IWT M&A
IWT-Studies 57 - Strategische Intelligentie over Innovatie in Vlaanderen
IWT-Studies
Strategische Intelligentie over Innovatie in Vlaanderen verleden, heden en toekomst
57
Colofon IWT-studies worden uitgegeven door IWT-Vlaanderen in het kader van het werkprogramma van de unit Monitoring & Analyse. De auteurs blijven persoonlijk verantwoordelijk voor de standpunten die worden ingenomen bij de uitwerking van deze studies.
DOORBORING
De nieuwe IWT-unit Monitoring & Analyse ondersteunt de verdere professionalisering en performantieverbetering van het IWT en haar diensten en producten.
Redactie Joeri De Vos (secretariaat) Olivier De Cock (eindredactie) Productie N’lil
IWT M&A Monitoring & Analyse Eric Sleeckx, coördinator Olivier De Cock, beleidsanalyse Donald Carchon, kennismanagement Jan Maes, kennismanagement Annie Renders, impactscan Lieven De Clercq, impactscan Marnix Voet, impactscan Joeri De Vos, secretariaat Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel tel: 02/2090900 fax: 02/2231181 e-mail:
[email protected] website: http://www.iwt.be Depotnummer: D/2006/7037/5 Verschenen in april 2007
door·bo·ren (doorboring, doorboord) 1 in iets doordringen 2 doorgaan met boren 3 gaten maken in
Olivier De Cock
Joeri De Vos
Copyright Reproductie en gebruik is toegestaan mits bronvermelding.
Wa t i s M &A ?
BEWAARDOOS
Meten = weten M&A wil in Vlaanderen voldoende strategische intelligentie ontwikkelen door: - h et evalueren en ondersteunen van het innovatiebeleid - het verzamelen en opvolgen van innovatieindicatoren en het ontwikkelen van een monitoring-apparaat ten behoeve van het IWT en de innovatie-intermediairen - h et vertegenwoordigen van het IWT in Vlaamse, federale en internationale organen of netwerken Return on Innovation Investment M&A organiseert op regelmatige tijd workshops over innovatiethema’s met beleidsrelevantie en publiceert grondige studies van het Vlaams Innovatiesysteem, maar ook kortere analyses en evaluaties van innovatie-programma’s. Dit doet ze op eigen kracht alsook in samenwerking met een netwerk van onderzoeksgroepen en organisaties in binnen- en buitenland. Kortom, M&A onderneemt alle activiteiten die kunnen bijdragen tot het meten en het verhogen van de Return on Innovation Investment (ROI2) in Vlaanderen.
Inhoudstafel
voorwoord
4
Hoofdstuk 1. Strategische Intelligentie voor het Vlaams Innovatiebeleid: kader en uitdagingen Jan Larosse en Olivier De Cock
6
Hoofdstuk 2. STRATEGIC INTELLIGENCE AND THE DEVELOPMENT OF RESEARCH POLICY AT EUROPEAN LEVEL Henri Delanghe, Vincent Duchêne, Jan Larosse
14
Hoofdstuk 3. Het nieuwe departement EWI en SI2
53
Peter Spyns, Marc Van Gastel, Pascale Dengis, Geert Van Grootel & Pierre Verdoodt
40
Hoofdstuk 4. De VRWB als nieuwe Strategische Adviesraad voor Wetenschap en Innovatie Danielle Raspoet
62
Hoofdstuk 5. De verruiming van het innovatiedenken en –doen en de rol daarbij van de Vlaamse sociale partners Paul Berckmans
80
Hoofdstuk 6. Het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie, lichtbaken inzake beleidsrelevant onderzoek over innovatie en ondernemen Clarysse Bart, Van de Velde Els
94
Hoofdstuk 7. Strategische intelligentie: nieuwe buzz in innovatieland? Wilson De Pril, Freek Couttenier
112
Hoofdstuk 8. IWT als matchmaker van het Vlaamse innovatiedenken Eric Sleeckx, Olivier De Cock
124
Hoofdstuk 9. Impactscan: Europees voorbeeld van SI2-creatie Marnix Voet
140
Hoofdstuk 10. Strategische intelligentie: waardemeter voor het innovatieresultaat van de overheid Marc Van Gastel
156
vo o r w o o r d
Innovatie is niet meer weg te denken uit het economisch leven in Vlaanderen. Net daarom is het denken over innovatie zo belangrijk. Innovatiebeleid zou immers niet mogelijk zijn zonder ideëen over hoe we alle actoren in onze samenleving zoveel mogelijk kunnen aanzetten tot innovatie. In Vlaanderen zijn er gelukkig heel wat instellingen en organisaties bezig met het verzamelen van ideëen over innovatie, innovatiestrategie, kortom bezig met strategische intellligentie over innovatie. De voorliggende IWT-studie laat deze instellingen aan het woord, over hoe ze hun rol zien op dit terrein. Zo is er de Vlaamse Raad voor het Wetenschapsbeleid die een belangrijke rol krijgt toebedeeld als adviesraad inzake wetenschap en innovatiebeleid en die het beleid bijstaat in het nemen van soms moeilijke beslissingen op dit brede domein. Het Vlaamse Parlement laat zich reeds enkele jaren bijstaan door het Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek met als doel om soms moeilijke debatten over wetenschappelijke materies dichter bij de burger te brengen. Het is immers van cruciaal belang dat de burger inzicht krijgt in wetenschappelijke ontwikkelingen en vooral in de gevolgen die deze kunnen hebben voor het leven van alledag. De Steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek staan het kabinet en de administratie bij om zich een duidelijk beeld te vormen van de interacties tussen de diverse spelers in het innovatielandschap, tussen ondernemerschap, ondernemen en innovatie en door relevante statistieken te verzamelen over O&O en innovatie. Het belang van deze instellingen voor het verwerven van voldoende inzicht in het innovatiegebeuren kan niet genoeg onderlijnd worden. Maar ook de sociale partners blijven niet onbetuigd. Industrie Vlaanderen slaat ons regelmatig om de oren met dikke rapporten over de staat van de Vlaamse economie en het belang van innovatie voor de modernisering van het economisch weefsel. Ook de Sociaal Economische Raad voor Vlaanderen heeft met de oprichting van de Stichting Technologie Vlaanderen enorm bijgedragen tot de verruiming van het innovatiedebat en meer bepaald de interactie met de wereld van de arbeid en hoe deze op haar beurt innovatie kan aanzwengelen.
