HERMENEVS ZEVENENDERTIGSTE JAARGANG / No. 5 / JAN. 1966
Op deze en op de volgende pagina doen wij, in overleg met het Ned, Klassiek Verbond, een keuze uit vertalingen in het kader van de vorig jaar gehouden vertaalwedstrijd, Drs. F. W. M. van Dooren te Oss verwierf met onderstaande Semonides-vertaling de eerste prijs in de afdeling classici. Prof. Dr. Harry C. Schuur leverde hors concours in het Latijn een poëtische versie van Livius XXIII 9, een prestatie die wij meenden niet aan de vergetelheid te mogen prijsgeven. De oorspronkelijke teksten treft men aan in de vorige jaargang, resp. p. 91 en p. 109 (afl. 3 en 4). RED.
Semonides van Amorgos (SONNET) Nel mezzo del cammin Een man van Chios sprak het schone woord: „Het mensenleven is als dat der blaren”. Maar ach, een enkeling slechts, die het hoort, wil deze wijsheid in zijn hart bewaren. Van jongs af aan wordt men door hoop bekoord. Zolang de schone bloem der jeugd de jaren verblijdt, leeft ieder mens lichtzinnig voort en doet alsof het leven eind’loos ware. Want ouderdom of dood verwacht hij niet; gezond, denkt hij aan ziekte noch aan lijden. Zo is hij als een dwaze, die niet ziet, boe snel het leven en de jeugd verglijden. Maar jij, die ’t wijze woord bezinken liet, blijf je in ’t goede tot het eind verblijden. F. W. M.
VAN
DOOREN 109
T. Livius XXIII 9 Propositum metuens fili dehinc talia fatur semianimis terrore senex: ,,Per iura paterna obsecro et obtestor ne, gnate, ante ora parentis, ante oculos patrios facias infanda luasque. Iunximus hospitio dextras, modo pacta fides est, fallere quam flagras actutum armisque manuque. Ad cenam Poeno tu, gnate, vocatus ab ipso hospitis anne paras perfundere sanguine mensam? Illius erga te potui mansuescere corda: flectere non possim fili fera corda animumque? Si non relligio pietasque fidesque vetarent, si non hospitii prohiberent iura sacrati, pernicies crimen commissum certa sequetur. Unicus adgrediere illum, quem turba coronat, quem comitum numerus circumdat tantus, et omnes intentis spectant oculis: quos otia credis ducere et amentes domino succurrere nolle? Tunc feres vultum illius, qui terruit orbis armatas acies, ipsis legionibus atrum? Quodsi mens perstat, patrium percellere corpus debebis: feries obstantis membra parentis perque meum pectus transfiges viscera Poeni. O utinam incepto te nunc deflectere possim atque preces valeant, sicut valuere apud illum.” Sic ait, et iuvenem lacrimas effundere cernens complexus puerum pater oscula figit ephebo, nec prius ille preces mittit, quam filius ensem ponit et incepto sese desistere spondet. Tum iuvenis: ,,Pietas, patriae quam debeo, patri exsolvi, quamquam Capuae ter prodita terra est: Romanum foedus cum te suadente fefellit, pace et cum Poeno facta, suadente parente; restituenda et tu remoraris moenia nostra Romanis hodie, prohibens me caedere Poenum, Accipe, terra parens, ferrum, quo cinctus inivi hostiles arces: tua iussa capessere fas est.”
110
Abiecitque ensem trans horti maceriam, ne suspiceret Poenus, quid mens furibunda moveret; dein tristis iuvenis cenam repetivit et hostem. HARRY C. SCHNUR
Het weeuwtje van Ephesus (PETRONIUS’ SATYRICA c. 111-112): tekst, vertaling en toelichting
Er was eens in Ephesus een dame, zo befaamd om haar kuisheid, dat zelfs uit naburige landen vrouwen kwamen om dat wonder te bekijken. Toen deze vrouw nu haar echtgenoot had verloren, had zij er niet genoeg aan om op de gebruikelijke wijze de lijkkist te begeleiden met loshangend haar en zich voor de ogen van de menigte op de ontblote borst te slaan, neen, zij volgde de gestorvene zelfs in het graten begon zijn lijk, dat op Griekse wijze in een onderaardse ruimte was bijgezet, dag en nacht aan een stuk te bewaken en te bewenen. Terwijl zij aldus zichzelf kwelde en door te vasten een zekere dood tegemoet ging, zijn noch haar ouders, noch haar andere verwanten erin geslaagd haar van haar echtgenoot te scheiden. Ook de magistraten deden nog een laatste poging, maar moesten onverrichterzake heen gaan. En zo bracht die voorbeeldige vrouw, door allen bejammerd, reeds vier dagen achtereen door zonder voedsel tot zich te nemen. Zij werd in haar kommer bijgestaan door een trouwe dienares, die tranen met haar vergoot in haar rouw, en telkens als het licht in de grafkelder opgebrand was nieuwe olie in de lamp schonk. Niemand in de hele stad sprak over iets anders; mensen van alle rangen en standen erkenden dat zij een lichtend voorbeeld op aarde was van echtelijke trouw en liefde. (CXI) Matrona quaedam Ephesi tam notae erat pudicitiae, ut vicinarum quoque gentium feminas ad spectaculum sui evocaret. Haec ergo cum virum extulisset, non, contenta vulgari more funus passis prosequi crinibus aut nudatum pectus in conspectu frequentiae plangere, in conditorium etiam prosecuta est defunctum, positumque in hypogaeo Graeco more corpus custodire ac flere totis noctibus diebusque coepit. Sic adflictantem se ac mortem inedia persequentem non parentes potuerunt abducere, non propinqui; magistratus ultimo repulsi abierunt, complorataque singularis exempli femina ab omnibus quintum iam diem sine alimento trahebat. Adsidebat aegrae fidissima ancilla, simulque et lacrimas commodabat lugenti, et quotienscunque defecerat positum in monumento lumen renovabat. Una igitur in tota civitate fabula erat, solum illud adfulsisse verum pudicitiae amorisque exemplum
