AVERS NIEUWS mededelingenblad van AVER de genealogische vereniging van de Universiteit Twente Jaargang 17, nummer 3 – maart 2015 Redactie Avers-nieuws: Secretariaat Aver: WEB-pagina Aver:
Cees van Hoogmoed (hoofdred.), e-mail:
[email protected]; Hans Hein, e-mail:
[email protected] en Henk Alblas, e-mail:
[email protected] Homme Martinus, e-mail:
[email protected] http://wesp.snt.utwente.nl/~aver/
Van de redactie We vervolgen onze artikelen in het kader van “De eeuw van mijn vader” met een bijdrage van Peter Hommes. Vanwege de lengte is deze weergave van herinneringen gesplitst in 2 delen. Het eerste deel, dat we in dit nummer afdrukken, bestrijkt de periode vanaf het begin van de 20ste eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog. Het tweede deel volgt in een volgend nummer. Opvallend is dat alle bijdragen die we tot nu toe hebben afgedrukt, sterk verschillen, hoewel ze globaal de zelfde periode bestrijken. We krijgen een inkijk in verschillende milieus. Dat maakt deze serie zo boeiend. Een tijdsbeeld van de eerste helft van de twintigste eeuw; herinneringen van en aan mijn vader. Ten geleide. In dit opstel wordt een beeld geschetst van ruwweg de eerste helft van de twintigste eeuw. Het is een reconstructie van het verleden gebaseerd op herinneringen van schrijver dezes aan de verhalen van zijn vader en de directe herinneringen aan gedachten en het doen en laten van zijn vader. Daarenboven spelen ook eigen herinneringen aan de tijd, waarin ik bewust leefde, mee. Het tijdsbeeld is in sterke mate gekleurd door het milieu waarin mijn vader opgroeide en verkeerde, de zogenaamde gegoede liberaal conservatieve burgerij. De herinneringen aan de verhalen van mijn vader bestrijken de periode tot de begin jaren vijftig, de directe herinneringen mijnerzijds de periode tot de Avers-nieuws, 17e jaargang, nummer 3,maart 2015
jaren zeventig. Behalve herinneringen als bron, zijn ter ondersteuning van dit opstel private documenten en enige andere geschriften geraadpleegd. De beschrijving van dit opstel is in chronologische volgorde i.e. vanaf de geboorte van mijn vader in 1904 tot zijn dood in 1975. De plaatsing van het opstel als bijdrage in een nieuwsbrief heeft schrijver dezes, vanwege de lengte van het essay, doen besluiten het op te splitsen in twee delen. Kenmerkend voor nieuwsbrieven is immers korte berichtgeving. In deze nieuwsbrief is het eerste deel van het opstel handelend over de periode tot de Tweede Wereldoorlog opgenomen. In de hierop volgende nieuwsbrief zal de periode vanaf de Tweede Wereldoorlog tot de jaren zeventig worden behandeld. Rest mij nog te vermelden dat het opstel, met name het eerste gedeelte, rijkelijk is voorzien van foto’ s uit die tijd. Deel 1 Het begin. Mijn vader, Marinus Hommes, werd geboren in ’s Gravenhage op 18 mei in 1904. Hij was de tweede zoon uit het huwelijk van Sebo Jan Hommes (1868-1950) en Meta Grool (1875-1913). Mijn grootvader was officier in het Nederlandse leger en rijk getrouwd met mijn grootmoeder. Onderstaand een foto bij gelegenheid van de viering van het twaalf en half jarig huwelijk in een etablissement te ’s Gravenhage d.d. 10 november 1911.
Pagina 1
Twaalf en half jarig huwelijk S.J. Hommes en Meta Grool, 1911
Twee jaren na de viering van het twaalf en half jarig huwelijk overleed mijn grootmoeder in 1913 aan tuberculose en bleef mijn grootvader achter met drie zonen. In 1914 hertrouwde hij met een gefortuneerde gescheiden dame met twee kinderen uit haar vorige huwelijk. Zij betrokken een groot huis aan de Oldenbarneveltlaan, waar mijn vader het grootste deel van zijn jeugd heeft doorgebracht.
