J APAN
Zoals onder de bloemen de kersenbloesem koningin is, Zo is onder de mannen de samoerai de heer.
1
1e oplage van de eerste druk (2007 ) Dvd productie: Almere Media Produkties
© MMVI Yo - jujutsu
B.V. Amsterdam
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Yo - jujutsu B.V. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced in any form, by print, photocopy, microfilm or any other means without written permission of the publisher.
Contact: www.yo-jujutsu.nl www.yo-jujutsu.com
2
‘Go beyond reason to love: it is safe. It is the only safety.’ Thaddeus Golas
YO - JU JUTSU
Dr. PAUL LEISTIKOW FRITS SPINHOVEN
3
4
INHOUD YO - JU JUTSU DEEL 1
(leerboek + 1 DVD):
1 . INLEIDING: verantwoording geschiedenis bushido zenboeddhisme seppuku (hara-kiri) kamikaze bujutsu & budo ki
9 17 29 45 71 77 87 101
2 . GRONDBEGINSELEN (DVD ) : oefenschema basisregels basisbewegingen valoefeningen weringen atemi waza (stoten & trappen)
5
107 109 117 119 125 129
3 . DEMO
(DVD ) : compilatie van:
armaanval kledingaanval aanval om het middel grondaanval wurging dubbele Nelson hoofdaanval schepaanval stoot / slagaanval mesbedreiging / aanval pistool / geweerbedreiging eigen aanval meerdere aanvallers hulpverlenen de straatvechter de praktijk tips voor vrouwen aanval op de fiets aanval naast/in de auto aanval in de (dokters-) praktijk
141 145 149 153 157 163 165 169 171 173 177 181 185 189 191 195 197 205 207 209
4 . OVERZICHT LEER DVD’S
217
Deel 1: BASIS Deel 2: LICHAAMSAANVAL Deel 3: GEWAPENDE AANVAL EIGEN AANVAL Deel 4: PRAKTIJK: TIPS VOOR VROUWEN AANVAL IN DE (dokters) PRAKTIJK
6
5 . NA WOORD
225
6 . BIBLIOGRAFIE
227
7
8
‘In the knightly arts, first see that yourself are right, And after that think of defeating an opponent.’
YO - JU JUTSU ZELFVERDEDIGING 1. INLEIDING: Dit werk, bestaande uit vier boekjes elk met een dvd, is opgedragen aan mijn leermeester Frits Spinhoven. (5e dan ) De zwarte band symboliseert in deze studie niet alleen de jujutsu graad maar tevens de vriendschapsband. Dat de term zelfverdediging de inhoud van jujutsu niet volledig kan weergeven hopen wij middels dit geschrift aan te tonen.
VERANTWOORDING Bij het behalen van de 1e dan in Yo - jujutsu voel ik de behoefte de vergaarde kennis over de techniek en inhoud van deze kunst, van deze wetenschap vast te leggen. Deze bezigheid lijkt me niet alleen zinvol om uiting te geven aan wat deze kunstzinnige techniek van zelfverdediging voor mij persoonlijk zowel lichamelijk als geestelijk betekent en ik op deze wijze mijn eerbied kan tonen, maar vooral om vast te leggen wat deze feitelijk vrij onbekende krijgskunst inhoudt. Onder de bezielende leiding van Frits hebben we een poging gewaagd dat op zodanige wijze te doen dat elke
9
geïnteresseerde op zijn maar zeker ook op haar eigen wijze zelfverdediging kan oefenen en daardoor toepassen wanneer dat nodig mocht zijn. Zelfs door beoefening van een paar simpele technieken kan een efficiënte zelfverdedigingstaktiek ontwikkeld worden. Feit is dat weinig mensen daadwerkelijk een martiale kunst intensief beoefenen. Doch velen willen wel graag weten wat ze in een bepaalde situatie zouden kunnen doen om zich te verdedigen. Met name vrouwen zeggen vaak te verstijven of verlamd te raken, niet te weten wat te moeten doen en qua kracht toch niet tegen een man op te kunnen. Het tegendeel is echter waar. Dat ook elke vrouw wel degelijk in staat is haar ‘mannetje’ te staan illustreren wij in een apart hoofdstuk: ‘Tips voor vrouwen.’ Het zijn juist vooral vrouwen die als individu aangevallen worden. Dit geldt zowel voor jonge als voor oude vrouwen, zij het meestal om verschillende redenen (aanranding versus tasjesroof). Beide groepen kunnen gebaat zijn met enige kennis van praktische tips, omdat men gewapend met deze kennis en een enkele techniek bewust wordt van het feit dat men zonodig ‘iets’ zou kunnen doen. Afgezien van het feit dat het beheersen van enkele technieken het gevoel van zekerheid en veiligheid doet toenemen is van groter belang dat door frequente oefeningen een scala van verbeteringen optreedt. Vanzelfsprekend vereist dagelijkse oefening een discipline die in onze jachtige maatschappij moeilijk is op te brengen. Toch blijkt de geïnvesteerde tijd rendement op te leveren in die zin dat een eenmaal opgebouwde discipline weer moeilijk los te laten is, dat de belangstelling voor roken en drinken afneemt en dat spierkracht, soepelheid, fysieke en mentale conditie toenemen. Gelukkigerwijs speelt leeftijd geen rol en geldt het aloude adagium: ‘Men is nooit te oud om te leren.’ Zelf ben ik pas
10
omstreeks mijn 50e jaar met Yo - jujutsu begonnen en pluk daar bijna vijftien jaar later dagelijks de vruchten van. De beoefening van martiale kunst in het algemeen en van Yo - jujutsu als discipline daarvan vereist concentratie, meditatie en zelfcontrole. Bij serieuze beoefening kan dit leiden tot een grotere harmonie en emotionele stabiliteit. Nikos Kazantzakis stelde al: ‘As long as the soul stands erect it holds the body high and does not allow the years to touch it.’ De zin van oefening is in het Oosten meer gericht op ‘rijpheid’ dan op ‘prestatie.’ Een oefening die leidt tot een ik-loos zich voltrekken van een handeling doet een ik-loze harmonie ervaren. Om die reden is er voor de Japanner geen verschil tussen boogschieten, zwaardvechten, bloemschikken of het serveren van thee. Het besef dat onze luxe en in dit opzicht luie westerse samenleving de antithesis vormt van de geest van budo (‘martial way’) is een eerste stap om de ‘weg’ te bewandelen en uiteindelijk zelf een weg van voelen, doen en zijn te worden. Volgens de Zen-meester Deshimaru zal elke beoefenaar van de martiale kunst Zen op zijn weg vinden en doordrongen raken van de essentie. Tevens wijst hij op de hulp die Zen kan bieden aan de voortdurende strijd die het moderne leven is, wel eens gekscherend ‘de 80-jarige oorlog’ genoemd, en stelt dat Zen beter dan enig andere spirituele invloed in staat is het fysieke en morele evenwicht te vinden waar de mens van de 21e eeuw zo gretig naar op zoek is. De budo (‘martial way’) filosofie is niet te vergelijken met de christelijke filosofie in die zin dat geen sprake is van een geloof dat zich verlaat op God, op een kracht buiten zichzelf. Voor de christelijke mysticus is de Zelfervaring
11
een Godservaring, omdat het Zelf, zijn geest-natuur, Gods gelijkenis is. Budo wijst er juist met nadruk op dat wijzelf erin kunnen slagen alle fysieke en geestelijke elementen in onszelf te verenigen. Volgens de boeddhistische inzichten beheersen de concepten ‘ik’ en ‘God’ niet alleen de inhoud van ons denken maar op basis daarvan ook onze geconceptualiseerde ervaring, ofwel onze werkelijkheidsbeleving. Zoals we later zullen zien wordt verlichting bereikt wanneer het geloof in deze gedachtenobjecten is losgelaten, zodat het conceptualiseren van de ervaring zich niet meer voordoet. Dit loslaten wordt in de christelijke visie wel ‘ego-kruisiging’ genoemd. Gewoonlijk komt een godsdienst tot ontwikkelijking op het uiterlijke vlak; de organisatie wordt verbeterd, men bouwt fraaie gebouwen, een bepaalde muziek wordt gecomponeerd, een filosofie wordt ontwikkeld etc. Het Boeddhisme dat zijn godsbeleven niet geprofaneerd heeft door het in begrippen te formuleren legt de nadruk op de wereld van het onbewuste. In de boeddhistische visie bestaat geen ego dat gekruisigd kan worden; men kan zichzelf niet bevrijden, eenvoudig omdat er niemand is om bevrijd te worden. In het Boeddhisme dient men zich te bevrijden van de illusie en is het betreden van de ‘weg’ of het ‘pad’ daartoe bij wijze van spreken de zelfbevrijding. Pas dan ontstaat een beter perspectief op de fundamentele zelfzuchtige illusie van de mens, namelijk de illusie van ‘ik’ en de ‘ander.’ De verlichte mens wandelt in de werkelijkheid, zoals de Wit stelt, in totale onverborgenheid. De werkelijkheid wordt dan gezien zoals ze werkelijk is en in die zin is de verlichte mens niet slechts volledig vrij van verwarring, maar heeft een werkelijkheidsbeleving die door de onverborgenheid intiem en persoonlijk is. De pijnlijke werkelijkheid van de
12
onverlichte mens wordt waargenomen en is daardoor voor de verlichte een bron van onbeperkt mededogen. Door Frits Spinhoven heb ik gelukkigerwijs kennis kunnen maken met Yo - jujutsu. Niet dat dit vanzelfzelfsprekend was, hetgeen in de lijn der verwachting leek te liggen omdat Frits mij gedurende meer dan tien jaar bij operaties had geassisteerd. Desondanks heb ik nimmer geweten van zijn martiale activiteiten. Zowel zijn eigen aard als de aard van de filosofie van Yo - jujutsu en van de samoerai in het algemeen verklaren mogelijk deze ingetogenheid en bescheidenheid. Frits Spinhoven voldoet aan de egotistische karakterstructuur (niet te verwarren met egoïstisch) die in de Hagakure als levensprincipe voor de samoerai geduid wordt. Het zelfrespect belet hem het overbodige te zeggen, kwaad te spreken over anderen of het eigen kunnen te belichten. Toevalligerwijs raakte ik bekend met de activiteiten die Frits ontplooide en heb hem gevraagd mij les te geven. Hem ben ik zeer dankbaar dat hij niet alleen mee wil werken aan deze poging tot verslaggeving, maar deze ook ziet als een verrijking en daardoor in het belang van de beoefenaars van jujutsu. Bovenal ben ik hem dankbaar dat hij in de loop van vijftien jaar zijn kennis aan mij heeft overgedragen en in die periode tevens mijn vriend is geworden. Vooral Geeske, mijn lief, ben ik dank verschuldigd voor haar ootmoedigheid en lieve begrip, want zij heeft ongewild mijn ontwikkeling in deze moeten ondergaan. Moeten ondergaan omdat de dagelijkse oefening uitgevoerd werd vóór de arbeid en wel om 6 uur s’ochtends, hetgeen met het nodige gezucht en gesteun gepaard ging. Dan danken wij hartelijk de heel plezierige deelname van Ben Schaeffer (2e dan ), die niet alleen zo vriendelijk was als bandiet en wegwerpartikel te fungeren, maar middels
13
een aantal door hem aangegeven technieken ook daadwerkelijk aan dit werk heeft bijgedragen. Ook Rachel Fontaine (1e dan ) danken wij voor de verpersoonlijking van de zogenaamd weerloze vrouw die wel degelijk tot activiteit in staat blijkt te zijn. Dat ook de directie van het illustere hotel Okura te Amsterdam, bij monde van de heren Marcel van Aelst en Harmen Dubbelaar enthousiast raakten over onze opzet en hun Health club en fraaie Japanse tuin als dojo ter beschikking stelden, hebben wij in dank ervaren als een vertrouwenwekkend gebaar en grote eer. De gastvrijheid van Karin en Piet Boon, die niet alleen hun huis en erf ter beschikking stelden voor een aantal opname’s maar ook daadwerkelijk participeerden, werd bijzonder op prijs gesteld. Dat met verslaggeving deze kennis in handen kan komen van mensen die daar minder goede bedoelingen mee zouden kunnen hebben vormt ons insziens niet een argument om ons werk te staken. Wij vertrouwen erop dat diegenen die deze technieken bestuderen en beoefenen hierbij een mentaliteit ontwikkelen, zichzelf verrijken, zodanig dat verkeerd gebruik een contradictie wordt. Immers, de juiste beoefening vergt een dermate discipline dat een sterke band met Yo - jujutsu ontstaat, een band die verbroken wordt door oneigenlijk gebruik. Onze huidige maatschappij heeft zijn eigen bedreigingen, met daarin helaas een toename van het fysieke geweld op straat, op school, in de auto, tram, trein en wederom vooral niet te vergeten het geweld tegen vrouwen. Er wordt van ons een zekere alertheid gevraagd. We dienen ons ‘street wise’ te gedragen. Hierdoor lijkt aannemelijk dat de belangstelling voor zelfverdediging zal toenemen, zij het dat de drempel naar een vechtsportschool, vooral voor ouderen, vaak hoog is.
14
Middels dit geschrift is het eenvoudig zich thuis een aantal technieken eigen te maken die effectief kunnen zijn in de verdediging tegen de meest voorkomende bedreigingen of aanvallen. Technieken die afdoende zijn zonder dat direct letsel aan de tegenstander toegebracht behoeft te worden. In dit kader komen verdedigingen tegen diverse aanvallen aan de orde, zoals aanranding, bedreiging, aanval in de auto, mes- pistoolbedreigingen en dies meer zij. Behalve verdediging kent Yo - jujutsu ook eigen aanvallen, welke in een apart hoofdstuk belicht zullen worden. Als in een ex-honoratieclausule moeten wij u erop wijzen dat wij in generlei opzicht verantwoording kunnen dragen voor blessures en andere ongemakken die zouden kunnen voortvloeien uit de beoefening van het door ons gepresenteerde. Bij gecontroleerde beoefening echter zijn blessures een zeldzaamheid. U dient de techniek te begrijpen voordat u begint. De oefeningen zullen rustig begonnen moeten worden en u dient tevreden te zijn met een langzame maar gestage progressie van de lichamelijke en geestelijke conditie. En ‘last but not least’ verdient vanzelfsprekend professionele begeleiding de voorkeur. Bij de afwezigheid daarvan geldt: ‘Practice is the best of all instructors.’ We zijn ons bewust van het gegeven dat in onze scriptie slechts sprake kan zijn van een summiere samenvatting, doch dat belet ons niet te hopen een positieve bijdrage te leveren aan de kennis over de martiale kunst en daarmee zowel jonge als oudere mensen te inspireren. Om de tekst niet te overspoelen met verwijzingen naar auteurs, vonden vernoemingen alleen plaats in geval van relevante informatie en niet voor citeringen die terwille van de duidelijkheid soms letterlijk overgenomen zijn. De
15
betreffende auteurs zijn uiteraard wel in de bibliografie opgenomen. Omdat de tijd voortschrijdt en zich nieuwe technieken ontwikkelen, ontstaat de vrijheid alternatieve methodieken aan te geven daar waar dat aannemelijk lijkt. Zoals ook professor Yo genoodzaakt was technieken in Holland aan te passen, omdat andere dan de in Japan bekende aanvalstechnieken gebruikt werden. Technieken die niet specifiek behoren tot Yo - jujutsu zullen gekenmerkt worden door een asterisk. (*) Hoewel in Nederland de door ons beschreven martiale kunst beter bekend is als - het Chinese - jiu-jitsu hanteren wij de oorspronkelijke Japanse terminologie en spreken van jujutsu. Ju refereert aan soepelheid, jutsu aan kunst. Jujutsu systemen hebben derhalve betrekking op het toepassen van soepelheid op een bepaalde technische manier om de tegenstander te verslaan. Aangezien het beste gevecht het vermeden gevecht is verdient het te allen tijde de voorkeur niet te vechten. U kunt er nimmer zeker van zijn dat u ongeschonden het strijdtoneel verlaat, hoe geoefend u ook bent.
‘The way is lofty and beautiful. It leads to Heaven. It is far in the distance. But should we not try to bring it nearer by advancing a little, day by day?’ (Mencius)
16
‘Winning the harts is the best way Winning the castles is the secondary way Winning through domination is the worst way.’ Tung Tsung Nee
GESCHIEDENIS Het beeld dat de westerling van Japan en zijn samenleving heeft wordt vaak gekleurd door mysterieuze oosterse curiositeiten als sumoworstelen, samoeraizwaardvechten, kamikazepiloten, theeceremonieën, tempeltuinen en niet te vergeten de geisha’s. De onbekendheid met Japan is begrijpelijk wanneer in ogenschouw genomen wordt dat Japan vrijwel zonder invloed van buitenaf zijn eigen geschiedenis heeft geschreven. Hierdoor bestaan maar weinig raakvlakken met de historische tradities van het Westen. De in het Oosten belangrijk geachte ‘cultuur der stilte’ vormt de sleutel tot een begrip van de specifiek Japanse geest. De onverstoorbaarheid en ondoorgrondelijkheid van de Japanner die zich voor de westerling niet lijkt te laten kennen betekent geen ongevoeligheid maar is een product van een lange scholing van een bewuste training van innerlijke krachten. Het Oosten erkent de meerdere in het Westen waar het uiterlijke verworvenheden betreft, tevens wel gezien als ‘de westerse vormziekte’, maar ziet in de primitieve instelling tegenover leven en dood een prometheïsche en illusoire houding, die wel bij de jonge mens past, maar die niet in overeenstemming is met de rijpheid van volwassenen. Het begrip dood wordt in de westerse wereld veelal gezien als tegengesteld aan het leven en de vooruitgang drijft de mens voort in een mateloze drang tot ontwikkeling, genot en handhaving van zichzelf, waarna hij dieper en onvoorbereider lijdt onder het onafwendbare noodlot. Deze mens wil iets rond zijn
17
heden hebben om hem te beschermen tegen de dood, dus begrenst hij het met het verleden en de toekomst. Het oosterse begrip van het leven sluit de dood in, waarin het ‘eigen-zijn’ meer ervaren wordt als een blad-zijn aan een boom, wiens grote leven het kleine leven van het blad voortbrengt, overleeft en ook de dood van het blad in zich sluit. Het levensbesef, dat bij de oosterling voortdurend aanwezig is, is dat van het ‘grote leven’ dat alle ‘kleine leven’ met zijn dood omspant. Voor de Japanner openbaart zich het leven in de verandering der dingen. De oosterling tracht door oefening de tegenstelling van de wereld en het ik te overwinnen en daardoor de harmonie te vinden die ook in het dagelijkse leven standhoudt. Het doel van de oefening is uiteindelijk dat niet meer het ik, dat zich de moeite geeft, maar het grote ‘het’ de handeling voltrekt, of dit nu kunst, thee serveren of het zwaardvechten betreft. Het aldus ontstane werk is het kind van de ‘grote stilte.‘ De kernleer van het Boeddhisme is de leer der vergankelijkheid of verandering. Deze leer wordt ook wel gezien als de leer van onbaatzuchtigheid. Zonder het feit te aanvaarden dat alles verandert, kunnen we geen volmaakte rust vinden. Ieder bestaan wordt gezien als weer een andere uitdrukking van de natuur van het Zijn. Het doel van oefening, door de boeddhist meestal uitgevoerd door zazen (zittende meditatie met gekruiste benen), is de vrijheid van het Zijn, zowel geestelijk als lichamelijk, te verkrijgen. Zazen wordt beoefend om de zin van het leven te beseffen. Vanzelfsprekend heeft Japan niet het alleenrecht op stilte en verandering. In het Westen refereert natuurlijk het bidden aan stilte. Ook grootheden als Kierkegaard en Goethe besteedden aandacht aan het wezen van de stilte. Goethe’s woorden ‘Als je stil wordt, ben je geholpen’ spreken voor zich.
