Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
De Universiteit Twente is een ondernemende research-universiteit die streeft naar: • excellent onderwijs • onderzoek van erkend internationaal niveau • academisch ondernemerschap.
Ten geleide Met dit jaarverslag legt de Universiteit Twente (UT) verantwoording af over de gang van zaken in 2004. In de eerste plaats geldt deze verantwoording de Nederlandse overheid, als toezichthouder op de kwaliteit van onderwijs en onderzoek en als de belangrijkste financier van de Universiteit Twente. Ook het bedrijfsleven dat aan de bekostiging van onderwijs en onderzoek aan deze universiteit bijdraagt – of dat in de toekomst wil doen – wordt met dit verslag ingelicht. Verder worden UTmedewerkers en -studenten en de universitaire medezeggenschap geïnformeerd. En niet in de laatste plaats wil de UT collega-universiteiten informeren en andere betrokkenen, zoals gemeenten, provincies, politiek en belangenorganisaties.
Leeswijzer Hoofdstuk 0 geeft hoofdlijnen en kerngegevens van de Universiteit Twente. Voor wie zich daartoe wil beperken, is deze inleiding tevens als samenvatting te lezen. Hoofdstuk 1 en 2 zijn gewijd aan de primaire taken van de universiteit: onderwijs en onderzoek. Veel aandacht is er voor de performance van de universiteit, het recent ingevoerde bachelor-mastermodel, de onderzoeksinstituten, de inspanningen op het gebied van kennisvalorisatie, en specifiek het thema zorg & technologie. De volgende hoofdstukken betreffen de bedrijfsvoering. Hoofdstuk 3 gaat over het personeelsbeleid. Hoofdstuk 4, over de huisvesting, behandelt de uitvoering en financiering van het Vastgoedplan. Het financieel verslag in hoofdstuk 5 geeft inzicht in de resultaten over 2004 en in de financiële positie van de universiteit.
e-Jaarverslag Het Jaarverslag van de Universiteit Twente verschijnt op zowel internet als cd-rom. Het UT e-Jaarverslag 2004 biedt naast de informatie uit de papieren uitgave een groot aantal links naar achterliggende (multimedia-)informatiebronnen. De cd-rom bevat een ruime selectie uit die multimedia-informatie. Zo brengt het e-Jaarverslag het verslagjaar in beeld en biedt het een “guided tour” langs een thema, dit keer “zorg & technologie”. I www.utwente.nl/jaarverslag E
[email protected] (voor het aanvragen van de cd-rom) In dit papieren jaarverslag zult u verder nagenoeg geen links aantreffen.
2
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
Inhoud Algemeen Bericht van de Raad van Toezicht Voorwoord van het College van Bestuur De Universiteit Twente Missiestatement, profiel en streefwaarden Faculteiten, opleidingen, onderzoeksinstituten en diensten Organisatieschema Samenstelling bestuurlijke organisatie Kengetallen Prijzen en onderscheidingen International Institute for Geo-information Science and Earth Observation (ITC) Uitgelicht • Zorg & technologie • Collegeleden nemen afscheid • Drie UT’ers in De Jonge Akademie van de KNAW • Samenwerking drie technische universiteiten krijgt gestalte • UT prominent vertegenwoordigd in Regionaal Innovatieplatform • Innovatieve psychologiemethode valt twee keer in de prijzen
1
Onderwijs
1.1 1.1.1 1.1.2 1.2 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.2.5 1.2.6
Performance Cijfers Externe beoordelingen Innovatie en kwalificatie Bachelor-master Uitbreiding van het opleidingenaanbod ICT in het onderwijs Samenwerking met andere onderwijsinstellingen Academische vorming Kwaliteitszorg
Uitgelicht • UT werkt aan toegankelijk onderwijs voor studenten met een handicap • Studenten overwegend tevreden over UT-onderwijskwaliteit • UT start unieke opleiding: Advanced Technology • Research Master kroon op gamma-aanbod UT
2
Onderzoek
2.1 2.1.1 2.1.2 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3
Performance Cijfers Externe beoordelingen Strategie en organisatie Portfolio en kwaliteitszorg Onderzoeksinstituten Landelijke onderzoeksscholen
5 5 7 10 10 13 15 17 20 21 23 (6) (9) (11) (15) (19) (22) 24 26 26 29 33 33 35 37 39 41 43 (30) (33) (35) (43) 44 46 46 53 55 56 56 63
Uitgelicht • UT scoort met publicaties in Nature • Kennispark Twente in de steigers • Bsik: de voortgang • Flinke vernieuwingsimpuls voor UT-onderzoek • UT-onderzoeksinstituten hoog in Top-50 Kennisinstituten
3
(46) (51) (52) (53) (57)
• •
Biomedische business accelerator uit de startblokken Jubilerende kenniscentra binnen onderzoeksinstituut IGS
3
Personeel
3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.3 3.3.1 3.3.2
Performance Personeelsbeleid Algemeen Keuzemodel arbeidsvoorwaarden Gezond en Sterk op het Werk Arbo en milieu Organisatie in beweging Reorganisatie Medezeggenschap
64 66 67 67 68 68 68 70 70 70
Uitgelicht • De UFO is geland: nieuwe functieordening ingevoerd • Medewerkers vinden de UT een bovengemiddelde universitaire werkgever
4
Huisvesting
4.1 4.2
Vastgoedplan Financiering
(59) (61)
(67) (69) 72 74 76
Uitgelicht • Cubicus in gebruik genomen
(74)
5
Financieel jaarverslag
5.0 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.6.1 5.6.2 5.7
Belangrijkste financiële gebeurtenissen Performance Resultaat Kasstroomoverzicht Risico-inventarisatie Vooruitzichten Jaarrekening 2004 Exploitatierekening en balans (geconsolideerd) Toelichting Accountantsverklaring
Appendix Inhoudsopgave cf. Hoofdstuk 3 Richtlijn verslaggeving hoger onderwijs en wetensch. onderzoek Overige functies leden Raad van Toezicht Colofon
4
78 79 80 82 83 83 83 85 85 87 91 92 92 93 94
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
0 Algemeen
Bericht van de Raad van Toezicht De Raad van Toezicht wordt benoemd door de Minister en heeft een zelfstandige positie die te vergelijken is met die van een Raad van Commissarissen van een onderneming. Bij het uitoefenen van zijn toezichthoudende en adviserende rol heeft de Raad van Toezicht zo goed mogelijk aangesloten bij beginselen van good governance, met de Code Tabaksblat als voorbeeld. Zo is onder meer besloten in dit verslag een overzicht van overige functies van de leden van de Raad op te nemen. In artikel 9.6 van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek is bepaald, dat het College van Bestuur van een Universiteit verantwoording is verschuldigd aan de Raad van Toezicht. De Raad ziet toe op naleving van wetten en reglementen, benoemt en ontslaat leden van het College van Bestuur en staat het College van Bestuur gevraagd en ongevraagd met advies bij. In 2004 vergaderde de Raad van Toezicht vijf maal, telkens in aanwezigheid van het CvB, behalve wanneer over beloning en benoeming van individuele leden van het CvB werd gesproken. Daarnaast vonden regelmatig informele besprekingen en contacten tussen leden van de Raad, het CvB, vertegenwoordigingen van het Universitair Management Team en van de Universiteitsraad (UR) plaats. Een delegatie van de Raad woonde ook een vergadering van de UR over de algemene gang van zaken bij. Zonder te willen “meebesturen” en met inachtneming van de toezichthoudende rol, is de Raad steeds aanspreekbaar geweest voor betrokken instanties binnen en buiten de Universiteit en heeft zoveel mogelijk openheid betracht over zijn werkzaamheden. Tijdens de vergaderingen van de Raad van Toezicht werden uiteenlopende onderwerpen besproken: onderwijs- en onderzoeksbeleid, interne ontwikkelingen op organisatie- en personeelsgebied, matchingsproblematiek, doelmatigheid van het beleid, financiële aangelegenheden, samenwerking met derden, bestuurswisselingen, de positie van de Universiteit in haar regionale en (inter)nationale omgeving, governance, huisvestingsproblematiek, etc. De Raad van Toezicht heeft in 2004 zijn tevredenheid uitgesproken over de wijze waarop de UT de financiering voor de leningen voor het Vastgoedplan is aangegaan. De Raad van Toezicht heeft de jaarrekening en het jaarverslag 2003 goedgekeurd. Verder is uitgebreid stilgestaan bij de noodzakelijke keuzes in onderzoek en onderwijs, de zogeheten “oud voor nieuw”-discussie. Ook verankering van het bachelor-mastersysteem, de ontwikkeling van de nieuwe opleiding Technische Geneeskunde, de zorg voor studenten en het studentenactivisme en de positionering van de instelling in Europa zijn regelmatig aan de orde gekomen. Tijdens de ontwikkeling van het Sectorplan Wetenschap & Technologie (“Slagkracht in Innovatie”) heeft de Raad van Toezicht het College van Bestuur ondersteund om de samenwerking met de Technische Universiteit Delft en Technische Universiteit Eindhoven verder vorm te geven. Tevens heeft de Raad van Toezicht overleg gevoerd met de Raden van Toezicht van de universiteiten in Delft en Eindhoven. In maart 2004 is het Sectorplan aan de staatssecretaris aangeboden. Ook is de gemeenschappelijke regeling van de 3TU’s door de Raad van Toezicht goedgekeurd. Ten slotte is de Raad van Toezicht betrokken geweest bij de totstandkoming van het conceptInstellingsplan 2005-2010, dat in 2005 gereed zal komen. De Raad heeft zich hierbij in het bijzonder gericht op de positie van de UT en het expliciet zichtbaar maken van wat de organisatie wil bereiken. In navolging van de ontwikkeling van het instellingsplan zal de Raad het plan jaarlijks bespreken en de voortgang evalueren. Zo is de Raad voortdurend op de hoogte van de ontwikkelingen binnen de UT. Wegens het vertrek van de twee collegeleden prof. dr. F.A. van Vught en prof. mr. H.M. de Jong is de Raad van Toezicht in 2004 in samenspraak met het UMT en de UR gestart met het zoeken van een nieuwe voorzitter en rector. Deze twee functies binnen het College van Bestuur worden na het vertrek van de heer Van Vught weer door twee personen bekleed. Eind 2004 heeft dit geresulteerd in de benoeming van prof. dr. W.H.M. Zijm tot rector magnificus. Per 1 mei 2004 heeft drs. W.G. van Velzen als lid van de Raad van Toezicht ir. F.W.L.R.J.M. Sevenstern opgevolgd. Met de heer Van Velzen is er Europese en Haagse kennis en ervaring aan de Raad van Toezicht toegevoegd. Hij is tien jaar lid geweest van het Europese Parlement en acht jaar van de Eerste Kamer. De heer Sevenstern heeft op 25 mei 2004 afscheid genomen. Bij de opening van het academisch jaar is hij onderscheiden met de erepenning van de UT voor zijn persoonlijke betrokkenheid en stimulerende opstelling naar de organisatie. Eind 2004 heeft de Raad van Toezicht afscheid genomen van de collegeleden Van Vught en De Jong.
5
Enschede, mei 2005 De Raad van Toezicht, E.A. van Amerongen (voorzitter) drs. H.J. van Essen J.F. Sistermans mr. W. Sorgdrager drs. W.G. van Velzen Uitgelicht Zorg & technologie De Universiteit Twente kenmerkt zich door haar sterke interactie tussen de technische en de maatschappijwetenschappen. Zo is de UT bijvoorbeeld al vele jaren actief op het medische snijvlak van deze twee disciplines. Het BioMedisch Technologisch Instituut (BMTI) en zijn voorgangers kennen een geschiedenis van bijna dertig jaar aan de UT en de samenwerking met externe partners als ziekenhuis Medisch Spectrum Twente en Revalidatiecentrum Het Roessingh heeft een structureel karakter aangenomen. Het belang van deze medische oriëntatie is in 2004 door het College van Bestuur nog eens onderstreept bij de voorbereiding van een nieuw instituutsplan voor BMTI. De laatste jaren is de ontwikkeling van deze “medische signatuur” van de UT, onder de noemer “zorg & technologie”, in een stroomversnelling gekomen. Zo werd in 2003 een mijlpaal bereikt met het verkrijgen van toestemming van de minister van Onderwijs om de zesjarige opleiding Technische Geneeskunde te starten. Daarmee is het “medische drieluik” (de opleidingen Biomedische Technologie, Gezondheidswetenschappen en Technische Geneeskunde) compleet. “Twente kan op deze wijze een bijdrage leveren aan het oplossen van de problematiek in de gezondheidszorg. Door een volledig nieuw beroep in de gezondheidszorg te ontwikkelen, kunnen wij een zinvolle en wezenlijke bijdrage leveren aan het grote maatschappelijke probleem van tekorten aan specialisten in de gezondheidszorg”, aldus bij die gelegenheid de rector, prof. dr. F.A. van Vught. Pogingen om te komen tot een geïntegreerde Medical School Twente, op basis van het initiatief van het Medisch Spectrum Twente, werden in 2004 nieuw leven ingeblazen door een samenwerkingsverband van UT, Saxion Hogescholen, Het Roessingh en Medisch Spectrum Twente. Op onderzoeksgebied was het verslagjaar eveneens vruchtbaar. Zo werd BMTI de trekker van het Bsik-programma Dutch Program on Tissue Engineering en kreeg de door de UT nagestreefde kennisvalorisatie op biomedisch gebied een flinke impuls met de start van de Tissue Engineering Business Accelerator. In de afgelopen jaren heeft de UT al de nodige spin-offs op het gebied van biomechanische systemen en de medische technologie opgeleverd. Veel van deze bedrijven zijn lid van het Twents Initiatief voor Medische Productontwikkeling, waarin BMTI een actieve rol speelt. De informatie- en communicatietechnologie (ICT) is bij uitstek veelbelovend voor wat betreft medische toepassingen. Vandaar dat het Centrum voor Telematica en Informatietechnologie (CTIT) van de UT ICT-gebruik in de gezondheidszorg als een van zijn strategische researchoriëntaties kent. Voorts heeft het UT-onderzoeksinstituut voor nanotechnologie MESA+ al verscheidene spin-offs voortgebracht op medisch gebied (onder meer voor drug delivery systems), en wordt de samenwerking met ziekenhuis Medisch Spectrum Twente steeds intensiever (lab-in-a-cell). Zo is op diverse onderzoeksterreinen aan de UT de medische toepassing een belangrijke bron van inspiratie. De actieve, maatschappijgerichte opstelling van de UT op biomedisch gebied vindt weerklank bij de diverse overheden. Het genoemde Bsik-programma toont dat aan voor de rijksoverheid. De gemeente Enschede heeft de afgelopen jaren het thema “zorg & technologie” tot een speerpunt van haar economisch beleid gemaakt en zoekt daarbij nauwe aansluiting bij de UT. De provincies Gelderland en Overijssel kwamen met hun Triangle-initiatief, waarin de driehoek Nijmegen-Wageningen-Twente met de thema’s health, food en technology centraal staat. De activiteiten van de UT op het gebied van “zorg & technologie” hebben daarin nadrukkelijk een plaats. Zo werkt MESA+ samen met Wageningen Universiteit en Researchcentrum rond het thema “voedsel en voedselveiligheid”. Dit jaarverslag laat zien hoe de UT invulling geeft aan de diverse aspecten van het thema “zorg & technologie”.
6
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
0 Algemeen
Voorwoord van het College van Bestuur De Universiteit Twente wil met onderwijs van excellente kwaliteit en onderzoek van erkend internationaal niveau een nuttig gebruik van haar kennis in de samenleving bevorderen. De ambities passend bij dit profiel van ondernemende research-universiteit wekken hoge verwachtingen. Verwachtingen waaraan de UT in het verslagjaar wederom op velerlei wijze heeft trachten te beantwoorden. Het streven naar excellente onderwijskwaliteit vergt een continue monitoring van het onderwijsaanbod. Externe beoordelingen in de vorm van visitaties en de bekende Elsevier/NIPO- en Keuzegids-rankings spelen daarbij een belangrijke rol. In het verslagjaar mocht de UT zich wederom verheugen in goede externe beoordelingen. Deze kregen een bevestiging in een tevredenheidsonderzoek dat de UT hield over haar onderwijs, dit keer voor het eerst onder bachelorstudenten. In het verslagjaar werden de resultaten van dit onderzoek gepubliceerd, waaruit een overwegend positief beeld van de kwaliteit van het onderwijs naar voren kwam. Op een aantal punten bleek verbetering mogelijk; daarvoor werden aanbevelingen gedaan. In 2004 legde de UT de laatste hand aan de invoering van het bachelor-masteronderwijsmodel. Met name de nadere invulling van de masteropleidingen vroeg aandacht. Het positieve advies over een tweejarige researchmaster op maatschappijwetenschappelijk gebied vormde een bekroning van de inspanningen van de UT op dit vlak. Bij de bacheloropleidingen mocht de UT in 2004 een bij haar profiel passende nieuwe loot aan de stam begroeten. Want na de realisatie in 2003 van een volwaardig aanbod van medische opleidingen op het kruisvlak van de technische en de maatschappijwetenschappen, zag in het verslagjaar wederom een opleiding met een brede technische en maatschappelijke oriëntatie het levenslicht: Advanced Technology. Met haar brede scope biedt deze bacheloropleiding een waaier aan doorstroommogelijkheden naar masters. Dit geldt met name ook de doorstroom naar masteropleidingen die in het verband van de drie technische universiteiten worden aangeboden dan wel in ontwikkeling zijn. Naast het graduate onderwijs vormden onderzoek en kennisvalorisatie de onderwerpen waarop de drie technische universiteiten in het verslagjaar hun samenwerking concreet gestalte gaven. Deze samenwerking moet leiden tot één Federatie van Technische Universiteiten in Nederland in 2010. Bij wijze van startschot hebben de drie technische universiteiten begin 2004 het Sectorplan Wetenschap & Technologie, “Slagkracht in innovatie”, aangeboden aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De beoogde federatie zal in onderwijs, onderzoek en kennisvalorisatie in 2010 tot de top van Europa dienen te behoren. De UT werkt hier uit volle overtuiging aan mee. Het streven van de UT naar nuttige toepassing van haar kennis in de samenleving, onder de noemer kennisvalorisatie, kreeg in 2004 stevige impulsen. Zo ging de tot dusver passieve houdstermaatschappij Holding Technopolis Twente een actieve rol vervullen in de bemiddeling tussen UTkennis en de vraag uit het bedrijfsleven en in het genereren van nieuwe bedrijvigheid. Fysiek krijgt dit onder meer gestalte in Kennispark Twente, dat rondom de UT-campus tot ontwikkeling wordt gebracht en in het verslagjaar formeel van start ging. De bestaande incubator bij onderzoeksinstituut MESA+ en de in het verslagjaar gestarte Tissue Engineering Business Accelerator zijn belangrijke exponenten van dit Kennispark, naast het reeds langer bestaande Bedrijfs Technologisch Centrum. De reorganisatie van de UT kwam in 2004 tot een afronding. Onderwijs en onderzoek hebben een versterkte inbedding gekregen in de vijf heringedeelde faculteiten en de zes zelfstandig aangestuurde onderzoeksinstituten. Deze onderzoeksinstituten bundelen het overgrote deel van de onderzoekscapaciteit van de UT. In het verslagjaar waren voor het eerst de twee maatschappijwetenschappelijke onderzoeksinstituten volwaardig actief, naast de vier technische. Met deze versterking van de primaire processen kan de UT nu niet alleen inspelen op de voortschrijdende internationalisering en toenemende concurrentie, tevens heeft zij de basis gelegd voor een verdere samenwerking en afstemming op nationaal niveau, met name in genoemde 3TU-federatie. De focus van de UT-onderzoeksstrategie op de instituten leidt tot kritische massa en excellentie. Deze betaalde zich in 2004 uit in omvangrijke toekenningen in het kader van Bsik, het programma ter versterking van de Nederlandse kennisinfrastructuur. Keerzijde van dit succes is de matchingsproblematiek. Bij nagenoeg elke externe onderzoekssubsidie wordt tegenwoordig een eigen bijdrage
7
van de betreffende universiteit verwacht. Het succes van Bsik legt derhalve voor vele jaren een groot beslag op UT-onderzoeksmiddelen. Dit beperkt de beleidsvrijheid en financiële ruimte van de UT op onderzoeksgebied. Oplossingen voor dit probleem zijn nog niet in zicht. Dit blijft het College van Bestuur grote zorgen baren. De UT dreigt, zoals aangekondigd door de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid in zijn advies “De prijs van succes”, aan het eigen succes ten onder te gaan. De vastgoedontwikkeling van de UT werd voortvarend gecontinueerd, zowel in de voorbereiding als de uitvoering van diverse grote renovatie- en nieuwbouwprojecten. Het verslagjaar kende twee mijlpalen. Zo werd begin 2004 het geheel gerenoveerde Cubicus, het door brand verwoeste voormalige TW/RC-gebouw, door UT-medewerkers weer in gebruik genomen. Dit was een zichtbare markering van de veerkracht waarmee de UT-gemeenschap in de nasleep van de brand heeft gewerkt aan herstel van de schade, in persoonlijk, beroepsmatig, huisvestelijk en financieel opzicht. De tweede mijlpaal betrof de externe financiering die in het verslagjaar voor de uitvoering van het Vastgoedplan kon worden aangetrokken. Daarmee is de voortgang van de vastgoedontwikkeling verzekerd, zij het dat structurele dekking van de hiermee samenhangende exploitatielasten nog niet is gerealiseerd. Hier blijft de onderbekostiging door de overheid een punt van zorg. Voor het College van Bestuur zelf was 2004 in de personele sfeer een bewogen jaar. Twee leden, voorzitter en rector magnificus prof. dr. F.A. van Vught en prof. mr. H.M. de Jong, namen afscheid na een ambtsperiode van acht, respectievelijk vier jaar (zie hieronder Uitgelicht, “Collegeleden nemen afscheid”). Op deze plaats past een woord van dank vanwege hun uitermate grote inzet voor de Universiteit Twente. Alles overziend is 2004 voor de UT-gemeenschap een goed jaar gebleken. Wederom zijn prestaties van formaat geleverd, door de hele universiteit en over de grenzen van de eenheden heen. Daarbij kenmerkte het overleg met de medezeggenschap zich telkens door een constructieve houding. Het vernieuwde College van Bestuur wil in 2005 op dit fundament graag voortbouwen aan een verdere versterking van de UT. Het Jaarverslag verschijnt dit jaar wederom zowel op internet als cd-rom. Deze wijze van presenteren past ons inziens uitstekend bij het ondernemende en maatschappijgerichte ICT-profiel van de UT. Daarmee beogen wij u een nog beter beeld van het reilen en zeilen van de UT te geven. Om de samenhang in de uiteenlopende activiteiten te benadrukken, kent het e-Jaarverslag dit jaar voor de tweede keer een verbindend thema. Was dat vorig jaar kennisvalorisatie, dit keer is het thema “zorg & technologie”. In het “papieren” jaarverslag vindt u dit thema op diverse plaatsen terug. Wij hopen u met de elektronische en thematische verslaglegging nog beter van dienst te zijn en wensen u veel lees- en kijkplezier. Wij danken alle medewerkers voor hun grote betrokkenheid en inzet, die bepalend zijn voor de prestaties en positionering van onze universiteit. Enschede, mei 2005 Het College van Bestuur drs. H.W. te Beest, voorzitter ad interim prof. dr. W.H.M. Zijm, rector magnificus
8
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
0 Algemeen
Uitgelicht Collegeleden nemen afscheid De laatste maanden van het verslagjaar stonden voor het College van Bestuur mede in het teken van het naderende afscheid van twee van zijn leden. Prof. dr. F.A. van Vught trad begin 1997 aan als rector magnificus van de UT. In zijn tweede rectoraatstermijn was hij tevens voorzitter van het College van Bestuur. Tijdens zijn ambtsperiode onderging de UT, mede op zijn instigatie, grote veranderingen. Zo liep de UT voorop met de inzet van informatie- en communicatietechnologie in haar onderwijs en werd het Major-minormodel in het onderwijs ingevoerd. Nieuwe opleidingen als Advanced Technology, Bedrijfskunde, Biomedische Technologie, Gezondheidswetenschappen, Industrieel Ontwerpen, Psychologie en Technische Geneeskunde gaven het UT-profiel nieuwe accenten. Het onderzoek werd geconcentreerd in een beperkt aantal, internationaal gerenommeerde, onderzoeksinstituten. Gedurende zijn rectoraat toonde Van Vught een grote persoonlijke betrokkenheid bij de studenten. Zo was hij pleitbezorger voor meer bestuursverantwoordelijkheid van studenten voor de studentenvoorzieningen, hetgeen vijf jaar geleden werd geconcretiseerd in de Student Union. De rector greep onder meer zijn jaarlijkse redes bij de opening van het academisch jaar aan om zijn visie op het hoger onderwijs uiteen te zetten; zo hamerde hij op het belang van een brede academische vorming. Ook deed hij regelmatig landelijk van zich spreken, zoals in de besprekingen tussen de drie technische universiteiten over vergaande samenwerking. In 2003 werd hij benoemd tot lid van het Innovatieplatform onder voorzitterschap van premier Balkenende. Van Vught sloot zijn rectoraat eind 2004 af met een diesrede over de toenemende concurrentie tussen de Europese universiteiten en de noodzaak tot verdere profilering. De uitstekende concurrentiepositie van de UT is zonder twijfel mede te danken aan zijn niet aflatende inzet voor de universiteit en de regio. De waardering daarvoor culmineerde in een koninklijke onderscheiding: Van Vught werd benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Prof. mr. H.M. de Jong trad in 2001 aan als lid van het College van Bestuur. De Jong begon als portefeuillehouder onderwijs en nam later ook de portefeuille personeel & organisatie onder zijn hoede. Mijlpalen tijdens zijn ambtsperiode waren de grote onderwijsvernieuwingen die de UT de afgelopen jaren heeft doorgevoerd, Major-minor en bachelor-master. Daarnaast was De Jong eerstverantwoordelijke voor de reorganisatie van de UT. Deze was bedoeld om te komen tot een herindeling van faculteiten, een zelfstandige aansturing van onderzoeksinstituten en een herstructurering van de dienstverlening. De reorganisatie was mede ingegeven door de financiële problematiek als gevolg van rijksbezuinigingen. Zowel de onderwijsvernieuwing als de reorganisatie waren onderwerpen die in het bestuur, de medezeggenschap en de gehele UT-gemeenschap veel discussie opriepen, maar uiteindelijk op een groot draagvlak konden rekenen. Waardering was er onder meer voor de betrokken en toegankelijke bestuursstijl van De Jong en diens uiterste en geslaagde inspanning om gedwongen ontslagen te voorkomen bij de reorganisatie. Eind 2004 nam De Jong afscheid.
9
De Universiteit Twente Missiestatement De Universiteit Twente is een ondernemende research-universiteit De Universiteit Twente (UT) richt zich op onderwijs van excellente kwaliteit, op onderzoek van erkend internationaal niveau en op hiervan afgeleide activiteiten die een stimulans vormen voor de economische en sociale omgeving – in het bijzonder Twente, Noordoost-Nederland en de Euregio. Het karakter van de UT komt tot uiting in strategische netwerken met publieke en private partners, in een campus waar academische vorming een centrale plaats inneemt, en in een ontwerpgerichte oriëntatie in onderwijs en onderzoek. Deze missie laat zich als volgt vertalen in strategische doelen: • Het beoogde onderwijs van excellente kwaliteit ◊ stelt studenten in staat uitdagingen te vinden die zij zoeken; ◊ kenmerkt zich door academische vorming; ◊ is ingericht volgens moderne onderwijskundige inzichten; ◊ beantwoordt aan de wisselende eisen die de arbeidsmarkt stelt; ◊ voldoet aan internationaal aanvaarde kwaliteitsnormen. •
Het beoogde onderzoek van erkend internationaal niveau – op een aantal gebieden resulterend in toponderzoek in speerpuntprogramma’s – ◊ draagt bij aan technologische en maatschappelijke innovatie; ◊ is multidisciplinair van aard en wortelt in disciplinaire kennisdomeinen; ◊ komt tot stand in een intensief samenspel met publieke en private actoren in de samenleving; ◊ biedt ruimte voor nieuwe, potentieel kansrijke aandachtsgebieden; ◊ is georganiseerd in flexibele structuren die relatief snelle aanpassingen mogelijk maken.
Profiel De Universiteit Twente, opgericht in 1961, is een ondernemende universiteit. De term ondernemende universiteit staat internationaal voor een moderne universiteit die academische expertise en vorming koppelt aan maatschappelijke betrokkenheid en toepassingsgerichtheid. De UT onderscheidt zich door het samenbrengen van technische en maatschappijwetenschappen in zowel onderwijs als onderzoek, gericht op innovatie. De UT streeft naar onderwijs van excellente kwaliteit, dat zich kenmerkt door breedte, flexibiliteit en aansluiting bij de arbeidsmarkt. Het nieuwe bachelor-masterkwalificatiesysteem leidt tot een onderwijsaanbod dat internationaal herkenbaar is. Hierbij legt de bachelor een brede academische basis en zorgt de master voor verdieping en specialisatie. Typerend voor de UT is een breed aanbod van minors. Dit biedt studenten een grote vrijheid om gedurende de basisopleiding hun afstudeerspecialisatie te combineren met een samenhangend onderwijspakket in een andere discipline. Om in het onderwijs een optimaal leerproces te bereiken, gebruikt de UT probleemgestuurde werkvormen en maakt zij tevens intensief gebruik van de moderne informatie- en communicatietechnologie. Met de nieuwe opleidingen Gezondheidswetenschappen en Technische Geneeskunde in “full swing”, naast de gevestigde opleiding Biomedische Technologie, geeft de UT een geheel eigen invulling aan de interactie tussen technische en maatschappijwetenschappen, rond het thema “zorg & technologie”. De UT is de enige campusuniversiteit in Nederland. De campus is een uitstekend instrument om zowel de academische en persoonlijke vorming als ook de ondernemingszin van de UT-studenten te bevorderen. Onder de vlag van de Student Union, het geheel van studenten en studentenorganisaties, dragen de studenten hun eigen verantwoordelijkheid voor het bestuur en beheer van de studentenvoorzieningen op en rond de campus, en voor de stimulering van het studentenondernemerschap.
