 Veel andere mensen gingen in Jezus geloven. Ze zeiden: ‘Als iemand zo veel wonderen doet, dan moet hij toch wel de messias zijn!’ 32 De farizeeën hoorden wat de mensen over Jezus zeiden. Toen stuurden de farizeeën en de priesters een groep dienaren op Jezus af om hem gevangen te nemen. Jezus vertelt dat hij weggaat 33 Jezus zei: ‘Ik zal nog maar een korte tijd bij jullie zijn. Daarna ga ik terug naar degene die mij gestuurd heeft. 34 Dan zullen jullie mij zoeken, maar jullie zullen me niet vinden. Want dan ben ik op een plaats waar jullie niet kunnen komen.’ 35 De Joden bespraken dat met elkaar. Ze zeiden: ‘Waar gaat hij heen? Waar zouden wij hem niet kunnen vinden? Is hij misschien van plan om naar het buitenland te gaan? Wil hij zijn boodschap gaan vertellen aan andere volken?’ 36 Ze begrepen niet wat Jezus bedoelde met: ‘Dan zullen jullie mij zoeken, maar jullie zullen mij niet vinden. Want dan ben ik op een plaats waar jullie niet kunnen komen.’ Jezus vertelt over het levende water 37 Op de laatste, belangrijkste dag van het feest was Jezus in de tempel. Hij riep tegen de mensen: ‘Als je dorst hebt, kom dan bij mij om te drinken! 38 Want dit zeggen de heilige boeken over mensen die in mij geloven: «Ze zullen altijd vol levend water zijn.»’ 39 Met dat levende water bedoelde Jezus de heilige Geest. Want iedereen die in Jezus gelooft, zou de heilige Geest in zich krijgen. Maar op dat moment was de heilige Geest nog niet gekomen. Want Jezus was nog niet naar de hemel gegaan.
De mensen zijn het oneens over Jezus 40 Toen de mensen de woorden van Jezus hoorden, zeiden sommigen: ‘Deze man is de profeet die zou komen!’ 41 Anderen zeiden: ‘Hij is de messias!’ Weer anderen zeiden: ‘Maar de messias komt toch niet uit Galilea? 42 In de heilige boeken staat dat de messias een nakomeling van David is, en uit Betlehem komt! Want dat is de stad waar David woonde.’ 43 De mensen waren het totaal oneens over Jezus. 44 Sommigen wilden hem gevangennemen, maar ze konden hem niet grijpen. De farizeeën zijn kwaad 45 De dienaren van de farizeeën en de priesters kwamen terug. Ze hadden Jezus niet gevangengenomen. De farizeeën en de priesters vroegen: ‘Waarom hebben jullie hem niet meegenomen?’ 46 De dienaren zeiden: ‘Geen mens spreekt zo overtuigend als hij!’ 47 De farizeeën zeiden: ‘Heeft hij jullie nu ook al bedrogen? 48 Niemand van de leiders en niemand van de farizeeën gelooft in hem. 49 Alleen dat vervloekte volk, dat de wet niet kent!’ 50 Maar Nikodemus, een farizeeër die al eens bij Jezus geweest was, zei: 51 ‘Volgens onze wet mogen we iemand niet zomaar veroordelen! We moeten eerst zelf horen wat hij zegt, en onderzoeken wat hij gedaan heeft.’ 52 Maar de anderen zeiden tegen hem: ‘Kom jij soms ook uit Galilea, net als Jezus? Uit Galilea kan geen profeet komen. Kijk dat maar na in de heilige boeken.’ Jezus spreekt in de tempel Er wordt een vrouw bij Jezus gebracht 53 Toen gingen alle mensen terug naar huis,
Johannes 8 1 en Jezus ging naar de Olijfberg. 2 De volgende ochtend vroeg ging Jezus weer naar de tempel. Het hele volk kwam naar hem toe. Jezus ging zitten, en gaf uitleg over God. 3 Toen brachten de wetsleraren en de farizeeën een vrouw bij Jezus. Ze had met een andere man geslapen, en dat was ontdekt. De wetsleraren en de farizeeën zetten de vrouw in het midden neer. 4 Ze zeiden tegen Jezus: ‘Meester, deze vrouw heeft met een andere man geslapen, en dat is ontdekt. 5 Volgens de wet van Mozes moet zo’n vrouw gedood worden. Wat is uw oordeel?’
6 De wetsleraren en de farizeeën hoopten dat Jezus iets strafbaars zou zeggen. Want dan konden ze hem aanklagen. Maar Jezus boog zich voorover en schreef met zijn vinger in het zand. 7 De wetsleraren en de farizeeën bleven hun vraag herhalen. Toen keek Jezus op en zei: ‘Wie van jullie heeft nooit iets verkeerds gedaan? Die moet als eerste een steen naar de vrouw gooien.’ 8 Daarna boog Jezus zich opnieuw voorover en schreef weer met zijn vinger in het zand. 9 Toen liepen de mensen één voor één weg, de leiders van het volk het eerst. Jezus bleef alleen achter met de vrouw die bij hem gebracht was. 10 Hij kwam overeind en zei tegen haar: ‘Waar is iedereen gebleven? Heeft niemand je veroordeeld?’ 11 De vrouw zei: ‘Nee, Heer, niemand.’ Toen zei Jezus: ‘Ik veroordeel je ook niet. Ga naar huis, en doe vanaf nu geen verkeerde dingen meer.’] Jezus vertelt over zichzelf 12 Later sprak Jezus opnieuw tegen de mensen. Hij zei: ‘Ik ben het licht voor de wereld. Als je mij volgt, leef je niet meer in het donker. Dan hoor je bij het licht dat leven geeft.’ 13 De farizeeën zeiden tegen hem: ‘U zegt dat over uzelf. Maar waarom zou dat waar zijn?’ 14 Jezus antwoordde: ‘Ik zeg dat inderdaad over mijzelf. En toch is het waar. Want ik weet waar ik vandaan kom en waar ik naartoe zal gaan. Maar jullie weten dat niet. 15 Jullie veroordelen mij, omdat jullie denken als aardse mensen. Maar ik veroordeel niemand. 16 En als ik oordeel, is mijn oordeel juist. Want ik oordeel samen met de Vader die mij gestuurd heeft. 17 In jullie eigen wet staat dat een verklaring van twee getuigen geldig is. 18 Dus wat ik zeg, is waar. Want ik zeg het, en de Vader die mij gestuurd heeft, zegt het ook.’ 19 De farizeeën vroegen: ‘Waar is uw vader dan?’ Jezus zei: ‘Jullie kennen mij niet en jullie kennen mijn Vader niet. Want als jullie mij zouden kennen, dan zouden jullie ook mijn Vader kennen.’ 20 Jezus zei dat toen hij de mensen uitleg gaf bij de geldkist in de tempel. Hij werd niet gevangengenomen, want het juiste moment was voor hem nog niet gekomen. Jezus vertelt waar hij naartoe gaat 21 Jezus zei verder tegen de mensen: ‘Ik ga weg. Jullie zullen mij zoeken, maar niet vinden. Want waar ik naartoe ga, daar kunnen jullie niet komen. En jullie zullen sterven als slechte mensen.’ 22 De Joden zeiden tegen elkaar: ‘Waarom kunnen wij niet komen waar hij naartoe gaat? Wat bedoelt hij daarmee? Wil hij soms zelfmoord plegen?’ 23 Jezus zei tegen hen: ‘Jullie plaats is hier op aarde, maar mijn plaats is daarboven. Jullie horen bij deze wereld, maar ik niet.
24 Ik zei al: ‘Jullie zullen sterven als slechte mensen.’ Dat zal inderdaad gebeuren als jullie niet in mij geloven. Want ik ben degene die komen zou.’ 25 Ze vroegen: ‘Wie bent u dan?’ En Jezus zei: ‘Dat vertel ik jullie al de hele tijd! 26 Ik zou veel slechte dingen over jullie kunnen zeggen en jullie kunnen veroordelen. Maar ik ben voor iets anders naar de wereld gekomen. Ik ben gestuurd door iemand die betrouwbaar is. Ik moet zijn boodschap bekendmaken.’ 27 De mensen begrepen niet dat Jezus het over de Vader had. 28 Toen zei Jezus tegen hen: ‘Pas als jullie mij aan het kruis gehangen hebben, zullen jullie begrijpen dat ik de Mensenzoon ben. En dat ik niets uit mezelf gedaan heb. Want ik vertel jullie wat de Vader mij geleerd heeft. 29 De Vader die mij gestuurd heeft, is bij me. Hij laat me nooit alleen, omdat ik altijd doe wat hij wil.’ 30 Toen Jezus dat zei, gingen veel mensen in hem geloven. Jezus bevrijdt mensen 31 Jezus zei tegen de Joden die in hem geloofden: ‘Mijn boodschap moet in jullie hart zijn. Alleen dan zijn jullie echt mijn leerlingen. 32 Dan zullen jullie de waarheid kennen, en daardoor zullen jullie bevrijd worden.’ 33 Maar de Joden zeiden tegen hem: ‘Wij zijn nakomelingen van Abraham. Hoe kunt u zeggen dat we bevrijd zullen worden? Wij zijn nooit iemands slaaf geweest!’ 34 Toen zei Jezus tegen hen: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Iedereen die verkeerde dingen doet, is een slaaf van de zonde. 35-36 Zo iemand heeft geen plaats bij God. Maar de Zoon van God kan je bevrijden. En als je bevrijd bent, heb je voor altijd een plaats bij God.’ Discussie met de Joden 37 Jezus zei verder: ‘Ik weet natuurlijk wel dat jullie nakomelingen van Abraham zijn. Maar jullie laten mijn boodschap niet toe in je hart. Daarom willen jullie mij doden. 38 Ik vertel jullie wat ik gezien heb toen ik bij mijn Vader was. En jullie doen wat jullie vader je gezegd heeft.’ 39 De Joden zeiden: ‘Abraham is onze vader!’ Maar Jezus zei tegen hen: ‘Als Abraham jullie vader was, zouden jullie goed leven, net als hij. 40 Maar jullie doen iets wat Abraham nooit zou doen! Want jullie willen mij doden, terwijl ik jullie de waarheid vertel die ik van God zelf gehoord heb! 41 Jullie doen net zulke slechte dingen als die vader van jullie!’ De Joden zeiden: ‘Die vader van jullie? Wij weten echt wel van wie we afstammen! Trouwens, we hebben maar één Vader, en dat is God.’ Over waarheid en leugen 42 Jezus zei: ‘Als God jullie Vader was, dan zouden jullie mij liefhebben. Want ik kom bij hem vandaan. Ik ben niet uit mezelf gekomen, maar God heeft mij gestuurd. 43 Toch begrijpen jullie niets van wat ik zeg. Het lukt jullie niet om naar mij te luisteren.
44 Dat komt doordat de duivel jullie vader is. En jullie doen graag slechte dingen, net als hij. De duivel wilde vanaf het begin de mensen doden. Hij is niet te vertrouwen, want er is geen waarheid in hem. Hij kan niet anders dan liegen. En hij zorgt er ook voor dat mensen liegen. 45 Ik spreek de waarheid, maar jullie geloven mij niet. 46 Niemand van jullie durft mij te beschuldigen. Ik spreek de waarheid. Waarom geloven jullie mij dan niet? 47 Iemand die bij God hoort, luistert naar Gods woorden. Maar jullie luisteren niet, en dus horen jullie niet bij God.’ Kritiek op Jezus 48 Toen zeiden de Joden: ‘We zeiden toch dat u een kwade geest in u hebt! U hoort niet bij ons volk!’ 49 Jezus zei: ‘Nee, ik heb geen kwade geest in me. Ik doe alles om mijn Vader te eren, maar jullie beledigen mij. 50 Ik zoek niet mijn eigen eer. Maar er is iemand die ervoor zorgt dat ik die eer zal krijgen. Hij is degene die oordeelt over alle mensen. 51 Luister heel goed naar mijn woorden: Iedereen die mijn boodschap in zijn hart bewaart, die zal nooit sterven.’ 52 De Joden zeiden: ‘Nu weten we zeker dat u een kwade geest in u hebt. Want u zegt: ‘Iedereen die mijn boodschap in zijn hart bewaart, zal nooit sterven.’ Maar zelfs onze voorvader Abraham en de profeten zijn gestorven! 53 U hebt toch niet meer macht dan zij? Wie denkt u wel dat u bent?’ Jezus kent God van dichtbij 54 Jezus zei tegen de Joden: ‘Als ik mezelf de hoogste eer zou geven, zou dat geen betekenis hebben. Maar het is mijn Vader die mij de hoogste eer geeft. Jullie zeggen dat hij jullie God is, 55 maar jullie kennen hem niet. Jullie liegen als je zegt dat je God kent. Maar ik zou liegen als ik zei dat ik hem niet kende. Want ik ken hem wel, en ik geef zijn boodschap door. 56 Abraham verheugde zich op mijn komst. Toen hij mij zag, was hij blij.’ 57 De Joden zeiden tegen Jezus: ‘Hoe kunt u Abraham ooit gezien hebben? U bent nog geen vijftig jaar oud!’ 58 Toen zei Jezus: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Ik ben er, en ik was er al voordat Abraham er was.’ 59 Toen pakten de Joden stenen van de grond om naar hem te gooien. Maar Jezus ging weg uit de tempel en verdween.