18
Janaçek verhaalt in zijn opera Vec Makropoulus van een vrouw die haar levensvreugde verliest omdat zij de eeuwige jeugd bezit. Voor haar is niets meer nieuw, niets verandert. De avonturen van het sluwe vosje zijn Janaçeks loflied op de ‘vreugden van het leven’ en op de eindeloze cyclus van seizoenen waarin de natuur zich vernieuwt en juist daardoor de vreugden mogelijk maakt. Dino Buzatti verhaalt van een overledene die kennelijk in het paradijs komt, waar alles is wat zijn hart begeert, er is geen pijn, geen verlangen, er verandert niets en iedereen loopt rond met een verplichte glimlach rond de mond. Het blijkt dan ook de hel te zijn. Vooral de Beatgeneration met Jack Kerouac en Alan Grinsberg voorop heeft veel invloed gehad op jongeren en kunstenaars. Zij vonden in Zen argumenten tegen de sleur van de materialistische consumptiemaatschappij, argumenten die door wetenschappers als Christian Humphreys, Alan W.Watts en Erich Fromm ondersteund werden. Niettemin lijkt in het Westen heden ten dage eerder sprake van een ‘funcultuur’ dan van ‘een cultuur van de stilte.’ Om in te zien dat jujutsu meer behelst dan pure zelfverdediging is enige kennis van de Japanse mentaliteit onontbeerlijk, reden waarom ik u deelzaam maak van mijn reis door een stukje van de Japanse cultuur. De geïsoleerde ligging van Japan heeft er vrijwel zeker aan bijgedragen dat op deze eilandengroep contrasten tussen de principes van verheven doctrines en de dagelijkse praktijk scherper zijn getekend dan in het Westen. Toen omstreeks de zevende eeuw het Confucianisme vanuit China in Japan infiltreerde, nam Japan vooral de bureaucratische aspecten van het veel bredere politieke en sociale Confucianisme over en cultiveerde dat vervolgens.
19
Zo stond het Chinese Confucianisme voor onvoorwaardelijke trouw aan de keizer, in Japan echter werd deze trouw getransformeerd naar een hereditaire aristocratie, zodat de positie van de keizer bepaald was door zijn geboorte en niet door zijn bewezen waarde. In China predikte het Confucianisme gehoorzaamheid aan de ouders, in Japan werd de nadruk gelegd op loyaliteit. Zoals de vertaling van het universele karakter van niet gewelddadige doctrines van spirituele ontwikkeling (bijv. het Christendom; ‘alle mensen zijn gelijkwaardig en kinderen van God’) naar sociale en politieke contexten (‘alle mensen zijn gelijk voor de wet’) in de geschiedenis zeer moeizaam geschiedde en maar al te vaak gebruikt werd om de politieke macht te consolideren, zo gold dat nog in sterkere mate voor het geïsoleerde Japan. Na de slag bij Sekigahara in 1600 vestigde Tokugawa Ieyasu met het Tokugawa militaire bewind (bakufu ) een nieuwe lijn van shoguns in Edo (Tokio) en was daarmee de initiator van het Tokugawa-tijdperk dat duurde tot 1868. Deze Tokugawa bakufu creëerde een façade van een stabiele maatschappij door elke potentiële oppositie te ontwapenen en door Japanners hun eenheid als natie te doen vergeten door zowel externe, met name isolatie ten opzichte van de buitenwereld (sakoku), als interne maatregelen door een scheiding van de Japanners van elkaar middels een rigide sociaal klassesysteem. In de spirituele leegte die zich achter de façade ontwikkelde kon de krijgskunst (geest van budo) ontstaan en een belangrijke expressiemogelijkheid van de vrije geest worden. In Japan komt ook deze ‘weg’ van de krijgskunst niet overeen met de doctrines van het vasteland van Azië, waar universele principes en inspirerende motivaties in de krijgskunst dienen voor het souvereine respect voor het menselijk leven, terwijl in Japan dit universele principe
20
zoals het oorspronkelijk bedoeld was, door het clan systeem, het particularisme, de sectarische aard van de Japanse cultuur met zijn strenge verticale hiërarchie, werd verengd en in stand gehouden diende te worden door een bewapende macht. De beschouwing van de krijgskunst is niet mogelijk zonder in te gaan op de invloed van het Boeddhisme; een invloed die onder het bewind van de Tokugawa clan moest degenereren tot meer esthetische dan ethische praktijken. Min of meer onder curatele zijn zowel het Boeddhisme, het Shintoïsme (Weg der Goden; Shinto, een samenvoeging van Shin = God en to = weg of pad) als het Confucianisme in Japan tot een zekere coëxistentie gekomen. Maar net zoals het Confucianisme een vervorming onderging kreeg notabene het Boeddhisme, dat bij uitstek compassie voor de medemens predikt en geweld verafschuwt, in Japan een militante inslag. Het Zenboeddhisme, nog een van de minst militante sektes, kon uitgroeien tot religie van de samoerai en werd daarmee een voor hen richtinggevende factor in het leven. Deze ontwikkeling werd mogelijk gemaakt doordat het Zenboeddhisme zowel moreel als filosofisch een belangrijke rol kon spelen. Moreel, omdat Zen een geloof is dat leert niet om te zien als eenmaal voor een bepaalde koers gekozen is en filosofisch omdat het leven en dood met dezelfde afstandelijkheid benadert. De transformatie die zowel het Confucianisme als het Boeddhisme mocht ondergaan was voor het Christendom niet weggelegd. De eerste Europeanen die in Japan in 1543 vaste voet aan wal zetten waren de Portugezen. In de honderd jaren daarna volgden Spanjaarden, Engelsen, Hollanders (19 april 1600) en Polen om handel te drijven of het Christendom te verspreiden. Een missionaris St. Francis Xavier die Japan in de 16e eeuw bezocht vatte de Japanse taal - vanwege de moeilijkheidsgraad niet geheel ten onrechte - op als een
21
middel van de duivel om het werk van de missionarissen te dwarsbomen. In het midden van de 16e eeuw werd Amakusa Shiro als incarnatie van God gezonden om het Christendom te vestigen en daarmee Japan te redden. Het Tokugawa regime echter zag het Christendom als een bedreiging en verbood de praktisering ervan al in 1612. Vrijwel alle missionarissen werden vermoord en van de 300.000 volgelingen werd 90 % gearresteerd. Deze werd de keus gelaten het geloof af te zweren of op uiterst pijnlijke wijze gedood te worden. Elke vorm van marteling werd hierbij toegepast en hoewel import van westerse gewoontes in Japan uiterst zeldzaam was, werd voor de zeer pijnlijke en veelvuldig toegepaste kruisiging een uitzondering gemaakt. Een bekende plaats van marteling was Unzen Hot Springs, genoemd in de ‘Song of Amakusa Shiro’, waar de slachtoffers die weigerden het Christendom af te zweren onder het toeziend oog van hun familie langzaam gekookt werden tot de dood erop volgde. Een revolte tegen de onderdrukking van het Christendom, onder leiding van de Japanse ‘messias’ Amakusa Shiro bleek moeilijk te verslaan en leidde tot de dood van duizenden soldaten. Uiteindelijk verschansten de opstandelingen zich met Amakusa in het Old Hara Castle dat vrijwel niet te veroveren bleek, totdat de Hollander Niclaus Couckebacker (Nicolaas Koekebakker!?) met zijn schip met 20 kanonnen het kasteel bombardeerde en zo ernstig beschadigde dat na een hevige strijd, waarbij de gaten in de muren gevuld werden met zowel doden als nog levenden, de catastrofe zich kon voltrekken en alle overlevenden, waaronder Amakusa Shiro, onthoofd werden. Gerapporteerd werd dat 3623 hoofden geteld konden worden, doch het werkelijke aantal moet veel groter geweest zijn, omdat vele hoofden vernietigd waren door vuur of werden meegenomen als souvenir. Behalve de
22
hoofden van de mannen werden van de vrouwen de neuzen als trofee meegenomen. Een officier die een neus als trofee van een soldaat kocht en presenteerde als zijn eigen aanwinst werd na ontdekking van zijn fraude gedwongen hara-kiri te plegen. Een andere officiële bron bericht over 10869 hoofden gespiest op houten palen en gepositioneerd rondom het veroverde kasteel. 3300 andere hoofden zouden verscheept zijn naar Nagasaki en terechtkomen in een massagraf. Het hoofd van Amakusa werd met het hoofd van zijn zuster eveneens naar Nagasaki gebracht en aldaar publiekelijk getoond. Zijn andere familieleden, waaronder zijn moeder, werden vermoord. Het Old Hara Castle werd met de grond gelijk gemaakt om te voorkomen dat het een pelgrimsoord zou kunnen worden. Deze ‘Great Christian Rebellion’ in 1637-1638 was een groot succes voor de Tokugawa heersers omdat alle rebellen vernietigd waren en een waarschuwing uitging naar alle potentiële opstandelingen. Het martelaarschap van Shiro, die in tegenstelling tot vele helden in Japan niet koos voor zelfmoord, verschilt volledig van de Christen martelaren omdat ondanks het lijden en de gewelddadige dood, het martelaarschap postuum geen enkel succes opleverde en anders dan in het Westen leidde tot het tegengestelde effect, namelijk de totale onderdrukking van het Christendom. Het is frappant dat in de strijd om het Christendom zelfs sprake is geweest van een verrader, een Judas, genaamd Yamado Emousaku. Op efficiënte wijze werd alzo het Christendom uitgeroeid en in 1640 bestond deze godsdient vrijwel niet meer. De xenofobe gevoelens vonden hun uiting in de antivreemdelingen politiek, de Japanse ‘exclusion policy’ of sakoku. Om verdere infiltratie van het Christendom te voorkomen werd buitenlanders niet toegestaan het land te
23
betreden en Japanners mochten op straffe van de dood het land niet verlaten en zo zij dat al gedaan hadden niet meer terugkeren. De handel met Portugal werd in 1639 onder het mom van sakoku gestaakt. Een Portugees schip dat in Nagasaki aanlegde om de autoriteiten op andere gedachten te brengen werd verbrand en de zeelieden werden onthoofd. Slechts 13 man mochten terugkeren om te dienen als waarschuwing. Nicolaus Couckebacker, de geslepen Hollander, die op zich niet ten strijde wilde trekken tegen rooms-katholieken, maar tegen zijn wil toch het kasteel bombardeerde, deed dat uitsluitend vanwege handelsoverwegingen en wist daardoor de Hollanders van sakoku te redden. De enige vreemden die twee eeuwen daarna in Japan werden toegelaten waren dan ook de Hollanders, die immers onder Couckebacker bewezen hadden geen moeite te hebben op te treden tegen Christenen. Dat de Japanse autoriteiten de hulp inriepen van de Hollander is een niet Japanse methodiek die mogelijk berustte op een overschatting van de inderdaad aanwezige Hollandse kracht danwel een test was voor de integriteit van de Hollanders, uiteraard een integriteit die paste in de Japanse strategie. De rol van Couckebacker werd in Europa wel vergeleken met de aanval van de Hugenoten bij ‘la Rochelle.’ Dat ook de Hollanders niet echt welkom waren blijkt uit het feit dat ze gepositioneerd werden op een klein kunstmatig eilandje in de haven van Nagasaki, Deshima geheten, zo groot als de Dam in Amsterdam. Het schijnt de verdienste van de Engelse gids William Adams te zijn geweest dat de shogun Ieyasu Tokugawa persoonlijk hem met zijn Hollandse zeelui toestemming gaf een handelspostje te stichten op Deshima. Het was een onaangenaam oord dat slechts door een klein door schildwachten bewaakt bruggetje met het vaste land verbonden was. Deshima mocht door Japanners niet bezocht worden. Omdat de Hollanders geen vrouwen
24
mochten meenemen werd voor Japanse prostituees een uitzondering gemaakt. Met hun zakelijke instelling en hun geloofsovertuiging voor zich houdend slaagden de Hollanders erin gedurende tweehonderdvijftig jaar hun wankele positie op dit eilandje te bewaren. Vanzelfsprekend kreeg door Japans’ isolatie ook de krijgskunst pas begin 20e eeuw enige bekendheid in het Westen. Met name in Nederland was de belangstelling pover te noemen. Ondanks een in opdracht van het departement van Justitie in 1930 uitgegeven ‘Handleiding bij den cursus in Zelfverdediging’ met als doel ‘arrestanten zonder veel moeite in bedwang te houden en aanvallers zoo snel mogelijk weerloos te maken’ en een door ‘Leidraad Onderwijs’ , op last van den Commandant van den Nederlandschen Arbeidsdienst in 1940 uitgegeven boekje getiteld: ‘Zelfverdedigingssport: A. Jiujitsu, bestemd voor hen, die een cursus hadden gevolgd aan het centraal sportopleidingsinstituut’ , heeft in Nederland vooral Maurice van Nieuwenhuizen, alias Dick Bos, een zekere maar twijfelachtige bekendheid verkregen. Van Nieuwenhuizen heeft zich beijverd de technieken bekend en duidelijk te maken middels een in 1942 uitgegeven trilogie over jiu-jitsu en judo, fraai geïllustreerd door Mazure (1914-1974). In het begin van de oorlog kwam Mazure op jiu-jitsu les bij van Nieuwenhuizen om een beetje in conditie te blijven, maar hij raakte al snel bezeten van deze krijgskunst en wilde de technieken van Nieuwenhuizen via Dick Bos duidelijk maken door efficiënte en zo simpel mogelijke tekeningen. In 1943 weigerde tekenaar Mazure van zijn creatie Dick Bos een Duits SS officier te maken, natuurlijk met de bedoeling het moreel onder de Duitse troepen hoog te houden. Hij veronderstelde fijntjes dat een SS-uniform zijn held niet goed zou staan. Door deze weigering werden de boekjes van Dick Bos door de Duitsers verboden. Mazure
25
werd brodeloos en ging noodgedwongen filmen. Ondanks zijn haat tegen de moffen verafschuwde hij nog meer de Hollandse fatsoenrakkers die een hetze voerden tegen strips in het algemeen en in het bijzonder tegen de strips van Dick Bos, als zouden deze vergif voor de jeugd zijn. Als ook het Ministerie voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschap besluit dat de strips verderfelijk zijn voor de jeugd betekent dat vrijwel het einde van de stripheld. Dit is des te opmerkelijker wanneer men de altijd ongewapende Dick Bos vergelijkt met de in Wild-West series immer met een pistool gewapende held. Behalve door de door Mazure getekende en verfoeide schone dames lijkt het misverstand mede gebaseerd op een fixatie op de vechttechnieken, zonder oog te hebben voor een eventuele geestelijke ontwikkeling. Als gevolg van deze kortzichtige bekrompenheid van de overheid verliest Mazure zijn creativiteit en levenslust; ‘je bent met een wrak getrouwd’ vertelt hij zijn vrouw de dag voordat hij overlijdt. Helaas heeft hij niet mee mogen maken dat zijn werk heden ten dage geconserveerd wordt in de klimaatkluizen van de Universiteit van Amsterdam. Een andere vorm van rehabilitatie is niet alleen gegeven door Paul Verhoeven die een documentaire heeft gemaakt over Dick Bos, maar ook door een luxe heruitgave van de boeken. Dat in Amerika wél een grotere belangstelling bestond voor jujutsu is mogelijk mede ingegeven door het feit dat president Roosevelt onder leiding van een Japanse leraar een enthousiast beoefenaar was. In de Verenigde Staten werd het belang van jujutsu onderkend en als wetenschap onderwezen op de universiteiten van Annapolis en West Point, speciaal voor officieren van marine en leger. Dat in jujutsu de zwakke zeker niet de mindere van de sterke behoeft te zijn wordt geïllustreerd in het fabeltje waarin de mug aan de leeuw vraagt of ze vrienden of vijanden zullen zijn. Nadat de leeuw dreigt het insect te
26
vermorzelen, vliegt deze in de neus van de leeuw en steekt hem daar waar hij kan, waarna de leeuw van pijn rollend in het zand zijn nederlaag erkent. Het fabeltje illustreert de zwakte van kracht; jujutsu (‘zachte kunst’) is er voornamelijk op berekend het lichaam van de tegenstander in een moeilijke positie te brengen en hem door pijn tot overgave te dwingen, zonder dat direct lichamelijk letsel toegebracht behoeft te worden. Dit is mogelijk omdat de beoefenaar van jujutsu handelt in strijd met de bewegingsmogelijkheden van het menselijk lichaam. Met jujutsu kan David Goliath verslaan. Inderdaad heeft in Japan een ‘David’, een kleine samoerai, Kire Hasegawa geheten, een ‘Goliath’, Hikoruka Yasuba, in een beslechting van een strijd tussen hun heren, middels jujutsu verslagen.
27
28
‘De wortel, de oorsprong van leven en dood bevindt zich in onszelf.’
BUSHIDO Dat in geen enkel land ter wereld de krijgskunst zich zo snel en tot een zo hoog niveau heeft kunnen ontwikkelen als in Japan is voor een belangrijk deel te wijten aan bushido. Bushido is de ziel van Japan. Bu-shi-do betekent letterlijk: Militair-knecht-weg. Deze uit de Yamato periode (400-645) stammende elementaire gedragscode, ‘de code van de samoerai ‘, ‘de weg van de strijder’, is ontstaan uit de vermenging van spirituele elementen uit het Shintoïsme en Boeddhisme. Het positieve en agressieve in het Shintoïsme combineerde goed met de boeddhistische fatalistische acceptatie van de dood, een combinatie die op het slagveld kon leiden tot een ware doodsverachting. Het Zenboeddhisme wordt beschouwd als de stichter van de krijgskunst in het feodale Japan. Het Zen heeft aan de doctrine van bujutsu (krijgsvaardigheid) theoretische en filosofische aspecten verschaft die de betiteling krijgskunst met de klemtoon op ‘kunst’ rechtvaardigen. Toen Zen in Japan geïntroduceerd werd vond het daar een volk dat zich voornamelijk bezighield met oorlog. Het mag de verdienste van Zen genoemd worden dat de ruwe krijgstechniek getransformeerd werd naar een kunst waarin niet het resultaat, maar de spirituele verbetering primair gesteld werd. Het zwaard, de pijl en boog waren geen wapens meer, maar heilige voorwerpen om te mediteren en de strijd werd een spirituele strijd in een zoektocht naar het zelf en naar de vijand in zichzelf. Door het omzetten van de agressieve energie in spirituele
29
kracht ontdekt men dat de ware vijand van de ziel bestaat uit de valse gehechtheid aan de verleidingen van de stoffelijke wereld. Onder invloed van Zen werd bushido een erecode, een ridderlijke discipline, een stelsel van principes dat fysieke en morele kwaliteiten aanmoedigt en samengevat werd in zeven essentiële punten: 1. Gi; de juiste beslissing, de juiste houding, de waarheid. ‘Als we moeten sterven dan moeten we sterven.’ 2. Yu; dapperheid die neigt naar heldendom. 3. Jin; de universele liefde, de welwillendheid tegenover mensen. 4. Rei; het juiste gedrag. 5. Makoto; volledige oprechtheid. 6. Melyo; eer en roem. 7. Chugi; toewijding en trouw. In de ongeschreven wetten van bushido, rechtstreeks overgedragen van leider op volgeling, namen eer en schaamte een bijzondere plaats in. Het bijbrengen van gevoelens van schaamte (Ren-chi-shin ) vormde een prioriteit in de opvoeding van kinderen en de uiting ervan werd gezien als een van de eerste tekenen van moreel bewustzijn. Om het gezamenlijke effect van de zeven deugden te illustreren wordt uit het boek van Donn F. Draeger (Oosterse Vechtkunst) het volgende waar gebeurde verhaal, dat in Japan grote bekendheid geniet, geciteerd: ‘In het jaar 1700 werd Asano, de daimyo van Ako beledigd door een meerdere toen hij in een kasteel op visite was. Asano, die zich in zijn eer aangetast voelde, trok zijn zwaard en viel Kira, zijn meerdere, aan maar slaagde er slechts in hem een haal in het gezicht te geven.
