Jeugdmonitor West-Friesland de 10 tot en met 15 jarigen Juni 2007
Colofon Uitgave I&O Research BV L. Meliszweg 1 1622 AA Hoorn tel. (0229) 282555
Rapportnummer 2007-1434
Datum Juni 2007
Opdrachtgever De samenwerkende westfriese gemeenten
Auteurs Ankie Lempens Bianca de Haan Marion Holzmann
Bestellingen Exemplaren zijn verkrijgbaar bij de opdrachtgever
Het overnemen uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Inhoud
blz.
Voorwoord
5
Samenvatting en conclusies
7
I. Doel en uitvoering van het onderzoek
7
II. Uitkomsten op rij
8
III. Conclusies
15
IV. Slotopmerkingen en aanbevelingen
17
1.
Inleiding
19
1.1 1.2 1.3 1.4
19 19 21 25
Aanleiding tot het onderzoek Continuïteit en aanpassingen van de monitor: Onderzoeksverantwoording Leeswijzer
2.
Psychosociale gezondheid en welzijn
26
3.
Leefstijl
37
3.1 Roken 3.2. Alcohol 3.3. Drugs en andere middelen 3.4. Gokken 3.5. Internetgebruik 3.6. Gedrag van vrienden 3.7. Leefstijlen
37 40 47 51 53 54 55
Veiligheid
57
4.1 Criminaliteit 4.2. Veiligheidsbeleving 4.3. Slachtofferschap
57 61 64
4.
5.
6.
7.
8.
9.
School en schoolbeleving
65
5.1. School 5.2. Schoolbeleving
65 70
Werk en financiën
73
6.1. Bijbaantjes en overige inkomsten 6.2. Vrijwilligerswerk 6.3. Schulden
73 76 77
Wonen
80
7.1. Woonsituatie 7.2. Ontmoetingsplekken jongeren
80 80
Vrije tijd en sport
84
8.1. Vrije tijd 8.2. Lidmaatschap en activiteiten 8.3 Sport
84 88 94
Jongeren en gemeentepolitiek
96
9.1. Politieke interesse 9.2. Stem van de jongeren
96 101
Geraadpleegde bronnen
103
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Voorwoord
‘Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst’ zo luidt het gezegde. Daarom is het zo belangrijk dat we weten wat de opvattingen, verwachtingen en gedragingen van onze jongeren zijn. Deze jeugdmonitor biedt een schat aan informatie over de Westfriese jongeren. Het vormt niet alleen een belangrijke bron van informatie voor het ontwikkelen van het jeugdbeleid maar ook voor het evalueren, aanscherpen en bijstellen ervan. De jeugdmonitor is voor de eerste maal uitgevoerd in 2002 naar aanleiding van een initiatief van de werkgroep van de (toen) dertien Westfriese gemeenten. In 2005 en 2006 hebben de herhalingsmetingen plaatsgevonden; eerst onder de 16 t/m 23 jarigen, daarna onder de 10 t/m 15 jarigen. In deze rapportage vindt u de resultaten van het onderzoek onder de 10 t/m 15 jarigen, inclusief een vergelijking met de eerste meting. 83% van de benaderde jongeren heeft meegedaan. Deze hoge respons toont aan dat de Westfriese jongeren graag hun meningen en opvattingen met ons willen delen. Daarvoor willen wij de jongeren bedanken. Tevens gaat een dankwoord uit naar de deelnemers en voorzitters van het ambtenarenoverleg jeugdbeleid voor hun rol in de opzet en de uitvoering van de jeugdmonitor 2006. Wij hopen met deze jeugdmonitor een bijdrage te hebben geleverd aan het jongerenbeleid van de participerende gemeenten en kijken uit het volgende jeugdonderzoek. Drs. Ankie Lempens
Research manager
5
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
6
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Samenvatting en conclusies I. Doel en uitvoering van het onderzoek
Dit rapport bevat de uitkomsten van de Westfriese Jeugdmonitor 2006. De Jeugdmonitor beoogt de gemeenten in West-Friesland meer inzicht te geven in de leefsituatie van de jongeren en hun wensen en behoeften, zodat de gemeenten daar in hun beleid op kunnen inspelen. Tevens bieden de uitkomsten een basis voor de evaluatie van het jeugdbeleid. In deze rapportage staan de jongeren van 10 t/m 15 jaar centraal. Doordat de opzet en uitvoering van het onderzoek vrijwel identiek is aan de meting van 2002, is een beeld te schetsen van een aantal ontwikkelingen in de tijd. Tevens worden vergelijkingen gemaakt maken tussen de gemeenten en groepen jongeren op basis van hun leeftijd, geslacht , gezinssituatie en etniciteit. Voor deze peiling van de Jeugdmonitor West-Friesland zijn bijna 7.000 Westfriese jongeren van 10 tot en met 15 jaar middels steekproeftrekking geselecteerd en schriftelijk uitgenodigd mee te doen aan het onderzoek. Zij kregen daarop thuis een vragenlijst uitgereikt om zelf in te vullen, die vervolgens ook weer aan de deur werd afgehaald. Maar liefst 5.763 jongeren deden mee: een respons van 83 procent. Zij hebben vragen beantwoord over onderwerpen als leefstijl, gezondheid, veiligheid, vrijetijdsbesteding en politieke interesse.
7
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
II. Uitkomsten op rij Psychosociale gezondheid en welzijn Leefsituatie en toekomstbeeld Jongeren in West-Friesland beoordelen hun leven in het algemeen vrij positief met een gemiddeld rapportcijfer van 8,2. Tussen de Westfriese gemeenten en op basis van geslacht en etniciteit bestaat in dit waarderingscijfer nauwelijks verschil. Naar leeftijd en gezinssamenstelling is dat wel het geval; 10-11 jarigen geven gemiddeld een hoger waarderingscijfer aan hun eigen leven dan de 12-15 jarigen. Jongeren in éénoudergezinnen waarderen hun leven minder dan jongeren in een gezin met twee ouders. De meerderheid van de jongeren heeft weinig sociale problemen. Ze voelen zich prettig in een groep en beschikken over voldoende zelfvertrouwen. Ook zijn de meeste jongeren over het algemeen goed in staat met anderen over problemen te praten. Daar staat tegenover dat ongeveer één op de tien jongeren slecht kan opschieten met sommige andere mensen en zich snel dingen aantrekt. Slechts een kleine groep van enkele procenten voelt zich vaak eenzaam of ongelukkig. Het blijkt dat vrijwel alle jongeren (93 procent) erg tevreden zijn over het contact met hun ouders. Wanneer hen iets dwars zit, praten de meeste jongeren hierover het gemakkelijkst met hun ouders. Er zijn op deze punten geen opvallende verschillen met het vorige onderzoek in 2002. Jongeren zijn over het algemeen positief over hun toekomst. Het merendeel van hen (51 procent) zegt zelfs dat ‘alle wegen in de toekomst voor hen open staan’. Ongeveer één op de tien jongeren ziet de toekomst ‘moedeloos’ tegemoet. Sociaal netwerk en vriendschappen Bijna alle jongeren (94 procent) zijn zeer tevreden over het aantal vrienden/vriendinnen dat zij hebben. Vrijwel alle jongeren hebben schoolvrienden. De meeste jongeren zien hun vrienden op school (84 procent) en ook na schooltijd, thuis. Bij driekwart van de jongeren is er meestal iemand aanwezig wanneer ze na hun schooldag thuiskomen en een vrijwel even grote groep heeft altijd iemand thuis om mee te praten over problemen. Mantelzorg Ongeveer één op de zes Westfriese jongeren heeft te maken met een persoon in de familie of directe omgeving die hulp nodig heeft. Van deze jongeren helpt ruim 20 procent dagelijks. In de meeste gevallen betreft het de moeder. Een kwart van de jongeren die dagelijks hulp verleent, ziet graag dat iemand anders dat overneemt of ondersteuning biedt. Fysieke gezondheid Bijna alle jongeren zijn positief over hun fysieke gezondheid. De ruime meerderheid eet zeven dagen per week een ontbijt, lunch en warme maaltijd. Echter, groenten en fruit ontbreken hier in veel gevallen bij: slechts een derde eet dagelijks groente en fruit.
8
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Leefstijl Voor het verkrijgen van een beeld van de leefstijl van Westfriese jongeren is gekeken naar het gedrag ten aanzien van roken, alcohol- en drugs. Daarnaast is gevraagd tot welke de stijl en muziekstroming de jongeren zichzelf rekenen. Roken Vijf procent van alle Westfriese jongeren zegt wel eens een sigaret of shag te hebben gerookt. Van de 12-15 jarigen heeft 7 procent wel eens gerookt. Dit is minder dan in 2002. Toen rookte 11 procent van de 12-15 jarige Westfriese jongeren wel eens. Het hoogste percentage rokers bevinden zich in de gemeenten Stede Broec, Opmeer, Enkhuizen en Andijk. De jeugd van Obdam zit duidelijk onder het regionale gemiddelde. De helft van de jongeren die roken, doet dat dagelijks en een vijfde rookt minstens één keer per week. Gemiddeld worden er 28 sigaretten per week gerookt. De meerderheid rookt zonder goedkeuring of medeweten van hun ouders. Alcoholgebruik Een kwart van de jongeren van 10 t/m 15 jaar heeft wel eens alcoholhoudende dranken gedronken. Het alcoholgebruik vindt met name in het weekend plaats en dan vooral thuis met anderen of bij anderen thuis. In Obdam is het aandeel jongeren dat zegt wel eens alcohol te hebben gedronken het hoogst en in Enkhuizen het laagst. Onder 10-12 jarigen komt alcoholconsumptie nauwelijks voor. Van de 13 jarigen heeft bijna een kwart wel eens gedronken en onder 14 en 15 jarigen is het percentage respectievelijk 52 en 69 procent. In vergelijking met 2002 is het percentage jongeren dat zegt wel eens alcohol te hebben gebruikt, met name in de jongste leeftijdsgroepen afgenomen. Onder 14 en 15 jarigen is ook sprake van een afname van het aandeel ‘drinkers’, maar die is veel minder sterk en past in de landelijke trend van gestage daling. Niettemin is er een aanzienlijke groep die stevig drinkt. Bijna 60 procent van de jongeren die wel eens alcohol gebruiken, zegt de afgelopen vier weken tenminste één keer meer dan vijf glazen op een avond te hebben gedronken. Onder een kwart is dit zelfs drie keer of nog vaker voorgekomen. Het drinken van alcohol komt onder een aantal groepen relatief veel voor. Jongeren uit éénoudergezinnen drinken relatief vaak. Alcoholgebruik komt onder autochtonen en westerseallochtonen meer voor dan onder niet-westerse allochtonen. De meeste jongeren die alcohol drinken beperken zich tot een paar glazen alcohol per dag, maar er is ook een aanzienlijke groep die steviger drinkt. Volgens de jongeren heeft de overgrote meerderheid van de ouders geen problemen met het alcoholgebruik. Het merendeel (69 procent) van de jongeren geeft aan dat de ouders het alcoholgebruik goedkeuren of er niets van zeggen. Een minderheid krijgt van hun ouders te horen dat ze moeten minderen of mogen helemaal niet drinken. De meeste jongeren (83 procent) zijn niet van plan hun alcoholgebruik aan te passen. Drugs Van alle jongeren heeft 8 procent wel eens drugs gebruikt. Onder de groep 12-15 jarigen is het percentage dat wel eens drugs heeft gebruikt gedaald sinds 2002. Onder jongeren uit éénoudergezinnen komt drugsgebruik meer voor dan onder jongeren uit andere gezinnen. Onder jongeren in Wester-Koggenland en Hoorn komt drugsgebruik het meest voor, en in Venhuizen het minst.
9
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Hasj en wiet zijn de meest gebruikte middelen. Vier procent heeft dit wel eens gebruikt en een op de acht jongeren heeft deze drugs wel eens aangeboden gekregen. Dit gebeurt met name op straat of op school. Naast de cannabisproducten hasj en wiet worden ook slaap- en kalmeringsmiddelen (3 procent), lachgas (1 procent) en afslankmiddelen (1 procent) genoemd als middel dat wel eens wordt gebruikt. Bijna de helft van alle jongeren geeft aan dat hun ouders niets van het drugsgebruik afweten. Het drugsgebruik wordt door bijna een kwart van de ouders verboden en 15 procent raadt het af. Eén op de zeven jongeren die wel eens drugs gebruiken, zegt dat hun ouders ‘er niets van zeggen’, ‘het goed vinden’ of ‘er zich erbij heeft neergelegd’. Gokken In vergelijking met het vorige onderzoek in 2002 is er weinig veranderd in het gokgedrag van de Westfriese jongeren. In 2006 heeft 2 procent geld uitgegeven aan kaartspelen, 11 procent aan gokkasten en fruitautomaten en 4 procent aan krasloten. De meerderheid van de jongeren (69 procent) besteedt minder dan 5 Euro per maand aan kaartspelen, gokkasten en krasloten. Een zeer klein deel van de jongeren (3 procent) geeft maandelijks meer dan 25 Euro uit aan gokken. In de meeste gevallen wordt er gespeeld op gokkasten en fruitmachines tijdens de kermis. Internetgebruik Bijna alle jongeren (97 procent) maken gebruik van internet. Het merendeel (62 procent) doet dit dagelijks. Hoe ouder de jongeren, hoe meer men zich bezighoudt met internet. Gemiddeld gebruiken de jongeren internet 2,4 uur per week voor school, studie en huiswerk. Daarnaast wordt 8,6 uur per week op internet doorgebracht voor niet school en studie gerelateerde redenen. Gedrag van vrienden Het gedrag van vrienden op het gebied van middelengebruik, sporten en spijbelen wordt gezien als een indicatie voor het eigen gedrag en de drempels van jongeren. Om die reden is in de enquête naar risicogedrag van vrienden gevraagd. Van de voorgelegde vormen van gedrag van de mensen waarmee jongeren omgaan, wordt 'elke week sporten' het meest genoemd. Het gebruik van drugs (anders dan hasj of wiet), het spelen op een gokkast en het gebruiken van kalmerende middelen komen het minst vaak voor. Leefstijlen Bijna de helft van de jongeren in Westfriesland rekent zichzelf niet tot een bepaalde stijl. Daarnaast bestempelt 35 procent van de jongeren zichzelf als ‘doorsnee’. Verder wordt van de in de vragenlijst voorgelegde stijlen, de hiphopstijl met 9 procent het meest genoemd. Slechts 1 procent van de Westfriese jongeren rekent zichzelf tot de ‘skinhead/lonsdale’ stroming.
Veiligheid Plegen van delicten Meer dan een derde (36 procent) van de jongeren zegt de afgelopen 12 maanden één of meerdere delicten te hebben gepleegd. De meest genoemde overtreding is het beschadigen of kapot maken van beplanting (19 procent). Hierop volgt de betrokkenheid bij een gevecht op openbaar terrein: dit gold in het afgelopen jaar voor 16 procent van de jongeren. Opvallend is dat brandje stichten en zwartrijden in het openbaar vervoer sterk is afgenomen. Op basis van een analyse van de uitkomsten van de 12-15 jarigen in 2002 en 2006 lijkt sprake van een daling van het aantal delictplegers.
10
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
In Stede Broec, Medemblik en Enkhuizen ligt het percentage jongeren dat een delict heeft gepleegd het hoogst, en in Drechterland en Venhuizen het laagst. Een klein percentage (5 procent van de overtreders) geeft aan schuldig te zijn aan vijf of meer delicten. Meer jongens (43 procent) en nietwesterse allochtonen (44 procent) hebben minstens één delict gepleegd het afgelopen jaar dan meisjes (30 procent), autochtonen (35 procent) en westerse allochtonen (36 procent). Zeven procent van de jongeren is wel eens betrapt of opgepakt door de politie. Bij vier procent van alle jongeren gebeurde dit korter dan een jaar geleden. Twee procent van de jongeren is ooit doorverwezen naar het bureau Halt. Vrijwel niemand is ooit in aanraking geweest met de kinderrechter. Meer jongens, jongeren uit éénoudergezinnen en 12-15 jarigen zijn wel eens betrapt of opgepakt door de politie dan meisjes, jongeren uit andere gezinnen en 10-11 jarigen. Veiligheidsbeleving In totaal voelt 32 procent van de jongeren zich 's avonds wel eens onveilig. Overdag geldt dit voor 13 procent van de jeugd. De onveiligheidsgevoelens zowel overdag als ‘s avonds zijn ten opzichte van het vorige onderzoek licht afgenomen. Jongeren die zich overdag of ’s avonds onveilig voelen, ervaren dat vooral ‘op straat’ (respectievelijk 47 en 60 procent). Als oorzaak van de angst wordt met name ‘de aanwezigheid van rare mensen’ genoemd. Ten opzichte van vorig onderzoek is overdag de angst voor bepaalde personen toegenomen. Het aandeel jongeren dat bang is voor geweld is in 2006 afgenomen. Slachtofferschap Ruim een kwart van de jongeren (27 procent) is de afgelopen 12 maanden slachtoffer geworden van een misdrijf. Van vernieling van hun eigen spullen, fietsendiefstal of diefstal van andere spullen komen hierbij het meest voor. Ten opzichte van 2002 is het percentage slachtoffers afgenomen van 36 procent naar 30 procent. De kans op slachtofferschap neemt toe met de leeftijd. Jongens (30 procent) zijn vaker slachtoffer dan meisjes (24 procent). Verder zijn jongeren uit éénoudergezinnen en niet-westerse allochtonen relatief vaak slachtoffer.
School en werk School Van de Westfriese jongeren gaat 34 procent naar de basisschool, 2 procent volgt speciaal basisonderwijs en 62 procent gaat naar het voortgezet onderwijs. Van de basisschoolleerlingen weet 37 procent nog niet naar welke school ze na groep 8 zullen gaan. Ruim dertig procent weet dat daarentegen al wel zeker. Op de vraag of ze al weten welk beroep ze in de toekomst willen gaan uitoefenen, antwoordt 33 procent dat al zeker te weten. De overige leerlingen twijfelen nog of hebben geen idee. Het grootste deel van de respondenten op de middelbare school volgt een VMBO opleiding (36%) of zit op het VWO (17 procent) of de Havo (16 procent). Bijna tweederde van de middelbare schoolleerlingen (62 procent) wil een vervolgopleiding gaan doen. Ten opzichte van 2002 is het percentage jongeren van 12-15 jaar dat na zijn opleiding een baan wil gaan zoeken met 4 procent afgenomen. De jongeren zijn het meest tevreden over de voorlichting die zij krijgen over de mogelijkheden van hun opleiding. Maar liefst 61 procent van de jongeren schat zijn of haar kansen (zeer) goed in om snel leuk werk te krijgen na hun opleiding.
11
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Spijbelen Van alle jongeren geeft 5 procent aan wel eens te hebben gespijbeld de afgelopen maand. De spijbelaars spijbelden in 2006 gemiddeld 3,0 uur per maand. Van de jongeren van 12-15 jaar heeft 7 procent de afgelopen maand gespijbeld en in 2002 13 procent. Ook het gemiddelde aantal uur per maand dat is gespijbeld, is gedaald van 3,9 uur naar 3 uur. Schoolbeleving Van de leerlingen vindt 41 procent de opleiding meestal leuk. Jongeren in het basisonderwijs zijn over het algemeen positiever over hun opleiding dan de leerlingen van de middelbare school. Pesten Het pesten op school is afgenomen onder de Westfriese jongeren van 12-15 jaar. In 2006 gaf 20 procent van de 12-15 jongeren aan het afgelopen schooljaar wel eens te zijn gepest tegenover 31 procent in 2002. Het aandeel jongeren dat zegt zelf wel eens te hebben gepest is eveneens afgenomen van 44 procent in 2002 naar 30 procent in 2006. Gedrag in pauzes Aan jongeren die een dagopleiding volgen, is gevraagd of ze wel eens roken, drinken, blowen of gokken in de pauze. Vier procent van jongeren rookt wel eens in de pauze. Alcohol drinken, blowen en gokken worden in de pauze-uren nauwelijks gedaan. Iemand om mee te praten Van de jongeren heeft 59 procent altijd iemand in zijn/buurt om mee te praten over school. Bij 34 procent is dit soms het geval. Ook als ze vragen hebben over het huiswerk, kan 78 procent van de jongeren altijd bij iemand terecht.
Werk en financiën Een nieuw thema in de jeugdmonitor van 2006 is ‘werk en financiën’. Van de jongeren vindt ruim een kwart geld zeer belangrijk. De belangrijkste inkomstenbron voor de jongeren is zakgeld. De jongeren ontvangen gemiddeld 18 euro zakgeld per maand. Bijna een derde heeft werk. Hiermee wordt gemiddeld 46 euro per maand verdiend. Van de werkende jongeren vindt bijna de helft het huidige werk meestal leuk. De inkomsten wordt door de meerderheid van de jongeren gespaard (63 procent). Als het geld wordt uitgegeven is dit met name aan computerspellen (24 procent), kleding (23 procent) en eten/snoep (21 procent). Basisschoolleerlingen sparen meer dan leerlingen van het voortgezet onderwijs. Ook wordt er door deze jongeren meer geld besteed aan games en computerspellen. Leerlingen van het voortgezet onderwijs geven daarentegen meer geld uit aan kleding, eten, de mobiele telefoon en uitgaan. Vrijwilligerswerk Van de Westfriese jongeren verricht 8 procent vrijwilligerswerk. Het percentage jongeren van 12-15 jaar wijkt praktisch niet af van dat in 2002. De jongeren die als vrijwilliger werken, doen dit gemiddeld 6,1 uur per maand. De interesse van 12-15 jarigen in vrijwilligerswerk is ten opzichte van 2002 toegenomen (van 14 procent in 2002 naar 21 procent in 2006). In de sportsector wordt het meeste vrijwilligerswerk verricht. Deze sector is ook bij de geïnteresseerden in vrijwilligerswerk het meest populair.
12
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Schulden Van de jongeren heeft 13 procent een schuld. Het gaat in bijna de helft van de gevallen om een schuld van minder dan 10 euro.
Wonen Woonsituatie Van de Westfriese jongeren in de leeftijdscategorie 10 tot en met 15 jaar woont de overgrote meerderheid met hun moeder en hun vader. Het percentage jongeren van 12-15 jaar dat in een éénoudergezin woont (7 procent), is ten opzichte van 2002 afgenomen. Ontmoetingsplekken Ruim éénderde van de jongeren vindt dat er in hun woonbuurt voldoende ontmoetingsplekken voor jongeren zijn. Vijftien procent vindt het aantal ontmoetingsplekken in de buurt onvoldoende. In de gemeente Medemblik vinden de meeste jongeren dat er genoeg ontmoetingsplekken zijn (57%), terwijl in Andijk een veel kleiner deel van de jongeren hierover tevreden is (30%). Eén op de drie jongeren komt wel eens op een dergelijke ontmoetingsplek. De voornaamste reden waarom zij dat doen is ‘om andere jongeren te ontmoeten’ (18 procent). Vijftien procent van de jongeren noemt ‘verveling’ als belangrijkste motivatie voor het bezoeken van deze ontmoetingsplekken.
Vrije tijd en sport Vrije tijd Op de vraag waar men de afgelopen vier weken de vrije tijd heeft doorgebracht, antwoorden de meeste jongeren (80 procent) ‘bij vrienden thuis’ te zijn geweest. Ruim de helft van de jongeren is in de afgelopen vier weken de straat opgegaan. Het aandeel jongeren van 12-15 jaar dat op straat is geweest (52 procent), is sterk toegenomen in vergelijking met 2002 (30 procent). De deelname aan georganiseerde activiteiten en/of het lidmaatschap van een vereniging is onder de Westfriese jongeren van 12-15 jaar toegenomen tussen 2002 en 2006 (van 66 procent naar 79 procent). Veertien procent van de jongeren geeft aan dat er voldoende uitgaansgelegenheden in de eigen woonplaats zijn. Bijna een kwart van de jeugd vindt dat er onvoldoende te doen is. De rest vindt dat het aanbod wel redelijk is of weet het niet, omdat ze (nog) niet uitgaan. In vergelijking met 2002, is het aantal jongeren dat tevreden is met het aantal uitgaansmogelijkheden in Venhuizen toegenomen van 10 procent naar 23 procent. In de gemeenten Hoorn, Wester-Koggenland en Wervershoof is de grootste daling waarneembaar. Andijk scoort het laagst op de ranglijst van tevredenheid omtrent de uitgaansmogelijkheden. Sport Van de jongeren beoefent 82 procent één of meer sporten. Het percentage sporters van 12-15 jaar is gestegen, van 74 procent in 2002 naar 80 procent in 2006. De meerderheid van de sporters (93 procent) sport in verenigingsverband of bij een sportschool. Jongeren uit éénoudergezinnen en niet-westerse allochtonen doen gemiddeld minder aan sport dan andere gezinnen, autochtonen en westerse allochtonen. In Wervershoof zijn de meeste sportende jongeren te vinden (89%), in Enkhuizen de minste (78%).