Johannes 9 Jezus geneest een blinde man Jezus zorgt dat een blinde kan zien
1 Ergens onderweg zag Jezus een man die al vanaf zijn geboorte blind was. 2 De leerlingen vroegen: ‘Meester, waarom is die man blind geboren? Wordt hij gestraft voor zijn eigen fouten, of voor de fouten van zijn ouders?’ 3 Jezus zei: ‘Die man heeft niets fout gedaan en zijn ouders ook niet. Door zijn blindheid kan ik aan iedereen laten zien hoe God werkt. 4-5 God heeft mij gestuurd, ik werk namens hem. Ik ben het licht voor de wereld. Zolang ik er ben, is het dag. Daarom moeten we nu doen wat God van ons vraagt. Want straks wordt het nacht, en dan kan niemand meer iets doen.’ 6 Toen Jezus dat gezegd had, spuugde hij op de grond en maakte een beetje modder. Hij smeerde de modder op de ogen van de blinde man 7 en zei: ‘Ga je wassen in het badhuis van Siloam.’ (Siloam betekent: hij is gestuurd.) De man ging weg om zich te wassen. Toen hij terugkwam, kon hij zien. De mensen zijn verbaasd 8 De buren van de man, en andere mensen die hem kenden, zeiden: ‘Dat is toch die bedelaar? De man die hier altijd zit en om geld vraagt?’ 9 ‘Ja, dat klopt,’ zeiden sommige mensen. Anderen zeiden: ‘Nee, het is iemand die op hem lijkt!’ Toen zei de man: ‘Ik ben het wel.’ 10 De mensen vroegen: ‘Maar hoe komt het dan dat je nu kunt zien?’ 11 De man antwoordde: ‘Er kwam iemand naar me toe die Jezus heet. Hij maakte met spuug een beetje modder, en smeerde dat op mijn ogen. Toen zei hij: ‘Ga naar Siloam om je te wassen.’ Dat deed ik, en toen ik me gewassen had, kon ik zien.’ 12 Toen vroegen de mensen: ‘Waar is Jezus nu?’ ‘Dat weet ik niet,’ zei de man. De man komt bij de farizeeën 13 De mensen brachten de man die blind geweest was, naar de farizeeën. 14 Jezus had de man op sabbat beter gemaakt. Jezus had dus op sabbat modder gemaakt en een blinde genezen. 15 Ook de farizeeën vroegen aan de man: ‘Hoe komt het dat je nu kunt zien?’ De man zei: ‘Jezus deed wat modder op mijn ogen. En toen ik me gewassen had, kon ik zien.’ 16 Toen zeiden sommige farizeeën: ‘Jezus kan niet door God gestuurd zijn, want hij houdt zich niet aan de sabbat.’ Maar anderen zeiden: ‘Een slecht mens kan toch nooit zulke wonderen doen?’ Ze waren het totaal oneens met elkaar. 17 Toen vroegen ze aan de man die blind geweest was: ‘Wat denk jij van de man die je genezen heeft?’ De man zei: ‘Hij is een profeet!’ De ouders van de man zijn bang 18 De Joodse leiders geloofden niet dat de man echt blind geweest was. Daarom riepen ze zijn ouders erbij, 19 en ze vroegen aan hen ‘Is dit jullie zoon? Is hij echt blind geboren? En hoe komt het dat hij nu kan zien?’ 20 De ouders zeiden: ‘Inderdaad, dit is onze zoon en hij is blind geboren.
21 Maar wij weten niet hoe het komt dat hij nu kan zien. We weten niet wie hem genezen heeft. Vraag het maar aan hemzelf. Hij is oud genoeg om zelf antwoord te geven.’ 22 De ouders zeiden dat omdat ze bang waren voor de Joodse leiders. Want de leiders hadden besloten: ‘Wie gelooft dat Jezus de Messias is, mag niet meer in de synagoge komen.’ 23 Daarom zeiden de ouders: ‘Onze zoon is oud genoeg, vraag het maar aan hemzelf.’ De man verdedigt Jezus 24 Toen riepen de leiders de man die blind geweest was, voor de tweede keer bij zich. Ze zeiden: ‘We weten al dat Jezus zich niet aan de wet houdt. Spreek nu de waarheid, tot eer van God!’ 25 De man zei: ‘Of Jezus zich niet aan de wet houdt, weet ik niet. Maar één ding weet ik wel: eerst was ik blind, en nu kan ik zien!’ 26 Toen vroegen ze hem: ‘Wat heeft hij precies gedaan? Hoe heeft hij je genezen?’ 27 De man zei: ‘Dat heb ik al verteld, maar jullie hebben niet geluisterd. Waarom willen jullie het nog een keer horen? Willen jullie misschien leerlingen van hem worden?’ 28 De leiders begonnen de man uit te schelden. En ze zeiden: ‘Wij zijn leerlingen van Mozes, maar jij bent een leerling van die Jezus! 29 We weten dat God tegen Mozes gesproken heeft. Maar van Jezus weten we niet eens waar hij vandaan komt!’ 30 De man die blind geweest was, zei: ‘Heel vreemd, dat jullie niet weten waar Jezus vandaan komt! Hij heeft ervoor gezorgd dat ik kan zien! 31 En iedereen weet dat God niet luistert naar slechte mensen. God luistert alleen naar mensen die hem eren, en die doen wat hij wil. 32 Jezus heeft iemand genezen die blind geboren is. Zoiets is nog nooit eerder gebeurd. 33 Dus Jezus moet wel bij God vandaan komen, anders had hij dat niet kunnen doen.’ 34 De leiders zeiden tegen hem: ‘Jij zit al vanaf je geboorte vol kwaad! Denk maar niet dat jij ons iets kunt leren!’ Ze stuurden de man weg, en hij mocht nooit meer in de synagoge komen. De man gaat in Jezus geloven 35 Jezus hoorde wat er met de man gebeurd was. Toen hij hem zag, zei hij: ‘Geloof je in de Mensenzoon?’ 36 De man antwoordde: ‘Heer, kunt u me zeggen wie dat is? Dan zal ik in hem geloven.’ 37 Jezus zei: ‘Je hebt hem al gezien, hij spreekt nu met je.’ 38 Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer.’ En hij knielde voor Jezus. 39 Jezus zei: ‘Mijn komst naar de wereld bepaalt hoe het met de mensen zal gaan: blinde mensen gaan zien, maar mensen die zien, zullen blind worden.’ 40 Een paar farizeeën die erbij stonden, hoorden dat en zeiden: ‘Wij zijn toch niet blind?’ 41 Jezus antwoordde hen: ‘Als jullie blind waren, zouden jullie niet schuldig zijn. Maar jullie beweren dat je kunt zien. En dus blijven jullie schuldig.’
Johannes 10 De goede herder Schapen volgen hun herder 1 Jezus zei: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Stel dat iemand een stal met schapen binnengaat. En hij gaat niet door de deur, maar hij klimt in het geheim naar binnen. Dan is het een dief of een rover. 2 Maar de herder gaat door de deur naar binnen. 3 Voor hem maakt de bewaker de deur open. Dan roept de herder de schapen die bij zijn kudde horen. De schapen luisteren naar zijn stem. De herder noemt hun namen, en neemt ze mee naar buiten. 4 Als alle schapen buiten zijn, loopt de herder voor ze uit. De schapen volgen hem, want ze kennen zijn stem. 5 Ze zullen niet achter een vreemde aan lopen. Daar lopen ze juist van weg, omdat ze zijn stem niet kennen.’ 6 De woorden van Jezus hadden een diepere betekenis. Maar de mensen begrepen die betekenis niet. Iedereen die Jezus volgt, wordt gered 7 Toen zei Jezus: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Je kunt mij vergelijken met de deur waar de schapen doorheen gaan. 8 Er zijn al eerder mensen bij de schapen gekomen, voordat ik kwam. Maar dat waren allemaal dieven en rovers, en de schapen hebben niet naar hen geluisterd. 9-10 Die dieven wilden de schapen stelen, doden en opeten. Maar ik ben gekomen om de schapen naar buiten te brengen, naar plaatsen met veel gras. Dat betekent: ik ben gekomen om mensen het eeuwige leven te geven. Want ik ben de deur naar het eeuwige leven. Wie in mij gelooft, wordt gered.’ Jezus is de goede herder 11 Jezus zei: ‘Ik ben de goede herder. Luister! Een goede herder geeft zijn leven om zijn schapen te redden. 12-13 Maar iemand die ervoor betaald wordt om op de schapen van een ander te passen, doet dat niet. Dat is geen echte herder. Hij zorgt niet goed voor de schapen, want ze zijn niet van hem. Als er een wolf aan komt, laat zo iemand de schapen in de steek en vlucht weg. Dan valt de wolf de schapen aan en jaagt ze uit elkaar. 14-15 Ik ben de goede herder. Zoals een herder voor zijn schapen zorgt, zo zorg ik voor de mensen die bij mij horen. Ik geef mijn leven voor die mensen. Want ik ken hen, en zij kennen mij. Net zoals ik de Vader van dichtbij ken, en zoals hij mij van dichtbij kent. 16 Ook buiten Israël zijn er mensen die bij mij horen. Ook voor hen moet ik zorgen. En ook zij zullen naar mij luisteren en mijn volgelingen worden. Alle mensen die bij mij horen, zullen één grote kudde met één herder zijn.’ Ruzie over de woorden van Jezus
17 Jezus zei: ‘De Vader houdt van mij, omdat ik doe wat hij van mij vraagt. Ik geef mijn leven weg. Maar dat doe ik om het daarna weer terug te halen. 18 Niemand kan mijn leven van mij afpakken, ik geef het zelf. Want ik heb de macht om mijn leven te geven, en ik heb de macht om mijn leven terug te halen. Dat is wat mijn Vader van mij vraagt.’ 19 De Joden waren het weer niet eens over de woorden van Jezus. 20 De meesten zeiden: ‘Hij heeft een kwade geest in zich, hij is gek! Waarom luisteren jullie nog naar hem?’ 21 Maar anderen zeiden: ‘Hij praat niet als iemand die gek is. En een gek kan geen mensen genezen!’ Jezus vertelt wie hij is 22 Het was winter. In Jeruzalem werd het Tempelfeest gevierd. 23 Jezus liep rond in de tempel, in de Zuilengang van Salomo. 24 De Joden kwamen om hem heen staan, en zeiden: ‘Hoe lang houdt u ons nog in spanning? Vertel ons eerlijk of u de messias bent!’ 25 Jezus zei: ‘Dat heb ik jullie al verteld, maar jullie geloven mij niet. Kijk naar alle wonderen die ik doe namens mijn Vader. Dan weet je dat ik het ben. 26 Maar jullie geloven dat niet, omdat jullie niet bij mij horen. 27 De mensen die bij mij horen, luisteren wel naar mij. Ik ken hen, en zij volgen mij. 28 Ik zorg ervoor dat ze gered worden, ik geef hun het eeuwige leven. En niemand kan hen bij mij weghalen. 29-30 Want mijn Vader heeft mij de hoogste macht gegeven. De Vader en ik zijn samen één. En niemand kan God, de Vader, iets afnemen.’ Jezus heeft niets verkeerds gedaan 31 Toen pakten de Joden weer stenen van de grond om die naar Jezus te gooien. 32 Jezus zei tegen hen: ‘De Vader heeft mij veel goede dingen laten doen. Om welke goede daad willen jullie mij doden?’ 33 De Joden zeiden: ‘Wij willen u niet doden om een goede daad, maar omdat u God beledigt! Want u bent een mens, maar u zegt van uzelf dat u God bent.’ 34 Jezus zei: ‘Jullie weten toch dat God in de heilige boeken zegt: «Jullie zijn goden.» 35 Dat gaat over mensen, en die worden dus goden genoemd. En wat in de heilige boeken staat, is waar. 36 Bovendien heeft de Vader zelf mij uitgekozen en naar de wereld gestuurd! Dan beledig ik toch God niet als ik zeg dat ik zijn Zoon ben? 37 Als ik niet het werk van mijn Vader zou doen, hoefden jullie niet in mij te geloven. 38 Maar ik doe dat wel, en toch geloven jullie niet in mij! Geloof dan tenminste in de wonderen die ik doe. Want dan begrijpen jullie dat de Vader in mij is, en dat ik bij hem hoor.’ 39 Alweer wilden de Joden Jezus grijpen. Maar het lukte hun niet, en Jezus ging weg.
