“Je moet als architect je ego opzij zetten” Ontwerpen voor de woonconsument
Hoofdstuk 5 : “Je moet als architect je ego opzij zetten”
De Nederlandse woningmarkt ontwikkelt van een aanbodgestuurde naar een vraaggestuurde markt. Voor architecten en stedenbouwers betekent dit een nieuwe uitdaging: de woonconsument als uitgangspunt voor het ontwerp. Toch is deze aanpak niet nieuw. Verschillende ontwerpbureau’s zijn al jarenlang via deze weg aan het werk. Denise Vrolijk Eindredacteur S&RO
pagina 95
aan het werk zijn geweest, maar dat alle straten weer op elkaar lijken. Nergens is de identiteit van de bewoners af te lezen. Stedenbouwkundigen bepalen het stratenpatroon, architecten vullen dit in met huizen. Daardoor is het voor vormgevers onmogelijk om de kenmerkende verschillen waarop mensen een buurt kiezen in te passen.”
Ontwerpen voor de woonconsument Recept 2020 / Anke Colijn
De veelbesproken mentaliteitsverandering die in de Nederlandse woningmarkt op gang moet komen, is volgens Anke Colijn (Feekes en Colijn) niet nieuw. Dit Utrechtse ontwerpbureau werkt al jarenlang aan concepten die de bewoner centraal stellen. Bovendien zet Colijn vraagtekens bij de hernieuwde aandacht voor bewoners. “In de jaren zeventig was de menselijke maat ook al onderwerp van gesprek, maar die kwam vooral tot uiting in grootschalige plannen gemaakt door architecten en stedenbouwers volgens hun idee van de perfecte samenleving. Bewoners en gebruikers kwamen hier nauwelijks aan bod. De stedelijke vernieuwing die later zijn intrede deed, stelde de bewoner ook centraal, maar dan volgens een ander principe: de gescheiden werelden van verbouw, nieuwbouw en herstructurering. Echte aandacht voor de wensen van de bewoner was er niet. Er is al decennialang een soort trend om te zeggen dat bewoners belangrijk zijn, maar ze worden toch vooral gezien als afnemende consumenten.”
Identiteit en eenheid “Mensen kiezen nu eenmaal niet in eerste instantie het huis. Zij kiezen eerst de stad of plaats op basis van de herkenning die zij op een bepaalde plek vinden. Daarna kiezen mensen de wijk waar ze willen wonen, en pas daarna volgt de soort woning die ze willen. De herkenning die bij dit keuzeproces een rol speelt, is gebaseerd op een instinctief gevoel, op de keuze voor een bepaalde identiteit. Kenmerkende verschillen tussen woningen en diversiteit in het straatbeeld voeden de herkenning. Goede overgangen tussen de straat en de woningen zijn daarbij essentieel,” stelt Colijn. De identiteit van een wijk is volgens haar te ontleden naar verschillende schaalniveau’s: op het niveau van de buurt is een homogeen beeld vaak het meest aantrekkelijk. Op straatniveau speelt diversiteit in kleine onderdelen een belangrijke rol; iedere straat moet herkenbaar zijn als ‘mijn straat’. Op het niveau van de woning is het zelf kunnen vormgeven aan de overgang tussen woning en straat, het zelf bepalen van de private en semi-private ruimte, een groot goed. “Na de ramp van de Vinex hebben we dat ook hard nodig. In veel van die uitbreidingswijken zie je dat er in één straat verschillende architecten
Echte bewonersinspraak is tot nu toe een zaak geweest van enkele mensen die daarvoor stonden: politici, ambtenaren, opdrachtgevers, procesmanagers, architecten. Het recept is heel simpel: vraag bewoners erbij, neem ze serieus, weeg hun wensen met je eigen kennis af en meng de ingrediënten. Je licht het zo ontstane ontwerp toe, geeft aan welke wensen wel/niet zijn meegenomen en waarom, je vraagt of de wensen goed zijn vertaald. Met de discussie die dan volgt stel je het plan bij. Een kind kan deze koekjes bakken als iedere deelnemer aan het proces respectvol omgaat met elkaars meningen en wensen.”