10
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
0 Algemeen
De UT streeft naar onderzoek van topniveau dat een bijdrage kan leveren aan maatschappelijke en technologische vernieuwingen. Het gaat hier om de productie van kennis, waarin grenzen tussen verschillende vakgebieden vervagen en waarin het oude onderscheid tussen fundamenteel en toegepast onderzoek zijn relevantie verliest. Onderzoeksthema’s waaraan de UT eerste prioriteit geeft, zijn in de technische wetenschappen: nanotechnologie, procestechnologie en mechanica, informatie- en communicatietechnologie, en biomedische technologie. In de maatschappijwetenschappen ligt de prioriteit bij governance studies en gedragswetenschappelijk onderzoek. De UT kent als ondernemende universiteit een uitgesproken maatschappijgerichte opstelling. Deze externe oriëntatie uit zich in diverse vormen. Zo wordt in onderwijs en onderzoek veel nadruk gelegd op internationalisering. Dit blijkt onder meer uit het aanbieden van Engelstalige masteropleidingen en de participatie in een groot aantal internationale samenwerkingsverbanden met buitenlandse universiteiten, waaronder diverse Europese Networks of Excellence. Een ander blijk van een maatschappijgerichte opstelling is het intensieve gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs en de accentuering van ICT als een van de speerpunten van het onderzoek. Het streven naar een nuttig gebruik van kennis in de samenleving staat bij de UT hoog in het vaandel en is nauw verbonden met de primaire processen onderwijs en onderzoek. Zij tracht die zogeheten kennisvalorisatie onder meer te bevorderen door kennisoverdracht naar het bedrijfsleven – in de vorm van programma’s voor levenslang leren, octrooien, licenties en spin-offondernemingen. Fysiek krijgt de kennisvalorisatie gestalte in het Kennispark Twente, dat op en rond de UT-campus wordt gerealiseerd in samenwerking met gemeente en provincie. Voorts heeft de UT een grote inbreng in landelijke onderzoeksprogramma’s die zijn gericht op versterking van de Nederlandse kennisinfrastructuur. Uitgelicht Drie UT’ers in De Jonge Akademie van de KNAW Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst, moet het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen hebben gedacht bij zijn initiatief tot oprichting van De Jonge Akademie. Zo bezien heeft de UT toekomst, want drie jonge senior-onderzoekers van de UT werden in november 2004 benoemd tot lid van De Jonge Akademie, samen met 37 collega’s van andere universiteiten. De KNAW wil de jonge leden aanmoedigen visies te ontwikkelen op de toekomst van hun eigen en aangrenzende vakgebieden, en op het te voeren wetenschapsbeleid, opdat zij zich kunnen kwalificeren voor het lidmaatschap van de “senior” Akademie. De UT, die technische en maatschappijwetenschappen weet te verbinden in onderwijs en onderzoek en beschikt over multidisciplinaire onderzoeksinstituten, blijkt dergelijk talent in huis te hebben. De drie UT’ers in De Jonge Akademie zijn dr. ir. J.W.M. Hilgenkamp (onderzoeksinstituut MESA+, universitair hoofddocent vakgroep Lage Temperaturen, faculteit Technische Natuurwetenschappen; in 2005 benoemd tot hoogleraar), prof. dr. S.J.M.H. Hulscher (onderzoeksinstituut IMPACT, hoogleraar waterbeheer in het bijzonder de watersystemen, faculteit Construerende Technische Wetenschappen) en prof. dr. L. Kuipers (onderzoeksinstituut MESA+, hoogleraar nanofotonische structuren, faculteit Technische Natuurwetenschappen; tevens werkzaam bij onderzoeksinstituut AMOLF in Amsterdam). Alle drie waren ze op het moment van hun benoeming 37 jaar.
11
Streefwaarden De Universiteit Twente heeft haar missie neergelegd in het Instellingsplan 2000-2005 en heeft die nader uitgewerkt in een gewenst profiel, zoals hierboven beschreven. Vervolgens is dit profiel concreet vertaald in een koers voor de komende jaren, met streefwaarden voor de kernactiviteiten onderwijs en onderzoek (zie het kader, “Streefwaarden Instellingsplan 2000-2005”). In 2002 heeft een zogeheten mid-term review plaatsgevonden, op grond waarvan deze koers waar nodig is bijgesteld. In de navolgende hoofdstukken wordt de gerealiseerde performance van de universiteit in 2004 getoetst aan de streefwaarden uit het Instellingsplan. Inmiddels werkt de UT aan de vaststelling van het nieuwe Instellingsplan 2005-2010.
Streefwaarden Instellingsplan 2000-2005 Onderwijs • Instroom eerstejaarsstudenten stijgt met 5% per jaar. • Studierendement stijgt naar 65%. • Invoering kwaliteitszorgsysteem beoogt accreditatie van alle opleidingen in 2005. Onderzoek • Wetenschappelijke jaarlijkse output stijgt tot 3,75 promotie per hoogleraar en 1,25 gerefereerde publicatie per fulltime equivalent onderzoeker. • Tweedegeldstroombaten stijgen tot 6% van de totale baten en de verdiencapaciteit (tweede- en derdegeldstroombaten als percentage van eerstegeldstroomtoewijzing) stijgt naar 50%. • Portfoliomethodiek voor selectie van speerpunt- en kansrijke onderzoeksprogramma’s wordt ingevoerd.
Verantwoording cijfers In dit jaarverslag rapporteert de UT een groot aantal performance-indicatoren. De streefwaarden zijn afgeleid uit het Instellingsplan 2000-2005. De begrote bedragen die in de hoofdstukken 1 en 2 worden vermeld, betreffen de centrale stimuleringsmiddelen en strategische budgetten. Met de invoering van het bachelor-mastermodel veranderen de definities van enkele performanceindicatoren voor onderwijs. Dit bemoeilijkt in de huidige overgangsfase de vergelijking van cijfers over verschillende jaren. Inmiddels is een nieuw stelsel van indicatoren in ontwikkeling.
12
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
0 Algemeen
UT-faculteiten en hun opleidingen Faculteiten • Bedrijf, Bestuur en Technologie (BBT) • Construerende Technische Wetenschappen (CTW) • Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica (EWI) • Gedragswetenschappen (GW) • Technische Natuurwetenschappen (TNW) Opleidingen a Bacheloropleidingen • Advanced Technology • Bedrijfsinformatietechnologie • Bedrijfskunde • Bestuurskunde • Biomedische Technologie • Chemische Technologie • Civiele Techniek (& Management) • Educational Design, Management & Media • Elektrotechniek • Gezondheidswetenschappen • Industrieel Ontwerpen • Informatica • Psychologie • Technische Bedrijfskunde • Technische Geneeskunde • Technische Natuurkunde • Telematica • Toegepaste Communicatiewetenschap • Toegepaste Wiskunde • Werktuigbouwkunde Masteropleidingen • Applied Mathematics • Applied Physics • Biomedical Engineering • Business Administration • Business Information Technology • Chemical Engineering • Civil Engineering and Management • Communication Studies • Computer Science • Educational Science and Technology • Electrical Engineering • European Studies • Geoinformatics • Human Media Interaction • Industrial Design Engineering • Industrial Engineering and Management • Mechanical Engineering • Mechatronics • Nanotechnology • Philosophy of Science, Technology and Society • Psychology
13
• • • • a
Public Administration Science Education Social Science Education Telematics Betreft het feitelijke aanbod van bachelor- en masteropleidingen in 2004. Voor een actueel overzicht, zie www.utwente.nl.
UT-onderzoeksinstituten en hun programma’s •
BioMedisch Technologisch Instituut (BMTI) Weefselhersteltechnologie en regeneratieve geneeskunde Revalidatietechnologie Niet-invasieve diagnostische technieken
•
Centrum voor Telematica en Informatietechnologie (CTIT) A-Services Internet Building Blocks for Ubiquitous Computing and Communication Integrated Security and Privacy in a Networked World Natural Interaction in Computer-mediated Environments eHealth eProductivity
•
Institute for Behavioural Research (IBR) Veiligheid en gezondheid Arbeid en organisatie Kennis en onderwijs Communicatie en media
•
Institute for Governance Studies (IGS) Institutional Change Governance in a Complex Society Innovation and Governance Governance and Management of Science and Technology in Society Management of Innovation Water Management Construction Process Management
•
Institute of Mechanics, Processes and Control - Twente (IMPACT) Onderzoeksgebieden: Mechanics and Materials Multiphase Fluids Procestechnologie Strategische programma’s: Dispersed Multiphase Flows Micro- and Nanofluidics Samenwerkingsprojecten: Bubbles in Microfluidics Tire Noise Flow of Granular Matter in Thin Layers, Pipes and Open Channels Catalytic Flash Pyrolysis Heat and Mass Transfer in Micro- and Nano-structured Metallic Foams Transverse Reinforcement of Carbon Fibres for Structural Applications
•
MESA+ instituut voor nanotechnologie Advanced Photonic Structures Materials Science of Interfaces
14
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
-
0 Algemeen
Micro Chemical Systems Nanolink TeraHertz Signal Processing
Ondersteunende UT-diensten • • • • • • •
Bureau Communicatie (BC) Dienst Studentenvoorzieningen & Campus (DiSC) Dienstverlening Universitair Bestuur (DUB) Facilitair Bedrijf (FB) Financiële en Economische Zaken (FEZ) Informatietechnologie, Bibliotheek & Educatie (ITBE) Personeel, Arbeid & Organisatie (PA&O)
Organisatieschema
Raad van Toezicht
College van Bestuur
Universitair
Management Team
Faculteiten
Onderzoeksinstituten
Diensten
Uitgelicht Samenwerking drie technische universiteiten krijgt gestalte Begin 2004 hebben de drie technische universiteiten (Delft, Eindhoven en Twente) het Sectorplan Wetenschap & Technologie, “Slagkracht in innovatie”, aangeboden aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Daarin geven de drie TU’s aan dat zij in 2010 samen één Federatie van Technische Universiteiten in Nederland willen vormen. De beoogde federatie zal in onderwijs, onderzoek en kennisvalorisatie in 2010 tot de top van Europa dienen te behoren. Daartoe zal een ingrijpend proces van afstemming en samenwerking plaatsvinden en zullen gezamenlijk nieuwe initiatieven worden ontplooid. Eind 2004 hebben de collegevoorzitters van de drie technische universiteiten in twee notities uiteengezet hoe zij tot een federatie willen komen. De minister van OC&W heeft daarop de drie TU’s ter uitvoering van drie concrete projecten een impulssubside van 6 miljoen euro toegezegd. In de federatie in opbouw wordt het graduate-onderwijs in de 3TU Graduate School gecoördineerd, het onderzoek in het 3TU Institute of Science & Technology en de kennisvalorisatie in het 3TU Innovation Lab.
15
Doelstellingen van de 3TU Graduate School zijn het vergroten van de aantrekkelijkheid van het bètaen techniekonderwijs en het bewerkstelligen van macro-doelmatigheid. Dat moet resulteren in verhoging van de studenteninstroom en verbetering van het studierendement. Inmiddels zijn voorstellen uitgewerkt voor gezamenlijke projecten inzake: de opbouw van de Graduate School; afstemming op het gebied van het onderwijsaanbod; verbetering van de aansluiting vanuit het VWO en het HBO; kwaliteitszorg en accreditatie; doorstroom in de bachelor-masterstructuur; en internationalisering. Voorts is een start gemaakt met het gezamenlijk ontwikkelen van zes landelijke masteropleidingen: Nanoscience and -technology, Embedded Systems, Systems and Control, Sustainable Energy Technology, Construction Management and Engineering, en Science Education (and Communication). Voor een aantal van genoemde projecten is een bijdrage uit bovengemelde impulssubsidie toegekend. Daarnaast zijn verschillende projecten ingediend in het kader van regelingen als “Ruim baan voor talent” en het Deltaplan Bèta & Techniek, waaronder de Bètabeurzen, om in 3TU-verband experimenten te kunnen uitvoeren. Het 3TU Institute of Science & Technology heeft tot doel door coördinatie en focussering een grotere doelmatigheid in het onderzoek te realiseren en bij de ontwikkeling en versterking van onderzoekszwaartepunten tot afstemming te komen. In het verslagjaar is onder meer gesproken over de afstemming van het onderzoek, te beginnen met een pilot bij de (sub)faculteiten Elektrotechniek en Werktuigbouwkunde van de drie TU’s. Voorts was aan de orde een verkenning van de mogelijkheden voor verdere programmatische samenwerking, aansluitend bij de door het kabinet aangewezen sleutelgebieden. Aangaande onderzoeksvisitaties is besloten deze gezamenlijk te organiseren, te beginnen met Elektrotechniek in 2005, en zijn nadere afspraken gemaakt over een gemeenschappelijk protocol en een gezamenlijk tijdschema. Voorts is besloten de rapporten van visitatiecommissies als input te gebruiken voor afspraken over versterking van de afstemming en focussering in het onderzoek. Een klein deel van de eerder genoemde impulssubsidie, aangevuld met een subsidie van het ministerie van Economische Zaken, is bedoeld voor drie projecten op onderzoeksgebied: • een “landkaart” van het onderzoek aan de drie TU’s in samenhang met het gerelateerde onderzoek in het bedrijfsleven, de algemene universiteiten, de Grote Technologische Instituten, TNO en andere instituten; • een kwaliteitsmonitor om onderzoeksindicatoren frequenter in beeld te brengen dan nu in de zesjaarlijkse cycli van de visitaties gebeurt (het streven is elke twee jaar); • omgevingsanalyses van de onderzoeksgebieden waarop de drie TU’s programmatische samenwerking met het bedrijfsleven nastreven. Het 3TU Innovation Lab moet een voorbeeldfunctie gaan vervullen in Europa op het gebied van de kennisvalorisatie. Inmiddels zijn de eerste afspraken gemaakt tussen de drie TU’s over onderlinge afstemming, betreffende de profilering van kennisvalorisatie aan elk van de drie instellingen onder de naam Innovation Lab. Voorts zijn gelijkvormige octrooiregelingen en regelingen voor de ondersteuning van technostarters overeengekomen. Ter versterking van de gezamenlijke ontwikkeling van activiteiten worden er drie experimenten gestart: in Eindhoven op het gebied van technostarters, in Delft voor het grootbedrijf en in Twente voor het midden- en kleinbedrijf. Naar verwachting verschijnt in 2005 een 3TU-handboek op het gebied van kennis en exploitatie van kennis en zullen er diverse cursussen starten. In de tweede helft van 2004 is er intensief contact geweest met het ministerie van EZ, onder meer over de ontwikkeling van kansenzones, de oprichting van een 3TU-leerstoel op het gebied van internationaal ondernemerschap (met ondersteuning van Technologiestichting STW) en de ondersteuning van de verschillende experimenten. Naar verwachting leidt dit in 2005 tot nieuwe projecten.
16
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
0 Algemeen
Samenstelling bestuurlijke organisatie In 2004 was de samenstelling van de belangrijkste universitaire bestuurs- en adviesorganen als volgt. Raad van Toezicht • E.A. van Amerongen (voorzitter) • drs. H.J. van Essen • ir. F.W.L.R.J.M. Sevenstern (tot 1-5-2004) • J.F. Sistermans • mr. W. Sorgdrager • drs. W.G. van Velzen (per 1-5-2004) College van Bestuur • prof. dr. F.A. van Vught, rector magnificus, tevens voorzitter en portefeuillehouder onderzoek en vastgoed • drs. H.W. te Beest, portefeuillehouder financiën en kennisvalorisatie • prof. mr. H.M. de Jong, portefeuillehouder onderwijs en personeel & organisatie, tevens vicevoorzitter Universitair Management Team Het Universitair Management Team (UMT) bestaat uit het College van Bestuur, de decanen van de faculteiten en de wetenschappelijk directeuren van de onderzoeksinstituten. In het UMT vindt overleg plaats over alle onderwerpen van strategisch belang. In 2004 waren de faculteitsdecanen en wetenschappelijk directeuren: • prof. dr. W.G.M. Agterof, wetenschappelijk directeur Institute of Mechanics, Processes and Control - Twente (per 1-2-2004) • prof. dr. P.M.G. Apers, wetenschappelijk directeur Centrum voor Telematica en Informatietechnologie • prof. dr. ir. A. Bliek, decaan faculteit Technische Natuurwetenschappen • prof. dr. H.W.A.M. Coonen, decaan faculteit Gedragswetenschappen (per 1-7-2004) • prof. dr. J. Feijen, wetenschappelijk directeur BioMedisch Technologisch Instituut • prof. dr. C.A.W. Glas, wetenschappelijk directeur Institute for Behavioural Research (per 1-2-2004) • prof. dr. ir. H.J. Grootenboer, decaan faculteit Construerende Technische Wetenschappen • prof. dr. ir. D.N. Reinhoudt, wetenschappelijk directeur MESA+ • prof. dr. W. van Rossum, decaan faculteit Bedrijf, Bestuur en Technologie (tot 1-9-2004), en wetenschappelijk directeur Institute for Governance Studies (per 1-9-2004, daarvoor waarnemend) • prof. dr. ir. H. Tijdeman, wetenschappelijk directeur Institute of Mechanics, Processes and Control - Twente (tot 1-2-2004) • prof. dr. B.E. van Vucht Tijssen, interim-decaan faculteit Gedragswetenschappen (tot 1-7-2004), en interim-decaan faculteit Bedrijf, Bestuur en Technologie (per 1-9-2004) • prof. dr. W.H.M. Zijm, decaan faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica Medezeggenschap Goed functionerende medezeggenschap is van groot belang voor de universiteit. Medezeggenschap vraagt actieve participatie van de leden en interactie met de universitaire gemeenschap. De UT kent medezeggenschapsorganen op verschillende niveaus, ieder met eigen bevoegdheden. De Universiteitsraad (UR) voert als het centrale medezeggenschapsorgaan regelmatig overleg met het College van Bestuur. Het overleg op decentraal niveau wordt gevoerd door de faculteitsraden, instituutsraden en dienstraden, met respectievelijk de betreffende decaan, wetenschappelijk directeur of dienstdirecteur. De leden van de UR en van de faculteitsraden en dienstraden worden rechtstreeks gekozen, die van de instituutsraden daarentegen worden benoemd door de UR op gezamenlijke voordracht van de bij het instituut betrokken faculteitsraden (instituutsraden zijn formeel bijzondere adviescommissies van de UR). De Universiteitsraad bestaat uit achttien leden, negen uit de personeelsgeleding en negen uit de studentengeleding. In de UR zijn drie partijen vertegenwoordigd: Campus Coalitie (CC), Democraten Drienerlo (DD) en UReka. De zittingstermijn voor de studenten is een jaar en voor de personeelsleden twee jaar; de termijn loopt van september t/m augustus.
17
In 2004 bestond de personeelsgeleding uit: • Hanneke Becht (CC) • Jann van Benthem (DD), tot september 2004 • Gert Brinkman (CC) • Willem Bulter (CC), tot september 2004 • Frans Houweling (CC) • Dick Meijer (CC) • Bernadette Pol (CC), vanaf september 2004 • Herman Poorthuis (CC), vanaf september 2004 • Geerten Schrama (CC), voorzitter • Willemien Wallinga-de Jonge (DD), tot september 2004 • Herbert Wormeester (CC) • Rutger IJzermand (CC), vanaf september 2004 De studentgeleding bestond uit: 2003/2004 • Edwin Berends (UReka) • Tim Boersma (DD) • Jeroen Borggreve (UReka), vice-voorzitter • Liesbeth Hartsuiker (UReka) • Aletha Huisman (UReka) • Laurens Krol (UReka) • Dick van Rijn (CC) • Ronald Vinke (UReka) • Hylke Wispels (UReka)
2004/2005 • Gerard Bijleveld (UReka), vice-voorzitter • Casper Bosschaart (UReka) • Lodewijk Bouwman (CC) • Jonathan Brugge (UReka) • Maike van Doorn (UReka) • Matthijs Girisch (UReka) • Judith van der Mark (UReka) • Floris Waals (DD) • Paul Zuurbier (UReka)
Student Union De Student Union is het overkoepelend orgaan van sport-, cultuur-, studie- en gezelligheidsverenigingen aan de UT en heeft sinds 2003 een beleidsbepalende rol ten aanzien van de studentenvoorzieningen. De bestuurssamenstelling was in het verslagjaar als volgt. Januari 2004 • Tsjalling Hofstra, accommodatie en financiën • Menno Kunst, externe betrekkingen • Floor Saris, commercie en internationalisering • Maarten Verkerk, voorzitter, beleid & strategie en personeel & organisatie • Ruben Visser, interne betrekkingen en PR & communicatie • Nina Wessels, onderwijs & activisme Februari-augustus 2004 • Dirk Denef, accommodatie en financiën • Menno Kunst, externe betrekkingen • Marlous Reijs, commercie en internationalisering • Floor Saris, voorzitter, beleid & strategie en personeel & organisatie • Ruben Visser, interne betrekkingen en PR & communicatie • Nina Wessels, onderwijs & activisme September-december 2004 • Jeroen Borggreve, voorzitter, beleid & strategie en personeel & organisatie • Dirk Denef, accommodatie en financiën • Arjen Hartman, externe betrekkingen • Wout van der Heijden, studentenvoorzieningen en internationalisering • Elianne Leeffers, onderwijs & activisme • Marlous Reijs, commercie en PR & communicatie
18
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
0 Algemeen
Uitgelicht UT prominent vertegenwoordigd in Regionaal Innovatieplatform Eind 2004 werd het Regionaal Innovatieplatform Twente geïnstalleerd. Met het platform wil initiatiefnemer provincie Overijssel Twente als toptechnologische regio op de kaart zetten. De provincie draagt daartoe de komende drie jaar in totaal 900.000 euro bij. Voorzitter van dit Twentse innovatieplatform is W. Meijer, voormalig staatssecretaris en bestuurder van de Rabobank. De UT is in het platform prominent vertegenwoordigd, in de personen van drs. H.W. te Beest, voorzitter ad interim van het College van Bestuur, en prof. dr. G.P. Vooijs, trekker van de nieuwe opleiding Technische Geneeskunde. Prof. dr. F.A. van Vught, voormalig rector magnificus van de UT, is ook lid van het platform. Tot de in totaal veertien leden behoren voorts de bestuursvoorzitters van bedrijven als Thales Nederland, Grolsch, Koninklijke Ten Cate en Urenco Nederland, en instellingen als Saxion Hogescholen en Medisch Spectrum Twente. Het kennisintensieve midden- en kleinbedrijf wordt vertegenwoordigd door UT-alumnus dr. ir. D.A. Schipper, winnaar van de Van den Kroonenbergprijs voor jong ondernemerschap in 2002. Het platform zet zich in voor erkenning, ontwikkeling en economische structuurversterking van de regio Twente. De vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, kennisinstellingen en landelijke netwerken brengen hun contacten en kennis in, stimuleren samenwerking en dragen Twente uit. In 2005 werkt het innovatieplatform haar opdracht verder uit. Twente streeft ernaar om door het landelijk Innovatieplatform (waarvan oud-UT-rector Van Vught eveneens deel uitmaakt) erkend te worden als een van de belangrijkste gebieden voor technologische vernieuwing.
19
Vijf jaren Universiteit Twente in kengetallen Kwantitatieve indicatoren
Eenheid
Aantal ingeschreven studenten Aantal aio’s, twaio’s en oio’s Aantal eerstejaars (incl. Masterinstroom) Marktaandeel eerstejaars
%
Aantal diploma’s volledig traject
a
2000
2001
2002
2003
2004
5888
6156
6594
7058
7357
458
507
574
627
703
1348
1436
1513
1619
1813
27
27
15
15
15
748
698
659
746
836
Propedeuserendement na 3 jaar
%
61
59
63
59
63
Doctoraalrendement na 7 jaar
%
68
80
73
73
69
17,40
19,65
17,67
20,60
24,11
96
127
122
144
136
1,86
2,43
2,58
2,61
2,47
640
952
884
857
935
0,91
1,17
1,07
1,02
1,02
25
27
26
30
23
Fte
2333
2380
2365
2371
2392
Gemiddelde leeftijd personeel
Jaar
39,6
39,4
39,6
39,5
39,5
Gemiddelde duur dienstverband
Jaar
9,6
9,2
9,4
9,1
9,0
Exploitatieresultaat
M€
-0,9
-10,3
-10,9
5,4
9,4
Netto Rijksbijdrage
M€
121,3
123,4
130,0
164,1
160,5
Collegegelden
M€
7,1
7,6
8,1
11,5
11,9
Tweedegeldstroombaten nationaal (incl. OHW )
M€
12,6
15,3
17,2
19,6
22,6
Tweedegeldstroombaten internationaal (incl. OHW)
M€
4,2
4,4
6,3
8,1
6,6
Derdegeldstroombaten (incl. OHW)
M€
23,9
25,8
27,1
28,0
35,6
Personele lasten
M€
121,8
131,4
144,8
158,9
161,5
%
34
35
33
36
35
Bedrijfsreserve (incl. egalisatierekening)
M€
127,7
117,5
106,6
128,7
141,0
Werkkapitaal
M€
22,3
11,1
12,9
12,7
9,0
1,5
1,3
1,2
1,2
1,1
0,71
0,69
0,54
0,51
0,55
Ratio studenten / staf Aantal promoties Promoties per hoogleraar
b
1/Fte
Aantal gerefereerde publicaties Ratio gerefereerde publicaties / staf
1/Fte
Aantal ontwerperdiploma’s Aantal personeelsleden
Financiële indicatoren
c
d
Overige lasten (in percentage totale lasten)
Current Ratio Solvabiliteit a b c d
Voorheen doctoraal, nu bachelor + master. Een (voltijds)hoogleraar telt voor 0,4 fte (= onderzoekscapaciteit van een hoogleraar). Vanaf 2003 inclusief ITC. OHW = onderhanden werk.
20
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
0 Algemeen
Prijzen en onderscheidingen In het verslagjaar 2004 zijn verschillende prijzen en onderscheidingen toegekend aan leden van de UT-gemeenschap: Koninklijke onderscheidingen Officier in de Orde van Oranje-Nassau aan prof. dr. F.A. van Vught, bij zijn afscheid als rector magnificus en voorzitter van het College van Bestuur, vanwege zijn bestuurlijke kwaliteiten, zijn verdiensten voor de UT en zijn uitzonderlijke inzet voor de regio. Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw aan prof. dr. J. Greve vanwege zijn wetenschappelijke en bestuurlijke inzet, gedurende meer dan twintig jaar, voor de universiteit. Ridder in de Orde van Oranje-Nassau aan dr. ir. P.J.M. van der Hoogt vanwege zijn inzet voor de aantrekkelijkheid van het technisch-wetenschappelijk onderwijs en onderzoek en voor het culturele leven op de campus en in de regio. Leading international expert in educational communications and technology award door het Educational Media and Technology Yearbook aan prof. dr. B.A. Collis vanwege haar grote bijdrage aan de ontwikkeling van e-learning en de toepassing van computers en internet in het onderwijs. Koninklijke/Shellprijs 2004 aan prof. dr. ir. W.P.M. van Swaaij vanwege zijn pionierswerk aan omzettingstechnologieën voor biomassa. Dissertatieprijs 2003 van de Vereniging voor Onderwijsresearch (VOR) aan dr. M. van Woerkom voor de wijze waarop zij haar researchmodel had uitgewerkt in haar in een glanzend transparante stijl geschreven proefschrift. Backer Prijs 2004 door de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereeniging (KNCV) aan dr. X.M. Li voor het beste proefschrift op het gebied van de organische chemie. Dirk Jacob Veegens Prijs 2004 door Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen aan dr. M.J.M. Hoogenboom voor zijn proefschrift over de verzuiling in Nederland voor de Tweede Wereldoorlog. Nationale ICT Award categorie Overheid/non-profit aan prof. dr. A.J.M. de Jong voor de ZAP-methode (Zeer Actieve Psychologie), waarmee psychologiestudenten snel experimenten kunnen uitvoeren. European Academic Software Award 2004 eveneens aan prof. dr. A.J.M. de Jong voor de ZAP-methode. Unilever Researchprijs 2004 aan ir. W.B.J. Hakvoort voor zijn afstudeeronderzoek aan lasrobots. Fortis Award aan A. Zilber, MSc voor zijn afstudeeronderzoek naar prijsvorming voor opties. Newcom Scriptieprijs 2004 aan drs. A. Voet voor haar scriptie over de rol van leiderschapscommunicatie bij het vergroten van de betrokkenheid van medewerkers bij hun organisatie. Kivi-Oost/UT-Prijs 2003 aan ir. T.H.F. Broens voor zijn stageverslag over draadloze monitoring van vitale lichaamsfuncties bij patiënten.
21
Altran Foundation Award 2004 aan het Nederlandse scholierenproject HiSparc, een initiatief van onder meer prof. dr. ing. B. van Eijk, omdat het een brug slaat tussen onderwijs en onderzoek. New Venture 2004, extra prijs voor ondernemerschap in kennisinstellingen, voor dr. Y.B. Udalov vanwege zijn voorstel voor het opzetten van een R&D-bedrijf dat apparatuur ontwikkelt voor detectie van kunststoflandmijnen. LiveWIRE Young Business Award regio Gelderland en Overijssel door Shell aan Vincent Hoogsteder, Thomas Osinga, Hans Schaap en Marcel van Veen vanwege het ondernemersplan voor hun bedrijf Student Solutions Twente. Van den Kroonenbergprijs 2004 voor jong ondernemerschap aan dr. H. van den Vlekkert van microsysteemtechnologisch bedrijf LioniX, vanwege zijn bijdrage aan het ondernemende karakter van de regio Twente. Marina van Damme-prijs ter stimulering van vrouwelijk ondernemerschap aan dr. L.E.I. Breymann. Omgekeerd reikte de UT onderscheidingen uit aan personen die van bijzondere betekenis waren voor de universiteit: Van den Kroonenbergpenning aan A. Hulshof, bij zijn afscheid als voorzitter van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente, vanwege zijn uitzonderlijke bijdrage aan de ontwikkeling van vele relaties tussen de Universiteit Twente en het bedrijfsleven in de regio. Erepenning van de Universiteit Twente aan ir. F.W.L.R.J.M. Sevenstern, oud-voorzitter van de Raad van Toezicht van de UT, voor zijn belangrijke bijdrage aan de verdere wetenschappelijke, culturele en sociale ontwikkeling van de UT.
Uitgelicht Innovatieve psychologiemethode valt twee keer in de prijzen De mede aan de UT ontwikkelde Zeer Actieve Psychologie-methode (ZAP) werd in het verslagjaar twee keer bekroond met een Award. In mei was dat de Nationale ICT-Award, een initiatief van het ministerie van Economische Zaken, en in september volgde de European Academic Software Award 2004. Medewerkers van de faculteit Gedragswetenschappen, onder leiding van hoogleraar Onderwijspsychologie prof. dr. A.J.M. de Jong, ontwikkelden de reeks korte interactieve computerprogramma’s om psychologiestudenten actief bij het onderwijs te betrekken. Commerciële erkenning viel de ZAPmethode eveneens ten deel. De Amerikaanse uitgeverij W.W. Norton heeft namelijk begin 2005 een internationale versie op de markt gebracht.