13
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Politieke interesse Jongeren hebben meer interesse in de landelijke dan in de gemeentelijke politiek, respectievelijk 24 en 19 procent vindt de politiek 'wel leuk' tot 'interessant'. De meerderheid van de jongeren vindt echter de landelijke en gemeentelijke politiek niet leuk (respectievelijk 77 procent en 81 procent). De interesse in zowel de landelijke als de gemeentelijke politiek is in vergelijking met 2002 gelijk gebleven. Als er op het moment van het onderzoek verkiezingen zouden worden gehouden voor de Tweede Kamer, zou de meerderheid geen idee hebben op welke partij te stemmen. De PvdA zou met slechts tien procent van de stemmen de grootste partij zijn. 15 procent van de jongeren geeft aan niet te willen stemmen. Aan de jongeren is gevraagd welke gemeentelijke taken op het gebied van jeugdbeleid zij belangrijk vinden. Zorgen voor sport- en speelmogelijkheden (43 procent) en zorgdragen voor veiligheid in de buurt (42 procent) worden het meest genoemd. Ten opzichte van 2002 wordt ‘zorgen voor veiligheid’ minder vaak genoemd. In Wervershoof is men het meest tevreden over de rol van de gemeente (76 procent) en in Andijk en Noorder-Koggenland het minst (beiden 47 procent). In Obdam is een sterke toename van tevredenheid waarneembaar (van 39 procent in 2002 naar 61 procent in 2006). Volgens de meeste jongeren zou de stem van jongeren door de gemeente het best gehoord kunnen worden via een jongerenraad (35 procent) en/of via internet (31 procent).
14
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
III. Conclusies Karakterisering Westfriese jeugd Op basis van hun gedrag en vrijetijdsbesteding is de Westfriese jeugd als actief, gezond en sociaal stabiel te beschouwen. Een groot deel van de jongeren beoefent één of meerdere sporten. Eén op de drie verricht betaald werk in de vorm van een bijbaantje of vakantiewerk. Minder actief zijn de jongeren in het vrijwilligerswerk. De jongeren die wel aan vrijwilligerswerk doen, zijn vooral actief binnen de sportsector. Wat betreft de vrije tijdsbesteding blijkt dat de meeste jongeren deze doorbrengen bij henzelf of bij vrienden thuis. In vergelijking met 2002 zijn meer jongeren in hun vrije tijd op straat te vinden. De Westfriese jongeren zijn over het algemeen erg positief over hun eigen leven. Ze voelen zich gezond, zijn van mening dat ze voldoende vrienden hebben en de meesten groeien op in een thuissituatie die voldoende steun biedt. Er is weinig interesse voor politiek onder de Westfriese jongeren. Veel jongeren hebben (nog) geen idee wat ze zouden stemmen bij een verkiezing. Landelijke politiek interesseert hen meer dan de lokale politiek. Wel lijkt er wel degelijk sprake van betrokkenheid bij de wereld om hen heen. Zo kijkt de meerderheid meerdere keren per week naar het nieuws op TV. Onderwerpen die de jongeren belangrijk vinden binnen het gemeentelijke (jeugd)beleid zijn sport- en speelmogelijkheden en de veiligheid in de buurt. Enkele opvallende ontwikkelingen Eén van de opvallendste verschuivingen ten opzichte van de vorige meting van de jeugdmonitor in 2002 is de daling van het percentage jongeren dat zegt wel eens alcohol te hebben gebruikt. De daling doet zich voor in alle Westfriese gemeenten en is vooral onder de 12-13 jarigen sterk te noemen. Onder 14 en 15 jarigen is sprake van een lichtere afname. Ondanks de daling van het percentage jongeren dat ‘wel eens’ drinkt, is er wel degelijk sprake van problematisch alcoholgebruik. Meer dan de helft van de jongeren die wel eens drinken, drinkt tenminste één keer per maand meer dan vijf glazen op een avond. Bij een kwart komt dit bijna wekelijks voor. Onder de Westfriese jeugd is een gestage afname zichtbaar in het roken en drugsgebruik. Er zijn ook minder jongeren die zeggen dat ze delicten en overtredingen hebben gepleegd. Ook op andere gebieden laten de verschuivingen door de tijd heen over het algemeen een gunstige ontwikkeling zien: de sportdeelname neemt toe, het spijbelen is afgenomen en er wordt minder gepest op school. Ook het aantal jongeren dat lid is van een vereniging is gestegen. Verder voelen de jongeren zich veiliger en is het slachtofferschap afgenomen. Verschillen tussen ‘stad’ en ‘land’ • De jeugdigen in de meer verstedelijkte plaatsen - Hoorn, Stede Broec, Enkhuizen en Medemblik – verschillen op een aantal punten van hun leeftijdsgenoten in de meer landelijke gebieden. • In de eerste plaats zijn er op het gebied van de veiligheid en criminaliteit duidelijke verschillen. Jongeren in de meer verstedelijkte gemeenten plegen gemiddeld vaker een delict, voelen zich doorgaans ook onveiliger en zijn gemiddeld ook vaker slachtoffer van een misdrijf. • Verder onderscheiden de jongeren van de grotere plaatsen door een wat andere leefstijl. De ‘plattelanders’ doen meer aan sport dan de ‘stedelingen’. In de stedelijke gemeenten wordt gemiddeld iets minder gedronken, maar meer gerookt en komen jongeren ook meer met drugs in aanraking. Een opvallende uitzondering hierop is het relatief hoge drugsgebruik in Wester-Koggenland.
15
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
•
Juni 2007
Het grotere aanbod van voorzieningen in de verstedelijkte gemeenten weerspiegelt zich in het minder positieve oordeel in kleinere plaatsen over de mogelijkheden om andere jongeren te ontmoeten.
Verschillen tussen groepen jongeren Een aantal groepen jongeren in West-Friesland blijkt zich te onderscheiden van het algehele gemiddelde. Het gaat met name om allochtone jongeren van niet-westerse komaf en jongeren uit eenoudergezinnen. Allochtone jongeren Zo hebben niet-westerse allochtone jongeren op een aantal aspecten meer dan gemiddeld te maken met problemen en/of achterstandssituaties. In vergelijking met autochtone jongeren, scoren nietwesterse allochtone jongeren relatief hoog op: • het percentage dat zegt een delict te hebben gepleegd • slachtofferschap van een delict • het percentage dat zegt te worden gepest • het hebben van schulden En ze scoren juist laag op: • de kansen die ze denken te hebben op het snel vinden van een leuke baan • het hebben van een bijbaantje of vakantiewerk • het percentage dat zakgeld ontvangt • sportbeoefening Op een aantal punten onderscheiden niet-westerse allochtonen zich echter ook in positieve zin van autochtone jongeren. Zo geven ze minder geld uit aan gokkasten en fruitautomaten en ze gebruiken minder alcohol. Verder tonen ze een grotere politieke interesse, kijken ze vaker naar het nieuws op televisie en praten meer met anderen over de actuele kwesties.
Jongeren uit éénoudergezinnen Zes procent van de jongeren (10-15 jaar) in West-Friesland groeit op in een éénoudergezin. Met deze jongeren gaat het op diverse terreinen een stuk minder goed dan met jongeren die in een gezin met twee ouders opgroeien. Jongeren in een éénoudergezin geven een lagere waardering aan hun eigen leven en maken zich meer zorgen over de toekomst dan jongeren uit andere gezinnen. Jongeren uit éénoudergezinnen treffen vaker niemand aan thuis bij thuiskomst uit school, hebben minder vaak iemand om mee te praten bij problemen en zijn relatief vaak op straat te vinden. Ook op het gebied van maatschappelijk meedoen, laat de jeugd die opgroeit in een éénoudergezin een ander beeld zien dan jongeren in een ander gezin: minder van deze jongeren sporten, ze zijn minder vaak lid van een sportvereniging of een andere club. Jongeren uit éénoudergezinnen vervelen zich meer dan jongeren uit andere gezinnen. Er zijn niet meer rokers onder jongeren uit éénoudergezinnen dan onder jongeren uit andere gezinnen, maar er wordt wel gemiddeld meer sigaretten gerookt. Ook wordt er in deze groep meer stiekem gerookt. Verder gebruikt een relatief groter deel van hen wel eens alcohol. Ook dit gebeurt vaker stiekem dan onder de jongeren uit andere gezinnen. Meer jongeren uit éénoudergezinnen hebben ooit drugs gebruikt dan jongeren uit andere gezinnen. Zowel daderschap als slachtofferschap komt onder jongeren uit éénoudergezinnen vaker voor. Ze worden ook vaker opgepakt door de politie. De jongeren spijbelen meer en kunnen minder goed met klasgenootjes opschieten, pesten meer en worden meer gepest dan jongeren uit andere gezinnen. De politiek interesse onder jongeren uit éénoudergezinnen is lager dan bij jongeren uit andere gezinnen. Minder van deze jongeren lezen over politiek in de krant en aan stemmen heeft een groter aandeel geen behoefte of weet niet op wie te stemmen dan jongeren uit andere gezinnen.
16
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
IV. Slotopmerkingen en aanbevelingen Op basis van de uitkomsten van het onderzoek is een aantal aanbevelingen voor beleid te formuleren.
Kwetsbare groepen • De positie van specifieke doelgroepen die op veel fronten als meer kwetsbaar naar voren komen, verdient nog steeds aandacht. Het gaat hierbij met name om niet-westerse allochtonen en jongeren uit éénoudergezinnen. De aandacht is nodig om gelijkwaardige kansen voor deze jongeren te bieden en een verdere tweedeling voor de toekomst te voorkomen. De laatste jaren is er een tendens naar normalisering van beleid, waar het bijvoorbeeld allochtonen betreft. Uit de resultaten van deze jeugdmonitor blijkt dat bepaalde achterstanden en verschillen in kansen nog steeds bestaan en juist bij de jeugd zorgelijk is, met name met het oog op de toekomst. Achterstandsbeleid op het gebied van de diverse terreinen blijft van belang, alsmede doelgroepgerichte campagnes met betrekking tot sport en vrijwilligerswerk. • De kinderen van ouders met een zwakkere sociaal economische positie - waartoe de twee bovengenoemde doelgroepen verhoudingsgewijs vaak behoren - betalen de tol voor de achterstandspositie waarin zij veelal opgroeien. Voorkomen moet worden dat hun zwakkere sociaal-economische positie hun toekomstperspectieven beperkt. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen rond de bijzondere bijstand, opvoedingsondersteuning, sport en cultuurparticipatiebevorderende campagnes met bijbehorende laagdrempelige kortingsregelingen. Bewuste aandacht voor de sociaal-emotionele moeilijkheden waarmee beide groepen verhoudingsgewijs meer te maken hebben is binnen scholen van belang, waarbij onder meer kan worden gedacht aan speciale inspanningen vanuit schoolbegeleiders. Middelengebruik • Het drugsgebruik onder de Westfriese jongeren van 10-15 jaar is laag. Onder jongeren van 12-15 jaar is het aandeel dat wel eens drugs heeft gebruikt, zelfs afgenomen in vergelijking met 2002. Wel is opvallend dat het drugsgebruik zich vooral voordoet vanaf de leeftijd van 14 jaar. Wellicht kunnen campagnes die aandacht vragen voor een verantwoorde omgang met deze middelen zich vooral richten op de gebruikers en de toekomstige gebruikers. Alcoholgebruik • Het alcoholgebruik doet zich eveneens op grotere schaal voor vanaf de leeftijd van 14 jaar. Hoewel sprake is van een daling van het percentage dat zegt wel eens alcohol te hebben gedronken, blijft waakzaamheid noodzakelijk. Onder de groep jongeren die wel eens alcohol gebruikt zit een substantiële groep ‘drinkers’ die regelmatig op één avond een groot aantal glazen nuttigt. Voorlichtingsbijeenkomsten van de Brijderstichting en inpassing van voorlichtingsprogramma’s op scholen kunnen mogelijk een rol spelen bij het terugdringen hiervan. Niet alleen jongeren die alcohol gebruiken dienen te worden voorgelicht, ook jongeren die jonger zijn dan 13 jaar kunnen worden gewezen op de effecten van alcohol op een speelse wijze. • Ook ouders kunnen een rol spelen in het terugdringen van het (problematische) drinken. Veel jongeren zeggen de alcoholische dranken thuis te drinken en dat dit door hun ouders wordt goedgekeurd of getolereerd. Een andere houding van de ouders kan mogelijk effect hebben op het alcoholgebruik. Het beleid rondom bewustwording van de risico’s van overmatig alcoholgebruik zal dus niet alleen op de jongeren zelf gericht moeten zijn. De ‘gemakkelijke houding’ van ouders ten aanzien van het drinkgedrag van hun kinderen speelt mee in de beeldvorming rondom alcoholgebruik.
17
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Sport en verenigingsleven • De sportdeelname is in West-Friesland hoog. Het inweven van sportaanbod in de opleidingen is een gunstige ontwikkeling en met name van belang voor de kwetsbare groepen waar de jongeren minder sporten en minder aan andere activiteiten doen. Ook zijn minder jongeren uit deze groepen lid van verenigingen. Bijna een kwart van de jongeren doet momenteel geen vrijwilligerswerk, maar heeft hier wel interesse voor. • Meer samenwerking tussen scholen en verenigingen is daarom aanbevolen. Hierbij kan worden gedacht aan demonstraties op scholen of meeloopdagen bij de verenigingen. Op deze manier maken jongeren vrijblijvend kennis met vrijwilligerswerk of verenigingen en wordt school leuker omdat er activiteiten worden georganiseerd en het beter aansluit op de belevingswereld van jongeren. Arbeid en onderwijs • Ongeveer een derde van de jongeren heeft een bijbaantje. Deze jongeren doen al jong werkervaring en contacten op en stromen zo gemakkelijker door naar vast werk. • Het aandeel spijbelaars is gedaald. Alhoewel dit een gunstige ontwikkeling is, verdient dit onderwerp nog steeds aandacht, met name voor de systematische spijbelaar. De leerling die spijbelt, steekt minder op van het schoolgebeuren en verwerft dus minder kennis en vaardigheden. Veiligheid en criminaliteit • De veiligheid op straat en op scholen verdient aanhoudende aandacht. Ondanks het aantal delictplegers dat naar verhouding is afgenomen, is in 2006 door 41 procent van de jongeren minstens één delict gepleegd in het afgelopen jaar. Zo heeft 19 procent van de jongeren beplanting beschadigd en 16 procent van de jongeren is betrokken geweest bij een vechtpartij. • Tevens is het gevoel van veiligheid gestegen. Toch voelt een derde van de jongeren zich ’s avonds wel eens onveilig. Dit blijft een zaak die aanhoudend de aandacht verdient. Jongeren zelf vinden het ‘zorgdragen voor de veiligheid van de buurt’ nog steeds de belangrijkste taak van hun gemeente, alhoewel ook dit percentage is afgenomen. Duidelijk is ook dat het hierbij vooral gaat om de publieke ruimte: 60 procent van de jongeren voelt zich ’s avonds wel eens onveilig op straat! • Voor een deel ligt het veiliger maken van de straat ook in de preventie van overtredingen en criminaliteit die wordt begaan door jongeren (vechtpartijen, bedreiging, vernieling). Jeugd en het gemeentelijk beleid • Gemeente en jongeren hebben elkaar nodig bij het verbeteren van de leefsituatie van jongeren in West-Friesland. Participatie van jongeren in het gemeentelijk beleid is noodzakelijk. En aangezien de interesse van jongeren voor de (gemeente)politiek niet groot is, zijn maatregelen nodig om de kloof tussen jeugd en bestuur te verminderen. Middels een eenmalige bijeenkomst of een jongerenraad kunnen belangrijke thema’s aan de orde worden gesteld, waarbij jongeren hun gedachten daarover naar voren kunnen brengen. De gemeenschappelijke zorg rondom bijvoorbeeld de veiligheid of de voorzieningen bieden daarvoor een aanknopingspunt.
18
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
1.
Juni 2007
Inleiding
Voor u ligt de regiorapportage van de Jeugdmonitor West-Friesland die een overzicht biedt van de actuele stand van zaken van leven en welzijn van de Westfriese jeugd in de leeftijdscategorie 10 tot en met 15 jaar. De eerste peiling vond plaats in 2002 onder 12-23 jarigen. In 2005 is een tweede peiling gehouden onder jongeren in de leeftijdsgroep 16 t/m 23. De jeugdmonitor West-Friesland is een periodieke peiling van de staat van de jeugd op de volgende hoofdterreinen: fysieke en psychosociale gezondheid, welzijn, sociaal netwerk en vriendengroep, leefstijl, alcohol en drugsgebruik, criminaliteit en veiligheid, toekomstbeeld, (gemeente)politiek, uitgaan en vrije tijd, wonen, financiën, werken en leren. Omdat het onderzoek iedere drie jaar wordt herhaald, worden trends en ontwikkelingen onder de jeugd van WestFriesland zichtbaar. De peiling van dit beleidsinstrument heeft de volgende rapportages opgeleverd: Onderliggende regiorapportage 9 gemeentelijke rapportages 3 themarapportages; te weten voor de gemeenten: Hoorn, Opmeer en Andijk
1.1 Aanleiding tot het onderzoek De eerste meting van de Jeugdmonitor West-Friesland is in 2002 uitgevoerd. De monitor is voortgekomen uit de behoefte van lokale en regionale beleidsmakers aan meer kennis en informatie omtrent de Westfriese jeugd. De gemeente is immers primair verantwoordelijk voor de vormgeving en invulling van het jeugdbeleid. Het project heeft vorm gekregen in de toenmalige regionale Werkgroep Jeugdbeleid waarin ambtenaren jeugdbeleid en een onderzoeker van het Sociaal Wetenschappelijk Bureau van het toenmalige Samenwerkingsorgaan West-Friesland (SOW) zitting hadden. In de opzet van de vragenlijst is tevens overleg gevoerd met de GGD van WestFriesland en zijn waar mogelijk landelijk geldende vraagstellingen gebruikt.
1.2 Continuïteit en aanpassingen van de monitor: De onderwerpkeuze is in overleg met de gemeenten bepaald. De monitor bestrijkt de volgende terreinen: Psychosociale gezondheid en welzijn Leefstijl (rook, drink, eet en gokgedrag, drugsgebruik en alcoholconsumptie) Criminaliteit en veiligheid School, schoolbeleving en (vrijwilligers)werk Sociaal netwerk en vriendengroep Vrije tijd en sport Gebruik van voorzieningen De buurt waarin jongeren wonen Jongeren en gemeentepolitiek
19
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
De oorspronkelijke doelgroep voor de jeugdmonitor bestaat uit jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar. Juist vanwege de mogelijkheid om trends te signaleren, dient een monitor in grote lijnen dezelfde opzet en vragenlijst te behouden. Een aantal feiten gaf echter aanleiding om 1) de gekozen leeftijdsgroep en 2) de inhoudelijke nadruk van de monitor aan te passen. Ten eerste vormt de actualiteit aanleiding de leeftijd voor monitoring te verlagen van 12 naar 10 jaar. Dit omdat uit onderzoeksliteratuur blijkt dat diverse verschijnselen en gedragingen onder jongeren zich landelijk gezien op een steeds jongere leeftijd voordoen. Om vorm te kunnen geven aan een gedegen preventiebeleid, is het daarom van belang ook de situatie en het gedrag van jongere kinderen in beeld te brengen. Dit stelt wel andere eisen aan de vragenlijst. In dat licht is gekozen voor een splitsing van de monitor in twee leeftijdsgroepen: 10 tot en met 15 jaar enerzijds en 16 tot en met 23 jaar anderzijds.
De vragenlijst is qua taalgebruik en uiterlijk aangepast aan de specifieke leeftijdscategorie. De antwoordmogelijkheden zijn eveneens aangepast aan de leefsituatie van de groep. Het gaat dan bijvoorbeeld om items als schooltype, vrije tijdsbesteding en woonsituatie. Vragen naar politieke interesse en voorkeur, toekomstbeeld en participatie worden gehandhaafd, maar op de leeftijdsgroep aangepast. De specifiek op de oudere jeugd toegeschreven vragen inzake werk, werk zoeken en toekomstperspectief zijn verdwenen, alsmede vragen over woonwensen voor de nabije toekomst. De omvang van de vragenlijst van 2006 is hierdoor iets bekort en sluit zo beter aan op de kortere concentratieboog van deze leeftijdscategorie. De vragen over vrijetijdsbesteding zijn naar de doelgroep aangepast (speelplekken, activiteiten voor de jongere jeugd). Vragen over schoolbeleving en pesten zijn iets uitgediept. De vragen naar roken, gokken, drinken en druggebruik blijven gehandhaafd. Voor ouders is een begeleidende brief meegezonden waarin uitleg wordt geboden over het (beleids)belang van deze vragen, ook voor de jongere leeftijdsgroep. Een beknopt aantal vragen betreffende lichamelijke gezondheid zijn toegevoegd (o.a. BMI, maaltijden, tandenpoetsen). Hoewel eerder is vastgesteld dat deze vragen inhoudelijk meer passen bij de GGD-peilingen, kiezen de gemeenten toch voor inpassing in de jeugdmonitor West-Friesland. Dit vanwege het grote belang van dergelijke informatie die thans niet (op lokaal niveau) voorhanden is. In het overleg tussen de 12 ambtenaren jeugdbeleid en I&O Research is in 2006 besloten alsnog een selectie van vragen betreffende fysieke gezondheid in te passen, aangezien dit onderwerp hoog op de prioriteitenlijst staat en resultaten op gemeentelijk niveau niet beschikbaar zijn. Ook zijn er een drietal vragen naar mantelzorg toegevoegd. Een tweetal vragen rondom internetgebruik is toegevoegd vanwege signalen dat een toenemend aantal jeugdigen hieraan (te) veel tijd besteedt. Ook is pesten via internet als item opgenomen. Er zijn vragen toegevoegd over leefstijl, muziekvoorkeur en politieke voorkeur. Daarnaast bleek de informatiebehoefte bij een aantal gemeenten dermate specifiek, dat hiervoor lokaal een thematische vragenlijst is bijgevoegd. Deze gemeenten hebben reeds een afzonderlijke themarapportage ontvangen.
20
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
1.3 Onderzoeksverantwoording Werkwijze De werkwijze van dataverzameling bij de derde Westfriese monitor is gelijk aan de eerste en de tweede. Het gaat om een schriftelijke vragenlijst die onder een representatieve steekproef van jongeren per gemeente persoonlijk is uitgereikt en door de jongeren zelf wordt ingevuld. Per gemeente is een steekproef getrokken uit de GBA. Alle geselecteerde jongeren hebben vervolgens per post een introductiebrief over het onderzoek ontvangen waarin wordt aangekondigd dat er binnen enkele dagen een medewerker van het onderzoeksbureau zal langskomen. Net als bij de vorige meting is bij het enquêteren de ‘breng & haal-methode’ toegepast. Dit houdt in dat de vragenlijst door enquêteurs van I&O Research persoonlijk bij de geselecteerde jongeren thuis wordt afgeleverd met het verzoek deze in te vullen. Een paar dagen later wordt de enquête op afspraak - weer door dezelfde medewerker bij de jongere thuis opgehaald. Om deelname aan het onderzoek nog verder te stimuleren is voorafgaand aan de dataverzameling een aankondiging in de lokale pers gedaan. Bovendien is er een verloting aan deelname gekoppeld: onder de deelnemende jongeren zijn geldprijzen verloot. Resultaten en nauwkeurigheid De meting van de jeugdmonitor waarvan in dit rapport verslag wordt gedaan, is uitgevoerd in het najaar van 2006. De kengetallen van de populatie hebben eveneens betrekking op dit loopjaar. In totaal werden 6.934 jongeren middels steekproeftrekking geselecteerd. Uiteindelijk werd van 5.763 van hen een correct ingevulde vragenlijst terugontvangen. De totale respons komt daarmee op 83 procent.
Gemeente
aantal
aantal
11 t/m 15- jarigen in de
benaderde
populatie
1
opbrengst
respons
jongeren
Andijk
499
505
394
78%
Drechterland
885
375
327
87%
Enkhuizen
1.408
420
354
84%
Hoorn
5.126
2.323
1.847
80%
Medemblik
593
320
272
85%
N-Koggenland
859
376
342
91%
Obdam
552
325
264
81%
Opmeer
984
400
331
83%
Stede Broec
1.752
450
382
85%
Venhuizen
646
330
293
89%
Wervershoof
809
360
312
87%
W-Koggenland
1.189
400
353
88%
726
350
292
83%
16.028
6.934
5.763
83%
Wognum Totaal
1
Op 1-1-2006. Bron: CBS Statline.