Eenheid op buurtniveau kan volgens Colijn bewerkstelligd worden door het stedenbouwkundig raamwerk, het programma en de architectuur tegelijk te ontwerpen. “Nu wordt van tevoren al teveel vastgelegd in het masterplan. Het programma dicteert daarbij de vormgeving. Als je vooraf bekijkt hoe mensen willen leven, kan het programma en het plan daarop worden aangepast en kan de vormge-
Op basis van de kennis over het dagelijkse gedrag van mensen zoekt Feekes en Colijn naar manieren om eenheid in het ontwerp te bewerkstelligen en ruimte te bieden aan kenmerkende verschillen. Bijvoorbeeld bij de Groene Oase in Zwolle, een nieuwbouwproject van 45 woningen, waarvoor Feekes en Colijn een nieuwe stedenbouwkundige opzet heeft ontworpen. Binnen de strakke stedenbouwkundige randvoorwaarden van de Vinex-wijk Stadshagen is een symbiose tussen gebouw en omgeving ontstaan. Een grondige analyse van bewonerswensen ligt hieraan ten grondslag. Colijn: “Anders dan bij herstructureringsprojecten ging het hier om het ontwerpen voor toekomstige bewoners, die je nog niet kent.” Bij plannen in een dorp of wijk, kijkt het Utrechtse ontwerpbureau naar de eigenheid van de plek. “Bij een plan in een Vinex-locatie zoeken we naar andere identiteitsdragers. Wat zijn de kenmerkende gedragingen van mensen die voor deze woonplek kiezen? Wat is met andere woorden de ‘backbone’, de kenmerkende identiteit van de locatie? Als je die inzichtelijk hebt, kun je daarop doorontwerpen.” Colijn omschrijft de Groene Oase als één grote margezone, een concept dat Feekes en Colijn veelvuldig toepast. “Wij zien de locatie als een open organische structuur van publieke en private plekken, de zogenaamde private eilanden. Paden en wegen geven de scheidslijn tussen deze gebieden zo subtiel, minimaal en natuurlijk mogelijk aan. Eigenlijk is de Groene Oase één grote tuin met daar middenin de woningen, die volgens onduidelijke rooilijnen zijn gesitueerd. Dit vervagen van de kavelgrenzen vergroot de betrokkenheid van de bewoners met de omgeving. Een dergelijke diffuse opzet vergroot ook het gebruik van de omgeving; kinderen spelen er wel buiten, maar je ervaart dit niet als drukte. Omdat het spelen zich over meerdere plekken verdeelt.”
pagina 97
pagina 96
De huidige nadruk op de vraagmarkt wordt volgens Colijn vooral door beleidsmakers ingezet. “Eén van de meest in het oog springende resultaten daarvan is het historiserend bouwen, die woningen vinden gretig aftrek. Kijk maar naar wijken als Haverleij in Den Bosch en Brandevoort in Helmond. Toch staan ook hier de bewoners niet echt centraal,” zegt Anke Colijn. “De belangen van de bewoners worden weggedrukt ten gunste van het historiserende plaatje. Al die woningen en wijken spelen in op een gevoel van nostalgie, maar dat is slechts één van de emoties van bewoners. Op die manier krijg je een soort coulissenarchitectuur, waar de vorm opnieuw centraal staat. De dagelijkse werkelijkheid van het
menselijk gedrag zou het belangrijkste uitgangspunt moeten zijn. Dan ondervang je een veelheid aan emotie. De woningmarkt kun je weliswaar sturen met sentimenten en plaatjes. Maar duurzame wijken ontstaan pas als het gedrag en langdurige behoeften van bewoners samenvalt met de opzet van de buurt, de straten en de woning.”