30
Omdat het verboden was binnen een kasteel het zwaard te hanteren was Asano gedwongen om seppuku (zelfvernietiging, bekender onder de naam hara-kiri ) te plegen. Zevenenveertig bushi van Asano die nu geen heer meer hadden, zwoeren zich op Kira te wreken. Toezicht door de bakufu verhinderde echter directe actie. Om de verdenkingen van zich af te wentelen, gingen zij uiteen, velen verlieten huis en haard en trokken als dronkaards of zwervers vermomd rond. In 1702, toen Kira en de bakufu niet op hun hoede waren, vielen ze tijdens een zware sneeuwstorm Kira’s huis binnen, doodden hem en namen zijn hoofd mee naar de tombe waarin hun meester rustte en plaatsten hun bloedige trofee hierop. Uit eerbied voor de toenmalige wet gaven zij zichzelf aan. Zij werden ertoe veroordeeld seppuku te plegen hetgeen zij zonder klagen deden.’ Een klassiek voorbeeld van de ethische code van de samoerai. In het feodale tijdperk tijdens het Tokugawa regime was de militaire klasse beperkt tot de samoerai, zo’n 2 miljoen man. De Japanse feodale strijders, onsterfelijk geworden door hun heldendaden, hun staaltjes van gevechtskunst en hun loyaliteit, werden bushi genoemd. De term samoerai verwijst naar een bushi type uit de Muromachi periode (1392-1573) en wordt sindsdien als synoniem voor bushi gebruikt. Boven hen stonden de militaire notabelen, de daimyo (‘grote naam’) en daarboven de hofedelen of kugé. Onder hen stond de massa (werklieden, handelsmensen en boeren), die zich bezighield met kunst en vrede. De vrouw genoot weinig vrijheid en zeker niet de vrouw van de samoerai klasse. Eerder gold dat hoe hoger of hoe lager dan de samoerai rang hoe gelijkwaardiger de vrouw aan de man. In de martiale ethiek van bushido is de vrouw
31
lager gerangschikt dan de man omdat het onderscheid tussen goed en kwaad gelegd werd bij de plicht die de man had met betrekking tot zijn eigen goddelijke ziel en die van anderen, met name waar het gaat om loyaliteit, rechtschapenheid en andere kenmerken van bushido. De term samoerai, toegepast voor alle strijders die een kort en lang zwaard mochten dragen en in dienst van een heer waren, zou letterlijk vertaald kunnen worden naar ‘iemand die dient.’ Het zwaard, de ziel van de samoerai, heeft een dubbele functie; enerzijds ter vernietiging van een opponent, anderzijds ter opoffering van alle impulsen die voortkomen uit het instinct tot zelfbehoud. In principe was het lange zwaard bedoeld voor aanval of verdediging en het korte zwaard voor eventuele zelfdestructie. Zij maakten gebruik van Zen tempels om daar in een hal, de dojo, te mediteren als voorbereiding op de strijd. De naam dojo wordt tot op heden gebruikt voor plaatsen waar bujutsu beoefend wordt. Tijdens de Tokugawa periode werden duels ontmoedigd, zodat het beroemde duel tussen de twee beste zwaardvechters van die periode, Miyamoto Musashi en Sasaki Kojiro op een verlaten eiland plaatsvond. Mushashi is ondermeer bekend door de ‘twee-zwaard’ methode of nito methode, een reeds bekende stijl die door Musashi geperfectioneerd werd. Miyamoto Musashi betiteld als ‘Sword Saint’, de grootste zwaardvechter van Japan uit zijn tijd werd geboren in 1584, leefde als een ronin (samoerai zonder heer) en overleed in 1645 in een grot waarin hij zijn boek Go Rin No Sho (‘het boek van de vijf ringen’) schreef voor zijn ken (zwaard) studenten. Dit boek is gebaseerd op factoren als timing en ritme. Het verslaan van de vijand was gebaseerd op het verstoren van het ritme van de tegenstander. Opzienbarend mag genoemd worden dat dit boek over
32
zwaardvechten heden ten dage nog gelezen wordt met name door zakenlieden. Musashi zag in de van hem afkomstige uitspraak ‘Banri ikku ’ ( hetgeen betekent ‘Eén leidt tot tienduizend’ ) het geheim van alle vechtkunst. Toegespitst op de vechtkunst betekent ‘Banri ikku ’ dat ‘alleen hij die de trap van de verlichte, met haar volkomen bevrijding van het ik heeft bereikt, kan een juiste strijd strijden, zich duizendmaal wenden en keren zonder aarzeling, onfeilbaar.’ In het Boeddhisme betekent Ku leegte, ikku de ene leegte, muga (ik-loosheid). Musashi sneed tijdens de overtocht naar het eiland waar zijn duel zou plaatsvinden een houten zwaard uit een roeispaan en versloeg daarmee Kojiro, die reeds dacht gewonnen te hebben, zó snel dat deze stierf met de gelukzalige uitdrukking van de ‘overwinning’ op zijn gelaat. Kojiro was waardig gestorven. Deze waardigheid was van dermate groot belang dat in de Genroku periode (16881704) door de priester Yamamoto Joche de samoerai geadviseerd werd altijd camouflage bij zich te hebben, ‘rouge’ waarmee hij zich kon ‘opmaken’ opdat hij er stervende toch nog goed uit zou zien en waardigheid kon uitdragen. Ook na een avond doorzakken was het volledig acceptabel door middel van camouflage de kater te maskeren. De ontboezemingen van Yamamoto Joche werden opgetekend in de Hagakure dat verwoord wordt als: ‘Verborgen Achter Bladeren ’ hetgeen de volgende betekenis heeft: ‘Een bloem die leeft maar verborgen is achter de bladeren is als een kennismaking met een ziel die zich uit de wereld teruggetrokken heeft.’
33
Hetgeen voor de samoerai betekent dat hij niet op de voorgrond treedt en het goede doet zonder gezien te worden. Volgens de Hagakure is de samoerai goed voor niets, tenzij hij voorbij kan gaan aan leven en dood, hetgeen alleen mogelijk is in een toestand van ‘no-mindness’ (mushin):
‘For the samurai to learn there’s one thing only one last thing to face death inflinctingly.’ Bushido werd in de Hagakure beschreven als de ethische code van de strijder. Door bestudering van de Hagakure (in 1716 in 11 delen gecompleteerd door Yamamoto Tsunetomo en begrijpelijk gemaakt door Mishima), wordt het mogelijk iets van de Japanse cultuur te begrijpen. Hiertoe is het noodzakelijk enkele principes uit de Hagakure aan te stippen. Zo ziet de Hagakure filosofie niet los van esthetica. In geval van de bovengenoemde camouflage is dan ook geen sprake van ijdelheid, maar gaat het in de eerste plaats om er gezond uit te zien. Volgens Hagakure is dat de meest mannelijke visie op moraliteit en belangrijker dan zich gezond voelen. Het er goed uit zien dient ervoor zich niet te schande te maken, noch voor de eigen daimyo, noch voor de vijand. Als duidelijk is dat de externe aspecten van de moraliteit in beschouwing genomen moeten worden, dan worden die aspecten het best vertegenwoordigd door de vijand en ... door de spiegel. In dit kader wordt de spiegel voor een vrouw gezien als een instrument voor het dagelijks toilet, voor een man echter vormt de spiegel materiaal voor introspectie en derhalve inspectie van de vijand. Bij de samoerai diende een manie voor de dood te bestaan, om in actie als een ‘geheel’ te reageren en zo
34
heldendom te winnen. Het betreft hier niet een simpel fanatisme, het is bedoeld als een gepredestineerde harmonie van pure actie, zoals God de aarde heeft gepredestineerd om in harmonie te functioneren. Het doel van de samoerai was niet het bereiken van het Nirvana maar bestond uit het zijn van een perfect strijder. De dagelijkse beschouwing van de dood is volgens de Hagakure hetzelfde als de dagelijkse concentratie op het leven. De Hagakure wees met nadruk op de absolute gehoorzaamheid die van de strijder geëist werd en dat de code van de samoerai, bushido, er één van de dood was, een dood waarop de strijder constant voorbereid moest zijn. De confrontatie met de dood is misschien wel het belangrijkste element van spiritualiteit. De angst voor de dood vormt de grootste hindernis voor de strijder. Angst staat voor rigiditeit, verlamming en verlies van controle. De bevrijding van deze angst echter vergt grote krachten. Een groot theemeester, door een samoerai uitgedaagd voor een duel, vroeg zijn Zen-meester om raad. Deze zei hem kansloos te zijn en raadde hem aan in ere te sterven door een perfecte theeceremonie uit te voeren. De theemeester bereidde zich aldus voor op het gevecht en bande de angst voor de dood uit. De samoerai die een volstrekt onbevreesd man voor zich zag, bood zijn excuses aan en zag van het duel af. Een samoerai is niet bang voor de dood. Hij weet, zoals Shakespeare Julius Caesar laat zeggen, dat de lafaard duizend doden sterft waar de knecht er slechts één proeft. Ter mentale voorbereiding werd de samoerai zo getraind dat zijn leven niet zijn eigen leven was, zodat er afstand van doen makkelijker zou worden. Als een samoerai gedwongen werd te kiezen tussen leven en dood, dan was
35
het van het grootste belang dat hij die keus maakte zonder enige aarzeling en zonder de pro’s en contra’s af te wegen. De dood werd gezien als een beslissing en niet als een natuurlijk gebeuren. Bovenal was de dood in ieder geval te verkiezen boven oneervol gedrag. Om van het begrip samoerai een zo duidelijk mogelijk beeld te geven zullen nog enkele voor ons relevante facetten uit de Hagakure gepresenteerd worden. Een zeer belangrijk principe is het makoto, in het Engels vertaald als ‘sincerity’ (oprechtheid). Het woord sincerity dekt echter niet de veel bredere betekenis van makoto. Het gaat om de bereidheid alles, dat mogelijk een belemmering zou kunnen zijn voor het uitvoeren van een pure actie, te kunnen opgeven. Een dergelijke actie zou voortkomen uit onvoorspelbare impulsen borrelend uit het geheime centrum van het Zijn. Als bijvoorbeeld een zwaardvechter tegenover zijn tegenstander staat, zal hij niet denken aan zichzelf, niet aan zijn tegenstander en ook niet aan de bewegingen van zijn zwaard. Hij heeft zichzelf uit zijn geheugen gebannen als degene die het zwaard hanteert. Wanneer hij toeslaat is het niet de man maar het zwaard in de hand van het onbewuste dat toeslaat. Het betreft een ik-loze handeling. Bij het boogschieten worden schutter en doel als antipolen tot één werkelijkheid gebracht. Om dit stadium te bereiken dient, de techniek overschrijdend, het bewustzijn in harmonie gebracht te worden met het onbewuste. De materiële wereld verzakend laat de man van makoto zich niet leven door logische argumenten of pragmatische compromissen, maar uitsluitend door de kracht van zijn eigen echte gevoelens en wordt hij voortgedreven door een absolute spontaniteit. Hierin is tevens gevat een toewijding voor het zelf en het geloof in eigen
36
onbaatzuchtigheid (egotisme). Het doel is loyaliteit (shügi), dat vrij is van egoïsme en wereldlijke ambitie. Hij is onverschrokken bij persoonlijk gevaar en in staat tot opoffering. Aangezien in de Shinto-religie het leven als een geschenk van God gezien wordt, stelt ook de Hagakure dat het natuurlijk is het leven te verdedigen en te streven naar een innerlijke harmonie. De essentie van werkelijke moed is gelegen in het weten hoe te leven en hoe te sterven. De preoccupatie met de dood ontkent overigens niet begrippen als loyaliteit, rechtvaardigheid en andere bushido principes. De eerste samoerai dienst is gericht op consideratie voor anderen. Kritiek op mensen en een correctie van hun fouten is daarbij een daad van liefdadigheid wanneer althans de voorwaarden daartoe, vertrouwen en vriendschap, aanwezig zijn en de nodige takt in acht genomen wordt. Zichzelf eerst bekritiseren is bijvoorbeeld zo’n taktische manoeuvre. Een eveneens belangrijk principe in de Hagakure is het Epicurisme. Aangezien het leven slechts een ogenblik duurt, moeten we de dag plukken ‘Carpe Diem’ en wordt een leven in misère als dwaas gezien. Hedonisme, waarin grenzen overschreden zijn en méér genot geen genot meer is, behoort niet tot het domein van Epicurus. Het vleselijk hedonisme wordt verworpen omdat dit plezier leidt tot desillusie en de bevrediging degenereert tot spirituele leegte. Bevrediging wordt gezien als de vijand van plezier. Weliswaar beschouwt Epicurus plezier als het hoogste principe van een gelukkig en waardevol leven, maar het doel van plezier dient Ataraxia te zijn, hetgeen overeenkomt met de rust van God, het zijn zonder begeerte. Ook de angst voor de dood is hier uitgeschakeld: ‘Als we leven is de dood irrelevant, als we dood zijn is het leven er niet.’
37
Voor de Hagakure is de dood niet de door de westerling gevreesde dood, een dood die volgens de dichter Rainer Maria Rilke in het Westen steeds ‘kleiner’ gemaakt wordt en ook niet de reïncarnatie van Boeddha, maar is de dood meer het frisse blauw tussen de wolken. In het Westen is de dood een van de grootste taboe’s en de angst ervoor is niet zozeer gebaseerd op de feitelijke situatie alswel het feit dat tijdens de beleving van de angst de dood als het ware ‘uit zijn hol’ komt. De dood die voortdurend in ons leven aanwezig is, wordt verborgen en het tevoorschijn komen bezorgt ons angst. Natuurlijk komt ook in het Westen de beschouwing van de dood aan de orde zoals bijvoorbeeld het bidprentje van Thomas à Kempis verhaalt:
‘Als het morgen is, bedenk dan dat gij misschien de avond niet bereiken zult. En als het avond geworden is, durf u dan de dag van morgen niet beloven. Wees dus altijd bereid en leef zó, dat de dood u nooit onvoorbereid vindt.’ Seneca zegt het stoïcijns:
’Sta er dagelijks bij stil hoe met gelatenheid afscheid te nemen van het leven. Wie voor het slapen zegt: Mijn leven is voorbij, wint s’ morgens een dag erbij.’ In de boeddhistische traditie wordt de dagelijkse beschouwing van de dood als een essentieel element gezien. Juist het bewustzijn van de werkelijkheid en onontkoombaarheid van de eigen dood kan een enorme energiebron doen ontluiken. Don Juan, de Yaqui Indiaanse leraar in de boeken van Castadena, stelde dat het besef van de dood van het grootste belang is voor de levensweg; waartegen Castadena protesteerde omdat het zijns insziens zinloos was over de dood na te denken. Don Juan repliceerde:
38
‘Gebruik het. Focus de aandacht op de link tussen jezelf en de dood, zonder zorg of droefenis en laat van daaruit de activiteit vloeien. Zorg ervoor dat elke activiteit bij wijze van spreken de laatste strijd op aarde is. Alleen dan heeft de actie de juiste kracht. Zoniet, dan zijn de handelingen die van een timide man.’ Castadena vroeg zich daarop af wat er mis was aan een timide man. ‘Niets’ zegt Don Juan ‘als je het eeuwige leven hebt. Want de timide man is voortdurend bezig met dingen die in zijn fantasie bestaan en verhindert daarmee het onderzoek en exploitatie van ons lot als mens.’ Het besef dat onze tijd gelimiteerd is kan ons een hoop ballast overboord doen gooien en is er later geen treurnis over gemiste kansen. Gedachten als ‘kon ik het maar over doen’ kunnen dan in het heden gebracht worden, waardoor een sfeer ontstaat waarin we de verantwoording voor ons eigen leven kunnen nemen en dit leven een vervulling kunnen geven. Vanuit deze visie is de dood de grote veranderaar, die verzekert dat dingen niet statisch zullen blijven, ideëen niet vastgeroest geraken etc. Don Juan wijst op het belang van de dood als bron voor het leven. De eerste samoerai ’s dateren uit de Heian periode (7941185). In het Kamakura-tijdperk (1185-1333) kwam het landsbestuur in handen van de samoerai klasse onder leiding van een shogun, wiens titel erfelijk bepaald was. In de loop van de 17e eeuw vond een herscholing van de samoerai plaats en in het leerprogramma werden naast militaire vaardigheden ook literaire programma’s opgenomen, met name waar het de Chinese filosofie betrof. De bedoeling was ‘all-round’ mannen op te leiden, niet alleen deskundig met zwaard en lans maar ook vertrouwd met de Chinese klassieke literatuur. Zo werd de samoerai even vaardig met het schrijfpenseel als met het zwaard. Veelal werd voor het sterven een al of niet met de
39
eigen hand geschreven gedicht geproduceerd met als doel uiting te geven aan de stoïcijnse aanvaarding van het lot. In het Tokugawa-tijdperk (1600-1868) was de macht van militaire bevelhebbers en samoerai ’s het grootst en behoorden zij tot de top van de sociale klasse. Hetgeen niet wegneemt dat met name de lagere samoerai door de machthebbers slechts gezien werd als instrument voor behoud van macht, dit ondanks het feit dat van hem wel een existentiële loyaliteit geëist werd. Hoewel dit Tokugawa tijdperk in grote lijnen een periode van vrede was - van 1640 tot 1860 was er geen oorlog ontwikkelde zich in Japan juist in deze feodale tijd de krijgskunst. Dankzij het ontbreken van oorlog, waardoor er geen mogelijkheden waren de militaire technieken in praktijk te brengen, kregen de vaardigheden steeds meer een ritueel karakter. Vele samoerai ’s verlieten in deze tijd hun heer en werden vanaf dat moment ronin. Een onafhankelijke strijder zoals de door Josjikawa beschreven en reeds ter sprake gekomen beroemde zwaardvechter Miyamoto Mushashi was ronin, hetgeen letterlijk vertaald ‘wave-man’ ofwel golf-man betekent. Hiermee wordt bedoeld dat een ronin geen meester heeft en eindeloos als een golf op de oceaan voortgaat. De betekenis van de golf wordt geïllustreerd door het beroemde schilderij van Hokusai, tonende een enorme golf met op de achtergrond mensen, boten en Mount Fuji. Vanuit het Zen standpunt kunnen meerdere aspecten aan deze golf beschouwd worden. Eén ervan is het geloof van kinderen dat een golf een ding is, een afgescheiden entiteit van water die zich over het oppervlak van de oceaan beweegt. Ze leren zien dat een golf een bewegend verschijnsel in de zee is, waarvan het op zich niet te onderscheiden is. Toch heeft het zin over een golf te spreken, maar dan als theoretische entiteit. Een ander aspect is dat de golf de berg Fuji lijkt te
40
verzwelgen, hetgeen echter niet mogelijk is omdat de berg zich ver van de golf bevindt. Een ronin diende behalve zeer goed ontwikkeld in de krijgskunst te zijn ook een bepaalde geestesgesteldheid te ontwikkelen om zonder een meester met de daarbij behorende clan te kunnen overleven. De technische vaardigheid van deze ronin was vaak zo groot dat een groep van ronin zwaardvechters zich dwars door een leger kon heenslaan om het doel te bereiken. Veel van deze ronins werden ronddolende krijgers en bandieten, voor hun inkomsten afhankelijk van roofpartijen waarbij ze plunderend door het land trokken. Uit deze ‘gekken’ ( kabuki-mono ) volgden later de ‘dienaren van de shogun’ ( hatamoto-yakko ). Deze dienaren organiseerden zich tot hechte bendes, welke als voorloper van de Japanse maffia ( yakuza ) wordt gezien. Een maffia overigens die op grond van de voorgeschiedenis niet vergeleken kan worden met de westerse maffia. De feodale tijd was een tijd van bushido zang, waarin het leven van een Japanse soldaat door dichters werd belicht en vergeleken met een kersenbloesem.
‘Zoals onder de bloemen de kersenbloesem koningin is, zo is onder de mannen de samoerai de heer.’ De kersenbloesem werd niet om zijn vruchten maar om zijn bloesem gekweekt. In Japan is de bloesem het synoniem voor reinheid, loyaliteit en patriottisme. De schoonheid is echter van korte duur, hetgeen geen reden tot verdriet is, want het jaar erna zal de boom zijn schoonheid weer tonen. Het leven van de samoerai is gelijk aan dat van de kersenbloesem en hij zal zijn leven zonder aarzelen voor zijn heer of land geven. De geest van bushido drong geleidelijk door in alle lagen van de bevolking en kon zo een morele standaard worden.