111
In deze zelfde tijd geschiedde het, dat de goevemeur van de provincie het bevel gaf enige bandieten aan het kruis te nagelen vlak bij het verblijf waarin de dame het lijk van haar pas gestorven man beweende. De kruisen werden bewaakt door een soldaat om te beletten dat iemand een lijk eraf haalde om het te begraven. Deze nu merkte in de daaropvolgende nacht dat er een helder licht brandde tussen de grafmonumenten en hij hoorde het gesteun van de rouwende vrouw: de maar al te menselijke zwakheid der nieuwsgierigheid maakte zich van hem meester, en hij wilde weten wie dat was en wat zij deed. Zo daalde hij in de grafkelder aten bleef bij het zien van de schone vrouw, die wel een spookgestalte of een verschijning uit de onderwereld leek, eerst verbijsterd staan. Toen hij echter het lijk zag liggen, en haar tranen en haar door nagels opengereten gelaat aanschouwde, ried hij de waarheid: het was een vrouw die het gemis van de gestorvene niet kon verdragen. Hij bracht zijn karige rantsoen naar het graf en begon de treurende te bepraten om niet te blijven volharden in een doelloze smart en zich niet het hart te breken door een tot niets dienend geweeklaag: aan alle mensen was toch hetzelfde einde en dezelfde laatste rustplaats beschoren, en soortgelijke troostwoorden waarmee door smart geteisterde geesten tot bezinning worden gemaand. Maar zij, hoewel getroffen door de vertroosting van de onbekende, reet zich met nog grotere heftigheid de borst open en rukte zich de haren uit, die zij op het uitgestrekte lichaam van de gestorvene legde. De soldaat echter week niet van haar zijde, doch spoorde de arme vrouw met dezelfde argumenten aan voedsel tot zich te nemen. Tenslotte gaf de dienares, stellig verleid door de geur van de wijn, zich het eerst gewonnen en strekte de hand uit om de milde omnis ordinis homines confitebantur, cum interim imperator provinciae latrones iussit crucibus affigi secundum illam casulam, in qua recens cadaver matrona deflebat. Proxima ergo nocte, cum miles, qui cruces asservabat, ne quis ad sepulturam corpus detraheret, notasset sibi lumen inter monumenta clarius fulgens et gemitum lugentis audisset, vitio gentis humanae concupiit scire quis aut quid faceret. Descendit igitur in conditorium, visaque pulcherrima muliere primo quasi quodam monstro infernisque imaginibus turbatus substitit. Deinde ut et corpus iacentis conspexit et lacrimas consideravit faciemque unguibus sectam, ratus scilicet id quod erat, desiderium extincti non posse feminam pati, attulit in monumentum cenulam suam, coepitque hortari lugentem ne perseveraret in dolore supervacuo ac nihil profuturo gemitu pectus diduceret: omnium eundem esse exitum et idem domicilium, et cetera quibus exulceratae mentes ad sanitatem revocantur. At illa ignota consolatione percussa laceravit vehementius pectus, ruptosque crines super corpus iacentis imposuit. Non recessit tamen miles, sed eadem exhortatione temptavit dare mulierculae cibum, donec ancilla vini certe odore corrupta primum ipsa porrexit ad humanitatem
112
gave, die haar zo uitnodigend werd voorgehouden, in ontvangst te nemen. Daarna, gesterkt door drank en spijs, begon zij haar hardnekkige meesteres te vermurwen met de woorden: „Wat baat het U om U uit te putten door vasten, Uzelf levend te begraven, en voordat Uw tijd gekomen is Uw onschuldige ziel in de dood te zenden. Om met Vergilius te spreken: „Meent ge dat d’as en de schim van de dode dit zullen bemerken?” Keer toch tot het leven terug! Schud toch Uw vrouwelijke verdwazing af en geniet het levenslicht zolang het U gegund is! Het lichaam van de gestorvene behoort U een aansporing te zijn om te leven.” Niemand kan zijn oren sluiten voor een dringende aansporing om te eten en te leven. En zo heeft de vrouw, die door een onthouding van enkele dagen uitgehongerd was, zich laten vermurwen, en zij heeft zich niet minder gretig te goed gedaan aan de spijzen dan haar dienstmaagd, die zich het eerst gewonnen gegeven had. Evenwel, gij weet aan welke andere verleidingen een mens met een