22
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
0 Algemeen
International Institute for Geo-information Science and Earth Observation Het “International Institute for Geo-Information Science and Earth Observation” is opgericht in 1950 en wordt aangeduid als het ITC vanwege de oorspronkelijke naam: International Training Centre for Aerial Survey. Het is het grootste instituut voor internationaal hoger onderwijs in Nederland. Het ITC is gespecialiseerd in het verzamelen, beheren en visualiseren van geo-informatie en in het geïntegreerd interpreteren van deze informatie. Het Instituut ondersteunt daarmee de ontwikkeling van beleid ten aanzien van het beheer van natuurlijke hulpbronnen. De wetenschappelijke aardobservatie maakt het mogelijk om besluiten te nemen die leiden tot een duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. Het ITC tracht een probleemgerichte toepassing van geo-informatietechnologie te stimuleren door middel van onderwijs, onderzoek en project services. Het ITC is een zelfstandige instelling, die opereert onder penvoerderschap van de Universiteit Twente. Het in Enschede gevestigde Instituut heeft een rechtstreekse relatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Ontwikkelingssamenwerking) en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Onderwijs Het ITC heeft een wetenschappelijke staf van circa 200 wetenschappers, verdeeld over 30 nationaliteiten. Sinds 1952 hebben meer dan 17.000 studenten uit ruim 160 landen met succes een opleiding afgesloten. Het ITC biedt graadverlenende (Master en Master of Science) en nietgraadverlenende (veelal kortlopende cursussen) opleidingen aan in Geoinformatics, Geo-information Management, Urban Planning and Land Administration, Natural Resources Management, Earth Resources and Environmental Geosciences en Water Resources and Environmental Management. De studenten zijn ervaren vakmensen en wetenschappers uit voornamelijk ontwikkelingslanden. Het ITC-onderwijsprogramma draagt op deze wijze bij aan de human resources development binnen productieorganisaties en onderwijs- en wetenschappelijke instituten in de ontwikkelingslanden. Om tegemoet te komen aan de toenemende vraag naar flexibiliteit in opleidingen, is het ITC samenwerkingsverbanden aangegaan met gerenommeerde buitenlandse organisaties en universiteiten in verschillende landen. Een deel van of het complete door het ITC geaccrediteerde opleidingspakket wordt door deze organisaties verzorgd. Gezamenlijke onderwijsprogramma’s zijn inmiddels geïmplementeerd in Bolivia, China, de Filippijnen, India, Iran, Nigeria, Zuid-Afrika en Tanzania. Het ITC organiseert regelmatig bijscholingscursussen voor alumni, zodat zij in staat zijn hun kennis en vaardigheden up-to-date te houden. Dit is een belangrijke taak als aanvulling op het reguliere cursusaanbod. Onderzoek Het ITC voert multidisciplinair en probleemgericht onderzoek uit ter ondersteuning van de onderwijsprogramma’s en project services. Stafleden van het Instituut verrichten onderzoek, evenals PhDkandidaten. Het ITC biedt onderzoeksmogelijkheden die in nauwe samenwerking met binnen- en buitenlandse universiteiten kunnen worden afgesloten met een doctoraat (PhD degree). Het werk van MSc-studenten is ook zoveel mogelijk gericht op de verschillende onderzoeksthema’s. Onderzoeksprojecten dragen bij aan een up-to-date vakkundigheid en zijn essentieel voor het verhogen van de onderwijskwaliteit van het ITC. Het Instituut (h)erkent de toenemende noodzaak van toegepast onderzoek dat zich toelegt op specifieke ontwikkelingsproblemen gerelateerd aan de tegenstrijdige belangen van de ontwikkeling van hulpbronnen en een duurzaam milieu. Project Services Het doorgeven van kennis door het ITC houdt ook project services in. Deze zijn ook gericht op ontwikkelingslanden. Project services zijn doorgaans een follow-up service voor alumni en hun organisaties of instituten. Meer dan 1.000 projecten zijn tot dusver afgerond. Het Instituut is momenteel betrokken bij een divers aanbod van projecten over de hele wereld. De meeste projecten zijn onderwijsgericht. Ze worden uitgevoerd door de wetenschappelijke afdelingen en gecoördineerd door het Bureau Marketing en Project Services. Het ITC is bekend bij alle grote internationale (projectgefinancierde) organisaties. Daarnaast werkt het Instituut nauw samen met een groot aantal instituten over de hele wereld. De samenwerking in verschillende projecten is in wederzijds belang.
23
1
Onderwijs
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
1 Onderwijs
De UT streeft naar onderwijs van excellente kwaliteit en een geleidelijke toename van de studentenaantallen. Al jaren zet de UT in op onderwijsvernieuwing en (inter)nationale samenwerking om de gewenste excellente kwaliteit te bereiken en te consolideren. Ook in 2004 wierpen de investeringen van de UT in kwaliteit en vernieuwing van onderwijs vrucht af: • De performancecijfers van het onderwijs, alsmede de diverse externe beoordelingen, vormden wederom een bevestiging van de toppositie van de UT. (1.1) • De nagenoeg voltooide invoering van het international erkende bachelor-masterkwalificatiesysteem vertaalde zich in een sterk toegenomen masterinstroom en bood gelegenheid voor diverse internationale initiatieven. Met een grootschalig tevredenheidsonderzoek onder bachelorstudenten bleef de aandacht van de organisatie gefocust op onderwijskwaliteit. (1.2.1) • De start van de opleiding Advanced Technology betekende een verdere versterking van het UTprofiel. (1.2.2) • De toepassing van ICT in het onderwijs kreeg een nadere strategische impuls. (1.2.3) • De samenwerking met andere onderwijsinstellingen werd geïntensiveerd, met name tussen de Universiteit Twente en de technische universiteiten van Delft en Eindhoven. (1.2.4) • De brede academische vorming van studenten kreeg een forse verdieping met de groei van de Student Union en tevens kwam er bestuurlijke helderheid over de stimulering van studentenondernemerschap. (1.2.5) • Het beleid voor kwaliteitszorg en accreditatie van bachelor- en masteropleidingen werd bekroond met een positief advies over een nieuwe maatschappijwetenschappelijke researchmaster. (1.2.6)
25
1.1
Performance
doelstelling realisatie
1.1.1
- aanbieden van onderwijs van excellente kwaliteit - vergroting van instroom 2003 propedeuserendement (%) doctoraalrendement (%) studierendement (%)
59 73 59
2004 realisatie 63 69 61
aantal eerstejaars (incl. masterinstroom) marktaandeel eerstejaars (%) jaarlijkse groei instroom (%)
1619 15 7
1813 15 12
2004 streefwaarde 68 87 64 1750 29 5
Cijfers
Het aantal ingeschreven studenten steeg in het verslagjaar tot 7357, een toename van bijna 300. Dit was conform de taakstelling in het Instellingsplan van de UT: een jaarlijkse toename van 300 ingeschreven studenten, tot een totaal van 7200 voor het academisch jaar 2004-2005. De instroom van eerstejaars nam toe met maar liefst twaalf procent, ruim boven de streefwaarde; zie Figuur 1.1. Deze toename kwam grotendeels voor rekening van de sterk stijgende masterinstroom. De UT richt haar studentenwerving in toenemende mate op instroom van aspirant-masterstudenten die elders een bacheloropleiding volgen, en beperkt zich daarbij niet tot Nederland. De internationale werving heeft een tweeledig doel: naast vergroting van de studenteninstroom is zij ook bedoeld om toekomstige PhD students (promovendi) te werven. Immers, met name de technische universiteiten in Nederland kennen al jaren het probleem van een achterblijvende instroom van Nederlandse promovendi. De wervingsinspanningen hebben resultaat; zo beloopt het aantal Chinese masterstudenten aan de UT inmiddels meer dan honderd. De gestage groei van het aantal ingeschreven studenten aan de UT is daarnaast ook toe te schrijven aan het feit dat de UT al jaren haar wervingsactiviteiten op moderne leest heeft geschoeid. Met middelen als de SchoolDisc, een cd-rom met “oude” eindexamenopgaven, en MySchoolSite heeft de UT een groot bereik onder VWO-leerlingen weten te realiseren. MySchoolSite omvat onder meer een elektronische leeromgeving, die dienst doet als digitaal hulpmiddel bij het maken van huiswerk, inclusief een e-mailservice, en een examendatabase. Het marktaandeel van de UT stabiliseerde zich op 15%. Dit cijfer geeft aan welk percentage van alle eerstejaars studerend aan in Nederland vergelijkbare opleidingen heeft gekozen voor de betreffende UT-opleiding. Doordat de UT in de afgelopen gestart is met opleidingen als Psychologie en Bedrijfskunde, die in Nederland grote aantallen eerstejaars trekken, is de markt van de UT onevenredig vergroot en is het marktaandeel navenant gedaald, waardoor het “oude” streefcijfer uit het Instellingsplan achterhaald is. Zo heeft Psychologie met 114 eerstejaars, hetgeen voor een dergelijke opleiding met een specifieke UT-signatuur een flink aantal is, een marktaandeel van nog geen 3%. Bij de analyse van de performance van het onderwijs bemoeilijkt de overgang naar de bachelormasterstructuur de vergelijking met voorgaande jaren; in sommige gevallen zijn definities aangepast. Zo omvat het aantal eerstejaars naast de instromende bachelorstudenten en externe masterstudenten, nu ook de studenten die van een bacheloropleiding aan de UT doorstromen naar een masteropleiding. In het Instellingsplan bedragen de streefwaardes voor het aantal eerstejaars initieel onderwijs en de masterinstroom 1450, respectievelijk 300. Het aandeel van nieuw instromende masterstudenten in het feitelijke aantal eerstejaars in het verslagjaar (1813) was 320. De bachelorinstroom bedroeg dus 1493, een lichte toename ten opzichte van het vorige jaar en nog boven de genoemde streefwaarde.
26
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
1 Onderwijs
Figuur 1.1. Aantallen studenten
8000 7000 6000
7357
7058
6583
5000 4000 3000 2000 1000
15
0
1813
1619
1513
2002
15 2003
1750 15
29
2004 realisatie
2004 streefwaarde
Ingeschreven studenten Totaal eerstejaars* Marktaandeel eerstejaars (%) * Gewijzigde definitie: het aantal eerstejaars is inclusief de (interne en externe) instroom in masteropleidingen: cijfers uit voorgaande jaren zijn daarvoor gecorrigeerd.
De diploma’s (zie Figuur 1.2) zullen in de komende jaren van doctoraal naar bachelor en master verschuiven. Er zijn nu, naast het vertrouwde propedeusediploma, drie typen diploma’s: volledig traject (voorheen doctoraal, nu bachelor + master), alleen bachelor (na behalen diploma vertrekt de bachelor) en alleen master (bachelordiploma is elders behaald). De eerste afzonderlijke bachelor- en masterdiploma’s zijn inmiddels uitgereikt, maar voor het vergelijken van de aantallen met voorgaande jaren is het nog te vroeg. Zowel het aantal propedeusediploma’s als het aantal diploma’s volledig traject vertoonde in het verslagjaar een flinke stijging. Figuur 1.2. Aantallen propedeusediploma’s en diploma’s volledig traject (voorheen alleen doctoraal, nu ook bachelor + master) 1000 900 800 700 600
906
888 790
836
746
659
500 400 300 200 100 0 2002
2003 Propedeuse
2004
Volledig traject
27
Genoemde verschuiving als gevolg van bachelor-master geldt ook voor de onderwijsrendementen (zie Figuur 1.3). Voor het bepalen van afzonderlijke bachelor- en masterrendementen is het eveneens nog te vroeg. De verschillende onderwijsrendementen lieten over de afgelopen jaren geen duidelijk trend zien. De gerealiseerde rendementen liggen onder de ambitieuze streefwaarden uit het Instellingsplan. Uiteraard streeft de UT verhoging van de rendementen na. Naast de reguliere inspanningen, onder meer door professionalisering van docenten, is enige jaren geleden een project “Reactivering stilstandstudenten” gestart naar aanleiding van alarmerende berichten eind vorige eeuw over grote aantallen studenten die weinig tot geen studievoortgang boekten. Begin 2004 werd dit project afgerond met een groot aantal aanbevelingen inzake onder meer de professionalisering van studentbegeleiding en ontwikkeling van een signalerend studentenvolgsysteem. In een vervolg hierop werd eind 2004 het project “Follow Me” gestart, een samenwerking in het kader van de Digitale Universiteit tussen de UT (als penvoerder) en de Vrije Universiteit Amsterdam, Saxion Hogescholen en Hogeschool Inholland. Doel van dit project is te onderzoeken wat er aan ICT-instrumentarium nodig is voor effectieve studentbegeleiding en leerrouteplanning op maat in een onderwijsomgeving die steeds gevarieerder en steeds flexibeler qua inrichting wordt. In de studentbegeleiding speelt advisering een belangrijke rol. De UT hanteerde in 2004 echter geen bindend studieadvies. Figuur 1.3. Onderwijsrendementen
100 80 60 40
87 63
73
62
73 59
59
63
69
61
68
64
20 0 2002
2003
Propedeuserendement na 3 jaar (%)
2004 realisatie
2004 streefwaarde
Doctoraalrendement na 7 jaar (%)
Studierendement na 9 jaar (%)
28
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
1.1.2
1 Onderwijs
Externe beoordelingen
De kwaliteit van het UT-onderwijs werd in het verslagjaar wederom in landelijk verband beoordeeld in het Elsevier/NIPO-onderzoek en de Keuzegids Hoger Onderwijs (zie ook Tabel 1.1), in de W.O.Monitor (zie Tabel 1.2) en in visitatierapporten van de de Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU). Elsevier/NIPO-onderzoek Het jaarlijkse Elsevier/NIPO-onderzoek1 bestrijkt een groot aantal WO- en HBO-opleidingen. Studenten beoordelen de opleidingen op niveau, inhoud en inrichting van het onderwijs, alsmede op inzet van de docenten, faciliteiten, toetsing en communicatie met de studenten. In 2004 werden negen bacheloropleidingen van de UT in het onderzoek betrokken. De UT behaalde een eerste plaats bij vier opleidingen, waarvan Elektrotechniek en Toegepaste Communicatiewetenschappen al meer dan vijf jaar achter elkaar door de studenten op nummer één op de landeljke ranglijst worden gezet. Bij Elektrotechniek waren de studenten vooral tevreden over de begeleiding bij opdrachten, de communicatie en de keuzemogelijkheden in de opleiding. De studenten Toegepaste Communicatiewetenschap lieten zich met name positief uit over de faciliteiten, de relevantie van de onderdelen in het programma, de bereikbaarheid van de docenten en de communicatie. De opleiding Technische Bedrijfskunde bezette dit keer de eerste plaats in het studentenoordeel, met name vanwege de faciliteiten en de inrichting van de opleiding. Dit laatste biedt aanknopingspunten voor de nieuwe UT-opleiding Bedrijfskunde, die bij de studenten minder hoog scoorde. De verklaring werd gezocht in een nog onvoldoende aangescherpt “business”-profiel van de opleiding, die is ontwikkeld door een gemengd bedrijfskundige/bestuurskundige faculteit. In het hooglerarenoordeel, door Elsevier samen met het onderzoeksinstituut ITS gepeild, scoorde de UT minder dan voorgaande jaren. Van de elf beoordeelde UT-opleidingen zetten de hoogleraren er één op de eerste plaats en drie op plaats twee. Daarbij zij aangetekend dat het hoogaangeschreven Toegepaste Communicatiewetenschap, in tegenstelling tot voorgaande jaren, geen klassering kreeg omdat er in het landelijke onderzoek naar de Communicatiewetenschap-opleidingen te weinig hoogleraren meededen. De hoogleraren beoordeelden de opleidingen op vier aspecten: onderwijsprogramma, docenten, niveau van afgestudeerden en kwaliteit van wetenschappelijke publicaties van de staf. De UT-opleidingen behaalden op deze onderdelen diverse eerste plaatsen: Informatica voor haar onderwijsprogramma, Elektrotechniek en Werktuigbouwkunde voor hun docenten, en Chemische Technologie voor het niveau van afgestudeerden en publicaties. Toegepaste Wiskunde ten slotte behaalde, uitgezonderd het niveau van afgestudeerden, op alle aspecten een eerste plaats. Keuzegids Hoger Onderwijs De Keuzegids Hoger Onderwijs2 biedt aankomende studenten een “Kwaliteitstest Universiteiten & Hogescholen”. In de editie 2004-2005 eindigde de UT op de derde plaats in het combinatie-oordeel van studenten en deskundigen. Waardering was er voor de uitstekende computer- en netwerkfaciliteiten en het gebruik ervan voor moderne onderwijsvormen. Enschede scoorde wederom het best op het gebied van woonruimte, met wachttijden van gemiddeld twee maanden en een gunstige kamerhuur. In een test betreffende aangepast onderwijs voor studenten met een handicap belandde de UT op een vijfde plek: op intake en begeleiding scoorde de UT goed; aanpassingen en voorlichting werden als minder beoordeeld. Overigens voert de UT diverse projecten uit om de toegankelijkheid van haar onderwijs voor studenten met een handicap te vergroten; zie Uitgelicht, “UT werkt aan toegankelijk onderwijs voor studenten met een handicap”.
1 2
Elsevier/NIPO-onderzoek 2004, Elsevier, oktober 2004. Keuzegids Hoger Onderwijs, Editie 2004-2005, EPN.
29
Uitgelicht UT werkt aan toegankelijk onderwijs voor studenten met een handicap De UT voert projecten uit om de toegankelijkheid van haar onderwijs voor studenten met een handicap te vergroten. Dit gebeurt in samenwerking met handicap + studie, expertisecentrum voor onderwijs en handicap, en met financiering vanuit de zogeheten IMPULS 2004-gelden van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Doel van het project “Begeleiding begeleid” is de begeleiding van studenten met een psychische stoornis UT-breed op een hoger peil te brengen, om zodoende doorstroom en uitstroom van de studenten te vergroten. Tot dusver ontbrak het de studiebegeleiders aan een adequaat studentvolgsysteem en had een deel van de studieadviseurs onvoldoende vaardigheden voor het begeleiden van deze specifieke groep studenten. De resultaten van het project (instructievideo’s, schriftelijk materiaal) zullen landelijk gebruikt gaan worden. In het project “Design4all students” worden de internetsystemen die de UT gebruikt voor het aanbieden van onderwijsinformatie toegankelijk en gebruiksvriendelijk gemaakt voor studenten met een handicap. Bovendien kunnen studenten met een chronische ziekte of mobiliteitsproblemen hiermee een groter deel van het onderwijs zo nodig op afstand volgen.
30
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
1 Onderwijs
Tabel 1.1. Beoordelingen van UT-opleidingen in Elsevier/NIPO-onderzoek en Keuzegids Hoger Onderwijs Studentenoordeel Elsevier
Keuzegids
Positie UT-opleiding op ranglijst
Aantal beoordeelde opleidingen in Nederland
2002
2003
2004
Aantal beoordeelde opleidingen in Nederland
Elektrotechniek
3
1
1
1
Technische Natuurkunde
-
-
-
Toegepaste Wiskunde
-
-
Werktuigbouwkunde
3
2
Chemische Technologie
-
Biomedische Technologie
2
Informatica
Opleiding
Positie UT-opleiding op ranglijst 2002
2003
2004
3
-
2
-
-
10
-
6
-
-
-
9
-
1
1
2
2
3
-
2
-
-
-
9
2
-
-
1
2
-
-
-
8
1
2
1
9
-
-
2
Industrieel Ontwerpen
-
-
-
-
3
-
-
2
Bedrijfsinformatietechnologie
-
-
-
-
8
-
1
Civiele Techniek
-
-
-
-
2
1
-
1
Technische Bedrijfskunde
4
2
2
1
2
-
2
-
Bedrijfskunde
7
-
-
5
7
-
3
-
-
-
-
-
5
-
-
2
4
1
1
1
8
-
1
-
Bestuurskunde
5
2
2
3
7
-
3
-
Psychologie
10
-
2
4
10
-
-
3
Educational Design, Management & Media Toegepaste Communicatiewetenschap
Oordeel van hoogleraren (Elsevier) resp. deskundigen (Keuzegids) Elsevier Opleidingen
Aantal beoordeelde opleidingen in Nederland
Keuzegids
Positie UT-opleiding op ranglijst 2002
2003
2004
Aantal beoordeelde opleidingen in Nederland
Positie UT-opleiding op ranglijst 2002
2003
2004
Elektrotechniek
3
3
1
2
-
-
-
-
Technische Natuurkunde
4
3
3
4
10
9
-
-
Toegepaste Wiskunde
4
1
1
1
10
1
-
-
Werktuigbouwkunde
3
2
2
3
-
-
-
-
Chemische Technologie
4
3
2
2
-
-
-
-
Informatica
9
1
1
4
10
2
-
-
Bedrijfskunde
8
-
-
5
-
-
-
-
Technische Bedrijfskunde
4
2
1
3
2
-
-
2
7
1
2
2
-
-
-
-
4
2
1
-
-
-
-
-
Bestuurskunde
7
3
-
4
-
-
-
-
Psychologie
9
-
8
7
-
-
-
Wijsbegeerte van Wetensch., Techniek en Samenleving
-
-
-
-
9
-
5
Educational Design, Management & Media Toegepaste Communicatiewetenschap
31
-
W.O.-Monitor De maatschappelijke waardering voor UT-afgestudeerden wordt onder meer afgemeten aan hun arbeidsmarktpositie, zoals die wordt gepeild door de W.O.-Monitor (zie Tabel 1.2). Deze arbeidsmarktpositie liet de afgelopen jaren teruglopende scores zien, waarschijnlijk onder invloed van het neergaande economische tij. Tabel 1.2. Arbeidsmarktpositie van UT-afgestudeerden (bron: W.O.-monitor 2004/2005 en voorgaande jaren) Percentage afgestudeerden a met een baan Gemiddelde werkloosheidsduur na afstuderen (in maanden) a
2002/2003 96 0,90
2003/2004 92 2,0
2004/2005 91 3,0
Afgestudeerd in het academisch jaar twee jaar voor genoemde onderzoeksperiode.
QANU-visitaties Onderwijsvisitaties werden tot 2004 onder auspiciën van de VSNU, vereniging van universiteiten, uitgevoerd. In 2004 nam de Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) de activiteiten van de afdeling Kwaliteitszorg van de VSNU over. In 2004 verscheen het rapport van de QANU-visitatie Elektrotechniek. • De visitatiecommissie beoordeelde de UT-opleiding als goed. De commissie was met name te spreken over de kwaliteit van de afgestudeerden, de opbouw en inhoud van het programma, de onderwijsleeromgeving en de faciliteiten en voorzieningen. Zorgen waren er over instroom, doorstroom en rendement. De verplichte stage, die de meeste studenten in het buitenland vervullen, en het internationale masterprogramma werden als sterke punten van de opleiding gewaardeerd. De aandacht voor de didactische vaardigheden van de docenten zou een meer structureel karakter kunnen krijgen. Tevens zou de opleiding meer concrete actie kunnen ondernemen om de gemiddelde studieduur, tussen de zes en zeven jaar, terug te dringen. De interne kwaliteitszorg functioneerde, naar het oordeel van de commissie, adequaat. Van de in 2004 gehouden VSNU-visitatie Bestuurskunde verscheen begin 2005 het rapport. • De indrukken van de visitatiecommissie waren overwegend positief. De afgestudeerden hebben een duidelijk herkenbaar profiel en zij zijn zeer positief over hun Bestuurskunde-opleiding. De commissie was tevreden over de zelfstudie en de manier waarop de aanbevelingen uit de vorige visitatie waren opgevolgd. Vraagtekens zette de commissie bij het facultatief stellen van de stage en bij de studiebegeleiding, die iets te vrijblijvend zou zijn georganiseerd. Waardering was er voor de studeerbaarheid en voor het opnemen van meer interdisciplinaire vakken in de opleiding.
32
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
1.2
Innovatie en kwalificatie
1.2.1
Bachelor-master
doelstelling
begroting
realisatie
1 Onderwijs
- behouden en versterken van excellente onderwijskwaliteit - versterken van brede academische vorming - vergroten van internationale herkenbaarheid van de UT-onderwijsinrichting, teneinde instroom van buitenlandse studenten aan de UT te vergroten en het volgen van onderwijs in het buitenland voor UT-studenten te vergemakkelijken - M€ 1,1 voor verdere implementatie van bachelor-master en Major-minor - M€ 0,4 voor de (internationale) marketing van de masteropleidingen - M€ 0,3 voor internationaliseringsprojecten - M€ 0,4 voor het Admission Office - compleet aanbod van masteropleidingen - eerste bachelordiploma’s - uitbreiding van de taken van het Admission Office
De UT heeft haar onderwijs nu zo goed als volledig ingericht volgens het in Europees verband overeengekomen bachelor-mastermodel. In het verslagjaar lag de nadruk op de completering van het onderwijsaanbod en de verdere uitwerking van masterprogramma’s. Tegelijk bleef de aandacht voor de kwaliteit van het onderwijs gehandhaafd. Zo werden in 2004 de resultaten gepresenteerd van een onderzoek naar de studententevredenheid over het onderwijs. Dit betrof het eerste grootschalige onderzoek onder bachelorstudenten aan de UT; zie Uitgelicht, “Studenten overwegend tevreden over UT-onderwijskwaliteit”.
Uitgelicht Studenten overwegend tevreden over UT-onderwijskwaliteit De UT deed in 2003 een tevredenheidsonderzoek onder studenten over haar onderwijs. Onder bijna duizend tweedejaars-bachelorstudenten werd elektronisch een vragenlijst afgenomen. In het verslagjaar kwamen de resultaten naar buiten, waaruit een overwegend positief beeld van de kwaliteit van het onderwijs naar voren kwam. Op een aantal punten bleek verbetering mogelijk; daarvoor werden aanbevelingen gedaan. Zo is de aansluiting VWO-UT volgens de studenten goed; toch meldt 15% van hen serieuze startproblemen in de studie. Studenten vinden dat er een goede sfeer heerst in het UT-onderwijs en in de leefomgeving. Ze vinden hun studieprogramma samenhangend en de studies flexibel opgezet, omdat er voldoende keuzeruimte is en ze de mogelijkheid hebben om eigen interesses te volgen. Anderzijds storen ondervraagden zich aan de inflexibele verroostering. Bovendien vinden ze dat ze onvoldoende worden gestimuleerd om een studieplanning te maken en dat er te weinig studievoortgangsgesprekken plaatsvinden. Hier zouden de faciliteiten voor studieplanning wellicht kunnen worden verbeterd. In samenhang daarmee beoordelen de studenten de algemene studiebegeleiding als “noch goed, noch slecht”. De studiebegeleiding bij vakken wordt wel goed bevonden. Studenten zijn tevreden over de gehanteerde werkvormen, de kwaliteit van docenten en de ICTfaciliteiten. Het onderwijs van de UT richt zich op de juiste competenties, maar de vertaling daarvan in het onderwijsprogramma kan op onderdelen beter. Dit zal per opleiding worden opgepakt. Studenten vinden zelf dat ze te weinig tijd aan hun studie besteden. Actie om het verschil tussen werkelijke en gewenste studietijd te verkleinen lijkt gewenst. De studenten geven echter wel aan het UT-onderwijs activerend en uitdagend te vinden. Verbeteracties moeten daarom op ander vlak worden gezocht. Van de studenten is 95% van plan een masterstudie te volgen. Ruim negen op de tien van hen wil dat aan de UT doen. De studenten herkennen het ondernemende karakter van de UT duidelijk in de wijze waarop het onderwijs is georganiseerd en wordt aangeboden.
33
Binnen de bachelorfase heeft de UT plaats ingeruimd voor de minor, een samenhangend onderwijspakket in een andere discipline dan die waarin de student zich specialiseert (de Major) gedurende de bacheloropleiding. Dit past in het onderwijsconcept van de UT, dat sterk is gericht op academische vorming in brede zin (zie ook 1.2.5). In 2004 hebben 799 bachelorstudenten zich ingeschreven voor een zogeheten geïnstitutionaliseerde (dat wil zeggen door de UT al goedgekeurde) minor. De themaminor Psychologie was met 133 deelnemers het populairst. Naast een keuze uit in totaal 38 geïnstitutionaliseerde minors hebben studenten het recht hun eigen minor samen te stellen (“individuele minor”) en ter goedkeuring voor te leggen aan de examencommissie van hun opleiding. Een klein aantal studenten maakt van deze mogelijkheid gebruik. Kennelijk is het aanbod van geïnstitutionaliseerde minors voor de meeste studenten breed en aantrekkelijk genoeg. Voorts zette de UT eerste stappen om in te spelen op de verderreikende consequenties van een internationaal erkend kwalifactiesysteem als bachelor-master. Veel aandacht werd besteed aan de internationalisering van het UT-onderwijs. Zo ging de faculteit Gedragswetenschappen voorlichtingsen wervingsactiviteiten richten op Duitsland. Vooral de UT-opleidingen Psychologie, Toegepaste Communicatiewetenschap en Educational Design, Management & Media zijn bij Duitse aspirantstudenten in trek, onder meer vanwege een Duitse numerus fixus op diverse opleidingen. Meer dan tien procent van de Psychologie-studenten aan de UT komt al uit Duitsland. Belangstellenden komen onder meer binnen via www.studieren-in-holland.de. Andere UT-opleidingen houden zich inmiddels ook bezig met internationale werving. Bachelor-master is mede bedoeld om de internationale toegankelijkheid van het onderwijs te vereenvoudigen. De UT heeft daarop in 2003 het Admission Office ingericht. In het verslagjaar heeft het Admission Office voor het eerst volledig gedraaid. Veel energie is gestoken in de informatievoorziening voor internationale studenten via met name internet (http://graduate.utwente.nl). Met de faculteiten zijn heldere afspraken gemaakt over het proces van eerste aanmelding door internationale studenten tot aan hun definitieve inschrijving bij de UT. Als extra stimulans voor buitenlandse PhD-studenten (zie ook pag. 26) heeft de UT in 2003 het Twente Scholarship Programme ingesteld. De gelijknamige stichting heeft in 2004 een lening verstrekt aan 20 talentvolle buitenlandse masterstudenten die mogelijk in aanmerking komen voor een PhDtraject aan de UT. In afwachting van overheidsbeleid met betrekking tot “kennisbeurzen” wordt het fonds van het Twente Scholarship Programme gevuld met derdegeldstroommiddelen van de faculteiten. Met name de faculteiten Technische Natuurwetenschappen en Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica maken gebruik van het fonds.
34
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
1.2.2
1 Onderwijs
Uitbreiding van het opleidingenaanbod
doelstelling begroting realisatie
- uitbreiding van het aantal opleidingen aan de UT, teneinde de instroom te vergroten - M€ 4,5 voor ontwikkel- en aanloopkosten voor nieuwe opleidingen - start van de nieuwe opleiding Advanced Technology - verdere uitwerking van het onderwijsaanbod van recent gestarte opleidingen
Naast inhoudelijke onderwijsvernieuwing streeft de UT nadrukkelijk ook naar uitbreiding van het aanbod met nieuwe opleidingen. Zij bouwt hiermee voort op het specifieke karakter van haar huidige technische en maatschappijwetenschappelijke opleidingen. Zo heeft zij op het gebied van de gezondheidszorg nieuwe opleidingen ontwikkeld, waarin op een voor de UT kenmerkende wijze technische en maatschappijwetenschappen samengaan. Nieuwe opleidingen De opleiding Bedrijfskunde, die in 2002 van start ging, kende in september 2004 een eerstejaarsinstroom van 70. Dat is exact gelijk aan de instroom in 2003. De instroomprognose van de UT bij de start was 100. De opleiding Industrieel Ontwerpen, in 2002 gestart met 72 eerstejaarsstudenten, kende in september 2004 een eerstejaarsinstroom van 67. Dat is een forse daling ten opzichte van de instroom in 2003 (103 eerstejaars). De instroomprognose bij de start was 100. De opleiding Psychologie, die in 2002 van start ging, kende in september 2004 een eerstejaarsinstroom van 89. Dat betekent een stijging ten opzichte van 2002 en 2003 (respectievelijk 70 en 67 eerstejaarsstudenten). De instroomprognose bij de start was 100. De opleiding trekt, conform het plan bij de start, een toenemend aantal Duitse studenten. De opleiding Gezondheidswetenschappen, die in 2003 van start ging met 19 eerstejaarsstudenten, kende in september 2004 een eerstejaarsinstroom van 27. Dat is weliswaar een stijging, maar ligt nog altijd ver onder de instroomprognose bij de start (80). De lage instroom in 2004 is te verklaren doordat de propedeuse onvoldoende afweek van die van de belendende opleidingen Bestuurskunde en Bedrijfskunde. Inmiddels is een geheel eigenstandige propedeuse samengesteld en de verwachting is dat de instroom in het komende studiejaar dankzij de toegenomen profilering aanzienlijk zal stijgen. De opleiding Technische Geneeskunde, die in 2003 van start ging met 45 eerstejaarsstudenten, kende in september 2004 een eerstejaarsinstroom van 73. Voor het komend studiejaar streeft de UT naar een instroom van 100, conform de numerus fixus. De opleiding Advanced Technology, waarmee de UT in 2003 een voorzichtige start maakte, kende in het verslagjaar een instroom van 23; zie Uitgelicht, “UT start unieke opleiding: Advanced Technology”.