41
Met de beëindiging van het feodale tijdperk werd bushido een wees en moest de weg voor zichzelf vinden, want wat was bushido zonder een militair apparaat? Immers bushido vertegenwoordigt voornamelijk een fysieke kracht. Desondanks vormen de principes heden ten dage nog, waarschijnlijk meer onbewust dan bewust zowel de drijvende kracht voor Japan als de formatieve kracht voor het nieuwe tijdperk. Als voorbeeld moge gelden de universele beleefdheid, de loyaliteit en de fysieke volharding van de Japanner. Een mogelijke nadelige invloed van bushido zou de overgevoeligheid met betrekking tot zaken als eer en schande kunnen zijn. De moderne wereld is vrijwel antagonistisch t.o.v. de samoerai dienende klasse en vanuit deze optiek zou bushido het lot kunnen treffen van de kersenbloesem; een kortstondige schoonheid te zijn geweest. Aannemelijker is echter dat bushido, net zoals bijvoorbeeld het stoïcisme, niet zal sterven en zal voortleven als een formatieve kracht. Zo wordt wel gesteld dat in elke situatie waarin men tracht zich boven zichzelf te verheffen en daar waar de geest heerst over het lichaam er sprake is van bushido.
‘The traveller owns the grateful sense Of sweetness near, he knows not whence, And, pausing, takes with the forehead bare The benediction of the air.’ Een voorbeeld van het huidige bushido lijkt een artikel in Time van juni 2006 getiteld ‘ The Japan that says no.’ Op het eerste World Economic Forum (WEF) gehouden in Tokio blijkt Thomas Friedman's bekende boek ‘ The world is flat’ overvleugeld te worden door een klein Japans boekje getiteld ‘ The Dignity of a State’ van Masahiko Fujiwara, dat een nostalgisch pleidooi voert voor een terugkeer naar oude Japanse waarden. Dat dit boek het
42
Japanse hart zo sterk blijkt te raken mag gezien worden als een manifestatie van het oude bushido.
43
44
‘Men cannot for a thousand days on enjoy the Good, Just as the flower cannot bloom a hundred days.’ Tseng-Kuang
ZENBOEDDHISME In alle oosterse godsdiensten wordt veel belang gehecht aan de Sanskriet-doctrine Tat twam asi - ‘Dat zijt gij’ - die bevestigt dat alles wat je denkt dat je bent en alles wat je denkt dat je waarneemt onafscheidbaar is. Logica veronderstelt een scheiding van onderwerp en lijdend voorwerp; logica is derhalve geen uiteindelijke wijsheid. Deze illusoïre scheiding van de logica kan opgeheven worden door contemplatie en meditatie, in het Sanskriet bekend als Dhyana, in het Chinees verbasterd tot Ch’an, in het Japans uitgesproken als Zen. Door het besef van de afwezigheid van een scheiding ontstaat verlichting. Zen streeft naar verlichting (satori) buiten de heilige schrifturen om. Zen is niet zozeer een leer als wel een wijze van leven. Het ‘geheim’ van Zen zou men de terugkeer naar de ervaring buiten de woorden om kunnen noemen. Het feit dat de wereld der woorden en de wereld der ervaringen niet congrueren vormt de sleutel tot het begrip van de problemen van de mens. Bij het ‘normale’ denken, het denken door middel van woorden, verbinden wij de vooroordelen, die inherent aan die woorden zijn, aan onze fundamentele ervaringen. Het streven van Zen is deze denkwijze te doorbreken. Ook al kan men spreken van een religieuze discipline, Zen staat open voor iedereen. Zen is niet moeilijk en kan door een ieder gepraktiseerd worden. Zen brengt je terug naar het ‘onbetekend’ zijn.
45
Tussen de wereld van een kind en een volwassene bestaat een dimensionaal verschil. Een kind is ‘een zijn in de wereld’, een volwassene is een ‘ik’ met een ‘individueel ego’. Juist omdat de mens weet dat zijn lichaam op een onverbiddelijke manier tijdelijk is zoekt hij op de vlucht voor de dood dat wat hem een morgen of beter een onsterfelijkheid van morgens belooft. Zijn zelf zou permanent, statisch, onveranderlijk, onverstoorbaar en altijddurend moeten zijn. In dit zoeken naar die statische onsterfelijkheid creëert deze mens een idee van zichzelf. Dit idee is de mentale abstractie die we ego noemen. De mens wil niet met zijn lichaam leven, want dat is vergankelijk en daarom leeft hij enkel als zijn ego, een afbeelding van hemzelf voor hem zelf en dat is een afbeelding zonder enige verwijzing naar de dood. Zo heeft een ieder zijn eigen ego en omgeving ontwikkeld, verschillend van die van anderen. Emotionele conflicten en tegenstellingen zijn het onvermijdelijke gevolg van deze denkbeeldige grens tussen geest en lichaam, deze gewapende muur die scheidt wat eigenlijk onscheidbaar is, eenvoudig vanwege het feit dat elke grens een nieuwe strijd in zich draagt. Om met het individuele ego te kunnen overleven wordt de wereld vernauwd tot een eigen beperkte sfeer. Bij de meeste mensen gebeurt dit zonder dat ze er erg in hebben, in extreme gevallen van schizophrenie is de wereld dusdanig verengd dat functioneren niet meer mogelijk is. De waan van het bewustzijn vindt zijn oorsprong in het feit dat het bewustzijn behoort tot het individuele ego en dit moet dienen en voorzien in haar behoeften. Dit bewustzijn kan het individualisme niet voorbij; het kan zich niet los van het individuele ego manifesteren. De blinde band met dit ego heeft als gevolg een wereld van tegenstellingen tussen zichzelf en de anderen, het zoeken naar een constant en onvergankelijk ego, het zonder resultaat zoeken naar de zin van het bestaan, een ijdel zoeken naar
46
de wortel van het ego, een gevoel van ongemak, onvermogen of gevoelens van neerslachtigheid. Het geheim van deze verwarring ligt in het onvermogen het geheim van het bestaan te (be) grijpen. Het is de activiteit van het bewustzijn die de ware aard van het bestaan verbergt en deze vertoont op een verwrongen manier. Door meditatie is het mogelijk dit bewustzijn tot rust te brengen en haar activiteit tot het nul niveau te doen dalen. Hier ontstaat de ervaring van het pure Zijn, samadhi genoemd. Op dit niveau, het absolute samadhi, wordt het naakte bestaan ervaren. Terugkerend naar de gewone wereld blijkt het bewustzijn verlicht te zijn (positief samadhi). Door het verkregen inzicht in het eigen innerlijk zal men het wezen van de fenomenale wereld als verschijningsvorm van de ‘absolute realiteit’ doorgronden. Verlichting is slechts te bereiken nadat de waandenkbeelden, de ‘muggen’ van de ziel, in het absulote samadhi verdwenen zijn. In het absolute samadhi toont het bestaan zich in zijn meest pure vorm, in positief samadhi uit het zich als een prachtige bloem.
‘Spring has come round. A thousand flowers are in their lovely bloom. For what? For whom?’ (Hegikan Roku) De bloem is van zichzelf, voor zichzelf en door zichzelf. De meeste bloemen worden door geen mens gezien. De schoonheid van de natuur is dan ook een manifestatie van het bestaan zelf. Het bestaan produceert zijn eigen schoonheid voor zichzelf en gewaardeerd door zichzelf. Pirsig geeft in ‘Zen en de kunst van het motoronderhoud’ aan dat de Boeddha niet alleen aanwezig is op de top van een berg of in de blaadjes van een bloem, maar met met evenveel gemak zetelt in het circuit van een digitale
47
computer of de tandraderen in een versnellingsbak van een motor. Er anders over denken zou een belediging van Boeddha zijn, wat neerkomt op het beledigen van jezelf. Het ‘zomaar zitten’ van de mediterende Zenboeddhist ( zazen ) is daarmee identiek aan het ‘zomaar sleutelen’ aan de motor, althans wanneer dat ter harte genomen wordt. Zoals de Japanner geen verschil ziet tussen boogschieten en de theeceremonie. In zijn boek ‘Zenboeddhisme en het Westen’ tracht Fromm het verschil tussen Oost en West duidelijk te maken aan de hand van een haiku van Basjoe en een gedicht van Tennyson. Waar Basjoe verlichting ervaart bij de aanschouwing van een verwaarloosd nietig plantje langs de weg, beschrijft Tennyson de schoonheid van een plant op analytische en determinerende wijze na de plant met wortel en al uit de grond getrokken te hebben. Basjoe daarentegen is in het geheel niet nieuwsgierig, hij voelt het volledige geheim dat in deze nederige bloem wordt geopenbaard. Basjoe aanvaardt, Tennyson verzet zich. Tennyson’s individualiteit neemt afstand van de bloem, van ‘God en de mens.’ Hij vereenzelvigt zich niet met de bloem, zoals Basjoe dat doet. Beiden getuigen van hun traditionele achtergrond. De Zen-benadering is het voorwerp zelf binnendringen en het als het ware van binnenuit zien. De bloem kennen is de bloem worden en daardoor al haar geheimen, vreugden en lijden kennen, een kennis die tevens alle geheimen van het heelal en van het eigen Zelf omvat. Het zijn geheimen die uit het leven ontsnapt zijn, omdat het zelf gesplitst werd in dualiteit, de zoeker en het gezochte, het voorwerp en de schaduw. Maar nu, door het kennen van de bloem ken ik mijn Zelf. Of door mezelf te verliezen in de bloem, ken ik mijn Zelf even goed als de bloem.
48
Fromm beschrijft de geest in het Westen als: centrifugaal, analytisch, onderscheidend, differentiërend, inductief, individualistisch, intellectueel, objectief, wetenschappelijk, generaliserend, begripsmatig, schematiserend, onpersoonlijk, redeneer-zuchtig, organiserend, machtuitoefenend, zelfbewust, geneigd zijn wil aan anderen op te leggen etc. Het Oosten wordt meer gekenschetst door: centripetaal, synthetisch, alomvattend, dogmatisch, intuïtief (of beter affectief), niet-redenerend, geestelijk individualistisch en maatschappelijk groepsbewust. Terwijl de geleerde moordt, tracht de kunstenaar te herscheppen. De kunstenaar weet dat de werkelijkheid niet kan worden bereikt door ontleding. Hij tracht te scheppen vanuit het onbewuste. Zen duikt in de bron der scheppingskracht en drinkt daar het leven uit. Deze bron is het Onbewuste van Zen. Een op deze wijze geschilderde bloem is niet een eenvoudige nabootsing van de natuur, het is geen kopie, het bestaat op zichzelf. De vraag naar de zin van het bestaan is vragen naar een doel van het leven. Maar vraagt de zon of een baby naar het doel van het leven? Het bestaan bestaat alleen maar. Een moeder houdt van haar kind, omdat ze er van houdt. Eenvoudig uitgedrukt is Zen ‘het dagelijks bewustzijn’ zoals Baso Matsu al in 788 stelt. Dit dagelijks bewustzijn is niets anders dan ‘slapen, wanneer men moe is en eten wanneer men honger heeft.’ Zodra wij nadenken, overwegen en begrippen vormen gaat het oorspronkelijke onbewuste verloren en duikt een gedachte op. Het ‘zijn als een kind’ moet na lange jaren van oefening op het ‘zichzelf vergeten’ weer verkregen kunnen worden. Anders gezegd leidt de weg van de mens van de onschuld naar de schuld, van de schuld naar de vertwijfeling, van de vertwijfeling óf naar de ondergang óf naar de verlossing.
49
Hetgeen niet een terugkeer naar het ‘kinderparadijs’ betekent, maar daarboven uit stijgt naar het kunnen leven met een ‘dagelijks bewustzijn.’ Zoals Herman Hesse zijn Siddharta van levensgenieter en rijkaard liet terugkeren tot de eenvoud van een kind; hij had de harmonie, het eeuwige Om gevonden. Ook Boeddha en Zen-priesters vormen waandenkbeelden op basis van een individueel ego. Maar zij zijn zich bewust van hun individuele ego en haar mechanismen. Zij weten dat mentale activiteit weliswaar de primaire functie van de hersenen is, maar dat deze niet het gehele bestaan omvat. Zen-priesters hebben het bestaan ingebouwd in zichzelf en realiseren zich de wezenloosheid, de leegheid van het egobewustzijn. Zij houden zich afzijdig van de tegenstellingen in de wereld en doen deze daardoor instorten, terwijl de anderen zich blijven beperken tot die wereld en noodzakelerwijs onderscheid zullen blijven maken tussen zichzelf en de anderen en tussen zichzelf en de wereld. Zen is een weg naar binnen. Er is inkeer, geen gepieker of haarkloverij. Integendeel de geest wordt mediterend leeggemaakt. Mediterenden brengen de ‘dansende apen’, de gedachten, tot rust. Deze rust kan ook letterlijk genomen worden in die zin dat de hersenen tijdens het denken energievreters zijn. Het brein is energetisch een zeer veeleisend orgaan. Terwijl het maar twee procent van ons lichaamsgewicht uitmaakt, verbruikt het wel twintig procent van de energie van een volwassene. Een kinderbrein in ontwikkeling doet nog een veel grotere aanslag op het energiebudget, tot wel zestig procent. Dit in tegenstelling tot de lagere primaten die slechts vijf procent energie voor hersenactiviteit nodig hebben. Een bepaald soort kwal schijnt wanneer hij zijn plek in de oceaan gevonden heeft, waarschijnlijk ter energiebesparing, zijn hersenen op te eten.
50
Zen is de kunst een blik te werpen in de aard van iemands wezen; het is een weg van de slavernij naar de vrijheid; het maakt onze natuurlijke krachten vrij; het behoedt ons voor waanzin en verminking; het dwingt ons het vermogen tot geluk en liefde dat wij bezitten, tot uiting te brengen. Zonder liefde kan een mens geen betekenisvolle en harmonieuze relatie met anderen hebben. Zonder wijsheid kan zijn kennis niet leiden tot een zinvol bestaan. Zonder moed kan een gedachte niet omgezet worden in een actie of kan een probleem niet op positieve wijze aangepakt worden en tenslotte kan zonder gezondheid en kracht geen van de potentiële mogelijkheden ontwikkeld of uitgedragen worden. Zoals gezegd is het uiteindelijke doel van Zen de ervaring van verlichting, satori genoemd. Het is zeer belangrijk om te begrijpen dat de toestand van verlichting geen subjectieve toestand, een zelf-opgeroepen trance is, maar dat het een volledig ontwaken tot de werkelijkheid betekent. In die zin is satori slechts geheimzinnig voor de persoon die zich niet bewust is van een waarnemen zonder vervorming door hebzucht of angst. De gemiddelde persoon is als de man in Plato’s grot, die slechts de schaduwen ziet en deze voor de werkelijkheid houdt. Zodra hij deze dwaling heeft ingezien, weet hij slechts dat de schaduwen niet de werkelijkheid zijn. Wanneer hij verlicht is heeft hij de grot en haar duisternis verlaten voor het licht; daar ziet hij de werkelijkheid en niet de schaduwen. Hij is ontwaakt. Zolang hij in de duisternis is, kan hij het licht niet begrijpen (zoals de Bijbel zegt: ‘Het licht scheen in de duisternis en de duisternis heeft het niet begrepen’). Zodra de uiteindelijke levensvraag aan de orde komt, kan het verstand geen bevredigend antwoord geven. Om deze reden kan de ervaring van satori nooit langs intellectuele weg worden overgebracht. Niet alleen het verstand, maar elke gezaghebbende opvatting of persoonlijkheid beperkt
51
de spontaniteit van de ervaring, reden waarom Zen geen intrinsiek belang hecht aan geheiligde soetra’s of aan hun tekstverklaring door wijzen of geleerden. Zen verlangt absolute vrijheid, zelfs van God. Vandaar de uitspraak van Zen: ‘Spoel uw mond wanneer gij het woord Boeddha gebruikt.’ Zucht naar bezit en andere begeerten, eigendunk en zelfverheerlijking dienen te worden verworpen. De houding ten opzichte van het verleden is er een van dankbaarheid, ten opzichte van het heden van dienen en jegens de toekomst van verantwoordelijkheid. Het zich bewust worden van het onbewuste vereist een speciale training van het bewustzijn. Zo wordt de leerling een koan (‘het geluid van het klappen van één hand’) als een soort vraagstuk opgegeven. Een koan is het meditatie-onderwerp dat de Zen-meester zijn leerling geeft. Het bovengenoemde onderwerp ‘het geluid van het klappen van één hand’ is verstandelijk gesproken absurd en onoplosbaar. De oplossing kan alleen buiten-verstandelijk gevonden worden en heeft tot doel het nutteloos dwalen van de geest te doen ophouden. Het mediteren over een koan is een andere manier om te zeggen; ‘Verspil je leven niet alleen met voelen; kanaliseer gedachte en gevoel tot één doel en laat het dan gebeuren.’ De koan is in onszelf en de Zen-meester doet niet anders dan ons daarop te wijzen, zodat we het duidelijker zien dan tevoren. Want de koan zelf is het antwoord en zodra er een juist antwoord op is, is Zen dood. De koan -methode van Zen-studie begon in China in de twaalfde eeuw, in Japan na de invoering van Zen in de dertiende eeuw. Het echte zoeken naar de ‘oplossing’ van de koan is het streven van het gespleten en verdeelde ego om tot verzoening met zichzelf en tot vervulling te komen. Middels een koan treft Zen het ego hard en rechtstreeks met uitdagingen en eisen die het ego in zijn
52
subject-object-splitsing nooit kan beantwoorden. Deze subject-object-splitsing komt ook naar voren in het waardenstruikelblok van de ja-nee-logica. Alle menselijke kennis is opgebouwd volgens deze elementaire tweedeling. Een voorbeeld vormt het computergeheugen dat kennis opslaat in de vorm van binaire informatie. Het bevat louter enen en nullen. Toch is er een logische term, gelijkwaardig aan ja en nee, die ons begrip kan uitbreiden in ongekende richting. In het Westen bestaat daarvoor geen woord, de Japanners gebruiken het woord ‘moe.’ Moe geeft aan dat de context van de vraag dusdanig is dat een ja-nee-antwoord niet terecht is en daarom niet gegeven dient te worden. ‘Onvraag de vraag’ is wat moe beweert. Toen de Zen-monnik Josjoe gevraagd werd of een hond het karakter van de Boeddha heeft, zei hij: ‘Moe’ , waarmee hij te kennen gaf, dat hij er onjuist aan deed met ja of nee te beantwoorden. Het Boeddha-karakter kan niet worden vastgelegd met ja- of nee-antwoorden. Voor het oplossen van het ego en uiteindelijk tot zelfrealisatie te komen is zazen, afgeleid van de Yogatradities uit India, onontbeerlijk. Zazen is een zittende meditatie met het linker been geplaatst op het rechter been. Vervolgens dient men zich te concentreren op de onderbuik ( tanden) en vindt een correcte ademhaling plaats. Deze ademhaling wordt gezien als een voor het lichaam revitaliserende kracht en kan als volgt uitgevoerd worden: - inademen door de neus gedurende ongeveer 7 seconden - de adem 3 seconden vasthouden - uitademen gedurende 10 seconden tot 70 % van het volume - de resterende 30 % adem vasthouden gedurende 3 seconden
53
- om vervolgens dit patroon te herhalen.
