dossier
Johan BOSMAN
Inheemse volken in de Filippijnen in het bijzonder in de Cordillera
Inheemse volken op de Filippijnen : historiek. Er leven ongeveer 40 verschillende inheemse volken in de Filippijnen, verspreid over heel de archipel. Samen zijn ze met 6,5 miljoen personen, ofwel 12 % van de totale bevolking. Het oorspronkelijke land van hun voorouders bedroeg 6 miljoen hectare, of 20 % van de totale oppervlakte van de Filippijnen. Deze cijfers komen van de Nationale Raad van Kerken en dateren van 1988.
vincies uitstrekt in het midden van Noord Luzon. Ze zijn met 1,2 miljoen;
Er zijn zes grote groepen te onderscheiden bij deze inheemse volken :
4. De negrito volken, die uit 8 verschillende stammen bestaan. Deze klein gebouwde, donkerhuidige en kroesharige mensen ze zijn met 400.000 - worden als de oudste inwoners van de Filippijnen beschouwd. Een deel van hen, de Agta stam, woont ook in de Caraballo bergketen. Het zijn vooral zij, die van het platteland de bergen ingejaagd werden. Daarnaast hebben ze ook nog af te rekenen met zware rassendiscriminatie.
1. De Lumad, die uit 15 tot 18 etno-linguistische groepen bestaan. Lumad is de term die gebruikt wordt voor alle niet-moslim volken in de heuvels van Mindanao. Ze vormen de grootste inheemse groep in de Filippijnen en zijn met 2 miljoen. Ze leven in de heuvels van de provincies Davoo, Bukidnon, Agusan, Surigao, Tamboanga, Misamis en Cotabato; 2. De Igorot, die uit 11 etnolinguistische groepen bestaan. Igorot betekent “mensen van de bergen”. Ze leven in de Cordillera bergketen, die zich over vijf pro
3. De Caraballovolken. Vijf etnolinguistische groepen die de Caraballo bergketen bewonen in Oost-Centraal Luzon. Deze bergketen verbindt de provincies Nueva Vizcaya, Quirino en Nueva Ecija. Deze volken tellen samen 160.000 mensen;
5. De Mangyan, een verzamelnaam voor 7 etno-linguistische groepen. Zij leven op het eiland Mindoro. Ze zijn de oudste bevolkingsgroep op het eiland en gebruiken nog altijd een pre-Ara
vergeten volken
bisch alfabet. Ze zijn nog maar met 120.000; 6. De heuvelvolken van het eiland Palawan. Vijf etnolinguistische groepen die samen 75.000 mensen tellen.
De onteigening van het land Al tijdens de Spaanse kolonisatieperiode, in 1898, legden de Spanjaarden bij wet vast dat alle grond die niet individueel geregistreerd was, de Spaanse kroon, later de staat, toekwam. De latere Amerikaanse kolonisator regering nam dezelfde wetgeving over en schreef wetten en besluiten uit om het Amerikaanse investeerders gemakkelijker te maken land te verwerven. Het landregistratiebesluit van 1902 probeerde de grenzen af te bakenen van de private landeigendommen. In 1907 kwam het kadasterbesluit tot stand, dat opmeting verplicht maakte voor de toekenning van eigendomsrechten. De inheemse volken waren niet op de hoogte van het land
jaargang 9 • nummer 52 • juli-augustus 2000
1
Foto : An Ghys
gemakkelijk overhaald of gedwongen worden hun land te verkopen, omdat ze onwetend, arm en machteloos zijn. In overeenstemming met de nationale wetten, maar in tegenspraak met de traditie, kunnen individuele leden van een gemeenschap of stam zo grond verkopen, die vroeger eigenlijk collectief aan de gemeenschap toebehoorde.
Erkenning van de rechten van de inheemse volken registratiebesluit en konden de opmetingen voor het kadaster niet betalen. Ze lieten hun land dus niet registreren. Daarna volgde het besluit over publiek land in 1905 waarin de Amerikanen lieten vastleggen dat alle niet geregistreerde land staatseigendom was. Hierdoor werden de inheemse volken indringers op hun eigen grond. In 1905 volgde ook nog de mijnontginningswet die alle land in staatseigendom ter exploitatie of te koop aanbood aan burgers van de VS of de Filippijnen om er industriële activiteiten, zoals industriële mijnbouw, op te zetten. Zo kregen Amerikaanse mijnexploitanten in de Cordillera gronden van de Igorot in handen, hoewel die er zelf aan kleinschalige mijnbouw deden. Het mijnbesluit van 1935 verbood tenslotte de inheemse bevolking nog langer op die gronden aan mijnbouw te doen of er goud te zoeken. Ook landbouw en jacht werden verboden op de gronden die in concessie waren gegeven aan mijnexploitanten of houtkapbedrijven. Daarna volgde de oprichting van nationale parken en bosreservaten. Reeds in 1929 werd het Central Cordillera Forest Reserve opgericht, dat meer dan 80 % van de Cordillera in beslag nam. De niet-
2