Uitgelicht UT start unieke opleiding: Advanced Technology In de kenniseconomie van vandaag worden nog steeds nieuwe technologieën ontwikkeld. Maar een technologie ontwikkelen is nog wat anders dan een product ontwikkelen waar een gebruiker iets mee kan. Studenten leren in de nieuwe opleiding Advanced Technology hoe ze een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van producten die in een vraag voorzien. Ze analyseren behoeften, combineren technieken en ontdekken zo nieuwe toepassingen. Daarom is de opleiding breed opgezet, met vakgebieden als mechatronica, nanotechnologie, telematica en biomedische technologie. Maar ook is er aandacht voor de maatschappelijke gevolgen van technologische innovaties, en voor de commerciële haalbaarheid ervan. Afgestudeerden kunnen als onderzoeker, technisch ontwikkelaar of engineer een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hightech-producten. De UT is de enige universiteit in Nederland die Advanced Technology of een vergelijkbare opleiding aanbiedt. De meeste technische opleidingen zijn gericht op het opleiden in een specifieke discipline, maar ze plaatsen deze kennis niet in een multidisciplinaire context. Bij Advanced Technology leren studenten om kennis over materialen, elektronica en informatica samen met kennis over fysische en chemische bewerkingen te gebruiken. Daarbij gaat het om het ontwerpen in technisch-functionele zin van producten en apparaten met nieuwe functies en mogelijkheden. Met haar brede scope biedt de UT-bacheloropleiding Advanced Technology een waaier aan doorstroommogelijkheden naar masters. Dit geldt met name masteropleidingen die in het verband van
35
de drie technische universiteiten worden aangeboden dan wel in ontwikkeling zijn genomen (zie Uitgelicht, “Samenwerking drie technische universiteiten krijgt gestalte”, pag. 15).
Verkenningen In het verslagjaar was er, evenals in 2003, sprake van een zeer beperkte activiteit rond verkenningen naar nieuwe opleidingen. De inspanningen van de UT-gemeenschap waren grotendeels gericht op het verder uitwerken van het onderwijsaanbod voor de nieuwe bachelor-masterstructuur en voor de recent gestarte opleidingen. Voorts is in de samenwerking van de drie technische universiteiten een start gemaakt met het gezamenlijk ontwikkelen van zes landelijke masteropleidingen; zie Uitgelicht, “Samenwerking drie technische universiteiten krijgt gestalte”, pag. 15.
36
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
1.2.3
1 Onderwijs
ICT in het onderwijs
doelstelling begroting realisatie
- aanbieden van moderne onderwijsvormen met inzet van informatie- en communicatietechnologie (ICT) - behouden en versterken van ICT-profiel van de UT - M€ 1,0 via de Digitale Universiteit - verdere uitwerking van het concept “campus blend” voor de strategische benutting van ICT in het onderwijs - realisatie van studentenportal MyCampus - verdere inrichting van studielandschappen
De UT loopt al jaren voorop bij de toepassing van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs. Dit is uitgewerkt in het concept van C@mpus+, dat betrekking heeft op het inhoudelijk, organisatorisch en technisch inrichten van een informatie- en communicatieplatform voor het onderwijs aan de UT. Concreet heeft dat onder meer vorm gekregen in de elektronische leeromgeving TeleTOP, de flexibele studielandschappen en studentenportal MyCampus. TeleTOP is inmiddels ondergebracht in een zelfstandige BV en een campusomvattend draadloos netwerk verzorgt nu de infrastructuur voor de studielandschappen. Daarop voortbouwend is de UT in 2003 begonnen zich te bezinnen op een meer strategische benutting van de mogelijkheden van ICT. In het verslagjaar heeft dat nadere invulling gekregen. Campus blend Het wetenschappelijk onderwijs ondergaat grote veranderingen. Trefwoorden: een grotere differentiatie in de instroom in bachelor en master, een flexibilisering van het aanbod en een meer competentiegerichte aanpak. De inzet van ICT in het onderwijs is het aangewezen middel om zowel kwaliteit als flexibiliteit te versterken. De differentiatie in doelgroepen was echter nog onvoldoende doorgedrongen in de concrete ICT-activiteiten van de UT. Er werd overwegend uitgegaan van de “traditionele” student als gebruiker van ICT-omgevingen en -systemen. De UT heeft in antwoord daarop het concept “campus blend” ontwikkeld. Op basis van een verkenning van de kenmerken van de verschillende doelgroepen (waaronder ook internationale en deeltijd-studenten) en van hun behoeften aan flexibilisering van het onderwijs, kan de inzet van ICT per faculteit en zelfs per opleiding verschillend worden ingevuld. De “campus” is hierbij de constante, ervan uitgaande dat leren een sociaal proces is dat in de eerste plaats face-to-face op de campus plaatsvindt. De “blend” (de mix van onderwijsvormen met ICT) kan variëren naar gelang de flexibiliteitsbehoeften (bijvoorbeeld naar tijd en plaats) van specifieke doelgroepen. Dit concept is in het verslagjaar verder uitgewerkt. Dit gebeurde in wisselwerking met de vastgoedontwikkeling (zie ook hoofdstuk 4). Zo heeft de faculteit Technische Natuurwetenschappen zich gebogen over de consequenties van activerende onderwijsconcepten, kenmerken van toekomstige studenten en beschikbare ICT-infrastructuur voor de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan onderwijsruimtes. Voor de deelname van de UT in de landelijke Digitale Universiteit (DU) gold ook in het verslagjaar de eerder getrokken conclusie, namelijk dat externe samenwerkingsprojecten optimaal dienen te worden afgestemd op de strategische keuzes van de UT. In DU-verband werd onder meer gewerkt aan het faciliteren van hergebruik en uitwisseling van digitale leermaterialen. Voorts werd onder UTpenvoerderschap het project “Follow Me” gestart, gericht op het ontwikkelen van een ICTinstrumentarium voor effectieve studentbegeleiding en leerrouteplanning op maat (zie ook 1.1.1). Studentenportal MyCampus In het verslagjaar is de ontwikkeling van de studentenportal MyCampus nagenoeg afgerond. Begin 2005 vond de officiële oplevering plaats. De portal was een initiatief van de Student Union, werd in opdracht ontwikkeld door studentenonderneming Monito en is uiteindelijk ingebed in de officiële internetsite van de UT. De portal brengt – als een startpagina voor UT-studenten – alle informatiestromen en online-functies voor studenten bij elkaar. Ook voor medewerkers is de portal (beperkt) toegankelijk. Inmiddels is een analoge portal voor medewerkers in ontwikkeling genomen.
37
Wireless Campus De realisatie in 2003 van een campusomvattend lokaal draadloos netwerk – in het kader van het Wireless Campus-project – heeft er toe geleid dat steeds meer opleidingen het draadloze netwerk en notebook-computers in gebruik nemen. Een eerste evaluatie van de studielandschappen die met behulp van deze infrastructuur zijn ingericht, heeft inmiddels plaatsgevonden. Deze evaluatie moet nog een vertaling krijgen in aanbevelingen voor andere opleidingen. De indruk bestaat dat “volgers” niet automatisch de voordelen ten deel vallen die de pioniers al hebben ervaren. Zij moeten zelf de beste manier van werken in een multifunctioneel studielandschap met draadloos netwerk en notebooks ontdekken en daaraan een eigen invulling geven.
38
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
1.2.4
1 Onderwijs
Samenwerking met andere onderwijsinstellingen
doelstelling
begroting realisatie
intensivering van de samenwerking met andere onderwijsinstellingen, met als doel: - verdere verbetering van onderwijskwaliteit - vergroting van instroom, door betere aansluiting op voortgezet en hoger onderwijs en verbreding van aanbod - vergroting van internationale instroom van studenten - versterking van de nationale kennisinfrastructuur - M€ 0,1 voor verbetering van de aansluiting met het hoger onderwijs - M€ 0,1 voor samenwerking van de opleiding Biomedische Technologie met externe partners - intensieve samenwerking met voortgezet en hoger onderwijs in en ook buiten de regio, met name op het gebied van de aansluiting - nieuwe invulling van de samenwerking met HBO-instellingen in Friesland - uitbouw van de samenwerking tussen de drie technische universiteiten
Vanuit haar maatschappijgerichte opstelling onderneemt de UT actie op maatschappelijke problemen. Op het gebied van onderwijs is het dreigende tekort aan technisch geschoolde mensen bij uitstek een voorbeeld van een maatschappelijk probleem dat de UT aan het hart gaat. Daarom werkt de UT met diverse geledingen in het voortgezet en hoger onderwijs samen om de populariteit van technische studies te bevorderen. De toenemende internationalisering van het onderwijs noopt eveneens tot samenwerking met andere onderwijsinstellingen. Binnen Nederland gaat het vooral om samenwerking en afstemming, met als doel bij te dragen aan de nationale kennisinfrastructuur en de concurrentie met het buitenland nog beter te kunnen aangaan. Samenwerking en uitwisseling met buitenlandse onderwijsinstellingen versterken het UT-profiel op punten als academische vorming en onderwijskwaliteit. Voortgezet onderwijs Het Instituut voor Expertise-ontwikkeling in het VO, Lerarenopleiding, Aansluiting VO-HO, en Nascholing in het VO (ELAN), onderdeel van de UT, speelt een centrale rol in de samenwerking tussen de UT en het voortgezet onderwijs. Zo neemt ELAN deel in het regionale platform LINX voor de aansluiting VO-HO (voortgezet onderwijs - hoger onderwijs). ELAN verzorgde in het verslagjaar weer een scala aan aansluitingsactiviteiten: ondersteuning voor VO-leerlingen bij loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB2) en bij het maken van hun profielwerkstukken, en projecten waarin zij kennis konden maken met wetenschappelijk onderzoek (Aladin) en met technisch ontwerpen. Een nieuw concept in dit verband is het LINX-college, een soort virtuele organisatie tussen VO en HO, dat aansluitingsactiviteiten voor VO-doelgroepen als leerlingen, docenten en management bundelt en gecoördineerd aanbiedt. Naast de LOB2-modules voor VO-leerlingen gaat het om modules voor zeer begaafde leerlingen, leerlingenwerkplaatsen, meeloopdagen en aansluitingsprojecten uit het Sectorplan Natuurwetenschappen, zoals de wiskunde-estafette en masterclasses. In het verslagjaar zijn de twee ontwikkelde Masters – Science Education (scheikunde, natuurkunde, wiskunde) en Social Science Education (maatschappijleer en economie) – gestart. Hieraan nemen ook studenten deel die al een tweedegraadsbevoegdheid hebben gehaald en veelal in de praktijk werkzaam zijn. In het kader van de 3 TU Graduate School is een start gemaakt met de ontwikkeling van een communicatie-educatie-Master waarin bovengenoemde Masters zullen worden opgenomen, evenals een opleiding tot informaticadocent VO. Het assessmentcentrum binnen ELAN (voor assessment van eerste- en tweedegraads zij-instromers) heeft in het verslagjaar zijn werkwijze verbeterd en uitgebreid, in nauwe samenwerking met VOscholen in de regio, Saxion Hogescholen en Hogeschool Hanzesteden. Er is daarbij een relatie gelegd met “opleiden in de school”. Eind 2004 was er sprake van circa veertig zij-instromers. De Inspectie Voortgezet Onderwijs bracht een positief rapport uit over het assessmentcentrum. Hoger beroepsonderwijs De UT werkt samen met een groot aantal HBO-instellingen. De meest intensieve samenwerking vindt plaats met SAXION Hogescholen (Enschede, Deventer), de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden en de op de UT-campus gevestigde kunstacademie AKI.
39
De samenwerking met SAXION heeft in het verslagjaar een nieuwe impuls gekregen met de gezamenlijke voorbereiding van schakelprogramma’s tussen “zusteropleidingen” (bacheloropleidingen van SAXION en doorstroommasters van de UT). Deze schakelprogramma’s zijn ten opzichte van eerdere overstapregelingen in het kader van de zogeheten verticale doorstroming sterk verkort. SAXION voert per augustus 2006 instellingsbreed een minor van een half jaar in het derde cursusjaar van alle bacheloropleidingen in. Studenten die zijn geïnteresseerd in een overstap naar een masteropleiding aan de UT krijgen met ingang van het cursusjaar 2006-2007 de mogelijkheid om binnen hun bacheloropleiding aan SAXION een zogeheten WO-minor te volgen. De verwachting is dat in de meeste gevallen een voltooide bacheloropleiding met de (per opleiding ingevulde) WO-minor rechtstreeks toegang zal verschaffen tot de doorstroommaster van de gelijknamige danwel inhoudelijk sterk verwante bacheloropleiding aan de UT. Alleen in de technische sector zal waarschijnlijk een in omvang beperkt aanvullend programma moeten worden gevolgd om toegang tot de masteropleiding aan de UT te verkrijgen. SAXION en de UT stellen zich ten doel in de regio aan elke student die in het hoger onderwijs instroomt in principe een individueel toegesneden onderwijstraject aan te bieden. Dit traject moet leiden tot hetzij een HBO-, hetzij een WO-diploma, met een absoluut minimum aan barrières of tijdverlies. Daartoe besteden SAXION en UT gezamenlijk aandacht aan de optimalisering van vroege overstapmogelijkheden tussen bacheloropleidingen en aan een nadere vergelijking van de inhoud van opleidingen op basis van competenties. Een eerste resultaat daarvan was in het verslagjaar de vergelijking van de competenties van afgestudeerden van de HBO-bacheloropleiding Technische Natuurkunde (SAXION) en de gelijknamige WO-doorstroommasteropleiding van de UT. De UT bereidt, via haar Vestiging Friesland (VFUT), in samenwerking met HBO-instellingen in Friesland eveneens een instellingsbrede opzet van verkorte schakelprogramma’s voor. Gezien de aanwezigheid van grote aantallen HBO-studenten in Leeuwarden (ruim 16.000) is besloten dat VFUT zich hierop gaat concentreren en met ingang van het opleidingsjaar 2004-2005 geen propedeuseonderwijs meer aanbiedt. Met de betrokken instellingen zijn in het verslagjaar oriënterende besprekingen gevoerd. Het streven is te komen tot een samenwerkingsverband tussen één of meerdere Friese hogescholen (Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, Christelijke Hogeschool Nederland en Van Hall Instituut), de UT en de Rijksuniversiteit Groningen. Deze samenwerking betreft het aanbieden van pre-masterprogramma’s aan HBO-studenten, ingebed in de HBO-opleidingen voor een vertragingsloze doorstroom naar een WO-masteropleiding. Uitgangspunt is daarbij dat een premasterprogramma voor HBO’ers zich niet uitsluitend dient te richten op kennishiaten, maar ook op de ontwikkeling van academische vaardigheden en een wetenschappelijke attitude. Universiteiten Het verslagjaar stond in het teken van de samenwerking tussen de drie technische universiteiten; zie Uitgelicht, “Samenwerking drie technische universiteiten krijgt gestalte”, pag. 15. De samenwerking van de UT met de Rijksuniversiteit Groningen rond beider vestigingen in Leeuwarden kreeg in het verslagjaar een nieuwe invulling (zie hierboven). Rond de opleiding Biomedische Technologie werkt de UT samen met de Vrije Universiteit Amsterdam en ziekenhuis Medisch Spectrum Twente. Voor de jonge opleiding Technische Geneeskunde werkt de UT samen met de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast onderhoudt de UT een keur aan internationale contacten met universiteiten op het gebied van onderwijs, onder meer binnen het netwerk van het European Consortium of Innovative Universities (ECIU). Afstemming jaarcirkels De UT streefde naar een harmonisatie van de onderwijsjaarcirkel (de jaarindeling van onderwijs- en tentamenperiodes) met de technische universiteiten van Delft en Eindhoven, in 3TU-verband, en met Saxion Hogescholen. Daartoe is de UT met ingang van het opleidingsjaar 2004-2005 overgegaan op een semesterrooster. Voorheen gold er een trimesterrooster. In de nieuwe jaarcirkel bestaan beide semesters uit een opeenvolging van twee kwartielen van acht onderwijsweken plus twee tentamenweken. Dit bood ruimte voor het verschuiven van het begin van het opleidingsjaar van week 35 naar week 36. Ook dat is overeenkomstig de jaarcirkels van de zusterinstellingen in Delft en Eindhoven en die van Saxion Hogescholen. Het maakt een betere samenwerking met Saxion mogelijk op het gebied van een gemeenschappelijk deel van de introductie, met als doel de wederzijdse doorstroming laagdrempeliger te maken. Tevens ontstaan er door het langere zomerreces betere mogelijkheden voor commerciële exploitatie van de campus in de zomermaanden.
40
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
1.2.5
1 Onderwijs
Academische vorming
doelstelling begroting realisatie
- brede invulling van academische vorming - M€ 0,7 voor de Student Union - verdere groei van de organisatie van de Student Union - stimulering van studentenondernemerschap rechtstreeks ondergebracht bij de Student Union - andere registratie van inkomende internationale studenten
De UT ziet het streven naar academische vorming als een leidend beginsel. Studenten worden begeleid naar het zelfstandig, kritisch en creatief bijdragen aan de samenleving op basis van gedegen kennis van een wetenschappelijk vakgebied. Voor deze academische vorming biedt het bachelormastermodel de organisatorische inbedding. Buiten het onderwijs om kent academische vorming aan de UT nog een aantal belangrijke dimensies. In het inspirerende en ondernemende klimaat op en rond de UT-campus wordt aan de brede vorming van UT-studenten bijgedragen door onder meer de Student Union (studentenactivisme), de University Student Enterprises (studentenondernemerschap) en het International Office (studentenmobiliteit). Student Union De Student Union functioneert als centraal aanspreekpunt voor de studentenactiviteiten en het studentenactivisme op de UT. Als overkoepelend orgaan van sport-, cultuur-, studie- en gezelligheidsverenigingen vertegenwoordigt de Student Union vrijwel alle UT-studenten en vervult zij haar beleidsbepalende rol voor de studentenvoorzieningen. De missie van de Student Union is het bevorderen van de academische vorming en het welzijn van de studenten van de Universiteit Twente. Daartoe creëert de Student Union een bruisende omgeving waarin studenten zich tijdens hun studie zo goed mogelijk kunnen ontspannen en ontplooien. Rond het thema “ontspannen” is in het verslagjaar besloten een nieuwe UnionPlusKaart in te voeren, die flexibeler en uitgebreider toegang biedt tot het aanbod van de Student Union en tegemoetkomt aan de wensen van buitenlandse studenten. Handhaving van de kwaliteit van de sportfaciliteiten noodzaakte de Student Union tot investeringen. Met Saxion Hogeschool Enschede werkte de Student Union voor het eerst samen aan het introduceren van studenten in hun nieuwe werk- en leefomgeving. Voor het inkopen van specialistische kennis en diensten ontvingen studentenorganisaties van de Student Union middelen, en tevens voerde de Student Union in 2004 met hen gezamenlijke inkoopprojecten uit. Rond het thema “ontplooien” werd in het verslagjaar besloten University Student Enterprises (USE) rechtstreeks onder te brengen bij de Student Union (zie ook hieronder). Voorts organiseerde de Student Union diverse projecten waarin bestuurders van studentenorganisaties inzicht verwerven in de benodigde competenties voor studentenactivisme. Het bleek in het verslagjaar niet mogelijk om in samenwerking met de dienst Personeel, Arbeid & Organisatie een studentenuitzendbureau op te zetten voor de UT-organisatie. Voorts zette de Student Union met de komst van de UnionBar een eerste stap voor het verwerven van externe inkomsten, gecombineerd met het leveren van service aan studenten. De informele contacten met studentenorganisaties werden verder verbeterd en de Student Union paste haar personeelsbestand aan aan de groei van de organisatie. Studentenondernemerschap Het in 1999 opgerichte University Student Enterprises (USE) stimuleert ondernemerschap door het verhuren van kantoorruimten tegen scherpe prijzen op het “Ondernemers Plaza” in studentengebouw de Bastille. Daarnaast biedt USE studenten die niet direct behoefte hebben aan kantoorruimte advies of verwijst hen door naar de juiste contacten voor de realisatie van een ondernemingsplan of idee. Ook zet USE zich in voor de verdere inbedding van ondernemerschap in het onderwijs. De groei van de Student Union, waar stimulering van ondernemerschap onder valt, heeft in het verslagjaar de noodzaak van de stichting USE als onafhankelijke entiteit met een eigen bestuur overbodig gemaakt. Daarom heeft het huidige USE-bestuur in overleg met de Student Union en het College van Bestuur van de UT in 2004 besloten de stichting USE op te heffen en de activiteiten onder te brengen bij een commissie van de Student Union. Deze commissie zal taken zoals de advisering en
41
de organisatie van ondernemersbijeenkomsten overnemen. De verhuur van de kantoorfaciliteiten is ondergebracht bij de beheersorganisatie van de Student Union. Studentenmobiliteit Kennismaking met andere wetenschappelijke culturen draagt eveneens bij aan een brede academische vorming van studenten. Vanuit die gedachte bevordert de UT de internationale studentenmobiliteit, via haar International Office. Zo heeft de UT voor opvang van de toenemende instroom van buitenlandse masterstudenten een uniform traject voor aanmelding en toelating opgezet. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij een Admission Office. In het verslagjaar leidde de inmiddels voltooide invoering van de bachelor-masterstructuur tot een andere registratie van de internationale studenten. Er was in 2004 sprake van 42 inkomende internationale studenten in de bachelorfase. Daarnaast bezochten internationale studenten in de masterfase de UT voor het volgen van afzonderlijke vakken dan wel een gehele masteropleiding. Onder de inkomende studenten bevond zich een klein aantal studenten die op basis van het Socrates-programma van de Europese Commissie op de UT verbleven. In 2004 vertrokken 368 UT-studenten voor een stage of het volgen van vakken naar het buitenland. In dit cijfer is nog geen onderscheid te maken in bachelor- en masterfase.
42
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
1.2.6
1 Onderwijs
Kwaliteitszorg
doelstelling realisatie
- intensivering van de kwaliteitszorg teneinde de excellente positie van het UTonderwijs (inter)nationaal te behouden en versterken - verdieping van de expertise en verdere ontwikkeling van het instrumentarium voor kwaliteitsmanagement en accreditatie
Kwaliteit van onderwijs vormt de kern van de missie van de UT. Zorg voor die kwaliteit is daarom punt van voortdurende aandacht. Met de invoering van het bachelor-mastermodel is het belang van kwaliteitszorg in het onderwijs alleen maar toegenomen. Immers, daaraan gekoppeld is de inrichting van een stelsel van accreditatie in het hoger onderwijs. Daarvoor is inmiddels de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) in het leven geroepen. In het verslagjaar lag de nadruk op het implementeren van het reeds ingezette beleid. Zo is veel aandacht besteed aan de ontwikkeling van de expertise en het instrumentarium benodigd voor accreditatie. Daartoe is onder meer een UT-breed platform opgezet voor kennisuitwisseling rond kwaliteitszorg en accreditatie. Tevens werd het initiatief genomen om voor deze onderwerpen te komen tot een kennismanagementsysteem binnen de Digitale Universiteit. Speciale aandacht behoefde de positie van de minor in de bacheloropleiding (zie 1.2.1). Een centrale coördinatie van de kwaliteitsborging van minors dient te voorkomen dat iedere bacheloropleiding bij de eigen accreditatie weer opnieuw moet aantonen dat alle minors die vanuit de betreffende opleiding te kiezen zijn, aan de kwaliteitscriteria voldoen. In 2004 zijn negen geïnstitutionaliseerde minors door de UT zelf geaccrediteerd, waarmee het totaal van intern geaccrediteerde minors op 25 kwam. De overige dertien minors bestaan nog te kort of hebben in de afgelopen jaren te weinig belangstelling getrokken om nu al intern geaccrediteerd te kunnen zijn. Zij zullen in de komende jaren aan een kwaliteitsonderzoek worden onderworpen. Voorts intensiveerde de UT de externe contacten met de NVAO, QANU (Quality Assurance Netherlands Universities) en collega-instellingen. De inspanningen van de UT voor kwaliteitszorg betaalden zich in het verslagjaar onder meer uit in het positieve advies van de NVAO over de tweejarige Research Master Social Systems Evaluation and Survey Research (zie Uitgelicht, “Research Master kroon op gamma-aanbod UT”). Uitgelicht Research Master kroon op gamma-aanbod UT De Research Master Social Systems Evaluation and Survey Research is in het verslagjaar van een positief advies voorzien door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie. De tweejarige opleiding is bedoeld voor excellente studenten die een academische carrière of onderzoeksfunctie in het bedrijfsleven nastreven, en wordt met ingang van het academisch jaar 2005-2006 aangeboden. De researchmaster wordt verzorgd door de twee gamma-faculteiten van de UT, Gedragswetenschappen en Bedrijf, Bestuur en Technologie, een samenwerking die redelijk uniek genoemd mag worden. Ook kenmerkt de opleiding zich wat betreft kennisinhoud door een combinatie, en wel van sociaal-wetenschappelijke onderzoeksmethoden en inhoudelijke theorieën. De master focust op grootschalig surveyonderzoek naar het functioneren van sociale systemen en kent twee specialisatierichtingen: Educational Evaluation en Politics. De UT hoopt met deze master veel buitenlandse studenten aan te trekken. Ook organistorisch heeft het programma een sterk internationaal karakter. Zo is de opleiding aantrekkelijk voor studenten doordat ze direct worden betrokken bij internationale, vooraanstaande onderzoeksprojecten. Bovendien financiert de UT twee zogeheten wisselleerstoelen, voor “visiting professorships” van buitenlandse hoogleraren die een hoogwaardige bijdrage zullen leveren aan de opleiding.
43
2
Onderzoek
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
2 Onderzoek
Nationaal en internationaal staat het wetenschappelijk onderzoek van de Universiteit Twente goed aangeschreven. Zowel voor de kwaliteit als de relevantie van haar onderzoek ontvangt de ondernemende research-universiteit met enige regelmaat positieve beoordelingen (zie ook 2.1 Performance). Zo verscheen in het verslagjaar een uiterst lovend rapport van buitenlandse deskundigen over het natuurkundeonderzoek aan de UT. Dit geeft onderbouwing aan het missiestatement van de UT: het nastreven van onderzoek dat van erkend internationaal niveau is en op meerdere gebieden leidt tot toponderzoek (zie pag. 11). Vertaald naar het onderzoeksbeleid betekent dit: samenhang, focussering, kritische massa, excellentie en multidisciplinariteit. Deze benadering krijgt gestalte in de duidelijke keuze voor speerpuntprogramma’s, ondergebracht in multidisciplinaire onderzoeksinstituten (zie ook 2.2 Strategie en organisatie). In het verslagjaar heeft dit volledig zijn beslag gekregen. Voor het eerst waren namelijk de twee maatschappijwetenschappelijke onderzoeksinstituten volwaardig actief, naast de vier technische. Voorts kent het UT-onderzoek een sterke nadruk op kennisvalorisatie, het streven naar een nuttig gebruik van kennis in de samenleving. In 2004 heeft deze kennisvalorisatie flinke impulsen gekregen, onder meer met Kennispark Twente, dat fysiek gestalte moet krijgen rondom de UT-campus.
45
2.1
Performance
doelstelling realisatie
- onderzoek van erkend internationaal niveau - versterking van technologische en maatschappelijke relevantie van UT-onderzoek 2003 2004 2004 realisatie streefwaarde aantal promoties per fte hoogleraar a 2,61 2,47 3,75 ratio (gerefereerde) publicaties / staf 1,02 1,02 1,25 tweedegeldstroom nationaal (M€) 19,6 22,6 tweedegeldstroom internationaal (M€) 8,1 6,6 jaarlijkse toename tweede- + derdegeldstroom (%) 5 11 10 verdiencapaciteit (%) b 46 44 50 a b
Een (voltijds)hoogleraar telt voor 0,4 fte (= onderzoekscapaciteit van een hoogleraar). Verdiencapaciteit = tweede- + derdegeldstroom als percentage van eerstegeldstroom Onderwijs en Onderzoek
- diverse publicaties in toptijdschrift Nature - verdere uitwerking van het thema kennisvalorisatie - verzilvering van de Bsik-toezeggingen
De performance van het wetenschappelijk onderzoek van de UT wordt beoordeeld op drie criteria: (1) kwaliteit en competitieve positie; (2) relevantie op korte termijn en ondernemerschap; en (3) relevantie op lange termijn (zie 2.1.1). Daarnaast wordt de kwaliteit van het UT-onderzoek regelmatig getoetst in externe beoordelingen, zoals onderzoeksvisitaties (zie 2.1.2). 2.1.1
Cijfers
(1)
Kwaliteit en competitieve positie
Kwaliteit van onderzoek vormt voor de UT de kern van het nagestreefde onderzoeksprofiel. Deze kwaliteit wordt niet alleen gemeten aan de hand van de gekwantificeerde prestaties van de onderzoekers zelf, zij wordt ook afgeleid uit de waardering daarvoor bij collega’s en externe partijen. Als indicatie voor de performance kan gelden: • aantallen gerefereerde publicaties in tijdschriften en aantallen dissertaties (zie Figuur 2.1 en 2.2 en Tabel 2.1); • aantallen citaties en officiële peer reviews (zie 2.1.2 Externe beoordelingen); • omvang van de externe financiering (zie Tabel 2.3). In het verslagjaar vertoonde de output, in de vorm van het aantal gerefereerde wetenschappelijke publicaties en promoties, een gemengd beeld. Het aantal gerefereerde publicaties nam flink toe, tot 935 in 2004, tegen 857 in het voorgaande jaar. Deze stijging ging gelijk op met de toename van het aantal onderzoekers (uitgedrukt in fte’s): de publicatie/staf-ratio bleef ongewijzigd op 1,02. Het aantal proefschriften nam in het verslagjaar licht af ten opzichte van het voorgaande jaar. Kwalitatief was 2004 een goed publicatiejaar voor de UT. Zo verschenen in toptijdschriften meerdere publicaties van UT-onderzoekers; zie Uitgelicht, “UT scoort met publicaties in Nature”. Uitgelicht UT scoort met publicaties in Nature Maar liefst drie artikelen van UT-onderzoekers verschenen in 2004 in het gerenommeerde tijdschrift Nature. Publiceren in een van de twee toptijdschriften Nature en Science is voor natuurwetenschappers het hoogst haalbare. Onderzoekers onder leiding van prof. dr. W.L. Vos, hoogleraar op het gebied van complexe fotonische systemen, demonstreerden dat het uitzenden van licht beheersbaar is in een zogeheten fotonisch kristal. Zij haalden Nature met de wereldprimeur voor de experimentele
46
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
2 Onderzoek
bevestiging van een theoretische voorspelling van vele jaren geleden. Biofysici van de UT en de Vrije Universiteit Amsterdam wisten een membraaneiwit “live” in beeld te brengen met een Atomic Force Microscope. Hun resultaten vormden een doorbraak in de visualisatie van biologische membranen, vandaar de publicatie in Nature. Onderzoekers uit de groep van prof. dr. D. Lohse, hoogleraar Fluid Physics, hebben onderzoek gedaan aan “droog drijfzand”. Drijfzand is algemeen bekend in de natte versie, maar Lohse meldde in Nature, op grond van experimenten met pingpongballen die in droog zand blijken te kunnen verdwijnen, dat het ook in een droge variant voorkomt. Dit kan een verklaring bieden voor meldingen van plotselinge verdwijningen van mensen en dieren in de woestijn.
