Johan Steenbergen ‘Een topsporter is zo kwetsbaar als een kind’ Is boksen een tak van sport of een vorm van fysiek geweld? Moet je als overheid dammen niet subsidiëren en volleybal wel? Is het sportief of dom een bal over de zijlijn te schieten als een tegenstander geblesseerd op het veld ligt? Maakt sport mensen weerbaar of juist kwetsbaar? Valt doping onder vals spelen of kunnen we al die verboden middelen beter legaliseren en elke sporter zelf laten beslissen wat hij of zij wel en niet slikt? Als rechtgeaard sportfilosoof verkent Johan Steenbergen de morele grenzen van een activiteit die maatschappelijk gezien steeds meer gewicht in de schaal legt. Al was het maar omdat de overheid sport in toenemende mate beschouwt als instrument voor het realiseren van politiek wenselijke doeleinden. Sport? Het is overal en nergens goed voor. Wie de knipselmappen openslaat bij de naam Johan Steenbergen, komt begrippen tegen als bewegingswetenschapper, sportfilosoof en sportethicus. In welk vakje kunnen we de geboren Groninger naar zijn opvatting het beste onderbrengen? ‘Begin jaren negentig ben ik afgestudeerd op een sportfilosofis che scriptie waarin ik mij de vraag stelde wat sport nou precies is. Beter gezegd: wat is nog wel sport en wat niet meer? Die vraag is vooral relevant in het licht van de “instrumentalisering” van sport. Heden ten dage wordt sport immers overal voor gebruikt. Sport lijkt wel een toverbal. Als hij rood wordt, is sport goed voor integratie en indien de bal blauw kleurt, bevordert sport de gezondheid. Om die reden draagt mijn scriptie ook als titel “Het dubbelkarakter van sport”. Sport heeft twee gezichten. Er is de activiteit op zich en er is het maatschappelijk doel waarvoor diverse takken van sport gebruikt worden. In mijn proefschrift “Grenzen aan de sport” (ondertitel: “Een theoretische analyse van het sportbegrip”) ben ik nader op deze materie ingegaan. Opnieuw stelde ik mij de vraag: wat hoort nog wel bij sport en wat niet meer? Met als achterliggende gedachte: waarvoor zou je als overheid wel subsidie moeten geven en waarvoor niet? Meer concreet: kun je iets als boksen of “ultimate fight” nog wel sport noemen? Immers: is iets sport als het is toegestaan elkaar binnen de spelregels ongenadig op de muil te timmeren? Sterker: als diezelfde regels toelaten dat de een de ander in de ring doodmept? Anders gezegd: als sportfilosoof stel ik mijzelf niet alleen conceptuele, maar ook moreel-ethische vragen. Wat is wel en niet geoorloofd? Waar trekken we de grens? Dat geldt zowel voor de sport als voor de subsidiërende overheid. Wanneer gaan bestuurders en ambtenaren 78
13_44.indd 78
sport en kennis
25-5-2007 10:01:10
sport en kennis
13_44.indd 79
79
25-5-2007 10:01:13
‘Kun je die activiteit waarbij je iemand doelbewust de hersens inslaat, nog sport noemen?’ te ver met het inschakelen van sport ter realisatie van doelstellingen die voor de samenleving als geheel goed zijn? En, in dit verband ook niet onbelangrijk, welke invloed van commercie op sport is toelaatbaar?’ Een heleboel vragen, maar hoe zit het met de antwoorden? Bijvoorbeeld inzake een op het eerste oog simpele kwestie als: wat is sport? Steenbergen: ‘In mijn proefschrift hanteer ik een vierdeling. Je hebt de denksporten, de traditionele agonale bewegingssporten in competitieverband (zoals voetbal en basketbal), de fysieke activiteiten zonder competitieverband (waaronder fitness), en ten slotte zijn er de speelse bewegingsactiviteiten (pingelende kinderen op een pleintje, skaters die stadsobjecten “aanvallen”, et cetera). Bij sommige van die activiteiten is er nooit discussie over de vraag of ze tot sport behoren en bij andere juist vaak. Vraag ik aan iemand wat basketbal, hockey, zwemmen en volleybal voor activiteiten zijn, dan zal iedereen meteen roepen: sport. Begin ik echter over dammen, schaken, go en bridge, dan zal een aantal mensen zeggen: dat zijn geen sporten, want je zit de hele tijd op je krent en er komt geen druppel zweet aan te pas. De eerste groep activiteiten zijn zogeheten paradigmatische gevallen, de tweede categorie kun je typeren als grensgevallen. Een tweedeling die terug te vinden is in het Olympische wedstrijdprogramma. Kennelijk is sport in die kringen synoniem aan bewegen, want vielen er in Athene medailles te winnen op de onderdelen dammen of bridge? Zelf vel ik hierover geen waardeoordeel, maar ik geef wel aan waar de discussie zich afspeelt. Mijns inziens is dat ook de taak van een sportfilosoof: de vraag definiëren en de standpunten verhelderen. En niet: het uiteindelijke oordeel vellen. Dat geldt ook ten aanzien van omstreden bewegingsactiviteiten in competitieverband, zoals het eerdergenoemde boksen, ultimate fight, freefight en K2. Menigeen heeft moeite met deze activiteiten. Niet omdat ze geen regels zouden kennen, men niet beweegt of er geen wedstrijdvorm aan te pas komt, maar er bedenkingen zijn vanuit moreel perspectief. Zoals ik al aangaf: is het acceptabel die activiteit waarbij je iemand doelbewust de hersens inslaat, nog sport te noemen?’ Boksring De sportfilosoof Steenbergen mag het antwoord dan schuldig blijven, maar wat vindt de persoon Steenbergen hiervan? ‘Na mijn promotie zat ik in een commissie van de Gezondheidsraad, die de overheid diende te adviseren over twee zaken. Een: wat moeten we met het koppen bij voetbal? Twee: hoe stellen we ons op ten aanzien van hersenbeschadigingen die ontstaan ten gevolge van het boksen? Anders gezegd: moet je als overheid verbieden dat twee volwassen mensen uit vrije wil tegenover elkaar plaatsnemen in de boksring? Vanuit overheidsstandpunt bekeken, zijn het bevorderen van gezondheid en sociale
80
13_44.indd 80
sport en kennis
25-5-2007 10:01:13
‘Een sporter die zijn geweten laat spreken, dat vind ik geweldig.’ integratie doelen die je met behulp van sport dichterbij wilt brengen. In dat verband is het beter tegen mensen die het risico op diabetes willen verminderen, te zeggen “Ga maar hardlopen” dan “Ga maar sjoelen”. Idem dito wat betreft het voorkomen van hersenbeschadiging. Het ligt voor de hand mensen als volgt te adviseren: “Indien u er prijs op stelt geen blijvende schade aan uw hoofd op te lopen, raden wij u af te gaan boksen”. In het verlengde van zo’n aanbeveling acht ik het dan ook legitiem dat je als overheid die bewegingsactiviteiten subsidieert, die sociaal wenselijke doelen - gezondheid en integratie - bevorderen in plaats van schaden. Oké, schaken en dammen kunnen eveneens leiden tot meer sociale integratie, maar als er sprake is van aan te brengen prioritering, lijkt mij de voorkeur uit te gaan naar sporten waarbij beweging essentieel is.’ Fair play In zijn publicaties van de afgelopen jaren bezigt Steenbergen met regelmaat termen als fair play en respect. Begrippen die van oudsher geassocieerd worden met sport, maar die tevens steeds vaker onder druk zijn komen te staan. ‘Fair play en sport zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Fair play heeft te maken met het zich houden aan regels. Als jij en ik gaan tennissen, zou het heel raar zijn als jij andere regels hanteert dan ik. Fair play is ook spelen in de geest van de regels. Momenteel is er binnen het voetbal veel te doen over de vraag of je al dan niet doorspeelt wanneer een tegenstander geblesseerd op het veld ligt. Een ongeschreven wet zegt dat je de bal dan buiten de lijnen schiet en deze na de verrichte blessurebehandeling van de tegenpartij terugkrijgt. Een mooie stilzwijgende afspraak, vind ik. Een ander fraai voorbeeld dat me te binnen schiet, heeft betrekking op de tennisser Andy Roddick. Tijdens een duel kreeg hij een ace toegekend, maar omdat hij zag dat dit onterecht was, toonde hij zich zo sportief te zeggen: “Die bal was uit”, met als gevolg dat Roddick het matchpoint niet verzilverde en uiteindelijk zelfs de hele partij verloor. De een zegt in zo’n geval: wat stom. De ander: wat sportief. Ik noem het de charme van sport. Als een topsporter, die ernaar streeft zo goed mogelijk te presteren, de regels op die manier weet te interpreteren, tilt hij de sport in mijn beleving naar een hoger plan. Een ander bekend voorbeeld - maar dan in negatieve zin - is de “hand van God” van Diego Maradona. Een handsbal die tot doelpunt werd verheven in een beladen WK-wedstrijd en daardoor het publiek tot op de dag van vandaag blijft fascineren. Maar was het niet een veel grootser gebaar geweest als Maradona naar de scheidsrechter was gelopen en had gezegd: “Je zag het verkeerd. Ik kopte die bal niet, maar sloeg hem met mijn hand in het doel”. Spelen in de geest van het spel, dat is volgens mij de hoogste vorm van sport. Een sporter die,
sport en kennis
13_44.indd 81
81
25-5-2007 10:01:13
Sport en Kennis
Deze preview is een gedeelte uit het boek: De weerbare sporter Macht, misbruik en kwetsbaarheid Meer informatie
Voor meer artikelen en andere uitgaven kunt u terecht op www.sportenkennis.nl