inheemse boeren van Visayas en Luzon, die hun landbouwgrond plots reservaat zagen worden, konden nieuwe gronden aankopen in Mindanao, waarmee ze echter weer land afnamen dat oorspronkelijk aan de Lumad toebehoorde. De grondwetten van 1935, 1973 en 1987 stellen min of meer hetzelfde: alle land behorend tot het publiek domein, rivieren, meren, mineralen in de ondergrond, alle mogelijke energiebronnen, de vis, het wild en andere natuurlijke hulpbronnen behoren de staat toe. Tot het publiek domein behoren : land rijk aan mineralen, bossen op hellingen van meer dan 18 %, nationale parken, reservaten en alle andere land dat niet door de overheid geclassificeerd is. Het gaat om 53 % van het totale Filippijnse grondgebied. Onnodig te zeggen dat het merendeel van de gronden van de inheemse volken tot het publiek domein behoren. De inheemse volken worden geconfronteerd met een staat die met die gronden mag doen wat hij wil, maar ook met privé-eigenaars die een deel van hun vroegere gronden “rechtmatig” hebben aangekocht. Zijn er inheemse personen die zelf individueel grond in eigendom hebben, dan kunnen ze
jaargang 9 • nummer 52 • juli-augustus 2000
vergeten volken
Sommige regeringen die na de onafhankelijkheid van de Filippijnen aan de macht kwamen, hebben wel iets gedaan voor de inheemse volken. Ze hebben een deel van de inheemse territoria voor hen gereserveerd. Maar dit reserveren houdt geenszins in dat de staat niet langer eigenaar van die gronden zou zijn of niet op elk ogenblik kan beslissen die gronden toch anders aan te wenden. De bosrijke hellingen werden in ruil voor belastingen en huurgelden in concessie gegeven aan houtkapbedrijven. De inheemse volken mogen van die gronden geen gebruik meer maken. Al wat zij er doen, wordt als vernietiging van het woud beschouwd. Wel is er een regeling dat alle inheemse volken die op of voor mei 1975 in de wouden verbleven, niet vervolgd kunnen worden voor het onwettelijk betreden of gebruiken van die bosgronden. Maar de regering kan nog altijd op die beslissing terugkomen. Verder kunnen de inheemse volken hun aanwezigheid in de bossen legaliseren door vergunningen te verwerven of die bossen te pachten, bij voorbeeld in het kader van een programma voor “sociale bosbouw” met Social Forest Leases. Maar dat impliceert meteen dat de staat
niet erkent dat die bossen in feite inheemse eigendom zijn. Zelfs indien ze eigendomstitels van bosgronden bezitten, betekent dit nog niet dat de inheemse volken vrij gebruik mogen maken van alle natuurlijke hulpbronnen die zich daar bevinden. Zelfs als eigenaar mogen ze geen bomen omhakken, bosvruchten plukken, vis vangen of wild schieten zonder de toestemming van het Foresting Management Bureau. Voor jacht en visvangst bestaat er een speciale regelgeving. Stroomt er een rivier door het land dat in eigendom is, dan blijft die rivier de staat toebehoren. De rivieren en mineralen in de ondergrond blijven de staat toebehoren. Onder het Marcosregime werd in 1974 een eerste poging afgedwongen om de landrechten van de inheemse volken volgens de Filippijnse wetgeving te legaliseren. Ze kregen tien jaar de tijd om een eigendomstitel te verwerven. Hadden ze na die tien jaar de grond niet geregistreerd, dan ver
viel hun recht. Maar die legalisering legde tegelijk vreemde sociaal-politieke structuren op aan de inheemse gemeenschappen. Het voorstel werd verworpen. De inheemse volken begrepen niet hoe zij na tien jaar hun voorouderlijke gronden konden verliezen, alleen maar omdat die niet geregistreerd werd, terwijl die grond hen altijd al had toebehoord. Bovendien was de regelgeving voor de registratie zo complex dat geen enkel volk of geen enkel individu dat toch in dit initiatief meestapte, in deze registratie slaagde. Recenter nog ondernam het Ministerie voor Energie en Natuurlijke Hulpbronnen, verantwoordelijk voor de classificatie van land en het verlenen van eigendomstitels, een gelijkaardige poging. In 1989 richtte dit Ministerie een speciale eenheid op die de landeisen van de inheemse volken in de Cordillera moest onderzoeken. Verder sloot het Departement contracten af met de inheemse volken die hen de toelating gaven tot agrarische en sociale activiteiten
vergeten volken
in de bossen. Het ging nog maar om huurcontracten, maar voorstanders ervan argumenteerden dat dit een voorlopige bescherming bood, in afwachting dat er echte wetten zouden komen die de grondrechten erkennen. In die contracten staat namelijk ook uitdrukkelijk dat de volken die ze ondertekenen, hiermee geen afstand doen van hun rechten op het territoria. De regering van Aquino tenslotte, formuleerde tweemaal een voorstel voor autonomiestatuut voor de Cordillera-regio, maar deze voorstellen werden tweemaal bij referenda in 1990 en 1994 weggestemd door de Igorot. Ze zagen in deze zeer ingeperkte autonomievoorstellen enkel een poging om echte autonomie te voorkomen om op die manier de weg vrij te maken voor nog meer ontwikkelingsagressie, grootschalige ontginning en industrialisering. De grondwet van 1987 biedt ook voor het eerst bescherming voor de culturele eigenheid van de inheemse volken, al maakt het die
jaargang 9 • nummer 52 • juli-augustus 2000
3
dit beleid verder. De Filippijnen blijven vreemde en eigen investeerders aantrekken vanuit zowel de lichte als de zware industrietakken. Ondanks protest van de boeren en de inheemse volken, wordt massaal landbouwgrond omgevormd tot industriegrond en starten hydro-elektrische projecten op de territoria van de inheemse volken.