welgevulde maag blootstaat. Met dezelfde verleidelijke argumenten, waarmee de soldaat bereikt had, dat de dame haar levenswil terugkreeg, heeft hij zich ook tot haar deugdzaamheid gericht. En inderdaad begon de kuise vrouw de jongeman knap en welbespraakt te vinden, terwijl ook de dienares haar voor hem trachtte in te nemen en van tijd tot tijd het Vergiliusvers citeerde: „Waarom strijden nog tegen een liefde die zelf we begeren?” Om kort te gaan: ook dat andere lichaamsdeel leefde niet langer in onthouding, en onze soldaat was door zijn overredingskracht overwinnaar op beide fronten. Zo sliepen zij met elkaar, niet alleen in die nacht, waarin ze bruiloft vierden, maar invitantis victam manum, deinde refecta potione et cibo expugnare dominae pertinaciam coepit et: „Quid proderit, inquit, hoc tibi, si soluta media fueris, si te vivam sepelieris, si antequam fata poscant indemnatum spiritum effuderis?” „Id cinerem aut manes credis sentire sepultos?” Vis tu reviviscere? Vis discusso muliebri errore, quam diu licuerit, lucis commodis frui? Ipsum te iacentis corpus admonere debet, ut vivas.” Nemo invitus audit, cum cogitur aut cibum sumere aut vivere. Itaque muller aliquot dierum abstinentia sicca passa est frangi pertinaciam suam, nec minus avide replevit se cibo quam ancilla, quae prior victa est. (CXII) Ceterum scitis quid plerumque soleat temptare humanam satietatem. Quibus blandittis impetraverat miles ut matrona vellet vivere, isdem etiam pudicitiam eius aggressus est. Nec deformis aut infacundus iuvenis castae videbatur, conciliante gratiam ancilla ac subinde dicente: „Placitone etiam pugnabis amori?” Quid diutius moror? Ne hanc quidem partem corporis mulier abstinuit, victorque miles utrumque persuasit. Iacuerunt ergo una non tantum illa nocte, qua nuptias
113
ook de volgende en de daaropvolgende nacht. Natuurlijk werd de deur van de grafkelder gesloten, zodat alwie bij het graf kwam, bekenden en vreemden, had kunnen denken, dat de hoogst kuise vrouw op het lichaam van haar echtgenoot de geest had gegeven. De soldaat nu, die zich verlustigde in de schoonheid van de vrouw en in hun zoete geheim, kocht dagelijks alle heerlijkheden die zijn geldmiddelen hem vergunden, en bracht deze dadelijk bij het vallen van de duisternis naar het graf. En zo kwam het, dat verwanten van een der gekruisigten, toen zij zagen dat de bewaking niet zo streng meer was, ’s nachts de gehangene van het kruis haalden en hem de laatste eer bewezen. De soldaat, verschalkt doordat hij zijn plicht verzaakte, zag de volgende dag een der kruisen zonder lijk; en bang dat hij gestraft zou worden, vertelde hij de vrouw wat er gebeurd was. Hij verzekerde, dat hij het vonnis van de rechter niet zou afwachten, maar met zijn eigen zwaard recht zou spreken over zijn nalatigheid: de vrouw moest dus maar een plaatsje inruimen voor zijn lijk en deze noodlottige grafkelder niet alleen voor haar echtgenoot maar ook voor haar vriend bestemmen. De vrouw, die al even weekhartig als kuis was, sprak: „Mogen de goden niet laten gebeuren, dat ik in dezelfde tijdspanne van twee aller dierbaarste mannen de dood moet aanschouwen: liever een dode ten nutte aanwenden dan een levende ter dood voeren!” Na dit vertoog beval zij hem het lijk van haar echtgenoot uit de kist te lichten en dit aan het ledige kruis te nagelen. De soldaat gaf gehoor aan de ingeving van deze verstandige vrouw, en de volgende dag kon de menigte zich verwonderd afvragen, hoe het mogelijk was dat een dode het kruis had beklommen . . . fecerunt, sed postero etiam ac tertio die, praeclusis videlicet conditorii foribus, ut quisquis ex notis ignotisque ad monumentum venisset, putasset expirasse super corpus viri pudicissimam uxorem. Ceterum dclectatus miles et forma mulieris et secreto, quicquid boni per facultates poterat, coemebat et prima statim nocte in monumentum ferebat. Itaque unius cruciarii parentes ut viderunt laxatam custodiam, detraxere nocte pendentem supremoque mandaverunt officio. At miles circumscriptus dum desidet, ut postero die vidit unam sine cadavere crucem, veritus supplicium, mulieri quid accidisset exponit: nec se expectaturum iudicis sententiam, sed gladio ius dicturum ignaviae suae. Commodaret ergo illa perituro locum, et fatale conditorium familiari ac viro faceret. Mulier non minus misericors quam pudica: „Ne istud, inquit, dii sinant, ut eodem tempore duorum mihi carissimorum hominum duo funera spectem. Malo mortuum impendere quam vivum occidere.” Secundum hanc orationem iubet ex arca corpus mariti sui tolli atque illi, quae vacabat, cruci affigi. Usus est miles ingenio prudentissimae feminae, posteroque die populus miratus est qua ratione mortuus isset in crucem . . .