4
IWT STUDIE 57.indd 4
13/03/07 15:24:25
Het is ook de Europese Commissie niet ontgaan toen ze met de Lissabonstrategie kwam aandraven om van Europa tegen 2010 de meest dynamische kenniseconomie ter wereld te maken en vond dat de Lidstaten hiervoor maar liefst 3% van hun BBP over moesten hebben aan uitgaven voor O&O om dit doel te bereiken en verder veilig te stellen. In het zog van deze strategie ontstonden een resem van activiteiten die deze doelstellingen in nationale actieplannen moesten vertalen en lidstaten moesten bijstaan om hun vooropgestelde inspanningen terzake te monitoren en waar nodig bij te sturen. Zowel de VRWB, EWI als het IWT hebben een belangrijke rol in het in kaart brengen van de vooruitgang die op de diverse sporen die zijn uitgestippeld wordt geboekt. De performantie van de geleverde innovatie-inspanningen primeert in deze. Een aantal recente IWT-studies tonen aan dat Vlaanderen inzake O&O-steun wel degelijk het verschil kan maken voor bedrijven. Een meer permanente monitoring van de toegevoegde waarde van alle instrumenten van het innovatiebeleid is nu aan de orde. Met de voorziene evaluatie van het innovatie-instrumentarium moeten we ons ook verder durven buigen over de algehele efficiëntie en effectiviteit van de bestaande policy mix. De verdere ontplooiing en ondersteuning van een gedistribueerd netwerk van knooppunten van strategische intelligentie over innovatie is een sleutel om dit onvermijdelijk veranderingsproces verder in goede banen te leiden.
Paul Zeeuwts, Voorzitter IWT
IWT STUDIE 57.indd 5
13/03/07 15:24:26
Strategis che Intelligentie voor het Vlaam s I nnovatiebele i d : k ader en uitdagingen
Hoofdstuk 1
Jan Larosse en Olivier De Cock IWT 21 juni 2011. Nieuwsduiding op de Weblog van de Vlaamse Overheid. “De derde vergadering van de Vlaamse Globaliseringsraad is net afgelopen. De top decision-makers in Vlaanderen hebben onder het voorzitterschap van de Minister-President het strategisch managementsplan bijgesteld dat de prioriteiten aangeeft voor nieuwe investeringen in de Vlaamse competenties en de engagementen van de stakeholders vastlegt. Vlaanderen gaat door een brede transitie naar een kennisgedreven, creatieve samenleving. In de mondiale kenniseconomie kiest Vlaanderen voor een eigen gezicht, eigen niches, waardoor het een aantrekkelijke plaats is om te leven en te investeren. Sinds enige tijd heeft Vlaanderen de contouren voor een lange termijn innovatiebeleid vastgelegd. Het is een coherent maar soepel samenspel van instrumenten en processen die de beleidscyclus ondersteunen, over de legislaturen heen. Via toekomstverkenningen, internationale benchmarking, monitoring en evaluatie worden visievorming en expertise onderbouwd, waardoor het brede maatschappelijk debat en de democratische besluitvorming over de toekomstkeuzes voor Vlaanderen hun beslag kunnen krijgen. Vlaanderen heeft resoluut gekozen voor de internationalisering van zijn innovatiesysteem. Het profileert zich met een beperkt aantal welgekozen wetenschappelijke en economische specialisaties, zonder de absorptiecapaciteit op een breed front van ondersteunende domeinen uit het oog te verliezen. De wereld wordt continu afgescand op opportuniteiten voor samenwerking, op kennis en talent die dienstig kunnen zijn voor de economische ontwikkeling van Vlaanderen en nieuwe toepassingsmogelijkheden en markten voor Vlaamse expertise openen. De Vlaamse topperformers staan vooraan in de Europese technologieplatformen. Zij steunen op een netwerk van partners voor internationale projecten waarvan r belangrijke
IWT-STUDIES 57 Chapter 1 De innovatiestatus ontleed
IWT STUDIE 57.indd 6
13/03/07 15:24:26
01 delen van de waardeketen die in Vlaanderen gevaloriseerd worden. Deze pro-actieve positionering is mogelijk door een permanente SWOT van het Vlaams innovatiesysteem in de evoluerende globale context en de monitoring van zijn actoren. ‘SI²’ (Strategische Intelligentie voor Innovatie) heet het extranet waarmee de verschillende partners gekoppeld zijn om strategische informatie te delen. Hiervoor werden de nodige incentives gecreëerd. Door soepele interfaces, onderlinge mobiliteit van personeel en prestatiebeoordelingssystemen die creatie van synergie belonen is een klimaat van vertrouwen gegroeid tussen alle actoren. Het Vlaams innovatiesysteem is zelf een kennisgedreven structuur geworden.”