Figuur 2.1. Wetenschappelijke publicaties
3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0
2707
3105 814
1913
857 935
2291
1850
2002
978
2003
Niet-gerefereerd
2004
Gerefereerd
Tabel 2.1. Prestatie-indicatoren onderzoek
Aantal promoties per hoogleraar (in fte) a Inzet wetenschappelijk personeel (in fte) Ratio (gerefereerde) publicaties / staf a
2002
2003
2,58 827 1,07
2,61 837 1,02
2004 2004 real. streefw. 2,47 3,75 935 1,02 1,25
Een (voltijds)hoogleraar telt voor 0,4 fte (= onderzoekscapaciteit van een hoogleraar).
In Tabel 2.2 is de wetenschappelijke output van de UT uitgesplitst naar de faculteiten.
47
Tabel 2.2. Aantal wetenschappelijke publicaties per faculteit (inclusief onderzoeksinstituten) Gerefereerde publicaties a 2003 2004 2004 absoluut absoluut per onderzoeksfte
Faculteit
Construerende Technische Wetenschappen Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica Technische Natuurwetenschappen Bedrijf, Bestuur en Technologie Gedragswetenschappen
Totaal b a
2003 absoluut
Dissertaties 2004 absoluut
2004 per hoogleraarfte
71
80
0,67
18
12
1,53
260
260
0,92
36
36
2,37
376
388
1,22
48
49
3,37
131
118
0,94
22
19
1,82
50
125
1,75
21
20
2,86
857
935
1,02
145
136
2,47
Deze aantallen zijn exclusief (gerefereerde) conferentiebijdragen. Bij met name de faculteiten Construerende Technische Wetenschappen en Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica zijn veel publicaties conferentiebijdragen (die vaak wel op vergelijkbare wijze worden beoordeeld als tijdschriftartikelen). Het totale aantal publicaties is gecorrigeerd voor dubbeltellingen (bij publicaties met co-auteurs uit meerdere faculteiten).
b
Figuur 2.2. Aantal promoties en ontwerperdiploma’s
150 120
145
136
122
90 60 30 0
27
30
2002
23
2003 Promoties
2004
Ontwerperdiploma’s
In financiële zin vertoonde het UT-onderzoek in 2004 een gemengd beeld; zie Tabel 2.3. De tweedeen derdegeldstroom namen gezamenlijk met liefst 11% toe ten opzichte van het voorgaande jaar. De verdiencapaciteit bedroeg in het verslagjaar 44% en nam daarmee iets af ten opzichte van de realisatie in 2003. De streefwaarde in het Instellingsplan bedraagt 50% voor de verdiencapaciteit in 2005. Daarbij dient te worden aangetekend dat deze doelstelling uiterst ambitieus is, vanwege de zogeheten matchingsproblematiek. Dit houdt in dat universiteiten veel subsidies uit de tweede- en derdegeldstroom met eigen middelen moeten aanvullen, oftewel “matchen”. Dat beperkt hun bestedingsruimte voor het op peil houden en vernieuwen van de basis voor hun onderzoek, te weten onderzoekers, huisvesting, ICT en apparatuur. Zeker op de lange termijn brengt dit de kwaliteit en het vernieuwend vermogen van onderzoek in gevaar, aldus de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid in zijn advies “De prijs van succes”. Het “succes” van de UT bij de Bsiktoekenningen (zie Uitgelicht, “Bsik: de voortgang”, pag. 52) heeft deze problematiek verder aangescherpt. De UT heeft zich garant gesteld voor de matching van de toegezegde Bsik-gelden.
48
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
2 Onderzoek
Tabel 2.3. Financiële prestatie-indicatoren onderzoek Tweedegeldstroom nationaal (M€) Tweedegeldstroom internationaal (M€) a Derdegeldstroom (M€) Verdiencapaciteit (%) b a b
2002 17,3 6,3 27,0 30
2003 19,6 8,1 25,3 46
2004 22,6 6,6 29,0 44
Dit betreft onderzoeksfinanciering door de Europese Unie. Verdiencapaciteit = tweede- + derdegeldstroom als percentage van eerstegeldstroom Onderwijs en Onderzoek.
(2)
Relevantie op korte termijn en ondernemerschap
De ondernemende Universiteit Twente draagt bij aan technologische en maatschappelijke ontwikkeling, en dan niet alleen in algemene zin; zij richt zich ook specifiek op economische ontwikkeling. Het ondernemerschap van de UT uit zich in verschillende vormen, te weten: • spin-offondernemingen; • onderzoek en onderwijs over kennisintensief ondernemerschap; • samenwerkingsrelaties met industrie, maatschappelijke instanties en kennisinstellingen; • octrooien ter utilisatie van kennis en technologie. De spin-off van de UT is met name te danken aan de regeling Tijdelijke Ondernemers Plaatsen (TOP), die al twintig jaar afgestudeerden en medewerkers helpt bij het opzetten van een eigen onderneming op een UT-kennisgebied. Het aantal nieuwe TOP-plaatsen bedroeg 15 (zie Figuur 2.3) en er werden vanuit de UT nog 13 nieuwe bedrijven gestart (dit laatste cijfer betreft een voorzichtige schatting, aangezien niet alle “spontane” spin-offs zichtbaar zijn). Dat bracht het totaal aantal spin-offs sinds eind jaren zeventig op ruim 550; zie Figuur 2.4. Een verdere verdieping van haar ondernemende profiel realiseert de UT in het Nederlands Instituut voor Kennisintensief OndernemerSchap (Nikos). Nikos bundelt de bestaande expertise in UTonderwijs en -onderzoek op het gebied van ondernemerschap en kennis- en technologietransfer. Nikos werkt nauw samen met UT-onderzoeksinstituten (zie 2.2.2) ten behoeve van de acceleratie van ondernemerschap en innovatie op basis van onderzoeksuitkomsten. Voorts startte Nikos in 2004 een eenjarige pilot masteronderwijs op het terrein van ondernemerschap & innovatie. In samenwerking met het European Consortium of Innovative Universities (ECIU) en met Aalborg University in het bijzonder werd gestart met het ontwikkelen van een tweejarig programma. Figuur 2.3. Nieuwe TOP-plaatsen
20 15
17
15
10 8
5 0 2002
2003
2004
49
Figuur 2.4. UT spin-offbedrijven 1976-2004 (Spontaan en TOP; cumulatief) Spontaneous UT spin-off
UT spin-off using TOP arrangement
Spin-off Companies UT
600 500 400 300 200 100 0
`76 `78 `80 `82 `84 `86 `88 `90 `92 `94 `96 `98 `00 `02 `04
In het verslagjaar ontving Nikos subsidie voor een nieuwe ronde van het project “Kansrijk eigen baas”. Daarin wordt samen met de Rabobanken in Oost-Gelderland ondernemerschap in deze regio gestimuleerd. Nikos doet hiermee onderzoek naar de effectiviteit van methoden voor stimulering van ondernemerschap. Met partners uit Noord- en Oost-Europa werd het Baltic Entrepreneurship Partnership (BEPART) project gestart, dat als doel heeft de efficiency en impact van stimulering van ondernemerschap aan universiteiten en in lokale/regionale netwerken in de Baltische regio te vergroten. Nikos doet daarbinnen onderzoek naar interactiepatronen en ontwikkelt en verzorgt specifieke trainingsprogramma’s. In 2004 organiseerde Nikos samen met het Eindhoven Centre for Innovation Studies de tweede, tweejaarlijkse European Summer University. Thema was het Europese perspectief op onderzoek van ondernemerschap en de discussie spitste zich toe op de rol van innovatie. Dit in het licht van de Europese ambitie om in 2010 ’s werelds meest vooraanstaande kenniseconomie te zijn. In het verslagjaar leverde Nikos twee promoties af. Deze kwamen voort uit onderzoek naar de adoptie van elektronisch zakendoen in het midden- en kleinbedrijf, en naar de rol van netwerken bij de ontwikkeling van “high-tech global start-ups”. Dit laatste onderzoek maakte deel uit van het in 2003 gestarte Europese onderzoeksproject Globalstart, dat zich richt op specifieke ondersteuning van hightech-starters die uit de aard van hun onderneming (de marktniche, de technologie of de productiemiddelen) van meet af aan op wereldschaal moeten opereren. Als indicator voor de technologische en economische relevantie van het UT-onderzoek kan dienen het aantal aangevraagde en toegekende octrooien; zie Tabel 2.4. Tabel 2.4. Aantal octrooien per 100 onderzoeksfte 2002 5,4
2003 5,9
2004 3,2
Octrooiering vormt een van de aspecten van de kennisvalorisatie die de UT nastreeft. Dit streven naar een nuttig gebruik van kennis in de samenleving staat hoog in het vaandel van de UT. In het verslagjaar heeft de UT het in het voorgaande jaar geformuleerde beleid rond kennisvalorisatie nader uitgewerkt, in inhoudelijke zowel als organisatorische zin. Zo kreeg de Holding Technopolis Twente (HTT), voorheen vooral een passieve houdstermaatschappij, een actievere rol op het gebied van kennisvalorisatie, als het “loket” van de UT voor dat onderwerp. Het aanbod van HTT aan industriële partners bestrijkt verschillende vormen van kennisoverdracht en samenwerking: licenties, contractresearch, gezamenlijke R&D-projecten en consultancy. Daarbij heeft HTT niet alleen UT-kennis te bieden, maar ook spin-off bedrijven (soms met kapitaal), business development, gemeenschappelijke faciliteiten en toegang tot kapitaalverschaffers. Een belangrijke impuls voor de UT-inzet op kennis-
50
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
2 Onderzoek
valorisatie vormde in het verslagjaar de start van het project Kennispark Twente; zie Uitgelicht, “Kennispark Twente in de steigers”. Uitgelicht Kennispark Twente in de steigers In 2004 ging het project Kennispark Twente van start, nadat in de voorgaande jaren de UT samen met de provincie Overijssel en de gemeente Enschede daartoe het initiatief had genomen. Hun oogmerk is kennis om te zetten in nieuwe bedrijvigheid voor de regio, volgens een ketenbenadering. Centraal in deze benadering staat de kennisvalorisatie zelf, maar deze wordt direct ondersteund door flankerend economisch beleid in de regio en verbeterde vestigingsvoorwaarden voor kennisintensieve bedrijven. Zo hebben de provincie Overijssel en het ministerie van VROM financiële bijdragen beschikbaar gesteld. Ontwikkelingsmaatschappij Oost Nederland ondersteunt het project, dat nu mede gedragen wordt door de Netwerkstad Twente (Almelo, Borne, Hengelo en Enschede). Concrete doelstelling voor 2008: 500 nieuwe arbeidsplaatsen en dertig nieuwe kennisintensieve bedrijven. De fysieke ontwikkeling van Kennispark Twente rondom de UT-campus moet leiden tot een Research & Development-bedrijvenpark. Daarnaast beoogt het project innovatie door kennisintensieve bedrijvigheid in geheel Twente te bevorderen, mede met behulp van een uitstekende ICTinfrastructuur. Kennisvalorisatie gebeurt binnen Kennispark Twente met name door het starten van business accelerators en het aantrekken van business developers. Concreet voorbeeld is de start in het verslagjaar van de Tissue Engineering Business Accelerator, vanuit onderzoeksinstituut BMTI; zie Uitgelicht, “Biomedische business accelerator van start”. Een groeikern binnen Kennispark Twente is de al langer lopende business incubator bij onderzoeksinstituut MESA+. Minister Brinkhorst van Economische Zaken noemde bij de opening van het academisch jaar 2004-2005 de aanpak van de UT een belangrijke inspiratiebron voor de nieuwe EZ-regeling TechnoPartner, gericht op de ondersteuning van startende hightech-bedrijven. Eveneens passend in de Kennispark-filosofie is het Laser Applicatiecentrum, dat de UT en de Koninklijke Metaalunie samen hebben opgezet om het midden- en kleinbedrijf in de metaalsector beter te laten profiteren van de mogelijkheden die lasertechnologie biedt voor product- en procesinnovatie.
De bijdrage van de UT aan de regio komt onder meer tot uiting in het werk van de Wetenschapswinkel, die bemiddelt tussen de vraag naar wetenschappelijke kennis en de op de UT aanwezige expertise. Particulieren, non-profitinstellingen en weinig kapitaalkrachtige vertegenwoordigers van het midden- en kleinbedrijf deden in het verslagjaar 86 keer een beroep op de Wetenschapswinkel. Er werden dertien openbare en acht niet-openbare onderzoeksverslagen geproduceerd. Daarnaast bracht de Wetenschapswinkel 24 mondelinge of schriftelijke adviezen uit, en werden zestien klanten doorverwezen of op een andere manier geholpen. In eveneens zestien gevallen kon geen match worden gevonden tussen aanvraag en de aanwezige deskundigheid op de UT (of daarbuiten). Een trend is dat meer klanten de resultaten van Wetenschapswinkelonderzoek intern willen gebruiken en de inhoud liever niet naar buiten brengen. Dat gebeurde in 2004, zoals hierboven aangegeven, acht keer. De vraag naar geheimhouding is een betrekkelijk nieuw fenomeen voor de Wetenschapswinkel, die hier dan ook beleid op heeft ontwikkeld. Nadrukkelijk streven is en blijft het om rapporten openbaar te maken. Toch kunnen er gegronde redenen zijn waarom vrijwilligersorganisaties/ belangengroepen gevoelige informatie niet naar buiten willen brengen. Onder bepaalde voorwaarden wordt dit gerespecteerd. Het kan bijvoorbeeld zijn dat financiële of confidentiële gegevens onderdeel uitmaken van het onderzoek, of dat er duidelijk sprake is van (markt)strategisch belangrijke kennis. In overleg met de klant wordt de openbare versie van het rapport op deze punten “geanonimiseerd”. Geen reden tot geheimhouding vindt de Wetenschapswinkel het wanneer het onderzoek resultaten oplevert die de klant achteraf minder welgevallig zijn. Het is belangrijk dat bij de opzet klant en onderzoeker met open vizier aan het onderzoeksproject beginnen en openstaan voor de, positieve óf negatieve, uitslag van het onderzoek. Onderzoeksdoel en -acties worden daartoe nadrukkelijk in de contracten vastgelegd.
51
(3)
Relevantie op lange termijn
De langetermijnstrategie van het UT-onderzoek wordt gedragen door de speerpunten (zie 2.2). Deze speerpunten worden in een portfolioanalyse periodiek geëvalueerd op hun output en relevantie. Input voor die evaluatie komt onder meer uit de monitoring van onderzoeksprioriteiten en -speerpunten bij voor de UT relevante (inter)nationale financiers van onderzoek. Steeds meer financiële middelen worden thematisch toegewezen, door instanties als het ministerie van Economische Zaken (EZ), NWO en de Europese Unie (EU). Uit hun toewijzingen bleek ook in 2004 dat de speerpunten van de UT goed aansluiten op de (inter)nationale thema’s. In het verslagjaar kwam het in 2003 opgerichte landelijke Innovatieplatform met een eerste aanwijzing van vier sleutelgebieden voor de Nederlandse economie. Met name op het sleutelgebied “High-tech systemen en materialen” kan de UT naadloos aansluiten met haar onderzoek in de instituten (met name MESA+, IMPACT en CTIT; zie ook 2.2.2). De sleutelgebieden “Water” en wellicht ook “Creatieve industrie” bieden de UT eveneens aanknopingspunten. EZ Het verslagjaar stond evenals 2003 in het teken van Bsik (Besluit subsidies investeringen in de kennisinfrastructuur), waarvan de uitvoering wordt gecoördineerd door SenterNovem, agentschap van EZ. Na de toekenningen eind 2003 volgde de nadere uitwerking van de gehonoreerde programma’s; zie Uitgelicht, “Bsik: de voortgang”. Daarnaast ontvingen UT-onderzoekers bijdragen uit diverse Innovatiegerichte Onderzoeksprogramma’s van SenterNovem. Uitgelicht Bsik: de voortgang Eind 2003 gaf het kabinet met het “Besluit subsidies investeringen in de kennisinfrastructuur” (Bsik) een forse impuls, van bijna 800 miljoen euro, aan de Nederlandse kennisinfrastructuur. De UT had op diverse thema’s een aanzienlijke inbreng in Bsik-projecten; voor drie projecten is een van haar onderzoeksinstituten de trekker: MESA+ van NanoNed (thema “Microsysteem- en nanotechnologie”); BMTI van het Dutch Program for Tissue Engineering (thema “Gezondheids-, voedings-, gen- en biotechnologische doorbraken”), en CTIT van “Smart Surroundings” (thema ICT). In alle gevallen bedraagt de Bsik-subsidie maximaal 50% van de projectkosten; de kennisinstellingen en bedrijven die participeren in de projecten dragen het andere deel bij. In het verslagjaar zijn de diverse projectvoorstellen nader uitgewerkt. In het geval van NanoNed werd het zelfs aan de Europese Commissie voorgelegd ter beoordeling op oneigenlijke staatssteun, vanwege de omvang van het bedrag en de deelname van Philips. Begin 2005 kwam de goedkeuring van het ministerie van Economische Zaken en daarmee is NanoNed officieel van start gegaan. Mesa+ ontvangt ruim dertig procent van de toegezegde 95 miljoen euro, maar moet zelf een soortgelijk bedrag in het project steken (matching). In het verslagjaar kwam ook groen licht voor het Dutch Program for Tissue Engineering, dat een totale omvang van 50 miljoen euro heeft. UT-onderzoeksinstituut CTIT participeert in liefst negen Bsik-programma’s en IMPACT in vier (Bricks, Cato, WatSea en MicroNed). Het merendeel van het Bsik-onderzoek zal in 2005 van start gaan. De UT-inbreng blijft niet beperkt tot genoemde (technische) onderzoeksinstituten. Wanneer er zoveel geld in de ontwikkeling van nieuwe kennis wordt gestoken, is het niet onverstandig om ook te onderzoeken hoe die kennis tot stand komt. Dergelijk onderzoek naar kennisproductiviteit doen onderwijskundigen van de UT-faculteit Gedragswetenschappen als onderdeel van het Bsikprogramma “Systeeminnovatie ruimtegebruik en Gebiedsontwikkeling Stad en Land”. Bij alle technisch-inhoudelijke onderzoek is dit een vreemde eend in de Bsik-bijt. De UT-onderzoekers gaan namelijk op zoek naar de “motor van kennisontwikkeling”.
NWO UT-onderzoek sluit aan op NWO-thema’s als ethische en maatschappelijke aspecten van onderzoek en innovatie, bestuur in beweging, cognitie en gedrag, nanowetenschappen, digitalisering en opkomende technologieën. In het kader van de Vernieuwingsimpuls van NWO ontvingen in 2004 maar liefst twaalf UT-medewerkers een subsidie; zie Uitgelicht, “Flinke vernieuwingsimpuls voor UTonderzoek”.
52
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
2 Onderzoek
Uitgelicht Flinke vernieuwingsimpuls voor UT-onderzoek De Vernieuwingsimpuls van NWO kent drie categorieën: Veni (voor pas gepromoveerde onderzoekers, c.q. junior postdocs), Vidi (voor meer ervaren gepromoveerde onderzoekers) en Vici (voor professorabele onderzoekers). In alle categorieën kreeg de UT in het verslagjaar een flinke impuls. Zo werd bekend dat eind 2003 al op drie Veni-aanvragen positief was gereageerd. Voorts werden in 2004 nog negen aanvragen gehonoreerd. Onderstaand de betreffende aanvragen van in totaal twaalf UTmedewerkers, met tussen haakjes de faculteit en het onderzoeksinstituut waarin elk van hen werkzaam is (zie pag. 13 en 14 voor verklaring van de afkortingen). Veni: • Dr. ir. A. Blom (CTW, IMPACT) – De rivierbodem in beweging • Dr. A. Brinkman (TNW, MESA+) – Nieuwe kijk op supergeleiders • Dr. ir. G.J.A. Fox (GW, IBR) – Meten in hiërarchisch gestructureerde data • Dr. R. van Gastel (TNW, MESA+) – Orkestratie van moleculaire beweging • Dr. P. Gross (TNW) – Zwakke infraroodspectra versterken • Dr. ir. P.P.C.C. Verbeek (GW, CTIT) – De moraal der dingen • Dr. S. Manohar (TNW, BMTI) – Nanodeeltjes voor kankerdetectie Vidi: • Dr. L. Feng (EWI, CTIT) – Context-Aware Data Management • Dr. C.-D. Ohl (TNW, BMTI) – Cellen behandelen met bellen Vici: • Dr. J.G.E. Gardeniers (EWI, MESA+) – Schone chemie uit een klein doosje • Prof. dr. J. Schmitz (EWI, MESA+) – Omgevingsbewuste chips • Prof. dr. W.L. Vos (TNW, MESA+) – Fotonen dresseren in een nanodoosje
EU In het Zesde Kaderprogramma van de EU kan de UT aansluiten op thema’s als informatiemaatschappijtechnologieën, nanotechnologieën, duurzame ontwikkeling, en burgers en bestuur in Europa’s kennismaatschappij. UT-onderzoekers weten deze kansen volop te benutten. Het aantal fulltime onderzoeksplaatsen betrokken bij de uitvoering van EU-onderzoeksprojecten aan de UT nam verder toe, volgens de meest recente cijfers (over 2003) tot 115 (102 in 2002). De participatie van de UT in de nieuwe Europese Networks of Excellence kreeg in het verslagjaar concreet gestalte, onder meer met een kick-off meeting voor het Frontiers-programma, waarin UT-onderzoeksinstituut MESA+ deelneemt (zie 2.2.2). 2.1.2
Externe beoordelingen
Onderzoeksvisitaties werden tot 2004 onder auspiciën van de VSNU, vereniging van universiteiten, uitgevoerd. In 2004 nam de Stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) de activiteiten van de afdeling Kwaliteitszorg van de VSNU over. In het verslagjaar verschenen drie rapporten van QANU-visitaties waarbij UT-onderzoek betrokken was: Wiskunde, Informatica en Technologie en Management Dit betrof (onderdelen van) het UTonderzoek op het gebied van de Toegepaste Wiskunde, Informatica en Technische Bedrijfskunde. Daarnaast publiceerde QANU in 2004 het rapport van de visitatie waaraan het natuurkundeonderzoek binnen de faculteit Technische Natuurwetenschappen was onderworpen. In 2003 had reeds een voorlopige rapportage plaatsgevonden van een commissie van buitenlandse hoogleraren, afkomstig van onder meer Stanford University, Princeton en de Parijse Ecole Normale Supérieure. De commissie beoordeelde het UT-onderzoek in de Technische Natuurkunde als een “bloeiende onderneming”, die internationaal op de kaart staat. De kwaliteit van het natuurkundig onderzoek was in de afgelopen zeven jaar sterk verbeterd. Dat gold ook voor de samenhang van de programma's en de inbedding in het overige onderzoek van de universiteit.
53
De drie in 2004 gepubliceerde rapporten van QANU-visitaties leverden een gemengd beeld op. •
•
•
Bij de visitatie Informatica oordeelde de commissie positief over onderzoeksinstituut CTIT (zie 2.2.2), waarin het informaticaonderzoek is ondergebracht. Het algehele oordeel luidde: zeer goed tot excellent. De commissie signaleerde de ambitie om een leidende rol op onderzoeksgebied in Nederland te vervullen, een dynamisch management en op onderdelen een internationale reputatie. Kritische opmerkingen waren er over het schijnbaar continue proces van reorganisatie aan de UT en over de te grote administratieve belasting. Tevens constateerde de commissie grote onderlinge verschillen tussen de groepen wat betreft output in termen van publicaties, waarbij het gemiddelde niveau enigszins onder de output van andere universiteiten lag. De commissie prees de “antenne” voor nieuwe trends in het onderzoek en de maatschappelijke behoeften op dit gebied. De visitatiecommissie Wiskunde beoordeelde de kwaliteit van het wiskunde-onderzoek aan de UT als voldoende, met een “goed” voor relevantie. Over het algemeen toonde de commissie meer waardering voor het fundamenteel wiskundeonderzoek in Nederland dan voor het toegepaste onderzoek, zoals dat onder meer aan de UT wordt uitgevoerd. De hoeveelheid Twentse proefschriften werd als laag beoordeeld, maar het aantal publicaties zorgde ervoor dat de commissie de totale productiviteit van Toegepaste Wiskunde toch als voldoende kwalificeerde. De commissie was positief over het opgaan van de faculteit Toegepaste Wiskunde in de nieuwe faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica (in 2002, na de periode die de visitatie besloeg). Daarin zag zij een kans op versterking van de interactie van de Twentse wiskundigen met onderzoekers uit andere disciplines. Bij de visitatie Technologie en Management waren twee programma’s uit de toenmalige UTfaculteit Technologie & Management betrokken. De commissie uitte haar zorgen over het gebrek aan samenhang tussen de verschillende programmaonderdelen en over het ontbreken van een duidelijke strategische visie met betrekking tot de richting waarin de onderzoeksprogramma’s zich moeten ontwikkelen. Dit verklaart de relatief lage score op levensvatbaarheid. Tegelijk beoordeelde de commissie het onderzoek als solide, met publicaties in goede internationale tijdschriften.
De kwantitatieve oordelen over het UT-onderzoek in deze visitaties zijn verzameld in Tabel 2.5. Het betreft de ongewogen gemiddelden van de scores voor de afzonderlijke programma’s. De scores zijn bepaald volgens de oude VSNU-norm. Niet bij alle visitaties waren namelijk al de nieuwe normen volgens het “Standard evaluation protocol” toegepast. Tabel 2.5. Scores van UT-onderzoek bij QANU-visitaties (definitieve rapporten; scores volgens de oude VSNU-norm, schaal oplopend 1-5) Kwaliteit Technische Natuurkunde Toegepaste Wiskunde Informatica Technische Bedrijfskunde
4,9 3,0 4,3 3,5
Productiviteit 5,0 3,0 4,0 3,5
54
Relevantie 5,0 4,0 4,5 3,5
Levensvatbaarheid 4,9 3,3 3,9 3,0
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
2.2
2 Onderzoek
Strategie en organisatie
doelstelling
begroting realisatie
- actueel houden van de strategische landkaart voor UT-onderzoek en identificeren en versterken van bestaande en potentiële sterkten - heldere organisatie van onderzoek - versterking van kwaliteit, kritische massa en maatschappelijke relevantie van onderzoeksinstituten - M€ 6,2 voor stimulering van technische onderzoeksinstituten - M€ 1,1 voor maatschappijwetenschappelijke speerpunt- en potentialprogramma’s - M€ 0,5 voor universitaire leerstoelen - rapportage van de performance van onderzoeksinstituten - officiële start tweede onderzoeksinstituut in de maatschappijwetenschappen (IBR) - start van Tissue Engineering Business Accelerator
De UT bouwt aan een onderzoeksportfolio dat multidisciplinair en flexibel is en ruimte biedt voor nieuwe, kansrijke gebieden. Deze onderzoeksstrategie leidt tot de keuze voor programmageoriënteerd onderzoek. De onderzoeksprogramma’s zijn grotendeels in instituten ondergebracht. De UT onderscheidt vier vormen van onderzoek: 1. Speerpuntonderzoek: hoogwaardig onderzoek met een zekere kritische massa, dat is ondergebracht in een onderzoeksinstituut en dat een bijzondere bijdrage levert aan de externe profilering van de UT. 2. Potential of kansrijk onderzoek: vernieuwend en hoogwaardig onderzoek dat de potentie heeft om uit te groeien tot speerpunt. 3. Regulier onderzoek. 4. Onderwijsgebonden onderzoek. In het verslagjaar heeft de UT verder geïnvesteerd in de inhoudelijke profilering en de aansturing van het onderzoek. Dit is gebeurd op een drietal terreinen: • portfolio en kwaliteitszorg (2.2.1); • versterking van de performance van onderzoeksinstituten (2.2.2); • consolidatie van de deelname in landelijke onderzoeksscholen (2.2.3).
55
2.2.1
Portfolio en kwaliteitszorg
Het streven naar excellente kwaliteit van onderzoek is voor de UT onlosmakelijk verbonden met de keuze voor een beperkt aantal thema’s. Deze thema’s dienen zowel wetenschappelijk als maatschappelijk relevant te zijn. Voorwaarde is wel dat de UT op die thema’s voldoende kritische massa bezit of opbouwt. Kritische massa in combinatie met excellente kwaliteit laat zich realiseren doordat de UT haar onderzoeksprogramma’s selectief stimuleert middels de portfolioanalyse. In het verslagjaar werden geen portfolioanalyses uitgevoerd. Wel hebben de drie technische universiteiten overlegd over afstemming van onderzoekszwaartepunten (zie Uitgelicht, “Samenwerking drie technische universiteiten krijgt gestalte”, pag. 15). Het Van Bemmel-rapport over herziening van de systematiek voor onderzoeksvisitaties (“Kwaliteit verplicht”, 2001) biedt ruimte voor een kwaliteitszorg die aansluit bij de onderzoeksstrategie van de UT: als eenheden die worden onderworpen aan de kwaliteitsbeoordelingen, kunnen ook de multidisciplinaire onderzoeksinstituten fungeren. In 2004 vonden drie visitaties plaats, langs “oude”, disciplinaire lijnen (zie 2.1.2). In het verslagjaar heeft de UT protocollen voorbereid voor onderzoeksbeoordelingen langs disciplinaire lijn zowel als op instituutsniveau. Deze protocollen zijn begin 2005 vastgesteld. Ze zijn in lijn met het op Van Bemmel gebaseerde landelijke protocol (Standard evaluation protocol) en met de nadere invulling daarvan op 3TU-niveau. In het landelijke protocol staat opgenomen dat universiteiten in hun jaarverslag een overzicht geven van de in het verslagjaar gehouden visitaties en van de conclusies die het College van Bestuur daaruit heeft getrokken. Voor het overzicht zij verwezen naar 2.1.2. Met ingang van 2005 zal het CvB aan het laatste punt invulling geven. 2.2.2
Onderzoeksinstituten
De UT telt zes onderzoeksinstituten, waarvan vier in de technische wetenschappen en twee in de maatschappijwetenschappen. Zij bestrijken het complete gamma van de vijf UT-faculteiten, van waaruit ze de personele onderzoekscapaciteit krijgen aangeleverd; zie Schema 2.1. Schema 2.1. Overzicht van de inbreng van de faculteiten in de onderzoeksinstituten F A C U L T E I T E N
INSTITUTEN
TNW
EWI
CTW
GW
MESA+
+
+
IMPACT
+
+
+
BMTI
+
+
+
+
+
+
+
CTIT IGS IBR
BBT
+
+
+ +
Instituten: • MESA+ = MESA+ instituut voor nanotechnologie • IMPACT = Institute of Mechanics, Processes and Control - Twente • BMTI = BioMedisch Technologisch Instituut • CTIT = Centrum voor Telematica en Informatietechnologie • IGS = Institute for Governance Studies • IBR = Institute for Behavioural Research Faculteiten: • TNW = Technische Natuurwetenschappen • EWI = Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica • CTW = Construerende Technische Wetenschappen • GW = Gedragswetenschappen • BBT = Bedrijf, Bestuur en Technologie
56
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
2 Onderzoek
De onderzoeksinstituten hebben een zelfstandige positie en krijgen eigen stimuleringsmiddelen toegewezen. De wetenschappelijk directeuren zijn lid van het Universitair Management Team. Het verslagjaar stond in het teken van consolidatie. Het nieuwe onderzoeksinstituut IBR (Institute for Behavioural Research) ging per 1 januari officeel van start. Het in 2003 uit een fusie ontstane IMPACT (Institute of Mechanics, Processes and Control - Twente) werkte aan de verdere integratie. MESA+ rondde het onderzoek in zijn succesvolle Strategische Research Oriëntaties af en formuleerde nieuwe. De onderzoekscapaciteit van de UT was in 2004 voor zo’n 88 procent ondergebracht in de onderzoeksinstituten (zie Tabel 2.6). Daarmee is de concentratie en focus van het UT-onderzoek op de in het profiel geformuleerde speerpunten (zie pag. 11) wederom toegenomen. Het verslagjaar is het eerste waarin de twee maatschappijwetenschappelijke onderzoeksinstituten een significante omvang hebben bereikt en die ook hebben weten om te zetten in een significante output aan promoties en publicaties. Daarnaast vertoonden ook de technische onderzoeksinstituten CTIT en in mindere mate IMPACT nog een flinke groei. Tabel 2.6. Performance-indicatoren voor de onderzoeksinstituten, 2004 a
Promoties per hoogleraarfte c Aantal fte’s onderzoek Ratio (gerefereerde) publicaties /staf d Octrooien a b c d
e
MESA+
CTIT
BMTI
IMPACT
IGS
IBR b
3,85 (2,81) 221 (230) 1,21 (1,00) 16 (25)
2,35 (1,93) 187 (159) 0,90 (0,93) 6 (3)
2,47 (3,71) 77 (80) 1,27 (1,61) 3 (9)
2,76 (2,92) 199 (187) 0,83 (0,86) 1 (9)
1,84 (1,36) 68 (20) 1,22 (1,58) 0 (0)
2,17 51 2,12 0
UT totaal 2,47 (2,61) 916 (837) 1,02 (1,02) 29 e (49)
Tussen haakjes de cijfers over 2003. IBR is in de loop van 2003 (officieus) gestart; over 2003 waren geen cijfers gerapporteerd. Een (voltijds)hoogleraar telt voor 0,4 fte onderzoekscapaciteit. De aantallen publicaties zijn exclusief (gerefereerde) conferentiebijdragen. Bij met name de faculteiten Construerende Technische Wetenschappen en Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica, die nauw gelieerd zijn aan IMPACT respectievelijk CTIT, zijn veel publicaties conferentiebijdragen (die vaak wel op vergelijkbare wijze worden beoordeeld als tijdschriftartikelen). Vanuit de onderzoeksinstituten zijn 26 octrooien aangevraagd, vanuit de overige UT-geledingen drie.