114
Toelichting Tot de meest geraffineerde short stories uit de wereldliteratuur behoort het verhaal dat Petronius laat vertellen door Eumolpus, een personage uit zijn schelmenroman Satyrica, Dit werk, waarvan wij alleen fragmenten over hebben — o.a. het bekende Feestmaal van Trimalchio — getuigt van een consequent immoralisme, een meedogenloze intelligentie en een verfijnd esthetisme — drie kwaliteiten die we bij Nero’s arbiter elegantiae mochten verwachten. Over enkele maanden zal in de serie Klassieke Pockets (De Haan) de eerste integrale vertaling van de fragmenten in het Nederlands verschijnen; deze publikatie beoogt hiervan een voorbode te zijn 1. Van deze gelegenheid wordt tevens gebruik gemaakt om een enkele toelichting op het hier vertaalde stuk te geven. Eumolpus, een oude, verlopen dichter, een schuinsmarcheerder en een uitermate vindingrijk profiteur, vermaakt een gezelschap van lieden, die geen van allen een haar beter zijn dan hij, met een „stichtelijk” verhaal als illustratie van zijn stelling over de lichtzinnigheid der vrouwen — „hoe gemakkelijk ze verliefd worden, hoe snel ze dan zelfs hun eigen kinderen vergeten: geen vrouw was zo kuis, zei hij, dat ze niet door een gril voor een vreemde man tot razernij kon vervallen.” Dit in Benjamin Constant’s Adolphe, Stendhal’s Le Rouge et le Noir, Flaubert’s Madame Bovary, Tolstoi’s Anna Karenina — om slechts enkele voorbeelden te noemen — elk op hun wijze uitgewerkte thema wordt in Eumolpus’ verhaal tot zijn naakte proporties gereduceerd. Aan de bijna ascetische vormgeving ontleent het tegelijk zijn bijzondere effect. Met recht kan gezegd worden dat het geen woord te weinig en geen woord te veel bevat. De hoofdpersonen — de weduwe, haar dienares, de gestorven echtgenoot en de soldaat — krijgen niet eens namen: het is als het ware een parabel. De dienares heeft een functie als die van Phaedra’s voedster en Dido’s zuster Anna binnen de rechtlijnige en onverbiddelijke noodlottigheid van de handeling, die naar een einde loopt . . . dat geen einde is: want het „koor” van de tragedie (de mensen die de kuisheid van de vrouw in het begin, en haar opofferende dood in het midden, vóór de peripetie, komen bewonderen) staat aan het slot verwonderd over het lijk, dat het kruis beklommen heeft. Het meest opvallend in deze tragi-comedie is misschien datgene wat men in zijn navrantheid en in zijn volstrekte beheerstheid nauwelijks humor kan noemen. 1 Volledigheidshalve zij vermeld dat het hier vertaalde verhaal ook reeds in de bundel Barnsteen is opgenomen in de vertaling van Dr. M. A. Schwarz (p. 201-3).
115
Het is noch een dwaas en fantastisch verhaal waarom men alleen maar lachen kan, noch ook van een gewild, misanthropisch cynisme, waarover men zich ergeren kan. Door de geest van volmaakte distantie, waarin het geschreven is, wordt het tot iets dat ons op een eigenaardige manier schokt, iets dat men niet van zich af kan zetten. Op mij hebben alleen sommige korte verhalen van Guy de Maupassant een soortgelijke indruk gemaakt; ik denk o.a. aan zijn in sfeer van verbeelding verwante verhaal La tombale. Deze bijzondere kwaliteit doet het immoralisme van Petronius hemelsbreed verschillen van een plat en gemakkelijk negativisme, en doet het gelijken op de uitdagende ontluistering van de mens en de meedogenloze ontleding van wat hij als zijn waarden pleegt te beschouwen, zodis wij dit bij een aantal der beste moderne romanciers en novellisten vinden. Petronius lijkt mij in hoge mate actueel’. Wie geïnteresseerd is in antieke en moderne parallellen van het verhaal, zij verwezen naar O. Weinreich, Fabel, Aretalogie, Novelle, Sitzungsber. d. Heidelb. Akad. d. Wiss., Phil.-hist. Klasse 1930-31, 7. Abh., p. 74 e.v.
A. D. LEEMAN
Het Pentathlon (drie boeken over Griekse sport) De Grieken waren misschien de sportiefste mensen die ooit geleefd hebben: dit kan niet met hetzelfde recht gezegd worden van de classici. Het gevolg hiervan is dat het eerste Nederlandse pocketboek over de Griekse sport niet door een classicus geschreven is maar door een bekend sportjournalist: „Goden in het Stadion” van Bob Spaak 1. In dit boek toont de heer Spaak aanzienlijk meer van de Grieken te weten dan vele classici van sport. Het is zijn vak boeiend te zijn en vlot te schrijven en daarin is hij ook hier geslaagd; dit weegt ruimschoots op tegen de bezwaren die men hier en daar kan hebben. Bijzonder aardig is bovendien de lijst van wat er zoal bij de Olympische spelen gebeurd is, vanaf de stichting (776 v. Chr.) tot het bittere einde meer dan een millennium later. Veel indrukwekkender echter is „Greek Athletes and Athletics” van H. A. Harris 2. Ook Harris richt zich, naar hij zegt, tot de leek, maar 1 2
Geïllustreerde Salamander G 169, Querido, Amsterdam. 1964. Hutchinson, London, 1964.