Utopie of realiteit? Een utopische visie? Of een realiteitstoets voor de capaciteit aan strategische intelligentie die Vlaanderen nodig heeft voor zijn innovatiebeleid om in de nabije toekomst nog een rol van betekenis te kunnen spelen in de globale kenniseconomie? De verschillende bijdragen aan deze IWT-Studie illustreren dat er al heel wat elementen van strategische intelligentie in Vlaanderen aanwezig zijn en dat er ook stappen worden gezet om nieuwe instrumenten te ontwikkelen. Maar het ontbreekt echter nog aan een beleidsvisie die de aanwezige capaciteit voluit wenst in te zetten en te integreren in de beleidscyclus. Dit is een zwakte in het Vlaams innovatiesysteem die een hypotheek legt op het vermogen tot implementatie van het horizontaal innovatiebeleid en noodzakelijke structurele veranderingsprocessen. Dit heeft een aantal historische wortels die we beter moeten begrijpen als we gepaste maatregelen willen nemen. Sinds de DIRV-actie in de jaren tachtig is Vlaanderen een koploper inzake vernieuwend innovatiebeleid. Na de regionalisering van het wetenschapsbeleid werd in de jaren negentig de basis gelegd van een modern innovatiesysteem dank zij een inhaalbeweging in O&Oinvesteringen, een eerste generatie clusterbeleid en de uitbouw van
IWT STUDIE 57.indd 7
13/03/07 15:24:27
“ Met het
innovatie b e l e i d s p l a n zette V l a a n d e re n in 200 5 a l s é é n van de e e r s t e n i n Europ a e x p l i c i e t een h o r i z o n t a a l innovatie b e l e i d o p d e politiek e a g e n d a.
”
nieuwe structuren met in de eerste plaats de oprichting van een performant innovatieagentschap, het IWT. Het Innovatiedecreet van 1999 gaf aan de verbreding van het O&O-beleid tot innovatiebeleid een legale basis, waarna een brede waaier van innovatieondersteunende diensten werd uitgebouwd. Vlaanderen was met het Pact van Vilvoorde in 2001, en meer in het bijzonder het Innovatiepact van 2003, ook bij de koplopers in de ontplooiing van de Europese Lissabonstrategie. Met het Innovatiebeleidsplan zette de Vlaamse regering in 2005 als één van de eerste in Europa expliciet een horizontaal innovatiebeleid op de agenda en met de bestuurlijke hervorming van 2006 werd één geïntegreerde administratie ‘Economie, Wetenschap en Innovatie’ realiteit. Opnieuw is Vlaanderen hier bij de koplopers in Europa.
Tussen droom en daad… De paradox van het Vlaamse innovatiebeleid is echter dat ondanks het hoge bewustzijn van de uitdagingen en de vooruitstrevende positionering de realiteit op het terrein vaak nog door oude ideeën en gewoonten wordt beheerst, waardoor de resultaten tot nu toe onder de verwachtingen zijn gebleven. Het IWT ging nog van start met een traditionele missie als verstrekker van O&O-subsidies aan onderzoeksprojecten; het innovatiebeleidsplan dat reeds in het Innovatiedecreet van 1999 werd voorzien nam pas zes jaar later een start; het terrein van intermediaire innovatiestimulering kende een wildgroei.van initiatieven. Dit is in grote mate het gevolg van ‘learning by doing’ als dominante vorm van ‘policy learning’ in Vlaanderen, met veel zin voor pragmatiek maar niet altijd de meest efficiënte weg om tot resultaten te komen. De rol van beleidsvoorbereiding, -benchmarking en -evaluatie als instrumenten om beter en sneller vernieuwingen door te voeren en te implementeren bleef tot op heden zeer beperkt, omdat de structuren hiervoor ofwel gewoon ontbreken ofwel zo zwak en versnipperd zijn dat ze geen effectieve bijdrage kunnen leveren tot
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 1 Strategische Intelligentie voor het Vlaams Innovatiebeleid: kader en uitdagingen
IWT STUDIE 57.indd 8
13/03/07 15:24:27
01 het leerproces. Ook dit is niet vreemd aan de verlate effecten van de staatshervorming waarbij in hoofdzaak enkel de uitvoerende departementen werden geregionaliseerd en de regio’s inzake beleidsvoorbereiding eerder aan hun lot werden overgelaten. Het aloude industrieel beleid was in diskrediet en de nieuwe tijdsgeest pleitte voor een marktgericht, sterk ‘bottom-up’ gericht beleid met een grote invloed van de actoren op het terreine en de sociale partners, en een eerder faciliterende dan sturende overheid. In deze context werden de beleidsondersteunende functies onvoldoende ontwikkeld. Het ontbreekt de overheid aan voldoende concrete terreinkennis om goede policy mixes aan te bieden, er is een gebrek aan geschikte indicatoren en aan expertise om die te beheren en te interpreteren. Er wordt te weinig geïnvesteerd in mensen en structuren die de capaciteit ontwikkelen om beleidsevoluties in het buitenland te interpreteren, de groei van het wetenschappelijk potentieel in te schatten en de trends in sectoren te volgen, met als doel dit als een gemeenschappelijke basis voor strategische beslissingen over de toekomst van Vlaanderen te gebruiken.