Veel mensen gaan in Jezus geloven 40 Jezus ging weer naar de overkant van de Jordaan. Dat was de plaats waar Johannes de mensen gedoopt had. Jezus bleef daar een tijd. 41 Er kwamen veel mensen naar Jezus toe. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Nu weten we dat alles wat Johannes de Doper over Jezus vertelde, waar was. Ook al deed Johannes zelf geen wonderen.’ 42 Veel mensen in dat gebied gingen in Jezus geloven.
Johannes 11 Lazarus staat op uit de dood Lazarus is ziek 1-2 Een man in het dorp Betanië was ziek geworden. Hij heette Lazarus. In dat dorp woonden ook zijn zussen Marta en Maria. Maria was de vrouw die later olie over de voeten van Jezus gegoten heeft, en ze met haar haren weer heeft afgedroogd. 3 Maria en Marta stuurden iemand naar Jezus om te zeggen: ‘Heer, uw vriend Lazarus is ziek.’ 4 Toen Jezus dat hoorde, zei hij: ‘Lazarus is niet ziek geworden om voorgoed te sterven. Dit gebeurt zodat Gods hemelse macht zichtbaar kan worden. Dan zal Gods Zoon de hoogste eer krijgen.’ 5 Jezus hield veel van Marta, Maria en Lazarus. Lazarus is gestorven 6 Jezus had dus gehoord dat Lazarus ziek was. Eerst bleef hij nog twee dagen op de plaats waar hij was. 7 Daarna zei hij tegen zijn leerlingen: ‘Kom, we gaan weer naar Judea.’ 8 De leerlingen zeiden: ‘Meester, daar kunt u toch niet naartoe gaan! Een tijdje geleden wilden de mensen in Judea u doden!’ 9 Maar Jezus zei: ‘Overdag is het twaalf uur lang licht. Zolang het licht is, kun je veilig reizen. Zo is het ook met mij. Ik ben het licht voor deze wereld. Bij mij ben je veilig. 10 Pas als ik er niet meer ben, komt de nacht. Dan loopt het slecht af met iedereen die leeft zonder mijn licht.’ 11 Daarna zei Jezus: ‘Onze vriend Lazarus slaapt. Ik ga naar hem toe om hem wakker te maken.’ 12 De leerlingen zeiden: ‘Heer, zolang hij nog slaapt, kunt u hem beter maken.’ 13 De leerlingen dachten namelijk dat Lazarus echt sliep. Maar Jezus bedoelde dat Lazarus gestorven was. 14 Daarom zei hij nu duidelijk: ‘Lazarus is gestorven. 15 En het is heel goed voor jullie dat ik er niet was om hem beter te maken. Want nu kunnen jullie in mij gaan geloven. Kom, we gaan naar hem toe!’
16 Toen zei Tomas, die ook Didymus genoemd werd, tegen de andere leerlingen: ‘Laten we met Jezus meegaan. Dan kunnen we samen met hem sterven.’ Jezus spreekt met Marta 17 Toen Jezus en de leerlingen er bijna waren, hoorden ze dat Lazarus al vier dagen geleden begraven was. 18 Het dorp Betanië lag vlak bij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer 3 kilometer. 19 Er waren veel Joden uit Jeruzalem naar Betanië gekomen om Marta en Maria te troosten. 20 Toen Marta hoorde dat Jezus eraan kwam, ging ze hem tegemoet. Maria bleef thuis. 21 Marta zei tegen Jezus: ‘Heer, als u hier geweest was, dan was mijn broer niet gestorven! 22 Toch weet ik ook nu heel zeker: God zal alles doen wat u hem vraagt.’ 23 Jezus zei: ‘Je broer zal opstaan uit de dood.’ 24 Marta zei: ‘Dat weet ik, Heer. Als het einde van de wereld komt, zal hij samen met alle doden opstaan.’ 25 Jezus zei: ‘Ik ben het die de doden laat opstaan. Ik ben het die leven geeft. Iedereen die in mij gelooft, zal leven, ook als hij sterft. 26 En iedereen die leeft en in mij gelooft, die zal niet voor eeuwig sterven. Geloof je dat?’ 27 Marta antwoordde: ‘Ja, Heer, dat geloof ik zeker. Want u bent de messias, de Zoon van God, die naar de wereld gekomen is.’ Maria gaat naar Jezus toe 28 Daarna ging Marta weg. Ze riep haar zus Maria. Zonder dat iemand het hoorde, zei ze tegen haar: ‘De meester is er, en hij vraagt of je bij hem komt.’ 29 Toen Maria dat hoorde, ging ze meteen op weg naar Jezus. 30 Die was nog steeds buiten het dorp, op de plaats waar hij met Marta gesproken had. 31 De Joden die bij Maria waren om haar te troosten, zagen haar opeens weggaan. Ze liepen achter haar aan. Want ze dachten dat Maria naar het graf zou gaan, om daar te rouwen. Jezus komt bij het graf 32 Maria kwam bij Jezus. Toen ze hem zag, knielde ze voor hem. Ze zei: ‘Heer, als u hier geweest was, dan was mijn broer niet gestorven!’ 33 Maria en de Joden die met haar meegelopen waren, begonnen hard te huilen en te jammeren. Jezus ergerde zich daaraan. Hij had verdriet om Lazarus, 34 en hij vroeg: ‘Waar ligt Lazarus begraven?’ De mensen zeiden: ‘Kom maar mee, Heer.’ 35 Bij het graf begon Jezus te huilen. 36 De Joden zeiden: ‘Kijk eens hoeveel hij van Lazarus hield!’
37 Maar sommigen van hen zeiden: ‘Hij heeft een blinde man genezen. Kon hij de dood van Lazarus dan niet voorkomen?’ 38 Opnieuw ergerde Jezus zich. Hij ging naar het graf toe. Dat was een grot met een steen voor de opening. 39 Jezus zei: ‘Haal die steen weg.’ Marta, de zus van Lazarus, antwoordde: ‘Maar Heer, het lichaam stinkt, het ligt hier al vier dagen!’ 40 Toen zei Jezus tegen haar: ‘Denk aan wat ik je gezegd heb! Als je gelooft, zul je Gods hemelse macht zien.’ Lazarus komt uit het graf 41 Toen haalden een paar mensen de steen weg. Jezus keek omhoog en zei: ‘Vader, ik dank u dat u naar mij luistert! 42 Ik weet dat u altijd naar mij luistert. Maar ik zeg dit speciaal voor alle mensen die hier staan. Zij moeten geloven dat u mij gestuurd hebt.’ 43 Daarna riep Jezus: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ 44 Toen kwam de gestorven Lazarus naar buiten. Er zat een doek om zijn gezicht, en er zaten doeken om zijn armen en benen. Jezus zei tegen de mensen: ‘Maak de doeken los, en laat hem gaan.’ De leiders komen bij elkaar 45 Veel van de Joden die naar Maria toe gekomen waren, gingen in Jezus geloven. Want ze hadden gezien wat Jezus met Lazarus gedaan had. 46 Sommigen van hen vertelden het aan de farizeeën. 47 Toen riepen de priesters en de farizeeën de Joodse leiders bij elkaar. Ze zeiden: ‘We moeten iets doen! Want deze man blijft maar wonderen doen. 48 Als we hem niet tegenhouden, zal iedereen in hem gaan geloven. En dat zullen de Romeinen niet toelaten. Dan zullen ze onze tempel verwoesten, en ons volk vernietigen!’ Kajafas wil dat Jezus gedood wordt 49 Kajafas was dat jaar hogepriester. Hij zei tegen de andere leiders: ‘Jullie begrijpen er helemaal niets van! 50 Bedenk toch wat voor jullie het beste is! Het is beter dat één mens sterft voor het volk, dan dat het hele volk vernietigd wordt!’ 51 Die woorden van Kajafas kwamen niet van hemzelf. God liet de hogepriester spreken als een profeet. Want zo voorspelde Kajafas dat Jezus zou sterven voor het volk. 52 En niet alleen voor het Joodse volk, maar voor al Gods kinderen op de hele wereld. Want door de dood van Jezus zouden zij samen één volk worden. 53 Vanaf die dag maakten de leiders plannen om Jezus te doden. 54 Daarom reisde Jezus niet langer rond in Judea. Hij vertrok naar een stad die Efraïm heette, dicht bij de woestijn. Daar bleef hij met zijn leerlingen. De leiders willen Jezus gevangennemen
55 Het was kort voor het Joodse Paasfeest. Veel mensen van buiten Judea kwamen naar Jeruzalem, om zich op het feest voor te bereiden. 56 De mensen waren op zoek naar Jezus. In de tempel spraken ze daarover met elkaar: ‘Wat denk je, zou Jezus nog naar Jeruzalem komen voor het feest?’ 57 De priesters en de farizeeën hadden de mensen dit bevel gegeven: ‘Als iemand weet waar Jezus is, moet hij dat tegen ons zeggen.’ Want ze wilden Jezus gevangennemen.
Johannes 12 De laatste week Maria giet olie over Jezus’ voeten 1 Zes dagen voor het Paasfeest ging Jezus naar Betanië. Daar woonde Lazarus, die door Jezus weer levend gemaakt was. 2 In Betanië werd een maaltijd gehouden ter ere van Jezus. Jezus at samen met Lazarus en een aantal andere mensen. Marta zorgde voor het eten. 3 Maria pakte een flesje met heel dure olie. De olie had een lekkere geur. Ze goot de olie over de voeten van Jezus. En met haar haren droogde ze zijn voeten weer af. Overal in het huis was de geur van de olie te ruiken. Judas is boos op Maria 4 Judas Iskariot, de leerling die Jezus zou gaan uitleveren, was er ook bij. Hij zei: 5 ‘Die olie had voor een enorm bedrag verkocht kunnen worden! Waarom is dat niet gebeurd? Dan hadden we het geld aan de armen kunnen geven.’ 6 Dat zei Judas niet omdat hij graag arme mensen hielp, maar omdat hij een dief was. Hij droeg het geldkistje van de groep, en pakte daar soms geld uit voor zichzelf. 7 Jezus zei tegen Judas: ‘Laat Maria met rust. Zij moest dit doen. Daarmee heeft ze laten zien wat er gaat gebeuren bij mijn begrafenis. 8 Jullie zullen altijd arme mensen om je heen hebben, maar ik zal er niet altijd zijn.’ De priesters willen ook Lazarus doden 9 Toen bekend werd dat Jezus in Betanië was, kwamen er veel Joden naar hem toe. Ze kwamen niet alleen voor Jezus. Ze wilden ook Lazarus zien, die door Jezus weer levend gemaakt was. 10 Toen besloten de priesters dat ook Lazarus gedood moest worden. 11 Want veel Joden kwamen vanwege Lazarus naar Jezus toe, en gingen in hem geloven. Jezus gaat naar Jeruzalem 12 Er waren veel mensen naar Jeruzalem gekomen voor het Paasfeest. Vijf dagen voor het feest hoorden ze dat Jezus op weg was naar Jeruzalem. 13 Toen gingen ze Jezus tegemoet. Ze hadden palmtakken in hun handen, en ze riepen: ‘Alle eer aan God! Leve de man die door God gestuurd is! Leve de koning van Israël!’