Oldenbarneveltlaan 87
De Nutsschool In de jaren 1910-1916 doorliep mijn vader de “School van het departement ’s Gravenhage der Maatschappij tot nut van ’t algemeen” kortweg de nutsschool genoemd, een school met een tamelijk elitair – lees bekakt - karakter. Zijn klasgenoten waren, wat in het gemeen heet, van “goede komaf”. De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) is grotendeels aan mijn vader voorbij gegaan. Europa stond weliswaar in brand, Nederland was neutraal en het krijgsgeweld vond buiten haar grenzen plaats. Toch wil ik een gebeurtenis vermelden waarover hij mij verhaalde en die klaarblijkelijk grote indruk op hem heeft gemaakt want waarom zou hij zich deze anders hebben herinnerd. Het is een herinnering van mijn vader Avers-nieuws, 17e jaargang, nummer 3, maart 2015
aan een belevenis aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, toen de familie Hommes voor een kortstondig verblijf in Brussel verbleef en aldaar de mobilisatie van het Belgisch leger in volle gang was. Belgische soldaten met vrolijke gezichten, overtuigd van de overwinning met bloemen op de geweren, begaven zich, zoals mijn vader mij vertelde, naar de gereedstaande treinen richting de grens met Duitsland. Mijn grootvader zei tot zijn kinderen “Kijk maar eens goed, die gaan allemaal dood”. Later vertelde mijn vader mij dat deze opmerking van zijn vader hem had duidelijk gemaakt dat oorlog voeren ellende betekende en niets te maken had met de heroïek van het slagveld. Na de afkondiging van de mobilisatie in België begaf de familie Hommes zich spoorslags terug naar Nederland. Volgens zeggen van mijn vader brak voor mijn grootvader nu een tijd aan waarin hij het voor het eerst (en voor het laatst) echt druk had. Tot aan het einde van de mobilisatie in 1918 moest hij in het gehele land mede zorg dragen voor de financiële afwikkeling van de ravitaillering van de gemobiliseerde troepen. Kort na het einde van de Eerste Wereldoorlog ging hij met pensioen en wijdde hij zich aan de filosofie. Hij was met name een groot bewonderaar van Spinoza en wanneer hij door Den Haag wandelde nam hij bij het passeren van het standbeeld van Spinoza immer zijn hoed af. Van de werkeloosheid en de armoede ten tijde van de Eerste Wereldoorlog in Nederland heeft mijn vader hoegenaamd niets gemerkt. Hij leefde aan de “goede” zijde van de maatschappij en had geen weet van hoe het de ander kant verging. Er werd in huize Hommes aan de Oldenbarneveltlaan geen gebrek geleden, er waren ruim voldoende financiële middelen en, als er geen brood voorhanden was, waren er taartjes van Lensvelt Nicola, een bekende brood- en banketbakkerij in Den Haag. Nog een voorval, dat zich in die periode tijdens de Eerste Wereldoorlog voordeed en waarvan mijn vader mij gewag deed, wil ik de lezers niet onthouden, omdat zij kenschetsend is voor het liberaal conservatieve milieu waarin hij opgroeide. Tijdens de mobilisatie in het neutrale Nederland bracht mijn grootvader ter verpozing een bezoek aan de schouwburg. Tijdens de pauze van het toneelstuk kwam een dame ter begroeting met uitgestoken hand op hem af. Het was zijn zuster die hij meer dan twintig jaren niet meer had gezien. Deze zuster was getrouwd met een der oprichters van de SDAP en lid van de Tweede Kamer voor deze partij. Mijn grootvader die op zijn zachtst gezegd niet bepaald socialistisch georiënteerd was zei, de uitgestoken hand van zijn Pagina 2
zuster negerend “ ken ik U mevrouw” en draaide zich om. Het Nederlands Lyceum Twee jaar na het begin van de Eerste Wereldoorlog ging mijn vader in 1916 naar het Nederlands Lyceum waar hij in 1923 het einddiploma Gymnasium β behaalde. Evenals de Nutsschool behoorde ook het Nederlands Lyceum tot de elitaire middelbare scholen in Nederland. Tijdens zijn schooltijd op het Nederlands Lyceum was prof. dr. Casimir rector. Casimir was de eerste rector en oprichter van deze toentertijd nieuwe onderwijsvorm, het Lyceum, dat in vele opzichten afweek van het in die tijd gangbare type. Mijn vader werd op het Nederlands Lyceum onder meer onderwezen door David Cohen leraar klassieke talen en later hoogleraar in Amsterdam. Als voor het eerst, zo vertelde mijn vader, Homerus werd gelezen verscheen Cohen, uit eerbied voor de Griekse schrijver, in jacquet voor de klas.