Competitief voordeel voor regio’s In een competitieve omgeving is de kwaliteit van besluitvorming en de snelheid van aanpassing aan gewijzigde omstandigheden door goede beleidsinformatie en interfaces om die te delen met alle strategische actoren een beslissende factor. Regio’s met een sterke strategische intelligentie beschikken over een competitief voordeel om nieuwe opportuniteiten te ontdekken, zich te onderscheiden en investeringen aan te trekken. Deze strategische intelligentie is echter een publiek goed: wegens de onzekerheid over de opbrengst van de investering in beleidskennis en zijn belangrijke spillovers is er een sterke onderinvestering, zeker in een regio met weinig grote spelers die zelf inspanningen doen op dit vlak. Het is dus de taak van de overheid om strategische intelligentie te ontwikkelen in het algemeen belang en prikkels te voorzien zodat alle actoren hiertoe bijdragen.
IWT STUDIE 57.indd 9
13/03/07 15:24:27
Strategische intelligentie gaat immers over een structuur voor het selecteren en verdelen van de gewenste beleidsinformatie en vormt daarom een vitaal onderdeel van een strategische governance, het co-management van de ontwikkeling van het innovatiesysteem. Het ontbreken van voldoende en voldoende geïntegreerde strategische intelligentie is één van de knelpunten in de verdere modernisering van het Vlaams innovatiesysteem.
“ Het o n t b re k e n
van v o l d o e n d e geïnt e g re e rd e strat e g i s c h e intelligent i e i s é é n v a n de knelpu n t e n v o o r d e verdere m o d e r n i s e r i n g van he t V l a a m s e innovati e s y s t e e m .
”
10
Een gedistribueerd informatienetwerk … Uiteraard is het geen zwart-wit verhaal. Vlaanderen heeft reeds een lange weg afgelegd in de opbouw van een matuur innovatiesysteem, waarin het ganse innovatietraject ondersteund wordt door een samenhangend geheel van instrumenten en processen, waarbij monitoring en evaluatie sterk aan bod komen. Maar de versterking van de strategische governance in het algemeen en de ontwikkeling van strategische intelligentie uit de gefragmenteerde inspanningen in het bijzonder moeten de institutionele voltooiing van dit innovatiesysteem bekronen. Deze reflexieve functies zijn van levensbelang voor zelforganiserende open systemen. Met de uitdaging tot internationalisering is er dus een zekere haast om de achterstand in te halen. Hierbij is een discussie over de institutionalisering van de strategische intelligentie als instrument voor strategische besluitvorming essentieel. Het gaat niet om het bestellen van een aantal studies bij een consultant of een onderzoeksinstelling, maar om het opzetten van een geïnstitutionaliseerd leerproces voor beleidsontwikkeling, met participatie van alle relevante actoren. Het aloude federale centralistische model met een Nationaal Instituut voor de Statistiek en een Planbureau is voor deze doelstellingen volstrekt onaangepast. De centrale productie van statistieken voor de Nationale Rekeningen b.v. is een noodzakelijke maar geen voldoende basis voor de ondersteuning van de beleidsvoorbereiding in een snelevoluerende en gediversifieerde kenniseconomie waarin
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 1 Strategische Intelligentie voor het Vlaams Innovatiebeleid: kader en uitdagingen
IWT STUDIE 57.indd 10
13/03/07 15:24:28
01 verschillende ‘communities’ hun eigen benchmarking organiseren. De overheid zal noodgedwongen een nieuwe beleidsvisie terzake moeten ontwikkelen om de stakeholders te betrekken bij de ontwikkeling van indicatoren voor het opvolgen van gezamenlijke doelstellingen. De complexiteit van het innovatiesysteem en de vervlechting van de beslissingsprocessen op zovele verschillende niveaus vragen andere methodes om strategische convergentie te bevorderen. De gepaste structuur van de strategische intelligentie in Vlaanderen zou de vorm aan kunnen nemen van een gedistribueerd informatienetwerk met verschillende knooppunten die complementair functioneren. Hiervoor zijn wel een aantal gemeenschappelijke infrastructuurelementen nodig, zoals een procesbegeleiding voor de organisatie van platformen (clusteroverleg, toekomstverkenningen, transitiemanagement) voor geïdentificeerde niches, of een geïntegreerde databank voor de monitoring van de performantie van de innovatieactoren. Hierbij kan creatief aan datamining gedaan worden in bestaande administratieve en publieke databanken over economische prestaties, IPR of samenwerkingen, zonder extra administratieve lasten.
…met oog op versterking van de beleidscyclus Een intelligente overheid die haar toegevoegde waarde wil maximaliseren is een essentiële partner in de strategische governance van het innovatiesysteem. Vooruitgang inzake strategische intelligentie is niet mogelijk zonder een gedegen beleidsvisie: de politieke overheid heeft een beslissende verantwoordelijkheid om een organisatie- en legislatuuroverschrijdend initiatief te nemen, op basis van een concreet stappenplan, waarbij de bestaande kernen van strategische intelligentie worden betrokken. Ijkpunt is de versterking van de beleidscyclus voor de lange termijnveranderingen in de
11
IWT STUDIE 57.indd 11
13/03/07 15:24:28
Vlaamse economie, een transitie met specifieke noden en instrumenten. Deze beleidsvisie heeft een globale, en in eerste instantie Europese driver, doordat Vlaanderen zich internationaal moet positioneren in het kader van de Lissabonstrategie. Dat betekent b.v. dat alle instrumenten gericht moeten zijn op internationale uitwisselingen (met Engelstalige versies).