“Een recept maken voor hoe je bewoners en omwonenden laat participeren in het proces is gemakkelijk als de professionals hen er echt bij willen betrekken. Vaak wordt bewonersinspraak in de praktijk misbruikt om de door professionals gewenste stedenbouwkundige invulling te realiseren. Bewoners merken dat ze worden gemanipuleerd en maken alsnog bezwaar, waarna de verontwaardiging losbreekt. Maar meestal wordt bewoners helemaal niet om een mening gevraagd. Onderzoeken over woonwensen worden vooral gebruikt voor de verkoop van de woning. De bewoner wordt slechts als consument serieus genomen. Hoe de bewoner daarna leeft in de buurt, wordt niet nagegaan.
ving dit volgen. Nog te weinig wordt gekeken hoe mensen willen leven, of wordt er na het vaststellen van het masterplan nog eens aan de (toekomstige) bewoners en gebruikers gevraagd wat zij willen. Als ze het er niet mee eens zijn, wordt er meestal alleen cosmetisch iets gewijzigd. Dan ben je eigenlijk achter de zaak aan het aanhollen, en kan er geen eenheid in ontwerp ontstaan.”
Hoofdstuk 5 : “Je moet als architect je ego opzij zetten”
Hoofdstuk 5 : “Je moet als architect je ego opzij zetten”
“Je moet als architect je ego opzij zetten”
Manon Pattynama “Bouwen voor, door en met mensen. De belangrijkste ingrediënten als we Mi Akoma di Color opnieuw op een andere plek zouden doen zijn: 1. een zeer gedreven en toegewijd opdrachtgever; 2. een sociaal vaardig en ervaren 3. begeleider(st)er zoals het ASW; 4. een locatie zonder procedurerisico’s; 5. een bewonersselectie (door twee) die een cohesie creëert en bewoners voorbereid op het opdrachtgeverschap; 6. een architectenlijstje met ervaren en welwillende bureaus waaruit de bewoners uiteindelijk mogen kiezen; 7. toezegging positieve medewerking van betreffend projectbureau, overheid en gemeente. Belangrijk: alle personen gegarandeerd van het begin tot het eind betrokken!! Toekomstdroom: flexibele regels bestemmingplan en bouwbesluit.”
Smeerolie
Veel plannenmakers zijn volgens Colijn nog angstig voor het diffuse: “Zij regelen het programma veel liever dicht om hun eigen zekerheid te organiseren. Terwijl het beter zou zijn meer vertrouwen te hebben in de (toekomstige) bewoners, de ontwerpers en andere betrokkenen, en ook ruimte open te laten voor veranderingen. Bijvoorbeeld door het voor bewoners mogelijk te maken een deel van hun woning zelf vorm te geven. Uit verschillende componenten (stijlgroepen of -families) kunnen de kopers hun eigen gevel of plattegrond ontwerpen. Dat dit een variant op de catalogusbouw zou zijn, bestrijdt Colijn: “Dat gaat vaak om vrijstaande, duurdere woningen. De projecten waar wij ons in begeven gaan altijd om rijtjeswoningen in het minder dure segment, dat is toch een andere categorie. Maar ik moet wel toegeven dat het ontwerpen van je eigen woning de meest magere variant is. Liever betrek ik de bewoners op een meer intensieve manier bij het ontwerp van de buurt. Uiteindelijk gaat het er toch om dat er iets moois ontstaat, waar de bewoners trots op kunnen zijn.”
Helder communiceren en het voorkomen van struikelblokken is niet alleen een taak van de corporatie, ook als ontwerper moet je jezelf volgens Liesker ten doel stellen goed naar de zittende bewoners te (willen) luisteren en je eigen boodschap goed over te brengen. “Het voordeel van de architectenrol daarbij is dat wij geen geheime agenda hebben. Wij kunnen dingen gewoon zeggen puur vanuit de kwaliteit van de wijk die je maakt.”