wel ondergeschikt aan de nationale eenheid en zogenaamde “ontwikkelingsdoelstellingen”. Voor deze grondwet was het officiële beleid van zowel de koloniale als de Filippijnse regeringen de inheemse bevolking zo snel mogelijk te assimileren in de dominante Filippijnse maatschappij. Op 29 oktober 1997 werd op het einde van de ambtstermijn van Generaal Ramos de nieuwe “Indigenous Peoples’ Rights Act” (IPRA) ondertekend. Deze wet voorziet onder meer in de mogelijkheid voor het aanvragen van “certificates of ancestral domain titles” en “certificates of ancestral land titles” door inheemse gemeenschappen. Maar de IPRA maakt vroegere wetgeving, bv. de Philippine Mining Act van 1995, niet ongedaan en stelt dat reeds bestaande eigendomsrechten binnen het voorouderlijk territorium erkend en gerespecteerd dienen te worden. Bovendien erkent de IPRA slechts “prioriteitsrechten” van de inheemse gemeenschappen op de natuurlijke rijkdommen en geen “exclusieve rechten”. Volgens de Phippine Mining Act kunnen bedrijven exploitatieconcessies krijgen voor 50 jaar. De inheemse gemeenschappen moeten slechts “geconsulteerd” worden door de bedrijven die op hun officiëel er
4
kend voorouderlijk territorium aan exploitatie van ondergrondse rijkdommen willen doen en hun toestemming is niet vereist. Ook voor het gebruik en de ontginning van bovengrondse rijkdommen (hout, water, wild,…) is er slechts voorzien in de “participatie” van de inheemse gemeenschappen en niet dat ze op basis van kennis van zaken hun vrijwillige toestemming moeten geven. Deze certificaten verhinderen dus niet dat inheemse territoria en land in beslag genomen worden door mijnbouw en houtkap bedrijven die ze onbruikbaar maken voor de inheemse volken. Vroeger hadden de Filippijnen 30 miljoen hectare bos, nu schiet daar nog maar 6 miljoen van over. Dit is vooral het gevolg van het beleid van de Wereldbank die in de jaren 1960 en ‘70 de Filippijnen de raad gaf van de houtexport hun economische hoofdactiviteit te maken. De regering van Generaal Ramos ging verder met die ontbossing - en het verdrijven van de inheemse volken uit die bossen - in het kader van het “Medium Term Philippine Development Plan”, populair “Philippines 2000” genaamd, het plan dat van de Filippijnen een nieuw geïndustrialiseerd land diende te maken tegen 2000. Ook de huidige president Estrada zet
jaargang 9 • nummer 52 • juli-augustus 2000
vergeten volken
De constructie van de verschillende hydro-electrische dammen op de Chico rivier in de Cordillera in de jaren 1980 leidde ondanks militant verzet van de inheemse volken toch tot de verhuis van verscheidene duizenden Igorot, die daarvoor geen enkele compensatie kregen. Momenteel is er groeiend verzet tegen de constructie van de San Roque stuwdam in de Cordillera. Oliewinning en de bouw van een hydro-thermische centrale op de Apoberg, een sacrale plaats van de Lumad in Mindanao, was een groot strijdpunt in de jaren 1990. Overal op de Filippijnen groeit het verzet van de inheemse volken tegen de landroof door mijnbouwbedrijven.
Inheems verzet bundelt zich Op veel plaatsen kon de Filippijnse regering haar wil opleggen omdat de inheemse gemeenschappen en volken in verspreide slagorde optraden. Samenwerking tussen de verschillende gemeenschappen en zelfs volken is een noodzakelijke voorwaarde voor een effectievere oppositie tegen de destructieve ontwikkelingsprojecten. Zo stelden in 1975 de Bontoc en de Kalinga in de Cordillera een vredesverdrag op om gezamenlijk in heel de vallei protest te kunnen organiseren tegen de vier hydroelektrische stuwdammen van het
Chicoproject. Een gelijkaardig vredesverdrag tussen verschillende inheemse volken ontstond in 1979 in de Abra provincie tegen de houtkap van de Cellophil Resources Corporation. In het verzet tegen de oliewinning op de Apoberg, verenigden zich 21 traditionele Lumad leiders.
autonomie in de Cordillera en voor het recht op zelfbeschikking van de inheemse volken :
In juni 1984 werd door 27 Igorotorganisaties de Cordillera Peoples’ Alliance (CPA) opgericht, waarvan ondertussen het aantal aangesloten lidorganisaties al is opgelopen tot meer dan 100. Er zijn inheemse organisaties bij van boeren, vrouwen, armen uit de stad, kleinschalige mijnbouwers, jongeren,... Deze alliantie komt op voor regionale
•
• •
•
• •
het recht op de grond van de voorouders het recht op de eigendom en het gebruik van alle natuurlijke hulpbronnen van die grond het recht op economische welvaart het recht om de eigen cultuur in stand te houden en te ontwikkelen het recht op vrede en veiligheid het recht om zelf te bepalen welke vorm van zelfbestuur zij willen en de reeds bestaande politieke inheemse structuren in stand te houden.
In 1987 werd onder sterke impuls van de CPA de Nationale Federatie van Inheemse Volken in de Filippijnen (KAMP) opgericht als een forum waarop inheemse leiders elkaars problemen en ervaringen konden delen. De leden van KAMP zijn inheemse netwerken die regionale, provinciale, stedelijke en dorpsorganisaties uit alle delen van het land overkoepelen. KAMP wil de eenheid van de inheemse volken versterken, opkomen voor hun rechten, haar leden trainen, en opleiden en steun kanaliseren.
Inheemse volken en mijnbouw op de Filippijnen De Cordillera De Cordillera-regio bestaat uit 6 provincies en een stad. Hij heeft een totale oppervlakte van 1,82 miljoen ha. De inheemse bevolking van de Cordillera regio telt 1,2 miljoen mensen. Ze worden collectief “Igorot” genoemd, wat betekent “mensen van de bergen” Alhoewel het gaat om verscheidene volken met verschillende culturen, waren ze toch in staat om gedurende drie eeuwen weerstand te bieden aan de het koloniale Spaanse bestuur. Dit liet hen toe hun eigen tradities te ontwikkelen en bewaren waardor ze verschillen van de rest van de bewoners van de Filippijnen. Maar op het einde
vergeten volken
jaargang 9 • nummer 52 • juli-augustus 2000
5
van de 19e eeuw drong de impact van de Amerikaanse kolonisatie met de christelijke godsdienst, het koloniale onderwijssysteem en de markteconomie dieper hun gemeenschappen binnen. De inheemse manier van leven begon geleidelijk te desintegreren. De Cordillera regio blijft één van de rijkste regio’s van de Filippijnen als het gaat over de natuurlijke rijkdommen. Alle provincies zijn rijk aan mineralen, in het bijzonder goud, koper en zilver. Ongeveer 35% van de oppervlakte is nog steeds bedekt met woud. De regio voedt 7 grote waterstelsels in Luzon. Op de rivieren worden kleine dammen gebouwd om de rijstvelden in het laagland te bevloeien. De Igorot beschouwen dit gebied als voorouderlijke grond. Dit gaat in tegen het concept van landbezit, landafbakening en landgebruik dat door de Filippijnse regering gehanteerd wordt.