De tijd is rijp! Het ogenblik om een dergelijke beleidsvisie in te leiden is gunstig dank zij twee belangrijke recente ontwikkelingen in de huidige beleidscontext: de integratie van de Administraties Economie en Wetenschap en Innovatie en de implementatie van het businessplan ‘Vlaanderen in Actie’. – Met de fusie tussen de administraties Economie en Wetenschap en Innovatie, de nakende omvorming van de VRWB tot adviesraad voor innovatie (VRWI) en met de eerste experimenten inzake horizontaal innovatiebeleid (Milieu-innovatieplatform, publieke aanbestedingen voor innovatie) is een vooruitstrevend administratief governance model gecreëerd. Dit betekent echter dat bijzondere aandacht zal moeten gaan naar de onderlinge afstemming met de zusterorganisaties in het domein en met het IWT in het bijzonder. Dit momentum moet aangegrepen worden om een systematisch plan voor de opbouw van strategische intelligentie uit te werken. De internationale links met OESO en de Europese Commissie en met Europese projecten voor multilaterale policy learning (o.m. via de Open Method of Coordination) zullen hierbij een belangrijke rol spelen. – Het Businessplan Vlaanderen maakt duidelijk dat het strategisch innovatiebeleid doorslaggevend is om Vlaanderen internationaal aantrekkelijk te houden voor kennisintensieve investeringen. In het kader van de lopende projecten worden instrumenten voor
12
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 1 Strategische Intelligentie voor het Vlaams Innovatiebeleid: kader en uitdagingen
IWT STUDIE 57.indd 12
13/03/07 15:24:28
01 innovatiemetingen uitgewerkt en meer specifiek de rol van benchmarking en toekomstverkenningen onderzocht. Zoals echter in het verleden is gebleken (met de opvolging van het Pact van Vilvoorde van 2001 of het werkgelegenheidsakkoord) leidt een ad hoc beleid niet tot duurzame resultaten en moet telkens opnieuw gestart worden met het opzetten van strategische intelligentie. Het is daarom van belang om de huidige inspanningen te valoriseren en te vervolledigen met een lange termijnplanning voor een structurele voorziening van strategische intelligentie voor het innovatiebeleid in Vlaanderen. De bijdragen in deze IWT-Studie vormen een eerste aanzet tot de discussie over deze beleidsvisie.
13
IWT STUDIE 57.indd 13
13/03/07 15:24:29
STRATEGIC INTELLIGENCE AND T HE DEVELOPMENT O F RES EARCH POLICY AT EUROPEAN LEVEL 1
Hoofdstuk 2
Henri Delanghe, Vincent Duchêne, Jan Larosse European Commission, DG-research
THE POLICY CONTEXT: THE REVISION OF THE LISBON STRATEGY AND THE EUROPEAN RESEARCH AREA On 22 and 23 March 2005, the Heads of State and Government of EU Member States endorsed the revision of the Lisbon Strategy as proposed by the European Commission. The Spring European Council approved the simplified governance arrangement with one set of Integrated Guidelines dealing with macro-economic, micro-economic and employment issues. Taking stock of the unsatisfactory results half way to the 2010 target, the Commission proposed a fundamental revision of the original strategy. To overcome the limited implementation of reform in Member States so far, the Commission proposed focusing the partnership with the Member States on growth and jobs and introduced a Lisbon Action Plan that outlines actions to be taken at EU and at national level under three policy objectives: Making Europe a more attractive place to invest and work (1) Extend and deepen the internal market (2) Ensure open and competitive markets inside and outside Europe (3) Improve European and national regulation (4) Expand and improve European infrastructure Knowledge and innovation for growth (5) Increase and improve investment in Research and Development (6) Facilitate innovation, the uptake of ICT and the sustainable use of resources (7) Contribute to a strong European industrial base 1. The views expressed are purely those of the writers and may not in any circumstances be regarded as stating an official position of the European Commission.
14
Creating more and better jobs (8) Attract more people into employment, increase labour supply and modernise social protection systems
IWT-STUDIES 57 Chapter 1 De innovatiestatus ontleed
IWT STUDIE 57.indd 14
13/03/07 15:24:29
�02 1 (9) Improve the adaptability of workers and enterprises (10) Invest more in human capital through better education and skills. through an integrated approach towards strategic governance… The Commission proposal for the Integrated Guidelines package is mainly based on the priority action areas as identified in its Lisbon mid-term review. While the macroeconomic guidelines (covering for instance budgetary policy, reduction of public debt and EMU issues) have no counterpart in the Lisbon Action Programme, the microeconomic guidelines build on Lisbon action areas (1) to (7), and the employment guidelines build on Lisbon action areas (8) to (10). This integrated approach is intended to leverage the guidelines, which are the cornerstones of EU economic policy, and make them a driving force for the Lisbon strategy. Modernizing economic and employment policy coordination in the EU will help deliver on the new Lisbon objectives to create growth and jobs. The proposed Integrated Guidelines constitute the beginning of a new governance cycle. On the basis of the guidelines, Member States draw up 3-year national reform programmes, as they did for the first time in the course of 2005, and report each autumn of 2005-2007 on the implementation of the reform programmes in a single national Lisbon report. The Commission will analyse and summarise these reports in an EU Annual Progress Report to be published in January each year. On the basis of the progress report, the Commission can propose amendments to the Integrated Guidelines, if necessary2. This will start a policy learning cycle that will enhance the quality of decision-making and thereby of implementation of the strategic objectives put forward. … policy intelligence is at stake This new approach towards strategic governance is quite demanding at the level of policy intelligence. The Lisbon strategy,
2. European Commission, Commission Staff Working Document in Support of the Report from the Commission to the Spring European Council, 22-23 March 2005, on the Lisbon Strategy of Economic, Social and Environmental Renewal, SEC(2005) 160, 28 January 2005, p. 45.