21
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
De respons van 2006 is met 835 hoger dan in 2002 (79%). Gemeente
Respons 2006
Respons 2002
Andijk
78%
79%
Drechterland
87%
91%
Enkhuizen
84%
77%
Hoorn
80%
73%
Medemblik
85%
74%
N-Koggenland
91%
73%
Obdam
81%
82%
Opmeer
83%
82%
Stede Broec
85%
86%
Venhuizen
89%
81%
Wervershoof
87%
84%
W-Koggenland
88%
74%
Wognum
83%
89%
Totaal
83%
79%
De nauwkeurigheidsmarge geeft aan welke afwijking de werkelijkheid kan hebben in vergelijking met de steekproef. In het onderzoek is uitgegaan van een nauwkeurigheidsmarge van vijf procent: dat wil zeggen dat de uitkomsten van de steekproef met vijf procent moeten worden opgeteld en afgetrokken om tot de marge te komen waarin de verdeling in de hele populatie zal liggen. De nauwkeurigheid blijft in alle gemeenten beneden deze marge. Respons (%)
Nauwkeurigheidsmarge
Andijk
78%
2,3
Drechterland
87%
4,3
Enkhuizen
84%
4,5
Hoorn
80%
1,8
Medemblik
85%
4,3
N-Koggenland
91%
4,1
Obdam
81%
4,3
Opmeer
83%
4,4
Stede Broec
85%
4,4
Venhuizen
89%
4,2
Wervershoof
87%
4,4
W-Koggenland
88%
4,4
Wognum
83%
4,4
Weging Om de representativiteit van de resultaten te controleren, is gekeken naar de werkelijke verdeling van de jeugd in de Westfriese populatie naar leeftijd en geslacht. De verhouding meisjes in de steekproef is vergelijkbaar met het percentage in de populatie. Ook is de leeftijdverdeling hetzelfde verdeeld in de steekproef en de populatie. Gemeentelijk waren wel kleine verschillen waarneembaar. Om dit te corrigeren is een weging toegepast naar geslacht en leeftijdsgroep, waarmee de resultaten representatief zijn voor de Westfriese populatie van 10 tot en met 15jarigen.
22
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
In de analyse is op hoofdpunten een uitsplitsing gemaakt naar (onder meer) gezinstype en etnische herkomst (zie paragraaf analyse). Na weging blijft de omvang van beide deelgroepen constant.
Achtergrondkenmerken van de respondenten. Steekproef
Na weging
- mannen
50
51
- vrouwen
50
49
Geslacht Geslacht
Leeftijd - 10-11 jarigen
34
33
- 12-15 jarigen
66
67
87
87
Etniciteit - autochtonen - westerse allochtonen
5
5
- niet-westerse allochtonen
8
9
- éénoudergezinnen
6
6
- overige gezinnen
94
94
gezinsvorm
Analyse Bij de analyse van de onderzoeksresultaten is een aantal uitsplitsingen naar deelgroepen gemaakt. Zo wilde de fusiegemeente Drechterland de kenmerken van de jongeren in Venhuizen en het voormalige Drechterland kunnen onderscheiden. In de gemeente Hoorn is gekozen voor een indeling in de zes wijken van de stad. Statistische verantwoording Verder is op kernpunten gekeken of de onderzoeksresultaten variëren naar woongemeente, leeftijdscategorie en geslacht van de jongeren. Ook is een tweetal nadere inhoudelijke deelanalyses uitgevoerd, te weten op gezinssamenstelling en etnische herkomst. Indien er een verschil is gevonden, wordt dit aangegeven in de tekst. Van een verschil wordt gesproken indien de percentages significant van elkaar verschillen. Voor de verschillen tussen de soorten opvang is dit getoetst met behulp van een chi-kwadraat toets. De verschillen tussen de twee metingen is getoetst met een t-toets. Er is gebruik gemaakt van een significantieniveau van 0,05. Het percentage jongeren dat geen antwoord heeft gegeven, is zeer klein. Deze percentages zijn dan ook buiten beschouwing gelaten. Dit heeft tot gevolg dat de aantallen per vraag niet in alle gevallen gelijk zijn.
23
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Gezinssamenstelling Voor de analyse en rapportage van de monitorgegevens is een uitsplitsing gemaakt naar jongeren die in een éénoudergezin opgroeien en jongeren die opgroeien in een ’traditioneel‘ tweeoudergezin. Deze uitsplitsing is gemaakt vanwege de in de onderzoeksliteratuur aangetoonde verschillen tussen jongeren die opgroeien in bovengenoemde gezinstypen en hun sociaaleconomische situatie, mate van welbevinden, persoonlijke ontwikkeling en schoolprestaties. Zo is het gemiddeld besteedbaar jaarinkomen van éénoudergezinnen significant lager dan dat van tweeoudergezinnen (CBS, 2004) en zijn er kleine verschillen in het welbevinden en zelfconcept tussen leden van één- en tweeoudergezinnen die in het algemeen in het nadeel van éénouderkinderen zijn, zo blijkt uit een vergelijkende literatuurstudie (Van Gelder, 2001). Ook zouden de schoolprestaties van éénouderkinderen achterblijven bij die van tweeouderkinderen (Diekstra ,1992). Allochtone en autochtone jongeren Naast een uitsplitsing naar gezinstype is bij de analyse tevens een uitsplitsing gemaakt naar allochtone2 en autochtone jongeren. Ook deze keuze is gebaseerd op gebleken verschillen tussen deze groepen op diverse terreinen. Uit een studie naar risicofactoren voor een problematische schoolloopbaan blijkt dat opvoedingsstijlen die de kans op dergelijke problemen vergroten, relatief vaker voorkomen bij allochtone jongeren (Rijken en Harms, 2001). Niet-westerse allochtonen verlaten het Nederlandse onderwijssysteem gemiddeld met een lager onderwijsniveau dan autochtone leerlingen (CBS, 2004). Verder resulteren cultureel-religieuze verschillen soms in een andere leefwijze en middelengebruik. Zo blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek in Amsterdam en Rotterdam dat het gebruik van alcohol onder bepaalde groepen allochtonen - met name mensen van Turkse en Marokkaanse komaf - aanzienlijk lager is dan onder de autochtone bevolking (Trimbos-instituut, 2005). 2002-2006 Voorts is waar mogelijk uiteraard een vergelijking met de resultaten van 2002 gemaakt. Dit was niet op alle onderwerpen mogelijk, vanwege de eerder beschreven aanpassingen in de vragenlijst. Voor een uitgebreider beeld van de ontwikkelingen door de tijd heen dienen de gemeentelijke rapportages als uitgangspunt. In de meting van 2002 zijn 12-23 jarigen benaderd. In de huidige meting is de vragenlijst is de leeftijd verlaagd naar 10 jaar. De bovengrens is gesteld op 15 jaar (in 2005 zijn de 16-23 jarigen benaderd). Indien er wordt vergeleken tussen beide metingen worden alleen de jongeren van 12-15 meegenomen in de analyse. Tevens blijkt dat er in 2002 in een viertal gemeenten (Andijk, Enkhuizen, Medemblik en Wervershoof) geen 12-jarigen zijn opgenomen. Dit maakt dat de verhouding jongeren ouder dan 12 jaar relatief groter is in 2002 dan in 2006. Het vergelijken is dan ook lastig.
2
Hierbij wordt de volgende definitie van het CBS gehanteerd: een allochtoon is een persoon die in Nederland
woonachtig is en in het buitenland is geboren en/of van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Allochtonen worden nader onderverdeeld in westerse allochtonen en niet-westerse allochtonen: Allochtonen uit Europa, Noord-Amerika, Australië, Japan en Indonesië/Nederlands-Indië worden gerekend tot de westerse allochtonen. Alle overige allochtonen worden aangeduid als niet-westerse allochtonen.
24
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
1.4 Leeswijzer In de navolgende hoofdstukken wordt de staat van de Westfriese jongeren op de verschillende onderwerpen achtereenvolgens beschreven. In hoofdstuk 2 wordt de psychosociale gezondheid van jongeren besproken, waarbij leefsituatie en toekomstperspectief aan de orde komen. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de leefstijl van jongeren aan bod, waarbij het roken, drinken en drugsgebruik worden besproken. Hoofdstuk 4 behandelt het onderwerp veiligheid met deelitems over criminaliteit, politiecontacten en veiligheidsbeleving. Daarna is in hoofdstuk 5 de dagbesteding van schoolgaande jongeren aan de orde. Behandeld worden onder meer schoolbeleving, gedrag in de pauze en pesten. Hoofdstuk 6 gaat over werk en financiën. Ook vrijwilligerswerk komt hier aan de orde. In hoofdstuk 7 is wonen het onderwerp: wat is de woonsituatie van de jeugd en wat vinden ze van ontmoetingsplekken in de buurt? Hoofdstuk 8 gaat over de vrije tijdsbesteding van de Westfriese jeugd waaronder sportdeelname en participatie aan het verenigingsleven. In hoofdstuk 9 staan de jongeren en de politiek centraal met onderwerpen als (verwacht) stemgedrag en participatie.
25
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
2.
Juni 2007
Psychosociale gezondheid en welzijn
In dit hoofdstuk staat de psychosociale gezondheid en welzijn van de Westfriese jongeren centraal. Er wordt gekeken naar de beoordeling van de eigen leefsituatie en houding ten opzichte van problemen. Tevens wordt ingegaan op het sociale netwerk en de vriendschappen van de jongeren. Tot slot komt de fysieke gezondheid van de jeugd aan bod. Leefsituatie Aan de jongeren is gevraagd hoe zij het leven over het algemeen beoordelen door middel van een rapportcijfer. Hierbij staat een 1 voor ‘het slechtste leven dat je je kunt voorstellen‘ en een 10 voor ‘het beste leven dat je je kunt voorstellen’. De jongeren beoordelen hun eigen leven vrij positief met gemiddeld een 8,23. Tussen de 13 Westfriese gemeenten bestaan geen noemenswaardige verschillen. Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. het rapportcijfer voor eigen leven. Geslacht: Geen. Leeftijd: De 10 en 11 jarigen geven gemiddeld een 8,5 voor hun eigen leven en de 12-15 jarigen gemiddeld een 8,1. Gezin: Jongeren uit éénoudergezinnen beoordelen het eigen leven met een lager cijfer (7,4) dan jongeren uit andere gezinnen (8,3). Etniciteit: Geen. Om na te gaan of jongeren tevreden zijn over hun eigen leefsituatie, is voor 12 verschillende onderwerpen gevraagd in welke mate zij hierover tevreden zijn4. Uit de resultaten blijkt dat zij over het contact met hun ouders het meest positief zijn. Bovendien blijkt meer dan 90 procent tevreden te zijn over zijn/haar vriend(inn)en, gezondheid en woonsituatie. De jongeren zijn het minst tevreden over hun seksualiteit, waarbij overigens wel opgemerkt dient te worden dat 65 procent van de jongeren aangeeft dat dit onderwerp op hen niet van toepassing is.
3
4
Deze resultaten zijn niet vergelijkbaar met de meting van 2002 omdat de antwoordcategorieën zijn aangepast. Deze resultaten zijn niet vergelijkbaar met de meting van 2002 omdat de antwoordcategorieën zijn aangepast.
26
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Figuur 2.1
Percentage (erg) tevreden over eigen leefsituatie*.
contac t ouders
93%
vriend(inn)en
92%
gezondheid
92%
woons ituatie
92% 89%
jezelf s c hool
81% 79%
andere broer(s )/zus (s en) vas te vriend(in)
72%
geld
72%
s eks ualiteit 0% *
21% 25%
50%
75%
100%
inclusief weet niet/niet van toepassing
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. tevredenheid over zichzelf. Geslacht: Meer jongens (93 procent) dan meisjes zijn tevreden over zichzelf (85 procent). Leeftijd: Meer 10-11 jarigen (95 procent) zijn tevreden met zichzelf dan 12-15 jarigen (87 procent). Gezin: 91 procent van de jongeren uit andere gezinnen is tevreden over zichzelf, terwijl 70 procent van de jongeren uit éénoudergezinnen dat is. Etniciteit: Geen.
27
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
De houding van jongeren ten opzichte van anderen en probleemsituaties staat in de volgende twee figuren centraal. In figuur 2.2 worden de negatief geformuleerde problemen in beeld gebracht. Uit de figuur blijkt dat jongeren zich (soms) snel dingen aantrekken. Bovendien vindt 84 procent het (soms) moeilijk om met anderen op te schieten. In totaal voelt 23 procent van de jongeren zich wel eens eenzaam. Figuur 2.2 Houding ten opzichte van problemen (negatief).
trekt dingen snel aan
17
55
29
met sommigen slecht opschieten
11
in gesprek mond houden
9
52
39
bang fouten te maken
9
54
37
moeilijk vrienden maken
9
wordt gauw kwaad
7
dingen zwaar opvatten
5
73
16
22
70 42
52 53
voelt zich ongelukkig 3
43
25
dag en nacht denken aan problemen 2
72 56
42
voelt zich eenzaam 2
21
0%
77 25%
50%
ja, vaak
75%
ja, soms
100%
nee, nooit
De meeste jongeren voelen zich vaak prettig in een groep (70 procent). Verder beschikt ruim de helft van de jongeren regelmatig over voldoende zelfvertrouwen en 42 procent kan zich vaak makkelijk concentreren. Het praten over problemen kost 57 procent van de jongeren soms moeite en 20 procent worstelt daar heel vaak mee. Ook hier zijn geen noemenswaardige verschillen met het vorige onderzoek waarneembaar. Figuur 2.3 Houding ten opzichte van problemen (positief). 70
voelt prettig in een groep 52
voldoende zelfvertrouwen makkelijk c oncentreren praat makkelijk over problemen 0%
28 42
42
6
49
23
9
57 25% ja, vaak
28
2
50% ja, s oms
20 75% nee, nooit
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Gevraagd is of jongeren makkelijk met anderen kunnen praten over dingen die ze dwars zitten. Uit figuur 2.4 blijkt dat de Westfriese jongeren vooral gemakkelijk praten met hun ouders. De meeste jongeren vinden het moeilijker om met hun broers en zussen of anderen over problemen te praten. Opvallend is dat 16 procent aangeeft dat praten met een vaste vriend(in) niet van toepassing is. Wellicht hebben zij geen vaste vriend(in). Ook hier bestaan geen noemenswaardige verschillen met het onderzoek van 2002. Figuur 2.4 Percentage jongeren dat (heel) gemakkelijk kan praten over dingen die ze dwars zitten met mensen in de omgeving.
moeder
87
vader
70
21
vrienden/-innen
68
23
vas te vriend(in)
66
broers /zus s en
14
54
anderen
50%
(heel) gemakkelijk
neutraal
16 6 3
22 75%
(heel) moeilijk)
3
8 1
14
40 25%
7
4
27
35
0%
21
10
100%
niet van toepas s ing
De jongeren konden aangeven in hoeverre ze het eens zijn met vijf stellingen over de eigen toekomst. Ook hier zijn de positieve en negatieve stellingen in twee afzonderlijke figuren in beeld gebracht5. Uit figuur 2.5 blijkt dat ruim de helft ervan overtuigd is dat alle wegen voor hem/haar openstaan en voor ruim eenderde van de jongeren (37 procent) geldt dat zij zich geen zorgen maken over de toekomst. Figuur 2.5 Percentage jongeren dat het eens is met de stellingen over de eigen toekomst.
ik heb het gevoel dat alle wegen voor mij opens taan ik maak me geen zorgen over de toekoms t, ik bes lis s pontaan op het moment zelf
51
35
37
0%
15
26
25%
37
50% (helemaal) eens
75% neutraal
100%
(helemaal) oneens
* exclusief geen mening
5
Deze resultaten zijn niet vergelijkbaar met de meting van 2002 omdat het een nieuw e vraag in het onderzoek van 2006 is.
29
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Jongeren zijn over het algemeen positief over de eigen toekomst. Het merendeel van de jongeren (68 procent) vindt dat hij/zij de toekomst in eigen hand heeft en ruim driekwart ziet de toekomst niet moedeloos tegemoet. Figuur 2.6 Percentage jongeren dat het eens is met de stellingen over de eigen toekomst.
ik denk niet veel na over mijn toekomst
27
wat er allemaal met mij gebeurt, heb ik niet in eigen hand
9
0%
47
20
13
ik zie de toekomst moedeloos tegemoet
26
68
15
76
25% (helemaal) eens
50% neutraal
75%
100%
(helemaal) oneens
* exclusief geen mening
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. de stelling ‘ik maak me geen zorgen om de toekomst’. Geslacht: Jongens (38 procent) zijn het vaker eens met de stelling ‘ik maak me geen zorgen om de toekomst’ dan meisjes (33 procent). Leeftijd: Het percentage 10 en 11 jarigen (46 procent) dat zich geen zorgen maakt over de toekomst is lager dan het percentage 12-15 jarigen (30 procent). Gezin: Meer jongeren uit andere gezinnen (38 procent) zijn het eens met de stelling ‘ik maak me geen zorgen om de toekomst’ dan jongeren uit éénoudergezinnen (24 procent). Etniciteit: Geen.
Sociale netwerken en vriendschappen De meeste Westfriese jongeren zijn zeer tevreden over het aantal vriendschappen dat zij hebben. In totaal is 94 procent van mening dat ze genoeg vriend(inn)en hebben. In vergelijking met 2002 zijn jongeren in de leeftijdscategorie van 12-15 jaar positiever over het aantal vriendschappen dat zij hebben.
30
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Aan de jongeren is eveneens gevraagd wat voor soort vriendschappen zij hebben. Vrijwel iedereen (98 procent) heeft schoolvrienden en driekwart heeft een goede vriend. Van de ondervraagde jongeren heeft 12 procent verkering. In vergelijking met de onderzoeksresultaten van 2002 zijn er weinig verschillen. Figuur 2.7 Sociaal netwerk en vriendengroep.
98%
schoolvrienden goede vriend
75%
goede vriendin
70%
stapvrienden
25%
verkering
12%
0%
25%
50%
75%
100%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. sociaal netwerk en vriendengroep. Geslacht: Meer meisjes (96 procent) hebben een goede vriendin dan jongens (42 procent). Meer jongens hebben een goede vriend (95 procent) dan meisjes (54 procent). Leeftijd: 12-15 jarigen (33 procent) hebben meer stapvrienden dan 10-11 jarigen (7 procent). Gezin: Jongeren uit éénoudergezinnen (33 procent) hebben meer stapvrienden dan jongeren uit andere gezinnen (24 procent). Etniciteit: Niet-westerse allochtonen (36 procent) hebben meer stapvrienden dan westerse allochtonen (26 procent) en autochtonen (23 procent). Bijna driekwart van de Westfriese jongeren heeft altijd iemand om naar toe te gaan in geval van problemen. Voor vijf procent geldt dat zij helemaal niemand hebben om te praten over ‘problemen thuis’. Ten opzichte van 2002 bestaan er nauwelijks verschillen. Figuur 2.8 Percentage dat bij problemen thuis iemand heeft om naartoe te gaan.
n ee 5%
ja, som s 24%
ja, altijd 72%
31
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. iemand om thuis naartoe te gaan bij problemen. Geslacht: Geen. Leeftijd: Geen. Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (10 procent) hebben niemand om naar toe te gaan dan jongeren uit andere gezinnen (4 procent). Etniciteit: Het aantal niet-westerse allochtonen (9 procent) dat niemand heeft om thuis naar toe te gaan bij problemen is hoger dan het aantal autochtonen (4 procent). De jongeren hebben aangegeven waar ze meestal naartoe gaan als ze uit school komen. Bijna driekwart gaat naar huis waar iemand aanwezig is. Een zeer klein deel van de jongeren gaat naar buiten/de straat op, naar familie of ergens anders heen zoals een oppas, een verzorgpaard, of het werk van de ouders.6 Figuur 2.9 Naar wie ga je meestal toe uit school/?
naar huis , daar is mees tal iemand
74%
naar een vriend of vriendin
14%
naar huis , dan ben ik mees tal alleen
6%
naar buiten/op s traat
3%
ergens anders heen
2%
naar familie
1%
0%
25%
50%
75%
100%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. waar naartoe gegaan wordt na school. Geslacht: Geen. Leeftijd: Jongeren van 12-15 jaar zijn na school meer alleen thuis (8%) dan 10 en 11 jarigen (2%). Gezin: Minder jongeren uit éénoudergezinnen (60 procent) treffen na school iemand thuis aan dan jongeren uit andere gezinnen (75 procent). Daarentegen komen meer van deze jongeren in een leeg huis (12 procent) of gaan naar een vriend(in) (21 procent) dan jongeren uit andere gezinnen (respectievelijk 6 en 14 procent. Etniciteit: Geen. Jongeren ontmoeten elkaar vooral op school. Ook bij vrienden thuis of de eigen woonplek zijn belangrijke ontmoetingsplaatsen. Ruim éénderde komt ook vrienden tegen bij sportverenigingen of op straat in de buurt. Slechts 3 procent treft elkaar in een buurthuis/jeugdhonk. Ten opzichte van 2002 is het meest opvallende verschil dat het aantal 12-15 jarige jongeren dat elkaar ontmoet in een café of discotheek met 10 procent is afgenomen (17 procent in 2002 en 7 procent in 2006).
6
Deze resultaten zijn niet vergelijkbaar met de meting van 2002 omdat in 2002 meerdere antwoorden gekozen mochten worden.
32
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Wellicht hangt dit lagere percentage samen met de identificatieplicht bij discotheken en verscherpte deurcontroles. Figuur 2.10 Plekken waar men vrienden meestal ontmoet.
84%
op s chool
52%
bij vrienden thuis
48%
bij mij thuis bij de s portvereniging
39%
op s traat in de buurt
38% 5%
in een café of dis cotheek
3%
in een buurthuis /jeugdhonk
5%
ergens anders
0%
25%
50%
75%
100%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. plekken waar men vrienden meestal ontmoet. Geslacht: Geen. Leeftijd: Van de jongeren van 12-15 jaar ontmoet 7 procent elkaar wel eens in een discotheek of café. Bij de 10-11 jarigen is dat 0 procent. Gezin: Minder jongeren uit éénoudergezinnen treffen hun vrienden thuis (40 procent) of bij vrienden thuis (46 procent) of bij sportverenigingen (31 procent) dan jongeren uit andere gezinnen (respectievelijk 49, 52 en 40 procent). Meer jongeren uit éénoudergezinnen ontmoeten vrienden op straat (42 procent) dan jongeren uit andere gezinnen (38 procent). Etniciteit: 50 procent van de niet-westerse allochtonen ontmoeten elkaar op straat. Dit is meer dan bij de westerse allochtonen (39 procent) en autochtonen (36 procent).
Fysieke gezondheid De jongeren is gevraagd hoe zij over hun gezondheid denken. Ruim de helft vindt zijn eigen gezondheid zeer goed, 40 procent vindt het goed en slechts 3 procent vindt zijn of haar gezondheid matig tot slecht. Figuur 2.11 Mening over eigen gezondheid. De jongeren is tevens gevraagd hoe vaak zij hun tanden poetsen. Het grootste gedeelte (71 57%
0%
40%
25%
50% zeer goed
goed
33
75% matig/slecht
3%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
procent) poets twee keer of vaker op een dag zijn of haar tanden. Van de jongeren poetst 3 procent niet elke dag maar zo af en toe zijn tanden. Figuur 2.12 Frequentie tandenpoetsen per dag.
minstens 2 keer per dag
71%
1 keer per dag
26% 3%
niet elke dag maar zo af en toe bijna nooit
0%
0%
25%
50%
75%
100%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. tandenpoetsen. Geslacht: Meer meisjes poetsen minstens 2 keer per dag (76 procent) hun tanden dan jongens (66%). Meer jongens (30%) poetsen één keer per dag hun tanden dan meisjes (22%). Leeftijd: Geen verschil. Gezin: Meer jongeren uit andere gezinnen poetsen minstens 2 keer per dag (71 procent) hun tanden dan jongeren uit éénoudergezinnen (64 procent). Meer jongeren uit éénoudergezinnen (31 procent) poetsen één keer per dag hun tanden dan jongeren uit andere gezinnen (26 procent). Etniciteit: Geen verschil. Vervolgens is gekeken naar de eetpatronen van de jongeren. De ruime meerderheid van de jongeren eet 7 dagen per week een ontbijt, lunch en warme maaltijd. Echter, groenten en fruit ontbreken hier in veel gevallen bij. Ongeveer een derde van de jongeren eet 7 dagen per week groente (35 procent) en fruit (36 procent). Tabel 2.1 Eetgedrag jongeren. aantal dagen per week
warme maaltijd
ontbijt
lunch
groenten
fruit
geen
0%
1%
1%
1%
3%
1 dag
1%
2%
1%
1%
6%
2 dagen
0%
2%
1%
1%
8%
3 dagen
0%
1%
1%
3%
12%
4 dagen
1%
1%
1%
8%
11%
5 dagen
4%
3%
9%
25%
15%
6 dagen
13%
3%
10%
25%
11%
7 dagen
80%
87%
76%
35%
36%
34
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Mantelzorg Van de Westfriese jongeren heeft 15 procent te maken met een persoon in de familie of directe omgeving die hulp nodig heeft7. Figuur 2.13 Hulpbehoevenden in directe omgeving.