vriendjes en klasgenoten in auto’s met chauffeur reisjes ondernomen in de omgeving van Den Haag. Na het einde van de Eerste Wereldoorlog maakten de “jongeheren” eveneens reisjes naar het door inflatie geteisterde Duitsland. Dankzij de sterke Nederlandse gulden werd overnacht in luxueuze hotels bijvoorbeeld hotel Nassauer Hof in Wiesbaden. Met enthousiasme werd door mijn vader tijdens zijn Lyceumtijd de tennissport beoefend en vanzelfsprekend was hij lid van Leimonias, een keurige tennisvereniging in het Haagse.
Leimonias, zomer 1922
Gymnastiekles, Nederlands Lyceum, maart 1921
Schoolreis Nederlands Lyceum Nijmegen (Kronenburger park), mei 1921
Mijn vader nam enthousiast deel aan de vele door het Lyceum georganiseerde activiteiten: excursies, toneel et cetera et cetera. Ook werden met rijke Avers-nieuws, 17e jaargang, nummer 3, maart 2015
Mijn vader had, kort samengevat, een onbezorgde jeugd, met weinig interesse voor de sociale en politieke omgeving zowel nationaal als internationaal. De Russische Revolutie (1917) deed hem weinig tot niets. Wel vertelde hij mij van een tante die na de nationalisatie van de spoorwegen door de bolsjewiki met de in haar bezit zijnde coupons van de betreffende aandelen de muren van haar huis kon behangen. De moord op de tsarenfamilie (1918) werd als een walgelijke daad beschouwd en binnenlands werd de bijna-coup van Troelstra (1918) veroordeeld. Maar daar bleef het bij. Ook in zijn studententijd bleef deze politieke desinteresse bestaan. Studententijd Na het eindexamen ging mijn vader in 1923 geneeskunde studeren in Leiden. Zoals te doen gebruikelijk in de kringen waartoe mijn vader behoorde, dan wel in verkeerde, werd hij in Leiden lid van het Leids Studenten Corps. De ontgroening herinnerde mijn vader zich als een buitengewoon vervelende tijd. Oud-leerlingen van het Nederlands Lyceum die bekend stonden als bekakt en arrogant werden tijdens de ontgroening bijzonder hard aangepakt. Toch vond hij, zoals hij Pagina 3
mij later vertelde, dat van de ontgroening een vormende en opvoedkundige werking uitging. Het is wel eens goed om iemand die net eindexamen heeft gedaan en denkt er al bijna te zijn, te laten voelen dat hij nog helemaal niets is, zo zei hij mij.
Gangetje 1
Ontgroening Leiden 1923
Mijn vader was tijdens zijn studententijd een zeer regulier bezoeker van Sociëteit Minerva aan de Breestraat, zowel individueel als in jaarclubverband.
Jaarclub Sociëteit Minerva
Evenals vele andere studenten zat mijn vader op kamers bij een hospita. in toen gangbare termen ook wel de ploerterij genoemd. Met jaarclubgenoten woonde hij lange tijd in een huis gelegen in het Gangetje aan het einde van de Breestraat te Leiden. De ploerterij hield de kamers schoon en verzorgde het ontbijt voor de Heeren studenten. De studententijd van mijn vader was, naar ik mij uit zijn verhalen herinner, naast hard studeren – de studie geneeskunde werd binnen de daarvoor bestemde tijd voltooid – een leven vol vertier, jolijt en reisjes.