Kleinschalige mijnbouw
moeten blijven, dat de ontginning geen schade mag berokkenen aan de waterstelsels en de landbouw. De Igorot hebben culturele tradities die het sociale evenwicht in de gemeenschappen verzekeren. Gewoonten zoals de sagaok, linang en canao zorgen ervoor dat de minerale grondstoffen gedeeld worden met anderen. De maki-sagaok is een gewoonte die ervoor zorgt dat iemand zijn productieve tunnel laat gebruiken door anderen om er tijdelijk goud te winnen. De maki-linang is een gewoonte die ervoor zorgt dat ook vrouwen en kinderen goud krijgen. De canoa is een gemeenschapsfeest waarbij de goden bedankt worden voor het schenken van geluk bij de goudproductie. Er wordt tevens gelet op de gezondheid en veiligheid. Er wordt op toegezien dat er veilige afstanden bewaard worden tussen de verschillende niveaus waarop de tunnels zich bevinden. Er wordt ook veeleer gebruik gemaakt van de gravitatie methode dan het gebruik van kwik om het goud te
Sedert eeuwen beschouwen de Igorot het hoogland als hun voorouderlijk territorium. Ze bedrijven er sedert bijna vier eeuwen ook kleinschalige mijnbouw. In het verleden werd vooral goud en koper gewonnen op deze wijze. Nu wordt echter vooral goud gewonnen. Deze kleinschalige mijnbouw is één van de belangrijkste economische activiteiten van de inheemse volken in de Cordillera. In Itogon, Benguet provincie alleen reeds zijn ongeveer 30.000 mensen afhankelijk van deze kleinschalige mijnbouw. Kleinschalige mijnbouw is een activiteit die door de gemeenschappen in eigen beheer is. De ouderlingen leren dat de tunnels op voldoende afstand van de huizen
6
jaargang 9 • nummer 52 • juli-augustus 2000
vergeten volken
scheiden van de grond. De inheemse volken worden geleid door het gezegde dat “goud voor de toekomst is”. Dit belet dat de mensen hebzuchtig worden. De Igorot produceren enkel wat ze nodig hebben voor hun dagelijks overleven.
De goudwinning Met de Amerikaanse kolonisatie sedert 1898 kwamen ook Amerikaanse mijnbouwbedrijven de Cordillera binnen. De eerste grootschalige mijnbouw begon in 1905 in de Benguet provincie en viel samen met de introductie van de eerste mijnbouwwetgeving. Doorheen de jaren zijn er een twaalftal bedrijven actief geweest in de mijnbouw in de Cordillera. Momenteel zijn er nog 4 mijnen in productie, allen in de Benguet provincie gelegen. In de andere provincies botsten de mijnbouwbedrijven op het hevige verzet van de inheemse bevolking. Volgens de mijnbouwbedrijven zal de grootschalige mijnbouw welvaart brengen in de Cordillera. Maar
de regeringsstatistieken zelf ontkrachten deze bewering. In de Benguet provincie, waar reeds uitgebreid goud en koper ontgonnen is, zijn 43% van de gezinshoofden werkloos en 66% leven onder het bestaansminimum. Dit is de impact van de concurrentie tussen de mijnbouwbedrijven en de inheemse gemeenschappen voor de exploitatie van de mijnen. Door beslag te leggen op de mijnbouw gronden, ontnamen de mijnbouwbedrijven de inheemse volken hun middelen van bestaan. Geregeld worden de tunnels van de inheemse mijnwerkers met dynamiet opgeblazen door de mijnbouwbedrijven op beschuldiging dat ze “goud stelen”. De situatie is drastisch veranderd. Voorheen waren het de mijnbouwbedrijven die de toelating zochten van de inheemse gemeenschappen om op gronden van de gemeenschappen te kunnen ontginnen. Met het aannemen van de People’s Small Scale Mining Act van 1991 door de regering, zijn het de inheemse volken die nu de toelating van de bedrijven moeten krijgen om hun traditionele kleinschalige mijnbouw te kunnen verder zetten. Niet alleen worden de mensen van hun bestaansmiddelen beroofd, ook het milieu, de gemeenschappen en de gezondheid van de mensen worden vernietigd. Gronden waar bedrijven vroeger grootschalige ontginning deden, zijn nu volledig verlaten door de plaatselijke gemeenschappen. De gronden werden volledig ontbost. Door gebrek aan water konden de mensen er geen landbouw meer bedrijven. Bovendien is er ook geen goud meer over voor de kleinschalige mijnbouw. Vier grote waterstelsels – de Agnorivier, de Bued-rivier, de Amburayan-rivier en de Abra-rivier
– zijn zwaar aangetast door verzilting en het lozen van giftige chemicaliën. De constructie van talrijke dammen voor het lozen van mijnbouwafval heeft landbouwgronden en oppervlaktebronnen vernietigd. Mensen die in de nabijheid van deze plaatsen wonen hebben ademhalingsproblemen. Koeien, varkens en honden sterven omdat ze drinken van het giftige water.