15
86
0%
25%
50% Ja
75%
100%
Nee
In de meeste gevallen is het de moeder die langdurig ziek of gehandicapt is, psychische problemen heeft of verslaafd is. Ook de vader heeft relatief vaak dergelijke problemen. Figuur 2.14 Wie is hulpbehoevend?
19%
moeder vader
14%
opa/oma
10%
ander inwonend familielid
10% 9%
oom/tante nichtje/neef
4% 1%
buren anders
0%
7
11% 25%
50%
75%
100%
De vragen die betrekking hebben op mantelzorg zijn in 2002 niet opgenomen. De resultaten zijn dan ook niet vergelijkbaar.
35
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Bijna 1 op de 3 jongeren die in de directe omgeving te maken heeft met een hulpbehoevend persoon, is nooit betrokken bij het geven van hulp. Daarentegen helpt 21 procent van de jongeren dagelijks. Figuur 2.15 Frequentie verlening hulp. 21%
dagelijks 13%
meerdere keren per week
8%
1 keer per week
10%
meerdere keren per maand
7%
1 keer per maand
13%
enkele keren per jaar
29%
nooit 0%
25%
50%
75%
100%
Van de jongeren die zegt betrokken te zijn bij het helpen van de persoon in de directe omgeving, geeft 46 procent aan niet te willen dat de hulp wordt overgenomen door iemand anders. 24 procent van de jongeren die dagelijks hulp verleent, ziet graag dat iemand anders die overneemt of ondersteuning biedt.
Figuur 2.16 Wil je dat iemand anders de werkzaamheden overneemt of jou hierbij ondersteunt?
13%
0%
46%
25% ja
41%
50% nee
75%
weet niet/geen mening
36
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
3.
Juni 2007
Leefstijl
De Westfriese jongeren is in de jeugdmonitor gevraagd naar hun leefstijl. Daarbij is gekeken naar onderwerpen zoals roken, alcohol- en drugsgebruik. Ook de stroming waartoe de jongeren zichzelf rekenen en muziekvoorkeur is behandeld.
3.1 Roken Vijf procent van alle Westfriese jongeren geeft aan wel eens te hebben gerookt. Op basis van de achtergrondkenmerken geslacht, gezinssituatie en etniciteit bestaan geen noemenswaardige verschillen in het aantal rokende jongeren. Alleen op basis van leeftijd is wel een verschil zichtbaar. Hoe ouder de jongeren, hoe hoger het aandeel rokers. Jongeren van 10, 11 of 12 jaar roken vrijwel niet, terwijl 15 procent van de 15-jarigen rookt. In de gemeenten Stede Broec, Opmeer, Enkhuizen en Andijk ligt het hoogste aandeel jongerenrokers. In Obdam is dat percentage het laagst. Tabel 3.1 Percentage rokers per leeftijd. leeftijd
10 jaar
11 jaar
12 jaar
13 jaar
14 jaar
15 jaar
0%
0%
1%
4%
10%
15%
% rokers
Figuur 3.1 Percentage jongeren dat rookt, naar gemeente.
S tedebroec
6%
Opmeer
6%
Enkhuizen
6%
Andijk
6%
Hoorn
5%
Wes ter-Koggenland
5%
Noorder-Koggenland
5%
Wognum
5%
Drec hterland Medemblik
4% 4%
Wervers hoof
3%
Venhuizen
3%
Obdam 0%
2%
25%
50%
37
75%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
In 2002 rookte 11 procent van de Westfriese jongeren in de leeftijdscategorie van 12-15 jaar wel eens. Dit percentage is in 2006 afgenomen met 4 procent. De afname was het sterkst in de gemeente Wervershoof (afname 9 procent). In Wester-Koggenland daarentegen is het aantal rokers onder de jongeren toegenomen met 1 procent. Tabel 3.2 Percentage 12-15 dat rookt, naar gemeente, 2002 en 2006. Gemeente
2002
2006
Andijk
11%
8%
Drechterland
6%
6%
Enkhuizen
16%
9%
Hoorn
13%
7%
Medemblik
9%
7%
Noorder-Koggenland
10%
7%
Obdam
7%
2%
Opmeer
10%
9%
Stedebroec
11%
9%
Venhuizen
9%
4%
Wervershoof
14%
5%
Wester-Koggenland
6%
7%
Wognum
9%
7%
Totaal gemiddelde
11%
7%
Het grootste deel van de jongeren dat wel eens rookt, doet dat dagelijks (49 procent). Negentien procent rookt tenminste één keer per week. Een vergelijking met de vorige meting is niet mogelijk omdat in 2002 niet gevraagd is naar de rookfrequentie. Gemiddeld worden er door de Westfriese jongeren 28 sigaretten per week gerookt. Ook hier is een vergelijking met 2002 niet mogelijk. Figuur 3.2 Frequentie waarmee jongeren roken.
minder dan 1x per w eek 32%
iedere dag 49%
tenmins te 1 x per w eek, maar niet iedere dag 19%
38
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. het aantal sigaretten dat per week gerookt wordt. Geslacht: Jongens roken gemiddeld 30 sigaretten per week terwijl meisjes er gemiddeld 27 per week roken. Leeftijd: 12-15 jarigen roken gemiddeld 28 sigaretten per week. Gezin: Jongeren uit éénoudergezinnen roken gemiddeld 36 sigaretten per week terwijl jongeren uit andere gezinnen er 27 roken. Etniciteit: Westerse allochtonen roken gemiddeld 36 sigaretten per week terwijl niet-westerse allochtonen gemiddeld 32 sigaretten en autochtonen 28 sigaretten roken. Aan de rokers is gevraagd wat de houding van hun ouders is ten opzichte van het roken. Dat zij het afraden (30 procent) komt het meest voor. Verder geeft 23 procent van de jongeren aan stiekem te roken. Vijftien procent antwoordt dat hun ouders zich er bij hebben neergelegd. Vier procent van de ouders vindt het goed of zegt er niets van. De resultaten zijn niet vergelijkbaar met 2002 omdat de respondenten toen de mogelijkheid hadden meerdere antwoorden te geven, terwijl in 2006 maar één antwoord was toegestaan. Figuur 3.3 Wat vinden je ouders/verzorgers ervan dat je rookt?
30%
ze raden het af
23%
ze weten het niet
15%
ze hebben zich erbij neergelegd ze verbieden het
6%
ze vinden dat ik moet minderen
5%
ze vinden het goed
4%
ze zeggen er niets van
4%
0%
25%
50%
75%
100%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. de houding van ouders ten opzichte van roken. Geslacht: Meer meisjes (29 procent) roken stiekem dan jongens (16 procent). Het percentage ouders dat het roken goedkeurt, is groter bij jongens (6 procent) dan bij meisjes (3 procent). Meer ouders van jongens (36 procent) raden het roken af dan ouders van meisjes (25 procent). Leeftijd: 25 procent van de 12-15 jarigen rookt stiekem. Het percentage ouders van 10-11 jarige jongeren (6 procent) dat het roken afraadt, is lager dan bij ouders van 12-15 jarigen (32 procent). Gezin: Meer ouders van jongeren uit éénoudergezinnen (36 procent) hebben zich bij het roken neergelegd dan ouders uit andere gezinnen (13 procent). Etniciteit: Geen.
39
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
3.2. Alcohol Een kwart van de West-Friese jongeren van 10 t/m 15 jaar heeft wel eens alcohol gedronken. De jongeren drinken vooral in het weekend (89 procent). Op vrijdag en zaterdag wordt de meeste alcohol geconsumeerd. Ten opzichte van het vorige onderzoek bestaan hierin geen verschillen. Vrijwel geen enkele jongere van 10 of 11 jaar heeft ooit alcohol gedronken. Ook onder 12 jarigen komt het weinig voor. Van de 13 jarigen heeft bijna een kwart wel eens gedronken en onder 14 en 15 jarigen is het percentage respectievelijk 52 en 69 procent. In vergelijking met 2002 is het percentage jongeren dat zegt wel eens alcohol te hebben gebruikt, met name in de jongste leeftijdsgroepen afgenomen. Onder 14 en 15 jarigen is ook sprake van een afname van het aandeel ‘drinkers’, maar die is veel minder sterk en past in de landelijke trend van gestage daling.
Tabel 3.3 Alcoholgebruik (% dat zegt wel eens alcohol te hebben gebruikt) in 2002 en 2006, naar leeftijd. Leeftijd
20028
2006
10 jaar
-
2%
11 jaar
-
2%
12 jaar
17%
8%
13 jaar
47%
22%
14 jaar
68%
52%
15 jaar
80%
69%
8
In 2002 richtte de Westfriese Jeugdmonitor zich op jongeren van 12 jaar en ouder. Er zijn voor dit jaar dus geen gegevens over 10 en 11 jarigen beschikbaar.
40
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Op gemeenteniveau blijkt in Obdam het aandeel jongeren dat alcohol drinkt (32 procent) het hoogst. In Enkhuizen is dat aandeel het laagst (19 procent). Figuur 3.4 Percentage jongeren dat alcohol drinkt, naar gemeente.
32%
Obdam Opmeer
31%
Wervers hoof
30%
W-Koggenland
30% 29%
N-Koggenland Andijk
27%
Medemblik
26%
Drechterland
25%
Wognum
25%
S tedebroec
24%
Venhuizen
23%
Hoorn Enkhuizen 0%
22% 19% 25%
50%
75%
100%
In vergelijking met 2002 is in alle gemeenten het percentage jongeren dat zegt wel eens alcohol te hebben gedronken afgenomen. Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. het alcoholgebruik. Geslacht: Geen. Leeftijd: Alcoholgebruik komt onder 10-12 jarigen weinig voor. De meerderheid van 14 (52 procent) en 15 jarigen (69 procent) heeft wel eens gedronken. Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (34 procent) hebben wel eens alcohol gedronken dan jongeren uit andere gezinnen (24 procent). Etniciteit: Minder niet-westerse allochtonen (16 procent) dan westerse allochtonen (24 procent) en autochtonen (26 procent) hebben ooit alcohol gedronken.
41
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Aan de jongeren is gevraagd wanneer ze alcohol gebruiken, om hoeveel glazen het dan gaat. De meeste jongeren die alcohol drinken beperken zich tot een paar glazen. Tien procent van de jongeren drinkt 7 glazen of meer. De cijfers over de mate van het alcoholgebruik zijn vanwege de gewijzigde vraagstelling niet vergelijkbaar met 2002. Figuur 3.5 Aantal glazen dat jongeren per gelegenheid drinken, uitgesplitst naar een doordeweekse dag en het weekend.
59%
1 glas
42% 15% 18%
2 glazen
16% 10%
3 glazen
door de week
1%
4 glazen
8%
weekend
7% 6%
5 glazen 6 glazen
1%
7 glazen of meer
0%
6% 10%
0%
25%
50%
75%
100%
Om inzicht te krijgen in de frequentie waarmee men grote hoeveelheden alcohol per keer drinkt, is aan de jongeren die wel eens alcohol hebben gedronken, gevraagd hoe vaak het de afgelopen vier weken is voorgekomen dat bij één gelegenheid vijf of meer alcoholhoudende drankjes werd gedronken. Het grootste deel van de jongeren (42 procent) antwoordt dat dat niet één keer is voorgekomen. Bijna een kwart (23 procent) geeft aan de afgelopen vier weken één keer tijdens een gelegenheid 5 of meer glazen alcohol te hebben geconsumeerd. Slechts 3 procent dronk negen keer of vaker in de afgelopen 4 weken vijf of meer glazen met alcohol bij één gelegenheid. Een vergelijking met 2002 is niet mogelijk. Figuur 3.6 Hoe vaak heb je de afgelopen 4 weken vijf of meer drankjes met alcohol gedronken bij één gelegenheid?
42%
nooit 23%
1 keer 15%
2 keer
13%
3 of 4 keer 5 of 6 keer 7 of 8 keer 9 keer of vaker 0%
4% 2% 3% 25%
50%
42
75%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. de frequentie waarmee de afgelopen 4 weken vijf of meer drankjes met alcohol zijn gedronken. Geslacht: Geen. Leeftijd: Meer jongeren van 12-15 jaar (59 procent) drinken 5 of meer drankjes bij één gelegenheid dan jongeren van 10-11 jaar (41 procent). Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (67 procent) drinken 5 of meer drankjes bij één gelegenheid dan jongeren uit andere gezinnen (58 procent). Etniciteit: Geen. Indien gekeken wordt naar het alcoholgebruik van jongeren gedurende de afgelopen 4 weken voor de Westfriese gemeenten dan blijken er een aantal verschillen te bestaan. De jongeren in Medemblik en Drechterland zijn de grootste drinkers. In Andijk, Enkhuizen, Opmeer, Venhuizen en Wester-Koggenland wordt het minst vaak ‘stevig’ gedronken. Figuur 3.7 Percentage dat de afgelopen 4 weken negen keer of vaker vijf of meer drankjes met alcohol heeft gedronken bij één gelegenheid, naar gemeente.
11%
Medemblik
7%
Drechterland Obdam
5%
N-Koggenland
4%
Wervers hoof
4%
Wognum
3%
S tedebroec
2%
Hoorn
2%
Venhuizen
1%
Enkhuizen
1%
W-Koggenland
1%
Opmeer
1%
Andijk
1%
0%
25%
50%
43
75%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Het drinken van alcohol is volgens jongeren over het algemeen geen probleem voor hun ouders. Ruim de helft van de jongeren (55 procent) geeft aan dat de ouders het alcoholgebruik goedkeuren en nog eens 14 procent antwoordt dat hun ouders er niets van zeggen. Volgens twee procent van de jongeren wordt het drinken van alcohol door hun ouders verboden en vier procent van de jongeren antwoordt dat hun ouders er niets van weten of dat ze adviseren om het gebruik te minderen. De resultaten zijn niet met 2002 vergelijkbaar. Figuur 3.8 Houding van de ouders ten opzichte van het alcoholgebruik van de jongere.
55%
ze vinden het goed 16%
ze raden het af
14%
ze zeggen er niets van ze hebben zich erbij neergelegd
6%
ze weten het niet
4%
ze vinden dat ik moet minderen
4%
ze verbieden het 0%
2% 25%
50%
75%
100%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t de houding van de ouders ten opzichte van het alcoholgebruik. Geslacht: Geen. Leeftijd: De ouders van 10-11 jarigen (25 procent) zeggen minder vaak iets over het alcoholgebruik dan de ouders van 12-15 jarigen (13 procent). Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (10 procent) drinken zonder dat hun ouders dit weten dan jongeren uit andere gezinnen (3 procent). Het percentage ouders dat het gebruik van alcohol goedkeurt is hoger bij jongeren uit andere gezinnen (55 procent) dan bij jongeren uit éénoudergezinnen (47 procent). Etniciteit: De niet-westerse allochtonen (18 procent) drinken vaker stiekem alcohol dan westerse allochtonen (6 procent) en autochtonen (3 procent). De ouders van autochtonen (57 procent) keuren het alcoholgebruik vaker goed dan ouders van westerse allochtone jongeren (37 procent) en niet-westerse allochtonen (28 procent).
44
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Jongeren hebben aangegeven waar ze alcohol drinken. Alcohol wordt het meest gedronken thuis met anderen (50 procent). Verder wordt alcohol ook vaak thuis bij anderen of in een discotheek gedronken. Op school wordt geen alcohol genuttigd. Figuur 3.9 Plek waar jongeren drinken.
50%
thuis met anderen
46%
bij anderen thuis 33%
dis cotheek op s choolfees t
16%
café, terras of res taurant
15% 12%
thuis alleen
9%
buiten op s traat (en dan niet op een terras !)
5%
in de s portkantine of bij een vereniging op het werk op s chool
2% 0%
0%
25%
50%
75%
Niet alleen het aandeel jongeren dat alcohol drinkt is ten opzichte van het vorige onderzoek afgenomen, ook worden er minder locaties genoemd waar alcohol wordt gedronken.
45
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Tabel 3.4 Plek waar jongeren drinken, 2002 en 2006. 2002
2006
Thuis met anderen
52%
52%
Bij anderen thuis
50%
47%
Discotheek
45%
34%
Op schoolfeest
27%
16%
Café, terras of restaurant
27%
16%
Thuis alleen
18%
12%
Buiten op straat (geen terras)
10%
9%
In de sportkantine/vereniging
10%
5%
Op het werk
3%
2%
Op school
3%
0%
Veel jongeren (83 procent) zijn niet van plan het alcoholgebruik aan te passen. Zes procent is van plan in de toekomst minder te gaan drinken, terwijl 11 procent zegt meer te zullen gaan drinken. In 2002 is deze vraag niet gesteld aan de jongeren. Figuur 3.10 Ben je van plan om binnenkort meer of minder alcohol te gaan drinken dan je nu doet?
(v eel) meer 11%
(v eel) minder 6%
niet meer/niet minder 83%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. intentie om alcoholgebruik aan te gaan passen. Geslacht: Meer jongens (14 procent) dan meisjes (8 procent) zijn van plan meer alcohol te gaan drinken. Leeftijd: 17 procent van de 10 en 11 jarigen is van plan in de toekomst minder alcohol te gaan consumeren. Bij de 12-15 jarigen is dit percentage lager (6 procent). Een ander deel van de 10-11 jarigen (14 procent) is daarentegen van plan meer te gaan drinken. Dit is meer dan bij de 12-15 jarigen (11 procent). Gezin: Geen. Etniciteit: Van de westerse allochtonen geeft 17 procent aan in de toekomst meer te willen gaan drinken, terwijl slechts 7 procent van de niet-westerse allochtonen en 11 procent van de autochtonen dit voornemen heeft.
46
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
3.3. Drugs en andere middelen Over het drugsgebruik zijn in de enquête vier vragen opgenomen. De jongeren is onder andere een lijst met drugsmiddelen voorgelegd. Hierbij is de vraag gesteld of ze deze middelen wel eens hebben gebruikt en zo ja, wanneer voor het laatst. Van alle jongeren geeft 8 procent aan wel eens drugs te hebben gebruikt. Het gebruik is het grootst onder de groep 12-15 jarigen. Gemiddeld tien procent van de jongeren in deze leeftijdscategorie geeft aan ooit drugs te hebben gebruikt. In vergelijking met het vorige onderzoek is dit gebruik afgenomen. In 2002 heeft 12 procent van de 12-15 jarige jongeren wel eens drugs gebruikt. Tabel 3.5 Drugsgebruik per leeftijd Leeftijd
10 jaar
11 jaar
12 jaar
13 jaar
14 jaar
15 jaar
2%
2%
5%
7%
12%
21%
% drugsgebruikers
Indien de resultaten van het drugsgebruik worden vergeleken per gemeente dan blijkt het percentage jongeren dat wel eens drugs heeft gebruikt binnen de gemeenten Wester-Koggenland en Hoorn het hoogst te zijn. In Venhuizen is het drugsgebruik het laagst. Figuur 3.11 Percentage jongeren 10-15 jarigen dat drugs gebruikt, naar gemeente.
Wester-Koggenland
9%
Hoorn
9%
Wervershoof
8%
Stedebroec
8%
Opmeer
8%
Drechterland
8%
Andijk
8%
Wognum
7%
Noorder-Koggenland
7%
Medemblik
7%
Obdam
6%
Enkhuizen
5%
Venhuizen
3%
0%
25%
50%
47
75%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Indien de resultaten van het vorige onderzoek worden vergeleken per gemeente dan blijkt dat het drugsgebruik in sommige gemeenten is toegenomen en in andere afgenomen. Binnen de gemeente Enkhuizen is het drugsgebruik bijvoorbeeld met maar liefst 15 procent afgenomen. De sterkste toename in het drugsgebruik zien we in Wester-Koggenland. Tabel 3.6 Percentage 12-15 jarigen dat drugs gebruikt, naar gemeente, 2002 en 2006. 2002
2006
Andijk
9%
10%
Drechterland
9%
11%
Enkhuizen
22%
7%
Hoorn
15%
11%
Medemblik
13%
8%
N.-Koggenland
13%
9%
Obdam
8%
8%
Opmeer
7%
11%
Stedebroec
11%
12%
Venhuizen
7%
5%
Wervershoof
7%
11%
W.-Koggenland
8%
14%
Wognum
8%
9%
Totaal gemiddelde
12%
10%
Gemeente
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. drugsgebruik. Geslacht: Iets meer meisjes (8 procent) dan jongens (7 procent) hebben ooit drugs gebruikt. Leeftijd: Meer 12-15 jarigen (10%) hebben ooit drugs gebruikt dan 10-11 jarigen (2%). Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (13 procent) hebben ooit drugs gebruikt dan jongeren uit andere gezinnen (7 procent). Etniciteit: Geen Van de voorgelegde soorten drugs wordt hasj/wiet door de Westfriese jongeren het meest gebruikt (4 procent gebruikte dit ooit). Volgend op hasj/wiet worden ook slaap- en/of kalmeringsmiddelden, afslankmiddelen en lachgas door een zeer klein gedeelte van de Westfriese jongeren genoemd. De overige middelen worden vrijwel niet of nauwelijks gebruikt (minder dan 1 procent). Binnen de groep 12-15 jarigen gebruikte 5 procent ooit hasj/wiet. In 2002 lag dit percentage hoger, namelijk 8 procent. Verder zijn er geen noemenswaardige verschillen met het vorige onderzoek op het gebied van soorten drugs die door de jongeren wordt gebruik.
48
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Tabel 3.7 Drugsgebruik in 2006. % Gebruikt drugs of andere middelen
8%
Gebruikte middelen - hasj / wiet
4%
- slaap en/of kalmeringsmiddelen
3%
- lachgas
1%
- afslankmiddelen
1%
Naast ooit-gebruik is ook gekeken naar actueel gebruik. In figuur 3.12 is het gebruik van de verschillende middelen uitgesplitst naar gebruik in het afgelopen jaar en gebruik van langer dan 1 jaar geleden. Zoals in de figuur opvalt, is vooral hasj/wiet het meest recent gebruikt. Figuur 3.12 Het gebruik van (soft)drugs en andere middelen, uitgesplitst naar langer dan 1 jaar geleden en korter dan 1 jaar geleden, in procenten van de gebruikers. Deze cijfers zijn echter indicatief omdat het gaat om zeer kleine aantallen gebruikers.
has j/wiet
20
80
afs lankmiddelen
33
66
s laap- en/of kalmerings middelen
34
66
44
lachgas 0%
56
25%
50%
langer dan 1 jaar geleden
75%
100%
korter dan 1 jaar geleden
Voor vijf verschillende soorten drugs hebben de jongeren aangegeven of dit hen wel eens is aangeboden en zo ja, waar zij deze middelen aangeboden hebben gekregen. Twaalf procent van de jongeren geeft aan wel eens hasj/wiet aangeboden te hebben gekregen. Dit gebeurde vooral op straat of op school. Slaap- en/of kalmeringsmiddelen is zes procent van de jongeren wel eens aangeboden en dan met name thuis. Vier procent geeft aan dat hem/haar wel eens cocaïne of speed is aangeboden. Dit gebeurde meestal op straat. Tot slot heeft 5 procent van de Westfriese jongeren wel eens XTC aangeboden gekregen. Dit gebeurde vooral op straat. Ten opzichte van 2002 is het aanbod van hasj/wiet met 1 procent afgenomen. Het aanbod van XTC, cocaïne, speed en slaapmiddelen is daarentegen met een aantal procenten toegenomen.