116
in tegenstelling tot Bob Spaak is hij zelf geen leek doch een eminent specialist. Zijn stijl is nog boeiender, zijn informatie uiteraard betrouwbaarder en vollediger. Zijn boek is van het hartverwarmende soort dat alleen in het Engels geschreven schijnt te kunnen worden. Beide werken verdienen dus aanbeveling, Spaak’s pocket misschien eerder voor in de trein, Harris’ kleine meesterwerk voor minder verloren, meer actieve uren. Geheel anders is (natuurlijk) een Duits boek dat onlangs is verschenen; alleen de titel is al voldoende om bijna iedere lezer af te schrikken: „Zum Pentathlon der Antike. Untersuchungen über das System der Siegerermittlung und die Ausführung des Halterensprunges”, Het is geschreven door Joachim Ebert 1 en is een detailstudic in academisch en dus hoogst vermoeiend Duits gesteld. Daarenboven is het doorspekt met uitgesproken moeilijke Griekse citaten. Kortom, het is, in tegenstelling tot de eerste twee, een ronduit gezegd onleesbaar boek en men mag niet verwachten dat vele Hermeneus-lezers het ter hand zullen nemen. Daarom is het de moeite waard iets van de inhoud te vertellen. Het is namelijk verreweg de origineelste studie van de drie en bevat voor iedere Hellenofiel een schat van verrassende onthullingen. Helaas moet hieraan de restrictie toegevoegd worden dat ook Ebert’s resultaten misschien nog niet geheel definitief zijn. Zoals de titel van zijn boek duidelijk tracht te maken, analyseert Ebert het verloop en de details van het pentathlon: de vijfkamp die in 708 v. Chr. in Olympia op het programma werd gezet en een eeuwenlange populariteit genoot. De onderdelen waren discus, speer, sprong, wedren en worstelen; dat was aan geen twijfel onderhevig — al het overige was problematisch. Ebert’s reconstructie lost de meeste raadselen op en toont bovendien aan dat er, zowel in de organisatie van het geheel als in de regeling van de onderdelen, een verbazingwekkende verfijndheid bestaan heeft, een verfijndheid die men, zonder al te veel overdrijving, zelfs met die van de meer „culturele” prestaties van de Grieken kan vergelijken. Het is natuurlijk altijd wel min of meer duidelijk geweest waaraan het pentathlon zijn populariteit te danken had: het vereiste een zeer bijzondere lichaamsbcheersing, bevorderde een harmonische ontplooiing van velerlei sportieve kwaliteiten, kortom, het paste schitte1 Abhandlungen der Sächsischen Akademie der Wissenschaften zu Leipzig, Philologischhistorische Klasse, Band 56, Heft l, Berlijn 1963.
117
rend in het ideaal dat de Grieken ook op ander terrein voor ogen stond, nl. dat van harmonie, beheerste kracht en veelzijdigheid. Maar hoe dit ideaal in de vijfkamp tot zijn recht kwam was niet bekend en men slaagde er niet in zich een goede voorstelling te maken van het verloop van zo’n wedstrijd. De problemen waren de volgende. Wat was de volgorde van de vijf onderdelen? Hoe bepaalde men de uiteindelijke overwinnaar? Kwamen altijd alle vijf nummers aan de beurt of was het, om zo te zeggen, een „best of five” l en kon de wedstrijd al voor het einde beslist (en dus beëindigd) worden? Waarom werd er fluitspel bij gebruikt en bij welk onderdeel gebeurde dat? Wat deden die halters bij het springen en wát sprong men eigenlijk: ver, hoog, hink-stapsprong ? De volgorde van de nummers staat in hoofdzaak vast: men begon met de drie onderdelen discus, speer en sprong, daarop volgde het hardlopen en tenslotte het worstelen. Het discus- en speerwerpen en het springen werden als een eenheid beschouwd en samengevat onder de naam πρñτη τρÝασ deze trias was geheel anders van karakter dan de beide andere nummers: er bestond waarschijnlijk geen vaste volgorde voor: terwijl de ene deelnemer sprong, wierp de ander de discus etc.; de individuele prestaties werden gemeten en zo ontstond de ranglijst voor de πρñτη τρÝασ vanzelf. Daarna kwamen allen die zich voor het vierde onderdeel gekwalificeerd hadden tegelijkertijd voor het hardlopen aan de start. Tenslotte werd er door de nog overgebleven deelnemers om de eindoverwinning geworsteld. Dit gebeurde in verschillende rondes volgens het gewone afval-systeem en door loting: men worstelde b.v. in kwart-finales, halve finales en finale. Het bijzondere karakter van de trias blijkt onder andere hieruit dat het hardlopen en worstelen nog afzonderlijk op het programma stonden, maar het discus- en speerwerpen en het springen niet; deze onderdelen werden dus nooit van elkander gescheiden, evenmin als bij ons het turnen aan rek, ringen en burg. Wij zullen later zien dat het haltcrspringen zoals het door Ebert wordt opgevat, inderdaad veel meer verwantschap met de werpnummers vertoont dan men zich tot nu toe heeft gerealiseerd. Het Pentathlon bestond dus uit 5 onderdelen en ook verder was het waarschijnlijk geheel op het getal 5 opgebouwd. 1 In een ..best of three” gaat het erom wie het eerst twee rondes of sets wint; in een „best of five” wie het eerst drie keer zijn tegenpartij verslaat.