‘Zazen is de oefening voor de dood, de martiale kunsten zijn de oefening voor het leven. Men moet ze beiden beoefenen.’ Het doel is uiteindelijk door rigoreuze en systematische fysieke trainingen zelf-realisatie en zelf-perfectie in de Zen zin te verkrijgen. Overigens bereikte Boeddha de verlichting niet door zijn filosofische scholing of ascetische training maar door alle oppervlakkige praktijken die aan de uiterlijkheden van ons bestaan kleven op te geven. Zen moet mushotoku zijn ofwel zonder doel en niet gericht op winst. Zen is discipline in verlichting. Verlichting betekent emancipatie. En emancipatie is niets anders dan vrijheid. Het betreft echter een andere vrijheid dan die bedoeld in politiek, economie en dies meer zij. De Zen vrijheid betekent satori. Hoewel de filosofie van Zen ongetwijfeld die is van het Boeddhisme in het algemeen, heeft Zen zijn eigen methodiek ter realisatie. Deze bestaat uit het directe inzicht in het mysterie van ons eigen Zijn. Zen adviseert ons dus niet de verbale of geschreven woorden van Boeddha te volgen, niet te geloven in een macht die boven ons staat, niet het uitvoeren van formules van ascetische trainingen, maar wel het ervaren van hetzelf. Het doet aanspraak op een intuïtief begrip, een gevoelsbegrip zo men wil, gebaseerd op een ervaren dat in het Japans bekend staat als satori, in het Chinees als wu. Het principe van satori berust niet op een vertrouwen in concepten. In een toestand van Zen is geen sprake van conceptualiteit. Zen is de dagelijkse ervaring en er hoeft van buitenaf niets ‘ingestopt’ te worden. Concepten zijn weliswaar nuttig voor het beschrijven van dingen, maar dragen niet bij aan het werkelijk besef ervan. Conceptuele
54
kennis maakt ons oppervlakkig wijzer als een accumulatie van dode materie, maar zonder creativiteit. Satori weigert zich te laten voegen in welke logische categorie dan ook en Zen biedt een specifieke methode voor realisatie, een realisatie van dat wat in een ieder al aanwezig is. De Zen ‘genius’ slaapt in een ieder van ons, het ontwaken is satori. Om satori te realiseren biedt Zen twee algemene wegen: het verbalisme en het actionele. Het verbalisme onderzoekt de levende woorden en niet de dode. De dode woorden zijn die welke niet direct doordringen en daardoor niet concreet zijn voor de ervaring. Ze zijn geconceptualiseerd en afgesneden van de oorspronkelijke wortels. In het Zen verbalisme, waarin de levende woorden zelf de geest raken, komt de filosofie van Zen tot uiting. Zo werd de moeilijke kunst van het schrijven van een haiku een kort drieregelig rijmloos vers, waarin een intense natuurervaring wordt uitgedrukt, destijds in Japan door een groot deel van de bevolking beoefend. Als voorbeeld moge dienen de zinloosheid van de oorlog, in de 17e eeuw door Basjoe treffend verwoord in een haiku : ‘Zomergras Het enige dat overblijft Van een soldatenvisioen.’ Basjoe was zo bescheiden dat hij wel haiku ’s van grote dichters citeerde, doch niet die van hemzelf. Volgens hem werd men door een haiku verlost van eigenwaan waardoor de eeuwigheid met het ogenblik verzoend kon worden. Dit in tegenstelling tot de westerling die zou leven tussen de tijd en de tijdeloosheid, waar de Japanner de tijd tijdloos en de tijdeloosheid tot tijd maakt. De huizen van de westerling werden van de natuur gescheiden door glazen ramen, waar in Japan de scheiding bestaat uit slechts een
55
dun vensterpapier, waarin een kleine scheur de eenwording met het nachtelijk heelal kan bewerkstelligen:
‘Hoe mooi door een scheur in het vensterpapier de melkweg.’ Een haiku hecht grote waarde aan het gebruik van gewone woorden om zich los te maken van het alledaagse. Los zijn van het dagelijkse en toch van het alledaagse gebruik maken is het moeilijkste wat er is. (Yosa Buson 1777) In het actionele Zen wordt satori verkregen middels het lichaam met zijn zintuigen. In zelfverdediging is het vooral de techniek die op de voorgrond treedt, in de martiale kunst echter is het doel satori. Het geheim van de martiale kunst bestaat uit het creëren van een bepaalde mentale structuur welke in staat is onmiddellijk te reageren op dat wat van buiten komt. De noodzakelijke technische training blijft kunstmatig en berekenend. De toestand waarin het onbewuste reageert heeft de technische vaardigheid wel nodig, maar groeit van binnenuit. In Zen is de martiale kunst of ‘weg’ een zaak van leven en dood in de confrontatie met zichzelf. Pas in de confrontatie met zichzelf blijkt de verborgen essentie van deze kunst. Suzuki sprak van een ‘nietgekunde kunst’, die voortkomt uit het onbewuste. Het beoefenen van een martiale kunst betekent het leren van de weg van het universum door de vereniging van zichzelf met moeder Natuur, hetgeen mogelijk is door concentratie op de eigen energie en het vergeten van zichzelf tijdens beweging. Zo kan elke oefening pure energie worden totdat het zelf als het ware een vloeiend leven leeft en een staat van verlichting (satori) is bereikt.
56
Hiertoe is het uitschakelen van het ego-bewustzijn noodzakelijk. Mushin (wu-shin in het Chinees) wordt vertaald als ‘no-mind’, hetgeen impliceert het voorbijgaan aan het dualisme in al zijn vormen van leven en dood, goed of slecht, zijn of niet zijn. In mushin komen alle kunsten samen in Zen. De Zen-meditatie leert deze leegte in stilte en de ‘flow’ van het leven. De martiale kunst betekent het leren van leegte in beweging en oefent dit vloeien in het leven. Het belangrijkste in het leven is meester over zichzelf te zijn, hetgeen identiek is aan ‘leeg maken.’ Het leven wordt zacht, spontaan en vloeit. De stichter van het Zenboeddhisme, Bodhidharma kwam in de zesde eeuw uit India naar China. Hij werd uitgenodigd de toenmalige keizer Wu, die zelf boeddhist was, te ontmoeten. Het eerste wat de keizer vroeg was: ‘Wat is het belangrijkste beginsel van het Boeddhisme?’ ‘Het absolute vacuüm, de absolute leegte’ was het antwoord. ‘Wie staat er dan voor me’, vroeg de keizer. ‘Ik zou het u niet kunnen zeggen’, antwoordde Bodhidharma. De boeddhistische priester Eisai (1141-1215) wordt algemeen gezien als de eerste die Zen, een sekte die een van de belangrijkste boeddhistische stromingen zou worden, in Japan introduceerde. Na hem brachten tijdens de Kamakura periode (1185-1333) reizende monniken het Zenboeddhisme naar Japan. In feite was Zen het Chinese antwoord op het Boeddhisme uit India. Het Chinese denken was gebaseerd op het Confucianisme en Taoïsme, waarbij het Confucianisme het praktische denken of positivisme en het Taoïsme het mystieke en speculatieve vertegenwoordigt. Tijdens het Tokugawa bewind, dat vooral vrede kende, werd het leven voor de samoerai gemakkelijk en velen zochten in de geest van budo naar zelfperfectie in plaats van zelfprotectie. Zoals eerder aangegeven kon deze weg
57
van budo ontstaan in een spirituele leegte die geschapen was door het Tokugawa militaire bewind. In dit spirituele vacuüm ontstonden expressies van spirituele vrijheid. Een van deze expressievormen was de creatie van de budo, de martiale ‘weg.’ Dat wat de weg genoemd wordt is een uitdrukking van Zen. Zen gaf de strijder een stevig fundament van geestelijke kracht, waarop hij zijn loyaliteit en dapperheid kon bouwen. Zoals gebleken, had de introductie van Zen-boeddhisme een stimulerende werking op bushido in die zin dat door Zen de dood beter in de ogen gezien kon worden en Zen ondermeer daardoor kon uitgroeien tot de ‘religie van de samoerai.’ Het mag vreemd lijken dat, waar Boeddhisme compassie predikt, Zen in Japan geaffilieerd werd met de geest van de militaire klasse. Als echter Zen gezien wordt als een religie van de wilskracht, datgene wat de strijder zo hard nodig heeft wordt de verbintenis duidelijker. In die dagen koos de Japanse ‘genius’ voor het beroep priester of soldaat. De spirituele samenwerking van beide beroepen leidde tot bushido: ‘the way of the warrior.’ Het Boeddhisme kon zo sterk zijn stempel drukken op het leven van de strijder door vijf aspecten te benadrukken: 1. Het kalmeren van de emoties 2. De berusting in het onvermijdelijke 3. De zelfbeheersing in iedere situatie 4. Een grotere vertrouwdheid met de idee van de dood dan met die van het leven 5. Zuivere armoede. De Zen tempels konden onder de militaire heersers, de shoguns, tot bloei komen en diverse aspecten van de Chinese cultuur, zoals kalligrafie, schilderkunst en literatuur introduceren. Zen leerde de samoerai op eigen benen te staan en zich tijdens een periode van vrede ook artistiek te uiten. Of het nu ging om zwaardvechten,
58
bloemschikken of thee serveren, het was van geen belang, immers Zen moedigde het leren aan. Het concept ‘mushin no shin’ (‘geest van geesteloosheid’) is vanwege de veronderstelde aanwezigheid van het bestaan van een meer dan normale fysieke techniek en van concepten als de ‘geest’, de ‘weg’ en ‘zesde zintuig’, waarschijnlijk de grootste bijdrage van Zen aan de samoerai cultuur geweest. Het is voor het Westen moeilijk te begrijpen dat gevechtstechnieken of een dodelijk wapen als het zwaard onlosmakelijk verbonden zouden kunnen zijn met een concept van wijsheid en besef van de ‘weg.’ Zo zal voor de westerling de oefening ter ontwikkeling van het ‘zesde zintuig’ door concentratie op hara, dat in Japan het gehele gebied van de onderbuik omvat dat het punt Seika Tanden omringt, een heikel punt voor acceptatie zijn. In het punt Seika Tanden bevindt zich voor de westerling het centrum van de zwaartekracht. Voor de oosterling echter is daar het centrum van éénmaking en coördinatie. In dit centrum wordt een evenwicht bereikt tussen de anatomie boven dit punt en de steun van de benen eronder. Hier is voor de oosterling het werkelijk bewustzijn gehuisvest. Men zegt wel: ‘wij denken met ons onderlijf’ of ‘vraag het aan je buik.’ Hoe vreemd dat ook voor ons mag lijken, een primitieve stam, die van een geleerde vernam dat de westerlingen met hun hoofd dachten, vond die westerling maar gek. Het gaat dan ook meer om ‘voelen’, de totaliteit van iemands wezen. Intellectuele inspectie is de functie van het hoofd, het laatst tot ontwikkeling gekomen deel van het lichaam. Om deze reden is, vooral in China, de ideale mens corpulent met een vooruitstekend onderlijf. Voor een beter begrip voor zover dat voor ons westerlingen mogelijk is - en misschien is dat wel mogelijk want wij kennen toch ook het ‘show your guts’ en ‘no guts no glory’ -, wordt wel het Noh -theater beschreven.
59
Het Noh -theater is het staatstheater van de aristocratie en klassiek van aard. Dit in tegenstelling tot kabuki (eerste voorstelling in 1603) dat zeer populair werd, met name door de echte wereld te tonen. In het Noh -theater uit men zich even aantrekkelijk en mysterieus als de ‘weg’ zelf en ontstaat de sfeer om begrip te hebben voor:
‘Vergeet het theater en zie het Noh Vergeet het Noh en zie de acteur Vergeet de acteur en zie de idee, Vergeet de idee en je begrijpt Noh.’ De acteur in het Noh -spel zingt niet met zijn keel, maar zijn stem komt uit zijn buik waarin zijn ziel woont die hij zingende ‘leegt.’ Begrip voor de essentie hiervan is nodig voor het ontwikkelen van een ‘zesde zintuig’, dat bedoeld is om het ritme van de tegenstander te vinden en dat uit te schakelen door een ander hem niet bekend ritme in te voeren. Toen de stichter van het moderne aikido meester Uyeshiba plotseling geconfronteerd werd met de dood door een bedreiging met een pistool, een nieuw soort uitdaging en hij de aanvaller direct uitschakelde en ontwapende werd hem gevraagd hoe hij dat deed. Hij stelde dat er een lange tijd verstrijkt tussen het moment waarop de aanvaller besluit de trekker over te halen en het moment waarop hij dat werkelijk doet. Hij doelt hier op zijn ontwikkelde zesde zintuig, dat hem mogelijk maakte adequaat te reageren. Het was zelfs niet alleen de bedoeling hiermee de tegenstander fysiek uit te schakelen, maar ook zodanig geestelijk te overwinnen dat de tegenstander de lust tot vechten ontnomen zou zijn. Het schijnt dat op basis hiervan vele strijders uiteindelijk Zen-monniken geworden zijn.
60
Japanse meesters trokken zich vaak terug in de in het Shinto concept geheiligde bergen om te mediteren, waardoor zij positieve energie ( yang ) zouden opbouwen. Trouw aan de techniek van de oude meesters en de oude kennis is nog steeds het opladen van energie door meditatie een techniek van de huidige budo meester. Uit wetenschappelijke hoek komt naar voren dat Zenmeditatie een kracht vertegenwoordigt die middels Electro-Encephalo-Graphie (EEG) aangetoond kan worden. In 1950 gaf de Duitse psychopatholoog Karl Jaspers als eerste aan dat de oosterse meditatie een bijdrage kon leveren aan de geestelijke gezondheid. Volgens hem gaf de activiteit van Zen-meditatie aanleiding tot een verandering van het bewustzijn en niet zozeer tot een religieus vertrouwen of filosofie. Deze bewustzijnsverandering werd gezien als de sleutel tot het universele van meditatie. De menselijke geest is constant onderhevig aan prikkels van buitenaf. Zen-meditatie bevrijdt de geest van deze oppervlakkige stimuli waardoor een basis bewustzijn ontstaat. Hoewel Zenboeddhisme in feite een religie is, is de verlichting niet een religieuze ervaring, maar een verkrijgen van inzicht door middel van training, een inzicht dat een basis bewustzijn en harmonie in het dagelijks leven bewerkstelligt. Hoewel de Zen-monnik streeft naar complete onbeweeglijkheid slaapt hij niet. Integendeel, hoewel hij statisch lijkt is hij juist vervuld van een tomeloze activiteit. Hirai toonde door meting van hersengolven (EEG) van zowel gewone mensen als mediterende Zen-monniken aan dat het patroon van gewone slaap en Zen-meditatie overeenkomt, met dit belangrijke verschil dat de Zenmonnik altijd paraat is om op een uitwendige prikkel te
61
reageren. Op het EEG bleek een onderscheid gemaakt te kunnen worden tussen vier verschillende stadia van meditatie. Waar in het dagelijks levenspatroon sprake is van een beta-ritme (stress) verschijnen in het eerste stadium van meditatie alpha-golven (kalmte), neemt in het tweede stadium de amplitude geleidelijk toe om in het derde stadium weer af te nemen en in het vierde stadium over te gaan in theta-golven (slaap). De overgang geschiedt door training makkelijker en een ervaren Zen-monnik is in staat direct van stadium I naar stadium IV te gaan. Hoe meer training hoe sneller sprake is van een consistent verschijnen van theta-golven. De theta-golven in stadium IV verschillen in die zin van de normale slaap dat ze regelmatiger zijn en een grotere amplitude hebben. Mede op basis van het feit dat de gewone slaper op een uitwendige stimulus anders reageert dan de Zen-monnik - waar de gewone slaper een stadium terugschakelt slaat de Zen-monnik een stap over - wordt geconcludeerd dat meditatie niet een stadium ergens tussen geestelijke stabiliteit en slaap is, maar dat sprake is van een conditie waarin de geest maximaal actief is en dus van een toestand die verschilt van de gewone slaap. Aan de techniek van de ademhaling wordt grote aandacht besteed. Gebleken is dat neurotische patienten de ademhalings-controle techniek beoefenend hun stressige beta-golven inruilden voor de kalme alpha-golven. Een normaal persoon ademt 18 keer per minuut en vuurt daarbij electroencephalografisch beta-golven af. Een Zenpriester ademt vier tot vijf maal per minuut met door kalmte en stabiliteit gekenmerkte alpha-golven. Bij de oefening gaat het er in de eerste plaats om het ritme van de ademhaling te ontwikkelen. Het abdominaal ademen (buikademhaling) onderdrukt het sympathisch zenuwstelsel (fright, flight, sneller hartritme, verhoogde
62
bloeddruk etc.) en maakt het mogelijk bij gevaar kalm te reageren. Het basis kenmerk van Zen-meditatie is een dialoog met het Zelf, het luisteren naar de stem die vanbinnen komt. In psychologische termen is sprake van concentratie en contemplatie. Zen-meditatie kan aldus geïnterpreteerd worden als een religieuze zelfdiscipline die een regulerende factor op zowel geest als lichaam heeft en zo een psychofysiologisch equilibrium bewerkstelligt, een toestand waarin men vrij is van de zogenaamde dagelijkse zorgen en een geestelijk en lichamelijk welzijn bestaat. In een poging Zen samen te vatten kunnen we het volgende stellen: 1,De Zen discipline heeft als doel het verkrijgen van verlichting (satori in het Japans, wu in het Chinees). 2. Satori vindt een verborgen betekenis in de dagelijkse ervaringen, zoals eten, drinken, zaken doen etc. 3. De geopenbaarde betekenis is niet iets dat van buitenaf toegevoegd dient te worden. Het betreft een zelf Zijn, een Zijn worden, een Zijn leven. In het Japans wordt gesproken van een leven van kono-mama of sonomama. Kono- of sono-mama betekent een Zijn van iets, een werkelijkheid in het Zijn. 4. Hoewel menigeen veronderstelt dat het pure Zijn geen betekenis kan hebben, is het juist dat wat Zen stelt. 5. In Zen is geen sprake van abstractie of conceptualisering. 6. Satori is emancipatie, zowel moreel, spiritueel als intellectueel.
63
7. De geest wonend in het Zijn ontdekt, verlost van intellectuele complexiteiten en moralistische banden, in alle soorten waarden een tot dusver verborgen betekenis. 8. Deze artistieke wereld is een wereld van vrije schepping niet gehinderd door gevoelens en intellect. 9. Zen is verschillend van kunst, in die zin dat penseel en linnen doek niet nodig zijn. Zen heeft geen externe instrumenten nodig en projecteert zich op het oneindige canvas van tijd en ruimte zoals een gans over het water vliegt en het water de gans natuurlijk en onbedoeld reflecteert. 10. De Zen-mens is in die zin een artiest dat hij zijn eigen leven transformeert in een creatief werk, dat om in Christentermen te spreken, bestaat uit de geest van God. De voornaamste deugden van de Zen-mens staan bekend als de zes paramita’s: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Dana (liefdadigheid) Sila (voorschriften) Ksanti (nederigheid) Virja (werkkracht) Dhyana (meditatie) Prajna (wijsheid)
Omdat een beschrijving van de invloed van Zen op de Japanse samenleving ver buiten het bestek van dit geschrift valt en wij toch een indruk van de essentie willen geven wordt u een kort verhaal uit ‘Zen and the Ways’
64
aangeboden, met als besluit een aan de lezer, aan u, voorgelegde vraag: Een jonge man, bitter teleurgesteld in zijn eigen leven bezoekt een abt van een klooster en vraagt hem of het mogelijk is tot ‘verlichting’ te komen via een korte weg zonder alle poespas van meditatie, soberheid etc., want hij was niet in staat om zich ergens langdurig mee bezig te houden. ‘Als je dat echt wil dan is dat mogelijk’ zegt de abt en vraagt naar zijn bezigheden in het dagelijkse leven. De rijke jongeman had nooit hoeven werken en interesseerde zich slechts voor schaken. De abt laat een man, een schaakbord en een zwaard tot zich brengen en zegt dat de verliezer ter plekke onthoofd zal worden, hierbij de gehoorzaamheid van de monnik opeisend en hem de verzekering gevend dat hij, indien de partij hem noodlottig wordt, in het paradijs herboren zal worden. Wanneer daarentegen de jongeman zou verliezen, stelde hij, zou bij het verlies van het enige dat hij aangeeft te kunnen, namelijk schaken, niets overblijven zodat het verlies van zijn hoofd dan ook niets zou betekenen. Tijdens het schaken breekt het zweet de jongen uit en het schaakbord wordt zijn hele wereld, hij is volledig geconcentreerd en geraakt aan de winnende hand. Wanneer hij opkijkt naar zijn tegenstander ziet hij in een intelligent en oprecht (‘sincerity’) gezicht gevormd door een leven van jarenlange inspanning en soberheid. Denkend aan zijn eigen waardeloze leven werd hij overspoeld door een golf van compassie; hij blunderde opzettelijk en raakte in een verloren positie. De abt staakt plotseling het spel met de mededeling dat er geen verliezer is. ‘Want’, zo zei zei hij tegen de jongeman: ‘Voor de vraag die je stelde zijn twee verworvenheden een vereiste, namelijk complete concentratie en compassie. Je hebt ze nu beide geleerd; in diepe concentratie heb je je leven willen opofferen uit compassie. Blijf nog een paar maanden
65
bij ons om in deze geest te trainen en verlichting zal je deel zijn.’ Hij deed dat en zo geschiedde. Vraag: Deze jongeman was rijk en had nimmer de noden van de armen en behoeftigen gezien. Waar kwam deze golf van compassie dan vandaan? De laatste decennia is in het Westen een toenemende belangstelling voor meditatie in het algemeen te bespeuren. De tot dusver beschreven Zen-meditatie met als kenmerk zazen, de zeer ongemakkelijke houding met gekruiste knieën, wordt zelden toegepast en blijkt ook niet essentieel in die zin dat in andere vormen van meditatie identieke wetenschappelijke verschijnselen geconstateerd worden. In Amerika beoefenen 10 miljoen volwassenen meditatie, tweemaal zoveel als 10 jaar geleden. In tegenstelling tot een vroeger decennium is de huidige belangstelling voor meditatie niet alleen op culturele- maar ook op medische aspecten gestoeld. Vooral voor stress-gerelateerde problemen wordt in toenemende mate meditatie door dokters geïndiceerd geacht. Bovendien komt uit neurowetenschappelijke hoek naar voren dat door meditatie de hersenen getraind en ‘reshaped’ kunnen worden, een ‘resetting’ van de hersenen mogelijk wordt. De existentialisten ( Jean Paul Sartre, Martin Heidegger) poneerden al eerder een basis concept waarin de geest en lichaam niet van elkaar gescheiden konden worden. In wetenschappelijke termen zou een balans bestaan tussen de activiteiten van de cerebrale cortex en het autonome zenuwstelsel.