49
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Tabel 3.8 Aanbod van drugs. % wel eens
Toplocatie waar drugs worden aangeboden
aangeboden hasj/wiet
12%
op straat (5%)/op school (4%)
XTC
5%
op straat (1%)
cocaïne
4%
op straat (1%)
speed
4%
op straat (0,4%)
slaap- en/of kalmeringsmiddelen
6%
bij mij thuis (2%)
Ook ten aanzien van het drugsgebruik is aan de jongeren gevraagd hoe hun ouders daar tegenover staan9. In vergelijking met het roken en het alcoholgebruik gebeurt het drugsgebruik vaker zonder dat de ouders er iets vanaf weten. Bijna de helft (49 procent) van de jongeren geeft aan dat hun ouders niets van het drugsgebruik afweten. Volgens 23 procent van de jongeren wordt het drugsgebruik door hun ouders verboden. Zes procent van de jongeren die wel eens drugs gebruiken, geeft aan dat hun ouders het goed vinden. Figuur 3.13 Houding van de ouders ten opzichte van het drugsgebruik van de jongeren.
49%
ze weten het niet ze verbieden het
23% 15%
ze raden het af ze zeggen er niets van
6%
ze vinden het goed
6%
ze hebben zich erbij neergelegd ze vinden dat ik moet minderen
2% 0%
0%
25%
50%
75%
100%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. de houding van ouders ten opzichte van drugsgebruik. Geslacht: Het percentage ouders dat het gebruik van drugs verbiedt, is groter bij de ouders van jongens (31 procent) dan bij meisjes (13 procent). Meer ouders van meisjes (60 procent) zijn niet op de hoogte van het drugsgebruik van hun dochter dan bij de ouders van jongens (39 procent). Leeftijd: 50 procent van de 10-11 jarige kinderen geeft aan dat hun ouders het gebruik van drugs verbieden. Bij de 12-15 jarigen ligt dit percentage lager (22 procent). Meer 12-15 jarigen (51 procent) gebruiken stiekem drugs dan 10 en 11 jarigen (0 procent). Gezin: Minder jongeren uit éénoudergezinnen (33 procent) gebruiken stiekem drugs dan jongeren uit andere gezinnen (50 procent). Etniciteit: 69 procent van de westerse allochtone jongeren verzwijgt het drugsgebruik. Bij autochtone en niet-westerse allochtonen ligt dit percentage lager (respectievelijk 48 en 59 procent).
9
Deze vraag is niet in 2002 voorgelegd.
50
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Het gelijktijdig gebruik van (soft)drugs in combinatie met alcohol is niet zonder risico’s. Daarom is aan de drugsgebruikende jongeren gevraagd of men wel eens op één dag of avond (soft)drugs én alcohol heeft gebruikt10. Vijfenzestig procent heeft op één dag of avond wel eens (soft)drugs én alcohol gebruikt. De combinatie van alcohol met hasj/wiet wordt veruit het meest genoemd.
3.4. Gokken Er zijn verschillende mogelijkheden om te gokken. De jongeren hebben aangegeven hoe vaak ze de afgelopen 12 maanden geld hebben uitgegeven aan kaartspelen, gokkast/fruitautomaat en krasloten. In 2006 heeft 2 procent geld uitgegeven aan kaartspelen, 11 procent aan gokkasten en fruitautomaten en 4 procent aan krasloten. In vergelijking met het vorige onderzoek bestaan hierin weinig verschillen. Figuur 3.14 Aantal jongeren dat de afgelopen 12 maanden geld heeft uitgegeven aan gokken.
kaarts pelen
98%
gokkas t/fruitautomaat
90%
kras loten
0%
8%
96%
20% 0 keer
40% 1-3 keer
4%
60% 4-12 keer
80%
100%
>12 keer
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. het gokken onder de jongeren. Geslacht: Geen. Leeftijd: Geen. Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (8 procent) hebben minstens 1x geld uitgegeven aan krasloten dan jongeren uit andere gezinnen (3 procent). Etniciteit: Van de niet-westerse allochtonen heeft 5 procent de afgelopen 12 maanden geld uitgegeven aan gokkasten/fruitautomaten. Bij autochtonen ligt dit percentage iets hoger (10 procent).
10
Dit is een nieuw toegevoegde vraag in de monitor van 2006
51
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
De meerderheid van de gokkende jongeren (69 procent) besteedt minder dan 5 euro per maand aan kaartspelen, gokkasten en krasloten. Daarnaast geeft 21 procent aan per maand 5 tot 10 euro aan gokken uit te geven. Een zeer klein deel van de Westfriese jongeren (3 procent) kan gerekend worden tot de ‘grotere’ gokkers: zij geven maandelijks meer dan 25 Euro uit aan gokken11. Tabel 3.9 Gemiddeld besteed geld aan gokken per maand. percentage < 5 euro
69%
5-10 euro
21%
10-25 euro
7%
> 25 euro
3%
Eerder is beschreven dat één op de tien jongeren wel eens op gokkasten/fruitautomaten speelt. De gokkasten/fruitautomaten waar jongeren meestal op spelen, staan op de kermis (78 procent). Ook in een café (4 procent) en de snackbar/friettent (4 procent) wordt wel eens een gokje gewaagd. Andere plekken waar men speelt zijn op vakantiebestemmingen, pretparken en restaurants. De percentages zijn niet vergelijkbaar met 2002 omdat in dat jaar meerdere antwoorden op deze vraag gegeven mochten worden. Figuur 3.15 Waar staat de gokkast/fruitautomaat waar je meestal op speelt?
78%
kermis snackbar/friettent
4%
café
4%
verenigingsgebouw, sportkantine
1%
automatenhal
1%
coffeeshop
0%
buurt-, jongerencentrum, jeugdhonk
0%
ergens anders
11%
0%
25%
50%
75%
100%
Behalve naar de plaats waar men speelt, is ook gevraagd wanneer men dit meestal doet. De meeste jongeren spelen op een gokkast/fruitautomaat tijdens een bezoek aan de kermis (63 procent). Daarnaast gokt één op de tien jongeren (10 procent) tijdens de vakantie. Deze vraag is niet vergelijkbaar met het vorige onderzoek omdat toen de antwoordcategorie ‘kermis’ niet werd genoemd.
11
In 2002 zijn andere categorieën gehanteerd, de resultaten zijn niet vergelijkbaar.
52
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Figuur 3.16 Wanneer speel je meestal op een gokkast/fruitautomaat?
tijdens kermis
63%
vakantie
10% 3%
in het weekend door de week
1%
anders
3%
0%
25%
50%
75%
100%
3.5. Internetgebruik De jongeren is ook gevraagd of zij internet gebruiken. Bijna alle jongeren (97 procent) maakt gebruik van internet. Dit gebeurt al op vrij jonge leeftijd; 92% van de 10-jarigen geeft aan internet te gebruiken. Figuur 3.17 Maak je wel eens gebruik van internet?
97
0%
25%
3
50%
75%
Ja
100%
Nee
Het merendeel (62 procent) gebruikt internet dagelijks en 31 procent enkele keren per week. Slechts een klein deel (6 procent) maakt minder dan 1 maal per week gebruik van internet. Figuur 3.18 Hoe vaak gebruik je meestal internet?
Dagelijks
62%
Aantal keer per week
Minder dan één keer per week 0%
31%
6%
25%
50%
53
75%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Hoe ouder de jongeren worden, hoe meer men zich bezighoudt met internet. Van de jongeren van 10 jaar gebruikt ongeveer een derde (30%) dagelijks het internet. Daarentegen gebruikt een ruime meerderheid van de jongeren ouder dan 12 jaar dagelijks het internet. Gemiddeld gebruiken de jongeren het internet 2,4 uur per week voor school, studie en huiswerk. In de vrije tijd wordt het internet nog meer gebruikt; gemiddeld 8,6 uur per week. Tabel 3.10 Mate gebruik internet naar leeftijd. dagelijks
aantal keer per week
minder dan 1 keer per week
9 of 10 jaar
30%
54%
16%
11 jaar
44%
46%
10%
12 jaar
59%
36%
6%
13 jaar
71%
25%
4%
14 jaar
82%
16%
2%
15 jaar
86%
13%
2%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. internetgebruik. Geslacht: Meer jongens internetten dagelijks (64 procent) dan meisjes (60 procent). Daarentegen internetten meer meisjes (34 procent) dan jongens (29 procent) een aantal keer per week. Leeftijd: Meer jongeren van 12-15 jaar (74 procent) maken dagelijks gebruik van internet dan jongeren van 10-11 jaar (38 procent). Gezin: 67 procent van de jongeren uit éénoudergezinnen gebruikt dagelijks het internet. Bij andere gezinnen ligt dit percentage lager namelijk 62 procent. Etniciteit: Geen.
3.6. Gedrag van vrienden Jongeren zijn over het algemeen gevoelig voor de druk die uitgaat van het gedrag van leeftijdsgenoten en vrienden. Om deze reden is gevraagd hoe vaak de mensen waar jongeren mee omgaan bepaalde dingen doen. Het gebruiken van drugs (anders dan hasj of wiet), het spelen op een gokkast en het gebruiken van kalmerende middelen komen het minst vaak voor. Elke week sporten is een vorm van gedrag dat het meeste voorkomt. Van de jongeren zegt 64 procent dat de meeste mensen waar ze mee omgaan dit doen. Figuur 3.19 Hoeveel van de mensen met wie je omgaat, doen de volgende dingen?
98
drugs (anders dan hasj of wiet)
20
op een gokkast, fruitautomaat spelen
96
40
kalmerende m iddelen gebruiken
96
30
95
50
wedden of kaarten om geld hasj of wiet gebruiken
92 89
tenminste eens per week dronken zijn dagelijks sigaretten roken
77
spijbelen
77
elke week alcohol drinken elke week sporten
8 1 10 1 20 21
72 5 0%
niem and
54
23
31 25%
4 1 6
64 50% een paar
75% de meesten
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
3.7. Leefstijlen12 Soms vinden jongeren dat ze bij een bepaalde leefstijl of stroming horen. De muziekstijl en kledingtrend speelt vaak een rol in de keuze voor uitgaansgelegenheden en deze informatie kan van nut zijn voor bijvoorbeeld jongerencentra bij het aantrekken van bepaalde doelgroepen. Om deze reden is aan de jongeren gevraagd tot welke stroming zij zichzelf rekenen. De meerderheid van de Westfriese jongeren (48 procent) vindt zichzelf een eigen stijl hebben. Er kan hieruit afgeleid worden dat veel jongeren niet in een bepaald hokje geplaatst willen worden. Daarnaast rekent 35 procent zichzelf tot de ‘doorsneemensen’. De stroming waarmee de jongeren zich het meest identificeren, is de ‘hiphop stijl’ (9 procent). Vier procent van de jongeren noemt iets anders, zoals sportief en hip. De groep die zichzelf tot de skinhead/Lonsdale stroming rekent, is klein: slechts één procent van de Westfriese jongeren geeft aan zich onderdeel te voelen van deze stroming die wel wordt gezien als een uitingsvorm van aanhangers van de extreemrechtse ideologie. Dit laatste beeld wordt overigens niet door alle liefhebbers van de skinhead/Lonsdale-stijl onderschreven. Figuur 3.20 Tot welke stroming reken jij jezelf?
eigen s tijl
48%
doors nee
35% 9%
hiphop s kate
2%
tranc e
1%
lons dale
1%
alternatief
1%
gothic
0%
metalhead
0%
anders
4% 0%
25%
50%
75%
100%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. leefstijlen. Geslacht: Meer meisjes (53 procent) dan jongens (43 procent) hebben een eigen stijl. Leeftijd: Meer 10 en 11 jarigen (54 procent) dan 12-15 jarigen (47 procent) omschrijven hun stijl als ‘mijn eigen stijl’. Gezin: Minder jongeren uit éénoudergezinnen (29 procent) noemen ‘doorsnee’ als leefstijl dan jongeren uit andere gezinnen (35 procent). Etniciteit: Meer niet-westerse allochtonen rekenen zich tot de hiphop-stijl (25%) dan autochtonen (7%) en westerse allochtonen (12%). Ook beschouwen minder niet-westerse allochtonen zich als ‘doorsnee’ (19%) dan de andere bevolkingsgroepen (autochtoon: 48% en westerse allochtonen: 47%). 12
Het thema leefstijlen is een nieuw toegevoegd onderwerp in de jeugdmonitor van 2006
55
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Leefstijlen hangen voor een belangrijk deel samen met bepaalde muziekstijlen. Aan de jongeren is gevraagd welke muziekstijl het best bij hen past. Top40/hitparademuziek komt het meeste voor: 42 procent noemt dit muziekgenre. Hiphop en rap wordt door 13 procent van de jongeren genoemd. Figuur 3.21 Welke muziekstijl past het meest bij jezelf?
42%
top40 muziek 13%
hiphop, rap hardcore
5%
‘gewone’ rock
4%
house, trance, dance, techno
4%
soul, R&B
4%
nederlandse popmuziek
3%
klassieke muziek
1%
metal
1%
jazz, triphop, ambient
1%
dancehal, reggaeton
1%
reggae
1%
gospel, relipop
0%
gothic, wave
0%
punk, grunge
0%
smartlappen
0%
clubhouse, mellow
0%
anders 0%
7% 25%
50%
75%
100%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. muziekstijlen. Geslacht: Jongens (36 procent) vinden top40 muziek minder passend dan meisjes (58 procent). Meer jongens zien hiphop/rap echter als meer passend (21 procent) dan meisjes (9 procent). Leeftijd: Geen. Gezin: Minder jongeren uit een éénoudergezin (38 procent) noemen top40 muziek dan jongeren uit andere gezinnen (48 procent). Etniciteit: Niet-westerse allochtonen vinden in mindere mate (22 procent) dat top40 bij hen past dan autochtonen (50 procent) en westerse allochtonen (39 procent). De niet-westerse allochtonen noemen daarentegen meer hiphop/rap (37 procent) dan autochtonen (12 procent) en westerse allochtonen (23 procent).
56
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
4.
Juni 2007
Veiligheid
In dit hoofdstuk staat het thema veiligheid centraal. Daarbij wordt gekeken of de Westfriese jongeren het afgelopen jaar een delict hebben gepleegd en hoe zij hun eigen veiligheid ervaren. Tevens wordt gekeken naar het slachtofferschap van de Westfriese jongeren.
4.1 Criminaliteit Jongeren konden voor 24 verschillende delicten en overtredingen aangeven hoe vaak ze deze de afgelopen 12 maanden hebben gepleegd. Zesendertig procent van alle Westfriese jongeren geeft in 2006 aan één of meerdere delicten te hebben gepleegd. In Stede Broec, Medemblik en Enkhuizen is het percentage jongeren dat een delict heeft gepleegd het hoogst, terwijl het percentage in Drechterland en Venhuizen het laagst is. Figuur 4.1 Percentage dat afgelopen 12 maanden enig delict heeft gepleegd in 2006, naar gemeente.
S tedebroec
44%
Medemblik
41%
Enkhuizen
40%
Hoorn
37%
Obdam
37%
Andijk
36%
Opmeer
36%
Wognum
33%
N-Koggenland
33%
W-Koggenland
32%
Wervers hoof
32%
Venhuizen
31%
Drechterland
30%
0%
25%
50%
75%
100%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. aantal gepleegde delicten. Geslacht: Meer jongens (43%) dan meisjes (30 procent) hebben wel eens een delict gepleegd. Leeftijd: Meer jongeren van 12-15 jaar (41 procent) hebben het afgelopen jaar een delict gepleegd dan 10 en 11 jarigen (27 procent). Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (53 procent) hebben minstens één delict gepleegd dan jongeren uit andere gezinnen (64 procent). Etniciteit: Van de niet-westerse allochtonen heeft 44 procent het afgelopen jaar één of meerdere delicten gepleegd. Bij de autochtonen en westerse allochtonen ligt dit percentage lager (respectievelijk 35 en 36 procent).
57
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Het percentage jongeren van 12-15 jaar dat zegt schuldig te zijn aan enig delict of overtreding gedurende het afgelopen jaar is ten opzichte van 2002 met 5 procent afgenomen. In Wervershoof is het percentage jongeren dat het afgelopen jaar een delict heeft gepleegd het sterkst gedaald. Opmeer laat geen verschil met 2002 zien en alleen in Obdam en Stede Broec is een kleine toename waarneembaar. Tabel 4.1 Percentage 12-15 jarigen dat de afgelopen 12 maanden een delict heeft gepleegd, naar gemeente, 2002 en 2006. Gemeente
2002
2006
Andijk
46%
40%
Drechterland
45%
36%
Enkhuizen
52%
42%
Hoorn
46%
42%
Medemblik
56%
46%
Noorder-Koggenland
41%
39%
Obdam
39%
43%
Opmeer
40%
40%
Stedebroec
46%
48%
Venhuizen
42%
32%
Wervershoof
56%
36%
Wester-Koggenland
41%
38%
Wognum
42%
36%
totaal gemiddelde
46%
41%
Zoals uit figuur 4.2 blijkt, heeft 32 procent van de Westfriese jongeren de afgelopen 12 maanden 1 tot 4 soorten delicten gepleegd. Een klein percentage (4 procent) geeft aan 5 tot 8 delicten gepleegd te hebben en slechts 1 procent van de jongeren is schuldig aan meer dan 8 soorten delicten. Figuur 4.2 Percentage dat afgelopen 12 maanden delicten heeft gepleegd.
63
0%
25%
geen delicten
1-4 delicten
32
50%
75%
5-8 delicten
4 1
100%
meer dan 8 delicten
In 2002 pleegde 37 procent van de 12-15 jarige jongeren 1 tot 4 delicten. In 2006 is dit percentage gedaald tot 35 procent.
58
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Tabel 4.2 Percentage 12-15 jarigen dat de afgelopen 12 maanden een delict heeft gepleegd, 2002 en 2006. 2002
2006
geen delicten
54%
59%
1-4 delicten
37%
35%
5-8 delicten
7%
5%
meer dan 8 delicten
2%
1%
Per jongere is het aantal verschillende soorten delicten en overtredingen dat in de afgelopen 12 maanden werd begaan, bij elkaar opgeteld. De Westfriese jongeren hebben het afgelopen jaar gemiddeld 3 verschillende soorten delicten gepleegd. Indien de jongeren die geen delict hebben gepleegd, worden meegenomen in de berekening dan is het gemiddelde 1,4. Op gemeentelijk niveau zijn kleine verschillen te zien. Jongeren uit Medemblik hebben het afgelopen jaar gemiddeld het meeste aantal verschillende (2,8) delicten gepleegd. In Wervershoof ligt dat gemiddelde het laagst (gemiddeld 1,8). Hoewel het percentage jongeren van 12-15 jaar dat zegt schuldig te zijn aan enig delict of overtreding ten opzichte van het vorige onderzoek iets is afgenomen, is het gemiddelde aantal gepleegde delicten (exclusief niet-plegers) vrij constant gebleven. In 2006 hebben 12-15 jarigen gemiddeld 2,6 delicten gepleegd (gemiddeld 1,1 inclusief de niet-plegers). In het vorige onderzoek was dit gemiddelde iets lager, namelijk 2,4 (gemiddeld 0,9 inclusief niet-plegers). Figuur 4.3 Gemiddeld aantal gepleegde delicten (excl. niet-plegers) in 2006.
2 ,8
Medemblik Hoorn
2 ,6
W- Kogge nland
2,5
Opme er
2,5
S tedebroe c
2 ,4 2 ,4
N- Kogge nland Dre c hterland
2 ,3
A ndijk
2 ,3
Obdam
2 ,1
Enkhuiz e n
2 ,1
Wognum
2
V e nhuiz e n
2 1,8
Werv ers hoof 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. gemiddeld aantal gepleegde delicten in 2006. Geslacht: Bij jongens (1,1) ligt gemiddelde aantal gepleegde delicten hoger dan bij meisjes (0,7). Leeftijd: Het gemiddelde aantal gepleegde delicten ligt bij de 12-15 jarigen (1,1) hoger dan bij de 10-11 jarigen (0,5). Gezin: Jongeren uit éénoudergezinnen (1,7) hebben de afgelopen 12 maanden gemiddeld meer delicten gepleegd dan jongeren uit andere gezinnen (0,8). Etniciteit: Geen.
59
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
De percentages in de volgende figuur geven aan welk deel van de jongeren het delict het afgelopen jaar minimaal één keer heeft gepleegd. Van de verschillende soorten delicten en overtredingen komt het beschadigen of kapot maken van beplanting het meest voor (19 procent). Daarnaast wordt betrokkenheid bij een gevecht of onenigheid tussen mensen op een openbaar terrein onder de Westfriese jongeren veel genoemd. De overige delicten zijn door minder dan 10 procent van de jongeren begaan. Een opvallend verschil met het vorige onderzoek is dat 17 procent van de 12-15 jarigen in 2002 aangeeft tenminste één keer met de bus of trein is meegereden zonder te betalen. In het onderzoek van 2006 ligt dit percentage veel lager, namelijk 5 procent. Ook een brandje stichten bleek in 2002 (18 procent) veel meer te worden gedaan dan in 2006 (7 procent). Figuur 4.4 Percentage jongeren dat het delict de afgelopen 12 maanden tenminste één keer heeft gepleegd.
beplanting beschadigd of kapot gemaakt
19%
betrokkenheid bij gevecht of onenigheid op openbaar terrein
16%
bekladding
7%
diefstal op school
6%
een brandje gesticht
6%
een wapen gedragen
6%
iemand lastiggevallen of gedreigd in elkaar te slaan
4%
diefstal uit winkel minder dan 5 euro
4%
meegereden met de bus of trein zonder te betalen
4%
weggelopen van huis
3%
met opzet een fiets vernield
2%
auto beschadigd of vernield
2%
ruiten ingegooid
2%
heling
1%
iemand in elkaar geslagen
1%
met opzet een straatlantaarn vernield
1%
diefstal uit winkel van meer dan 5 euro
1%
binnendringing met de bedoeling iets mee te nemen
1%
geld gepikt uit een telefooncel of een automaat
1%
diefstal fiets
1%
bushokje beschadigd of kapotgemaakt
1%
iemand met mes of wapen verwond
0%
vernieling in bus of trein
0%
bedreiging met wapen of gedreigd iemand in elkaar te slaan
0%
25%
60
50%
75%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
De jongeren is ook naar het contact met de politie en/of het bureau Halt gevraagd. Zeven procent van de jongeren geeft aan wel eens betrapt of opgepakt te zijn door de politie, terwijl 2 procent van de jongeren is doorverwezen naar het bureau Halt. Minder dan 1 procent is ooit in aanraking geweest met de kinderrechter. In vergelijking met 2002, zijn geen noemenswaardige verschillen.
Figuur 4.5 Percentage jongeren dat contact heeft gehad met de politie en bureau Halt.
do o rv erwez en n aar Halt-bu reau
b etrap t/o p gep akt do o r po litie
3 4
93
0%
nee, n oo it
1
98
25%
50%
lan ger dan 1 jaar g eleden
75%
100%
ko rter d an 1 jaar g eled en
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. het contact van jongeren met de politie. Geslacht: Meer jongens dan meisjes zijn wel eens betrapt of opgepakt door de politie (10 procent tegenover 4 procent). Leeftijd: Het aantal 10-11 jarigen (1 procent) dat wel eens in aanraking is geweest met de politie is lager dan het aantal 12-15 jarigen (10 procent). Gezin: Het percentage jongeren uit éénoudergezinnen (13 procent) dat wel eens is betrapt of opgepakt door de politie is hoger dan het percentage jongeren uit andere gezinnen (7 procent). Etniciteit: Geen.
4.2. Veiligheidsbeleving De jongeren konden aangeven of ze zich overdag en ’s avonds wel eens onveilig voelen. Overdag voelt 13 procent van de jongeren zich wel eens onveilig. ’s Avonds zijn de onveiligheidsgevoelens onder jongeren duidelijk het grootst; 32 procent van de Westfriese jongeren geeft aan zich ’s avonds wel eens onveilig te voelen. Figuur 4.6 Antwoorden op de stellingen: ik voel me overdag en ’s avonds wel eens onveilig.
o v erd ag 2
av o n d
11
6
0% h elem aal m ee een s
15
46
20
26
25% m ee een s
27
32
50% n eu traal
61
m ee o n een s
16
75%
100%
h elem aal m ee o n een s
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
De jongeren die de stellingen ‘ik voel me overdag wel eens onveilig’ en ‘ik voel me ’s avonds wel eens onveilig’ bevestigen, hebben ook aangegeven waar ze zich dan onveilig voelen. De jongeren die zich overdag onveilig voelen, ervaren dat vooral op straat (47 procent). Verder voelt 20 procent zich overdag wel eens onveilig als hij/zij alleen thuis is. Het valt op dat 16 procent van de jongeren zich op school ook wel eens onveilig voelt. De jongeren die zich ’s avonds onveilig voelen, ervaren vooral een onveilig gevoel op straat (60 procent) en als zij alleen thuis zijn (32 procent). Figuur 4.7 Locaties waar jongeren zich wel eens onveilig voelen.