14 Jezus zag een jonge ezel staan en ging erop zitten. Want zo staat het in de heilige boeken: 15 «Wees niet bang, inwoners van Jeruzalem. Jullie koning komt eraan! Hij zit op een jonge ezel.» 16 Eerst begrepen de leerlingen niet wat er gebeurde. Ze begrepen het pas later, toen Jezus zijn plaats in de hemel naast God gekregen had. Toen herinnerden ze zich wat er in de heilige boeken over Jezus staat. En dat alles inderdaad zo gegaan was. Er zijn veel mensen bij Jezus 17 Veel mensen uit Jeruzalem hadden gezien dat Jezus Lazarus weer levend gemaakt had. Ze waren erbij geweest toen hij hem uit het graf naar buiten riep. En dat hadden ze overal doorverteld. 18 Zo hadden heel veel mensen gehoord dat Jezus een groot wonder gedaan had. En daarom waren ze hem tegemoet gegaan met palmtakken in hun handen. 19 De farizeeën zeiden tegen elkaar: ‘Het is duidelijk dat onze plannen mislukt zijn. Kijk maar, iedereen loopt achter Jezus aan!’ Het voorbeeld van de graankorrel 20 Er waren ook niet-Joden naar Jeruzalem gekomen om God te vereren op het Paasfeest. 21 Zij gingen naar Filippus toe, die uit Betsaïda in Galilea kwam. Ze vroegen aan Filippus of ze Jezus konden ontmoeten. 22 Filippus ging eerst naar Andreas, en zij gingen daarna samen naar Jezus om dat aan hem te vragen. 23 Jezus zei: ‘Het moment is gekomen dat de Mensenzoon zijn plaats in de hemel naast God zal krijgen. 24 Luister heel goed naar mijn woorden: Een graankorrel die in de aarde gezaaid wordt, moet sterven. Zolang hij niet sterft, gebeurt er niets. Maar als hij sterft, levert hij veel nieuwe korrels op. 25 Bedenk daarom: Als je je leven het allerbelangrijkste vindt, dan zul je het voor altijd verliezen. Maar als je bereid bent om je leven op aarde op te geven, dan zul je het eeuwige leven krijgen. 26 Als je mij wilt dienen, volg mij dan. Mijn dienaren zullen zijn waar ik ben. Als je mij dient, zul je eer krijgen van de Vader.’ Gods stem klinkt uit de hemel 27 Jezus zei: ‘Ik moet nu bijna sterven, ik ben bang. Zal ik bidden: Vader, red mij van de dood? Nee, want ik ben juist op aarde gekomen om te sterven. 28 Daarom bid ik: Vader, laat aan iedereen uw grote macht zien.’ Toen klonk er een stem uit de hemel, die zei: ‘Ik heb mijn macht laten zien, en ik zal het opnieuw doen.’ 29 De mensen die erbij stonden, hoorden het. Sommigen dachten dat ze het geluid van de donder hoorden. Anderen dachten dat er een engel tegen Jezus sprak. 30 Maar Jezus zei: ‘Die stem sprak niet tegen mij, maar tegen jullie!
31 Nu is het beslissende moment voor de wereld gekomen! Satan zal uit de hemel gegooid worden. 32 En ik zal een hoge plaats krijgen boven de aarde. Dan zal ik alle mensen die bij mij horen, naar mij toe halen.’ 33 Met die hoge plaats bedoelde Jezus niet alleen de hemel, maar ook zijn plaats aan het kruis. Want hij zou aan het kruis sterven. Jezus blijft niet lang meer op aarde 34 De mensen zeiden tegen Jezus: ‘Wij hebben uit de heilige boeken geleerd dat de messias voor altijd bij ons blijft. Maar u zegt dat de Mensenzoon een hoge plaats moet krijgen boven de aarde. Wie is die Mensenzoon dan?’ 35 Jezus zei tegen hen: ‘Ik zal nog maar kort bij jullie zijn. Ga daarom nu in mij geloven, want ik ben het ware licht. Dan zal het donker jullie straks niet in zijn macht krijgen. Want iemand die in het donker leeft, ziet niet waar hij heen loopt. 36 Geloof in mij, nu ik hier nog ben. Dan zullen jullie voor altijd bij het licht horen.’ Toen Jezus dat gezegd had, ging hij weg. Hij ging naar een plaats waar niemand hem kon vinden. Veel mensen geloven niet in Jezus 37 De mensen hadden Jezus veel wonderen zien doen. Toch geloofden ze niet in hem. 38 Maar zo moest het gaan. Want de profeet Jesaja heeft gezegd: «Heer, niemand gelooft wat wij vertellen. Niemand wil uw grote macht zien.» 39 De mensen konden niet in Jezus gaan geloven, want Jesaja heeft ook gezegd: 40 «Hij heeft hun ogen blind gemaakt, zodat ze niets kunnen zien. Hij heeft hen ongevoelig gemaakt, zodat ze niets kunnen begrijpen. Daarom veranderen ze hun leven niet, en worden ze niet gered.» 41 Met die woorden sprak Jesaja over Jezus, want hij had Jezus bij God in de hemel gezien. 42 Toch waren er veel mensen die wel in Jezus geloofden. Er waren ook Joodse leiders bij. Maar uit angst voor de farizeeën durfde niemand van hen dat hardop te zeggen. Want ze waren bang dat ze dan nooit meer in de synagoge mochten komen. 43 Ze wilden liever door mensen geëerd worden dan door God. De boodschap van Jezus komt van God 44 Jezus had heel duidelijk gezegd: ‘Iedereen die in mij gelooft, gelooft in God. Want het gaat niet om mij, maar om God, die mij gestuurd heeft. 45 Als je mij ziet, zie je God. 46 Want ik ben het licht dat naar de wereld gekomen is. Als je in mij gelooft, leef je niet meer in het donker. 47 Er zijn mensen die mijn woorden wel horen, maar zich er niet aan houden. Ik zal die mensen niet veroordelen. Want ik ben niet gekomen om mensen te veroordelen, maar om hen te redden.
48 Als iemand nee zegt tegen mij, en mijn woorden niet gelooft, dan zal God hem veroordelen. Aan het einde van de tijd wordt hij gestraft, omdat hij niet wilde geloven in mijn boodschap. 49 Want ik heb niet namens mijzelf gesproken. De Vader heeft mij verteld wat ik moest zeggen. Hij heeft mij gestuurd. 50 Ik weet dat zijn boodschap het eeuwige leven brengt. En alles wat ik zeg, is precies wat de Vader mij verteld heeft.’
Johannes 13 Jezus wast de voeten van de leerlingen 1 Het was vlak voor het Joodse Paasfeest. Jezus wist dat nu voor hem het beslissende moment gekomen was: hij zou vanuit de wereld teruggaan naar zijn Vader. Jezus hield veel van de mensen die in deze wereld bij hem hoorden. En hij bleef van hen houden, tot het allerlaatste moment. 2 ’s Avonds waren Jezus en de leerlingen met elkaar aan het eten. Toen al was Judas, de zoon van Simon Iskariot, van plan om Jezus aan zijn vijanden uit te leveren. Daar had de duivel voor gezorgd. 3 Jezus wist dat hij van zijn Vader alle macht gekregen had. Hij wist dat hij bij God vandaan gekomen was en dat hij weer naar God zou teruggaan. 4 Tijdens het eten stond Jezus op. Hij trok zijn kleren uit en deed een doek om zijn middel, alsof hij een slaaf was. 5 Hij deed water in een bak, en begon de voeten van zijn leerlingen te wassen. Hij droogde hun voeten af met de doek die hij omgedaan had. 6 Toen Jezus bij Simon Petrus kwam, riep die: ‘Heer, u gaat toch niet mijn voeten wassen?’ 7 Jezus zei tegen hem: ‘Nu begrijp je niet wat ik doe, maar later zul je het begrijpen.’ 8 Petrus zei: ‘U mag mijn voeten beslist niet wassen! Nooit!’ Jezus zei: ‘Als ik jouw voeten niet mag wassen, kun je niet bij mij horen.’ 9 Toen zei Petrus: ‘Heer, was dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd!’ 10 Jezus zei: ‘Iemand die zich al gewassen heeft, is rein. Hij hoeft niet opnieuw gewassen te worden, behalve zijn voeten. Ook jullie zijn rein. Maar niet allemaal.’ 11 Want Jezus wist dat Judas hem wilde uitleveren. Daarom zei hij: ‘Jullie zijn rein, maar niet allemaal.’ Jezus geeft het goede voorbeeld 12 Toen Jezus de voeten van alle leerlingen gewassen had, deed hij zijn kleren weer aan. Hij ging bij de leerlingen zitten en zei: ‘Begrijpen jullie wat ik gedaan heb? 13 Jullie noemen mij ‘meester’ en ‘Heer’. En dat is goed, want dat ben ik. 14 Ik ben jullie Heer en jullie meester, en toch heb ik jullie voeten gewassen. Daarom moeten jullie ook elkaars voeten wassen.
15 Ik heb jullie het goede voorbeeld gegeven. Wat ik voor jullie gedaan heb, dat moeten jullie ook voor elkaar doen. 16 Luister heel goed naar mijn woorden: Een slaaf is niet belangrijker dan zijn meester. En iemand die gestuurd wordt, is niet belangrijker dan degene die hem stuurt. 17 Als je dat begrijpt, en je daaraan houdt, zul je het echte geluk leren kennen. 18 Maar dat geldt niet voor jullie allemaal. Ik heb jullie allemaal zelf uitgekozen om mijn leerlingen te zijn. En ik ken jullie goed. Maar één van jullie is tegen mij. Zo moest het gaan, want in de heilige boeken staat: «Iemand met wie ik alles deelde, is tegen mij.» 19 Ik zeg het jullie nu, voordat het gebeurt. Want als het dan gebeurt, zullen jullie begrijpen wie ik echt ben. Dan zullen jullie in mij geloven. 20 Luister heel goed naar mijn woorden: Jullie worden door mij gestuurd. Dus als iemand jullie hartelijk ontvangt, dan ontvangt hij mij. En hij ontvangt niet alleen mij, maar ook God, die mij gestuurd heeft.’ Jezus vertelt wie hem zal uitleveren 21 Toen Jezus die dingen gezegd had, werd hij erg bedroefd. Hij vertelde de leerlingen wat er zou gebeuren. Hij zei: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Eén van jullie zal mij uitleveren.’ 22 De leerlingen keken elkaar aan. Ze hadden geen idee wie Jezus bedoelde. 23 Eén van de leerlingen zat dicht naast Jezus. Het was de leerling van wie Jezus veel hield. 24 Simon Petrus maakte een gebaar naar die leerling, waarmee hij bedoelde: Vraag jij eens aan Jezus over wie hij het heeft! 25 De leerling boog zich dicht naar Jezus toe, en vroeg: ‘Heer, wie van ons is het?’ 26 Jezus antwoordde: ‘Het is degene aan wie ik nu een stuk brood geef.’ Jezus pakte een stuk brood en deed er wat olie op. Hij gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot. 27 Toen Judas het brood aanpakte, kwam Satan in hem. Jezus zei tegen Judas: ‘Ga meteen doen wat je van plan bent.’ 28 Niemand aan tafel begreep waarom Jezus dat zei. 29 Sommige leerlingen dachten dat Judas dingen moest kopen voor het Paasfeest. Of dat Jezus wilde dat hij wat geld aan arme mensen zou geven. Want Judas droeg altijd het geldkistje van de groep. 30 Meteen liep Judas weg, met het stuk brood in zijn hand. Het was nacht. Jezus krijgt de hoogste eer 31-32 Toen Judas weg was, zei Jezus: ‘Nu krijgt de Mensenzoon de hoogste eer. En door hem krijgt God alle eer. Daarom zal God de plaats naast zich in de hemel aan de Mensenzoon geven. Dat zal snel gebeuren. 33 Lieve vrienden, ik zal nog maar kort bij jullie zijn. Daarna zullen jullie mij zoeken. Maar ik zeg tegen jullie hetzelfde als tegen de Joden: Waar ik naartoe ga, daar kunnen jullie niet komen.