66
Dat het mogelijk is door 10-40 minuten dagelijkse beoefening van meditatie jezelf te trainen door te focussen op het heden en daardoor in staat bent de werkelijkheid te transcenderen zodat deze volledig geaccepteerd kan worden heeft nu, zoals de Time magazine van oktober 2003 meldt een wetenschappelijke basis gekregen. Het blijkt mogelijk waar te nemen wat in de hersenen tijdens meditatie gebeurt. Zelfs bij mensen die voor de eerste keer mediteren blijkt een afname van de beta-golven waar te nemen, hetgeen op een verminderde activiteit van de cerebrale cortex (hersenschors) duidt. In 1967 constateerde Benson dat mediterenden een 17 % lagere zuurstofconsumptie hadden, dat de ademhalingsfrequentie kon dalen tot drie inhalaties per minuut en dat een sterke toename van de theta-golven ontstond zonder dat het echte slaappatroon waargenomen werd. Volgens Gregg Jacobs zouden de theta-golven de frontale gebieden van de hersenen, die de sensorische informatie ontvangen, de-activeren. Niet alleen de deactivatie van de frontale gebieden viel op, ook bleken de theta-golven een lagere activiteit van de pariëtale lob te veroorzaken. Dit gebied dient voor de oriëntatie in ruimte en tijd. Hierdoor kan het begrijpelijk worden dat door het afsluiten van de pariëtale lob gevoelens van grenzen verloren gaan en een gevoel van éénwording met het universum het gevolg kan zijn. De neuroloog Andrew Newberg onderwierp in 1997 een groep van boeddhistische mediterenden aan injecties met een radioactief middel dat ingespoten werd op het moment dat de mediterende het stadium van het Nirvana aangaf door op dat moment aan een om de vinger gewonden touwtje te trekken. Ook uit deze proeven bleek dat de hersenen informatie naar de pariëtale lob blokkeren. Benson vond in MRI (Magnetic Resonance Imaging) studies dat in mediterenden de totale bloedcirculatie in de hersenen afnam, maar dat in bepaalde gebieden juist een toename
67
van de circulatie waargenomen werd. Zo werd een toename gezien in het limbische systeem, dat behalve emoties en herinneringen ook het hart-, ademhalingsritme en stofwisseling reguleert. De invloed van meditatie op de hersenen kan met de huidige kennis als volgt samengevat worden: - De frontale kwab of lob verantwoordelijk voor redenatie, planning, emoties en zelfbewustzijn wordt tijdens meditatie uitgeschakeld. - De pariëtale lob verwerkt de sensorische informatie vanuit de omgeving en verzorgt daardoor de oriëntatie in tijd en ruimte. Tijdens meditatie werkt deze kwab op een laag pitje. - De thalamus functioneert als een soort zeef, die bepaalde sensorische prikkels dieper opslaat, terwijl andere prikkels gestopt worden. Meditatie reduceert de inkomende informatie. - De reticulaire formatie ontvangt de binnenkomende informatie en maakt het lichaam alert, klaar om te reageren op die informatie. Door meditatie wordt deze informatie beperkt. - Het limbische systeem wordt geactiveerd. Door voldoende oefening blijken neuronen zich zodanig te kunnen aanpassen dat zij invloed gaan uitoefenen op de activiteit van het frontale gebied van de hersenen, dat deel dat zorg draagt voor de concentratie. Het zijn de samoerai’s en de kamikazepiloten die leren hiervan gebruik te maken door zich volledig bewust van het moment te zijn.
68
In een experiment met gevangenen werd een significant kleinere kans op recidivering (56 % ) gezien bij gevangenen die gedurende 10 dagen 11 uur per dag mediteerden dan bij niet mediterenden (75 % ). Bij de mediterende werd tevens minder depressie en minder gebruik van drugs en drank waargenomen. In een studie naar de huidziekte psoriasis bleek dat de antilichamen tijdens meditatie toenamen, hetgeen pleit voor een invloed van meditatie op het immuunsysteem. Meditatie is niet mysterieus, de beoefening leidt tot een meer positieve ervaring van jezelf, je ziet de dingen duidelijker, het verschoont het persoonlijke scherm. In feite is meditatie niet te behandelen, alleen te bewandelen. Meditatie is niet moeilijk en kan door een ieder beoefend worden. Zijn is willen en dus worden.
69
70
‘The mind turns in accordance with the ten thousand things The pivot on which it turns is verily hard to know.’
SEPPUKU (HARA-KIRI) Voordat Japan een keizerrijk werd was de samoerai in dienst van een meester met wie hij zich volledig indentificeerde, zodanig dat wanneer de meester overleed, zelfs door een natuurlijke oorzaak, hij hem ook daar volgde door zelfmoord te plegen. De grondgedachte was dat een samoerai niet een tweede heer kon dienen.
Seppuku, (‘stomach cutting’, ‘disembowelment’, het doorsnijden van de maag) beter bekend als het meer volkse hara-kiri ofwel rituele zelfmoord, ook omschreven als ‘bloem van bushido ’ was een integraal onderdeel van de discipline van de samoerai. Het woord hara of buik heeft als gemeenschappelijke stam het woord hari dat spanning betekent. Spanning in de buik werd geassocieerd met de ziel. De buik is niet alleen de zetel van de ziel maar tegelijkertijd ook het centrum van het lichaam en lijkt daarom de aangewezen plek voor rituele zelfmoord, waarmee én boete gedaan wordt voor de misdaad én de eer maximaal gered is. Bovendien werd door seppuku de zetel van de ziel geopend, zodat een ieder kon zien hoe schoon deze was. In het Westen werd veelal gedacht dat degenen die harakiri pleegden dronken of gedrogeerd waren. Hiervan was echter absoluut geen sprake. Integendeel, hun geest was helder en ze wisten van minuut tot minuut waarmee ze bezig waren. Tijdens de gehele
71
procedure die in stilte plaatsvond gaf het slachtoffer geen kik. Hara-kiri is zeer pijnlijk en daarom alleen voor de dapperen, hetgeen naadloos past in de Zen-doctrine, waarin zelfkwelling een noodzaak is om de boeddhistische verlichting (satori) te verkrijgen. De kernleer van het Boeddhisme is de leer der vergankelijkheid of verandering. Het blijmoedig ondergaan van leed is de enige manier om de waarheid der vergankelijkheid te aanvaarden. De samoerai kon zo grote waarde hechten aan de manier van sterven en het moment van de dood. In Japan werd de ‘weg van de strijder’ geopenbaard door de wijze van sterven. Gevangenschap en executie door de vijand was niet alleen een schande voor de strijder, het was nog veel schadelijker voor de reputatie van zijn familie, zowel retrospectief als in de komende generaties. Dit verklaart de Japanse afwijzing van gevangenschap en zelfmoord als waardige oplossing. Dit ultieme bewijs van waardigheid door zelfmoord is al bekend uit de vroegste geschiedenis van Japan. Er zijn verschillende classificaties voor hara-kiri, afhankelijk van het motief, de ernst van de misdaad etc. Als hara-kiri bijvoorbeeld gepleegd werd uit loyaliteit voor de daimyo werd gesproken van chugi-bara. Is sprake van hara-kiri op basis van haat of vijandigheid dan spreekt men van munenbara, op basis van verontwaardiging van funshi etc.
Hara-kiri werd meestal ceremonieel uitgevoerd bij voorkeur s’avonds in vooral boeddhistische tempels of in het huis van de meester van de clan en werd gecontroleerd door een inspecteur de kenshi, die direct onder de supervisie van de shogun stond. Hara-kiri werd op traditionele wijze uitgevoerd met een mes van standaard lengte.
72
De veroordeelde samoerai droeg speciale kleding, een kamishimo en werd begeleid door een samoerai die slechts een wakizashi, een kort zwaard droeg. Niet een lang zwaard om te voorkomen dat, zoals is voorgekomen, een goed zwaardvechter zich kon bedenken en met zijn op de assistent veroverde zwaard anderen kon doden en vervolgens kon vluchten. Een goede begeleider houdt dan ook de voeten van het slachtoffer in de gaten. Drie dagen voor de geplande hara-kiri werd een afscheidsdiner voor vrienden gehouden en de dag ervoor mochten vrienden en familie hem bezoeken. Omdat in Japan de rechterzijde de geëerde plaats is namen tijdens het afscheidsdiner, eveneens gebonden aan strikte rituele voorwaarden, de aanwezigen als laatste eerbetoon plaats aan de linkerzijde van de veroordeelde. Een vrouw die zelfmoord pleegde deed dat middels een keelsteek, doch niet nadat de onderbenen aan elkaar gebonden waren om te voorkomen dat tijdens de ceremonie een onwaardige houding aangenomen zou kunnen worden. Een man die hara-kiri pleegde positioneerde zich tevoren zodanig dat hij niet een oneervolle val naar achter zou kunnen maken. De buik werd geluidloos van links naar rechts ingesneden, moediger nog was een kruiswaartse snede, de jumonji. Vaak vond na de buikinsnijding onthoofding (kaishaku) plaats, waarbij er zorg voor gedragen werd het hoofd niet volledig van de romp te scheiden o.a. om wegrollen te voorkomen. Deze techniek, daki-kubi, was niet alleen een teken van groot vakmanschap van de uitvoerder (kaishaku-nin), maar vormt tevens het verschil met een onthoofding waarbij het hoofd volledig van de romp gescheiden wordt. Echte onthoofding, een schande voor zowel slachtoffer als beul, was voor bandieten en moordenaars, niet voor de samoerai. Het zwaard dat de kaishaku gebruikte was overigens niet zijn eigen zwaard, maar dat van het
73
slachtoffer, opdat de schande van een eventuele misslag niet zou blijven kleven aan het zwaard van de kaishaku. Het woord kaishaku betekent ‘aandacht besteden aan’ of ‘dienen.’ In de loop der tijd werd het woord uitsluitend gebruikt voor de dienende functie van de assistent die, om het lijden na hara-kiri te bekorten, met het zwaard het slachtoffer onthoofdde, zoals aangegeven, zónder het hoofd volledig van de romp te scheiden. Tijdens de Empo Era (1673-1681) was kaishaku een officieel onderdeel van hara-kiri. Soms, vooral als het jonge jongens betrof, werd als teken van gratie kaishaku al toegepast voordat het slachtoffer hara-kiri kon uitvoeren. Vóór de 12e eeuw werd in Japan zelfmoord uitgevoerd door een messteek in de keel om daarbij de arteria carotis te doorsnijden. Vanaf de 12e eeuw werd de geëigende methode tot zelfmoord de zeer pijnlijke hara-kiri, door Mishima in detail beschreven in zijn vertelling ‘Rouw om het Vaderland’ en in 1972 ook daadwerkelijk door hem uitgevoerd. Hara-kiri was een dermate zelfmarteling dat de fysieke moed om deze te ondergaan wel respect moest afdwingen. De eerste in Japan bekende held die zelfmoord pleegde was Yorozu, die in het jaar 587 tijdens een tientallen jaren durende godsdienstoorlog gewond raakte door een pijl in zijn knie. Om aan gevangenschap te ontkomen bracht hij zichzelf een steek in de keel toe. Deze daad maakte de overigens niet bekende en uit een nederige familie stammende Yoruzu tot een held. Yorozu stierf tijdens een gevecht tussen twee in de zesde eeuw al zeer machtige clans, de traditionele op Shinto geconcentreerde Mononobes en de Sogas die het Boeddhisme, de Indiase religie die via Korea in de vijfde eeuw Japan bereikte, officieel in Japan wilde introduceren. Het verhaal gaat dat in deze tientallen jaren durende oorlog in 585 een Soga boeddhistische tempel in het
74
water werd gegooid en vernietigd, terwijl de vluchtende nonnen publiekelijk beschimpt werden. Een reeks opvolgende catastrofes werd door de Sogas handig uitgelegd als de wraak van Boeddha. Toen vervolgens enkele jaren later de doodzieke keizer Yömei genas na behandeling door een boeddhistische priester, werd het Boeddhisme in Japan officieel geaccepteerd. Historisch juist of niet, feit is dat deze nieuwe religie, het Boeddhisme, Japan zowel spiritueel als cultureel veel meer te bieden had dan de eigen Shinto praktijken en dat daardoor de traditionelen een verloren strijd streden. Het primitieve animisme van het Shintoïsme kon uiteindelijk geen weerstand bieden tegen de diepere filosofie van het Boeddhisme. Het Boeddhisme predikte het non-ego en de zelfverloochening (muga). In de Shinto traditie is zelfopoffering een teken van loyaliteit en deze zelfopoffering kwam niet alleen aan de orde bij het overlijden van de meester, maar bijvoorbeeld ook bij de inwijding van een brug of gebouw. De Shinto religie beloofde bij opoffering van het leven voor de keizer een terugkeer als goddelijke geesten in de Yasukuni Shrine. Veelal werd ook aan criminelen toegestaan hara-kiri te plegen als zelfbestraffing en boetedoening, maar ook voor een eervollere dood dan de executie. Toen Tokugawa Ieyasu, de stichter van het Tokugawa regime, een vijandelijke generaal onthoofde en hem daarmee het recht op hara-kiri ontnam, was dat een smet op zijn blaam. De zogenaamde junshi of zelfopoffering, die leidde tot verlies van vele capabele mannen werd pas verboden in 1682. Nadien werd om de meester te eren de lagere wereld afgezworen door een tonsuur te nemen en monnik te worden, om de rest van zijn leven te bidden voor de ziel van zijn meester.
75
76
‘A samurai will find a watery grave In the naval battle He will find a grassy grave On the battle field With a great content to die For the sake of the Emperor.’ Yakamochi Ootomo
KAMIKAZE (GODDELIJKE WIND) Met het beëindigen van de Japanse isolatie in 1854 door ondertekening van een vriendschapsverdrag met de Verenigde Staten en andere westerse naties, was duidelijk dat Japan zonder leger of geallieerden zeer kwetsbaar was en dat zwaardvechters niet opgewassen waren tegen het brute geweld van de oorlogsmachinerie. Toen in 1868 de macht van keizer Meiji, die toen nog een tiener was, in ere werd hersteld (bakumatsu) kwam daarmee een eind aan de macht van de samoerai. Na bijna 1000 jaar had de samoerai niet alleen zijn aanspraken om als enige in Japan wapens te mogen dragen verloren, ook de techniek van het zwaardvechten mocht niet meer onderwezen worden. De dertig jaren na 1868 zijn een belangrijke periode voor Japan, een periode waarin het zich ontwikkelt tot een moderne staat. De nieuwe dienstplichtwet werd ingevoerd in 1873. Het begin van dit nieuwe tijdperk is bekend als Meiji Ishin of ‘Meiji Renovation.’ Omdat de macht van de keizer in feite hersteld werd is de periode beter bekend als ‘Meiji Restoration.’ De ‘Satsuma Rebellion’ in 1877 wordt gezien als de laatste georganiseerde natonale opstand tegen het regime, een opstand die door het keizerlijke leger onderdrukt werd; hetgeen niet alleen de kracht van het
77
leger aantoonde maar tevens in feite het einde inhield van de klasse van de samoerai doordat ze daadwerkelijk vernietigd was. Saigo Takamori (Saigo de Grote), de leider in deze opstand geniet de eer als laatste echte samoerai en held van Japan bekend te staan. Pas na het verlies van Saigo de Grote en het verdwijnen van de samoerai klasse kon Japan weer contact zoeken met het Westen. Echter, ondanks het verdwijnen van de samoerai en de feodale praktijken bleef het traditionele Japan leven en werd bushido een ongeschreven Japanse wet, die in de tweede wereldoorlog zijn invloed kon doen gelden middels de kamikaze -praktijken. In feite waren kamikaze -acties manifestaties van bushido.
Kamikaze was gebaseerd op Shimpu (‘Goddelijke Wind’), verwijzend naar enorme typhonen in 1274 en 1281 die Japan redden van de invaderende Mongolen. De eerste ernstige beproeving voor de sinds de Heian periode regerende samoerai-klasse betrof de voortdurende Mongoolse dreigementen en eerste inval in 1274. Bijna 900 schepen verlieten Korea met 40.000 Mongolen aan boord. De Japanners die aan de verliezende hand raakten werden gered door een zware storm die de Mongoolse vloot vernietigde en voor eenderde van het vijandelijke leger de verdrinkingsdood betekende. De tweede invasie volgde in 1281, deze keer waren het twee vloten met in totaal 140.000 man. Ter vergelijking moge dienen de ons welbekende Spaanse Armada die in 1588 Engeland aanviel en minder dan eentiende van de Mongoolse vloot en bemanning ter beschikking had. De geschiedenis herhaalde zich en wederom werd het grootste deel van de vloot verwoest door een tyfoon. Japan werd voor de tweede keer gered door de wind, maar niet een gewone wind, dit was een Goddelijke Wind, ‘kamikaze ’ in het Japans. Toen in 1944 het gevaar nog groter
78
was, wachtte Japan op een nieuwe spirituele kracht die het land zou redden en leek deze gevonden te hebben in kamikaze. Men geloofde dat de zelfmoordpiloten in staat zouden zijn Japan te redden in de ‘Pacific war’, net zoals de echte kamikaze dat had gedaan ten tijde van de Mongoolse invasies. Het idee van admiraal Onishi, zich bewust van een met normale taktieken verloren oorlog, soldaten als levende bommen te gebruiken was in feite georganiseerde zelfmoord. Het besluit kon op basis van de gedurende eeuwen gelegde psychologische fundamenten in enkele minuten genomen worden en binnen een week na dat besluit stegen de eerste kamikaze- éénrichtingsvliegtuigjes op in Mabalacat, richting Amerikaanse marine. Admiraal Onishi, die de kamikaze ‘oplossing’ vooral zag als een tragische noodzaak, hechtte grote waarde en besteedde veel aandacht aan het ‘spirituele’ aspect van de operaties, meer dan aan de praktische effecten. De kamikaze -zelfmoordpiloten kregen de naam kikusi dat refereerde aan de doodtrotserende Saigo als stamvader. De piloten van het eerste uur waren zeker uit de Japanse cultuur geboren gemotiveerde strijders. De eerste kamikaze -piloot, de 24 jarige luitenant Seki beantwoordde de vraag van de admiraal of hij tot deze actie bereid was, dat hij de goede man gekozen had om vervolgens vlak voor het opstijgen zijn geld te overhandigen voor de bouw van nieuwe vliegtuigjes. De Hagakure combineerde het karakter voor het sterven (shini) met dat van ‘gek worden’ (kurui) tot een enkel woord het shinigurni dat een doodsverachting van de strijder eiste.