Die trots is ook de drijfveer voor Bas Liesker (Heren 5 Architecten, Amsterdam). Hij is net als Anke Colijn al geruime tijd actief met bewoners aan de slag. Bij hem zijn het vooral herstructureringsprojecten waar de bewoners in eerste instantie geen leuke boodschap te horen krijgen. Meestal zijn de woningen waar het om gaat in bezit van corporaties, en bevinden zich dus in de huursector. Het verhaal is ook vaak vergelijkbaar: de corporatie deelt, niet altijd even handig, mee dat de woningen van de mensen waar Liesker later mee aan de slag moet, gesloopt worden of niet meer voldoen aan de huidige eisen. Liesker: “Onherroepelijk leidt dat tot boosheid, angst en stress onder de bewoners. Als corporatie, maar ook als ontwerper moet je je in die emoties kunnen verplaatsen. Daarom is het zaak goed te communiceren, je bewust te zijn van die emoties en mensen laten wennen aan het idee. Je moet ze als het ware meenemen in het hele verhaal. En dat is tegenwoordig ook wel nodig. Werd er in voorgaande decennia nog door de stedenbouwer en architect bedacht wat goed is voor de mens, tegenwoordig zijn bewoners veel mondiger. Zij laten zich niet meer alles aanmeten. Betrekken van bewoners is om die reden dan ook een noodzaak, al was het maar om procedures te voorkomen. Het is hierbij ook belangrijk dat alle facetten die bij de planvorming een rol spelen – de stedenbouw, de architectuur en de woningplattegrond – besproken worden.”
Als een gemeente iets zegt, of een corporatie, dan denken bewoners al heel snel: “dat zegt ie omdat ie dan kan verdienen.” Of: “dat zegt ie omdat ze dan geen last van ons hebben, bijvoorbeeld, of omdat het hun beter uitkomt.” Door die objectieve rol is de architect vaak ook echt de smeerolie tussen corporatie, gemeente en bewoners zijn. Liesker: “Dat was met Vissershop in Zaanstad zo, en dat is bij alle projecten eigenlijk het geval. Dat maakt het wel makkelijker om een slechte boodschap te verkopen, want dan geloven de bewoners het meteen.” Dat wil niet zeggen dat je de ideale schoonzoon van de bewoners bent, benadrukt de Heren 5 architect. “Als ze het niet goed vinden, dan hoor je het en als ze het wel goed vinden, dan hoor je het ook. Vaak worden er zinnige dingen gezegd. Soms gaat het over mooi of lelijk, daar moet je een beetje gevoel voor hebben. In sommige gevallen moet je gewoon zeggen: ‘ik ben architect en daarom gaat het zo,’ maar in andere gevallen zeggen de bewoners hele handige dingen en dan bedank je ze daarvoor.” Bewoners zijn volgens Liesker hele goede adviseurs in het begintraject, zij zijn ervaringsdeskundigen en kunnen je ook heel goed vertellen wat de ‘couleur locale’ is. “Een mooi voorbeeld wat dat betreft is een wijk in Enschede waar we nu aan het werk zijn. In dat plan kwamen we uit op tuindieptes van 7,5 meter, om maar een detail te noemen. De opdrachtgever had daar zijn bedenkingen bij. We moesten het maar even met de bewoners gaan bespreken. Dus wij vertellen: ‘jullie tuin wordt 7,5 meter diep.’ ‘Hoe lang is dat dan?’, vroegen de bewoners ons. Wij uitmeten: ‘De lengte van dit lokaaltje zo ongeveer.’ De bewoners weer: ‘O, dat is zat.’ Deze reactie wil dan niet meteen zeggen dat het een wet is, die 7,5 meter. Maar op die manier kan je wel een beetje voelen hoe het valt. Dat zijn hele prettige dingen in het samenwerken met bewoners.”