In Den Haag werden in de weekeinden bekende etablissementen bezocht als House of Lords, Royal en Palais de Danse. Kerstdiners vonden “en famille” plaats in Sociëteit de Witte waar mijn grootvader lid van was. Ook mijn vader bezocht deze Sociëteit bij tijd en wijle. Regelmatig ging mijn vader met enige jaarclubgenoten naar toneel en revue in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen in Den Haag waar een vader van een clubgenoot directeur was. Na een optreden van de Weense Revue met voor het merendeel vrouwelijke actrices en zangeressen werd na afloop - het was een zwoele zomeravond – een boot gehuurd in Scheveningen om te gaan spelevaren. Dat kon in die tijd, althans als men aan de goede kant van de maatschappij zat. Ook vertelde mijn vader over een optreden van de beroemde Nederlandse clown Buziau. Hij heeft na afloop van zijn optreden nog met Buziau gesproken en het bleek een buitengewoon neerslachtige man te zijn. Van het onbezorgde en, laat ik eerlijk zijn, rijke leven dat mijn vader in zijn studententijd leidde, getuigen ook de vele uitstapjes met jaarclubgenoten naar Brussel en Parijs Ook met zijn ouders werden met regelmaat korte vakanties in het buitenland doorgebracht.
Met vader en stiefmoeder in Parijs, oktober 1926
Avers-nieuws, 17e jaargang, nummer 3, maart 2015
Pagina 4
In zijn studententijd speelde ook de luxueuze badplaats Noordwijk een belangrijke rol. In de zomermaanden van het jaar 1927 werd er door mijn vader en een aantal clubgenoten een huis gehuurd omdat de heren studenten zich in deze omgeving beter meenden te kunnen voorbereiden op de komende examens. Een blik op onderstaande fotografieken laat zien dat het daarbij niet alleen om studeren ging. Tennissen op de banen van het Casino en andere genoegens, al dan niet in vrouwelijk gezelschap, zorgden voor voldoende ontspanning bij het studeren Huis ter Duin, Noordwijk, 1927
Tennis Casino Noordwijk, 1927
Huize “ Buitenrust “, zomer 1927
Voor het afleggen van examens toog men naar Leiden om aldaar na afloop uitbundig feest te vieren op Gangetje 1 en Sociëteit Minerva. Nadien begaf men zich weer naar Noordwijk Het was zo gezegd een hete zomer. Tijdens mijn vaders verblijf in Noordwijk kwamen zijn vader en broers regelmatig op bezoek. Er werd dan in Huis ter Duin koffie gedronken en geborreld.
Avers-nieuws, 17e jaargang, nummer 3, maart 2015
De studie geneeskunde werd door mijn vader zonder noemenswaardige moeilijkheden in zeven jaren volbracht en in 1930 behaalde mijn vader het artsendiploma. Twee anekdotes uit de studietijd van mijn vader wil ik de lezer niet onthouden. De eerste anekdote. Onder de studenten in de geneeskunde in Leiden was bekend dat een niet nader door mijn vader genoemde hoogleraar er tijdens zijn college erop wees dat het geslachtsorgaan van de zwarte man een aanmerkelijk grotere omvang had dan die van de blanke man. Onder de vrouwelijke studenten in de geneeskunde achtte men deze opmerking uitermate onbetamelijk. Een aantal studentes besloot daarom dat, indien de betreffende hoogleraar op zijn eerst volgende college wederom op deze welgeschapenheid van de zwarte man zou wijzen, zij de collegezaal ostentatief zouden verlaten. Welnu, aldus geschiedde. Waarop de hoogleraar de legendarische woorden sprak: “dames de boot naar Afrika vertrekt pas morgen”. Een tweede anekdote die mijn vader over zijn studietijd vertelde ging over een studiereis van een van de hooggeleerden naar Parijs. Toen zijn assistenten hem vroegen of hij zijn vrouw mee nam gaf hij als antwoord: “Heren als ik naar München ga, dan neem ik toch ook geen bier mee”. Hellendoorn Na vervulling van de dienstplicht als officier van gezondheid in Ede was mijn vader in de jaren 1932-1933 als geneeskundige werkzaam in het Volkssanatorium te Hellendoorn waar hij zich bekwaamde in de longgeneeskunde. Tuberculose was toentertijd volksziekte nummer een. Ook werden in Hellendoorn patiënten verpleegd met stoflongen als gevolg van de slechte omstandigheden waaronder zij, de arbeiders in de Pagina 5
textielindustrie, hun werk moesten verrichten. In de Hellendoornse periode werden mijn vaders ogen geopend voor de andere kant van de maatschappij, waarvan hij zo lange tijd geen weet had gehad. Toch was het voor mijn vader geen reden om zich te bekeren tot het socialisme, maar hij trok zich het lot van de minder bedeelden wel aan. Elk jaar, zo staat mij bij, werd zolang het volkssanatorium nog bestond een donatie gedaan.