De status van de technische onderzoeksinstituten bleek in het verslagjaar voorts uit de door Technisch Weekblad gepubliceerde Top-50 Kennisinstituten; zie Uitgelicht, “UT-onderzoeksinstituten hoog in Top-50 Kennisinstituten”. Uitgelicht UT-onderzoeksinstituten hoog in Top-50 Kennisinstituten Technisch Weekblad publiceerde eind 2004 een Top-50 Kennis- en onderzoeksinstituten. Daarin stonden instituten gerangschikt naar hun budget. Na een aantal landelijke instituten (met TNO op nummer 1) en als eerste universitaire instituut het Wageningse Agrotechnology & Food Innovations, stond UT-onderzoeksinstituut MESA+ op de achtste plaats. Op nummer 10 stond UT-partner ITC in Enschede, op 14 UT-onderzoeksinstituut IMPACT, op 20 het landelijke Telematica Instituut, gevestigd in Enschede, op 21 CTIT, op 25 landelijke onderzoeksschool OSPT (met UT als penvoerder) en op nummer 44 ten slotte het Centrum voor Studies van Wetenschap, Techniek en Samenleving (CSWTS).
57
MESA+ instituut voor nanotechnologie In het verslagjaar kwamen de vijf grote centrale onderzoeksprogramma’s (Strategische Research Orientaties, SRO’s) van MESA+ tot een afronding. Daarop werden zes nieuwe onderzoeksprogramma’s ontwikkeld: Nanoelectronics, Nanofabrication, Bionanotechnology, Biochip-based Diagnostics, Nanofluidics en Molecular Photonics. Deze zijn in 2005 van start gegaan. MESA+ nam in het verslagjaar deel aan de kick-off meeting voor het Frontiers-programma. Frontiers is een Europees “Network of Excellence” vanuit het Zesde Kaderprogramma van de Europese Commissie. Het doel van Frontiers is Europees leiderschap te realiseren in research en innovatie op het gebied van de nanotechnologie voor toepassingen in de life sciences. Frontiers bundelt op dit specifieke, multidisciplinaire gebied de expertise van twaalf top-researchinstituten in NoordwestEuropa, met samen circa 200 onderzoekers, waaronder ruim veertig vanuit MESA+. Een vijftal MESA+-onderzoekers kreeg een toekenning vanuit de Vernieuwingsimpuls van NWO (zie Uitgelicht, “Flinke vernieuwingsimpuls voor UT-onderzoek”, pag. 53). Daaronder een subsidie van ruim 1 miljoen euro van de Technologiestichting STW, voor de ontwikkeling van chips die met zeer hoge snelheid en precisie straling of geluidsgolven kunnen registreren en verwerken; dit onderzoek vindt plaats in samenwerking met het nationale onderzoeksinstituut NIKHEF en industriële en academische partners. Het aantal spin-offs van MESA+ nam toe met twee bedrijven en bedroeg eind 2004 maar liefst 26. De oprichter van spin-off LioniX, dr. H. van den Vlekkert, ontving de Van den Kroonenbergprijs voor jong ondernemerschap. Inmiddels werken er zo’n twintig mensen bij het in 2001 gestarte LioniX, dat nog nauw samenwerkt met MESA+. Het bedrijf ontwikkelt en produceert microsystemen en -sensoren, zoals componenten voor optische communicatie (geïntegreerde optica) en systemen die minieme hoeveelheden vloeistof kunnen verwerken, zoals een lab-on-a-chip (microfluidics). De inzet van MESA+ voor commercialisatie van kennis werd andermaal bevestigd; dit keer in een “Memorandum of Understanding” met het Australische instituut CRC for MicroTechnology in Melbourne. Uiteraard vervulde MESA+ in het verslagjaar een leidende rol bij de nadere uitwerking van het fors gehonoreerde Bsik-programma NanoNed (zie Uitgelicht, “Bsik: de voortgang”, pag. 52). Centrum voor Telematica en Informatietechnologie (CTIT) Met meer dan 325 onderzoekers is CTIT uitgegroeid tot het grootste universitaire onderzoeksinstituut in Nederland op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT). De kracht van het instituut ligt in het bijeenbrengen van een voldoende groot aantal onderzoekers rondom een beperkt aantal aantrekkelijke onderzoeksthema’s, de Strategische Research Oriëntaties. De in totaal zes SRO’s zijn: • A-Services Internet (telematica-domein); • Building Blocks for Ubiquitous Computing and Communication (embedded systemen-domein); • Integrated Security and Privacy in a Networked World; • Natural Interaction in Computer-mediated Environments (multimedia-domein); • eHealth (ICT-gebruik in de gezondheidszorg); • eProductivity (ICT en industriële productie). Deze SRO’s combineren wetenschappelijke uitdagingen met toepassingsmogelijkheden en zijn derhalve van belang voor de onderzoekers van CTIT én voor de potentiële gebruikers van de ontwikkelde kennis. Samenwerkingsrelaties met bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties komen rondom deze thema’s dan ook relatief eenvoudig tot stand. Tevens genereren de SRO’s goede externe financieringsmogelijkheden. Zo participeert CTIT in negen Bsik-programma’s (zie Uitgelicht, “Bsik: de voortgang”, pag. 52), veertien Europese Zesde Kaderprogramma-projecten en in een sterk stijgend aantal NWO-, IOP- en STW-projecten. CTIT was in 2004 nauw betrokken bij de oprichting van het Nederlandse ICT Regieorgaan en bij het opstellen van de Nationale Onderzoeksagenda ICT 2005-2010 (NOAG-ICT). Vier SRO’s van CTIT komen overeen met thema’s van NOAG-ICT; de andere twee SRO’s richten zich op toepassingsterreinen die het ICT Regieorgaan als zeer belangrijk beschouwt. Samenwerking tussen de drie technische universiteiten vormde de basis voor het initiatief van de oprichting van NIRICT (Netherlands Institute for Research on ICT), waarvoor in 2004 de eerste stappen werden gezet. Het doel van NIRICT is het ICT-onderzoek van de drie technische universiteiten in Nederland gezamenlijk sterker te maken, door voldoende kritische massa te creëren op een beperkt aantal onderwerpen die economisch, wetenschappelijk of sociaal van belang zijn.
58
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
2 Onderzoek
In het verslagjaar vierde CTIT zijn tienjarig bestaan, omder meer met een symposium dat als thema had de “verdwijnende computer”. De computer speelt een steeds grotere rol in steeds meer aspecten van ons dagelijks leven. Alles staat met alles in verbinding, de complexiteit wordt steeds groter, maar de gebruiker mag daarmee niet lastig worden gevallen. Vandaar de verdwijnende computer, die opduikt in het CTIT-onderzoek naar “Smart surroundings”. Het achterliggende beeld is dat van een dagelijkse leefomgeving die in toenemende mate “smart” wordt door onzichtbare toepassing van sensoren, computers en draadloze communicatietechnologie. Tijdens het symposium werd de start aangekondigd van een nieuw kenniscentrum op het gebied van security, een initiatief van CTIT en TNO Telecom. BioMedisch Technologisch Instituut (BMTI) De groei van het biomedisch onderzoek aan de UT kreeg in het verslagjaar een verdere impuls. Dit kwam onder meer tot uiting in de projecten die met diverse externe partners werden gestart op de drie hoofdaandachtsgebieden van het instituut: Weefselhersteltechnologie en regeneratieve geneeskunde; Revalidatietechnologie; en Niet-invasieve diagnostische technieken. Zo wordt in een gezamenlijk project met Organon en de Technische Universiteit Delft nader onderzoek gedaan naar de mechanismen van botvorming. Deze kennis kan worden gebruikt bij de ontwikkeling van weefselhersteltherapieën om bijvoorbeeld botverlies ten gevolge van osteoporose te herstellen. In het verslagjaar kwam groen licht voor het Dutch Program for Tissue Engineering, het Bsikprogramma waarvan BMTI de trekker is (zie Uitgelicht, “Bsik: de voortgang”, pag. 52). Subsidies uit de Vernieuwingsimpuls (zie Uitgelicht, “Flinke vernieuwingsimpuls voor UT-onderzoek”, pag. 53) werden toegekend voor onderzoek naar de toepassing van goudpartikeltjes voor de vroeg-diagnostiek van bepaalde kankers, en voor onderzoek naar het gebruik van kleine luchtbelletjes voor biomedische toepassingen, waaronder celtherapie. In samenwerking met Philips Medical Research, Wageningen Universiteit en het Erasmus Medisch Centrum verwierf dezelfde onderzoekgroep een subsidie van het ministerie van Economische Zaken voor onderzoek naar verdere verbetering van ultrageluiddiagnostiek. Bij BMTI aangesloten filosofen verwierven een NWO-subsidie voor het project “Genomics and Human Nature”, dat bij BMTI is ondergebracht. De komende jaren zal BMTI het onderzoek op grensgebieden met collega-onderzoeksinstituten extra stimuleren. Dit is een van de uitgangspunten in de strategische visie “Biomedisch Onderzoek aan de UT”, die in 2004 door het College van Bestuur werd overgenomen, en die als basis dient voor een volledig nieuw instituutsplan. De start van zeven projecten uit de in 2003 door de UT uitgevoerde portfolioanalyse in de technische wetenschappen vormt een eerste stap in de realisatie van dit plan. In het verslagjaar is voor de gebouwen Zuidhorst en Meander het definitieve ontwerp goedgekeurd (zie 4.1), waardoor de herhuisvesting van een groot deel van de BMTI-onderzoeksactiviteiten definitief vorm heeft gekregen. Medio 2006 worden de nieuwe ruimtes betrokken; dan kan de van de biomedische onderneming IsoTis OrthoBiologics overgenomen onderzoeksgroep van Bilthoven naar Enschede verhuizen. Met name voor het celgeoriënteerde onderzoek en onderwijs zullen de nieuwe laboratoria een enorme verbetering van de mogelijkheden betekenen. Op het gebied van utilisatie en valorisatie van biomedische onderzoeksresultaten heeft BMTI in 2004 een belangrijke stap gezet met de start van een business accelerator-activiteit; zie Uitgelicht, “Biomedische business accelerator uit de startblokken”. Uitgelicht Biomedische business accelerator uit de startblokken Ondernemende wetenschappers op zakelijk gebied ondersteunen bij het vertalen van hun kennis naar een commercieel bedrijf. Dat is de taak van de business accelerator, een functionaris die kan bijdragen aan een verdere versterking van het profiel van de ondernemende universiteit. UTonderzoeksinstituut BMTI heeft in het verslagjaar een business accelerator aangesteld op het gebied van de tissue engineering. De functionaris ondersteunt ondernemende wetenschappers bij het opstellen van businessplannen en het zoeken van financiering voor de eerste fase van de onderneming, via subsidies dan wel investeerders. Tevens zal hij hen gevraagd en ongevraagd adviseren bij hun dagelijkse bedrijfsvoering, helpen zoeken naar samenwerkingspartners, en ondersteunen bij onderhandelingen over patentposities en bij het opzetten van de noodzakelijke juridische en administratieve structuur. De business accelarator voorkomt dat iedere ondernemer weer dezelfde
59
zakelijk fouten gaat maken en zorgt zo voor een steilere leercurve; de ondernemer krijgt meer tijd om zich te concentreren op de dingen die echt belangrijk zijn. Gelet op het hoofdaandachtsgebied “Weefselhersteltechnologie en regeneratieve geneeskunde” binnen BMTI en de zakelijke perspectieven is gekozen voor een focus op tissue engineering. In het verslagjaar werden reeds vijf zakelijke initiatieven ondersteund. Enkele daarvan ontvingen een bijdrage van BioPartner, het landelijke stimuleringsfonds voor startende ondernemers in de life sciences.
Institute of Mechanics, Processes and Control - Twente (IMPACT) In het verslagjaar kreeg de integratie van IMPACT, in 2003 ontstaan uit de fusie van het Procestechnologisch Instituut Twente en het Twente Institute of Mechanics, verder gestalte. Het onderzoek van Impact beslaat het brede gebied van de mechanica van vaste stoffen en vloeistoffen en van de procestechnologie. Om op dit multidisciplinaire onderzoeksterrein meer focus te bewerkstelligen en de potentiële synergie optimaal te benutten, is in 2004 gewerkt aan de identificatie van kerngebieden en aan de definitie van de ambities voor elk van die gebieden. Dit proces zal in 2005 tot een afronding komen. Om de integratie binnen IMPACT te versnellen en de door de fusie geboden mogelijkheden tot vernieuwend onderzoek te exploreren, werden zes transitieprojecten gestart. Uit deze projecten komen in 2005 voorstellen voor extern te financieren vervolgonderzoek. In het verslagjaar startten de speerpuntprogramma’s “Dispersed Multiphase Flows” en “Micro- and Nanofluidics” en het potentialprogramma “Influence of Mechanical Stress on the Living Cell”. Het instituut bewerkt op een aantal onderwerpen de gehele kennisketen van grondslagen- tot applicatiegericht onderzoek. Daarbij kan het complexe problemen aanpakken door de expertise van meerdere groepen samen te brengen. Een voorbeeld is onderzoek aan bandenlawaai, een samenwerkingsproject op het gebied van rubbertechnologie, dynamica en akoestiek, en tribologie. In het verslagjaar verscheen in Nature een publicatie van IMPACT-onderzoekers (zie Uitgelicht, “UT scoort met publicaties in Nature”, pag. 46). Anderzijds vonden onderzoeksresultaten industriële toepassingen, zoals in de inktjettechnologie (Océ), de ontwerptools van bedrijven als Philips DAP (acoustic imaging), Siemens (combustion) en SKF (contactdynamica), en in de procestechnologie (onder meer DSM en Akzo Nobel). Op het gebied van membraanemulsificatie ontstond een nieuwe spin-off, Nanomi. Vermeldenswaard is verder de onderzoeksovereenkomst van IMPACT met Wetsus, centre for sustainable water technology, gevestigd in Leeuwarden. Het landelijke Innovatieplatform heeft het watercluster als één van de sleutelgebieden van de Nederlandse economie aangewezen en stelt voor om Wetsus als toegepast kennisinstituut op dit sleutelgebied verder te ontwikkelen. Voorts is IMPACT betrokken bij diverse Bsik-programma’s (zie Uitgelicht, “Bsik: de voortgang”). Institute for Governance Studies (IGS) In het verslagjaar heeft het Institute for Governance Studies (IGS) het in 2003 ingezette beleid gecontinueerd. Centraal bleef staan het multidisciplinaire onderzoek op de terreinen van governance, management en innovatie, rond vraagstukken van coördinatie, sturing en bedrijfsvoering van instituties in de publieke zowel als de private sector. Tegelijkertijd werd een strategische discussie gestart over de positionering van het instituut, zowel intern als extern, voor de komende jaren, mede in het licht van naderende onderzoeksevaluaties. Ultimo 2004 omvatte het IGS-onderzoek zeven programma’s: • Institutional Change • Governance in a Complex Society • Innovation and Governance • Governance and Management of Science and Technology in Society • Management of Innovation • Water Management • Construction Process Management In IGS participeren drie gerenommeerde kenniscentra van de faculteit Bedrijf, Bestuur en Technologie, te weten het Centrum voor Schone Technologie en Milieubeleid (CSTM), het Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS) en het Nederlands Instituut voor Kennisintensief Ondernemer-
60
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
2 Onderzoek
schap (Nikos; zie 2.1.1). Zie ook Uitgelicht, “Jubilerende kenniscentra binnen onderzoeksinstituut IGS”. Beleidsmatig lag het accent in 2004 op het stimuleren van het verwerven van tweedegeldstroomprojecten binnen de genoemde programma’s. Dit resulteerde in een explosieve stijging van het aantal aanvragen, waarvan inmiddels enkele extern zijn gehonoreerd en een aantal op basis van de externe oordelen (“excellent”) ondersteuning vanuit IGS ontvingen. IGS beoogde hiermee een kwaliteitsimpuls te geven aan de deelnemende groepen. Ten behoeve van de externe zichtbaarheid organiseerde IGS voorts in 2004 een succesvolle lezingencyclus, onder de noemer “Het Onbehagen in het Bestuur”. Uitgelicht Jubilerende kenniscentra binnen onderzoeksinstituut IGS Het Center for Higher Education Policy Studies, dat in onderzoeksinstituut IGS participeert, beleefde in het verslagjaar zijn vierde lustrum. CHEPS doet onderzoek naar bestuur, management, bekostiging, studiefinanciering, efficiency en prestatie-indicatoren in het hoger onderwijs, en verzorgt trainingen en consultancy in onder meer Rusland, Zuid-Afrika, Bolivia, Indonesië en Mozambique. CHEPS vierde zijn lustrum met een internationale conferentie over de toekomst van het hoger onderwijs in Europa. Tijdens de conferentie werden drie toekomstscenario’s gepresenteerd, die de visies van CHEPSonderzoekers op het hoger onderwijs en onderzoek in 2020 weerspiegelden: “Centralia (City of the sun)”, “Octavia (Spider-web city)” en “Vitis Vinifera (City of traders and micro-climates)”. Deze benamingen representeerden respectievelijk schaalvergroting en bureaucratisering, de opkomst van complexe en dynamische netwerken, en de dominantie van het vrijemarktmodel in het hoger onderwijs. Het Centrum voor Schone Technologie en Milieubeleid vierde in het verslagjaar zijn derde lustrum. In het onderzoek van CSTM staat de transitie naar een duurzame samenleving centraal, en van daaruit houdt het instituut zich ook bezig met technologische innovatie. Binnen IGS doet CSTM onderzoek naar beleidsvernieuwing en “new modes of coordination”, toegespitst op het thema milieu. Zo verrichtte CSTM voor het ministerie van VROM de evaluatie van het nieuwe stelsel van milieuconvenanten, en voor Economische Zaken de evaluatie van de meerjarenafspraken over energiebesparing in diverse industriële branches. Het jubileum vierde CSTM met een symposium over de bestuurlijke aspecten van waterbeheer, voor bestuurders en ambtenaren uit de praktijk.
Institute for Behavioural Research (IBR) In het verslagjaar ging het Institute for Behavioural Research per 1 januari officieel van start. IBR verricht onderzoek op het gebied van de gedragswetenschappen. Op basis van wetenschappelijke theorieën en modellen van menselijk gedrag worden hulpmiddelen, procedures en systemen ontworpen voor communicatie, training en kennisoverdracht in het onderwijs en in arbeidsomgevingen, bedrijven en gezondheidszorg. Het onderzoek is gebaseerd op de disciplines communicatiewetenschap, onderwijskunde en psychologie en heeft een sterk toegepast en technologisch karakter. Het onderzoek concentreert zich rond vier thema’s. • Veiligheid en Gezondheid: onderzoek naar evaluatie en assessment (psychometrie en diagnostiek), veiligheid en risico’s (communicatie en psychonomie) en gezondheidsfilosofie en -ethiek; ontwikkeling van de psychologie-deelgebieden medische psychologie (psychosociale problemen bij somatische aandoeningen) en health assessment en coaching. • Arbeid en Organisatie: onderzoek naar bedrijfscommunicatie, marketingcommunicatie, evaluatie en assessment (psychometrie), human resource development, corporate communicatie, onderwijsorganisatie en -management en human performance technology. • Kennis en Onderwijs: onderzoek naar leren en instructie, onderwijskundig ontwerpen (curriculumtechnologie en instructietechnologie), evaluatie en assessment, human resource development en kennisrepresentatie. • Communicatie en Media: onderzoek op het gebied van techniekfilosofie, media en ergonomie, moderne media, optimalisering van dienstverlening en bedrijfsprocessen, ondersteuning van gebruikers van techniek, de introductie van ICT in het onderwijs, human performance technology, en de rol van technologie en media in de samenleving.
61
In 2004 startte IBR een heroriëntatie van zijn onderzoek in de richting van de specifieke signatuur van de UT. De programma’s werden daartoe nog meer toegespitst op onderzoek naar de implicaties van technologische vernieuwing en de ontwikkeling van de kennissamenleving. Voorts kwam er een grotere nadruk te liggen op psychologisch onderzoek. In het kader van deze heroriëntatie kwam financiële ondersteuning beschikbaar voor het opstarten van onderzoekslijnen in de arbeids- en organisatiepsychologie, de medische psychologie, en de psychonomie, psychologische functieleer en ergonomie. Tevens was er financiële ondersteuning voor het ontwikkelen van een psychologisch laboratorium.
62
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
2.2.3
2 Onderzoek
Landelijke onderzoeksscholen
De UT ziet in onderzoeksscholen een goed instrument voor onderzoekersopleidingen, in afstemming met het bachelor-masteronderwijsmodel. De verantwoordelijkheid voor het universitair onderzoek en de organisatie daarvan blijven, wat de UT betreft, bij de universiteiten liggen. Binnen dat kader blijft de UT participeren in onderzoeksscholen. Waar nodig dient zij hererkenningsaanvragen in bij de KNAW als de bevoegde instantie. In 2004 verkreeg de Onderzoekschool Procestechnologie (OSPT) een hererkenning. De hererkenningsaanvraag van het Interuniversitair Centrum voor Onderwijsonderzoek (ICO) werd vooralsnog afgewezen; in 2005 is een hernieuwde aanvraag voorzien. De onderzoeksschool Integrated Biomedical Engineering for restoration of human function (iBME) en Integrale Productievernieuwing (IPV) hadden volgens schema in 2004 voor hererkenning moeten worden voorgedragen; hiervoor is echter op verzoek een jaar uitstel verleend. De onderzoeksschool Wetenschap, Technologie en Moderne Cultuur (WTMC) werd eind vorig jaar wel voor hererkenning voorgedragen. Daarbij is het penvoerderschap van de UT overgegaan naar de Universiteit Maastricht. Voor onderzoeksscholen waarvan een andere universiteit penvoerder is, stemde de UT in met verlengde deelname in Advanced School for Computing and Imaging (ASCI), Interuniversitaire Onderzoekschool Systeemtheorie en Regeltechniek (DISC), Interuniversitaire Onderzoekschool voor Cultuurgeschiedenis (Huizinga Instituut), Interuniversitaire Onderzoekschool voor Psychometrie en Sociometrie (IOPS), Mathematisch Research Instituut (MRI) en Netherlands School of Communications Research (Nescor). Nieuw in het verslagjaar was de deelname van de UT in Onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid (OMV). De UT nam ultimo 2004 deel in 21 onderzoeksscholen. Van vijf onderzoeksscholen was de UT penvoerder; zie Tabel 2.7. Tabel 2.7. Onderzoeksscholen waarvan de UT penvoerder is • • • • •
Integrated Biomedical Engineering for restoration of human function (iBME) Interuniversitair Centrum voor Onderwijsonderzoek (ICO) Integrale Productievernieuwing (IPV) MESA+ instituut voor nanotechnologie Onderzoekschool Procestechnologie (OSPT)
63
3
Personeel
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
3 Personeel
Het verslagjaar 2004 stond in het teken van de afronding van de reorganisatie van de UT. Deze betrof de herindeling van de faculteiten, de verzelfstandiging van de aansturing van de onderzoeksinstituten en de herstructurering van de dienstverlening in relatie tot een versterking van het primaire proces. De hiermee verbonden herijking van het personeelsbeleid, in 2003 vastgelegd in de Nota Personeelsbeleid 2003-2007, kreeg in het verslagjaar op diverse onderdelen een concrete uitwerking. Het nieuwe systeem voor universitair functieordenen werd in 2004 voor alle medewerkers gelijktijdig ingevoerd. Voor het overgrote deel van de medewerkers vloeiden hieruit geen rechtspositionele wijzigingen voort. Circa tweehonderd bedenkingen resulteerden uiteindelijk in 45 bezwaarschriften. Voor de salarisverwerking is in het verslagjaar door een samenwerkingsverband van universiteiten, waartoe de UT behoort, de implementatie van een nieuw systeem voorbereid. Invoering vindt plaats per 1-1-2006, de datum waarop het oude systeem zal ophouden te functioneren. De deelname aan het keuzemodel arbeidsvoorwaarden nam in het verslagjaar wederom toe; in 2004 maakte ruim een derde van de werknemers gebruik van de mogelijkheid om binnen bepaalde grenzen de samenstelling van hun arbeidsvoorwaardenpakket zelf te bepalen. Activiteiten in het kader van “Gezond en Sterk op het Werk” konden eveneens op enthousiaste deelname rekenen. Uit een medewerkerstevredenheidsonderzoek kwam de UT naar voren als een bovengemiddeld gewaardeerd universitair werkgever. Voor gebleken concrete knelpunten worden in 2005 oplossingen gezocht.
Doelstelling
Begroting Realisatie
- stimuleren ontwikkeling van management en medewerkers - opereren als een aantrekkelijke en verantwoordelijke werkgever - perspectief bieden aan talent - creëren van een veilige en gezonde werkomgeving - M€ 1,2 voor Human Resources Management-beleid (tot 2008) - implementatie van de reorganisatie - projecten uit Nota Personeelsbeleid 2003-2007 - invoering van Universitair Functie Ordenen - uitvoering van UT-breed medewerkerstevredenheidsonderzoek - invoering van nieuwe structuur voor bedrijfshulpverlening, met centrale coördinator
65
3.1
Performance
Het aantal medewerkers van de UT nam licht toe, van 2718 in het voorgaande jaar tot 2729 ultimo 2004. Binnen het personeelsbestand heeft het beleid van versterking van de primaire processen zich wederom vertaald in een verschuiving; zie ook Figuur 3.1. Het ondersteunend en beheerspersoneel (OBP) nam verder in omvang af ten gunste van het wetenschappelijk personeel (WP). Het aantal WP’ers nam in 2004 toe met 34. Als resultaat van genoemd beleid is de verhouding WP:OBP in de afgelopen jaren gestaag verschoven, van 50:50 in 1998 tot 58:42 in 2004. Zie ook Tabel 3.1. Figuur 3.1. Personeelsomvang in fte’s
3000 2500 2000 1500
2333
2381
2365
2372
2392
1123
1096
1061
1020
1002
1210
1285
1304
1352
1390
2000
2001
2002
2003
2004
1000 500 0
WP
OBP
Tabel 3.1. Aandeel van WP en OBP in personeelsbestand WP (in %) OBP (in %)
2000 52 48
2001 54 46
2002 55 45
2003 57 43
2004 58 42
Het ziekteverzuim vertoonde in het verslagjaar een stijging ten opzichte van het voorgaande jaar en kwam daarmee weer op het niveau van de jaren daarvoor; zie Tabel 3.2. Een mogelijke verklaring hiervoor ligt in de afronding van de reorganisatie. Tabel 3.2. Ziekteverzuim Excl. zwangerschapsverlof (in %) Incl. zwangerschapsverlof (in %)
2000 3,6 4,0
2001 3,1 3,5
66
2002 3,2 3,6
2003 2,5 2,9
2004 3,3 3,7
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
3.2
Personeelsbeleid
3.2.1
Algemeen
3 Personeel
De Nota Personeelsbeleid 2003-2007 heeft als hoofdlijnen van beleid “ontwikkeling” en “flexibiliteit”. De komende jaren gaat de UT deze hoofdlijnen uitwerken en daarvoor de benodigde instrumenten ontwikkelen. In het verslagjaar is gestart met het ontwikkelen van een uniform format voor functioneringsgesprekken, loopbaanbeleid en managementontwikkeling. Voorts zijn studies afgerond rond ouderenbeleid en uitstroombeleid. In 2005 zal dit onder meer leiden tot aanpassingen in de regelgeving. In het verslagjaar werd het nieuwe systeem voor universitair functieordenen ingevoerd; zie Uitgelicht, “De UFO is geland: nieuwe functieordening ingevoerd”. Uitgelicht De UFO is geland: nieuwe functieordening ingevoerd Enkele jaren terug is in VSNU-verband besloten een nieuw systeem van functieordenen (Universitair Functie Ordenen, UFO) te ontwikkelen en in te voeren. De vigerende functiebeschrijvingen waren veel te groot in aantal en onderling nauwelijks vergelijkbaar. Het doel van UFO was te komen tot een nieuwe rangorde van functies in en rond de kerntaken onderwijs en onderzoek. Het nieuwe systeem bevat de functieprofielen voor wetenschappelijke en ondersteunende functies en kenmerkt zich door het vastleggen van rollen (in plaats van taken) en verantwoordelijkheden c.q. bevoegdheden. Dit moet leiden tot meer inzicht in loopbaanpaden, zowel horizontaal als verticaal. De UT heeft gekozen voor een invoeringstraject waarbij alle medewerkers gelijktijdig werden geïnformeerd over de indeling van hun functie en de eventuele persoonlijke rechtspositionele consequenties. Dit gebeurde per brief – formeel een voorgenomen indelingsbesluit – d.d. 31 maart 2004. Voor de meeste medewerkers waren er geen rechtspositionele consequenties. Van de medewerkers kreeg 14,7% een hoger gewaardeerd functieprofiel toegekend en 8,5% een lager functieprofiel. Bedenkingen werden ingediend door 200 medewerkers (7,7%). Die bedenkingen leidden in sommige gevallen tot heroverwegingen, waarna 45 medewerkers (1,7%) bezwaar indienden bij het College van Bestuur. De meeste bezwaren – ongeveer tweederde deel – werden voorgelegd aan de landelijke Adviescommissie Bezwaren Functieordening. Daarnaast werden enkele bezwaren intern behandeld, niet-ontvankelijk verklaard, gegrond verklaard of ingetrokken. De besluitvorming door het College van Bestuur omtrent de behandelde bezwaren zal plaatsvinden in 2005. Voorts is in het verslagjaar een aanvang gemaakt met het vertalen van UFO in het personeelsbeleid, wat onder meer tot uiting komt in aanpassingen van het salariëringsbeleid en de inhoud van functioneringsgesprekken.