Het mijnbouwbeleid van de Filippijnse regering Het goedkeuren van de Peoples’ Small Mining Act van 1991 en de Philippine Mining Act van 1995 zijn de belangrijkste instrumenten voor de liberalizering van de mijnbouw in de Filippijnen. Met dit beleid kunnen transnationale mijnbouwbedrijven voor 100% hun dochterondernemingen controleren onder de Financial and Technical Assistance Agreement (FTAA). Ze krijgen voor langlopende termijnen tot 50 jaar grote oppervlakten land die ze kunnen exploiteren volgens het niveau hun eigen technische know-how, met zeer lage productiekosten en hoge winsten. Ze krijgen onder meer vrijstelling
vergeten volken
van belasting op kapitaalsinvesteringen, 10 jaar vrijstelling van belasting op de winsten en recht op uitvoer van 100% van de winst en het geïnvesteerde kapitaal. Bovendien krijgen ze het recht op ontginning en gebruik van de water- en houtvoorraden op hun concessie gebied en mogen ze lokale gemeenschappen deporteren. Dit regeringsbeleid heeft een grote impact op het leven van de inheemse volken in de Filippijnen en niet alleen in de Cordillera. Alleen reeds in de Cordillera bevinden zich 19 van de 120 FTAA aanvragen van het hele land. De aanvragen behelzen 1,2 miljoen ha. van de totale oppervlakte van 1,8 miljoen ha. Alhoewel de wet bepaalt dat de bedrijven slechts voor maximaal 81 000 ha. per FTAA mogen aanvragen, vroegen bedrijven uit de USA, Australië en Canada 100 000 ha. per FTAA aan. 40% van de oppervlakte van de Filippijnen is in concessie gegeven aan de transnationale mijnbouwbedrijven. Hiervan is 76% territorium van inheemse volken. In plaats van de landrechten van de inheemse volken te erkennen heeft de regering de inheemse volken onteigend ten voordele van de mijnbouwbedrijven. De mijnbouwbedrijven krijgen het “eerste gebruiksrecht” uit naam van de
jaargang 9 • nummer 52 • juli-augustus 2000
7
Kalinga en Mountain Province in gebieden van de FTAA aanvraag van Newcrest Exploration Philippines Inc. Met behulp van het leger organiseren vertegenwoordigers van de mijnbouwbedrijven bijeenkomsten met de inheemse gemeenschappen om hen onder druk te zetten hun verzet tegen de mijnbouwbedrijven op te geven. De inheemse gemeenschappen in de Cordillera zijn echter vast besloten zich niet te laten intimideren. Vooral in de Cordillera hebben ze hierin een lange traditie. In Itogon zetten de inheemse gemeenschappen hun strijd voort door middel van barricades en massamanifestaties. In sommige
gebieden hebben de gemeenschappen de vertegenwoordigers van de mijnbouwbedrijven gewaarschuwd niet naar hun gemeenschappen te komen als ze niet het risico willen lopen op gewapend verzet te stuiten. Dit was onder andere het geval in het gebied van de Banwa-on in de provincie Agusan del Sur op Mindanao.
Mensenrechtenproblematiek op de Filippijnen
Het verzet van de inheemse volken tegen het vernietigen van hun voorouderlijke gronden door de mijnbouwbedrijven, houtkapbedrijven en energiebedrijven lokt repressie uit vanwege deze bedrijven en de overheid die meent dat hierdoor “nationale belangen” geschaad worden. In de Cordillera werden de jaren 1970 gekenmerkt door het deels sucessvolle verzet tegen de aanleg van de Chico hydro-electrische dammen en de repressie tegen dat verzet.
“nationale belangen”. Dit eerste gebruiksrecht slaat zoals gezegd ook op watervoorraden en hout dat nodig is voor de mijnbouw. Sedert de komst van de Spanjaarden hebben de inheemse volken van de Cordillera gevochten voor het behoud van hun voorouderlijke territoria. Het spreekt voor zich dat mijnbouwbedrijven er niet zo maar in slagen om de inheemse gemeenschappen van hun gronden te verdrijven. Daarvoor doen ze beroep en krijgen ze steun van het Filippijnse leger. Dit gaat in een aantal gevallen over tot militarisering van hele territoria. Er zijn nu reeds troepenconcentraties in de provincies Abra,
In november 1999 werd op initiatief an CPA een eerste “National Workshop on Indigenous Peoples and Mining” georganiseerd om te komen tot een betere coördinatie van het inheemse verzet tegen de mijnbouwagressie.
Mensenrechten onder Marcos Onder dictator Marcos was het vooral vanuit de Katholieke Kerk dat mensenrechtenwerk gedaan werd. Na de afkondiging van de krijgswet door Marcos in 1972 werden meer dan 30.000 mensen gearresteerd en gevangen gezet. Vaak werden ze langdurig ondervraagd, gefolterd of verdwenen ze. Deze mensen kwamen vaak uit radicale volksorganisaties. Vele
8
jaargang 9 • nummer 52 • juli-augustus 2000
vergeten volken
mensen moesten onderduiken. De Katholieke Kerk was op dat moment de enige instantie met voldoende autoriteit om op te tornen tegen dictator Marcos. Progressieve kerkmensen richtten verschillende mensenrechtenorganisaties op. Ze gaven steun aan de vele politieke gevangenen, gingen op zoek naar verdwenen personen in de militaire kampen en politieposten, gaven steun aan vrienden en familieleden van slachtoffers van mensenrechtenschendingen, etc. Daarbij liepen ze vaak zelf gevaar en kregen ze een etiket “verdacht” of “communistisch” opgeplakt, zelfs binnen de Katholieke Kerk. Ook onder hen vielen slachtoffers, verscheidene onder hen werden op hun beurt gearresteerd of vermoord. Er bestonden weinig of geen contacten met internationale mensenrechtenorganisaties.