Schiedam
Ganzendijk
pagina 99
pagina 98
Het ontwerpen van diffuse overgangen is volgens Colijn een belangrijk element: “Ik ga er altijd vanuit dat mensen in principe hebberig zijn, dus geef ik ze een kleine voortuin met daarnaast een grote stoep. De grens tussen stoep en voortuin hou ik vaag. Vanzelf zie je dan dat de privéruimte van de voortuin wordt opgerekt naar de stoep. De belangstelling van bewoners gaat op die manier gemakkelijk over de grens van het eigen privégebied heen. Daardoor ontstaat niet alleen een buurtgevoel, maar ontwikkelt zich ook een gevoel van veiligheid, ontstaat er respect voor elkaar en voor elkaars buitenruimte. Een omgevallen plantenpot op de stoep zal in de opgerekte buitenruimte sneller even door de buurman rechtop gezet worden, dan wanneer die in een eigen voortuin ligt. Zo ontstaan er ook meerdere buitenruimtes: de private ruimte, de semi-private ruimte, de semi-openbare ruimte en de openbare ruimte. Uiteindelijk bepaalt het programma hoe je als ontwerper tussen die verschillende ruimtes laveert; is er een grotere achtertuin voorzien, dan wordt de voortuin automatisch kleiner en moet je misschien andere parkeeroplossingen gaan toepassen om een margezone te laten ontstaan.”
Trots
Hoofdstuk 5 : “Je moet als architect je ego opzij zetten”
Hoofdstuk 5 : “Je moet als architect je ego opzij zetten”
Recept 2020
Vragen stellen Door bewoners hele precieze, maar open vragen te stellen, komt er al heel snel een gevoel boven hoe er over wonen gedacht wordt, zo meent Liesker. “In Velve Lindenhof (Enschede) hebben we de bewoners gevraagd: hoe wil je wonen, met je woonkamer en een heel groot raam aan de straat, of met je keuken en een klein raampje aan de straat? Of: waar wil je je auto, in de straat of in de achtertuin uit het zicht? Of: hoe ziet je ideale straat eruit, met bomen of met auto’s of met brede stoepen?” Met het antwoord op die vragen kun je scenario’s destilleren, waar je vervolgens stedenbouwkundige plannen mee maakt en de woningen ontwerpt. Hoe Heren 5 dat doet?
Liesker: “In Zwolle zijn we een woonerfwijk uit de jaren zeventig aan het herontwikkelen. Aan de zittende bewoners hebben we gevraagd hoe ze daar zouden willen wonen. Door middel van allerlei gedetailleerde vragen, als: waar ben je trots op in je wijk, hoe ziet de ansichtkaart van je wijk eruit? Daar rolde een scenario uit dat ze heel graag op een informele en dorpse manier in het groen wilden wonen. Dus daar zijn we nu een boerderijenbuurt aan het maken. De huizen zijn omgetoverd tot een soort boerderijen die in een heel groene omgeving staan.” “Een ander voorbeeld is dat we bij ons bezoek aan Velve ontdekten dat de voordeur altijd open staat. De bewoners zitten altijd op straat. Daar wilden we een thema van maken, door de overgang van de straat naar de woning te ontwerpen. Toen hebben we de bewoners gevraagd of ze een veranda, voortuin of gewoon een stoep zouden willen, waar je potten op kan zetten. Dat vonden de bewoners alledrie wel leuk, dus die ideeën gaan we nu incorporeren.” Voorwaarde voor deze aanpak is volgens Liesker wel dat je als ontwerper al in een heel vroeg stadium, nog voordat het programma is bepaald, wordt betrokken in een herontwikkelingsproject. “Als het
programma al helemaal vast ligt heb je namelijk een probleem, dat moet je dan gaan uitleggen aan de bewoners. Bij dit soort participatieprocessen moet je juist zien te voorkomen dat bewoners alleen maar kunnen reageren. Als je ze mee kunt laten creëren, dan wekt het geen zuur op. Hoe meer kaders je van tevoren stelt, des te meer gaan de bewoners denken: “Wat doe ik hier nog?” Dat heeft echt niks te maken met dat je daarmee als ontwerper je vrijheid beperkt. De bewoners snappen ook wel dat dingen geld kosten en dat er een bepaald aantal woningen teruggebouwd moet worden omdat het anders niet te betalen is. Zij zijn niet gek.” Toch zijn nog lang niet alle ontwerpers overtuigd van de meerwaarde die bewoners in een ontwerpproces kunnen hebben. Dat merkte Manon Pattynama (Pattynama Ahaus Architecten, Huizen) toen zij werd uitgekozen als architect voor het project Mi Akoma di Color (letterlijk ‘mijn gekleurd hart’) in de Amsterdamse Bijlmermeer. Diverse collega’s hebben haar serieus gecondoleerd met de opdracht. Dat vond Pattynama nogal schokkend. Zij is zelf namelijk groot voorstander van het nauw samenwerken met bewoners. In het Amsterdamse project is die samenwerking zelfs heel intensief geweest.