Begin 2004 ontstond het initiatief tot een Twents Netwerk Vrouwelijke Wetenschappers, met als concrete activiteit onder meer een lunchserie voor vrouwelijke wetenschappers. Een serie van negen lunchbijeenkomsten heeft UT-brede aanbevelingen opgeleverd om op de UT meer vrouwen (nog) meer ruimte te geven om door te stromen naar hogere functies. De vrouwelijke hoogleraren van de UT hebben deze concrete aanbevelingen gebundeld en gaan deze in 2005 presenteren aan het College van Bestuur. In 2005 zet een groep vrouwelijke wetenschappers dit initiatief voort, met de nadruk op de verdere professionalisering van vrouwen, bijvoorbeeld door een workshop loopbaanontwikkeling voor vrouwen. Per 1 januari 2006 moet de UT overgaan op een nieuwe wijze van salarisverwerking, vanwege de beëindiging per die datum van het samenwerkingsverband IVOP, waarin de salarisadministratie en -verwerking voor de Nederlandse universiteiten is ondergebracht. Samen met acht andere universiteiten heeft de UT daarop de Stichting Uvipa opgericht, met als doel op een efficiënte en effectieve wijze de salarisverwerking en de salarisgerelateerde delen van de personeels- en de financiële administratie opnieuw in te richten. Deze stichting heeft na een Europese aanbesteding de opdracht voor het implementeren van het nieuwe systeem gegund aan PinkRoccade. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de UT binnen Uvipa, via een vooruitgeschoven implementatietraject, per
67
1 januari 2005 zou overgaan op het nieuwe systeem. In het verslagjaar bleek deze streefdatum, met name door externe factoren, niet haalbaar. Er is daarom besloten per 1 januari 2006 over te gaan. 3.2.2
Keuzemodel arbeidsvoorwaarden
UT-medewerkers konden in 2004 wederom zelf voor een deel de samenstelling van hun arbeidsvoorwaardenpakket bepalen. Dit keuzemodel werd in 2001 ingevoerd. Het biedt werknemers de mogelijkheid om binnen grenzen bepaalde arbeidsvoorwaarden in te zetten als ruilmiddel tegen andere arbeidsvoorwaarden. In het verslagjaar kregen 2278 medewerkers de mogelijkheid om aan het keuzemodel deel te nemen. Tot 15 maart 2005 maakten daarvan 814 personen daadwerkelijk gebruik. Daarmee kwam het aantal deelnemers op 36%, waarmee de stijgende lijn van de afgelopen jaren (2002: 24%; 2003: 30%) werd voortgezet. Ten opzichte van het voorgaande jaar is er een keuzemogelijkheid vervallen, als gevolg van het regeringsbesluit om de pc privé-regeling lopende het verslagjaar af te schaffen. Daartegenover zijn er twee keuzemogelijkheden bijgekomen: extra salaris (tegen inlevering van maximaal 16 verlofuren) en flexibele invulling van de werkweek (alleen voor voltijders). 3.2.3
Gezond en Sterk op het Werk
In 2004 heeft de UT weer verschillende activiteiten aangeboden in het kader van “Gezond en Sterk op het Werk”. In het voorjaar is gestart met de DubbelFit-week. In deze week konden medewerkers deelnemen aan verschillende wandel- en fietsactiviteiten, zoals natuur- en cultuurlunchwandelingen en verschillende fietsclinics bij het Sportcentrum. Voor het eerst deed de UT mee aan de landelijke campagne “Fiets naar je werk”. Deelnemers registreerden daarbij het aantal gefietste kilometers tussen 1 april en 1 oktober; 182 UT-medewerkers hebben in totaal 171.541 kilometer gefietst. De UT “sponsorde” hen met een bijdrage per afgelegde kilometer van één cent, af te dragen aan een goed doel, te weten projecten van ontwikkelingsorganisatie Novib. De Gezonde Week werd in het verslagjaar in september georganiseerd, met als thema “Gezond van Start”. Net als in voorgaande jaren was er veel belangstelling voor de verschillende testen en is een aantal medewerkers naar aanleiding van de testuitslagen doorverwezen naar de huisarts. Dit keer gaf een fysiotherapeut informatie over RSI en aanverwante zaken. Diens kennis van zaken en de beschikbare testjes zorgden voor een grotere belangstelling voor dit thema dan in voorgaande jaren. In september is het Sportcentrum van de UT gestart met een pilot Bedrijfssport. Gedurende deze pilot konden medewerkers zich inschrijven voor interne competities in onder meer volleybal, tennis en badminton, of gebruik maken van inloopuren voor fitness of bewegen op muziek. Vanwege het succes van de pilot is besloten om Bedrijfssport in 2005 te continueren, waarbij de sportfaciliteiten gratis beschikbaar zijn voor UT-medewerkers gedurende de inloopuren. 3.2.4
Arbo en milieu
Begin 2004 heeft de gemeente een nieuwe milieuvergunning aan de UT verleend. Met deze vergunning op maat kan de UT veel eenvoudiger veranderingen doorvoeren dan met de oude, “traditionele” vergunning. Het karakter van de dagelijkse activiteiten aan de UT, waarbij regelmatig sprake is van nieuwe onderzoeksopstellingen en experimenten, leent zich bij uitstek voor een vergunning op maat. De nieuwe milieuvergunning brengt echter ook nieuwe verplichtingen met zich mee. Zo moet voortaan een groot deel van de feesten en activiteiten worden aangemeld bij de gemeente, die deze beoordeelt op maatregelen met betrekking tot veiligheid en geluidsoverlast. Met name studenten houden zich met groot enthousiasme aan de voorschriften. Het verslagjaar was het eerste jaar waarin de centrale coördinator Bedrijfshulpverlening (BHV) actief was. Mede door zijn inzet is de BHV beter georganiseerd en worden problemen op BHV-gebied sneller dan voorheen opgelost. Een primeur was het instellingsbrede medewerkerstevredenheidsonderzoek, dat de UT eind 2004 heeft laten uitvoeren. Met dit onderzoek wilde de UT inzicht krijgen in hoe haar medewerkers de
68
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
3 Personeel
werkdruk en het werkklimaat ervaren. Er kwam een overwegend positief beeld naar voren. Zo gaf driekwart van de medewerkers aan met plezier naar het werk te gaan en het werk als gevarieerd en uitdagend te ervaren. Wel werden er verschillende knelpunten gesignaleerd. Zo zijn medewerkers van mening dat de communicatie op verschillende vlakken beter zou kunnen en vinden ze dat er te weinig aandacht wordt besteed aan loopbaanontwikkeling. In 2005 stelt de UT een plan van aanpak op, met vervolgprojecten om de geconstateerde knelpunten te verbeteren. Voor meer informatie zie Uitgelicht, “Medewerkers vinden de UT een bovengemiddelde universitaire werkgever”. Uitgelicht Medewerkers vinden de UT een bovengemiddelde universitaire werkgever In de tweede helft van 2004 heeft de UT door het Tilburgse onderzoeksinstituut IVA onderzoek laten verrichten naar werkdruk en werktevredenheid van haar medewerkers. Dit gebeurde met behulp van een uitgebreide vragenlijst op internet (die ook op papier verkrijgbaar was). De respons bedroeg 55% (1505 medewerkers). UT-medewerkers blijken zeer tevreden over hun werk. Driekwart van hen gaat met plezier naar het werk en voelt zich er betrokken bij. Een groot deel van het ondersteunend en beheerspersoneel (OBP) voelt zich betrokken bij de universiteit als geheel. Bij het wetenschappelijk personeel (WP) blijft de betrokkenheid vaker beperkt tot de eigen werkeenheid. Eén op de vier medewerkers geeft aan onvoldoende zeker te zijn over de inhoud van zijn of haar werk voor de komende jaren. De werkzekerheid en werktevredenheid zijn medebepalend voor de werkstress die medewerkers ervaren. Hoewel bijna de helft van de medewerkers vaak veel werk heeft te doen, geeft slechts 17% van het WP en 11% van het OBP aan problemen te hebben met de werkdruk. Veranderingen in het werk deden zich de afgelopen jaren in redelijke tot zeer sterke mate voor bij twee op de vijf OBP’ers en één op de vijf WP’ers. Slechts een klein deel van de medewerkers die hiermee te maken had, is van mening dat de toegenomen werkdruk die zij in hun werk ondervonden losstaat van deze veranderingen. Eén op de drie medewerkers die met veranderingen te maken had, staat hier negatief tegenover, een kleiner deel positief (WP 10%, OBP 22%). Hoogleraren en universitair (hoofd)docenten willen graag meer tijd aan onderzoek besteden en minder aan organisatorische taken, die hun werkdrukbeleving en stress aantoonbaar verhogen. Van hen ondervinden zes van de tien bij de uitvoering van onderzoek problemen als gevolg van het gehanteerde financieel verdeelmodel. Tegenover het (centrale en decentrale) bestuur van de universiteit staan medewerkers overwegend neutraal. Een kwart van de medewerkers vindt dat men onvoldoende op de hoogte wordt gehouden van bestuurs- en beheerszaken. Ongeveer de helft van de medewerkers is van mening dat hun faculteit of dienst zou moeten streven naar verbetering van de communicatie. De werkeenheden worden door de medewerkers positief beoordeeld als het gaat om teamgeest, collegialiteit en bijvoorbeeld waardering voor elkaars werk. Voor ongeveer één op de acht medewerkers is de sfeer minder goed. Het aantal medewerkers dat hinder ondervindt van pesten, seksuele intimidatie, agressie, discriminatie of fraude is redelijk beperkt. Het komt echter wel degelijk voor, met name pesten (7,5%). Meestal zijn het collega’s of leidinggevenden die dit probleem veroorzaken. Verscheidene uitkomsten zijn vergeleken met onderzoeksresultaten van andere universiteiten. In veel gevallen zijn er sterke overeenkomsten. Er zijn echter ook verschillen tussen universiteiten en in die gevallen zijn de WP-medewerkers van de UT meestal bovengemiddeld positief, terwijl dat voor het Twentse OBP wisselend ligt. De UT als werkgever krijgt een iets hoger rapportcijfer van WP (7,1) en OBP (7,0) dan andere universiteiten gemiddeld voor hun rol als werkgever noteren (WP 6,8; OBP 6,9). Conclusie: de UT is een bovengemiddelde werkgever.
69
3.3
Organisatie in beweging
3.3.1
Reorganisatie
Om adequaat te kunnen inspelen op de voortschrijdende internationalisering en toenemende concurrentie in de wereld van het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek, zette de UT in 2002 een reorganisatie in gang. Deze diende tevens bij te dragen aan het oplossen van de omvangrijke financiële problematiek rond nieuwbouw en renovatie van het UT-vastgoed. Met het oog op versterking van de primaire processen en modernisering van de organisatie werd besloten tot een herindeling van faculteiten, een zelfstandige aansturing van onderzoeksinstituten en een herstructurering van de dienstverlening. In het verslagjaar werd deze reorganisatie van de UT afgerond. Bij de herstructurering van de dienstverlening was van dertig medewerkers de functie opgeheven. Voor hen werd een herplaatsingsonderzoek uitgevoerd door de herplaatsingscommissie van de UT. In 2003 was het merendeel van de met ontslag bedreigde medewerkers al herplaatst. In het verslagjaar is de UT erin geslaagd om ook aan de andere medewerkers een aanbod te doen. Als uitvloeisel van de herstructurering van de dienstverlening is in 2004 besloten het Interfacultair Mechanisch Centrum te sluiten. Ook dit onderdeel van de reorganisatie is zonder gedwongen ontslagen afgerond. Begin 2004 is de besluitvorming over een reorganisatie van de faculteit Gedragswetenschappen afgerond. Deze reorganisatie is uitvloeisel van een strategische heroriëntatie van de faculteit en is tevens bedoeld om de faculteit een financieel gezond toekomstperspectief te geven. Elf medewerkers werden met ontslag bedreigd. Voor acht van hen is inmiddels een oplossing gevonden en voor de overige drie medewerkers verricht de herplaatsingscommissie in 2005 nog een onderzoek. De faculteit Bedrijf, Bestuur en Technologie heeft op soortgelijke gronden in het verslagjaar een reorganisatie in voorbereiding genomen. Besluitvorming hierover zal in 2005 plaatsvinden. 3.3.2
Medezeggenschap
De reorganisatie van de UT had consequenties voor de inrichting van de decentrale medezeggenschap. Zo moesten nieuwe faculteitsraden worden ingesteld en kregen de onderzoeksinstituten (zie 2.2.2) vanwege hun zelfstandige positie instituutsraden. De bevoegdheden van die instituutsraden werden gedelegeerd door de (centrale) Universiteitsraad, die formeel het medezeggenschapsorgaan voor de instituten is. Nadat in 2003 al voor drie onderzoeksinstituten instituutsraden waren ingesteld, volgden in het verslagjaar instituutsraden voor MESA+ en IGS. In 2005 tot slot zal de instituutsraad voor BMTI worden ingesteld.
70
4
Huisvesting
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
4 Huisvesting
De Universiteit Twente besloot, toen zij alle gebouwen op de campus van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in eigen beheer kreeg overgedragen, tot een inventarisatie van de staat van die gebouwen. Dat leidde tot nieuwbouw- en renovatieplannen, waarvoor in 2001 de achtergrond en doelstellingen werden vastgelegd in het Masterplan van de Universiteit Twente. Deze doelstellingen zijn ruimtelijk vertaald in vier uitgangspunten: • flexibel ruimtegebruik: ruimten worden dusdanig ingericht dat verschillende soorten gebruik mogelijk zijn; • generaliteit van de gebouwen: gebouwen worden ingericht voor gebruik door verschillende partijen; • gekoppeld gebouwenbestand: de onderwijs- en onderzoeksgebouwen worden gekoppeld, zodat een samenhangend gebouwencomplex ontstaat; • integratie van faciliteiten: faciliteiten worden geïntegreerd en gecentraliseerd, zodat gedeeld gebruik mogelijk is. Het Masterplan onderscheidt twee centra op de campus: het Onderwijs- en Onderzoekcentrum (O&O) rondom het Collegezalencomplex, en het Woon- en Leefcentrum (W&L) rondom de Boulevard langs de Bastille en de Vrijhof. Uitgangspunt voor het O&O-centrum is dat herhuisvesting van de onderwijsen onderzoeksgroepen plaatsvindt in die gebouwen of gebouwdelen die qua aard en structuur het meest geschikt zijn voor de wetenschappelijke activiteiten van de betreffende eenheden. De concrete uitwerking van het Masterplan werd in 2003 in het Vastgoedplan O&O-centrum vastgelegd. Dit plan voorziet in een aantal met elkaar samenhangende renovatie- en nieuwbouwprojecten, waarvan er in het verslagjaar enkele zijn afgerond of in uitvoering genomen. Een mijlpaal begin 2004 was de ingebruikname van Cubicus, het geheel gerenoveerde voormalige TW/RC-gebouw, waarvan bijna anderhalf jaar eerder het RC-gedeelte door brand was verwoest.
doelstelling investering realisatie
- adequate huisvesting voor onderwijs en onderzoek, conform de in een convenant met de gemeente Enschede vastgelegde arbo-, milieu- en veiligheidseisen - M€ 263,4 (tot en met 2010) - afronding van de renovatie van de Oost- en Noordhorst - start van de renovatie van de Westhorst - aanleg van diverse voorzieningen, zoals een parkeerterrein en een tweede serverruimte - voorbereiding van diverse nieuwbouw- en renovatieprojecten - verdere planontwikkeling voor het hart van het O&O-centrum - ontwikkeling van een verkeersvisie voor de campus - aantrekken van externe financiering
73
4.1
Vastgoedplan
De UT richt haar vastgoedontwikkeling met name op het verkrijgen van de gebruiksvergunningen. Hierbij wordt rekening gehouden met de effecten van de ontwikkeling van wet- en regelgeving op het gebied van arbo, milieu en veiligheid en met het convenant dat in 1998 tussen de gemeente Enschede en de UT is afgesloten. Dit laatste geeft het ingrijpende renovatie- en nieuwbouwtraject een hoge mate van urgentie; als vóór 4 november 2008 niet voldaan wordt aan de voorwaarden – zoals geformuleerd in het met de gemeente afgesloten gedoogconvenant –, zal de voorlopige gebruiksvergunning op 5 november 2008 worden beëindigd en zullen de gebouwen die niet aan de eisen voldoen, worden gesloten. De omvangrijke brand van eind 2002 heeft deze urgentie nog eens aangescherpt. Vandaar dat de UT in het verslagjaar de voorbereiding en uitvoering van renovatie- en nieuwbouwprojecten met grote inzet heeft gecontinueerd. In het verslagjaar werd gestart met de renovatie van de Westhorst. Deze hal zal hetzelfde uiterlijk krijgen als de Oost- en Noordhorst, die in de zomer van 2004 na renovatie werden geopend. Beide hallen zijn nu geschikt voor onderwijs, met een capaciteit die vergroot is door het aanbrengen van een tussenvloer en op maat gemaakt kan worden met flexibele wanden. De Westhorst is bestemd voor onderzoek; na opening in het voorjaar van 2005 zal deze hal plaats bieden aan onderzoeksopstellingen van de faculteit Construerende Technische Wetenschappen en onderzoeksinstituut IMPACT. Begin 2004 kwam het geheel gerenoveerde Cubicus weer beschikbaar voor de UT-gemeenschap (zie Uitgelicht, “Cubicus in gebruik genomen”). Nabij dit gebouw, op de plek van het afgebrande deel van het voormalige TW/RC-gebouw, werd in het verslagjaar een parkeerterrein aangelegd. Dit terrein zal een belangrijke functie krijgen wanneer het Onderwijs- en Onderzoekcentrum (O&O) autovrij wordt gemaakt (zie hierna). Voor 2005 is de aanleg van een voetgangersverbinding tussen het parkeerterrein en het O&O-centrum voorzien. Nadat bij de brand de UT-computerserverruimte verloren was gegaan, werd een nieuwe serverruimte (Seinhuis) in gebruik genomen. In het verslagjaar volgde de realisatie van een tweede serverruimte (Teehuis), met twee functies: backup voor het Seinhuis en veilig onderkomen voor alle computerservers van het O&O-centrum. Teehuis voldoet aan alle veiligheids- en brandpreventie-eisen, volgens zowel de wettelijke regelgeving als de verzekeringsvoorwaarden. De opening van Teehuis vindt plaats in 2005. Uitgelicht Cubicus in gebruik genomen Begin februari 2004 namen de eerste medewerkers van de faculteit Gedragswetenschappen hun intrek in Cubicus, het compleet gerenoveerde voormalige TW/RC-gebouw. Bijna anderhalf jaar eerder was het RC-gedeelte van dit gebouw geheel door brand verwoest. De ingebruikname van Cubicus vormde een zichtbare markering van de veerkracht waarmee de UT-gemeenschap in de nasleep van de brand heeft gewerkt aan herstel van de schade, in persoonlijk, beroepsmatig, huisvestelijk en financieel opzicht. De renovatie van Cubicus betrof voornamelijk het voldoen aan de brandveiligheids- en arbo-eisen en een bouwkundige vernieuwing van dit gebouw. Daarnaast waren enkele functionele aanpassingen nodig met het oog op de toekomstige bewoners. Cubicus is één van de markantste gebouwen op de campus. Het gebouw, een ontwerp van de architecten Van de Grinten en Heydenrijk, bestond uit twee delen met een verbindingsbrug ertussen. Na de bouw in 1973 namen Toegepaste Wiskunde en het toenmalige Rekencentrum er hun intrek; vandaar de oorspronkelijke naam, TW/RC-gebouw. Later waren nog onder meer Bestuurskunde en Toegepaste Communicatiewetenschap in het gebouw gehuisvest. In 2003 besloot de UT haar gebouwen namen te geven die niet direct verwijzen naar de gebruikers. Het TW/RC-gebouw kreeg daarbij de naam Cubicus, als “hommage” aan zijn markante vormgeving.
In het Woon- en Leefcentrum (W&L) van de campus vond in het verslagjaar de afronding plaats van de renovatie van de Bastille, hét studentengebouw op de campus. Hierbij werd de voormalige “achteringang” van het gebouw aangepast aan het reeds eerder verbouwde deel.
74
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
4 Huisvesting
In het verslagjaar werden diverse projecten in voorbereiding genomen. Dit betrof onder meer de aanleg van een zesde hal bij de Horst, Meander genaamd, en de uitbreiding en renovatie van de Zuidhorst. De uitvoering van beide projecten zal starten in 2005. Daarmee zijn nu de laatste twee grote projecten van het Horst-complex (het voormalige Werktuigbouwkunde-gebouw) in ontwikkeling. Een project van een ander kaliber in de Horst-omgeving betreft de aanleg van een koelvijver van dertig bij dertig meter en twaalf meter diep, op de plaats van het huidige parkeerterrein voor de Horst. Dit houdt verband met de keuze van de UT voor een energiebesparende methode van gebouwkoeling. Vanuit de vijver zal een ringleiding koelwater aanvoeren naar het O&O-centrum, voor koeling van de meeste gebouwen aldaar. De vijver dient tevens als bassin voor de sprinklerinstallaties in de nieuwe en te renoveren gebouwen in het O&O-centrum. In het verslagjaar startte de voorbereiding; de aanleg staat gepland voor 2005. In de loop van 2004 is de vormgeving van het hart van het O&O-centrum in heroverweging genomen. In eerste instantie waren voor dit centrum enkele deelprojecten gedefinieerd, zoals de bouw van een nieuwe cleanroom en renovatie van Langezijds. De nieuwe plannen gaan uit van één nieuw gebouw voor de afdelingen die nu zijn gehuisvest in Hogekamp en Langezijds. Beide gebouwen zullen dan kunnen worden afgestoten. Om op de UT-campus het O&O-centrum en het W&L-centrum in de toekomst goed te kunnen ontsluiten, is in het verslagjaar een verkeersvisie ontwikkeld. Deze visie schetst een hoofdstructuur voor het verkeer. Opvallendste aspect is dat de Drienerlolaan verdwijnt, waardoor de bezoekers van het UT-terrein bij binnenkomst twee opties krijgen geboden: linksaf naar het W&L-centrum, of rechtsaf naar het O&O-centrum. Verder geeft de visie nadere invulling aan de autovrije centra en de autoluwe campus.
75
4.2
Financiering
De totale kosten voor uitvoering van het Vastgoedplan zijn zeer hoog en stellen de UT voor een zware opgave. Toenemende afschrijvingskosten en rentelasten leiden tot een verzwaring van de jaarlijkse exploitatielasten. Per 1 januari 2005 bedroeg het totaal geïnvesteerde bedrag in het Vastgoedplan van de UT (19982004) € 87,3 miljoen. Op basis van de verdere uitwerking van het Vastgoedplan (zie 4.1) is een aangepast investeringsschema voor de periode 2005-2010 opgesteld. In totaal wordt de benodigde investering over de periode 1998-2010 thans geraamd op € 263,4 miljoen (inclusief de reeds bestede € 87,3 miljoen). Tabel 4.1 toont de geraamde jaarlijkse investeringen tot en met 2010. Tabel 4.1. Investeringen Vastgoedplan (bedragen in M€)
Investeringen gebouwen Investeringen infrastructuur Totaal
t/m 2004 84,7 2,6 87,3
2005
2006
2007
2008
2009
2010
37,3 10,0 47,3
48,9 2,3 51,2
43,7 1,9 45,6
20,1 1,9 22,0
5,0 0 5,0
5,0 0 5,0
De investeringen tot en met 2004 kon de UT uit eigen middelen financieren. Na het uitschrijven van een tender voor externe financiering, slaagde de UT in het verslagjaar erin € 135 miljoen op de kapitaalmarkt aan te trekken. Daarmee is de financiering voor de volledige uitvoering van de plannen gerealiseerd; zie Tabel 4.2. Tabel 4.2. Benodigde externe financiering (bedragen in M€)
Externe financiering
t/m 2004 -
2005
2006
2007
2008
20,0
40,0
40,0
35,0
De hieruit voortvloeiende rentelasten alsmede de hogere afschrijvingsbedragen leiden tot een verzwaring van de exploitatie met ruim € 16 miljoen. Gegeven de huidige financiële omstandigheden is dit een zeer zware opgave. De reorganisatie van de UT zal uiteindelijk tot een structurele bezuiniging van € 9,0 miljoen leiden. Teneinde een sluitende exploitatie te garanderen is, naast kostenbeheersing, efficiencyverhoging en een toename van de eigen inkomsten, een additionele financiering door de Rijksoverheid noodzakelijk en zal een verdere aanpassing van de universitaire organisatie nodig zijn om uiteindelijk de genoemde € 16 miljoen te kunnen genereren. Dit bedrag moet uiteindelijk in 2008 structureel zijn ingevuld.
76
5
Financieel jaarverslag
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
5 Financieel jaarverslag
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de realisatie van het financiële beleid en in de behaalde resultaten.
5.0
Belangrijkste financiële gebeurtenissen
Met ingang van het begrotingsjaar 2004 is het UT-verdeelmodel geactualiseerd. Het (financiële) beheer is door het College van Bestuur gemandateerd aan de faculteiten, instituten en diensten, die binnen het stelsel van centrale regelgeving en beheersafspraken volledig zelf verantwoordelijk zijn voor een zorgvuldige en hoogwaardige uitvoering van het beheer. Met betrekking tot de investeringen in de huisvesting is in maart 2004 een financieringsovereenkomst gesloten en zijn de renterisico’s voor een belangrijk deel voor de lange termijn afgedekt. De financiële positie van de instelling in relatie tot de investeringen in het vastgoed en in onderwijs- en onderzoekvernieuwing maakt een strakke monitoring van de in de reorganisatie beoogde bezuinigingen noodzakelijk. De financiële ruimte in een turbulente omgeving is beperkt. De universiteit ontwikkelt zich gestaag in de richting van een digitale organisatie. De herschikking van faculteiten en instituten, de inrichting van het accounting house en nieuwe ict-toepassingen hebben geleid tot aanpassing van de financiële processen. Het interne reisdeclaratiesysteem ten behoeve van de medewerkers is geheel gedigitaliseerd. Bij het inkoopproces worden de (inkoop)facturen bij ontvangst ingescand waarna de factuurcontrole geheel digitaal-gestuurd plaatsvindt. Als gevolg van de toenemende verantwoordingseisen bij de subsidieverwerving is het noodzakelijk gebleken de administratieve procedures met betrekking tot het werk voor derden aan te scherpen. Door de grote verscheidenheid aan regelgeving op dit punt nemen de administratieve lasten, en daardoor de werkzaamheden bij de ondersteunende diensten, aanzienlijk toe.
79
5.1
Performance
doelstelling
- het bieden van randvoorwaarden voor de realisering van het strategische beleid van de Universiteit Twente, met inachtneming van bedrijfseconomische principes, zoals een gezonde financiële exploitatie en een adequaat weerstandsvermogen - het monitoren van de financiële positie van de universiteit, de toewijzing van de beschikbare middelen aan de primaire processen onderwijs en onderzoek en het zorgdragen voor een betrouwbare administratieve organisatie om aan de verantwoordingseisen te voldoen
realisatie
Financieel kengetal a Liquiditeit (current ratio) Solvabiliteit 1 Solvabiliteit 2 Rentabiliteit (%) Werkkapitaal/baten (%)
a
b c
streefwaarde b 1,02 0,55 0,66 c
0,6
2004 1,12 0,55 0,62 3,7 3,5
2003 1,15 0,51 0,59 2,1 4,7
Definities: Liquiditeit (current ratio): vlottende activa gedeeld door kortlopende schulden. Solvabiliteit 1: eigen vermogen en egalisatierekening gedeeld door totaal vermogen. Solvabiliteit 2: eigen vermogen, egalisatierekening en voorzieningen gedeeld door totaal vermogen. Rentabiliteit: resultaat uit gewone bedrijfsvoering gedeeld door totale baten uit gewone bedrijfsvoering. Werkkapitaal/baten: (vlottende activa minus kortlopende schulden) gedeeld door de baten. Bron: Ministerie OCenW Cƒi Financiele gegevens WO jaarrekeningen 1999-2003. De streefwaarden zijn gebaseerd op het gemiddelde van de universiteiten in de periode 1999-2003. Niet benoemd: Anders dan in het bedrijfsleven kan het financiële resultaat in enig jaar geen maatstaf zijn of de instelling naar behoren heeft gepresteerd. De universiteit is namelijk geen huishouding die gericht is op het genereren van winst, maar een non-profitorganisatie die een wettelijke taak heeft om wetenschappelijk onderwijs en onderzoek te verzorgen. Vanuit deze taakstelling kunnen anders dan in het bedrijfsleven moeilijk financiële rendementseisen gesteld worden aan de universiteit; hooguit dat het resultaat in een reeks van jaren niet negatief mag zijn en dat de bedrijfsreserve een zekere minimum-bodem dient te bevatten.
Ontwikkeling kengetallen De solvabiliteit, uitgedrukt als de verhouding tussen het eigen vermogen en het overige vermogen bedroeg 0,96 (2003: 0,86). Het eigen vermogen uitgedrukt in een percentage van het totale vermogen bedroeg in 2004 48,9% (2003: 46,2%). De current ratio, de verhouding tussen vlottende activa en kortlopende schulden, bedroeg 1,12 (2003: 1,15). Het werkkapitaal (vlottende activa min vlottende passiva) nam af met € 3,7 miljoen tot € 9,0 miljoen (2003: € 12,7 miljoen), door afname van de vlottende activa met € 5,7 miljoen, (te weten: liquide middelen € 1,7 miljoen, vorderingen € 4,0 miljoen) en een afname van de kortlopende schulden met € 2,0 miljoen. De begrippen solvabiliteit en current ratio spelen in de beoordeling van het weerstandsvermogen van de instelling een belangrijke rol. Wijzigingen in de kengetallen worden met name veroorzaakt door investeringen, resultaat en financiering. Toelichting liquiditeit De gebouwen van de universiteit kunnen niet als een ideaalcomplex worden beschouwd, waarbij de jaarlijks te investeren bedragen ongeveer gelijk zijn aan de vrijkomende afschrijvingsbedragen. Met de invoering van de IVH in 1995 is het economisch eigendom van de inmiddels grotendeels 35 jaar oude gebouwen overgegaan op de universiteit, zonder een adequate compensatie voor achterstallig groot onderhoud en vervanging. Daarnaast kent de bekostiging door het Rijk slechts een beperkte vergoeding voor afschrijvingen en rente (jaarlijkse IVH-bijdrage), zodat aan de zogenaamde spaarfunctie onvoldoende invulling kan worden gegeven om het totale universiteitscomplex te renoveren en in overeenstemming te brengen met het convenant met de gemeente Enschede. Op basis van de meerjarenplanning gebaseerd op het Vastgoedplan is de liquiditeitspositie van de universiteit weergegeven in Tabel 5.1.