1
IWT STUDIE 57.indd 15
13/03/07 15:24:30
3. European Commission, Commission Staff Working Document, p. 46. 4. European Commission, Investing in Research: An Action Plan for Europe, Communication from the Commission, COM(2003) 226 final/2, 4 June 2003. 5. European Commission, Commission Staff Working Document, p. 27ff.
16
in both its initial objectives and under its revised design, touches upon a wide range of policy domains and goals. Therefore, implementing it requires the full range of existing policy instruments to be mobilised. At the level of the European Commission, this includes EC legislation proposed by the Commission and adopted by both the European Parliament and the Council, and programmes and funding granted by the Community (especially in areas of shared competence), as well as, for instance, action plans setting out how legislation, policy guidance and funding would be brought together to achieve policy goals3. In addition, this also includes the -relatively- new instrument developed for coordination between Member States in areas falling mainly under national responsibility (where the Community Method could not (always) be applied): the so-called “Open Method of Coordination”. Its main purpose is to spread best practice and achieve greater convergence towards the main EU goals. All these instruments are complementarily employed to achieve the objectives defined in the field of research. The Community Method is used to improve research framework conditions (e.g. the introduction of a Community Patent). The Framework Programme is used to promote greater S&T collaboration and coordination. Actions plans have been launched, for instance in relation to the 3 percent objective4. And the open method of coordination is being applied in five areas: the 3 percent objective; human resources and researchers’ mobility; science and society; networking and mutual opening of national and joint RTD programmes; and infrastructures of European interest5. ERA, a strategic intelligence framework in evolution As regards research policy objectives, the strategic thinking within the European Commission is increasingly organized around the central concept of the European Research Area (ERA). The ERA is a policy framework for the strengthening of the European dimension of the
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 2 Strategic intelligence and the development of research policy at european level
IWT STUDIE 57.indd 16
13/03/07 15:24:31
02 ‘multi-level multi-actor’ research system in which research activities are conducted. It is an evolving policy framework, which is associated with a changing context of governance of research at the EU level, with different instruments for exploring, benchmarking, monitoring and evaluating. In support of the implementation of the Lisbon strategy, European policy makers increasingly need strategic intelligence to guide their assessment of, and decisions on both national reforms and community initiatives. The European Commission’s DirectorateGeneral for Research and Technological Development has been developing a series of policy intelligence instruments that not only intend to improve the quality of its own programmes and a better understanding of national research policies, but also provide a public knowledge infrastructure to support policy development for the ERA. After having defined the concept of ‘strategic intelligence’ in the context of the ERA, this paper examines various strategic intelligence instruments of European Commission’s Directorate-General for Research and Technological Development re-grouped under four headings: (1) the indicators-based monitoring system of Member States performances (‘Scoreboard-type’), (2) the monitoring of national research policies (ERAWATCH), (3) the Framework Programmes’ impact assessment exercises, and (4) the assessment of national reform programmes and of their implementation (since end 2005). It also discusses the management of the internal coherence of these instruments in the overall strategic intelligence framework.
“ To support the
L i s b on strategy E u ro p e a n policy makers i n c re asingly need s t r a t e g i c intelligence to g u i d e t heir decisions o n n a t i o nal reforms and c o m m u n ity initiatives.