Collectief particulier opdrachtgeverschap Mi Akoma is de nieuwe wijk die gebouwd wordt op de plek waar een deel van de flats Grunder en Grubbehoeve gesloopt zijn. Rochdale (voorheen Patrimonium) ontwikkelde de plannen samen met de toekomstige bewoners. Uit de vierhonderd oorspronkelijke flatbewoners die zich voor de nieuwbouw hadden aangemeld, is uiteindelijk een niet homogene groep van veertig mensen geselecteerd. De twaalf verschillende nationaliteiten die in deze groep zijn samengevoegd variëren in leeftijd van twintig tot vijfenzeventig jaar, en variëren in gezinssamenstelling van een alleenstaande moeder van vierentwintig jaar tot een ouder echtpaar van vijfenzeventig jaar. De woningen bevinden zich voor de ene helft in de koopsector, de andere helft zit in het huursegment. In de eerste fase van het project hebben de deelnemers onder begeleiding van professionals (het Amsterdams Steunpunt Wonen (ASW), de Stedelijke Woningdienst en Rochdale) een financieel haalbaar woonprogramma opgesteld.
Schiedam
Na een stoomcursus stedenbouw, woningplattegronden lezen, kostenbewust zijn, realiteit in plaats van luchtkastelen bouwen, waren de deelnemers klaar om als medeopdrachtgever te fungeren en kon de architect worden gekozen. Dat werd Manon Pattynama. Voor haar is het werken vanuit de gebruiker van een gebouw eigenlijk niets nieuws: met particulier opdrachtgeverschap heeft zij op kleine schaal al vaker te maken gehad. Bij het ontwerp van een kantoorgebouw in Eemnes en een particuliere villa bijvoorbeeld, en ook bewonerspanels voor veertig woningen in het plan FuturA in Amsterdam Zuidoost. Maar het is vooral haar werk in de ziekenhuisbouw dat haar vertrouwt heeft gemaakt met de gebruiker als uitgangspunt: “in de ziekenhuiswereld is het gebruikersoverleg aan de orde van de dag. Dat is allemaal particulier opdrachtgeverschap, tot het lichtknopje aan toe.” Bij Mi Akoma di Color is Pattynama na de droomfase, waarin de deelnemers hun ideale huis mochten bedenken, betrokken. Op dat moment waren er al enkele randvoorwaarden gesteld, en waren de bewonerswensen (materiaal, vorm, plattegrond,
pagina 101
pagina 100
Leidsche Rijn
Hoofdstuk 5 : “Je moet als architect je ego opzij zetten”
Hoofdstuk 5 : “Je moet als architect je ego opzij zetten”
“Het allerbelangrijkste daarbij is eigenlijk dat je moet kunnen communiceren over ontwerpen. Je bent een koning als je een ontwerp kan maken wat herkenbaar is voor de bewoners, en waar ze zich mee kunnen identificeren, maar wat ook eigentijds is. Daar zijn we naar op zoek. Het eigentijdse is dat je een interpretatie van de buurt kunt geven, binnen de geest van de plek. Voor de bewoners is het belangrijk dat het ook van hen is, dat ze zich erin herkennen.”