34 Ik geef jullie een nieuwe regel: Houd van elkaar. Jullie moeten net zo van elkaar houden als ik van jullie gehouden heb. 35 Dan zal iedereen kunnen zien dat jullie mijn leerlingen zijn.’ Petrus wil Jezus volgen 36 Simon Petrus vroeg: ‘Heer, waar gaat u dan naartoe?’ Jezus antwoordde: ‘Ik ga naar een plaats waar jij nu nog niet kunt komen. Maar later zul je mij daarheen volgen.’ 37 Petrus vroeg: ‘Heer, waarom kan ik niet meteen met u mee? Ik wil zelfs mijn leven voor u geven!’ 38 Jezus zei: ‘Wil jij je leven voor mij geven? Luister heel goed naar mijn woorden: Voordat de haan kraait, zul jij drie keer zeggen dat je mij niet kent!’
Johannes 14 Jezus spreekt met de leerlingen Jezus brengt je bij de Vader 1 Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Wees niet bang. Vertrouw op God, en vertrouw op mij. 2 In het huis van mijn Vader is plaats voor veel mensen. Daar mag je op vertrouwen. Want ik heb gezegd dat ik wegga om voor jullie een plaats klaar te maken. 3 En als ik voor jullie een plaats klaargemaakt heb, kom ik terug. Dan neem ik jullie mee, en dan zullen jullie bij mij zijn. 4 En jullie weten langs welke weg ik zal gaan.’ 5 Toen zei Tomas: ‘Maar Heer, we weten niet eens waar u naartoe gaat! Hoe kunnen we dan weten langs welke weg u gaat?’ 6 Jezus zei: ‘Ik ben de weg. Bij mij is de waarheid, en bij mij is het leven. Je kunt alleen bij de Vader komen als je in mij gelooft. 7 Als jullie mij kennen, zullen jullie ook mijn Vader kennen. Ja, jullie kennen hem al, want jullie hebben hem gezien.’ Filippus wil de Vader zien 8 Filippus zei: ‘Heer, laat ons de Vader zien! Dat is voor ons voldoende.’ 9 Jezus zei tegen hem: ‘Filippus, ik ben al zo lang bij jullie. Ken je mij nog steeds niet? Jij zegt: ‘Laat ons de Vader zien.’ Maar als je mij gezien hebt, dan heb je ook de Vader gezien. 10 Want de Vader is in mij, en ik hoor bij hem. Dat geloof je toch wel? De dingen die ik tegen jullie zeg, komen niet van mijzelf. Alles wat ik zeg en doe, komt van mijn Vader. 11 Geloof me, de Vader is in mij, en ik hoor bij hem. Dat kun je zien aan alle wonderen die de Vader mij laat doen. 12 Luister heel goed naar mijn woorden: Als jullie in mij geloven, zullen jullie net zulke wonderen doen als ik. Ja, zelfs nog grotere wonderen. Want ik ga naar de Vader.
13 En ik zal doen wat jullie vragen, omdat jullie bij mij horen. Zo zal ik de hemelse macht van mijn Vader laten zien. 14 Ik zal doen wat jullie mij vragen, omdat jullie bij mij horen. De Vader zal de heilige Geest sturen 15 Als jullie van mij houden, leef dan volgens mijn regels. 16-17 En ik zal de Vader vragen om jullie een nieuwe helper te geven: de heilige Geest. Die zal voor altijd bij jullie zijn. Door hem zullen jullie de waarheid kennen. De mensen van deze wereld horen niet bij mij. Zij kunnen de heilige Geest niet krijgen. Want ze zien hem niet en ze kennen hem niet. Maar jullie kennen hem wel. Hij zal bij jullie blijven en in jullie zijn. 18 Ik laat jullie niet alleen, maar ik kom terug om jullie die nieuwe helper te geven. 19 Over een korte tijd zullen de mensen van deze wereld mij niet meer zien. Maar jullie zullen mij terugzien, want ik zal leven. En ook jullie zullen leven. 20 Dan zullen jullie begrijpen dat de Vader in mij aanwezig is. En dat ik in jullie aanwezig ben en jullie in mij. 21 Je houdt van mij als je volgens mijn regels leeft. En als je van mij houdt, dan houdt de Vader van jou. En ook ik zal van je houden, en je laten zien wie ik echt ben.’ 22 Toen vroeg Judas (niet Judas Iskariot, maar een andere leerling) aan Jezus: ‘Heer, waarom wilt u alleen aan ons laten zien wie u echt bent? Waarom wilt u dat niet laten zien aan de mensen van deze wereld?’ 23 Jezus antwoordde: ‘Als je van mij houdt, dan luister je naar mijn woorden. Dan zal mijn Vader van je houden. En de Vader en ik zullen bij je komen en voor altijd in jou aanwezig zijn. 24 Maar mensen die niet van mij houden, luisteren niet naar mijn woorden. En bedenk goed: De woorden die jullie mij horen zeggen, komen niet van mijzelf. Ze komen van de Vader die mij gestuurd heeft.’ De leerlingen moeten moed houden 25 Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Ik vertel jullie al deze dingen nu ik nog bij jullie ben. 26 Later zullen jullie het helemaal begrijpen. Dat zal gebeuren als de heilige Geest komt. De Vader zal hem als helper naar jullie toe sturen. Dat doet hij voor mij. De heilige Geest zal jullie herinneren aan alles wat ik tegen jullie gezegd heb. En hij zal ervoor zorgen dat jullie het begrijpen. 27 Ik geef jullie mijn vrede. De vrede die deze wereld jullie kan geven, duurt maar kort. Maar mijn vrede blijft altijd bij jullie. Wees niet bang, verlies de moed niet. 28 Jullie hebben toch gehoord wat ik gezegd heb? Eerst zal ik weggaan, en daarna zal ik bij jullie terugkomen. Als jullie van mij zouden houden, dan zouden jullie blij zijn dat ik naar de Vader ga. Want de Vader is belangrijker dan ik. 29 Ik vertel jullie nu al wat er met mij zal gebeuren. Dan zullen jullie het geloven als het straks zover is. 30-31 Ik zal niet lang meer met jullie spreken. Want Satan, de heerser van deze wereld, komt eraan om mij gevangen te nemen. Hij heeft geen macht over mij, maar het moet
gebeuren. Want alle mensen moeten weten dat ik van de Vader houd. En dat ik precies doe wat de Vader van mij wil. Kom, laten we hier weggaan.’
Johannes 15 Het voorbeeld van Gods druivenplant 1-2 Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Ik ben de stam van Gods druivenplant, en jullie zijn de takken. God zelf is de tuinman. Hij haalt de takken weg waar niets aan groeit. En de takken waaraan druiven groeien, maakt hij kort. Want dan komen er in het volgende jaar nog meer druiven aan. 3 Jullie lijken op de goede takken die kort gemaakt zijn. Want door mijn woorden is het slechte uit jullie weggehaald, en zijn jullie rein geworden. 4 Jullie moeten met mij verbonden blijven, en ik met jullie. Want alleen dan kunnen jullie op een goede manier leven. Net zoals er alleen druiven groeien aan takken die aan de stam vastzitten. Aan losse takken kunnen geen druiven groeien. 5 Ik ben de stam van de druivenplant en jullie zijn de takken. Als jullie met mij verbonden blijven en ik met jullie, dan zul je veel goeds kunnen doen. Maar zonder mij kun je niets. 6 Als je niet met mij verbonden blijft, loopt het slecht met je af. Dan lijk je op een tak die van de stam af gehaald is. Zo’n tak verdort, en hij wordt opgeruimd en in het vuur gegooid. 7 Jullie moeten dus met mij verbonden blijven, en naar mijn woorden luisteren. Dan zal alles wat je vraagt, gebeuren. 8 Jullie zullen dan, als leerlingen van mij, veel goede dingen doen. Zo maken jullie de hemelse macht van mijn Vader zichtbaar. Houd van elkaar 9-10 Ik houd van jullie, net zoals de Vader van mij houdt. Doe wat ik van je vraag. Want dan blijft mijn liefde je leiden. Ook ik heb altijd gedaan wat de Vader van mij gevraagd heeft. En zijn liefde heeft mij altijd geleid. 11 Ik vertel jullie al deze dingen, omdat ik wil dat jullie dezelfde vreugde voelen als ik. Ik wil dat jullie vreugde volmaakt is. 12 Ik geef jullie deze regel: Houd van elkaar, net zoals ik van jullie houd. 13 Het grootste bewijs van liefde is dat iemand wil sterven voor zijn vrienden. 14 Jullie zijn mijn vrienden als jullie doen wat ik van je vraag. 15 Ik noem jullie niet langer dienaren, ik noem jullie vrienden. Want dienaren weten niet alles van hun heer. Maar aan jullie heb ik alles bekendgemaakt wat ik van mijn Vader gehoord heb. 16 Jullie hebben niet mij uitgekozen, maar ik heb jullie uitgekozen. En ik geef jullie de opdracht om de wereld in te gaan. Doe goede dingen, en blijf dat doen. De Vader zal jullie alles geven wat je hem vraagt, omdat jullie bij mij horen. 17 Dit vraag ik van jullie: houd van elkaar.
De leerlingen zullen gehaat worden 18 De mensen zullen jullie haten. Maar bedenk dat ze eerst mij gehaat hebben. 19 Als jullie bij deze wereld zouden horen, zouden de mensen van jullie houden. Maar jullie horen niet bij deze wereld. Want ik heb jullie uitgekozen, en jullie weggehaald bij de mensen van deze wereld. Daarom haten zij jullie. 20 Denk aan wat ik jullie gezegd heb: een dienaar is niet belangrijker dan zijn heer. Dus jullie zullen niet beter behandeld worden dan ik. De mensen willen mij gevangennemen, en ze zullen ook proberen om jullie gevangen te nemen. Maar de mensen die mijn woorden geloven, zullen ook jullie woorden geloven. 21 De mensen zullen jullie veel kwaad doen omdat jullie bij mij horen. Ze begrijpen niet dat God mij gestuurd heeft. De mensen haten Jezus zonder reden 22-24 Stel dat ik niet naar de wereld gekomen was, en niet gesproken had tegen de mensen. En stel dat ik geen wonderen gedaan had. Dan zouden de mensen die niet in mij geloven, niet schuldig zijn. Maar ik ben wel gekomen! Daarom hebben de mensen geen enkel excuus voor hun slechtheid. Ik heb bijzondere dingen gedaan, die nog nooit iemand gedaan heeft. De mensen hebben het gezien, en toch haatten ze mij. En dus haatten ze ook mijn Vader, die mij gestuurd heeft. 25 Zo moest het gaan. Want in hun heilige boeken staat: «Ze haten mij zonder reden.» Jezus zal de heilige Geest sturen 26 Als ik bij de Vader ben, zal ik de heilige Geest naar jullie toe sturen. Hij zal jullie helper zijn, die bij de Vader vandaan komt. Hij zal aan jullie de waarheid over mij bekendmaken. 27 Dan kunnen jullie aan iedereen vertellen wie ik echt ben. Want jullie zijn vanaf het begin bij me geweest.’
Johannes 16 Jezus vertelt wat er zal gebeuren 1 Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Ik vertel jullie deze dingen nu, zodat jullie straks je geloof niet verliezen. 2 Want jullie zullen het moeilijk krijgen. Mensen zullen jullie verbieden om in de synagoge te komen. En ze zullen zelfs proberen om jullie te doden. Ze denken dat ze God daarmee dienen. 3 Dat komt doordat ze de Vader en mij niet kennen. 4 Ik vertel jullie deze dingen nu al. Binnenkort zal het allemaal gaan gebeuren. Dan zullen jullie aan mijn woorden terugdenken. De heilige Geest maakt alles duidelijk Ik heb jullie die dingen niet eerder verteld, want ik was steeds bij jullie.