118
Ieder mocht 5 keer de discus slingeren: de beste worp telde. Hetzelfde zal voor de speerworp gegolden hebben en ook voor de sprong. Deze laatste bestond bovendien zélf, naar het schijnt, uit een vijfvoudige standsprong (zie beneden). De wedloop ging vermoedelijk over 5 stadia (5 x 192 m. in Olympia) 1 en bij het worstelen was iedere partij een „best of five”, d.w.z. men moest zijn tegenstander driemaal zien te vloeren. Dientengevolge ligt het voor de hand het hele pentathlon op een of andere manier op te vatten als een best of five. Alleen dit principe garandeert dat de overwinnaar van het laatste nummer automatisch overwinnaar in de hele vijfkamp wordt en bovendien levert het een goed afvalsysteem op. Ebert’s reconstructie is even fraai als eenvoudig. De technische term voor het behalen van de zege in het pentathlon is ποτριÀζειν. Liddell en Scott geven als vertaling: „To be victorious in wrestling” of„to be victorious in the pentathlon”. Dit is juist maar niet letterlijk. E. toont aan dat de grondbetekenis moet zijn: een tegenstander uitschakelen door hem drie keer achter zich te laten, door drie keer vóór hem te eindigen. Wat dit impliceert wordt vooral duidelijk als wij het passivum vertalen: ποτριÀζεσθαι betekent: uitgeschakeld worden doordat men drie maal in één en dezelfde tegenstander zijn meerdere heeft moeten erkennen; deze behoeft echter geenszins de winnaar van die drie nummers te zijn, hij kan b.v. net zo goed tweede of derde geweest zijn, mits hij maar alle drie keren vóór de nu uitgeschakelde athleet geëindigd is. (In tabel B wordt n°. 5 op deze wijze door n°. 1 uitgeschakeld.) Dit betekent dat men het pentathlon eerst dan gewonnen heeft als alle tegenstanders volgens dit principe verslagen zijn. Hiermee wordt het gehele verloop van de vijfkamp plotseling duidelijk, zoals aan de hand van de hypothetische wedstrijdschema’s A—F gedemonstreerd kan worden. In deze tabellen zijn de vijf onderdelen met Romeinse cijfers aangeduid (horizontaal): I-III is de trias, IV is de wedren, V het worstelen. De deelnemers zijn door Arabische cijfers weergegeven, die dus als het ware hun rugnummers zijn. Hun verticale volgorde geeft hun 1 Een afstand van bijna 1000 m. lijkt mij echter veel: men zou dan vijf keer de volgende handelingen hebben moeten uitvoeren: sprinten naar de keerpaal, scherp remmen (zonder spikes), wenden en opnieuw sprinten voor de volgende 192 m. Daar komt nog bij dat het pentathlon in één dag (of misschien iets meer) afgewerkt werd, zodat het toch al een bijzonder zwaar programma was, en tenslotte is het wel zeker dat de klasse atleten die aan het pentathlon meededen niet tot de zwaarste behoorde (zie beneden).
119
rangorde in ieder onderdeel aan. Een Arabisch cijfer tussen haakjes beduidt dat de betrokken athleet wordt uitgeschakeld. Wat het onderdeel worstelen (V) betreft: om evenals in de andere nummers de overwinnaar bovenaan te krijgen, is dit afval-toemooi verticaal gezet en niet horizontaal zoals dat bij tennissen gewoon is, d.w.z. onderaan staan b.v. de kwartfinales, daarboven de halve finales, daarboven de finale en aan de top de winnaar. Het X-tekentje be120
tekent „worstelt tegen” en de verliezer staat tussen haakjes. De athleten worden in dit onderdeel door het lot aangewezen en „geplaatste spelers” kwamen niet voor. Het blijkt nu dat het pentathlon voortijdig beëindigd kan worden; m.a.w. dat niet alle onderdelen aan de beurt behoefden te komen. Indien immers een athleet op grond van een grote specialistische bekwaamheid drie maal de eerste plaats in de πρñτη τρÝασ bezet, dan 121
heeft hij daarmee al zijn tegenstanders drie keer verslagen en dientengevolge uitgeschakeld. Hij is dus winnaar en de vijfkamp is afgelopen (tabel A): dit is het principe van „the best of five”; door drie nummers te winnen ontneemt hij al zijn tegenstanders de kans om hem nog te benaderen. Aangezien de discus, speer en sprong een bijzondere eenheid vormden en, zoals we zullen zien, een gelijksoortige behendigheid vereisten, is het niet verwonderlijk dat bepaalde specialisten in dit onderdeel er niet zelden in slaagden reeds in de eerste drie nummers de eindzege te behalen. Tabel A geeft dus een zege τF πρñτFη τρÝαδι weer (athleet no. 1). In tabel B behaalt de winnaar van de wedloop de eindzege (no. 1). Tevens zien we dat de niet onverdienstelijke deelnemer no. 5 reeds in de trias (door no. 1) uitgeschakeld is. De zeer schematische tabel C toont hoe een goed all-round athleet als no. 2 met slechts één zege in de onderdelen (en dus in liet laatste), dank zij een goede plaatsing in de andere nummers, de eindzege behaalt; hierbij valt op dat no. 4 in twee nummers de eerste plaats bezet maar niettemin drie maal achter no. 2 is geëindigd. In tabel D zien we hetzelfde op een meer ingewikkelde wijze gebeuren: nu hebben twee athleten (nos. 1 en 4) ieder twee afzonderlijke overwinningen behaald maar toch is de eindoverwinning voor no. 2. Een andere deelnemer valt reeds in de trias uit (no. 5, door toedoen van nos. 2 of 6), en no. 6, die lang geen gek figuur sloeg in de eerste onderdelen, wordt in de wedloop uitgeschakeld door no. 1, die hem drie keer achter zich heeft