“Maar wat bleek bij het identificeren van de woonwensen van de bewoners? Negentig procent wilde een bakstenen huis met een pannen dak! Ook bij het slaan van de eerste paal (september 2006) werd achteraf duidelijk dat burgemeester Cohen en consorten lichtelijk teleurgesteld waren dat het geen exotisch multicultureel wijkje was geworden. En dat is nu precies waar ik altijd voor probeer te waarschuwen: dit neigt naar folkloristisch denken. Als wij in New York gaan wonen, willen we ook niet in een molen op klompen tussen de tulpen gaan zitten. En dat is toch een beetje het vooroordeel dat er heerst. Culturele identiteit is natuurlijk prachtig, maar dan moet je wel een homogene groep hebben, waar je dat samen mee kan ontwikkelen zonder dat je er een etiket op plakt. Voor mij is dit een treffend voorbeeld van top-down of bottom-up een ontwerpproces ingaan.” In het individueel bezoeken van alle deelnemers en opdrachtgevers is veel tijd gaan zitten, ook omdat er nog heel veel dingen open lagen. Pattynama: “Mijn taak was niet zozeer om direct iets te ontwerpen, maar vooral goed te luisteren, alles op me af laten komen, dat te absorberen en er een geheel van te breien. Op een gegeven moment moet je daarbij wel kiezen, je kunt nu eenmaal niet iedereen een hoekwoning van zes kamers, aan het plein en het water geven. Je moet prioriteiten stellen, en dat is met alle mensen individueel doorgesproken. Daaruit is bijvoorbeeld naar voren gekomen dat mensen met kleine kinderen liever aan het plein wonen dan dat ze de auto voor de deur zetten. Toen hebben we ook besloten dat we zoveel mogelijk woningen aan het plein moesten situeren omdat dat een veel gehoorde wens was. Uiteindelijk is het een redelijk rationeel plan geworden. Twee kavelbreedtes van vijf-veertig en zes meter, met of zonder kap. De hoekpunten zijn gebruikt om de mensen met hele bijzondere wensen een plek te geven.”
Manon Pattynama vindt het jammer dat het hele traject door proceduretegenslagen te lang heeft geduurd, in totaal zo’n zes jaar. “Je maakt dan allerlei veranderingen in de persoonlijke levens van de deelnemers mee: kleine kinderen worden groot, er zijn mensen overleden, mensen die de rente zagen stijgen en daarom afhaakten. Als architect kun je in zo’n geval alleen maar je pen vasthouden en een lijntje meer of minder trekken. ASW daarentegen is heel flexibel geweest, zo konden deelnemers bij verlies van een baan nog wisselen van koop naar huur. Mensen bleven in het project, ook omdat de sociale cohesie heel groot was.” ASW paste haar toon aan de deelnemers aan – tot in de kleinste dingen: als er op briefjes voor een vergadering niet werd gereageerd, werden de mensen persoonlijk gebeld. Door de lange looptijd en het intensieve contact met de deelnemers is het een maatschappelijk project geworden, soms bijna maatschappelijk werk. Pattynama: “Als architect moet je dan ook beseffen dat je een stapje terug moet doen, je vormgeversambities en je ego even om de hoek moet plaatsen. Dat doe je dan maar bij andere projecten.”
Recept 2020 / Bas Liesker “Geef de bewoner in de vorm van ervaringsdeskundige een plek als een van de adviseurs van het ontwerpteam.”
pagina 103
pagina 102
Ganzendijk
Maatschappelijk project
Hoofdstuk 5 : “Je moet als architect je ego opzij zetten”
Hoofdstuk 5 : “Je moet als architect je ego opzij zetten”
omgeving) duidelijk, maar het uiteindelijke ontwerpen moest nog gebeuren. Daarvoor is Pattynama bij alle deelnemers/opdrachtgevers thuis op bezoek gegaan. Pattynama: “Omdat dit geen homogene groep is, kun je geen oosterse of westerse identiteit aan de gevel plakken. Je kunt de huizen alleen individueel benaderen.”