47%
op straat
60% 20%
als ik alleen thuis ben
32% 12% 12%
eigen woonbuurt anders
avond
6% 5%
waar ik uitga op school/studie
overdag
13% 11%
16% 1%
0%
25%
50%
75%
100%
De onveiligheidsgevoelens zowel overdag als ‘s avonds zijn ten opzichte van het vorige onderzoek afgenomen. Het percentage 12-15 jarigen dat zich overdag onveilig voelt is afgenomen met 4 procent. Het percentage jongeren dat zich ’s avonds onveilig voelt is afgenomen van 38 procent in 2002 naar 32 procent in 2006. De jongeren zijn zich met name op straat, ’s avonds in de eigen woonbuurt en overdag op school een stuk veiliger gaan voelen.13 Tabel 4.3 Percentage 12-15 jarigen dat zich onveilig voelt overdag en ‘s avonds, 2002 en 2006. Overdag
‘s Avonds
ik voel me onveilig
2002
2006
2002
2006
Helemaal mee eens
4%
2%
10%
5%
Mee eens
12%
10%
28%
27%
Niet mee eens, niet mee oneens
22%
15%
23%
22%
Mee oneens
35%
48%
24%
31%
Helemaal mee oneens
27%
25%
15%
15%
13
In het onderzoek van 2002 is de antwoordcategorie ‘als ik alleen thuis ben’ niet weergegeven.
62
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. onveiligheidsgevoelens overdag en ’s avonds. Geslacht: Meer meisjes voelen zich overdag (15%) en ’s avonds (42%) onveilig dan jongens (resp. 10% en 23%). Leeftijd: Geen. Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen voelen zich overdag (21%) en ’s nachts (37%) onveiliger dan jongeren uit andere gezinnen (resp. 12 procent en 32 procent). Etniciteit: Meer westerse allochtonen (39%) zijn ’s avonds bang dan autochtonen (31%). Naast de vraag of en wanneer jongeren zich wel eens onveilig voelen, is gevraagd naar de reden van deze onveiligheidsgevoelens. Door de jongeren die zich overdag of ’s avonds wel eens onveilig voelen, wordt de angst ‘voor rare mensen’ het meest genoemd (respectievelijk door 47 en 58 procent van de jongeren). Verder weet circa een kwart van de jongeren niet precies aan te geven waardoor het onveilige gevoel wordt veroorzaakt. Ook de angst voor geweld is voor de jongeren een belangrijke oorzaak van onveiligheidsgevoelens. De jongeren geven tevens aan zich onveilig te voelen als men langs groepjes moet lopen. Figuur 4.8 Redenen waarom jongeren zich wel eens onveilig voelen.
47%
ben bang voor 'rare' mens en
58%
22% 25% 25% 20%
weet ik niet prec ies ben bang voor geweld
overdag
11% 11%
anders er wordt gedeald met drugs ben bang in het verkeer 0%
avond
4% 4% 5% 3% 25%
50%
75%
100%
In vergelijking met 2002 is het percentage 12-15 jarigen dat overdag bang is voor ‘rare mensen’ toegenomen (in 2002 is 40 procent hier overdag bang voor; in 2006 is dat 45 procent). Het aandeel jongeren dat bang is voor geweld is in 2006 daarentegen afgenomen. In het vorige onderzoek was overdag 32 procent en ’s avonds 33 procent van de jongeren bang voor geweld. In 2006 is dat overdag 26 procent en ’s avonds 22 procent.
63
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
4.3. Slachtofferschap Tot slot zijn een aantal delicten aan de jongeren voorgelegd. Gevraagd is of één of meerdere van deze delicten hen het afgelopen jaar is overkomen. Ruim een kwart van de jongeren (27 procent) geeft aan slachtoffer van één van deze delicten te zijn geweest. Jongeren in West-Friesland zijn vooral het slachtoffer van vernielingen van hun eigen spullen (8 procent). Bovendien is bij circa 7 procent van de jongeren het afgelopen jaar een fiets of andere spullen gestolen.
Figuur 4.9 Welke van de volgende delicten zijn jou in de afgelopen 12 maanden wel eens overkomen?
er zijn spullen van mij vernield
8%
mijn fiets is gestolen
7%
er zijn andere spullen van mij gestolen
7%
ik ben bedreigd
5%
er is geld van mij gestolen
4%
ik ben in elkaar geslagen
4%
0%
25%
50%
75%
100%
Het slachtofferpercentage is ten opzichte van 2002 afgenomen. In 2006 is 30 procent van de 12-15 jarigen slachtoffer geworden van een delict, terwijl dit percentage in 2002 nog 36 procent was. Voor alle verschillende voorgelegde delictsoorten geldt een lichte afname in vergelijking met 2002, met uitzondering van 2 items (fiets gestolen en in elkaar geslagen) waarvan de percentages gelijk zijn gebleven. Verschillen naar achtergrondkenmerken met betrekking tot slachtofferschap. Geslacht: Meer jongens (30 procent) dan meisjes (24 procent) zijn het afgelopen jaar slachtoffer geworden van een delict. Leeftijd: Meer 12-15 jarigen (30 procent) dan 10 en 11 jarigen (21 procent) zijn het afgelopen jaar slachtoffer geworden van een delict. Gezin: Het aantal jongeren uit éénoudergezinnen (37 procent) dat slachtoffer is geworden van een delict is hoger dan het aantal jongeren uit andere gezinnen (26 procent). Etniciteit: Meer niet-westerse allochtonen (36 procent) zijn slachtoffer geweest van een delict dan autochtonen (26 procent) en westerse allochtonen (30 procent).
64
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
5.
Juni 2007
School en schoolbeleving
In dit hoofdstuk komt het onderwijs en de schoolbeleving van de Westfriese jongeren aan bod. Gekeken zal worden naar onderwerpen zoals pesten, spijbelen, toekomstperspectieven en andere vormen van schoolbeleving.
5.1. School Om inzicht te krijgen in het type onderwijs dat de jongeren volgen, is gevraagd op welke school de jongeren zitten. Vierendertig procent van de ondervraagde jongeren gaat naar de basisschool, 2 procent volgt speciaal basisonderwijs en 62 procent gaat naar het voortgezet onderwijs. De basisschoolleerlingen is gevraagd of zij al weten naar welke school zij na groep 8 zullen gaan14. Het grootste deel van deze groep (37 procent) antwoordt hierop met ‘nee ik heb nog geen idee’. Eenendertig procent weet het al wel, 16 procent weet het wel maar twijfelt of hij/zij daar wel geschikt voor is en 15 procent twijfelt nog tussen een aantal mogelijkheden. Figuur 5.1 Weet je al naar welke school je straks na groep 8 zult gaan?
ik heb nog geen idee
37%
31%
ik weet het al (bijna) zeker ik weet het wel maar twijfel of ik daar wel wordt aangenomen/ges c hikt voor ben
16%
ik twijfel nog tus s en een aantal mogelijkheden
15%
0%
25%
50%
75%
100%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. schoolkeuze na groep 8. Geslacht: Meer meisjes (17 procent) dan jongens (13 procent) twijfelt nog tussen een aantal mogelijkheden. Het percentage jongens (39 procent) dat aangeeft nog geen idee te hebben, is hoger dan het percentage meisjes (35 procent). Leeftijd: Meer 10-11 jarigen (40 procent) hebben nog geen idee van welke school zij na het basisonderwijs zouden willen volgen dan jongeren van 12-15 jaar (23 procent). Gezin: Geen. Etniciteit: Meer autochtone jongeren (15 procent) twijfelt nog tussen een aantal mogelijkheden na het basisonderwijs dan niet-westerse allochtonen (11 procent).
14
De vragen die afzonderlijk aan de basisschool en middelbare school leerlingen zijn gesteld komen niet in het vorige onderzoek aan de orde. Een vergelijking is daarom niet mogelijk.
65
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
De basisschoolleerlingen is bovendien de vraag voorgelegd of zij al weten wat voor beroep zij laten zouden willen uitoefenen. Van hen geeft 33 procent aan dat zij dat al (bijna) zeker weten. Ruim een kwart (28 procent) heeft echter nog geen idee welk beroep zij in de toekomst zouden willen uitoefenen. Figuur 5.2 Heb je al een idee wat voor beroep je later wilt gaan uitoefenen?
33%
ik weet het al (bijna) zeker
28%
ik heb nog geen idee
24%
ik twijfel nog tus s en een aantal mogelijkheden ik weet het wel maar twijfel of dat voor mij ges chikt is /of ik dat kan
15%
0%
25%
50%
75%
100%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. beroepskeuze. Geslacht: Meer meisjes (27 procent) dan jongens (21 procent) twijfelen nog tussen een aantal beroepsmogelijkheden. Het percentage jongens (30 procent) dat aangeeft nog geen idee te hebben over hun toekomstige beroep is hoger dan het percentage meisjes (25 procent). Leeftijd: Geen. Gezin: Geen. Etniciteit:Geen.
66
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
De leerlingen van het voortgezet onderwijs zijn eveneens een aantal vragen voorgelegd. Allereerst is gevraagd in welke klas zij zitten. Meer dan de helft zit in de brugklas of de 2e klas (57 procent). Van de jongeren zit 28 procent in de derde klas en 14 procent in de vierde klas. Minder dan 1 procent zit in de vijfde klas of hoger. Vervolgens is gevraagd naar het soort onderwijs dat ze volgen. De grootste groep jongeren volgt een VMBO opleiding (36 procent). Verder zit 17 procent op het VWO (atheneum/gymnasium) en 16 procent op de HAVO. Figuur 5.3 Welk onderwijs volg je?
VWO
17%
HAVO
16%
VMBO theor. lrwg
15% 10%
VMBO kaderber.ger.
9%
Brugklas VMBO/HAVO/VWO Brugklas VMBO
7%
VMBO praktijk of basisberoepsgericht
6%
Brugklas VMBO/HAVO
5%
VMBO gem. Lrwg/kaderber.ger.
5%
LWOO
4%
Praktijkschool
3%
Speciaal onderwijs
1%
Anders
0%
3% 25%
50%
75%
100%
Aan de jongeren is daaropvolgend gevraagd wat ze denken te gaan doen als ze klaar zijn met hun opleiding. Bijna tweederde van de jongeren (62 procent) wil een vervolgopleiding gaan doen, 29 procent weet het nog niet en 8 procent is van plan een baan te gaan zoeken. Ten opzichte van 2002 is het percentage jongeren dat na zijn opleiding een baan wil gaan zoeken met 4 procent afgenomen, terwijl het percentage jongeren dat zegt het niet nog niet weten is toegenomen met 10 procent. Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t.: keuze tussen beroep of opleiding na de middelbare school. Geslacht: Meer meisjes (66 procent) zijn van plan een vervolgopleiding te gaan doen dan jongens (59 procent). Meer jongens (11 procent) dan meisjes (6 procent) willen een baan zoeken. Leeftijd: Geen. Gezin: Geen. Etniciteit: Minder niet-westerse allochtonen (57 procent) geven aan een vervolgopleiding te willen gaan doen dan autochtonen (63 procent) en westerse allochtonen (70 procent).
67
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Voorlichting Om goede keuzes te kunnen maken, is voorlichting van belang. Daarom is met betrekking tot verschillende onderwerpen aan de jongeren gevraagd of zij vinden dat zij daarover voldoende voorlichting ontvangen. Van de verschillende onderwerpen scoort de voorlichting over de mogelijkheden van de opleiding het hoogst. In totaal 47 procent van de leerlingen vindt de voorlichting hierover voldoende. Meer dan de helft (55 procent) van de jongeren is van mening onvoldoende geïnformeerd te worden over hoe het CWI werkt15. Ook over het onderwerp ‘solliciteren’ vindt bijna de helft van de jongeren (48 procent) de voorlichting onvoldoende. In 2002 waren meer jongeren tevreden over de voorlichting die zij kregen (over de onderwerpen die met elkaar vergelijkbaar waren) dan in 2006. Figuur 5.4 Vind je dat je op school of daarbuiten genoeg voorlichting krijgt over de volgende onderwerpen?
W at je later m et o p leid in g ku n t d o en
47%
24%
43%
W elke v erv o lg o p leid in g en je ku n t kiez en O f je b eter ku n t g aan w erken o f leren
35%
Kan sen o m w erk te v in d en
33%
H o e je m o et so lliciteren
28% 34% 34%
20%
48%
H o e h et C W I w erkt 9% 0%
31% 33%
36% 50%
Ja
29%
31%
55% 25%
29%
N ee
75%
100%
W eet n iet
Van alle ondervraagde jongeren in het voortgezet onderwijs is 1 procent wel eens met een school of opleiding begonnen die zij niet hebben afgemaakt. Ook is gevraagd naar de reden waarom zij vroegtijdig zijn afgehaakt. Van de jongeren op wie deze vraag van toepassing was, geeft 11 procent als antwoord dat dat met name te maken had met lage cijfers. Een andere veelgenoemde oorzaak (7%) is dat de jongeren er geen zin meer in hadden. Figuur 5.5 Waarom ben je van de laatste school/opleiding gegaan?
te lage c ijfers
11 %
ge en z in mee r
7% 5%
nie t me er de juis te s c hool moeite met s ommige v akken
2%
kon niet ov erw eg me t lee rkra c ht/lee rlingen
2%
w ilde ga an w erken v a ak gepes t in de klas
1% 0%
a nders
6% 0%
15
2 5%
5 0%
7 5%
In het vorige onderzoek is gevraagd naar het arbeidsbureau i.p.v. het CWI.
68
10 0%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
De jongeren is gevraagd wat hun verwachtingen zijn met betrekking tot het vinden van een baan als ze klaar zijn met hun opleiding. De verwachtingen zijn erg positief. Maar liefst 61 procent van de jongeren schat zijn of haar kansen (zeer) goed in om snel leuk werk te krijgen. Slechts 2 procent ziet het somber in en schat zijn/haar kansen op een leuke baan (zeer) slecht in. Figuur 5.6 Als je straks klaar bent met je opleiding, hoe schat je je kansen in om snel leuk werk te krijgen?
61%
0%
25% (zeer) goed
22%
50% neutraal
(zeer) slecht
15%
75%
100%
weet niet/geen mening
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. de kans om snel leuk werk te krijgen. Geslacht: Meer jongens (63 procent) dan meisjes (58 procent) schatten hun kansen (zeer) goed in om snel leuk werk te krijgen. Leeftijd: Geen. Gezin: 43 procent van de jongeren uit éénoudergezinnen schat zijn/haar kansen op het snel vinden van een leuke baan (zeer) goed in. Bij jongeren uit andere gezinnen ligt dit percentage hoger (62 procent). Etniciteit: Meer autochtone jongeren (61 procent) schatten hun kansen op het snel vinden van een leuke baan goed in dan westerse en niet-westerse allochtonen (beiden 56 procent). Spijbelen In de vragenlijst is gevraagd of jongeren in de afgelopen maand wel eens hebben gespijbeld. Van alle jongeren geeft 5 procent aan wel eens te hebben gespijbeld. De spijbelaars spijbelden in 2006 gemiddeld 3,0 uur per maand. Onderzocht is of het spijbelgedrag van de mensen waarmee jongeren omgaan samenhangt met het eigen spijbelgedrag. Voor het eigen spijbelgedrag van jongeren blijkt het uit te maken of zij veel of juist nauwelijks omgaan met spijbelaars. Zo blijkt dat jongeren die geen spijbelende vrienden hebben, zelf gemiddeld 2,0 uur spijbelen per maand. Bij een paar spijbelende vrienden bedraagt het eigen spijbelgemiddelde 3,0 uur. Wanneer de meeste vrienden spijbelen, wordt door de jongere gemiddeld 3,8 lesuren per maand gespijbeld. In 2002 ligt het percentage spijbelaars hoger (13 procent) dan in 2006 (7%). In 2006 spijbelen de 12-15 jarigen gemiddeld 3,0 uur per maand terwijl dit gemiddelde in 2002 op 3,9 uur lag. Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. spijbelen. Geslacht: Geen. Leeftijd: Meer jongeren van 12-15 jaar (7 procent) spijbelen dan 10-11 jarigen (0 procent). Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (9 procent) spijbelen dan jongeren uit andere gezinnen (4 procent). Etniciteit: Geen.
69
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
5.2. Schoolbeleving Er zijn verschillende vragen gesteld om de schoolbeleving in kaart te brengen. Gevraagd is hoe de scholieren tegen de opleiding aankijken en hoe moeilijk/makkelijk ze de opleiding vinden. Daarnaast is ook naar het pesten op school gevraagd. Opleiding Van de leerlingen vindt 41 procent de opleiding meestal leuk. Een klein deel van de leerlingen (7 procent) vindt het regelmatig niet leuk op school. Meer kinderen in het (speciaal) basisonderwijs (44 en 45 procent) vinden school leuker dan jongeren in het voortgezet onderwijs (39 procent). Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. opleiding: Geslacht: Meer meisjes (47 procent) vinden school meestal leuk dan jongens (36 procent). Leeftijd: 45 procent van de 10-11 jarigen vindt school meestal leuk. Dit geldt voor 39 procent van de jongeren van 12-15 jaar. Gezin: Het percentage jongeren uit éénoudergezinnen (27 procent) dat school meestal leuk vindt, ligt lager dan het percentage jongeren uit andere gezinnen (42 procent). Etniciteit: Meer niet-westerse allochtonen vinden school meestal leuk dan autochtonen (41 procent) en westerse allochtonen (38 procent). Docenten Van de leerlingen vindt 39 procent de meeste docenten leuk. Als de resultaten van de beoordeling van de docenten en van de gevolgde opleiding gecombineerd worden bekeken, dan komt naar voren dat de leerlingen van de opleidingstypen speciaal basisonderwijs en regulier basisonderwijs (respectievelijk 59 en 57 procent) de docenten meestal leuker vinden dan leerlingen uit het voortgezet onderwijs (28 procent). Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. docenten. Geslacht: Geen. Leeftijd: Meer 10-11 jarigen (58 procent) vinden de meeste leerkrachten leuk dan 12-15 jarigen. Gezin: 31 procent van de jongeren uit éénoudergezinnen vindt de meeste leerkrachten leuk. Dit geldt ook voor 39 procent van de jongeren uit andere gezinnen. Etniciteit: Meer niet-westerse allochtonen (40 procent) en autochtonen (39 procent) vinden de meeste leerkrachten leuk dan westerse allochtonen (32 procent). Leerlingen Bijna driekwart van de jongeren kan goed met zijn/haar medeleerlingen opschieten. Drie procent kan dat helemaal niet of niet zo goed. Indien gekeken wordt naar de verschillende soorten onderwijs dan zijn het met name de leerlingen in het voortgezet onderwijs (72 procent) die aangeven dat ze goed met medeleerlingen kunnen opschieten dan leerlingen in het gewone basisonderwijs (70 procent) en speciaal basisonderwijs (59 procent). Bovendien voelt gemiddeld 2 procent van de jongeren zich wel eens in de steek gelaten. Verschillen naar achtergrondkenmerken leerlingen. Geslacht: Meer meisjes (75 procent) dan jongens (68 procent) kunnen goed opschieten met hun klasgenoten. Leeftijd: Geen. Gezin: 57 procent van de jongeren uit éénoudergezinnen geeft aan goed te kunnen opschieten met klasgenoten. Dit geldt voor 72 procent van de jongeren uit andere gezinnen. Etniciteit: Geen.
70
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Tenslotte In totaal vindt 7 procent van de jongeren het vaak tot altijd vervelend om naar school te gaan. Jongeren in het speciaal basisonderwijs (44 procent) zijn positiever over het naar schoolgaan dan jongeren in het voortgezet onderwijs (34 procent) en het reguliere basisonderwijs (39 procent). Bijna een kwart van de leerlingen vindt het bovendien helemaal niet moeilijk op school terwijl driekwart aangeeft sommige dingen moeilijk te vinden. Tabel 5.1 Schoolbeleving: houding ten opzichte van opleiding, docenten en leerlingen. vindt het
voelt vaak/tot opleiding is meestal leuk
meeste
kan goed met
altijd in de
vindt veel/tot
vaak/tot altijd
docenten zijn
klasgenoten
steek gelaten
alle dingen
vervelend om
leuk
opschieten
door
moeilijk
naar school te gaan
leerlingen gewone
44%
57%
70%
3%
2%
6%
45%
59%
59%
2%
3%
6%
39%
28%
72%
2%
3%
7%
ander onderwijs
58%
58%
61%
3%
6%
2%
totaal
41%
39%
71%
2%
3%
7%
basisschool speciaal basisonderwijs school voor voortgezet onderwijs
Pesten Er zijn twee vragen gesteld over pesten. Eerst is gevraagd of men dit schooljaar zelf is gepest en vervolgens is gevraagd of men zelf heeft meegedaan met het pesten of treiteren van medeleerlingen. Ruim een kwart van de jongeren is dit schooljaar zelf wel eens gepest. Bij 10 procent van deze jongeren gebeurde dat per internet en bij 3 procent per sms. In totaal heeft 29 procent van de jongeren zelf in 2006 wel eens meegedaan met pesten. Van deze jongeren gaf 6 procent aan dat via het internet te doen en 1 procent middels sms. Figuur 5.7 Hoe vaak hebben klasgenoten of andere schoolgenoten jou het afgelopen jaar gepest of getreiterd en hoe vaak heb je zelf meegedaan met pesten of treiteren van medeleerlingen?
werd zelf gepest
74%
anderen gepest
0%
18%
71%
25%
25%
50%
niet gepest
71
1 of 2 keer
75% regelmatig
8%
4%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
In 2002 geeft 31 procent van de 12-15 jarige leerlingen aan wel eens te zijn gepest. In 2006 is dit percentage gedaald tot 20 procent. Wat betreft het percentage pesters blijkt ook dit percentage te zijn afgenomen: in 2002 heeft 44 procent zelf wel eens meegedaan met het pesten of treiteren van een ander terwijl dat in 2006 30 procent is. Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. pesten. Geslacht: Meer jongens (34 procent) dan meisjes (24 procent) hebben wel eens een ander gepest. Leeftijd: Meer 10-11 jarigen (37 procent) zijn wel eens gepest dan 12-15 jarigen (20 procent). Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen zijn gepest en of hebben zelf wel eens gepest (resp. 33 procent en 39 procent) dan jongeren uit andere gezinnen (resp. 25 procent en 28 procent). Etniciteit: Meer niet-westerse allochtonen (35%) hebben wel eens gepest dan autochtonen (29%). Gedrag in pauzes Aan jongeren is gevraagd of ze roken, alcohol drinken, blowen of gokken (in de pauzes) binnen schooltijd. Van deze vier vormen van gedrag komt roken het meest voor. In totaal 4 procent rookt wel eens op school. Alcohol drinken doet 1 procent van de jongeren. Blowen en gokken wordt nauwelijks op school gedaan. In vergelijking met het vorig onderzoek in 2002 zijn er op deze punten nauwelijks verschillen. Iemand om mee te praten Het is voor jongeren van belang dat ze hulp kunnen krijgen bij het maken van (huis)werk of iemand hebben om mee te praten over school. Van de jongeren geeft 59 procent aan altijd iemand in zijn/buurt te hebben om mee te praten. Bij 34 procent is dit soms het geval. Ook als ze iets niet snappen of vragen hebben over hun huiswerk kan 78 procent van de jongeren altijd bij iemand terecht. De verschillen ten opzichte van het vorige onderzoek zijn gering. Figuur 5.8 Percentage dat hulp heeft bij (huis)werk of iemand heeft om mee te praten over school.
hulp bij huiswerk
praten over school
0%
78%
21%
59%
34%
25%
50% ja, altijd
ja, soms
75%
1%
7%
100%
nee
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. iemand hebben om over school te praten. Geslacht: Meer jongens (10 procent) hebben niemand om mee te praten dan meisjes (5 procent). Leeftijd: Geen. Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (13 procent) geven aan nooit iemand te hebben om over school te praten dan jongeren uit andere gezinnen (7 procent). Etniciteit: Geen.
72
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
6.
Juni 2007
Werk en financiën
In dit hoofdstuk staan werk en geld centraal. Allereerst wordt bekeken wat jongeren zoal aan inkomsten hebben. Daarna wordt het onderwerp vrijwilligerswerk belicht. Als laatste wordt het onderwerp schulden besproken. In het vorige onderzoek zijn geen vragen over bijbaantjes en financiën opgenomen. Een vergelijking is daarom niet mogelijk.