79
De vraag of kamikaze -vechters echt vrijwilligers waren of ‘gehersenspoeld’ is moeilijk te beantwoorden. Het is vrijwel zeker dat de kamikaze -piloten in de eerste periode vrijwilligers waren in de volle betekenis van het woord. Zeker is echter dat ook sprake is geweest van morele dwang en werd ondermeer als voorbereiding de Hagakure als literatuur aanbevolen, omdat hierin een constante voorbereiding op en acceptatie van de dood aan de orde gesteld werd. Ook de bewondering die bestond voor de ‘Red Guard’ in China werd politiek gemanipuleerd tot kamikaze. De aarzelenden gingen onder deze psychologische druk hun actie tegemoet. Zo werd in een keizerlijk decreet gesteld:
‘De dood is lichter dan een veer, maar de plicht is hoger dan een berg.’ Hierdoor werd de soldaat herinnerd aan zijn heilige opdracht en aandeel in de roemrijke beloning, sensji, de dood in de strijd. In het ‘handboek soldaat’ stond: ‘Sterven voor de keizer betekent een eeuwig leven krijgen.’ Deze manipulatie was mogelijk op basis van de strenge hiërarchie in de Japanse gemeenschap, waarin de senior superieur is aan de junior en een gelijkwaardig gesprek tussen verschillende leeftijden niet mogelijk was. Ook de ‘indoctrinatie’ van de familie werd niet vergeten, met name in die zin dat een eventuele dood een eervolle zou zijn. Van daadwerkelijke druk of discriminatie van degenen die zich niet als vrijwilliger aandienden schijnt van officiële zijde geen sprake te zijn geweest. Eerder het tegendeel. Zo werd vaak een volgens de traditie in bloed geschreven verzoek gericht aan de autoriteiten om in aanmerking te
80
komen voor een kamikaze -actie. Tekenend is ook dat aan het einde van de oorlog het aantal ingeschreven vrijwilligers voor kamikaze tweemaal zo groot was als het aantal beschikbare toestellen. Enig inzicht in de Japanse cultuur, welke uiteindelijk volgens overlevering en opvoeding over de innerlijke en uiterlijke vormgeving van het leven beslist, kan bijdragen aan enig begrip over deze bereidheid tot kamikaze -acties. Waar in het Westen de wil tot ontplooiing en veiligstellen in de cultuur van de Christelijke levensbeschouwing eerder geleid heeft tot een behartiging van de scheppende arbeid dan tot bezinning en verlossing, werd, zoals al aan de orde is geweest, in Japan de cultuurdrang bepaald door het besef van de aanwezigheid van het ‘grote leven’, dat boven de dood uitgaat, waardoor de drang om zich veilig te stellen niet kon domineren. Zo is in het Westen het begrip dood vooral tegengesteld aan het leven. Het oosterse begrip van leven sluit de dood in. Voor de oosterling is hij ‘het kleine leven’, het blaadje aan de boom die het ‘grote leven’ is. In het Oosten openbaart zich het leven alleen in een verandering der dingen en wordt gestreefd naar een zich één voelen met de totaliteit van het leven, die de tegenstelling van ik-stand en tegenstand (subject-object) opheft en het lot aanvaardt op een wijze waarin dood en leven broederlijk zijn verenigd. Deze aspecten hebben geleid tot een cultuur waarin men wel geniet van de vreugden des levens, maar waarin hechten aan bezit, klagen over verliezen, lijden aan het lijden, bitter worden op de oude dag, de dood niet willen erkennen etc., gezien wordt als grote onrijpheid en gebrek aan cultuur. Voor hen is er maar één weg, die waarop de mens de eeuwige wet der verandering in deemoed aan zich laat voltrekken.
81
Dat kamikaze -piloten in het algemeen 20 tot 25 jaar oud waren berust niet op toeval. Aangezien voor de uitvoering van de taak weinig technische vaardigheid vereist was lag het voor de hand jonge en onervaren mensen in te zetten en de meer ervaren oudere piloten in te schakelen voor de technisch veel moeilijker begeleiding van de kamikaze vliegtuigjes tijdens hun actie. In Japan gehoorzaamde men de ‘God-Keizer’ en degenen die door hem benoemd waren, zoals men het altijd gedaan had. Niet omdat de keizer in een positie verkeerde waarin hij gehoorzaamheid kon afdwingen of omdat hij gemachtigd was te regeren, doch enkel en uitsluitend omdat hij de keizer was. Het hoogste doel was om voor de keizer te sterven. Overlevende kamikaze -piloten belichten in interviews heden ten dage het begrip ‘schande’ als voornaamste factor voor de massaal gebleken bereidwilligheid te sterven. Vaak betrof het gemotiveerde studenten en dan vooral uit de studierichtingen met betrekking tot de menswetenschappen en rechten, veel meer dan studerenden in de natuurwetenschap etc., die zich zonder enige militaire opleiding met hart en ziel opofferden voor de goede zaak, dat wil zeggen voor de keizer en voor het land. Overigens beperkten de zelfmoordaanvallen zich niet tot de kamikaze -acties in de lucht, maar werden ook minder bekende methodes toegepast. Zo werden bijvoorbeeld door de marine bemande bommen in kleine scheepjes losgelaten op de Amerikaanse schepen. Ongeveer 6000 van deze kleine bemande bootjes, ‘ocean shakers’ of shinyo bedreigden zonder veel succes de Amerikaanse vloot. Doordat de Amerikanen deze bootjes vrij snel herkenden leidde dat tot de dood van vele maritieme kamikaze -strijders. Meer werd verwacht van de
82
kaiten, bemande torpedo’s, omdat deze minder makkelijk herkenbaar waren. Toch explodeerden in de haven van Guam vrijwel alle kaiten -piloten voordat ze ook maar een enkel Amerikaans schip beschadigd hadden. Het nautische zelfmoord experiment kon wat betreft effectiviteit in geen enkel opzicht de kamikaze -luchtactie evenaren. Los van de forse psychologische impact die de acties tot gevolg hadden vielen de resultaten tegen. 5000 kamikaze vechters verloren het leven, terwijl slechts 3 grote schepen verwoest werden. Weliswaar werden 300 kleinere schepen beschadigd, doch de meerderheid daarvan kon na reparatie weer aan de strijd deelnemen. Maar bovenal hebben de acties, hoewel dat niet en waarschijnlijk nimmer te bewijzen valt, bijgedragen aan de nucleaire vernietiging van Hiroshima en Nagasaki. Deze ironische uitkomst mag waarschijnlijk als kenmerkend gekenschetst worden voor Japan, wiens geschiedenis rijk is aan heroïsche pogingen die leidden tot een resultaat tegengesteld aan het beoogde doel. We herinneren ons het lot van de arme ‘messias’ Amakuso. De mythe van de ‘falende held’ was in Japan equivalent aan het universele concept van een gevallen God die verrijst, zodat hij kan leven in een transcendente wereld, een wereld waar de idealen, waarvoor hij op aarde vocht, aanwezig waren. De Japanse held werd geen paradijs beloofd, wel bleef hij als een soort halfgod overleven in de herinnering van zijn land. Toen bleek dat ook de zelfmoordacties een verloren oorlog niet konden verhinderen volgde massale zelfmoord van het leger. Honderdduizenden levens werden in de laatste fase van de strijd zinloos geofferd omdat dit als de enige gedragslijn gezien werd die in overeenstemming was met het eergevoel. Voor vele machthebbers was de ondergang van een volk te verkiezen boven het prestigeverlies van een capitulatie.
83
De veronderstelling dat de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki ondanks de gigantische verliezen het Japanse volk behoedden voor de ondergang van miljoenen levens door in één klap een einde te maken aan de doodsverachting van het Japanse fanatisme, is niet uit de lucht gegrepen. Het was immers admiraal Onishi die stelde dat:
‘indien wij vastberaden en erop voorbereid zijn om twintig miljoen Japanse levens in een kamikaze-poging op te offeren, de overwinning aan ons zal zijn.’ Desnoods zou het hele Japanse volk zelfmoord plegen als zelfbestraffing en boetedoening. De traditie van zelfbestraffing en de persoonlijke verantwoording voor een gemaakte fout leidde tot een groot aantal gevallen van hara-kiri voor het keizerlijk paleis ten tijde van de overgave van Japan in 1945. Admiraal Onishi, de ‘uitvinder’ van kamikaze, pleegde de zwaarste hara-kiri volgens de traditionele kruislingse insnijdingen in de buik (jumonji) en stierf dapper een langzame en pijnlijke dood. Zijn laatste twee brieven waren gericht aan zijn vrouw en aan ‘s lands jeugd met een dankwoord aan de jonge kamikaze -strijders. Heden ten dage wordt in Japan nog een groot aantal zelfmoorden gepleegd, nu op basis van de economische malaise. De afgelopen jaren hebben meer dan 30.000 Japanners per jaar zich gesuïcideerd. De oorzaak is niet alleen gelegen in het economische vlak, doch zeker spelen ook psychologische factoren een rol. In Japan is de moderne vader niet getrouwd met zijn vrouw maar met zijn werkgever. Hun op historische gronden gebaseerde loyaliteit ten opzichte van de werkgever bleek, nu de recessie zich
84
manifesteerde en gedwongen ontslagen daarvan het gevolg waren, op een leugen te berusten. De ‘salarymen’ geloofden in een gegarandeerde arbeidsplaats, werden in dat geloof verraden en konden vaak de mentale klap van het ontslagen worden niet aan. Wie werkloos is is een mislukkeling, het onderwerp is taboe en men kan er noch thuis, noch met vrienden over praten. Wil men dat toch dan is men een zwakkeling en ook dat is een taboe. Deze combinatie van mislukkeling en zwakkeling leidt ertoe dat, in tegenstelling tot eerdere tijden waarin het vooral studenten en bejaarden waren die zelfmoord pleegden, het aantal zelfmoorden de laatste jaren vooral is gestegen onder mannen van middelbare leeftijd. Het respect dat in de cultuur van Japan voor ‘Vader’ bestond ging in de naoorlogse cultuur verloren omdat ‘Vader’ niet meer betekende dan knecht van het bedrijfsleven, dat net als de overheid wantrouwen opwekt bij de bevolking. Een voor de zelfmoord geëigende plaats is het Aokihagarabos, ruim 130 km. van Tokio, aan de voet van de Fuji, een vulkaan en Japans heilige berg. Dat dit bos, ‘de Zee van Bomen’, zo ‘populair’ is berust waarschijnlijk op een romanfiguur die zich hier in de 19e eeuw het leven benam. Dat het echter ernst is moge blijken uit een bij de ingang van het bos geplaatst ‘zelfmoordpreventiekastje’ en een bord, waarop vermeld de volgende smeekbede: ‘Leven is een kostbaar goed. Het is u door uw ouders geschonken. Denk goed na: over uw ouders, echtgenoot, broers, zusters en kinderen. Blijf niet alleen. Bel ons. De politie van Fuji Yoshiba tel: 0555-2200110.’
85
In het bos treft men mensen aan die op zoek zijn naar hun vermiste dierbare, doch meestal worden slechts lugubere vondsten gedaan als tassen, restanten van kleren en soms zelfs een touw aan een tak. Jaarlijks wordt met de politiemacht en vrijwilligers een grootscheepse zoekactie gehouden. De meestal niet te identificeren lichamen worden gecremeerd en vervolgens bijgezet in witte urnen. In de provincie Akita met het hoogste zelfmoordcijfer van Japan werd onlangs een symposium gehouden met als titel:
‘Vader, sterf niet.’ De zelfmoordenaars laten hun vrouw en schoolgaande kinderen zonder erbarmen achter. Soms lijkt de zelfmoord ingegeven door de oplossing van het schuldprobleem, omdat in Japan ook bij zelfmoord verzekeringsgelden uitbetaald worden.
86
Oud Chinees gezegde:
‘If you know him and know yourself, then in a hundred battles you will always win; If you do not know him but know yourself, you will win half the time and lose half the time; If you know neither him nor yourself, you will always lose.’
BU JUTSU & BUDO Het geheim van de oosterse vechtkunst ligt in zowel het ontbreken van een nederlaag als van een overwinning (mushotoku). Sport en martiale kunst zijn verschillende eenheden. In sport bestaat het begrip ‘tijd’ - de honkballer wacht de bal af - in de martiale kunst bestaat slechts het ‘moment’ dat kan beslissen over leven of dood. De weg van budo kan gezien worden als een voortdurend streven naar hogere principes en in die zin verschilt de ziel van de krijgskunst heden ten dage niet van het traditionele budo. Budo is een ‘weg’ en daarom een discipline, een wetenschap, een techniek, waarvan de essentiële principes in andere disciplines herkend kunnen worden. De budo filosofie beschouwt in tegenstelling tot de westerse filosofie, die voornamelijk bouwt op intellectuele gegevens (Descartes: ‘Ik denk dus ik ben’), het mentale en fysieke aspect van de mens als één geheel. Vanuit deze optiek is ascetische training een doel om inzicht te krijgen in de ware aard van mensen en dingen en daardoor absolute vrijheid te bereiken. Zoals al aan de orde is gekomen is de sfeer van het klassieke budo die van Zen. De Zen-methode
87
is gebaseerd op intuïtie. Het intellect kan wel spelen met het concept, maar alleen de intuïtie kan deze begrijpen. Zelfs een wetenschapper als Einstein stelde dat begrip van de elementaire universele wetten van de kosmos niet door de logica verkregen kan worden, doch uitsluitend door intuïtie, berustend op welwillend begrip voor ervaring. Ook in wetenschappelijk onderzoek wordt vaak in een flits begrepen wat eerder niet begrepen werd. Omdat de budo intuïtie verschilt van wat in normale omstandigheden eronder verstaan wordt spreekt men wel van ‘Prajna -intuïtie’, waarbij prajna transcendentale wijsheid impliceert. Het gebruik van intuïtie vereist de volledige inzet van de geest. Door deze intuïtieve aandacht van de geest wordt de lichamelijke spanning en technische vaardigheid in banen geleid en is de geest leeg (ku), zonder zwakheden. Dat is Zen en dat is de weg van budo. Mensen die zich laten leiden door egoïsme en voornamelijk hun zinnelijke grillen volgen kunnen het fysieke ego niet loslaten. Het actieve gebruik van het spirituele of geestelijke ego is een bewustwordingsproces, noodzakelijk om boven het fysieke ego uit te stijgen. Omdat de fysieke mogelijkheden van de mensen onderling niet zoveel verschillen werd al vroeg aandacht besteed aan de filosofische aspecten en werd budo beschouwd als een geestelijk hulpmiddel waarmee orde in het leven geschapen kon worden. In die zin werd de budo-idee ook wel de ‘weg van de harmonie’ genoemd. Discipline en zelfbeheersing vormden de basisprincipes voor de samoerai. Een samoerai dient door spirituele concentratie een compleet mens te worden en niet te vervallen in absorptie door zijn technische vaardigheden, omdat in dat geval sprake zou zijn van een technicus, een
88
machine. Alvorens te handelen concentreerde de samoerai zich op zazen. (meditatie) Eerst concentratie, dan actie. Aan een technische vaardigheid alleen mag geen reputatie ontleend worden. Bij het boogschieten gaat het om concentratie op de spanning van de boog. Al het andere stoort het vrijmaken van energie. De schutter en schietschijf zijn niet meer elkaars antipolen, maar vormen één enkele werkelijkheid. In ‘Zen in de kunst van het boogschieten’ wordt de bedoeling duidelijk omschreven:
‘... net zoals we bij het boogschieten zeggen dat ‘het ’ mikt en doel treft... Wat geldt voor boogschieten en zwaardvechten is ook van toepassing op alle andere kunsten. Meesterschap in het tekenen met inkt wordt dus slechts bereikt wanneer de hand, met volmaakte technische beheersing, uitvoert wat zich voor het geestesoog bevindt op hetzelfde ogenblik waarop de geest het vormt...’ In de wet van de samoerai is elke beweging een ritme, een ritme ook aanwezig in de schilder- of dichtkunst en is het werken aan het ritme een levensregel. Een juist ritme drukt proportie, balans en universaliteit uit. Pas na veelvuldig oefenen ontstaat een natuurlijke beweging, waarin een ritme aanwezig is. Hiertoe bestonden nauw omschreven trainingsvoorschriften, de kata of vorm. Bujutsu en budo kan alleen dan een gevechtssysteem zijn wanneer deze in de vorm van een kata beoefend wordt. Een samoerai wordt niet slechts gekenmerkt door kracht, maar eveneens door zijn betrokkenheid bij kunst en kunstzinnige activiteiten. De bekendste door Josjikawa
89
beschreven Japanse zwaardvechter Mushashi (15821648) was een beroemd schilder en beoefenaar van de kalligrafie. Sommige van zijn werken behoren tot de nationale schatten. Als onbevreesd duellist doodde hij 53 man en bleef ook meerdere malen tegen een overmacht de winnaar. Toen hij geïnviteerd werd om voor het hof zijn kunsten met het penseel te tonen, overviel hem een zenuwachtigheid die hij in het strijdperk niet kende, maar die hem wel belette de gevraagde taak uit te voeren. Zeer ontstemd ging hij huiswaarts, zette zich tegenover het papier alsof dat de vijand was, bracht zich in de daarbij behorende mentale ‘duel’ toestand en schilderde een meesterstuk. Kennis van kunst, de theeceremonie, bloemschikken etc. geeft aan dat het niet in de eerste plaats gaat om de martiale kunst, maar vooral om de geest van budo. Deze activiteiten worden tot ‘weg’ als de uitvoering ervan niet direct gericht is op het onmiddellijke resultaat, maar als evenzeer getracht wordt een zekere mate van kalmerende en verschonende Zen-realisatie uit te drukken. Een op deze wijze uitgevoerde taak, bijvoorbeeld het serveren van thee werd op minutieuze wijze volgens een aantal regels uitgevoerd. Zo moest bij het aanbieden van de thee gebogen worden, waarbij het blad met thee tegelijk opzij gebracht diende te worden om al buigende niet in de thee te ademen. Beoefening van de ceremonie leidde tot een gracieuze wijze van bedienen die bovendien het meest efficiënt was. De theeceremonie Cha-no-yu is niet alleen een ceremonie, het is kunst en ritme, het is een modus operandi van de geestelijke discipline. Voor alles moet het bewustzijn in harmonie gebracht worden met het onbewuste. Suzuki sprak van een ‘nietgekunde kunst’ die uit het onbewuste voortkomt. Bij de theeceremonie en het boogschieten gaat het dan ook vooral om het bewustzijn te trainen en een gerichtheid op de uiterste werkelijkheid te bereiken.
90
Interessant in dit kader is dat de Volkskrant van 6 februari 2002 bericht dat Japan ook in de ruimtevaart de theeceremonie wil voortzetten. De in Japan zeer belangrijke etiquette, gebaseerd op duizend jaar oude filosofieën, is niet zozeer een leer voor goede manieren maar bovenal een manier van leven. De essentie van etiquette zou te ontdekken zijn door de eigen gedachten uit het hoofd te zetten en te luisteren naar de opinies van anderen. Met het afzien van het eigen oorspronkelijk idee zou het ware verstand dan instinctief komen. Er ontstonden scholen voor etiquette en de bekendste school, het Ogasawara stelde het als volgt: ‘Het doel van alle etiquette is het zodanig cultiveren van de geest dat zelfs de ruwste schurk geen aanval op de persoon zou aandurven ’, waarmee uiting gegeven wordt aan de heerschappij van de geest over het vlees. Heden ten dage wordt in Japan geleerd dat bediendes in winkels de rechterhand op de onderbuik houden en die vervolgens bedekken met de linker hand. Niet andersom, omdat de rechterhand vroeger gebruikt werd om het zwaard te trekken of een tegenstander te slaan. Het in bedwang houden van deze hand en de bedekking ervan door de linker is daarmee een vertrouwenwekkend gebaar. De budo educatie is gebaseerd op het concept van zelfactiviteit. Slechts de kwaliteit van deze activiteit garandeert een leerproces. Het betreft een creatieve activiteit die zoekt, ontdekt en resultaten realiseert. Voor het realiseren van do (het do niveau betekent ‘verlichting’) wordt een meester als onontbeerlijk gezien.