Hoofdstuk 5 : “Je moet als architect je ego opzij zetten”
Hoofdstuk x : Ontwerpen voor de woonconsument
pagina 104
pagina 105
Hoofdstuk 5 : “Je moet als architect je ego opzij zetten”
Traditie De aanpak van Anke Colijn, Bas Liesker en Manon Pattynama staat niet op zichzelf. Het grondig onderzoeken van de plek waar je als ontwerper gaat bouwen of verbouwen en het daarbij centraal stellen van de zittende bewoners past in de traditie van de culturele planologie. Vanuit de Monumentenzorg wordt al een aantal jaar gepleit voor een zogeheten levende monumentenzorg – een begrip geïntroduceerd door Fons Asselbergs, destijds directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Daarmee bedoelde hij het actief op zoek gaan naar de geest van de plek, of de genius loci zoals onderzoekers als Paul Meurs het bestempelen. Dat gaat verder dan alleen het fysieke erfgoed, ook de sociaal-culturele geschiedenis speelt hierbij een belangrijke rol. De mensen die vaak generaties lang in de wijken wonen en werken zijn in dit onderzoek de belangrijkste inspiratiebron. Zij vertellen de kleine verhalen, de anekdotes die net het verschil tussen de ene en de andere buurt maken. In het geval van nieuwbouw zijn het de kenmerkende verschillen waarop de woonconsument zijn woning, woonwijk en woonplaats kiest, zo blijkt uit het verhaal van Anke Colijn. 1 / Luijten, A. en Vrolijk, D., ‘Spoorzoeken naar context en fenomenen. De culturele dimensie als generator in de ruimtelijke ordening’, in: S&RO, jaargang 85, nummer 4, pp. 43-49.
Kunstenaar Hans Venhuizen noemt het spoorzoeken: bij de ruimtelijke processen die hij als manager begeleidt, wordt identiteit niet verzonnen maar ontstaat gaandeweg. Hij ziet de culturele dimensie (de fysieke geschiedenis van de plek en het verhaal van de gebruikers en bewoners) dan ook als generator in de ruimtelijke ordening. De kunstenaar ontwerpt op basis daarvan concepten voor authenticiteit.1
2 / Vrolijk, D. en Wissink, B., ‘Portretten van gemeenschapszin. Interview met kunstenaar Jeanne van Heeswijk’, in: S&RO, jaargang 86, nummer 6, pp. 34-37.
Ook Jeanne van Heeswijk, eveneens kunstenaar, beweegt zich al geruime tijd in ruimtelijke processen die gericht zijn op het grijpbaar maken van gemeenschapszin in wijken en buurten. Volgens haar kun je binding tussen bewoners in een buurt niet van bovenaf opleggen of maken: het echte buurtgevoel ontstaat van onderop, en wordt bepaald door de mensen die de buurt bevolken. Mengen van bevolkingsgroepen is in haar ogen dan ook een achterhaald middel om gemeenschapszin te creëren.2 Dat deze lijn ook door architecten, stedenbouwers en andere ontwerpers wordt voortgezet, is voor het creëren van leefbare buurten van groot belang. Het zou mooi zijn als de planologie en andere plannenmakers daar een voorbeeld aan nemen.
Meer weten? Over de projecten van Feekes en Colijn: www.feekesencolijn.nl Over de projecten van Heren 5 Architecten: www.heren5.nl Over de projecten van Pattynama Ahaus Architecten: www.paaweb.nl http://www.sev.nl/particulieropdrachtgeverschap/pdf/rapportage-Mi-Akoma.pdf http://www.miakoma.nl/ www.racm.nl (Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten) www.urbanfabric.nl (Paul Meurs) www.bureauvenhuizen.com (Hans Venhuizen) www.jeanneworks.net (Jeanne van Heeswijk)
pagina 106