80
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
5 Financieel jaarverslag
Tabel 5.1. Liquiditeitsprognose a (bedragen in M€)
Aanwezige liquiditeit uit jaar Saldo opgenomen leningen a
2004 38,1
2005 19,5 20,0
2006 19,7 65,0
2007 22,1 110,0
2008 22,8 145,0
2009 19,8 135,0
2010 18,3 125,0
Exclusief gelieerde instellingen.
Het tekort aan liquiditeit zal worden aangetrokken op de kapitaalmarkt. Eind maart 2004 is met de bank een financieringsovereenkomst afgesloten die voorziet in het aantrekken van een vijftal leningen met een totaal bedrag van € 125 miljoen en kredietfaciliteiten (kasgeldleningen) tot maximaal € 40 miljoen. Ten einde het renterisico in belangrijke mate af te dekken, is gebruik gemaakt van rentederivaten. Treasurymanagement Een belangrijk element in het financiële beleid is er voor te zorgen dat er steeds voldoende middelen aanwezig zijn om het primaire proces ongestoord doorgang te laten vinden. Het beheersen van de inen uitgaande geldstromen neemt dan ook een belangrijke plaats in. Het liquiditeitsplan dat hieruit voortvloeit, wordt voortdurend afgestemd op de geprognosticeerde resultaten en de geplande investeringen. In het treasurystatuut is een gedragscode vastgelegd met betrekking tot het te voeren treasurybeleid. Het statuut is mede gebaseerd op de aanschrijvingen van de minister van OC&W “Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek” (kenmerk: FVE 2001/57965N van 12 juli 2001). In 2004 is conform het treasurystatuut gehandeld; zie Tabel 5.2. Tabel 5.2. Beleggingsmix Universiteit Twente
Liquiditeiten Obligaties Aandelen/overige a Totaal a
Beleggingsstatuut 50% 35% 15% 100%
Ultimo 2004 99,3% 0,7% 100%
Ultimo 2003 99,4% 0,6% 100%
Bij deze beleggingsvorm is de hoofdsom gegarandeerd.
Toelichting solvabiliteit De exploitatierekening sluit met een overschot van € 9,4 miljoen. In overeenstemming met de richtlijnen is het overschot toegevoegd aan de Algemene Reserve. Ultimo 2004 bedroeg deze € 126,5 miljoen (2003: € 117,2 miljoen). Hierbij moet worden aangetekend dat € 14,9 miljoen (2003: € 10,3 miljoen) betrekking heeft op geconsolideerde rechtspersonen. Tabel 5.3 toont de financieringsstructuur van de UT. Tabel 5.3. Financieringsstructuur (bedragen in M€)
Eigen vermogen Voorzieningen/egalisatierekening Schulden Totaal
2004 126,5 (48,9%) 34,0 (13,1%) 98,4 (38,0%) 258,9
2003 117,2 (46,2%) 31,6 (12,5%) 104,7 (41,3%) 253,5
Vermogenspositie De universiteiten zijn in financieel opzicht op grotere afstand van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap komen te staan. In het verlengde hiervan zijn de financiële verantwoordelijkheden van
81
onder meer wachtgelden en de huisvesting vanuit de overheid overgeheveld naar de universiteiten. Daarnaast worden de universiteiten geconfronteerd met een relatieve verkrapping van de directe overheidsbekostiging. Voor een belangrijk deel moet dit worden opgevangen door meer inkomsten uit tweede- en derdegeldstroom die in vrije concurrentie met de overige (inter)nationale instellingen moeten worden verworven. Deze factoren leiden ertoe dat de bedrijfsrisico’s van de universiteit zijn toegenomen. De UT is in de huidige situatie genoodzaakt voor vernieuwingen in het primaire proces en voor de instandhouding van de infrastructuur (gebouwen en apparatuur) een substantieel beroep te doen op de algemene bedrijfsreserve. Dit leidt ertoe dat een continu proces van onderwijsvernieuwing en innovatief wetenschappelijk onderzoek wordt bekostigd uit niet-permanent beschikbare middelen. Een te sterk beroep op de algemene bedrijfsreserve tast het weerstandsvermogen en de financieringsfunctie aan. Gezien de huidige stand van de reserves en aanwezige liquide middelen in relatie tot de voorgenomen investeringen in het primaire proces en onroerend goed, is dit een punt van voortdurende zorg. Tabel 5.4 toont de ontwikkeling van het eigen vermogen. Tabel 5.4. Ontwikkeling van het eigen vermogen a (bedragen in M€)
Eigen vermogen ultimo jaar a
Exclusief gelieerde instellingen.
5.2
Resultaat
2004 126,5
2005 128,0
2006 132,9
2007 134,6
2008 135,1
2009 134,6
2010 135,0
De geconsolideerde jaarrekening sluit af met een overschot van € 9,4 miljoen. Dit exploitatieoverschot valt gunstiger uit dan het begrote tekort van € 1,2 miljoen. In de begroting werd ervan uitgegaan dat de instelling geconfronteerd zou worden met een lastenverzwaring als gevolg van de omvangrijke investeringen in de huisvesting en de herstructurering van de dienstverlening. De – in financieel opzicht – gunstige ontwikkeling van het exploitatieresultaat werd veroorzaakt doordat (i) de realisering van het Vastgoedplan in de tijd gezien achterblijft bij de prognose, waardoor nog geen beroep behoefde te worden gedaan op externe financiering, (ii) de uitgaven voor de reorganisatie lager uitvallen, (iii) er niet-begrote resultaten op deelnemingen zijn, waaronder het resultaat van het ITC van € 3,8 miljoen, en (iv) eenmalig voorzieningen ad € 2,1 miljoen vrijvallen. Het resultaat uitgesplitst naar de eenheden is weergegeven in Tabel 5.5. Tabel 5.5. Saldo van baten en lasten (bedragen in M€)
Faculteiten Onderzoeksinstituten Diensten Overige Gelieerde instellingen Totaal resultaat
2004 begroting -/- 4,5 1,0 -/- 0,8 3,1 -/- 1,2
2004 werkelijk -/- 1,4 3,7 -/- 0,2 2,7 4,6 9,4
2003 -/- 0,8 1,4 -/- 1,2 4,6 1,4 5,4
Bij het primaire proces (faculteiten en onderzoeksinstituten) bedroeg het overschot € 2,3 miljoen (2003: overschot € 0,6 miljoen). In de begroting 2004 was een tekort voorzien van € 3,5 miljoen. De centrale diensten sloten het jaar af met een tekort van € 0,2 miljoen (2003: tekort € 1,2 miljoen). Begroot was een tekort van € 0,8 miljoen. De bezuinigingstaakstelling kon door een restrictief uitgavenbeleid en een vacaturestop desondanks grotendeels worden gerealiseerd. Op centraal niveau bedroeg het overschot € 2,7 miljoen, voorzien was een overschot van € 3,1 miljoen. Doordat de investeringen achterbleven bij de prognose, is er geen beroep gedaan op de kapitaalmarkt zoals was voorzien in de begroting. Het rentevoordeel bedroeg circa € 2,0 miljoen.
82
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
5 Financieel jaarverslag
De overige exploitatiekosten van de huisvesting vielen € 2,9 miljoen gunstiger uit dan begroot. Daarentegen werd € 3,2 miljoen aan het primaire proces toegevoegd ter compensatie van onder meer de integraal doorberekende huisvestingslasten. In het kader van de aangescherpte regelgeving ten aanzien van de vorming van voorzieningen is per saldo een bedrag van € 1,3 miljoen vrijgevallen. De kostenegalisatiefondsen voor indirecte personeelskosten (onder meer sociale lasten) vielen € 0,3 miljoen hoger uit dan begroot. Het resultaat uit deelnemingen kwam uit op een positief resultaat van € 4,6 miljoen, voornamelijk door het overschot van € 4,0 miljoen in de exploitatie bij het ITC. Het resultaat over het boekjaar 2004 wordt in overeenstemming met de Richtlijn verslaggeving hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek toegevoegd aan de algemene reserve.
5.3
Kasstroomoverzicht
De kasstroom uit operationele activiteiten nam toe voornamelijk veroorzaakt door het resultaat, de afschrijvingen, de mutatie in de voorzieningen en de afname van het werkkapitaal; zie Tabel 5.6. De investeringen in vaste activa bedroegen € 27,5 miljoen. De desinvesteringen hebben betrekking op (administratieve) afboeking van buitengebruik gestelde apparatuur en inventaris. De investering in financieel vaste activa bedroeg € 0,5 miljoen en betreft beleggingen in effecten met een looptijd langer dan 1 jaar. De kasstroom uit financieringsactiviteiten heeft betrekking op aflossing, c.q. vervroegde aflossing van leningovereenkomsten. Voor een nadere specificatie wordt verwezen naar de toelichting op de balans op 31 december 2004. Tabel 5.6. Kasstroomoverzicht (bedragen in M€) 2004 30,4 -/- 27,8 -/- 4,3 -/- 1,7
Operationele activiteiten Investeringsactiviteiten Financierings- en overige activiteiten Toe-/afname van de kasstroom
5.4
2003 36,3 -/- 29,5 0,2 7,0
Risico-inventarisatie
De instandhouding van de vermogensbestanddelen is een essentiële voorwaarde voor de continuïteit van de universiteit. Daarnaast zijn er in de bedrijfsvoering risico’s denkbaar die het primaire proces kunnen beïnvloeden. Te denken valt aan arbo en milieu, aansprakelijkheid, fraude, brand- en inbraakrisico’s. Het beleid is erop gericht deze risico’s in nauwe samenwerking met de eenheden te inventariseren en zorg te dragen voor adequate maatregelen om deze risico’s te beheersen. De universiteit heeft voor de meest gangbare risico’s een verzekering afgesloten. In het kader van de financiering van de investeringen is een beroep gedaan op de kapitaalmarkt. Het aantrekken van langlopende leningen kan gepaard gaan met renterisico’s. Deze risico’s zijn door middel van rentederivaten afgedekt.
5.5
Vooruitzichten
De organisatorische veranderingen die bij de faculteiten, onderzoeksinstituten en in de dienstverlening worden geïmplementeerd, alsmede de voorgenomen investeringen in het primaire proces en vastgoed, noodzaken tot een periodieke update van het financiële kader voor de middellange termijn waarin alle beleidsvoornemens in financiële zin zijn vertaald. De universiteit beschikt over een goed functionerend planning- en control-instrument om de financiële positie van de instelling permanent te volgen. Dit laat onverlet dat ook het komende jaar veel aandacht zal worden besteed aan het financiële informatiesysteem. De reeds in gang gezette digitalisering van de informatiestromen zal verder worden uitgebreid.
83
Het toenemende belang van tweede- en derdegeldstroom en de daarmee samenhangende verantwoordingseisen stellen hoge eisen aan een adequate projectadministratie. In het komende jaar zal de administratieve organisatie op dit punt worden verbeterd en zal een continu proces van planning & control worden ingevoerd. In samenwerking met negen collega-universiteiten wordt een nieuw salarissysteem ontwikkeld en geïmplementeerd. Dit systeem dient uiterlijk 1 januari 2006 operationeel te zijn. Gegeven het feit dat de uitgaven van het rijk onder druk staan, zal de noodzaak van eigen inkomsten uit contractonderwijs en -onderzoek verder toenemen. Verwacht wordt dan ook dat in de komende jaren het aandeel van de eigen inkomsten in het totaal van de beschikbare middelen verder zal gaan stijgen. Het Vastgoedplan zal invulling krijgen in de vorm van concrete projecten. Dit vraagt een nauwkeurige monitoring van begroting, realisatie en beschikbare liquiditeit over een reeks van jaren. De UT bouwt voortdurend aan haar vooraanstaande plaats in het nationaal en internationaal wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Zij zal daarvoor de nodige investeringen plegen.
84
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
5 Financieel jaarverslag
5.6
Jaarrekening 2004
5.6.1
Exploitatierekening en balans (geconsolideerd)
Tabel 5.7. Exploitatierekening 2004 (geconsolideerd) 2004
Begroting 2004
(in M€) Baten Rijksbijdragen OCenW Collegegelden Baten werk i.o.v. derden Overige baten
160,5 11,9 64,8 19,4
Totaal baten Lasten Personele lasten Afschrijvingen Inkomstenoverdrachten Overige instellingslasten
(in M€)
161,5 16,4 70,3
Totaal lasten
(in M€)
134,1 9,4 56,9 13,6 256,6
2003
164,1 11,5 55,7 22,0 214,0
136,6 10,9 67,5
253,3
158,9 13,3 77,1
248,2
215,0
249,3
8,4
-1,0
4,0
Saldo financiële baten en lasten
1,0
-0,2
1,4
Resultaat uit gewone bedrijfsvoering
9,4
-1,2
5,4
-
-
-
-
-
-
9,4
-1,2
5,4
Saldo baten en lasten
Buitengewone bedrijfsvoering Buitengewone baten Buitengewone lasten Resultaat uit buitengewone bedrijfsvoering Exploitatiesaldo
85
Tabel 5.8. Balans op 31 december 2004 (geconsolideerd) Activa
31-12-2004
31-12-2003
(in M€)
(in M€)
Vaste activa Materiële vaste activa Financiële vaste activa
164,9 4,9
Totaal vaste activa
154,1 4,6 169,8
158,7
Vlottende activa Voorraden Vorderingen Effecten Liquide middelen
0,7 37,8 0,3 50,3
0,7 41,8 0,3 52,0
Totaal vlottende activa Totaal activa
Passiva
89,1
94,8
258,9
253,5
31-12-2004 (in M€)
31-12-2003 (in M€)
Eigen vermogen Egalisatierekening investeringssubsidies Voorzieningen Langlopende schulden Kortlopende schulden
126,5 14,5 19,5 18,3 80,1
117,2 11,5 20,1 22,6 82,1
Totaal passiva
258,9
253,5
86
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
5.6.2
5 Financieel jaarverslag
Toelichting
Tabel 5.9. Baten 2004
2003
(in M€) Baten Rijksbijdragen OCenW Collegegelden Baten werk i.o.v. derden Overige baten
160,5 11,9 64,8 19,4
Totaal baten
(in M€) 164,1 11,5 55,7 22,0
256,6
253,3
Tabel 5.9 geeft een overzicht van de baten. De Rijksbijdrage nam af met € 3,6 miljoen. In 2003 is door het ministerie van OC&W eenmalig € 5,0 miljoen beschikbaar gesteld voor de huisvestingsproblematiek in relatie tot de grote brand van november 2002 en € 3,0 miljoen voor de ontwikkelingskosten Technische Geneeskunde. In het verslagjaar 2004 is € 3,1 miljoen toegekend voor de huisvestingsproblematiek en € 1,1 miljoen in het kader van de 3TU-BaMastructuur. De inkomsten uit collegegelden stegen met € 0,4 miljoen als gevolg van een toename van het aantal studenten en verhoging van het collegegeld. Het aandeel van tweede- en derdegeldstroominkomsten in de totale bekostiging van de universitaire organisatie neemt een steeds belangrijker plaats in. De inkomsten uit de tweedegeldstroom stegen met 15% tot € 22,6 miljoen. De inkomsten uit de derdegeldstroom vertoonden ook een stijging en wel met 17% tot € 42,2 miljoen. De totale inkomsten uit tweede en derde geldstromen stegen met € 9,1 miljoen. Het aandeel van de tweede- en derdegeldstroom in de totale baten steeg van 21,9% in 2003 naar 25% in 2004. Het landelijk gemiddelde van de sector bedroeg in 2003 17,6%. De Universiteit Twente scoort dus nog steeds ruim boven het gemiddelde. Zoals blijkt uit het AWT-advies “De prijs van succes” heeft de UT ernstig te lijden onder de matchingsproblematiek. De overige inkomsten bedroegen € 19,4 miljoen. Hieronder vallen inkomsten verkregen uit de verhuur van de studentenhuisvesting en bedrijfsruimten, catering, onderwijsmateriaal, PC-shop, congresgelden, en dienstverlening aan derden. Tabel 5.10. Lasten 2004
2003
(in M€) Lasten Personele lasten Afschrijvingen Inkomstenoverdrachten Overige instellingslasten
161,5 16,4 70,3
Totaal lasten
(in M€) 158,9 13,3 77,1
248,2
249,3
De totale lasten bleven in 2004 nagenoeg op het niveau van 2003. De personele lasten stegen met € 2,6 miljoen. De lonen en salarissen namen licht toe, voornamelijk als gevolg van een toename van het aantal personeelsleden en CAO-loonbijstellingen. De stijging bij de sociale lasten is grotendeels toe te schrijven aan de hogere pensioenlasten en tegemoetkoming in de ziektekosten. De overige personele lasten daalden door minder uitgaven voor non-activiteitenregelingen. De afschrijvingen namen met € 3,1 miljoen toe. Bij de gelieerde instellingen zijn de afschrijvingen in overeenstemming gebracht met de richtlijnen. Hiermee is een bedrag gemoeid van € 0,5 miljoen. De afschrijvingstermijn
87
voor terreinvoorzieningen is teruggebracht van 50 naar 30 jaar. Deze schattingswijziging heeft geleid tot een extra afschrijving van € 1,6 miljoen. Door een toename van de investeringen in materiële vaste activa stegen de afschrijvingskosten voor deze categorie met € 1 miljoen. De overige instellingslasten daalden met € 6,8 miljoen tot € 70,3 miljoen. In de jaarrekening 2003 heeft een dotatie aan de egalisatierekening investeringssubsidies plaatsgevonden onder aftrek van de uitkering van verzekeringsgelden. Per saldo was hiermee een bedrag gemoeid van € 4,5 miljoen. Tabel 5.11 geeft een overzicht van een specifiek onderdeel van de personele lasten, te weten de bezoldigingen van de bestuursorganen CvB en RvT. Tabel 5.11. Overzicht bezoldigingen van bestuursorganen CvB en RvT (bedragen in M€) 2004 0,6 0,1 0,7
College van Bestuur (inclusief gewezen leden) Raad van Toezicht Totaal
2003 0,5 0,1 0,6
Tabel 5.12 geeft een overzicht van de materiële vaste activa . Tabel 5.12. Materiële vaste activa (bedragen in M€) Verkrijgings- Waardever- Boekwaarde Investering- Desinvesprijs minderingen en/correcties teringen (vervaaren afschrijdigingsprijs) vingen t/m 2003 t/m 2003 31-12-2003 2004 2004
Gebouwen en terreinen Gebouwen Terreinen Gebouwen in uitvoering en vooruitbetalingen
212,5 19,4
111,8 3,9
100,7 15,5
6,7 0,2
14,6
0,0
14,6
17,7
246,5
115,7
130,8
24,6
Inventaris en apparatuur Niet-primaire activa Overige
86,1 8,1 0,1
68,0 2,9 0,1
18,1 5,2 0,0
Subtotaal
94,3
71,0
340,8
186,7
Subtotaal
Totaal
1,0
Afschrijvingen 2004
8,4 1,7
Boekwaarde Gehanteerd afschrijvingspercentage 31-12-2004
98,0 14,0 32,3
10,1
144,3
3,8 0,2 0,0
6,2 0,5 0,0
15,7 4,9 0,0
23,3
4,0
6,7
20,6
154,1
28,6
16,8
164,9
88
3,33%
1,0
1,0
20-33,33%
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
5 Financieel jaarverslag
Tabel 5.13 geeft een overzicht van de financiële vaste activa. Tabel 5.13 Financiële vaste activa (bedragen in M€)
Erfpacht woningen
Deelnemingen BTC, Enschede Participatiemij Oost Ned. BV, Enschede Tissue Eng. Accelerator BV Lion Photonix BV, Enschede Overige Subtotaal deelnemingen
Boekwaarde
Investeringen
Desinvesteringen
Resultaat
31-122003
2004
2004
2004
0,2
0,3 1,5
0,1 Aflossingen 2004
0,9 -0,9 0,0
0,4 0,4
0,0
TOP, diversen TSP, diversen (studenten) PC’s, diversen (studenten en personeel Ca-verenigingen, Enschede Stichting Trent Subtotaal overige leningen u/g Waarvan kortlopend:
0,9 0,0 0,6
0,2 0,1 0,4
0,2
0,1 0,0 1,6 0,7
0,3 1,4
Effecten a
1,5
0,5
Totaal
4,6
a
31-122004
0,0
0,3 1,5
-0,1 -0,1
0,1 0,0 0,0
-0,2
1,9
0,1 0,1 0,1 2,0
Boekwaarde
0,2
Verstrekte leningen u/g 2004
Overige leningen u/g Auditoren, diversen (studenten) Van Voorzieningen
Reclassificatie van voorzieningen 31-122004
Financiële ondersteuning (art. 7.51 WHW)
0,0
Resterende looptijd in jaren
0,3 0,3
-0,1 -0,1 -0,2
0,5 0,0 0,7
0,3
-0,3
1,0 -1,0 0,0
1-4 jr (-%)
0,7 0,1 0,5
1-7 jr (-%) 1-4 jr (-%) 1-3 jr (-%)
0,1 0,3 1,7 0,9
1-11 jr (-%) 1 jr (6%)
2,0 4,9
De marktwaarde van de effecten bedroeg op 31 december 2004 € 2,1 miljoen.
89
Tabel 5.14 geeft een overzicht van het eigen vermogen. Tabel 5.14. Eigen vermogen (bedragen in M€) Mutaties BestemOverige ming mutaties exploitatiesaldo 2004 2004
Saldo
31-122003 Algemene reserve Eigen vermogen geconsolideerde verbonden partijen: ITC Drienerbeek Onroerend Goed Holding Technopolis Stichting Arbodienst Totaal vermogen
106,9
4,8
7,2 0,9 0,2 2,0
4,0 -0,1 0,1 0,6
117,2
9,4
-0,1
Saldo
31-122004 111,6 11,2 0,8 0,3 2,6
-0,1
126,5
Tabel 5.15 geeft een overzicht van de voorzieningen. Tabel 5.15 Voorzieningen (bedragen in M€) Mutaties Saldo Saldo
Onderhoud Reorganisatie Wachtgeld Ondersteuning van studenten Contractrisico’s Pemba Bodemsanering Personele systemen Milieurisico’s Stichting Arbodienst Drienerlo Totaal
31-122003 1,4 10,2 0,5 0,9
Reclassi- Dotaties ficatie / Consolidatie ITC 2004
-0,1
2,7 0,0 0,0 0,0
Vrijval
2004
2004
1,9 0,5 1,3
1,4 2,2
2,7 0,8 1,2 0,5
4,1 0,3 20,1
3,3 0,4 2,8
Onttrekkingen
0,5
-0,1
9,5
3,7
6,3
31-122004 0,0 9,4 0,4 2,3
Onderverdeling saldo 31-12-2004 < 1 jaar 1-5 jaar > 5 jaar
1,9 1,2
0,0 0,8 1,2 0,5
0,4 0,3 0,5
4,6 0,3
0,3
19,5
4,6
5,1 0,2 1,1 0,4 0,6
0,3
4,6
12,0
De onderhoudsvoorziening betrof een voorziening voor groot onderhoud ten einde bij de gelieerde instellingen de kosten over de jaren te egaliseren. De voorziening is, overeenkomstig de OC&Wrichtlijn Jaarverslaggeving, met ingang van het boekjaar 2004 vrijgevallen.
90
2,4 0,2
2,9
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
5 Financieel jaarverslag
De reorganisatie-/wachtgeldvoorzieningen zijn gevormd op grond van een met de vakvereniging overeengekomen sociaal plan. De voorzieningen zijn gewaardeerd op de uit het sociaal plan voortvloeiende verplichtingen, rekening houdend met de deelnamekans. De voorziening ondersteuning studenten betreft opgebouwde rechten conform art. 7.51 WHW. De voorziening voor contractrisico’s is in het verleden gevormd onder de toen geldende wet- en regelgeving. De contractrisico’s voldoen niet meer aan de huidige wet- en regelgeving ten aanzien van de vorming van voorzieningen en zijn derhalve met ingang van het boekjaar 2004 vrijgevallen. In verband met het eigen risico dragen (Pemba) in het kader van de WAO zijn voorzieningen getroffen voor reeds toegekende uitkeringen. Voor de waterhuishouding (vijvers en stroomgebied van de beken) op het campusterrein is een voorziening getroffen voor de kosten van de bodemsanering. De voorziening voor milieurisico’s is gevormd in verband met de toekomstige renovatie van het vastgoed, meer specifiek wat betreft de asbestsanering. In verband met vertraging in de oplevering van een nieuw personeels- en salarissysteem is een voorziening getroffen voor het UT-aandeel in de landelijke implementatie. De voorziening Stichting Arbodienst Drienerlo is gevormd voor mogelijke kosten met betrekking tot de privatisering van de bedrijfsactiviteiten. 5.7
Accountantsverklaring
ex artikel 2:395 lid 2 BW Wij hebben de in dit verslag opgenomen verkorte jaarrekening van de Universiteit Twente te Enschede over 2004 gecontroleerd. De verkorte jaarrekening is ontleend aan de door ons gecontroleerde jaarrekening 2004 van de Universiteit Twente. Bij die jaarrekening hebben wij op 10 mei 2005 een goedkeurende accountantsverklaring verstrekt. De verkorte jaarrekening is opgesteld onder verantwoordelijkheid van het College van Bestuur van de Universiteit Twente. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake de verkorte jaarrekening te verstrekken. Wij zijn van oordeel dat de verkorte jaarrekening op alle van materieel belang zijnde aspecten in overeenstemming is met de jaarrekening waaraan deze is ontleend. Voor het inzicht dat vereist is voor een verantwoorde oordeelsvorming omtrent de financiële positie en de resultaten van de Universiteit Twente en voor een toereikend inzicht in de reikwijdte van onze controle dient de verkorte jaarrekening te worden gelezen in samenhang met de volledige jaarrekening waaraan deze is ontleend, alsmede met de door ons daarbij op 10 mei 2005 verstrekte goedkeurende accountantsverklaring. Enschede, 10 mei 2005 KPMG Accountants N.V.
91
Inhoudsopgave conform Hoofdstuk 3 van de Richtlijn verslaggeving hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek Rubriek art. 35 Karakteristiek van de universiteit
Aard gegeven • Missiestatement • Organigram • Aanbod van opleidingen • Samenstelling bestuur • 5 jaren Universiteit Twente • Penvoerderschap
Blz. 10 15 13, 23, 35 17 20 23
art. 36 Onderwijs
• • • • •
Bachelor-master Minor Nieuwe opleidingen ICT in het onderwijs Samenwerking met andere onderwijsinstellingen Onderwijsrendement Interne kwaliteitszorg Accreditatie Externe beoordelingen
10, 33 34 35 37 23, 39
Kwaliteit en competitieve positie Relevantie op korte termijn; ondernemerschap Relevantie op langere termijn (prioriteiten) Kennisvalorisatie Onderzoeksinstituten Onderzoeksscholen Kwaliteitszorg Portfolio Externe beoordelingen
46 e.v. 49 e.v.
27 26, 29
• •
Aantallen afgestudeerden Werving i.h.b. van specifieke doelgroepen Academische vorming Aansluiting Voortgezet Onderwijs
art. 39 Personeel
• •
Ontwikkelingen personeelsbestand 66 Human resources management 67 e.v.
art. 40 Internationalisering
• •
Internationalisering Studentenmobiliteit
7, 10, 23, 26, 34, 40, 53 42
art. 42 Materiële voorzieningen
• •
Vastgoedplan Financiering
74 76
art. 43 Financiële situatie
•
Financieel verslag
79 e.v.
• • • • art. 37 Onderzoek
• • • • • • • • •
art. 38 Studenten
• •
92
28 43 43 29
52 50 e.v. 56 63 56 56 53
10, 41 39
Jaarverslag 2004 Universiteit Twente
Appendix
Overige functies leden Raad van Toezicht E.A. van Amerongen: • Lid van de Raad van Commissarissen van ASMI NV, Bilthoven • Lid van de Raad van Toezicht van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, Rijswijk • Lid (non-executive) van de Board van Corus Plc, Londen, Engeland • Vice-voorzitter van de Raad van Commissarissen van HITT NV, Apeldoorn • Lid van de Raad van Commissarissen van Imtech NV, Gouda • Lid van de Raad van Commissarissen van Koninklijke Swets & Zeitlinger Holding NV, Lisse • Voorzitter van de Raad van Commissarissen van Lucent Technologies Nederland BV, Hilversum Drs. H.J. van Essen: • Lid van de hoofddirectie van PGGM, Zeist • Voorzitter van de Raad van Commissarissen van Maetis Arbo, Houten • Voorzitter van de Raad van Toezicht van de Rabobank Wijchen/Beuningen • Vice-voorzitter van de Raad van Commissarissen van Woningstichting Portaal, Baarn • President-commissaris van Uitgeverij Axioma JRPM BV, Baarn • Lid van de Raad van Commissarissen van Prismant (fusie NZI/SIG), Utrecht J.F. Sistermans: • Voorzitter van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid • Voorzitter van de Raad van Toezicht van Zuidzorg, Veldhoven (voorheen: Thuiszorg Eindhoven/Kempenstreek) • Lid van het Innovatieplatform, Den Haag • Lid van de Raad van Toezicht Toekomstvisie van de Gezondheidszorg/Health Management Forum, Leiden • Vice-voorzitter van Forum voor Techniek en Wetenschap, Amsterdam • President-commissaris van PDM, Maastricht • Lid van de Raad van Commissarissen van Keygene, Wageningen • Director van United Biomedical Inc., Hauppage, NY, USA • Director van Bio Veris, Gaithersburg, MD, USA Mr. W. Sorgdrager: • Voorzitter van de Raad voor Cultuur • Voorzitter van het Fonds voor Patiënten, Gehandicapten en Ouderen • Voorzitter van de Toetsingscommissie voor Euthanasie Overijssel, Gelderland, Utrecht en Flevoland • Voorzitter van het College van Toezicht en Advies van SIRE • Lid van het bestuur van Unicef • Lid van het bestuur van de Stichting Arbo-Unie • Lid van de Raad van Toezicht van de Mondriaan Onderwijsgroep, Den Haag • Lid van de European Commission Against Racism and Intolerance, Raad van Europa • Voorzitter van de stuurgroep Modernisering Opleidingen en Beroepsuitoefening in de Gezondheidszorg Drs. W.G. van Velzen: • Vice-voorzitter van de Europese Volkspartij (EVP) • Lid van de Commissie van wijzen inzake Bsik • Lid van de Innovatieraad Brabant • Lid van de stuurgroep Kennis-Innovatie Midden Brabant • Voorzitter van het Rathenau Instituut • Senior advisor and chair of the European Policy group van Akin Gump Strauss Hauer & Feld, Brussel
93
Colofon Uitgave Bureau Communicatie Universiteit Twente Postbus 217 7500 AE Enschede tel. (053) 489 2211 e-mail
[email protected] www.utwente.nl/jaarverslag Redactie dr. ir. J. van Eerden Redactieraad drs. A. Nimis (voorzitter) mr. M. van Doorn drs. B. Meijering drs. D.J. Monté drs. F.A. Teeling dr. C.H.G. Voogd-Oude veldhuis C.P.M.J. de Waal, mba G.H. Werger mr. H.W.H.M. van der Zandt
94