91
De eenvoudigste methodiek om kennis te nemen van een ervarings-flash van de Zen-realisatie schijnt het bloemschikken te zijn, omdat deze activiteit in een statische omgeving plaatsvindt. Het is echter de krijgskunst die het duidelijkst de expressie van Zen vertolkt, omdat een onmiddellijke respons vereist is in een potentieel gevaarlijke situatie. Hierin komt het centrale thema aan de orde waarin men verder gaat dan de techniek. Dan spreken we niet over een soort reflex van aangeleerde trucs, het betreft een manifestatie van een combinatie van inspiratie en formele techniek. (ri en ji) De actie is tegengesteld aan een mechanische herhaling omdat ze creatief is. En omdat de techniek door herhaling tot een tweede natuur is geworden kan intuïtief gehandeld worden. Buitenstaanders zijn veelal van mening dat wanneer het bewuste denken verlaten wordt de geleerde techniek als een soort reflex tot uiting gebracht kan worden, zoals iemand zonder nadenken de versnellingshandel hanteert. Het tegengestelde is echter waar. In feite is het gemakkelijk iemand die vertrouwt op zijn reflexen te verslaan. Vandaar dat een professional een opponent die een jaar getraind heeft eenvoudiger verslaat dan een absolute beginneling. Hij is immers op de hoogte van de actie van de student en van zijn eigen reactie, maar wat de beginner gaat doen is onvoorspelbaar. De overgang van ji (‘met vorm’ d.w.z. een specifiek aangeleerde techniek, zoals bijvoorbeeld het hanteren van de grammaticale patronen om een taal te leren spreken) naar ri (‘vormloos’, onzichtbaar, dat wat niet aangeleerd kan worden) kan vergeleken worden met het moment waarop de student een vreemde taal vrijelijk spreekt zonder te hoeven nadenken over grammaticale constructies of met het boogschieten waar ‘het’ doel treft. Musashi kon in de krijgskunst vertrouwen op zijn ri, in de schilderkunst echter (nog) niet.
92
Het geheel van technische specialisaties wordt bujutsu genoemd, opgebouwd uit bu dat gecorreleerd is aan militairisme en jutsu verwijzend naar methode, kunst of wetenschap. Het bu wordt in het Westen vertaald als ‘martial ’, etymologisch afgeleid van Mars, de Romeinse God van oorlog, hetgeen misleidend kan zijn omdat de samoerai dan vooral geassocieerd lijkt met de massieve aangelegenheid van de oorlog en niet zozeer met individuele acties. Ook het feit dat een aantal technieken in bujutsu op het slagveld niet van toepassing zijn laat zien dat het woord ‘martial’ de betekenis van bu niet volledig dekt. In Japan ontstond geleidelijk een verschuiving van ‘krijgsvaardigheid’ (bujutsu) naar ‘krijgsethiek’ (budo), een ontwikkeling waarin educatieve manieren om het doel te bereiken de voorkeur gingen verdienen boven het oude bujutsu. Bujutsu, de krijgskunst van zelfverdediging zou men kunnen zien als het functionele en strategische ‘hoe’ van de strijd (‘martial arts’), waar budo, de weg naar zelfperfectie meer gerelateerd is aan het menselijke ‘waarom’, welke zijn de redenen van de strijd (‘martial ways’). Het budo is opgebouwd uit het zojuist beschreven ideogram bu (de militaire dimensie van de Japanse cultuur) en het ideogram do (de ethiek van de militaire klasse in Japan). Het do wordt in het algemeen vertaald als ‘de weg’ en heeft vooral een spirituele betekenis. Met ‘de weg’ wordt bedoeld een weg van inzicht, van begrip en van gemotiveerd gedrag in de filosofische en religieuze zin van betekenis. In do zijn geloof, inzicht en motivatie belangrijker instrumenten dan techniek, uitvoering en actie. Hierdoor wordt begrijpelijk dat bu-do een doel nastreeft dat veel meer behelst dan een strijd tussen mensen. Budo wordt gerelateerd aan de ethiek
93
van de militaire klasse van Japan en streeft niet zozeer naar zelf-protectie, alswel naar zelf-realisatie. Hoewel budo geweld doet vermoeden is het overwinnen van de vijand niet het streven. Budo werd een ‘overwinnen zonder strijd’ en betekende vooral ‘zichzelf overwinnen.’ De echte budo geest is het aanvaarden van liefde in éénheid van lichaam en geest. De ‘weg’ kan synoniem gesteld worden aan ademhaling, harmonie en liefde. Wensen, begeren, spanning, angst, passie dit alles is nog vóór de weg. De weg van budo is een weg die als doel interne transformatie heeft. Het geheim van de ‘weg’ is het compleet onbevreesd zijn, noch voor het innerlijke, noch voor het uiterlijke. Er ontstaat daardoor een geestelijke gesteldheid (fudoshin), waarin men ongevoelig is voor vleierij, misprijzen etc. In het moderne Japan heeft budo zich moeten aanpassen aan de eisen van de nieuwe generaties en zo ontstond het shin budo ( shin betekent ‘hart’) het ‘nieuwe budo.’ Het shin budo is een algemene uitdrukking die de moderne disciplines omvat, waarin zowel bujutsu als budo vertegenwoordigd zijn. Deze disciplines zijn ontstaan na de ineenstorting van het feodale Japanse systeem in 1868. De moderne disciplines zijn meer gerelateerd aan de techniek dan aan de geest van de martiale kunst en martiale weg. Hetgeen als een logisch gevolg van de toenemende individuele wens tot zelfbescherming en verbetering van de lichamelijke en mentale conditie gezien kan worden. In het algemeen geniet budo een grotere populariteit omdat het een groter scala van doelen dient, waardoor persoonlijke voorkeuren en interesses directer tot uiting gebracht kunnen worden.
94
Er dient dan ook een blijvend onderscheid gemaakt te worden tussen bujutsu en budo. Het doel van bujutsu is beperkt tot technieken voor zowel de autoriteit zoals bijvoorbeeld de politie als voor de burger ter zelfverdediging en spirituele training. De bedoeling is eventueel geweld te kunnen controleren zonder dat er levensgevaar bestaat. Moderne budo systemen zijn veel breder georiënteerd dan de klassieke en beogen de mentale en fysieke energie te verbeteren en te integreren in iemands leven zodat hij in staat is in harmonie met de internationale mores te leven. Het klassieke ‘sport van de dood’ is vervangen door ‘sport om te leven.’ Ook het do, oorspronkelijk in het klassieke concept bedoeld als de ‘weg’, is een moderne do en een moderne weg geworden met een veel smallere betekenis. Het is meer een laan of pad geworden waarvan de grenzen bepaald zijn door eigenzinnige belangen en persoonlijke smaak, zodanig dat soms zelfs sprake is geworden van vermaak en do gedegenereerd wordt tot sport, de angst met zich dragend dat de machinerie van de competitie eerder de nadruk legt op het monotone van de methode dan op de variëteit van het leven. Dat het goedkope aanbeden wordt in plaats van het schone en de haast van het moderne leven geen gelegenheid meer biedt voor de rust die nodig is voor de kristallisatie van idealen. In de verschillende takken van krijgskunst is een gradatiesysteem ontstaan, waarbij de kwalificatie aangegeven wordt door de kleur van de band (obi) die om het trainingspak (gi) gedragen wordt. Het dan systeem, de leraarsgraad, (dan betekent ‘stap’ of ‘trede’) wordt gekenmerkt door de zwarte band, waarin 10 graden bestaan, de 1e t/m de 10e dan.
95
In een lagere categorie spreken we van kyu, hetgeen ‘klas’ betekent, welke gekarakteriseerd wordt door een bepaalde kleur van de band. De meest gebruikte kleuren afhankelijk van de gradatie zijn wit, geel, oranje, groen, blauw en bruin. De bruine band is de 1e kyu graad. Bij de opleiding werden niet alleen programma’s ingebouwd voor specifieke strategieën voor aanval, tegenaanval en verdediging tegen één of meerdere aanvallers, maar evenzeer voor factoren als geestelijke controle, wilskracht en uiterste concentratie. In elk van de disciplines vormen de technieken de treden van de trap met open eind naar de horizon, waar beweging en kracht van geest synoniemen zijn voor de vrijheid van het zijn. Het open einde symboliseert tevens de nimmer voltooide oefening. Door zelfrealisatie kan men uiteindelijk de bezitter worden van een ‘spontane geest.’ Bujutsu kan zowel gewapend (kudo, kendo) als ongewapend zijn ( aikido, judo, jujutsu, karate, sumo). Elke specialisatie wordt jutsu genoemd, waarin een bepaalde activiteit van acties aangegeven wordt. Zo wordt bijvoorbeeld kenjutsu ontleed als de kunst (jutsu) van het zwaard (ken) en is jujutsu, (oud-Japans) in het Westen beter bekend als jiujitsu (Chinees), de kunst van soepelheid (ju) ofwel de kunst van het toepassen van soepelheid op een bepaalde technische manier om de tegenstander te verslaan. In Japan bestaan zeker 725 officieel geregistreerde jujutsu systemen. Hierbinnen ontwikkelden zich methodes die onder de naam atemi faam zouden verwerven, vanwege de aanval op de zwakke plekken (kyusho) van de vijand. Zij vormden de basis van de oorspronkelijke ‘lege hand’ systemen, die later als jujutsu geclassificeerd zouden worden. In Japan werd deze atemi voorbehouden aan de strijdende klasse. Eeuwenlang werd jujutsu, in het geheim
96
onderwezen, beschouwd als het alleenrecht van de adel, de samoerai. Deze ontwikkelde zijn vechtkunst op scholen, waarvan een meester de leiding had. De specifieke technieken van een dergelijke school werden opgetekend in de zogenaamde densho’s, geschriften die geheim waren en met zorg en eerbied bewaard werden. Pas bij het beëindigen van het leenstelsel van Tokugawa begonnen de slinkse technieken door te sijpelen. Bij de ongewapende technieken zoals bij judo, jujutsu en karate is de hand een extensie van de intelligentie in combinatie met een techniek. Bij jujutsu en bij karate (‘lege handen’, ook wel vertaald als ‘dans in leegte’) wordt de volledige energie (ki) in de hand gelegd.
Jujutsu (letterlijk vertaald als ‘zachte kunst’) vindt zijn oorsprong in de oudheid, mogelijk bij de Tibetaanse monniken die haar toepasten ter zelfverdediging. Omdat hun godsdienst het gebruik van wapens verbood ontwikkelden zij zeer verfijnde ingenieuze en doeltreffende manieren om zich ongewapend te verdedigen. De ‘zachte kunst’ stelt elasticiteit en zachtheid tegenover stijfheid en hardheid. Het geheim zit in het behoud van de volledige lichaams ki (‘vitale energie’), waarbij de kracht van de tegenstander ten eigen nutte gebruikt wordt met inzet van een minimale eigen spierkracht. Zoals Serge Mol in zijn prachtige boek aanstipt geeft de vertaling van jujutsu als ‘zachte kunst’ aanleiding tot het misverstand dat de beoefenaar per definitie ongewapend zou zijn. Dat hiervan geen sprake is blijkt zowel uit de boeken van Serge Mol als uit het boek ‘Secret weapons of Jujutsu’ van Don Cunningham waarin het uitgebreide wapenarsenaal van de beoefenaar van jujutsu geïllustreerd wordt. Veel samoerai ’s kwamen voort uit de boerenklasse die genoodzaakt was zichzelf en zijn rijst te verdedigen.
97
Omdat de boerenklasse ontwapend was ontwikkelde zij niet alleen de meest ingenieuze wapens uit landbouwmaterialen, zoals verbonden stokjes, sikkels, kettingen etc, maar werd zij ook een meester in het hanteren van deze wapens en daardoor een geduchte tegenstander van de gewapende samoerai. Een tweede misverstand berust op de gedachte dat jujutsu puur defensief zou zijn. Serge Mol repliceert door de vraag te stellen wat precies defensief en wat offensief is. Zo werd jujutsu niet alleen gebruikt voor zelfverdediging, maar ook om anderen (de daimyo en andere prominenten) te beschermen. Ook uit ons geschrift blijkt al uit de hoofdstukken ‘Eigen Aanvallen’ en ‘Hulpverlenen’ dat een offensief wel degelijk tot de tactieken van jujutsu behoort. Waarschijnlijk zijn deze technieken via China vanuit Tibet in Japan bekend geworden. Een legende vertelt de geschiedenis van een dokter uit Nagasaki, Akyiama Shirobei Yoshitoki, die in China zijn chirurgische vaardigheden wenste te verfijnen en op zijn reizen in Mandsjoerije bij toeval een soort worstelen, het Hakuda, leerde. Teruggekomen in Japan leverden de geleerde technieken hem weinig succes op. Om die reden ging hij 100 dagen in diepe meditatie. Tijdens een zware sneeuwval zag hij vele dikke stijve takken van een kersenboom breken onder het gewicht van de sneeuw, terwijl de dunne, tengere takjes van een wilg niet braken doordat ze meebewogen en de sneeuw er vanaf gleed. Dit maakte een zodanige indruk op hem dat hij op basis van dit meebewegen 300 verschillende jujutsu technieken ontwikkelde. Zijn school noemde hij toepasselijk ‘Willow Heart School.’ Serge Mol geeft aan dat Akyiama weliswaar bestaan heeft, maar dat zijn rol in de ontwikkeling van jujutsu slechts beperkt is omdat
98
verschillende jujutsu systemen al lang bestonden voordat hij geboren werd. De tijden zijn veranderd en een aantal principes van de samoerai zoals verwoord in Hagakure zijn niet meer zo relevant. Basisprincipes, zoals discipline, mentale instelling, ademhaling, concentratie, taktieken etc., vormen nog steeds de wortels van de krijgskunst, een krijgskunst die zich ontwikkeld heeft tot verschillende combinaties van stijlen, waaronder de door ons beschreven Yo-jujutsu. Het oorspronkelijke jujutsu werd omstreeks 1920 in Nederland geintroduceerd door de Japanse professor K.T. Yo. Toen professor Yo in 1936 terugkeerde naar Japan werd zijn school voortgezet door L. Boretius, die door middel van demonstraties en cursussen een grotere bekendheid heeft gegeven aan deze vorm van zelfverdediging. In 1975 werd de leiding van het Yo-jujutsu overgedragen aan H. Chrispijn (9e dan) die de indeling herzien heeft en een gradatiesysteem ontwikkelde, een systeem dat wij in deze scriptie grotendeels volgen. Frits Spinhoven is nog steeds een leerling van Chrispijn. Het Yo-jujutsu is gebaseerd op zelfverdediging en bestaat uit korte harde maar bijzonder effectieve worpen, klemmen, stoten, slagen en trappen, waarin de ontwikkeling van ki een belangrijke component vormt.
Jujutsu kan door een ieder, groot of klein, sterk of zwak, jong of oud geleerd worden. Jujutsu berust enerzijds op kennis van toegepaste kracht op spieren en gewrichten met als gevolg een dermate pijnlijke toestand dat de tegenstander tot overgave gedwongen wordt, anderzijds op het verstoren van de balans (kuzushi) van de tegenstander. Jujutsu is een wetenschap en het is de meest volmaakte kunst van zelfverdediging die er bestaat (K. Saito).
99
100
‘If your mind is not projected into your hands even 10.000 techniques will be useless.’ Dit is een ‘song of the way’ (doka ) vaak gebruikt om een leerproces tot uitdrukking te brengen.
KI Ki is het geheim van elke budo. Zonder ki kan geen vooruitgang geboekt worden. Elk mens bezit ki, want ki is de bron van het leven. Er is ook een talent voor ki. Door oefening kan ki sterker gemaakt kan worden. Lichaam en geest lijken aparte eenheden, maar zijn dat niet. Want de geest controleert het lichaam. (wet van budo ) Innerlijk bewustzijn, de voltooiing van elke taak, hoe onbelangrijk die ook lijkt te zijn, vereist vereniging van lichaam en geest. De energie die deze vereniging tot stand brengt wordt ki (het Chinese chi) genoemd. Voor een beter begrip wordt ki ook wel verstaan als intrinsieke energie, totale energie, vitale energie, ademhaling of ziel. Deze vitale energie dient het lichaam te vullen. Wanneer ki geactiveerd is, is sprake van yang (positief), in ruste van yin (negatief). Het woord shin is het technische woord voor hart. Als voorbeeld ter verduidelijking kan zowel dienen het oppakken van een theekopje als het werpen van een tegenstander. Hierin is shin de notie van het doen, inclusief de emotionele kleuring, terwijl ki vooral het ‘gevoel’ is waarmee de beweging aangevangen en voortgezet wordt, afhankelijk van afstand en timing. Als shin getraind wordt, komt ki en de fysieke training als natuurlijk gevolg. Wordt shin niet getraind, dan zijn ki en het lichaam in dienst van een gestoorde geest.
101
Ki is een energie, te meten met een hitte-detector en equivalent aan een bepaalde frequentie, die ontwikkeld kan worden door bewuste gedisciplineerde oefeningen, in het algemeen door ademhalingsoefeningen vanuit de onderbuik. (hara, specifiek gericht op het punt tanden) Omdat ki onderworpen is aan de kracht van de geest kan alleen de geest ki leiden en deze dient dat zodanig te doen dat ki, een vereiste in alle budo disciplines, zijn invloed niet alleen uitoefent in bijvoorbeeld de geneeskunde, maar ook in de eigen dagelijkse ondernemingen. We kunnen dit doen door middel van verbeelding d.w.z. dat elke voorgenomen handeling eerst door de geest wordt gedaan als een soort verbeelding van die handeling. In het dagelijkse leven scheppen we dit soort verbeeldingen, visualiseren we onze handelingen of we daar nu bewust van zijn of niet. Bij een samoerai is dit bewustzijn een onderdeel van zijn bestaan geworden. Het uitgangspunt is bij hem de geconcentreerde geest die op natuurlijke wijze nagevolgd wordt door het lichaam. We mogen wel spreken van een meditatie-in-beweging. De controle van ki geeft beheersing van het leven, gezondheid en evenwicht. Dood is het einde van ki en omdat dan de verenigingskracht ontbreekt treedt een onherroepelijke scheiding van lichaam en geest op. In budo leren de meesters elke vorm van krijgskunst, niet op basis van een bijzondere interesse of specifieke keus, maar vooral uit een gedreven zoektocht naar het principe dat boven elke discipline staat. Een bekwame beoefenaar van de martiale kunst reageert op basis van zijn training niet zozeer op een persoonlijke wijze, gevoed door animositeit of ambitie, maar veeleer alsof het een werking van een natuurwet betreft, hij reageert als een ‘geheel.’
102
Uyeshiba stelde ‘het beste gevecht is het vermeden gevecht’ en doelde daarbij op de uitstraling van ki die de aanvaller de lust tot het vechten zou doen vergaan. In budo begint ki vanuit een vitaal punt en daarbij neemt de kracht tot in het oneindige toe. ‘One shot one life’, ‘lineaire ki ‘ of ‘going through’ houdt in dat een enkele met ki uitgevoerde rechtlijnige atemi zal voldoen, zelfs dodelijk kan zijn. Het betreft een gecentraliseerde kracht, een geconcentreerde energie die overgebracht wordt via trappen of stoten. Een atemi wordt in aikido niet gezien als een trap of klap zoals in de meeste gevechtssporten, maar is een verbreking van de ki -stroom van de aanvaller door een cirkelvormige beweging (‘circulaire ki ‘ of ‘going by’), waarbij de aanvaller uit balans gebracht wordt zonder hem ernstig te verwonden. In het Taoïsme uit het ki zich ook door het principe ‘wu wei ‘, letterlijk te vertalen door ‘niet handelen’, waarvan echter de juiste betekenis is ‘handelen zonder dwang’ en ‘bewegen in de natuurlijke stroom der dingen.’ Zoals gesteld maken volgens de wet van budo alle martiale kunsten gebruik van ki. Door verschillend gebruik van ki kan een onderscheid gemaakt worden tussen interne- en externe martiale kunsten. Deze laatste vormen houden zich voornamelijk bezig met de lichamelijke vaardigheden die bij zelfverdediging gebruikt worden.
Karate en kempo bijvoorbeeld richten zich in de eerste plaats op het ontwikkelen van het lichaam. De interne vormen daarentegen zijn allereerst gericht op zelfinzicht en zelfverwezenlijking. Hun uiteindelijk doel is niet het opleggen van de wil aan een ander of hem schade berokkenen, maar het fungeren als een voertuig voor spirituele ontwikkeling en het volgen van het pad van Tao. T’ai ch’i chuan en aikido zijn voorbeelden van innerlijke benaderingen. De uitgang do in aikido betekent ‘pad van Tao.’ Beide categorieën streven naar het beheersen van de
103
stroom van het ki en daardoor komt het vaak voor dat de beoefenaars van de externe martiale kunsten interesse ontwikkelen voor de interne martiale kunsten. Uitgangspunt bij de martiale kunst is de geconcentreerde geest die op natuurlijke wijze nagevolgd wordt door het lichaam. De bewegingen van het lichaam vloeien voort uit en zijn deel van de meditatie.
104
105