5 Maar nu ga ik terug naar degene die mij gestuurd heeft. En niemand van jullie vraagt: ‘Waar gaat u heen?’ 6 Jullie zijn alleen maar diep bedroefd over wat ik gezegd heb. 7 Luister, dit is de waarheid: het is alleen maar goed voor jullie dat ik wegga. Want anders kan jullie helper, de heilige Geest, niet komen. Ik zal hem naar jullie toe sturen als ik bij God ben. 8-11 De helper komt om alles duidelijk te maken. Hij maakt duidelijk wat zonde is: dat mensen niet in mij willen geloven. Hij maakt duidelijk wat Gods goedheid is: dat ik naar de Vader ga. (Daarom zullen jullie mij dus niet meer zien.) En hij maakt duidelijk wat het oordeel is: dat Satan, de heerser van deze wereld, gestraft wordt. De heilige Geest brengt de waarheid 12 Ik heb jullie nog veel te zeggen, maar jullie kunnen het nu nog niet begrijpen. 13 Als de heilige Geest komt, zal hij aan jullie de waarheid bekendmaken. Hij zal jullie helpen om de waarheid helemaal te begrijpen. Hij zal niet namens zichzelf spreken, maar hij zal zeggen wat hij van mij hoort. Hij zal jullie vertellen wat er zal gebeuren aan het einde van de tijd. 14 Zo zal de heilige Geest mij de hoogste eer geven. Want de waarheid die hij bekendmaakt, komt van mij. 15 Alles wat van de Vader is, is ook van mij. Daarom zeg ik: De waarheid die hij bekendmaakt, komt van mij.’ Jezus zal weggaan en terugkomen 16 Jezus zei tegen zijn leerlingen: ‘Over een korte tijd zien jullie mij niet meer. En dan, na weer een korte tijd, zullen jullie mij terugzien.’ 17-18 Een paar leerlingen zeiden tegen elkaar: ‘Wat zou hij daarmee bedoelen? Hij heeft toch ook gezegd dat hij naar de Vader gaat? Wat bedoelt hij dan met ‘een korte tijd’? We begrijpen er niets van.’ 19 Jezus wist dat de leerlingen hem die dingen wilden vragen. Hij zei: ‘Jullie praten met elkaar over mijn woorden: ‘Over een korte tijd zien jullie mij niet meer. En dan, na weer een korte tijd, zullen jullie mij terugzien.’ Jullie willen weten wat dat betekent. 20 Luister heel goed naar mijn woorden: Ik zal sterven. Jullie zullen verdriet hebben en huilen, terwijl de mensen van deze wereld blij zijn. Jullie zullen diep bedroefd zijn, maar jullie verdriet zal veranderen in vreugde. Er komt een tijd van vreugde 21 Een vrouw die een kind krijgt, heeft het moeilijk. Als het kind geboren wordt, heeft ze veel pijn. Maar als het kind er eenmaal is, denkt ze niet meer aan de pijn. Dan is ze blij omdat haar kind geboren is. 22 Zo is het ook met jullie. Nu hebben jullie het moeilijk. Maar straks zullen jullie mij terugzien. Dan zullen jullie vol vreugde zijn, en niemand kan die blijdschap dan nog van jullie afnemen. 23 Dan stellen jullie mij geen vragen meer, omdat jullie alles begrijpen. Luister heel goed naar mijn woorden: De Vader zal jullie alles geven wat jullie hem vragen. Want jullie horen bij mij.
24 Vanaf nu moeten jullie dus tot de Vader bidden als mensen die bij mij horen. Dan zullen jullie alles krijgen waar je om vraagt. En dan zal jullie vreugde volmaakt zijn. Jezus zal spreken in duidelijke taal 25 Nu spreek ik nog op een manier die jullie niet begrijpen. Maar er komt een tijd dat ik dat niet meer doe. Dan zal ik jullie over de Vader vertellen in duidelijke taal. 26 In die tijd zul je alles aan de Vader mogen vragen, omdat je bij mij hoort. Ik hoef de Vader dan niet meer te vragen of hij naar jullie wil luisteren. 27 Want de Vader zelf houdt van jullie. Hij houdt van jullie, omdat jullie van mij houden, en geloven dat ik bij hem vandaan kom. 28 Ik kom bij de Vader vandaan en ik ben naar de wereld gekomen. En nu verlaat ik de wereld weer, en ga ik terug naar mijn Vader.’ 29 De leerlingen zeiden: ‘Ja, nu spreekt u duidelijke taal. Dit is niet te moeilijk voor ons. 30 Nu begrijpen we dat u alles weet. U legt het ons al uit voordat iemand om uitleg gevraagd heeft! Daarom geloven we nu dat u bij God vandaan komt.’ Jezus spreekt de leerlingen moed in 31 Jezus zei: ‘Nu geloven jullie het? 32 Luister, het moment is bijna gekomen dat jullie alle kanten op gejaagd zullen worden. Jullie zullen mij in de steek laten. Maar ik zal niet alleen zijn, want mijn Vader is bij me. 33 Ik heb jullie al deze dingen nu al verteld. Want jullie horen bij mij, en daarom zal ik jullie mijn vrede geven. Jullie zullen het in deze wereld heel moeilijk krijgen. Maar houd moed! Ik heb het kwaad van deze wereld overwonnen.’
Johannes 17 Het gebed van Jezus Jezus bidt tot God 1 Toen Jezus tegen zijn leerlingen gesproken had, keek hij omhoog naar de hemel en begon te bidden: ‘Vader, het beslissende moment is gekomen. Geef mij toch mijn plaats naast u in de hemel. Dan kan ik, uw Zoon, u daar alle eer geven! 2 U hebt mij macht gegeven over alle mensen. En u hebt de mensen die bij mij horen, aan mij gegeven. U wilt dat ik hun het eeuwige leven geef. 3 Dat betekent dat zij u van dichtbij mogen kennen: u, de enige ware God. En dat ze mij mogen kennen als degene die door u naar de wereld gestuurd is. 4-5 Vader, het werk waarvoor u mij gestuurd hebt, heb ik gedaan en afgemaakt. Zo heb ik u op aarde alle eer gegeven. Geef mij nu de hoogste macht en eer bij u in de hemel. Dezelfde macht en eer als toen ik bij u was voor het begin van de wereld. Jezus bidt voor zijn leerlingen
6 Vader, u hebt zelf mijn leerlingen uitgekozen. Ze zijn van u, en u hebt hen aan mij gegeven. Aan hen heb ik laten zien wie u echt bent. En zij hebben uw boodschap aangenomen. 7 Ze weten nu dat alles wat u aan mij gegeven hebt, bij u vandaan komt. 8 Ik heb uw boodschap aan hen doorgegeven, en zij hebben die aangenomen. Ze weten dat die boodschap van u komt, en dat u mij werkelijk gestuurd hebt. 9 Vader, ik bid niet voor de mensen die bij deze wereld horen, maar voor de mensen die bij u horen. Zij zijn van u, en u hebt ze aan mij gegeven. 10 Want alles wat van mij is, is van u. En alles wat van u is, is van mij. Mijn hemelse macht wordt op aarde zichtbaar door mijn leerlingen. 11 Ik ben straks niet meer in deze wereld, ik ben op weg naar u toe. Maar mijn leerlingen zullen in deze wereld blijven. Heilige Vader, bescherm hen met uw grote macht, de macht die u ook aan mij gegeven hebt. Dan zullen ze samen één zijn, net zoals wij samen één zijn. 12 Vader, zolang ik bij mijn leerlingen was, heb ik hen beschermd. Ik heb hen beschermd met de grote macht die u aan mij gegeven hebt. Met niemand van hen is het slecht afgelopen, behalve met Judas. Maar met hem moest het slecht aflopen, want dat stond al in de heilige boeken. Gods boodschap is de waarheid 13 Vader, ik kom naar u toe. Ik vraag u al die dingen nu ik nog in de wereld ben. Want ik wil mijn vreugde doorgeven aan mijn leerlingen. Ik wil dat hun vreugde volmaakt is. 14 Ik heb uw boodschap aan hen doorgegeven. Ze worden gehaat door de mensen van deze wereld, omdat ze niet bij deze wereld horen. Net zoals ik niet bij deze wereld hoor. 15 Vader, ik vraag u niet om mijn leerlingen uit deze wereld weg te halen. Ik vraag u om hen te beschermen tegen de macht van het kwaad. 16 Mijn leerlingen horen niet bij deze wereld. Net zoals ik niet bij deze wereld hoor. 17 De waarheid is de boodschap die bij u vandaan komt. Zorg dat mijn leerlingen die waarheid leren kennen, zodat ze voorbereid zijn op hun taak. 18 Want ik stuur hen de wereld in om uw boodschap bekend te maken. Net zoals u mij naar deze wereld gestuurd hebt. 19 Ik ben klaar voor mijn taak: ik zal mijn leven voor hen geven. Ook mijn leerlingen moeten voorbereid zijn op hun taak. Daarom moeten ze de waarheid leren kennen. Jezus bidt voor alle gelovigen 20 Vader, ik bid niet alleen voor mijn leerlingen. Ik bid voor alle mensen die in mij zullen geloven als ze uw boodschap horen. 21 Laat alle gelovigen samen één zijn. Net zoals wij samen één zijn, Vader. En laat alle gelovigen ook één zijn met ons. Dan zullen alle mensen op aarde geloven dat u mij gestuurd hebt. 22 U hebt mij uw hemelse macht gegeven. En ik heb die macht aan de gelovigen gegeven. Daardoor zullen zij samen één zijn, net zoals wij samen één zijn.
23 Vader, u bent één met mij, en ik ben één met de gelovigen. Geef dat zij samen volmaakt één zijn met u. Dan zullen alle mensen weten dat u mij gestuurd hebt. Dan weten ze dat u van de gelovigen houdt, net zoals u van mij houdt. 24 Vader, u hebt de gelovigen aan mij gegeven. Ik wil dat ze dicht bij mij zijn, ook als ik naar u toe ga. Dan zullen ze mij zien op mijn plaats naast u in de hemel. U hebt mij die plaats gegeven, want u hield al van mij voordat u de aarde maakte. 25 Goede Vader, de mensen van deze wereld kennen u niet. Ik ken u, en de gelovigen kennen mij. Zij weten dat u mij gestuurd hebt. 26 Ik heb hun bekendgemaakt wie u bent, en dat blijf ik doen. Uw liefde voor mij zal nu ook bij hen zijn. En ik zal altijd in hen zijn.’
Johannes 18 Jezus wordt gevangengenomen Judas komt met een groep soldaten 1 Toen Jezus al die dingen gezegd had, ging hij met zijn leerlingen naar de overkant van het Kidron-dal. Daar was een tuin. Jezus en de leerlingen gingen die tuin in. 2 Judas, de leerling die Jezus zou gaan uitleveren, kende die plaats ook. Want Jezus was daar al vaak met zijn leerlingen geweest. 3 Judas kwam met een groep soldaten de tuin in. Er waren ook dienaren van de priesters en de farizeeën bij. Ze hadden wapens bij zich, en ze droegen fakkels en lampen. Jezus maakt zichzelf bekend 4 Jezus wist precies wat er met hem zou gaan gebeuren. Hij liep naar de mannen toe en vroeg: ‘Wie zoeken jullie?’ 5 Ze antwoordden: ‘Wij zoeken Jezus uit Nazaret.’ Jezus zei: ‘Ik ben het.’ Judas, de man die Jezus kwam uitleveren, stond erbij. 6 Toen Jezus zei: ‘Ik ben het,’ schrokken de mannen. Ze deden een paar stappen achteruit en vielen op de grond. 7 Opnieuw vroeg Jezus aan hen: ‘Wie zoeken jullie?’ Ze zeiden: ‘Jezus uit Nazaret.’ 8 Jezus zei: ‘Ik ben het. Dat zei ik jullie al. Als jullie mij zoeken, laat mijn leerlingen dan gaan.’ 9 Zo moest het gaan. Want Jezus had zelf gezegd: ‘God, ik heb alle mensen gered die u aan mij gegeven hebt.’ Jezus wordt meegenomen 10 Toen pakte Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich had. Hij sloeg daarmee het rechteroor af van Malchus, de knecht van de hogepriester. 11 Maar Jezus zei tegen Petrus: ‘Doe je zwaard weg. Want mijn Vader wil dat ik mijn lijden draag. En ik doe wat hij wil.’