Aangezien Hellendoorn een plaats was waar, om het maar populair te zeggen weinig te doen was, werden wel eens bezoeken gebracht aan omringende steden om met (andere) heren te kunnen verpozen. Een bezoek aan de Heeren Sociëteit in Enschede, zo vertelde hij mij, bleef tot een bezoek beperkt omdat hij de leden niet verstond en begreep. De Sociëteit in Deventer werd wel regelmatig bezocht omdat hij daar heren uit hetzelfde milieu trof. In Helledoorn bereidde mijn vader, naast zijn opleidding tot longarts, een proefschrift voor. In 1933 kreeg hij zelf tuberculose en werd hem op eigen verzoek eervol ontslag verleend. Hij reisde af naar een Zwitsers sanatorium in Montana voor een kuur van enkele maanden. In het sanatorium in Montana werkte hij verder aan zijn promotie, maar verrichtte ondanks het kuren ook werkzaamheden als longarts.
Paviljoen sanatorium Hellendoorn, 1931
Sanatorium Bella Lui, Montana (Zwitserland), 1933
Sanatorium Hellendoorn, 1931
Avers-nieuws, 17e jaargang, nummer 3, maart 2015
Na terugkeer in Nederland promoveerde hij in 1934 bij prof. Kuenen op een proefschrift getiteld “ Bijdrage tot de kennis der kunstmatige middenrifverlamming als behandelingsmethode der longtuberculose”. Van de promotiecommissie maakten onder meer deel uit P.C.T van der Hoeven, hoogleraar in de verloskunde en J. van der Hoeve, hoogleraar in de oogheelkunde. Deze heren werden, zo vertelde mijn vader, ter onderscheiding van hun nagenoeg dezelfde naam door de studenten geneeskunde schertsenderwijs respectievelijk Piet Kut en Jan Oog genoemd. Dit terzijde. Pagina 6
Na zijn promotie was mijn vader werkzaam als longarts en internist bij het Gemeentelijk Ziekenhuis Bergweg in Rotterdam waar hij ook mijn moeder leerde kennen die daar in opleiding was bij de afdeling heelkunde. Vervolgens werkte mijn vader nog korte tijd op de afdeling interne geneeskunde van het Academisch Ziekenhuis in Groningen bij prof Polak Daniels. Na zijn huwelijk in 1937 vestigde hij zich als internist bij het Sint Lucas Ziekenhuis in Winschoten. Met koets en paranimfen op weg naar het Academiegebouw, Leiden 1934
Peter Hommes
Het volgende nummer In het nummer dat in april verschijnt, publiceren we het vervolg op bovenstaand artikel. De schrijver geeft daarvan alvast het volgende voorproefje.
Deel 2 van “Herinneringen aan mijn vader” Uitnodiging voor het promotiediner, 1934
In vervolge op dit eerste deel van deze verhandeling zal in het volgende nummer van de nieuwsbrief een tweede deel verschijnen. Hierin zal aan de orde komen mijn vaders beleving van de Tweede Wereldoorlog en de na-oorlogse periode tot ongeveer de beginjaren zeventig. Wat betreft de laatst genoemde tijdsspanne zullen onder meer de revue passeren: de wederopbouw in Nederland, de Koude Oorlog, de dekolonisatie en de sociaal culturele veranderingen in de jaren zestig. Evenals de in deel 1 beschreven periode is het een tijdsbeeld gekleurd door het liberaal conservatieve milieu waarin mijn vader opgroeide en verkeerde, evenwel nu hoofdzakelijk gebaseerd op directe herinneringen mijnerzijds. Ook deel 2 is doorspekt met persoonlijke reminiscenties en voorzien van foto’s uit die tijd. Schrijver dezes heeft de vrijheid genomen deel 2 te eindigen met een slotbeschouwing bestrijkende de gehele periode i.e. ruwweg de eerste helft van de twintigste eeuw Peter Hommes
Menu promotiediner, 1934
Avers-nieuws, 17e jaargang, nummer 3, maart 2015
Pagina 7