Total War Policy Met de val van dictator Marcos in 1986 leken er nieuwe tijden in zicht te komen. De nieuwe president Aquino, zelf slachtoffer van Marcos, installeerde een officiële Commissie voor Mensenrechten. Maar Aquino zette het economisch beleid van Marcos verder wat een groeiend volksverzet, zowel legaal als ondergronds, met zich meebracht. Dit eiste onder meer een landhervorming, een echt sociaal beleid, erkenning van de rechten van de inheemse volken op hun voorouderlijke territoria, etc. Na enkele verijdelde militaire staatsgrepen werd Aquino voor de verdere duur van haar ambtsperiode volledig afhankelijk van het leger en de Minister van Defensie Fidel Ramos, die ook onder Marcos gediend had. Om het volksverzet te onderdrukken startte men een “total war policy”. Het leger bezette grote
delen van het platteland, dorpen werden gebombardeerd en boeren werden verdreven uit hun dorpen. Grootgrondbezitters richtten en toenemende mate privé-legertjes op om hun belangen te verdedigen. Ook het leger ging over tot de oprichting van para-militaire groepen, de Citizens’ Armed Forces Geographical Units (CAFGU’s) en de Civilian Armed Auxiliary (CAA) die bewapend en omkaderd werden door het leger. Zij werden vaak ingezet voor het vuile werk. Onder Aquino verdwenen meer mensen dan onder de hele Marcos periode. De mensenrechtenorganisaties kregen het opnieuw hard te verduren, net als onder dictator Marcos werden verschillende mensenrechtenactivisten zelf vermoord of ontvoerd. Een delegatie van mensenrechtenactivisten verbonden met de Katholieke Kerk die een audiëntie bij Aquino aanvroeg om de vele mensenrechtenschendingen aan te klagen, werd gewoon weggestuurd. Het was duidelijk dat president Aquino met haar “mensenrechtenbeleid” enkel een democratisch imago wou uitbouwen zonder iets wezenlijks aan de situatie te veranderen. Met het aantreden in 1992 van Generaal Fidel Ramos als president zou er eindelijk werk gemaakt worden van de grote problemen op de Filippijnen: de armoede, de aanslepende burgeroorlog en de
vergeten volken
mensenrechtenschendingen. Met zijn Philippines 2000 programma wilde hij van de Filippijnen tegen het jaar 2000 een nieuwe geïndustrialiseerde staat maken. Hiermee opende hij echter de frontale aanval op de territoria van de inheemse volken die opengesteld werden voor grootschalige industriële ontginning door veelal buitenlandse bedrijven. Door het sterke verzet van de inheemse volken hiertegen nam ook de repressie terug toe vanaf midden de jaren 1990. Ondanks het feit dat de overheid beweerde dat er geen opstandelingenbestrijding meer nodig was door de vredesonderhandelingen met verschillende gewapende oppositiebewegingen (het New People’s Army (NPA) en het Moro National Liberation Front (MNLF)), bleven het militair apparaat, de para-militaire groepen en de politie paraat om iedere ernstige oppositie de kop in te drukken. Om het verzet van de Lumad tegen de vernietiging van de Apoberg te breken werden 29.000 Lumad van hun land weggejaagd door vier militaire eenheden, die permanent op de berg geïnstalleerd werden voor de verdediging van de belangen van de PNOC, de “Philippines National Oil Company”, die er ook nog een privé-militie van 500 man op nahield. Dit bedrijf weigert de
jaargang 9 • nummer 52 • juli-augustus 2000
9
Lumad de toegang tot hun eigen velden en sacrale plaatsen. Toen in 1996 de Asian-Pacific Economic Cooperation (APEC) Conferentie doorging in de Filipijnen, stuurde de regering 50.000 militairen en politietroepen naar Centraal Luzon, zogezegd om de veiligheid van de buitenlandse deelnemers te waarborgen. Wat de mensenrechtenorganisaties reeds vreesden werd bewaarheid. Deze conferentie was het voorwendsel om voor langere tijd militairen in deze regio te stationeren toe in de kleinste dorpen toe. Na de conferentie werden immers slechts weinig troepen teruggetrokken. De militarisering gaat gepaard met bedreigingen van individuen en volksorganisaties, illegale huiszoekingen, diefstallen van eigendom en bombardementen op dorpen. De reeds 24 jaar aanslepende oorlog tegen eerst het Moro National Liberation Front (MNLF) en nu het
10
Moro Islamic Liberation Front (MILF) heeft reeds meer dan 120.000 doden veroorzaakt. De grootscheepse militaire operaties tegen het MILF in 1997 joegen op Mindanao 65.000 mensen, hoofdzakelijk Moro’s en Lumad, op de vlucht. Momenteel zijn er volgens officiële bronnen meer dan 400.000 mensen ondergebracht in 85 “evacuatiecentra”. Eén van de Lumad volken op Mindanao, de B’laan, die wonen in het gebied waar het Australische mijnbedrijf Western Mining Corporation wil ontginnen, werden in 1996 letterlijk hun bergen uitgebombardeerd. Dit gebeurde door het 26e Special Forces Bataillon en de 37e en 20e Infanterie Bataillons in twee grote militaire operaties. Dit illustreert duidelijk hoe het leger bereid is ook het vuile werk te doen voor de multinationale bedrijven. De Cordillera blijft één van de meest gemilitariseerde regio’s van de Filippijnen. In Mountain Province is de 54e Compagnie gelegerd, in Abra de 19e en de 22e Special Forces Compagniën van het 3e Special Forces Bataillon en in Kalinga het 501e Infanterie Bataillon. Hierbij komen nog de Regional Mobile Forces (RMF) van de Filippijnse Nationale Politie (PNP): drie RMF compagniën in Abra, en telkens één in Ifugao, Mountain Province en Benguet. Daarbij komen dan nog de Civilian Armed Auxiliary (CAA) waarvan er acht compagnieën actief zijn in Kalinga en ten minste drie in Abra. Daarnaast zijn er natuurlijk ook nog de lokale PNP eenheden in iedere gemeente. De verschillende kleine Filippijnse mensenrechtenorganisaties ont
jaargang 9 • nummer 52 • juli-augustus 2000
vergeten volken
wikkelden steeds meer onderlinge contacten en contacten met de internationale organisaties. Dit leidde in 1995 tot de oprichting van de koepelorganisatie Karapatan, de Alliantie voor de Verdediging van de Rechten van het Volk. Karapatan coördineert de werking van een veertigtal mensenrechtenorganisaties en is tevens hun campagnecentrum. In de zes jaar durende ambtstermijn van Generaal Ramos documenteerde Karapatan 2.920 gevallen van mensenrechtenschendingen. Hieronder waren 2.645 gevallen van arrestatie met een politiek motief en 132 gevallen van foltering. Onder Ramos’ bewind verdwenen er 36 mensen om politieke redenen. 4 onder hen werden vermoord terug gevonden, terwijl er van 18 nooit een spoor werd teruggevonden. De rest werd in de gevangenis teruggevonden of vrijgelaten. Het documentatiewerk van Karapatan toont aan dat het leger de belangrijkste mensenrechtenschender is. Het was betrokken bij 939 van de 2.290 gedocumenteerde schendingen. De door het leger omkaderde CAFGU’s waren betrokken bij 305 mensenrechtenschendingen. De Philippine National Police was betrokken bij 710 gevallen van mensenrechtenschending.