12 Toen werd Jezus gevangengenomen en vastgebonden. De Romeinse officier en zijn soldaten, en de dienaren van de Joodse leiders, namen hem mee. 13 Eerst werd Jezus bij Annas gebracht. Annas was de schoonvader van Kajafas. Kajafas was dat jaar hogepriester. 14 Hij had eerder tegen de andere Joodse leiders gezegd: ‘Het is het beste als deze ene man sterft voor het hele volk!’ Petrus zegt dat hij Jezus niet kent 15 Simon Petrus en een andere leerling liepen achter Jezus aan. Die andere leerling kende de hogepriester. Daarom kon hij mee naar binnen, toen Jezus in het huis van de hogepriester gebracht werd. 16 Petrus bleef buiten bij de poort staan. De leerling die al naar binnen was, kwam terug. Hij praatte even met het meisje dat de poort bewaakte, en toen mocht Petrus ook naar binnen. 17 Toen Petrus binnenkwam, zei het meisje bij de poort: ‘Jij bent toch ook een leerling van die Jezus?’ Maar Petrus zei: ‘Nee hoor, ik niet!’ 18 Omdat het koud was, brandde er een vuur op de binnenplaats van het huis. De slaven en dienaren van de hogepriester stonden bij het vuur om warm te blijven. Petrus ging er ook bij staan. Jezus is bij de hogepriester 19 Intussen stelde de hogepriester vragen aan Jezus over zijn leerlingen en over zijn uitleg over God. 20 Jezus zei tegen hem: ‘Ik heb in het openbaar tegen de mensen gesproken. Ik heb niets in het geheim gezegd. Ik heb steeds uitleg gegeven in de synagogen en in de tempel, op alle plaatsen waar de Joden bij elkaar komen. 21 U hoeft mij niet te vragen wat ik verteld heb. Vraag het maar aan de mensen zelf! Zij hebben gehoord wat ik tegen hen gezegd heb. Ze weten het precies.’ 22 Toen gaf één van de dienaren Jezus een klap, en riep: ‘Hoe durf je zo te spreken tegen de hogepriester!’ 23 Jezus zei tegen hem: ‘Als ik iets verkeerds gezegd heb, zeg dan wat er verkeerd was. Maar als het klopt wat ik zeg, waarom sla je me dan?’ 24 Toen gaf Annas opdracht om Jezus als gevangene naar Kajafas te brengen. Petrus zegt dat hij Jezus niet kent 25 Simon Petrus stond nog bij het vuur. Iemand zei tegen hem: ‘Jij bent toch ook een leerling van Jezus?’ Maar Petrus zei: ‘Nee hoor, ik niet!’ 26 Toen sprak een slaaf van de hogepriester Petrus aan. Hij was familie van de man bij wie Petrus een oor afgeslagen had. Hij zei: ‘Volgens mij heb ik jou samen met Jezus gezien in die tuin!’ 27 Weer zei Petrus dat het niet zo was. En meteen kraaide er een haan.
Jezus bij Pilatus Jezus wordt bij Pilatus gebracht 28 ’s Ochtends vroeg werd Jezus weggebracht naar het paleis van Pilatus, de Romeinse bestuurder. De Joden zelf gingen niet naar binnen. Ze wilden niet onrein worden, omdat die avond de paasmaaltijd gevierd werd. 29 Toen kwam Pilatus naar buiten, en vroeg: ‘Waar beschuldigen jullie deze man van?’ 30 De Joden antwoordden: ‘Als hij geen misdadiger was, hadden we hem niet bij u gebracht.’ 31 Pilatus zei: ‘Neem hem dan mee en straf hem volgens de regels van jullie eigen wet.’ ‘Nee,’ zeiden de Joden, ‘want wij hebben zelf niet het recht om iemand te doden.’ 32 Zo moest het gaan. Want Jezus had zelf al gezegd op welke manier hij zou sterven. Pilatus stelt Jezus vragen 33 Pilatus ging zijn paleis weer binnen. Hij liet Jezus bij zich komen en vroeg aan hem: ‘Bent u de koning van de Joden?’ 34 Jezus zei: ‘Vraagt u dat uit uzelf? Of hebben anderen dat over mij gezegd?’ 35 Pilatus antwoordde: ‘Natuurlijk vraag ik dat niet uit mezelf. Ik ben geen Jood. Maar uw eigen volk en de hogepriesters hebben u bij mij gebracht. Wat hebt u verkeerd gedaan?’ 36 Jezus zei: ‘Ik ben geen koning zoals de koningen van deze wereld. Als ik een aardse koning was, dan zouden mijn dienaren voor mij gevochten hebben. Dan zou ik niet aan de Joden uitgeleverd zijn. Maar ik ben geen aardse koning.’ 37 Toen vroeg Pilatus aan Jezus: ‘U bent dus wel een koning?’ Jezus antwoordde: ‘U noemt mij een koning. Maar ik zeg u: Ik moet de waarheid bekendmaken. Daarvoor ben ik geboren en daarvoor ben ik naar de wereld gekomen. Iedereen die aan de kant van de waarheid staat, luistert naar mijn woorden.’ 38 Toen zei Pilatus: ‘Wat is waarheid?’ Pilatus wil Jezus vrijlaten Daarna ging Pilatus weer naar buiten. Hij zei tegen de Joden: ‘Mijn oordeel is dat Jezus onschuldig is. 39 Het is hier de gewoonte dat er op het Paasfeest een gevangene vrijgelaten wordt. Willen jullie dat ik Jezus, de koning van de Joden, vrijlaat?’ 40 Maar de Joden begonnen te roepen en te schreeuwen: ‘Nee, niet Jezus, maar Barabbas!’ Barabbas was een gevaarlijke misdadiger.
Johannes 19 De soldaten bespotten Jezus 1 Toen gaf Pilatus Jezus mee aan zijn soldaten. Die sloegen Jezus met de zweep.
2 Ze maakten een kroon van doorntakken, en zetten die op zijn hoofd. En ze trokken hem een rode mantel aan. 3 Ze liepen naar Jezus toe en riepen: ‘Leve de koning van de Joden!’ En ze sloegen hem in zijn gezicht. Jezus wordt naar buiten gebracht 4 Pilatus kwam weer naar buiten en zei tegen de Joden: ‘Ik breng Jezus weer naar buiten. Want ik wil dat jullie weten dat hij volgens mij onschuldig is.’ 5 Jezus kwam naar buiten. Hij droeg de kroon van doorntakken en de rode mantel. Toen zei Pilatus tegen de Joden: ‘Hier is hij, een gewoon mens.’ 6 Toen de priesters en hun dienaren Jezus zagen, begonnen ze te schreeuwen: ‘Hij moet dood! Hij moet aan het kruis!’ Pilatus zei tegen hen: ‘Neem hem dan mee, en hang hem zelf aan het kruis. Want volgens mij is hij onschuldig.’ 7 Maar de Joden zeiden: ‘Volgens de regels van onze wet moet hij gedood worden. Want hij heeft beweerd dat hij de Zoon van God is.’ 8 Toen Pilatus dat hoorde, werd hij erg bang. Pilatus spreekt weer met Jezus 9 Pilatus ging zijn paleis weer binnen. Hij vroeg aan Jezus: ‘Waar komt u vandaan?’ Maar Jezus gaf hem geen antwoord. 10 Toen zei Pilatus: ‘Waarom geeft u mij geen antwoord? U weet toch dat ik hier de macht heb. Ik kan u vrijlaten, maar ik kan ook het bevel geven om u aan het kruis te hangen!’ 11 Jezus antwoordde: ‘U hebt geen macht over mij, behalve de macht die God aan u gegeven heeft. Daarom heeft degene die mij aan u uitgeleverd heeft, de grootste schuld.’ 12 Vanaf dat moment wilde Pilatus Jezus vrijlaten. Maar de Joden schreeuwden: ‘Als u Jezus vrijlaat, bent u geen vriend van de keizer! Want Jezus beweert dat hij koning is, en dus verzet hij zich tegen de keizer!’ Pilatus neemt een besluit 13 Toen Pilatus dat hoorde, liet hij Jezus naar buiten brengen. Pilatus ging zitten om zijn oordeel uit te spreken. De verhoging waarop hij zat, werd in het Hebreeuws Gabbata genoemd. Dat betekent: stenen podium. 14 Het was de dag voor het Joodse Paasfeest en het werd al middag. Pilatus zei tegen de Joden: ‘Hier is jullie koning.’ 15 Maar zij schreeuwden: ‘Weg met hem! Weg met hem! Hij moet aan het kruis!’ Pilatus vroeg: ‘Moet ik jullie koning aan het kruis hangen?’ De priesters antwoordden: ‘De keizer is onze enige koning!’ 16 Toen gaf Pilatus Jezus aan hen mee, om hem aan het kruis te hangen. Jezus wordt gedood Jezus wordt aan het kruis gehangen
Toen namen de soldaten Jezus mee. 17 Hij droeg zelf het kruis. Zo kwam hij op de plaats die in het Hebreeuws Golgota genoemd werd. Dat betekent: schedelplaats. 18 Op die plaats hingen de soldaten Jezus aan het kruis. Ze hingen ook twee andere mannen aan een kruis. Het kruis van Jezus stond in het midden, tussen de twee andere kruisen in. 19 Pilatus had een bordje op het kruis laten maken. Daarop stond: ‘Jezus uit Nazaret, de koning van de Joden’. 20 Het stond er in het Hebreeuws, het Grieks en het Latijn. Het werd door veel Joden gelezen. Want de plaats waar Jezus aan het kruis hing, was vlak bij de stad. 21 De priesters gingen naar Pilatus en zeiden tegen hem: ‘Er moet niet ‘De koning van de Joden’ op staan, maar ‘Deze man beweert dat hij de koning van de Joden is’.’ 22 Maar Pilatus zei tegen hen: ‘Zo heb ik het geschreven, en zo blijft het staan.’ De kleren van Jezus worden verdeeld 23 Vier soldaten hadden Jezus aan het kruis gehangen. Ze hadden hem zijn kleren afgenomen, en die verdeelden ze nu onder elkaar. Het hemd van Jezus bleef over, want dat was gemaakt uit één stuk stof. 24 De soldaten zeiden tegen elkaar: ‘We moeten dat hemd niet in vier stukken scheuren. Laten we erom loten.’ Zo moest het gaan. Want in de heilige boeken staat: «Ze verdelen mijn kleren, en ze loten om mijn hemd.» Dat was precies wat de soldaten deden. De laatste woorden van Jezus 25 Bij het kruis van Jezus stonden vier vrouwen. Het waren zijn moeder Maria en haar zus, en verder Maria, de vrouw van Klopas, en Maria uit Magdala. 26 Jezus zag zijn moeder. En naast haar zag hij de leerling van wie hij veel hield. Toen zei Jezus tegen zijn moeder: ‘Hij is nu uw zoon.’ 27 En tegen zijn leerling zei hij: ‘Zij is nu jouw moeder.’ Vanaf dat moment zorgde die leerling voor Maria. 28 Jezus wist dat zijn werk nu helemaal klaar was. Er was nog één ding dat moest gebeuren. Want dat stond al in de heilige boeken. Daarom zei Jezus: ‘Ik heb dorst.’ 29 Er stond daar een vat met zure wijn. Iemand vulde een spons met wijn. Hij maakte de spons vast aan een lange tak, en stak die omhoog naar Jezus’ mond. 30 Jezus dronk van de wijn, en zei: ‘Mijn werk is klaar.’ Toen boog hij zijn hoofd en stierf. De soldaten zien dat Jezus dood is 31 Het was de dag voor de sabbat. Een bijzondere sabbat, want ook het Joodse Paasfeest zou beginnen. De Joden wilden niet dat de lichamen dan nog aan het kruis zouden hangen. Daarom gingen ze naar Pilatus. Ze vroegen of hij de benen van de mannen aan het kruis wilde laten breken. Dan konden hun lichamen daarna van het kruis gehaald worden. 32 Pilatus stuurde een paar soldaten. Zij braken de benen van de twee mannen die naast Jezus aan een kruis hingen.