6.1. Bijbaantjes en overige inkomsten De jongeren hebben aangegeven wat hun inkomstenbronnen zijn en wat het gemiddelde netto maandbedrag is van deze inkomsten. De belangrijkste inkomstenbron voor de jongeren is zakgeld. De jongeren ontvangen gemiddeld € 18,- per maand. Bijna eenderde (29 procent) heeft werk. Met dit werk wordt gemiddeld € 46,per maand verdiend. Het hoogste gemiddelde maandbedrag (€ 218,-) verdienen jongeren met vakantiewerk/seizoenswerk. Andere inkomsten werden verkregen uit bijvoorbeeld het verrichten van klusjes, een bijdrage van grootouders, verjaardag- en rapportgeld. Tabel 6.1 Inkomstenbron scholieren/studenten en gemiddeld netto maandbedrag wat hiermee verkregen wordt. % betaald werk
gemiddeld netto maandbedrag in euro
werk
29%
€ 46,-
bijdrage van ouders
83%
€ 18,-
vakantiewerk/seizoenswerk
19%
€ 218,-
anders
15%
€ 30,-
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. inkomstenbron. Geslacht: Meer jongens (21%) dan meisjes (17%) doen aan seizoenswerk. Leeftijd: Meer jongeren van 12-15 (85%) ontvangen zakgeld dan jongeren van 10-11 jaar (78%). Het aantal 12-15 jarigen (27%) dat vakantiewerk doet, is groter dan het aantal 10-11 jarigen (2%). Meer jongeren van 12-15 (38%) hebben bijbaantjes dan jongeren van 10-11 (7%). Gezin: Geen. Etniciteit: 76% van de niet-westerse allochtonen ontvangt een bijdrage van de ouders/verzorgers. Bij de autochtonen is dat 83% en bij de westerse allochtonen 86%. Meer autochtone jongeren (21%) dan westerse (15%) en niet-westerse allochtonen (8%) doen vakantiewerk. Het percentage autochtone jongeren (30%) dat een bijbaantje heeft is eveneens hoger dan bij de westerse (22%) en niet-westerse allochtonen (16%).
73
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Wat vinden de werkende jongeren van hun werk? Bijna de helft vindt het huidige werk meestal leuk (49 procent); 41 procent geeft een neutraal antwoord en een klein deel (10 procent) vindt het werk meestal niet leuk. Figuur 6.1 Wat vind je van je huidige werk?
m eestal n iet leu k 10%
m eestal leu k 49%
so m s leu k, so m s n iet leu k 41%
Verschillen naar achtergrondkenmerken. Geslacht: Meer meisjes (51%) zijn tevreden over het werk dan jongens (46%). Leeftijd: Meer jongeren van 12-15 (11%) oordelen positief over het werk dan jongeren van 10-11 jaar (3%). Gezin: 38% van de jongeren uit éénoudergezinnen vindt het werk meestal leuk. Bij de jongeren uit andere gezinnen is dat 49%. Etniciteit: Het aantal autochtone jongeren (49%) dat het werk meestal leuk vindt, ligt hoger dan bij het aantal westerse (43%) en niet-westerse allochtonen (44%). De inkomsten wordt door de meerderheid van de jongeren gespaard (63 procent). Als het geld wordt uitgegeven is dit met name aan computerspellen (24 procent), kleding (23 procent) en eten/snoep (21 procent). Vrijwel niemand hoeft aan de ouders/verzorgers een bijdrage te betalen. Figuur 6.2 Waar besteed je je geld aan? 63%
sparen 24%
computerspellen
23%
kleding
21%
eten, snoep 14%
mobiele telefoon 8%
uitgaan vakantie bijdrage ouders/verzorgers
3% 1%
anders 0%
15% 10%
20%
74
30%
40%
50%
60%
70%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Basisschoolleerlingen sparen meer dan leerlingen van het voortgezet onderwijs. Ook wordt er door deze jongeren meer geld besteed aan games en computerspellen. Leerlingen van het voortgezet onderwijs geven daarentegen meer geld uit aan kleding, eten, de mobiele telefoon en uitgaan. Figuur 6.3 Waar besteed je je geld aan uitgesplitst naar schooltype.
sparen
59%
computerspellen
21%
30%
7%
kleding
32% 16%
eten, snoep 4%
mobiele telefoon uitgaan
1%
vakantie
2% 3% 1% 0%
bijdrage ouders/verzorgers
24%
19% 13%
anders 0%
71%
12% 10%
20%
20%
30%
basisschool
40%
50%
60%
70%
80%
voortgezet onderwijs
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. sparen van geld. Geslacht: Geen. Leeftijd: Meer 10-11 jarigen (70 procent) sparen hun geld dan 12-15 jarigen (59 procent). Gezin: 63 procent van de jongeren uit éénoudergezinnen spaart zijn geld. Bij jongeren uit andere gezinnen is dit 54 procent. Etniciteit: Het aantal autochtone jongeren (64 procent) dat zijn geld opspaart is groter dan het aantal westerse (59 procent) en niet-westerse allochtonen (52 procent).
Voor ruim een kwart van de Westfriese jongeren speelt geld een grote rol. Daarnaast geeft 63 procent aan dat het een beetje belangrijk is. Voor slechts 2% speelt geld helemaal geen rol. Figuur 6.4 Hoe belangrijk is geld voor je?
26%
0%
63%
25%
heel belangrijk
50%
een beetje belangrijk
75
niet belangrijk
10 %
75%
100%
helemaal niet belangrijk
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. sparen van geld. Geslacht: Geen. Leeftijd: Meer jongeren van 12-15 jaar vinden geld heel belangrijk (31 procent) dan jongeren van 10-11 jaar (14 procent). Gezin: Voor 37 procent van de jongeren uit éénoudergezinnen speelt geld een belangrijke rol. Dit geldt eveneens voor 25 procent van de jongeren uit andere gezinnen. Etniciteit: Voor meer niet-westerse allochtonen speelt geld een belangrijke rol (30 procent) dan voor autochtonen en westerse allochtonen (beide 25 procent).
6.2. Vrijwilligerswerk Aan alle jongeren is gevraagd of zij vrijwilligerswerk verrichten. In 2006 doet 8 procent van de Westfriese jongeren vrijwilligerswerk. Tevens geeft 22 procent van de jongeren aan (nog) geen vrijwilligerswerk te doen, maar hierin wel geïnteresseerd te zijn. Het percentage jongeren van 12-15 jaar dat vrijwilligerswerk verricht is gelijk aan 2002 (8%). Het percentage 12-15 jarigen dat nog geen vrijwilligerswerk doet maar daar wel interesse in heeft, is ten opzichte van 2002 toegenomen (van 14 procent in 2002 naar 21 procent in 2006). Op basis van de achtergrondkenmerken bestaan geen noemenswaardige verschillen met uitzondering van het kenmerk geslacht. Ongeveer evenveel meisjes als jongens werken als vrijwilliger, maar het percentage dat geïnteresseerd is, blijkt bij meisjes wel hoger (28 procent) te zijn dan bij de jongens (16 procent). Figuur 6.5 Percentage jongeren dat vrijwilligerswerk doet.
70 %
0%
22%
25%
50%
geen interesse
zou wel willen
75%
ja
De jongeren die vrijwilligerswerk verrichten, doen dit gemiddeld 6,1 uur per maand. In 2002 is gevraagd hoeveel uur men per week gemiddeld als vrijwilliger werkzaam is. Gemiddeld zijn de vrijwilligers 2,35 uur per week actief. Om dit aantal te kunnen vergelijken met 2006 is het aantal uren vermenigvuldigd met vier. Dit resulteert in een gemiddelde van 9,4 uur per maand in 2002. Echter, vanwege de veranderde vraagstelling zijn de resultaten niet goed te vergelijken.
76
8%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Er is een groot aantal sectoren waarin mensen als vrijwilliger aan de gang kunnen. Aan jongeren die als vrijwilliger werken, is gevraagd in welke sectoren zij als vrijwilliger werkzaam zijn. Ook is aan de jongeren die nu nog geen vrijwilligerswerk verrichten, gevraagd in welke sectoren zij als vrijwilliger zouden willen werken. Bij beide groepen is sportwerk populair. Verder worden de overige sectoren (met uitzondering van kerk en andere sector) vaker genoemd door de toekomstige vrijwilligers. Figuur 6.6 Sectoren waarin jongeren vrijwilligerswerk verrichten, dan wel vrijwilligerswerk willen verrichten.
47% 42%
sport kerk jeugd- en jongerenwerk onderwijs ouderenwerk kinderopvang zorgsector peuterspeelzaal kunstsector cultuur sociaal cultureel werk andere sector 0%
17% 3% 9% 16% 7% 11% 5% 6% 5% 5% 12% 3%
29%
27%
3% 6% 2% 5% 2% 3% 28% 24% 25% is vrijwilliger
50%
75%
100%
wil vrijwilliger worden
6.3. Schulden Om inzicht te krijgen in de financiële situatie van jongeren zijn enkele vragen gesteld over schulden. Er zijn verschillende soorten van financiële schulden mogelijk, waaronder het lenen van geld, rood staan bij de bank, openstaande rekeningen en kopen op afbetaling. Op de vraag of de jongeren schulden hebben en wat daarvan dan het totaalbedrag is, heeft 13 procent van de jongeren geantwoord dat ze een schuld hebben; 85 procent heeft geen schuld en 2 procent heeft deze vraag niet beantwoord. Gemiddeld hebben de jongeren een schuld van € 37,-. Het blijkt dat 43 procent een schuld lager dan € 10,- heeft.
77
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Figuur 6.7 Percentage jongeren en schuld in euro’s
43%
1-9 Euro 17%
10-19 Euro
10%
20-29 Euro 30-39 Euro
6%
40-49 Euro
5% 19%
meer dan 50 Euro 0%
25%
50%
75%
100%
Tabel 6.2 Schuld naar leeftijd. schuld
10 jaar
11 jaar
12 jaar
13 jaar
14 jaar
15 jaar
5%
6%
12%
17%
21%
19%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. schulden. Geslacht: Geen. Leeftijd: Naarmate de jongeren ouder worden, geven meer jongeren aan een schuld te hebben. Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (19 procent) hebben een schuld dan jongeren uit andere gezinnen (13 procent). Etniciteit: Meer niet-westerse allochtonen hebben een schuld (20 procent) dan westerse allochtonen (14 procent) en autochtonen (13 procent). De belangrijkste vorm van schuld is het lenen van geld van ouders of vrienden (beide 7 procent). Kopen op afbetaling, rood staan en het hebben van openstaande rekeningen komt nauwelijks voor. Figuur 6.8 Vormen van schuld.
geld geleend van ouders
7%
geld geleend van vrienden
7%
kopen op afbetaling
1%
openstaande rekeningen
1%
rood staan
1%
anders
1%
0%
25%
78
50%
75%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Van de jongeren die een schuld hebben, maakt 84 procent zich helemaal geen zorgen. Daarentegen maakt 15 procent zich een beetje zorgen en 1 procent maakt zich veel zorgen over de gemaakte schulden. Figuur 6.9 Maak je je zorgen over de schulden?
15%
0%
84%
25%
50% heel erg
79
een beetje
75% nee
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
7.
Juni 2007
Wonen
De woonsituatie en ontmoetingsplekken voor jongeren in de eigen woonbuurt zijn de twee aspecten die in dit hoofdstuk behandeld worden. Eerst wordt ingegaan op de woonsituatie van de Westfriese jongeren. Verder zijn vragen opgenomen over ontmoetingsplekken voor jongeren in de woonbuurt.
7.1. Woonsituatie Aan de jongeren is gevraagd wie er behalve henzelf nog meer thuis woont. Bijna alle jongeren wonen thuis met hun moeder en 85 procent van de jongeren wonen ook met hun vader. Broers en zussen wonen bij negen op de tien jongeren ook nog thuis. Zes procent van de jongeren woont in een éénoudergezin. In 2006 leeft 7 procent van de 12-15 jarigen in een éénoudergezin. Dit percentage is sterk afgenomen in vergelijking met het vorige onderzoek (14 procent). Figuur 7.1 Huisgenoten thuiswonende jongeren.
95%
moeder
90%
broer(s), zus(sen)
85%
vader opa en/of oma
1%
iemand anders
9%
0%
25%
50%
75%
100%
7.2. Ontmoetingsplekken jongeren Er is een drietal vragen aan de jongeren voorgelegd over de buurt waarin zij wonen. De vragen hadden betrekking op het aantal ontmoetingsplekken, plekken waar jongeren samenkomen op straat, of ze zelf wel eens op die plekken komen en over het eventuele gemis van dergelijke plekken in de buurt. Ruim een derde van de jongeren vindt dat er voldoende plekken in de buurt zijn waar jongeren bij elkaar kunnen komen. Van de jongeren geeft 15 procent aan dat er onvoldoende ontmoetingsplekken zijn.
80
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Als de jongeren zonder mening of belangstelling op de bovengenoemde vraag buiten beschouwing worden gelaten, dan vindt bijna de helft van de jongeren (47 procent) dat er voldoende plekken in de buurt aanwezig zijn, 22 procent vindt dat er onvoldoende plekken zijn en 31 procent zegt dat er geen plekken zijn. In het vorige onderzoek is ook een vraag over de ontmoetingsplekken van jongeren gesteld, maar als gevolg van een andere vraagstelling en antwoordcategorieën zijn de resultaten niet vergelijkbaar.
Figuur 7.2 Omvang aantal plekken waar jongeren bij elkaar komen.
nee 22%
weet niet (geen belangstelling) 29%
ja, voldoende 34%
ja, m aar onvoldoende 15%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. ontmoetingsplekken van jongeren (excl. weet niet). Geslacht: Geen. Leeftijd: Meer 12-15 jarigen (25 procent) vinden dat er onvoldoende ontmoetingsplekken zijn dan 10-11 jarigen (14 procent). Gezin: 28 procent van de jongeren uit éénoudergezinnen is van mening dat er onvoldoende ontmoetingsplekken zijn, terwijl 21 procent van de jongeren uit andere gezinnen dit vindt. Etniciteit: Meer niet-westerse allochtonen (57 procent) vinden dat er genoeg plekken zijn om elkaar te ontmoeten dan westerse allochtonen (51 procent) en autochtonen (46 procent).
81
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
De gemeente Andijk scoort in vergelijking met de andere gemeenten op deze vraag het minst positief. Minder dan een derde van de jongeren (30 procent) in deze gemeente vindt dat er voldoende plekken zijn, terwijl de meerderheid van de jongeren in Medemblik (57 procent) van mening is dat er voldoende plekken zijn in de buurt. Figuur 7.3 Zijn er in de buurt voldoende plekken waar jongeren bij elkaar komen, naar gemeente*)
57%
Medemblik
18%
53%
S tedebroec Hoorn
51%
Venhuizen
50%
Enkhuizen
49%
W-Koggenland
48%
20%
27%
23%
26%
18%
32%
17%
34%
24%
46%
Wognum
25%
28%
20%
34%
Opmeer
43%
22%
35%
Wervers hoof
43%
20%
37%
N-Koggenland
41%
22%
37%
Obdam
41%
21%
38%
Drechterland Andijk 0%
35%
24%
30% 20%
42%
28% 40% genoeg
42% 60%
niet genoeg
*) exclusief ‘weet niet, heb er geen belangstelling voor’
82
80% nee
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Ook is de vraag gesteld of jongeren zelf wel eens ontmoetingsplekken opzoeken. Eén op de drie jongeren komt in de eigen buurt op jongerenontmoetingsplekken. De meeste jongeren (18 procent) gaan naar dergelijke plekken wanneer zij andere jongeren willen zien of als zij zich vervelen (15 procent). Figuur 7.4 Redenen om naar ontmoetingsplekken te gaan
18%
ja, als ik andere jongeren wil zien
15%
ja, als ik me verveel
9%
ja, als ik zin heb om iets te ondernemen ja, als er thuis ruzie is/ik thuis ruzie heb
2%
ja, anders
1%
nee, die tijd heb ik gehad
3% 59%
nee, ik kom er nooit 0%
25%
50%
75%
100%
De jongeren konden aangeven wat ze het grootste gemis qua ontmoeting en sport in hun woonbuurt vinden. Het blijkt dat 79 procent vindt dat er voldoende voorzieningen in de buurt zijn. Door de overige jongeren is er een scala aan gewenste voorzieningen genoemd. De meest voorkomende zijn: discotheek, buurthuis/jongerencentrum en ontmoetingsplekken, bioscoop, leuke uitgaansgelegenheden en sportmogelijkheden. De sportmogelijkheden die vaak genoemd worden zijn: voetbalveld en meer sportverenigingen, fitnesscentrum, basketbalveld en zwembad.
83
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
8.
Juni 2007
Vrije tijd en sport
Waar brengen jongeren hun vrije tijd door? Wat doen ze in de vrije tijd? Zijn ze lid van verenigingen en sporten ze? Dit zijn onder andere de vragen waarop in dit hoofdstuk nader wordt ingegaan.
8.1. Vrije tijd Jongeren hebben diverse vragen over de vrijetijdsbesteding beantwoord. Als eerste is gevraagd naar de plekken waar jongeren de afgelopen vier weken zijn geweest. ‘Naar vrienden thuis’ wordt het meest genoemd. Verder is circa tweederde naar familie geweest. Ruim de helft van de jongeren is in de afgelopen vier weken op straat geweest. Figuur 8.1 Plekken waar jongeren de afgelopen 4 weken in hun vrije tijd zijn geweest.
80%
naar vrienden thuis 60%
naar familie op straat
52%
feestje/party
36% 28%
snackbar 14%
bioscoop/theater discotheek
8%
clubhuis
7% 6%
café buurthuis
3%
jongerencentrum
3%
speelhal
2%
(pop)concert
2%
houseparty
1%
pool café/-room
1%
coffeeshop
0% 0%
25%
50%
75%
100%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. bezochte plekken. Geslacht: Meer jongens (56%) zijn in hun vrije tijd op straat geweest dan meisjes (48%). Leeftijd: Meer 10-11 jr (64%) zijn de afgelopen 4 weken naar familie geweest dan 12-15 jr (59%). Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (62%) zijn op straat geweest dan jongeren uit andere gezinnen (52%). Etniciteit: Meer autochtonen (61%) zijn naar familie geweest dan westerse allochtonen (56%) en niet-westerse allochtonen. Meer autochtonen en westerse allochtonen (beide 82%) zijn bij vrienden thuis geweest dan niet-westerse allochtonen (68%).
84
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
In vergelijking met 2002, is het aantal jongeren van 12-15 jaar dat op straat is geweest, sterk toegenomen. Het bezoek aan de bioscoop/theater en de discotheek is in vergelijking met de vorige meting met respectievelijk 16 procent en 13 procent afgenomen. Tabel 8.1 Plekken waar jongeren de afgelopen 4 weken in vrije tijd zijn geweest, in 2002 en 2006 2002
2006
naar vrienden thuis
77%
81%
naar familie
62%
59%
op straat
30%
52%
feestje/party
42%
38%
snackbar
35%
35%
bioscoop/theater
33%
17%
discotheek
25%
12%
clubhuis
9%
6%
café
15%
8%
buurthuis
8%
3%
-
4%
speelhal
3%
2%
(pop)concert
2%
3%
houseparty
4%
2%
pool café/-room
7%
1%
coffeeshop
1%
1%
jongerencentrum16
16
Deze variabele is in de meting van 2002 niet voorgelegd.
85
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Voor een zinvolle vrijetijdsbesteding is het van belang dat er voldoende voorzieningen aanwezig zijn. Daarom is ook gevraagd of de jongeren vinden of er genoeg mogelijkheden zijn om uit te gaan, zoals café’s, disco’s, bioscopen et cetera. Volgens 14 procent zijn er in de eigen woonplaats voldoende uitgaansmogelijkheden. Bijna een kwart van de jongeren (23 procent) vindt dat er onvoldoende te doen is. Er is geen verschil tussen 2002 en 2006 en het oordeel van jongeren van 12-15 jaar over de uitgaansmogelijkheden in de eigen gemeente. Figuur 8.2 Genoeg te doen?
er is genoeg
2% 14%
gaat wel 31%
onvoldoende 18%
weet niet, ik kom er nooit weet niet, ik ga (nog) niet uit 8%
anders 23%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. mening over voldoende voorzieningen. Geslacht: Meer meisjes (27 procent) zijn van mening dat er niet genoeg faciliteiten zijn dan jongens (22 procent). Leeftijd: Meer 12-15 jarigen (32%) vinden dat er onvoldoende te doen is dan 10-11 jarigen (9%). Gezin: Meer jongeren uit één oudergezinnen (37%) vinden dat er onvoldoende te doen is dan jongeren uit andere gezinnen (23%). Etniciteit: Meer westerse allochtonen (31 procent) vinden dat er onvoldoende te doen is dan autochtonen (24 procent).
86
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
In figuur 8.3 is het resultaat van de vraag over uitgaansmogelijkheden in de eigen woonplaats per gemeente in beeld gebracht. De gemeenten Medemblik, Enkhuizen en Venhuizen scoren van de 13 gemeenten in West-Friesland het best, terwijl Andijk met 8 procent het laagst scoort. Figuur 8.3 Percentage jongeren dat vindt dat er in de eigen woonplaats voldoende te doen is in 2006, naar gemeente *)
20%
Medemblik Enkhuizen
19%
Venhuizen
18% 16%
Stedebroec
16%
Wervershoof Drechterland
15%
Hoorn
15%
Obdam
13%
Opmeer
13%
W-Koggenland
12%
Wognum
12% 10%
N-Koggenland Andijk 0%
8%
25%
50%
75%
100%
*) incl. weet niet
Hoewel er voor geheel West-Friesland geen verschil is over het oordeel over de omvang van het aantal uitgaansmogelijkheden in de eigen woonplaats, zijn er in enkele gemeenten wel verschillen tussen 2002 en 2006. Zo is het percentage jongeren van 12-15 jaar dat tevreden is over mogelijkheden in de eigen woonplaats het meest toegenomen in Venhuizen. De tevredenheid is daarentegen lager geworden in Wervershoof, Hoorn en Wester-Koggenland. Bij de andere gemeenten zijn niet of nauwelijks verschillen te zien.
87
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Tabel 8.2 Percentage jongeren van 12-15 jaar dat vindt dat er in de eigen woonplaats voldoende te doen is in 2002 en 2006, naar gemeente *) 2002
2006
Andijk
7%
7%
Drechterland
14%
15%
Enkhuizen
17%
17%
Hoorn
21%
15%
Medemblik
20%
20%
N.-Koggenland
12%
9%
Obdam
8%
13%
Opmeer
8%
12%
Stedebroec
13%
16%
Venhuizen
10%
23%
Wervershoof
26%
19%
W.-Koggenland
26%
12%
Wognum
12%
11%
totaal gemiddelde
17%
15%
Gemeente
*) incl. weet niet
Iets minder dan de helft van de jongeren (42 procent) mist bepaalde verenigingen, activiteiten, uitgaansmogelijkheden of voorzieningen in de eigen woonplaats. Van de jongeren wil 18 procent graag een bioscoop in de buurt. Ook mist 9 procent een (tiener)disco. Verder worden voetbalveldjes, jongerencentrum, zwembad, speeltuin voor de wat grotere kinderen en winkelcentra genoemd.
8.2. Lidmaatschap en activiteiten
Er is een lijst met verenigingen en activiteiten voorgelegd. Jongeren hebben aangegeven of ze ergens lid van zijn en aan welke activiteiten zij deelnemen. De bibliotheek wordt het vaakst genoemd. Bijna één op de drie jongeren is lid van de bibliotheek. Het aantal jongeren dat lid is van een vereniging en/of aan activiteiten deelneemt, is in vergelijking met de resultaten uit 2002 toegenomen. In 2006 is 79 procent van de Westfriese jongeren lid of neemt deel aan activiteiten, terwijl dit percentage in 2002 nog 66 procent was.
88
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Figuur 8.4 Percentage dat lid is van een vereniging en deelname aan activiteiten. (Meerdere antwoorden mogelijk)
30%
bibliotheek 19%
activiteiten op school/opleiding buiten schooltijd
12%
dansen/dansles
10%
muziekschool/muziekles
5%
muziekvereniging scouting/padvinderij
4%
toneel/ballet
4%
kerkelijke jeugd- of jongerenclub
4%
hobbyclub
3% 2%
jongerenkoor
2%
organisatie voor natuurbescherming en milieu
0%
politieke vereniging anders
26% 18%
geen lid en neem niet deel aan activiteiten 0%
25%
50%
75%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. lidmaatschap. Geslacht: Meer jongens (21 procent) zijn nergens lid van of neemt niet deel aan activiteiten dan meisjes (15 procent). Leeftijd: Meer 12-15 jarigen (21 procent) zijn nergens lid van of neemt niet deel aan activiteiten dan 10-11 jarigen (11 procent). Gezin: Meer jongeren uit één oudergezinnen (23%) zijn geen lid dan jongeren uit andere gezinnen (18%). Etniciteit: Meer niet westerse allochtonen (27 procent) doen niet mee aan activiteiten dan autochtonen (17 procent) en westerse allochtonen (19 procent). Vervolgens zijn enkele vragen over vrije tijd gesteld. Ten eerste is gevraagd of men vindt over teveel, voldoende of te weinig vrije tijd te beschikken. Drie kwart van de jongeren vindt dat hij/zij voldoende vrije tijd heeft. Bijna een kwart (24 procent) geeft aan over te weinig vrije tijd te beschikken.