Operational Plan Makabayan Onder het bewind van de in mei 1997 verkozen nieuwe president Joseph Estrada werd het alleen maar erger. De verschillende plannen voor opstandbestrijding van de vorige presidenten hadden een vernietigend effect op het leven van de mensen maar misten hun uiteindelijk doel. Daarom stelde president Estrada bij de aanvang
van zijn ambtstermijn een nieuw plan voor : “Oplan Makabayan”. Het voorziet in de modernisering van de Filippijnse strijdkrachten ten belope van 400 miljoen peso en de een extra 900 miljoen voor de uitbreiding door het rekruteren van 3000 extra geregelde soldaten en 9000 extra CAFGU leden. Nog meer dan vroeger wordt het Filippijnse leger (AFP) gericht op de “interne bedreigingen voor de nationale veiligheid”.
opgezet: barangay intelligence networks (BIN) op wijkniveau, municipal intelligence networks (MIN) op gemeentelijk niveau, sectorial intelligence networks (SIN) om “strategische sectoren”, bv. inheemse organisaties, te infiltreren. De militaire operaties worden uitgevoerd door het leger, hierin bijgestaan door de tot 20.000 man sterkte opgevoerde CAFGU’s en de CAA’s.
Volgens Oplan Makabayan is het hoogste doel “het neutraliseren van de lokale communistische beweging”. Hiervoor moeten Triade-operaties uitgevoerd worden. Deze zijn een combinatie van inlichtingenwinning, offensieve militaire operaties en civielmilitaire operaties. Voor de inlichtingenwinning worden overal lokaal op ieder niveau inlichtingennetwerken
De civiel-militaire operaties moeten zorgen voor een “aanhoudende toevloed van ontwikkelingsactiviteiten van de overheid”. Om deze op te zetten en impact te laten hebben wil men beroep doen op “bevriende krachten”. Hieronder verstaat Oplan Makabayan: “de nationale politie (PNP), burgerlijke overheidsdiensten, NGO’s en volksorganisaties, sectoren van
vergeten volken
de media, andere betrokken groepen en organisaties uit strategische sectoren”. Sedert begin 2000 werden verschillende inheemse organisaties in de Cordillera lastig gevallen of op een verdachte manier beroofd. Op 7 februari werd er ingebroken bij DINTEG, een NGO die rechtsbijstand verzekerd voor inheemse volken. Vooral documenten werden meegenomen. Op 9 februari werd een poging tot inbraak in het Mining Communities Development Center (MCDC) vroegtijdig ontdekt. Reeds verschillende maanden werd het doen en laten van het CPA kantoor in Baguio City geschaduwd toen ook daar op 27 april ingebroken werd en terug vooral rapporten, projecten, administratieve documenten en publicaties meegenomen werden.
jaargang 9 • nummer 52 • juli-augustus 2000
11
Els VAN DER SYPT
Dubbele tactiek, zelfde doel: de bodemrijkdommen inpalmen De ‘ontwikkelingsprojecten’ van de Filippijnse overheid schenden de economische, sociale, culturele en politieke rechten van de inheemse volkeren. Dat was het besluit van een zesdaagse conferentie gehouden in Baguio in 1998, waaraan organisaties van inheemse volkeren uit alle streken van de Filippijnen deelnamen. Al eeuwenlang zijn de inheemse volkeren het slachtoffer van ‘hogere’ economische belangen. Maar al eeuwenlang vechten ze terug. De Spaanse overheersing was het startpunt voor de uitbuiting van de inheemse volkeren in de Filippijnen. De opgelegde staatsstructuur, waarbij alles binnen de staatsgrenzen onder één centraal gezag kwam te staan, ging lijnrecht in tegen de inheemse opvattingen over land en bestuur. Volgens het traditionele inheemse concept kan niemand de eigendom van land opeisen: land is de bron van leven, cultuur en geloofstradities, en behoort dan ook tot het collectieve erfgoed. Toen de Filippijnen verlost waren van de Spaanse en later de Amerikaanse kolonisatie, beterde het er niet op voor de inheemse volkeren. De landroof waarvan ze het slachtoffer waren, nam nog in omvang toe. Op de conferentie over dit probleem presenteerden de organisaties van inheemse volkeren hun TopVijf van schadelijke projecten: grootschalige mijnbouw, toerisme, energieprojecten zoals de aanleg van dammen, boomplantages die men voorstelt als herbebossingprojecten, en de jacht op genetisch interessant materiaal in de tropische regenwouden.
12
Militaire en psychologische oorlogsvoering tegen Filippijnse inheemse volkeren Wie de voorouderlijke gronden probeert te beschermen, wordt geconfronteerd met zware militarisering en mensenrechtenschendingen. De ‘ontwikkelingsprojecten’ worden met harde hand doorgedrukt, meestal met de hulp van het leger. In Noord-Mindanao bijvoorbeeld werd begin 1998 een groep Mamanwa, een inheemse volk, brutaal van zijn gronden verdreven. Enkele dagen later bezochten buitenlandse ingenieurs het gebied, onder legerescorte. Ze waren op zoek naar goud. Ex-president generaal Ramos, een inheemse wijze?