33 Maar toen de soldaten bij Jezus kwamen, zagen ze dat hij al gestorven was. Daarom braken ze zijn benen niet. 34 Eén van de soldaten stak zijn speer in de zij van Jezus. Meteen stroomde er bloed en water uit. 35 Er stond iemand bij die het gezien heeft. Hij heeft erover verteld, en wat hij verteld heeft, is waar. Hij weet dat hij de waarheid bekendgemaakt heeft, en zijn doel is dat ook jullie het gaan geloven. 36 Al die dingen moesten zo gebeuren. Want in de heilige boeken staat: «Zijn botten worden niet gebroken.» 37 En ergens anders in de heilige boeken staat: «Ze kijken naar de man die ze met een speer gestoken hebben.» Jezus wordt begraven 38 Toen al die dingen gebeurd waren, ging Josef uit Arimatea naar Pilatus toe. Josef was een leerling van Jezus, maar in het geheim. Want hij was bang voor de Joodse leiders. Josef vroeg aan Pilatus of hij het lichaam van Jezus mee mocht nemen. Pilatus vond dat goed. Toen nam Josef het lichaam mee. 39 Ook Nikodemus kwam erbij. Dat was de man die een keer ’s nachts naar Jezus toe gegaan was. Nu had hij meer dan 30 kilo geurige zalf meegenomen, gemengd met zoete kruiden. 40 Josef en Nikodemus wikkelden het lichaam van Jezus in doeken, met de geurige zalf. Dat is bij de Joden de gewoonte als er iemand begraven wordt. 41 Er was een tuin vlak bij de plaats waar Jezus was gestorven. En in die tuin was een nieuw graf, waarin nog nooit iemand begraven was. 42 Daar legden ze Jezus neer. Want dat graf was dichtbij, en de sabbat zou bijna beginnen.
Johannes 20 Jezus is opgestaan uit de dood Maria komt bij het graf 1 Na de sabbat, op zondagochtend, ging Maria uit Magdala naar het graf. Het was heel vroeg in de ochtend, het was nog donker. Toen ze bij het graf kwam, zag ze dat de steen voor het graf weggehaald was. 2 Maria rende weg, naar Simon Petrus en de leerling van wie Jezus veel hield. Ze zei tegen hen: ‘De Heer is weggehaald uit het graf! En ik weet niet waar hij naartoe gebracht is.’ 3 Meteen gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf, 4 ze renden erheen. De andere leerling liep sneller dan Petrus, en was het eerst bij het graf. 5 Hij keek naar binnen en zag de doeken liggen. Maar hij ging het graf niet in.
De leerlingen kijken in het graf 6 Kort daarna kwam ook Simon Petrus bij het graf. Hij ging wel naar binnen. Hij zag de doeken liggen, 7 ook de doek die om het hoofd van Jezus gezeten had. Die lag niet bij de andere doeken, maar apart, netjes opgerold. 8 De andere leerling ging nu ook het graf in. Toen hij de doeken daar zo zag liggen, geloofde hij dat Jezus was opgestaan. 9 In de heilige boeken stond al dat Jezus moest opstaan uit de dood. Maar dat hadden de leerlingen nog niet begrepen. 10 Toen gingen Petrus en de andere leerling terug naar huis. Maria ontmoet Jezus 11 Maria bleef huilend bij het graf staan. En terwijl ze huilde, keek ze naar binnen in het graf. 12 Daar zag ze twee engelen in witte kleren. De engelen zaten op de plaats waar het lichaam van Jezus gelegen had. De één zat aan het hoofdeind, de ander aan het voeteneind. 13 De engelen vroegen haar: ‘Waarom huil je?’ Maria zei: ‘Mijn Heer is weggehaald uit het graf. En ik weet niet waar hij naartoe gebracht is.’ 14 Toen ze dat gezegd had, draaide ze zich om. Ze zag iemand staan. Het was Jezus, maar Maria wist niet dat hij het was. 15 Jezus vroeg aan haar: ‘Waarom huil je? Wie zoek je?’ Maria dacht dat het de tuinman was, en zei: ‘Meneer, hebt u soms mijn Heer uit het graf weggehaald? Vertel me dan waar u hem naartoe gebracht hebt! Dan kan ik hem meenemen.’ 16 Jezus zei tegen haar: ‘Maria.’ Maria ging naar hem toe en zei: ‘Rabboeni!’ Dat is Hebreeuws en het betekent: meester. 17 Maar Jezus zei tegen haar: ‘Houd me niet vast, want ik moet omhooggaan naar de Vader. En jij moet aan mijn vrienden gaan vertellen dat ik gezegd heb: ‘Ik ga omhoog naar mijn Vader, die ook jullie Vader is. Ik ga naar mijn God, die ook jullie God is.” 18 Toen ging Maria uit Magdala naar de leerlingen. Ze zei tegen hen: ‘Ik heb de Heer gezien!’ En ze vertelde alles wat Jezus tegen haar gezegd had. Jezus komt bij de leerlingen 19 Op de avond van diezelfde dag waren de leerlingen bij elkaar. Uit angst voor de Joodse leiders hadden ze de deur op slot gedaan. Maar opeens stond Jezus tussen hen in en zei: ‘Ik wens jullie vrede.’ 20 Daarna liet hij de wonden zien aan zijn handen en zijn zij. Toen zagen de leerlingen dat het de Heer was, en ze waren erg blij. 21 Jezus zei nog een keer tegen hen: ‘Ik wens jullie vrede. De Vader zelf heeft mij gestuurd. En nu ben ik het die jullie stuurt.’ 22 Daarna blies hij op hen en zei: ‘Nu hebben jullie de heilige Geest gekregen.
23 Vanaf nu hebben jullie de macht om zonden te vergeven. Als jullie iemand vergeven, dan vergeeft God hem ook. En als jullie iemand niet vergeven, dan vergeeft God hem ook niet.’ Tomas ziet Jezus ook 24 Toen Jezus bij de groep leerlingen kwam, was één leerling er niet bij. Dat was Tomas, die ook Didymus genoemd werd. 25 De anderen zeiden later tegen hem: ‘Wij hebben de Heer gezien!’ Tomas zei: ‘Ik wil eerst de wonden van de spijkers in zijn handen zien, en ze voelen met mijn vinger. En ik wil met mijn hand de wond in zijn zij voelen. Anders geloof ik het niet!’ 26 Een week later waren de leerlingen weer bij elkaar, en Tomas was er nu ook bij. De deur was op slot, maar opeens stond Jezus weer tussen hen in. Hij zei: ‘Ik wens jullie vrede.’ 27 Daarna zei hij tegen Tomas: ‘Kom, voel met je vinger aan mijn handen, en voel met je hand aan mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof!’ 28 Toen zei Tomas tegen hem: ‘U bent mijn Heer en mijn God.’ 29 Jezus zei: ‘Jij gelooft in mij omdat je mij gezien hebt. Vanaf nu zullen mensen in mij geloven zonder dat ze mij zien. En God zal hen gelukkig maken.’ De bedoeling van het boek 30 Jezus heeft veel wonderen gedaan toen hij bij zijn leerlingen was. Veel meer dan er in dit boek opgeschreven zijn. 31 De wonderen in dit boek zijn uitgekozen met een bedoeling. Het gaat erom dat jullie geloven dat Jezus de messias is, de Zoon van God. Als je gelooft in Jezus Christus, krijg je het eeuwige leven.
Johannes 21 Slot van het boek De leerlingen zien de Heer 1 Later hebben de leerlingen Jezus nog een keer gezien, bij het Meer van Tiberias. Dat ging zo. 2 Er waren zeven leerlingen bij elkaar. Het waren Simon Petrus en Tomas, die ook Didymus genoemd werd. Verder Natanaël, die uit Kana in Galilea kwam, en de twee zonen van Zebedeüs. En nog twee andere leerlingen. 3 Petrus zei: ‘Ik ga vissen.’ De anderen zeiden: ‘Wij gaan met je mee.’ Ze vertrokken en gingen de boot in om te gaan vissen. Maar die hele nacht vingen ze niets. 4 Toen het al ochtend werd, stond Jezus bij het meer. De leerlingen wisten niet dat hij het was. 5 Jezus riep tegen hen: ‘Jongens, hebben jullie misschien wat vis voor me?’ Ze antwoordden: ‘Nee!’
6 Toen zei Jezus: ‘Gooi het net dan uit aan de rechterkant van de boot, dan zullen jullie wel wat vangen!’ Dat deden ze. Toen zat het net zo vol met vissen, dat ze het niet meer aan boord konden trekken. 7 De leerling van wie Jezus veel hield, zei tegen Petrus: ‘Het is de Heer!’ Toen Petrus dat hoorde, deed hij zijn bovenkleren aan en sprong in het water. Hij had namelijk alleen een hemd aan. 8 De andere leerlingen gingen met de boot naar het land. Ze waren er niet ver vandaan, ongeveer 100 meter. Ze sleepten het net met de vissen achter de boot aan. Jezus eet met de leerlingen 9 Toen de leerlingen aan land kwamen, zagen ze een vuurtje branden. Er lag een vis op het vuur, en er was ook brood. 10 Jezus zei tegen hen: ‘Haal een paar vissen die jullie gevangen hebben.’ 11 Petrus klom in de boot en trok het net op het land. Het net zat helemaal vol, met 153 grote vissen. En toch scheurde het niet. 12 Toen zei Jezus tegen de leerlingen: ‘Kom wat eten!’ Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen: ‘Wie bent u?’ Want ze begrepen dat het de Heer was. 13 Jezus pakte het brood en deelde het aan de leerlingen uit. En met de vis deed hij hetzelfde. 14 Dat was al de derde keer dat de leerlingen Jezus zagen nadat hij was opgestaan uit de dood. Jezus spreekt met Petrus 15 Na het eten begon Jezus tegen Simon Petrus te spreken. Hij zei: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van mij, meer dan de andere leerlingen?’ Petrus antwoordde: ‘Ja Heer, u weet dat ik van u houd.’ Toen zei Jezus: ‘Zorg dan goed voor mijn volk, zoals een herder voor zijn kudde zorgt.’ 16 Voor de tweede keer vroeg Jezus: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van mij?’ Petrus antwoordde: ‘Ja Heer, u weet dat ik van u houd.’ Toen zei Jezus: ‘Pas dan goed op mijn volk, zoals een herder op zijn schapen past.’ 17 En voor de derde keer vroeg Jezus: ‘Simon, zoon van Johannes, houd je van mij?’ Petrus werd verdrietig, omdat Jezus het voor de derde keer vroeg. Hij zei: ‘Heer, u weet alles. U weet dat ik van u houd!’ Toen zei Jezus: ‘Zorg dan goed voor mijn volk, zoals een herder voor zijn schapen zorgt.’ 18 Jezus zei verder: ‘Luister heel goed naar mijn woorden: Toen je jong was, kon je zelf beslissen waar je naartoe ging. Je ging overal heen waar je wilde. Maar als je straks oud bent, zal dat anders zijn. Dan zul je je handen uitsteken en anderen zullen ze vastbinden. Ze zullen je als gevangene meenemen, naar een plaats waar je niet heen wilt.’ 19 Daarmee bedoelde Jezus dat Petrus om zijn geloof gedood zou worden, tot eer van God. Toen zei Jezus tegen Petrus: ‘Volg mij.’ Jezus spreekt over de andere leerling
20 Petrus draaide zich om. Hij zag dat de leerling van wie Jezus veel hield, Jezus volgde. Die leerling had naast Jezus gezeten bij de laatste maaltijd voor zijn dood. Hij had zich toen dicht naar Jezus toe gebogen en gevraagd: ‘Heer, wie is het die u zal uitleveren?’ 21 Toen Petrus die leerling zag, vroeg hij aan Jezus: ‘En wat gaat er met hem gebeuren?’ 22 Jezus antwoordde: ‘Misschien wil ik wel dat hij blijft leven totdat ik terugkom. Maar dat is niet jouw zaak! Jij hoeft mij alleen maar te volgen.’ 23 Door die woorden ontstond bij de christenen het verhaal dat die leerling niet zou sterven. Maar dat had Jezus niet gezegd. Hij had alleen gezegd: ‘Misschien wil ik wel dat hij blijft leven totdat ik terugkom. Maar dat is niet jouw zaak.’ Slot 24 De leerling van wie Jezus veel hield, heeft dit boek geschreven. Daarin vertelt hij wat Jezus gezegd en gedaan heeft. En wij weten dat alles wat hij vertelt, waar is. 25 Jezus heeft nog veel meer dingen gedaan. Maar dat kan niet allemaal in boeken worden opgeschreven. Want de wereld is te klein voor zo veel boeken.