89
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Figuur 8.5 Oordeel over hoeveelheid vrije tijd.
1% 24%
teveel voldoende te weinig
75%
In vergelijking met 2002 is het aandeel jongeren dat vindt dat hij/zij onvoldoende tijd heeft, flink afgenomen. Tabel 8.3 Oordeel over hoeveelheid vrije tijd in 2002 en 2006 2002
2006
te veel
2%
1%
voldoende
61%
71%
te weinig
37%
28%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. hoeveelheid vrije tijd. Geslacht: Geen. Leeftijd: Meer 12-15 jarigen (28%) vinden dat ze te weinig tijd hebben dan 10-11 jarigen (14%). Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (30 procent) vinden dat ze weinig tijd hebben dan jongeren uit andere gezinnen (23 procent). Etniciteit: Geen.
Verder is gevraagd of de jongeren zich wel eens vervelen en zo ja, hoe vaak dit het geval is. Het blijkt dat in totaal bijna tweederde (63 procent) zich af en toe/heel vaak verveelt. Er zijn geen verschillen waarneembaar tussen beide metingen.
90
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Figuur 8.6 De mate waarin jongeren zich wel eens vervelen. nooit 6%
heel vaak 4%
zelden 31%
af en toe 59%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. mate van vervelen. Geslacht: Meer meisjes (67 procent) vervelen zich af en toe/vaak dan jongens (61 procent). Leeftijd: Meer 10-11 jarigen (67 procent) vervelen zich wel eens dan 12-15 jarigen (62 procent). Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (73 procent) vervelen zich af en toe/heel vaak dan jongeren uit andere gezinnen (63 procent). Etniciteit: Geen verschillen. Op de vraag met wie veel van de vrije tijd wordt doorgebracht, kon men meerdere antwoorden geven. De meeste jongeren brengen hun vrije tijd samen met vrienden en vriendinnen door. De helft doet dit met familie en ruim een derde van de jongeren met een vaste vriend(in). De categorie ‘clubgenoten’ wordt het minst vaak genoemd. Het percentage jongeren van 12-15 jaar dat veel vrije tijd doorbrengt met klasgenoten, is sterk afgenomen. Het percentage is in 2006 21 procent en bedroeg in 2002 37 procent. Verder zijn er geen noemenswaardige verschillen met 2002 aangetroffen. Figuur 8.7 Met wie breng je veel van je vrije tijd door?
73%
vrienden/vriendinnen 52%
familie 37%
je vaste vriend(in) 22%
alleen
19%
met mensen van school/opleiding 11%
clubgenoten anderen 0%
2% 25%
91
50%
75%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. vrije tijd doorbrengen. Geslacht: Meer meisjes zijn in hun vrije tijd bij vrienden (76%) of een vaste vriend(in) (43%) dan jongens (respectievelijk 70% en 32%). Daarentegen zijn minder meisjes (18%) alleen dan jongens (25%). Leeftijd: Meer 12-15 jarigen zijn alleen (23%) dan 10-11 jarigen (18%). Meer 10-11 jarigen gaan in hun vrije tijd om met een vaste vriend(in) (43%) of gaan naar familie (60%) dan 12-15 jarigen (respectievelijk 34% en 48%). Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (29%) zijn alleen dan jongeren uit andere gezinnen (21%). Meer jongeren uit andere gezinnen (53%) gaan in hun vrije tijd naar familie dan jongeren uit éénoudergezinnen (39%). Etniciteit: Minder niet-westerse allochtonen gaan naar vriend(inn)en (64%) of zijn alleen (15%) dan autochtonen (respectievelijk 74% en 22%) en westerse allochtonen (respectievelijk 76% en 24%).
De vraag die hierop aansluit is waar veel van de vrije tijd wordt doorgebracht. Zeer veel jongeren brengen hun vrije tijd thuis door. Ook bij vrienden thuis wordt veel vrije tijd doorgebracht. In café’s/discotheken, jongerencentra en buurt- en dorpshuizen wordt nauwelijks tijd gespendeerd. Andere plekken waar doorgaans veel vrije tijd wordt doorgebracht zijn: bij het bedrijf van de ouders, familie, op de camping, in de schuur en op speelpleintjes. Figuur 8.8 Waar breng je veel van je vrije tijd door?
84%
thuis 61%
bij vriend(inn)en thuis 39%
op straat in de buurt 28%
sporthal, sportveld, zwembad 20%
club of vereniging café/discotheek
2%
buurthuis/dorpshuis
1%
jongerencentrum
1%
anders
4%
0%
25%
92
50%
75%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
De vrije tijd wordt door jongeren van 12-15 jaar in 2006 over het geheel genomen op dezelfde plekken doorgebracht als in 2002. Echter, de jongeren brengen nu vaker dan in 2002 hun vrije tijd op straat door. De verschillen bij de overige plekken zijn gering. Tabel 8.4 Waar vrije tijd wordt doorgebracht in 2002 en 2006 2002
2006
thuis
87%
84%
bij vriend(in)en) thuis
60%
59%
op straat in de buurt
26%
37%
sporthal, sportveld, zwembad
26%
26%
club of vereniging
20%
19%
café/discotheek
7%
3%
buurthuis/dorpshuis
2%
1%
jongerencentrum
3%
2%
anders
6%
4%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t besteding vrije tijd. Geslacht: Meer jongens (43%) brengen hun vrije tijd op straat door dan meisjes (35%). Meer jongens zijn eveneens in hun vrije tijd te vinden bij een club/vereniging dan meisjes (respectievelijk 23% en 16%) terwijl meer meisjes (69%) in hun vrije tijd te vinden zijn bij vriend(inn)en dan jongens (53%). Leeftijd: Meer 10 en 11 jarigen (44%) brengen hun vrije tijd door op straat dan 12-15 jarigen (37%). Meer 10 en 11 jarigen (65%) brengen hun vrije tijd door bij vriend(inn)en dan 12-15 jarigen. Gezin: Minder jongeren uit éénoudergezinnen komen in hun vrije tijd bij vrienden thuis (55%) of zijn thuis (78%) dan jongeren uit andere gezinnen (respectievelijk 61% en 84%). Meer jongeren uit éénoudergezinnen (45%) zijn op straat te vinden dan jongeren uit andere gezinnen (39%). Minder jongeren uit éénoudergezinnen (14%) zijn in hun vrije tijd bij een clubvereniging te vinden dan jongeren uit andere gezinnen (20%). Etniciteit: Het aantal niet-westerse allochtonen (73%) dat thuis zijn vrije tijd doorbrengt, is lager dan het aantal westerse allochtonen (87%) en autochtonen (85%). Meer niet-westerse allochtonen zijn in hun vrije tijd op straat te vinden (51%) dan westerse allochtonen (39%) autochtonen (38%).
93
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
8.3 Sport Over de deelname aan sport zijn drie vragen aan de jongeren voorgelegd. Behalve de vraag of men sport, is ook gevraagd welke sport men beoefent en of men dit in clubverband doet. In 2006 doet 82 procent van de Westfriese jongeren aan sport. Er zijn redelijk wat verschillen tussen de gemeenten onderling. De sportdeelname is het hoogst in Wervershoof en Wognum. De jeugd in Enkhuizen (78 procent) doet in vergelijking met de andere gemeenten het minst aan sport.
Figuur 8.9 Aandeel sporters in 2006, naar gemeente
Wervershoof
89%
Wognum
89%
Opmeer
88%
Venhuizen
88% 87%
W-Koggenland Drechterland
86%
Obdam
85%
Andijk
84%
Stedebroec
81%
N-Koggenland
80%
Hoorn
79%
Medemblik
79%
Enkhuizen
78%
0%
25%
50%
94
75%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
In 2006 doet 80 procent van de jongeren van 12-15 jaar aan sport tegenover 74 procent in 2002. In vrijwel alle gemeenten is de sportdeelname in vergelijking met 2002 toegenomen. Hierbij valt de toename in Opmeer het meest op (van 69 procent in 2002 naar 86 procent in 2006). Tabel 8.5 Aandeel sporters 12-15 jaar in 2002 en 2006, naar gemeente Gemeente
2002
2006
Andijk
70%
82%
Drechterland
84%
86%
Enkhuizen
71%
75%
Hoorn
70%
77%
Medemblik
66%
74%
N.-Koggenland
77%
78%
Obdam
76%
83%
Opmeer
69%
86%
Stedebroec
74%
80%
Venhuizen
79%
85%
Wervershoof
74%
88%
W.-Koggenland
84%
83%
Wognum
85%
89%
totaal gemiddelde
74%
80%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. aandeel sporters. Geslacht: Geen. Leeftijd: Jongeren van 10-11 jaar doen meer aan sport dan 12-15 jarigen (80 procent). Gezin: Minder jongeren uit éénoudergezinnen (74 procent) doen aan sport dan jongeren uit andere gezinnen (83 procent). Etniciteit: Minder niet-westerse allochtonen (33 procent) doen aan sport (66 procent) dan autochtonen (84) en westerse allochtonen (81 procent). De jongeren hebben de sporten die zij beoefenen genoemd. Bijna tweederde van de jongeren (64 procent) beoefent 1 sport, 28 procent 2 sporten, 7 procent 3 sporten en 1 procent van de sporters noemt meer dan 4 sporten. De sporten die het meest genoemd worden zijn: (zaal)voetbal, zwemmen, tennis, dansen, paardrijden, volleybal, hockey, vechtsport en turnen/gym. De meerderheid van de sporters (93 procent) sport in verenigingsverband of bij een sportschool.
95
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
9.
Juni 2007
Jongeren en gemeentepolitiek
De politieke interesse van de Westfriese jongeren wordt in dit hoofdstuk behandeld. Gekeken wordt naar de politieke belangstelling van de jongeren op regionaal en nationaal niveau. Daarnaast is aan de jongeren gevraagd of zij tevreden zijn met het jongerenbeleid van hun gemeente en wat zij vinden dat er beter kan.
9.1. Politieke interesse Jongeren vinden de landelijke politiek over het algemeen interessanter dan de gemeentelijke politiek. Bijna een kwart van de jongeren vindt de landelijke politiek interessant of ‘wel leuk.’ Daarentegen geeft ruim driekwart van de jongeren aan weinig of geen belangstelling voor de landelijke politiek te hebben. Voor de gemeentelijke politiek geldt dat 19 procent van de jongeren hierin interesse heeft of het wel leuk vindt. Er is geen verschil tussen 2002 en 2006 voor wat betreft de interesse in landelijke politiek. Figuur 9.1 Oordeel over landelijke en gemeentelijke politiek
landelijk 3
gemeentelijk 1
21
77
18
0% interessant
81
25% wel leuk
50%
75%
100%
niet leuk
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. oordeel landelijke politiek Geslacht: Geen. Leeftijd: Geen. Gezin: Geen. Etniciteit: Meer niet-westerse allochtonen (37 procent) zijn (zeer) geïnteresseerd in de landelijke politiek dan autochtonen (22 procent) en westerse allochtonen (26 procent).
Om wat dieper op de politieke interesse in te gaan, zijn vier stellingen voorgelegd met betrekking tot de maatschappelijke dan wel politieke betrokkenheid van jongeren. In figuur 9.2 is te zien dat de televisie en de krant het meest frequent worden aangewend om informatie te vergaren over politieke onderwerpen. Zeventien procent van de jongeren kijkt dagelijks naar het nieuws op televisie. De meest actieve manier, praten over politiek, doet slechts een klein percentage (12 procent) van de jongeren wekelijks.
96
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Figuur 9.2 Antwoorden op stellingen over politiek. Hoe vaak: …
kijk je naar het nieuws op tv?
17
17
40
lees je het gedeelte in de krant dat over 3 11 jouw regio gaat?
13
lees je het politieke gedeelte in de krant? 1 5 7
14
73
praat je met anderen over dingen die met 14 7 politiek te maken hebben?
16
72
0% dagelijks
meer keren per week
1x per week
20
25%
14
11
53
50%
minder dan 1x per week
75%
100%
helemaal niet
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. stellingen over politiek. Geslacht: Meer jongens (20%) kijken dagelijks het nieuws dan meisjes (15%). Leeftijd: Meer 10-11 jarigen praten niet met anderen over politiek (78%) en lezen niet over politiek in de krant (82%) dan 12-15 jarigen (beiden respectievelijk 69%). Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (80%) leest helemaal niet over politiek in de krant dan jongeren uit andere gezinnen (73%). Etniciteit: Meer autochtonen praten niet met anderen over politiek (73%) dan westerse allochtonen (65%) en niet-westerse allochtonen (62%). Meer niet-westerse allochtonen (22%) kijken dagelijks naar nieuws op televisie dan autochtonen en westerse allochtonen (beide 17%). De jongeren hebben verteld op welke politieke partij ze zouden stemmen als er nu verkiezingen voor de Tweede Kamer zouden worden gehouden, gesteld dat ze daaraan mee zouden mogen doen. De PvdA springt er het meest uit; 10 procent zou er op stemmen. Verder worden het CDA en Groenlinks wat vaker genoemd (respectievelijk 5 en 4 procent). Bijna zestig procent heeft geen idee waarop hij of zij zou moeten stemmen, terwijl 15 procent niet zou willen stemmen. Figuur 9.3 Politieke partij waarop men nu zou stemmen bij verkiezingen voor de Tweede Kamer.
15%
ik zou niet willen stemmen
10%
PvdA
5%
CDA
4%
Groen Links
3%
VVD SP
2%
kleine rechtse partijen (LPF, Groep Wilders)
1%
Christen Unie
1%
D66 1% SGP
0%
andere partij
1% 58%
geen idee
0%
97
25%
50%
75%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Verschillen naar achtergrondkenmerken. Geslacht: Meer meisjes weten niet op wie ze willen stemmen (64%) dan jongens (52%). Daarentegen geven meer jongens aan (18%) niet te willen stemmen dan meisjes (13%). Leeftijd: Meer 12-15 jarigen (12%) kiezen voor de PvdA dan 10-11 jarigen (6%). Meer 10-11 jarigen (65%) geven aan niet te weten op wie ze willen stemmen dan jongeren in de leeftijdscategorie van 12-15 jaar (54%). Gezin: Meer jongeren uit éénoudergezinnen (21%) zeggen niet te willen stemmen dan jongeren uit andere gezinnen (15%). Meer jongeren uit andere gezinnen (58%) hebben geen idee op wie ze zouden stemmen dan jongeren uit éénoudergezinnen (48%). Etniciteit: Meer niet-westerse allochtonen (29%) kiezen voor de PvdA dan autochtonen (8%) en westerse allochtonen (11%). Meer autochtonen (59%) en westerse allochtonen (56%) geven aan niet te weten op wie ze zouden willen stemmen dan niet-westerse allochtonen (42%). Aan de jongeren werd gevraagd om twee gemeentelijke taken te noemen die zij het belangrijkste vinden op het gebied van jeugdbeleid. Ze konden kiezen uit een aantal voorgelegde mogelijkheden. ‘Zorgen voor sport- en speelmogelijkheden’ en ‘zorgen voor veiligheid in de buurt’ zijn het meest genoemd (ruim 40 procent noemt deze zaken). Verder vindt circa een kwart van de jongeren de zorg voor een schoon milieu, goed onderwijs en voldoende uitgaansgelegenheden in de stad belangrijk.
Figuur 9.4 Twee belangrijkste zaken die de gemeente voor jongeren moet doen, in 2006.
43%
sport- en speelmogelijkheden veiligheid in de buurt
42%
schoon milieu
26%
goed onderwijs
25% 23%
voldoende uitgaansgelegenheden
15%
goed jongerencentrum
7 voldoende werkgelegenheid
9%
voldoende cultuurgelegenheden
2%
iets anders
2%
geen interesse
5% 0%
25%
98
50%
75%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
In tabel 9.1 zijn de verschillen tussen 2002 en 2006 in beeld gebracht. In 2006 worden het zorgen voor veiligheid in de buurt minder vaak genoemd. In 2002 is naar ‘discotheken’ in plaats van naar ‘uitgaansgelegenheden’ gevraagd. Ook is de variabele ‘voldoende cultuurgelegenheden’ toegevoegd. Deze variabelen zijn dan ook niet vergelijkbaar met de resultaten uit 2002. Tabel 9.1 Belangrijkste zaken waar gemeente voor moet zorgen in 2002 en 2006 gemeente
2002
2006
sport- en speelmogelijkheden
39%
39%
zorgen voor veiligheid buurt
51%
39%
schoon milieu
23%
21%
goed onderwijs
26%
23%
-
-
goed jongerencentrum
24%
19%
voldoende werkgelegenheid
6%
12%
-
-
iets anders
4%
1%
interesseert me niet
5%
6%
voldoende uitgaansgelegenheden
voldoende cultuurgelegenheden
Van de Westfriese jongeren vindt 35 procent dat de eigen gemeente voldoende voor jongeren doet. Daarentegen is 21 procent van de jongeren van mening dat de gemeente te weinig doet. Hierbij dient opgemerkt te worden dat 44 procent van de jongeren het niet weet/geen mening heeft omtrent dit onderwerp. De jongeren die van mening zijn dat de gemeente te weinig voor jongeren doet, hebben dit toegelicht. Ze vinden dat er te weinig voor jongeren te doen is. Er zijn volgens hen te weinig uitgaansgelegenheden zoals discotheken en bioscopen en voorzieningen zoals een jongerenhuis/buurtcentrum en speeltuinen. In vergelijking met 2002, is het aandeel jongeren dat aangeeft tevreden te zijn met de inspanningen van de gemeente gestegen. In 2002 was dit percentage 26 procent, in 2006 33 procent. Figuur 9.5 Vind je dat de gemeente waar je woont voldoende doet voor jongeren?
nee, gemeente doet te w einig 21%
ja, voldoende 35%
w eet niet 44%
99
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. oordeel over rol gemeente: Geslacht: Geen. Leeftijd: Meer 10-11 jarigen (39%) vinden dat de gemeente genoeg doet dan 12-15 jarigen (33%). Gezin: Meer jongeren uit andere gezinnen (35 procent) vinden dat de gemeente genoeg doet dan jongeren uit éénoudergezinnen (27 procent). Etniciteit: Meer autochtonen (36 procent) en niet-westerse allochtonen (35 procent) vinden dat de gemeente voldoende doet dan westerse allochtonen (27 procent). In figuur 9.6 wordt een overzicht gegeven van het aandeel jongeren dat van mening is dat de gemeente voldoende voor jongeren doet. De antwoorden ‘weet niet’ zijn buiten beschouwing gelaten. Op gemeenteniveau zijn soms grote verschillen te zien. Het aantal jongeren dat van mening is dat de gemeente voldoende doet ligt in de gemeente Wervershoof (76 procent) het hoogst. Andijk en Noorder-Koggenland scoren van de 13 gemeenten het laagst (beiden 47 procent) in 2006. Figuur 9.6 Percentage dat van mening is dat de gemeente voldoende doet voor jongeren in 2006, naar gemeente
Wervers hoof
76%
Enkhuizen
69%
Obdam
67%
Venhuizen
66%
Wognum
64%
S tedebroec
62%
Hoorn
62%
W-Koggenland
61%
Opmeer
60%
Drechterland
58%
Medemblik
56%
Andijk
47%
N-Koggenland
47%
0%
25%
50%
75%
100%
Als de cijfers (exclusief ‘weet niet’) worden vergelijken met 2002, dan blijkt dat in 2006 relatief iets meer jongeren van 12-15 jaar van mening zijn dat de gemeente voldoende voor jongeren doet: 51 procent in 2002 tegenover 57 procent in 2006. Bij de meeste gemeenten is het percentage toegenomen. Hierbij is de toename in Obdam het meest opvallend (een toename van 39 procent naar 61 procent). Een afname zien we in Wester-Koggenland en Wognum en in iets mindere mate in Stede Broec.
100
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Tabel 9.2 Percentage dat van mening is dat de gemeente voldoende doet voor jongeren in 2002 en 2006, naar gemeente Gemeente
2002
2006
Andijk
37%
42%
Drechterland
50%
50%
Enkhuizen
58%
66%
Hoorn
48%
58%
Medemblik
44%
47%
N.-Koggenland
28%
41%
Obdam
39%
61%
Opmeer
43%
53%
Stedebroec
61%
58%
Venhuizen
53%
61%
Wervershoof
60%
70%
W.-Koggenland
63%
56%
Wognum
66%
61%
totaal gemiddelde
51%
57%
9.2. Stem van de jongeren Er zijn verschillende mogelijkheden voor gemeenten om naar jongeren te luisteren en met jongeren te communiceren. Dit kan bijvoorbeeld door middel van bijeenkomsten, een jongerenraad, het jongerenwerk of via internet. Van de jongeren noemt 35 procent een jongerenraad als een mogelijkheid voor dergelijke communicatie. Verder wordt het internet relatief vaak genoemd. Tot slot noemt negen procent iets anders dan in de voorgelegde antwoordmogelijkheden genoemd. Het meest worden ‘enquêtes, zoals deze’ of ‘panels’ genoemd. Figuur 9.7 Hoe zou de stem van de jongeren beter gehoord kunnen worden door de gemeente?
35%
jongerenraad
internet
31%
eenmalige bijeenkomst jongerenwerk
anders 0%
14%
11%
9%
25%
50%
101
75%
100%
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
In vergelijking met de resultaten uit 2002 is het percentage dat de jongerenraad en internet noemt, iets afgenomen. Tabel 9.3 Hoe zou de stem van de jongeren beter gehoord kunnen worden door de gemeente, 2002 en 2006. 2002
2006
jongerenraad
41%
35%
internet
38%
34%
eenmalige bijeenkomst
11%
13%
jongerenwerk
9%
11%
anders
6%
8%
Verschillen naar achtergrondkenmerken m.b.t. luisteren naar jongeren. Geslacht: Meer meisjes (38 procent) dan jongens (32 procent) kiezen voor een jongerenraad. Leeftijd: Meer 12-15 jarigen (34 procent) kiezen voor het internet als communicatiemiddel dan 10 en 11 jarigen (24 procent). Gezin: Geen. Etniciteit: Meer niet-westerse allochtonen (20 procent) geven de voorkeur aan een eenmalige bijeenkomst dan autochtone (14 procent) en westerse allochtonen (16 procent). Meer autochtone (35 procent) en westerse allochtonen (36 procent) daarentegen kiezen voor (het instellen van) een jongerraad dan niet-westerse allochtonen (31 procent).
102
Jeugdmonitor West-Friesland 10 t/m 15 jaar
Juni 2007
Geraadpleegde bronnen •
Centraal Bureau voor de Statistiek, Cijfers. < http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/cijfers/default.htm> [geraadpleegd op 26-10-2006]
•
Centraal Bureau voor de Statistiek (2004) Allochtonen in Nederland 2004. Voorburg, CBS.
•
Diekstra, R.F.W. (1992) Jeugd in ontwikkeling. Wetenschappelijke inzichten en overheidsbeleid, V75, Den Haag, Sdu Uitgevers.
•
Gelder, K. van (2001) Vooroordelen over éénoudergezinnen. Pedagogiek in praktijk [online], 2. Te raadplegen op: < http://pipm.swphost.com/100225> [geraadpleegd op 30-10-2006]
•
Landelijke jeugdmonitor. < http://jeugdmonitor.vb.cbs.nl> [geraadpleegd op 25-10-2006]
•
Rijken, S.H.R. en G.J. Harms (2002) Schoolloopbanen en jongeren in risicosituaties. Utrecht/Groningen, GION, Gronings Instituut voor onderzoek van onderwijs, opvoeding en ontwikkeling.
•
Rijn, A.S. van, A. Zorlu, R.V. Bijl, B.F.M. Bakker (2004) De ontwikkeling van een Integratiekaart. Den Haag, Wetenschapplijk Onderzoeks-en Documentatiecentrum.
•
Trimbos-instituut. < http://www.trimbos.nl/default2.html> [ geraadpleegd op 25-10-2006]
•
Trimbos-instituut (2005) Nationale Drug Monitor. Utrecht, Trimbos-instituut.
103