”
STRATEGIC INTELLIGENCE AND THE ERA Strategic intelligence feeding into the policy cycle Strategic intelligence is information that helps to make critical decisions affecting the strategic interests of recipients, be it business managers or policy makers. Because of this strategic character (critical
17
IWT STUDIE 57.indd 17
13/03/07 15:24:31
interdependencies, long term interests), it is the result of a process that combines complementary elements such as data analysis, foresight, systemic thinking, visioning, motivating and partnering. In policy-making, strategic intelligence feeds into the policy cycle, starting from the design of policies, their implementation in programmes and the evaluation of their effects, and again in improved or new designs. To this end, strategic intelligence mobilises an integrated set of instruments for policy learning to support policyshaping and -making: impact assessment, monitoring, benchmarking, measurement of effectiveness and so on. Instruments and governance for strategic intelligence in the field of research For a long-time, the main instruments for evaluation and learning in the domain of research were constituted by qualitative methods of peer review (selection committees, Delphi panels…), in a mode of self-governance of the scientific community. But the increasing societal impact of research and the growing complexity of the research system have induced the development of a series of new analytical instruments. Those instruments help to understand the underlying determinants of R&D, its function in the knowledge economy and the impact of public spending; to monitor progress and anticipate trends and future developments related to research policy in its widest sense; and to adapt agencies and other institutions over time to changing forms of policy measures. Within this context of the increasing socio-economic status of research and the need for accountability of policies to promote research, the role of quantitative indicators and evidence-based policy making also increased markedly. The increasing importance of research and innovation has led to the development of a strong base of international comparable research and innovation indicators. In many countries, a well-managed and systematic evaluation cycle (ex-ante, on-going, ex-post) has been put into place to support policy learning. But the participation of
18
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 2 Strategic intelligence and the development of research policy at european level
IWT STUDIE 57.indd 18
13/03/07 15:24:31
02 stakeholders and international positioning are dimensions of this policy learning which are vital in the provision of strategic intelligence. In particular the ‘benchmarking’ of certain types of policies and the exchange of ‘good practices’ has become a fixed ingredient of ‘transnational policy learning’. The ‘Open Method of Co-ordination’ has shaped the governance structure in which this comparative type of strategic intelligence could develop. One of the most substantial effects of the ERA, which was intended to stimulate the free circulation and coordination of research, is that it has also given a boost to the circulation of policy practices, and so to a better coordination and alignment of research policies (through channels such as ERA-Nets). This has stimulated the distribution of policy standards (or policy imitation), which have had the effect of policy convergence towards systemic policy frameworks and improved innovation effectiveness of research, including a bigger role for evaluation and other instruments of policy intelligence to guide policies. ERA challenges for strategic intelligence Research is shaped by the institutional environment in which numerous actors in research institutes, universities, enterprises, support organisations and governments continuously and cumulatively create and diffuse new knowledge. National research systems have emerged, but research has always had an international dimension to provide the landmark for further progress. The ERA is the political expression of the European dimension of the multi-level research system. More in particular it is the programmatic framework through which the EU intends to capitalise on research by increasing the frequency of knowledge flows in the research system and improving the effectiveness of interaction. In a global context of increasing competition, research in the European countries will increasingly be governed at the EU-level (as is witnessed by the emergence of new institutions such as the
19
IWT STUDIE 57.indd 19
13/03/07 15:24:32
European Research Council and the European Institute for Technology) to exploit spillovers and indivisibilities of their investments in research. Therefore, policy makers will have to answer new strategic questions in three domains: 1. on the subsidiary role of the different (regional, national, intergovernmental and European) levels to achieve the most effective policies; 2. on the division of labour among Member States that reconciles the necessities of critical mass and excellence with cohesion and an EUwide distribution of absorptive capacities;
“ The ‘O p e n M e t h o d
of Co-ord i n a t i o n ’ h a s shaped th e g o v e r n a n c e struct u re f o r a coopera t i v e t y p e o f strategic i n t e l l i g e n c e .
”
3. on the choices and specializations that have the highest returns for the economy and society. The distributed Strategic Intelligence model of DG Research Within this context, the European Commission’s Directorate-General for Research and Technological Development is an important actor in the shaping of policies at EU level via both the multi-annual Framework Programmes the management of the ‘Open Method of Co-ordination’ in the field of research. The 2005 ‘Revised Lisbon strategy’ has launched a new partnership for growth and jobs in which the MS have increased their ownership in the form of National Reform Plans. The Commission will monitor the progress to national targets via bilateral progress meetings and assessment exercises, while it will keep encouraging multilateral policy learning. In October 2006, the creation within the Directorate-General for Research and Technological Development of a new Directorate called ‘The European Research Area and the Knowledge Economy’ has strengthened the organisation’s strategic and policy intelligence. This Directorate manages all policy intelligence instruments that the Directorate-General is developing (foresight, monitoring, impact assessment, economic analysis) and that can hereby be streamlined
20
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 2 Strategic intelligence and the development of research policy at european level
IWT STUDIE 57.indd 20
13/03/07 15:24:32
02 better in support of the unfolding of the ERA. These instruments are part of a ‘distributed’ strategic intelligence of the ERA, since the complexity of the multi-level and multi-actor research system does not allow for a ‘central’ intelligence. But because of the ‘economies of scale’ of information systems and the underproduction of knowledge about the European Research System (because of its public good nature), there is a role for the Commission to provide an infrastructure that can be used by all policy making levels. The Commission, and especially the Directorate-General for Research and Technological Development in the domain of research, also plays an important role in developing an international market of specialised suppliers of indicators, analyses and advice that are playing an important role in developing and diffusing new policy intelligence tools and approaches.
INDICATORS-BASED MONITORING OF COUNTRIES’ PERFORMANCES IN SCIENCE, TECHNOLOGY & INNOVATION The indicators-based monitoring of countries’ performances has been gradually built up within DG RTD since the beginning of the 1990s. The main aim of this activity was to collect, analyse and exploit quantitative evidence on the situation and performances of the Union, its Member States and main competitors in the fields of science, technology and innovation in support of European policymaking. The work carried out hereon resulted in various ‘flagship’ publications such as the booklet ‘Key Figures on Science, Technology and Innovation’ (published yearly since 1998 and the official ‘scoreboard’ of the Directorate-General for Research and Technological Development) or the more substantial ‘European Report on S&T Indicators’ published in 1994, 1997 and 2003. These various publications are considered to represent the ‘state-of-the-art’ in the field of science and technology indicators. More recently (since 2004) these products have been complemented with the ‘Industrial R&D
21
IWT STUDIE 57.indd 21
13/03/07 15:24:32
Scoreboard’, which is published yearly by the Institute for Prospective and Technology Studies (IPTS, Sevilla, Spain) of the European Commission’s Joint Research Centre and monitors the R&D investment of the biggest EU and non-EU R&D performing companies6. Together with the ‘Industrial R&D Scoreboard’, an ‘Industrial R&D Survey’ sent out annually since 2005 to a sub-sample of ‘Scoreboard companies’ monitors their intentions as far as R&D spending is concerned.