gelaten. Op deze wijze kan het aantal voorbeelden naar believen uitgebreid worden. Hoe elegant dit afvalsysteem is blijkt uit een vergelijking met het moderne punten-systeem zoals dat b.v. bij het hardrijden op de schaats gebruikt wordt: daar moet de winnaar wel het beste puntenaantal behalen maar kan het eventueel zonder overwinning in de onderdelen stellen: de laatste race is zo goed als nooit beslissend en het programma is uit dramatisch oogpunt zeer dikwijls weinig boeiend. Bij het pentathlon daarentegen neemt, naarmate de wedstrijd vordert en er meer deelnemers afvallen, de spanning gestaag toe en zet zich in één continue, stijgende lijn voort tot in de climax van het laatste nummer: de winnaar van dit nummer (hetzij dat het vierde of het vijfde was) is noodzakelijkerwijs de winnaar van de hele vijfkamp: deze is immers eerst dan beëindigd als alle deelnemers op één 122
na volgens het principe van het ποτριÀζεσθαι zijn uitgeschakeld en alleen de winnaar van dat laatste nummer lijdt daarbij geen nederlaag. In dit opzicht heeft het pentathlon het rechtlijnig dramatische karakter dat kenmerkend is voor veel van de Griekse kunst en literatuur en dat in zijn meest klassieke vorm tot uiting komt in de Oedipus Rex. Wat kan men als algemene conclusies aan de gegeven tabellen verbinden? In de eerste plaats dit: hoe groot het aantal athleten dat inschreef voor het pentathlon ook geweest mag zijn, een behoorlijk percentage werd al in de trias uitgeschakeld. Indien men nl. onder de trias van de tabellen B—D nog andere cijfers plaatst (b.v. tot 15 toe) vallen deze allen automatisch na het derde nummer uit. Dit betekent dat slechts tamelijk weinig deelnemers tot de wedloop doordrongen en ook dan verdwenen er weer flink wat uit de strijd. Bij het opstellen van de tabellen heeft het dan ook enige moeite gekost dit wegvallen te beperken. Om dit te demonstreren is in tabel E een willekeurige, door het lot bepaalde volgorde van 15 athleten gegeven; we zien dat er slechts drie doordrongen tot de eindstrijd. Van welingelichte zijde wordt mij medegedeeld, dat volgens dit systeem, bij willekeurige plaatsing van 15 athleten, er na drie ronden 8 à 9 uitgerangeerd worden (8, 7) en in de vierde 12 à 13 1. Aan de andere kant is het in theorie wel degelijk mogelijk dat iedereen zich voor het worstelen kwalificeert, al vereist dit een zeer bijzondere rangorde van de deelnemers; een dergelijke volgorde is gedemonstreerd in tabel F en kan voor ieder willekeurig aantal deelnemers uitgebreid worden. Dat dit een volledig imaginair geval is blijkt uit de kansverhouding die voor tabel F (9 deelnemers) er een is in de orde van grootte van 1 op 200.000 2. Men bedacht zich dus wel twee keer voor men inschreef voor de vijfkamp; een klein veld van sterke athleten is zeker regel geweest en het zou me verbazen als het aantal inschrijvingen geregeld meer dan 15 bedroeg. Vanzelfsprekend bestond er dan ook geen enkele noodzaak, het vierde nummer, de wedloop, in series te laten lopen. Hiermee zijn de meeste facetten van de vijfkamp besproken op de 1 Nl. 58 % na de derde ronde. Bij 20 deelnemers 63 % en zo bij een toenemend aantil inschrijvingen steeds een hoger percentage. Ik dank deze mededeling aan de welwillende medewerking van het Instituut voor Toepassing van de Wiskunde te Amsterdam. 2 Het Instituut voor Toepassing van de Wiskunde te Amsterdam deelt mij mede dat er veel meer volgordes bestaan waarbij alle spelers tot de eindronde doordringen dan de ene die hier in tabel F gedemonstreerd is, evenwel toch zeer weinig in verhouding tot het totale aantal mogelijkheden. De kansverhouding dat bij willekeurige plaatsing alle deelnemers de laatste ronde bereiken is voor 5 athleten 1 op 2000 en voor 10 zelfs 1 op 10.000.000 of minder.
123
haltersprong na. Deze hebben wij om zijn amusant karakter voor het eind bewaard, maar voor we op E.’s verrassende bespreking van dit nummer overgaan, moet er nog op een schoonheidsfoutje in de organisatie van het pentathlon gewezen worden. Hoe ingenieus deze ons ook mag voorkomen en hoezeer hij ook in overeenstemming schijnt te zijn met het bekende esthetische gevoel van zijn beoefenaars» er is een zwak punt dat aan de billijkheid van de uitslag afbreuk gedaan kan hebben: het vijfde nummer bestaat uit een afvaltoernooi in het worstelen; heeft een oneven aantal deelnemers zich voor deze ronde geplaatst, dan moet er bij iedere worstelronde één athleet uitgeloot zijn. Deze kreeg wat men tegenwoordig noemt een „bye” (= een ronde rust; φεδρÝα). In de wel zeer imaginaire tabel F is te zien hoe onrechtvaardig dat had kunnen zijn tegenover de winnaar no. 8: deze heeft namelijk vier ronden geworsteld en drie van zijn tegenstanders waren één keer uitgeloot (nos. 9, 7 en 5). Als b.v. no. 5 de fmale had gewonnen, zou men dit misschien aan zijn geluk bij het loten hebben kunnen wijten: dit is gedemonstreerd in tabel E. Daar komt nog bij dat een ronde rust nergens zo zwaar telt als juist bij het worstelen; het lijkt me dan ook niet onwaarschijnlijk dat men op een of andere nog onbekende manier deze onbillijkheid gecompenseerd heeft. Tenslotte moet nog opgemerkt worden dat tweede en derde prijzen