Maar de psychologische oorlogsvoering is minstens even belangrijk. Die neemt steeds geraffineerdere vormen aan. Zo start het leger in gebieden waar de inheemse volkeren nog niet helemaal vijandig staan tegenover het regime, neporganisaties op. Die zeggen de rechten en de traditionele gebruiken van het inheemse volk in kwestie te verdedigen. Maar toevallig promoten al die organisaties even enthousiast de Top-Vijf van schadelijke projecten. Via die organisaties wordt ook de inheemse bayani-traditie gerecupereerd. Oorspronkelijk waren de bayani gewapende krijgers die de voorouderlijke gronden verdedigden. Ze kregen hun positie en hun wapens omdat ze echte trouw hadden bewezen aan het gemeenschappelijk belang. Het leger bewapent nu criminele elementen in de inheemse gemeenschappen en geeft hen het aureool van ‘bayani’. In ruil voor wat persoonlijke voordelen knappen ze het vuile werk op. Zoals de Bayani Warriors, één van die paramilitaire groepen, die verschillende moorden begingen in de inheemse gemeenschap van de Manobo, in Noord-Mindanao. In 1998 sloeg
jaargang 9 • nummer 52 • juli-augustus 2000
vergeten volken
een deel van de Manobo-gemeenschap in de gemeente Prosperidad op de vlucht toen die Bayani Warriors iedereen verplichtten lid te worden van de neporganisatie Lupaca, die de geplande mijnbouw op hun gemeenschapsgronden verdedigde. Een traditionele wijze, datu genoemd, betaalde zijn weigering om toe te treden met de dood. Een andere inheemse leider ontsnapte ternauwernood aan hetzelfde lot. Toen deze zaak teveel ruchtbaarheid kreeg, veranderde de overheid van tactiek. Ze ensceneerde de overgave van de Bayani Warriors aan het leger. De Bayani Warriors werden in de pers voorgesteld als leden van het Nieuwe Volksleger, de guerrilla. Niet veel later werden de vroegere Bayani Warriors met grote trom opnieuw bewapend, en omgedoopt tot… Green Army, om te strijden voor het behoud van het milieu op de voorouderlijke gronden! De overheid probeert ook de traditionele wijzen, de datu’s, om te kopen met smeergeld en geschenken. Leiders die niet door de knieën gaan worden bestempeld als rebellen en zijn verplicht onder te duiken. Tegelijk sust de overheid de publieke opinie door een schijn op te hangen van respect voor de inheemse cultuur. Ze beweert advies in te winnen bij de traditionele wijzen, en organiseert zelfs de traditionele rituelen om die wijzen te dopen. Daarbij duidt ze zelf ook wat ‘wijzen’ aan, die uiteraard de ‘ontwikkelingsgedachte’ van de overheid voorstaan. Zelfs ex-president Fidel Ramos werd tot datu gedoopt! Een complete verkrachting van het concept van politiek leiderschap onder de inheemse volkeren, waarbij iemand slechts een ‘titel’ krijgt doordat hij of zij reeds informeel een positie als echte wijze heeft verworven.
Baguio, Cordillera
Filippijnse partner van KWIA slachtoffer van repressie
De Cordillera People’s Alliance (CPA) en haar lidorganisaties werden in het voorjaar het slachtoffer van repressie. In het kantoor van CPA en in verschillende kantoren van haar lidorganisaties werd met geweld ingebroken; mensen die er werkten werden het slachtoffer van voortdurende surveillance. Enkele mensen werden bedreigd, en zelfs gearresteerd. Zelfs in het huis van een bisschop die een sterke verdediger is van de rechten van de inheemsen werd ingebroken. De manier waarop de inbraken gepleegd werden en de surveillance plaatsvond, liet duidelijk zien dat dit alles ergens centraal gepland was. In het kantoor van de CPA werden de computers gestolen, maar ook de volle diskettes met informatie over de activiteiten van de organisatie. Men wist wanneer men moest toeslaan: de inbraak gebeurde tijdens de Cordillera Day. Dat is een jaarlijkse activiteit, georganiseerd door de Cordillera People’s Alliance, die duizenden inheemsen en hun supporters samenbrengt. De mannen in auto’s (met donker getinte ruiten), die het personeel surveilleerden, beantwoordden helemaal aan de typische beschrijving van surveilleringsactiviteiten door politie of het leger. Het was duidelijk dat deze campagne bedoeld was om de organisatie en haar leden te bedreigen en te intimideren, en om haar activiteiten lam te leggen. De Cordillera People’s Alliance en haar lidorganisaties voeren al jaren strijd voor het recht op zelfbeschikking voor inheemse volkeren in de Cordillera en in de Filippijnen. Ze plaatst zich daarbij in een brede democratische be-
weging die steeds meer aan aanhang wint doordat de kloof tussen arm en rijk erg toeneemt door een verslechterende economische situatie, en ook doordat president Estrada een steeds repressiever bewind voert. Bijgevolg worden veel mensen zich bewust van de nood om op te komen tegen een mogelijke nieuwe dictatuur. De Cordillera People’s Alliance heeft de laatste jaren aan aanhang gewonnen. Ze staat in het vooraan in de strijd tegen de San Roque Dam, een groot dammenproject dat nefast is voor de leefomgeving en ook de cultuur van de inheemsen in de regio. Ze voert ook campagne tegen de toenemende militarizering en de daarmee gepaard gaande mensenrechtenschendingen, vooral op het platteland. Een van de organisaties die het slachtoffer werd van de inbraken, Dinteg, is zeer betrokken in enkele rechtszaken waarbij enkele inheemse gemeenschappen zich verzetten tegen de expansie en destructieve effecten van mijnbouwoperaties. Dinteg hielp ook enkele mensen die recentelijk gearresteerd werden op verdenking van rebellie. Vorig jaar organiseerde de organisatie met succes verschillende workshops en conferenties om een breed forum te starten voor de bescherming van de rechten van de inheemsen.
ten zouden staken, maar dat ze dit soort repressie had verwacht. Ze riep de mensen op om waakzaam te zijn en hun sociale, economische en culturele rechten te blijven verdedigen. Ze wees erop dat de volgende slachtoffers arbeiders konden zijn die voor hun rechten opkomen, of advocaten die op een eerlijke manier voor hun clienten opkomen. De link werd gelegd met het beleid van dictator Marcos die ook, desnoods met geweld, probeerde mensen en oppositiegroepen het zwijgen op te leggen. Ze riep de mensen op om samen met CPA een brede volksbeweging te vormen die opkomt voor de belangen van de gewone man en vrouw in de Cordillera.
Wie een solidariteitsbrief wil schrijven om steun te betonen aan de verdediging van de mensenrechten van de leden van de Cordillera People’s Alliance, kan dat doen naar het volgend adres: CORDILLERA HUMAN RIGHTS ORGANIZATION, Secretariat c/o Dinteg (Cordillera Indigenous Peoples
De Cordillera People’s Alliance bracht na de inbraak een persverklaring uit waarbij ze de inbraken, de surveillance en de bedreigingen aan haar adres en aan het adres van haar leden veroordeelde. Ze wees erop dat de mijnbouwondernemingen en de overheid wellicht blij zouden zijn als de organisaties hun activitei-
vergeten volken
Law Center) #29 M. Roxas Street, Trancoville, 2600 Baguio City, PHILIPPINES E-mail:
[email protected]
jaargang 9 • nummer 52 • juli-augustus 2000
13