niet toegekend werden; als de vijfkamp reeds bij het derde of vierde onderdeel geëindigd was, kón men zonder enig systeem van puntentelling de second-best niet eens aanwijzen. Het staat voor mij vast dat de Grieken het ontbreken van deze prijzen nooit als een gebrek in de regeling van het pentathlon hebben gevoeld. „The Greeks worshipped succes’ , zegt Harris. „They appear to have had little to say in praise of the good loser”. De sprong De haltersprong vormde het grootste probleem van het pentathlon. De volgende gegevens stonden ter beschikking. A. Het was een meervoudige sprong maar niet een die in een vloeiende beweging verliep. Er was afwisseling van beweging en stilstand, dat is nadrukkelijk overgeleverd; de voortgang was dus niet continu. Dit heeft men bij het herinvoeren van de Olympische spelen over het hoofd gezien, toen men op grond van de antieke 124
Afb. 1. Zwartfigurige lekyth in New York
Afb. 2. Zijkant van een kylix in Boston
Afb. 3. Ebert’s reconstructie van het ver-springen
bronnen de hink-stap-sprong creëerde in navolging, naar men meende, van het Griekse pentathlon. B. Philostratus deelt mede dat: „de regels van de vijfkamp (daar de sprong als het moeilijkste geldt) de springende athleet aanvuren met de fluit en steunen met de halters. Want deze geven stevig houvast aan de handen en drukken de voetzolen krachtig en duidelijk in de grond. En hoe belangrijk dat is blijkt uit de regels: immers de sprong mag niet gemeten worden, als hij t.a.v. de voetsporen niet deugt.” Aristoteles zegt dat athleten verder springen met halters dan zonder gewichten. C. Het gemiddelde gewicht van de bewaarde halters is 2,5 kilo per stuk. Ze zijn van steen of lood en doen dikwijls denken aan een telefoonhaak of een gestroomlijnd strijkijzer, maar andere vormen komen ook voor. D. Het springvak, dat skamma heette, was een zandruimte van vijftig voet, d.i. met de Olympische maat gemeten ruim 16 meter, met de Aeginetisch-Attische nog iets meer en met de SolonischAttische bijna 15 meter. E. De beroemdste verspringer een zekere Phayllos uit Croton, sprong in het begin van de vijfde eeuw 55 voet, kwam op de harde grond buiten de skamma terecht en brak zijn been (een sprong van 16,28 m in de Solonisch-Attische voet). Chionis uit Sparta kwam in de zevende eeuw zelfs tot 16.50 of 17 m. F. Afbeeldingen zoals de hier gegeven fig. l en 2. Deze gegevens zijn allang bekend maar Ebert is de eerste die ze op de juiste wijze benut. Uit A en B concludeert hij dat het gaat om een serie standsprongen met halters. Bij iedere sprong worden de halters ver naar achteren gezwaaid en dan met kracht naar voren en omhoog. Op dat moment springt de athleet erachteraan, hangt er a1s het ware aan en laat zich door de vaart van hun massa meetrekken. Ebert toont hoe dat in lijn werk gaat (afb. 3) en bewijst dat het gebruik van halters ook moderne athleten, die niet op dit soort ballet-achtige bewegingen zijn ingesteld, 15-20 cm verder brengt dan anders. Een sprong van 3 meter acht hij goed mogelijk, al hadden zijn mannen deze grens nog niet bereikt. Bij het neerkomen moesten de voeten stevig en trefzeker op de grond staan en niet verschuiven als de halters meteen rithmisch door125
gezwaaid werden, achterwaarts uithalend en dan weer omhoog. De volgende sprong werd dus bepaald door het zwaaien van de armen bij en na het neerkomen en stond in een zeer sterk rithmisch verband met de vorige. Dit verklaart het gebruik en ook het practische nut van het fluitspel dat grote rithmische stuwkracht of schwung gehad moet hebben en zeer nauw bij de stijl van de athleet moest aansluiten. De lengte van de bak (15–16 m.) en de drie-meter-grens van Ebert’s athleten bewijst dat de sprong vijfvoudig was, waarbij dus 5 keer de voetafdrukken onberispelijk moesten zijn. Voor de eerste sprong werd misschien een aanloop van enige passen genomen. De traditie die Phayllos en Chionis meer dan 16 meter laat springen blijkt nu betrouwbaar. Hun prestaties waren geweldig maar niet onmogelijk. Het gewicht van de halters (5 kilo) maakte de beweging tamelijk gelijkmatig en verleende aan het armenwerk liet hoogste gewicht. Dat is de reden waarom de sprong bij de werpnummers (discus en speer) werd ingedeeld. In dit nummer slingerde de athleet niet de schijf of de schacht, maar zichzelf de lucht in. Deze verbluffende combinatie van zwaaien, springen en fluitspel lijkt enigszins verwant aan het muziek-dans-spel van het Griekse toneel en moet een meeslepend schouwspel geboden hebben. Men stelle zich slechts Jesse Owens voor (maar zonder spikes en shorts) terwijl Duke Ellington zijn geweld uit zijn instrument laat stromen (afb. 1) 1. Het pentathlon was een strijd tussen veelzijdige, lichte, elegante athleten. Vijfkampers behaalden wel eens overwinningen in de afzonderlijk georganiseerde hardloop-nummers (diaulos of dolichos), maar vanzelfsprekend nooit in het echte worstelen dat door de zwaardere klassen beoefend werd, bonkige kerels, die niet geschikt waren om als sprinkhanen door de lucht te zeilen. Groningen
J. M. HEMELRIJK
1 Het verschil in houding op afb. 1 en 2 is door Ebert’s athleet op afb. 3 in de parallelfbto’s (13d en b) gedemonstreerd.
126