6. The Industrial R&D Scoreboard re-groups the top700 (top-1000 from the 2006 edition on) European and nonEuropean companies ranked according to the level of their R&D investment. It should be borne in mind that the R&D investment of these European companies is not necessarily located within the European Union.
22
Broadly-speaking, the indicators-based monitoring encompasses three types of complementary activities. Beyond the in-house analysis of quantitative evidence (resulting in not only the abovementioned ‘flagship’ publications, but also working papers, technical briefings, technical annexes to EC Communications, country profiles, etc), it also implies pro-active collaboration with the main national and international organisations responsible for the production of statistics on science, technology and innovation (the most important being the European Statistical System and the OECD). The participation in important international fora, such as the OECD-organised annual meetings of NESTI (National Experts in Science, Technology and Innovation Statistics) delegates, for instance, is crucial to convey to the main producers of statistics the needs of policy-makers and (re)orient the production of statistics. The interaction with the research community in the field of innovation economics and science, technology and innovation (STI) indicators is the third and final pillar of the activity. This interaction (e.g. via research sub-contracted by the EC) enables the development of new indicators better suited to answer the needs of policy-makers and measure the effectiveness of policies and innovation systems. Indicators on science, technology and innovation are organised along a traditional input-output approach. Input indicators are, broadly speaking, composed of indicators on R&D expenditure and human resources, while output indicators tend to measure the outcome of scientific and technological research such as scientific and
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 2 Strategic intelligence and the development of research policy at european level
IWT STUDIE 57.indd 22
13/03/07 15:24:33
02 technological output (also called ‘intermediary output’, e.g. scientific publications, patents) or science- and technology-based competitiveness (also called ‘final output’: e.g. high-tech trade performance, total factor productivity growth). Although this official statistical base still represents the most comparable and reliable basis for monitoring performances in science, technology and innovation, it also shows two important weaknesses and limitations. First, it does not sufficiently reflect the ‘systemic’ nature of research and innovation processes since it fails to capture ‘interactions’ / ‘linkages’ / ‘knowledge flows’ between the various building blocks of the systems. Especially the lack of indicators on science-industry links is disturbing since the weakness of such links is widely recognised as negatively affecting the EU’s innovative capacity (see, e.g., the concept of the ‘European Paradox’). Such ‘systemic’ ERA indicators would measure, for instance, the cooperation between firms and research institutes, co-patenting & co-publishing, researcher mobility between industry and science, private research funding of basic research, patenting by universities and public research institutes, spin-offs, etc. Second, official statistics describe macro- or meso-developments (trends at the national, regional, sectoral level) but fail to capture the behavioural dynamics of actors themselves (e.g. companies, universities, clusters). STI indicators need to measure a wider range of actors (universities, research councils, transfer platforms, startups, multinationals, venture capital firms, etc). Understanding what drives their behaviour is an important step towards understanding the performance of the aggregate system. Hence, more information is needed at the level of individual actors on relevant parameters (competencies, motives, performance, etc) and on relationships (financial ones, but also in terms of personnel, strategic coordination, etc.).
23
IWT STUDIE 57.indd 23
13/03/07 15:24:33
Over the past fifteen years, some experiments have tried to remedy this problem. These experiments have focused on ‘linkage indicators’ (describing ‘knowledge flows’ and ‘research networks’ via the analysis of patent citations to the scientific literature as a proxy for the science-intensity of technological inventions) and ‘micro-level indicators’ (monitoring the behaviour and performance of key actors such as firms, universities). These pilot studies were conducted on ‘ad-hoc basis’, however, and did not (yet) result in internationally comparable data and methodologies. Within the context of reinvigorating the ERA, there is a need for better monitoring of the specific characteristics and influencing factors of the various actors of the research and innovation systems as well as of the quality and intensity of the linkages between them. Therefore, it is crucial to further expand the statistical base to integrate the new generations of indicators (‘linkage indicators & ‘micro-indicators’) into the official data collections.
ERAWATCH: STRATEGIC INTELLIGENCE SERVICE FOR MONITORING AND ANALYSING RESEARCH POLICIES In October 2006, the ERAWATCH website was launched as a major source of information on policy developments in the domain of research in the EU Member States and selected other countries (http://cordis.europa.eu/erawatch/ ). ERAWATCH is targeted at all those involved in research policy-shaping and making in Europe. In a wider sense, its beneficiaries will also include all stakeholders who are interested in transparent and reliable information on policies in the domain of research in Europe. ERAWATCH is a joint initiative of the Commission under the Directorate-General for Research and Technological Development and Institute for Prospective Technological Studies (IPTS) of the Joint Research Centre. The ERAWATCH online service has been developed in collaboration with CORDIS – The Community Research and Development Information Service.
24
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 2 Strategic intelligence and the development of research policy at european level
IWT STUDIE 57.indd 24
13/03/07 15:24:33
02 ERAWATCH collects data on national and regional research systems, organisations, programmes and documents. It organises and structures the information in a comparative perspective on the basis of a systems approach. The ERAWATCH Inventory service is built with the support of the ERAWATCH Network, composed of national nodes in each of the EU Member States and Associated Countries as well as the main competitors in the world, gathering and analysing information relevant to research policy-making. Thanks to a close and regular collaboration between the ERAWATCH Network and IPTS country desks, the Inventory is updated on a regular basis. The ERAWATCH intelligence service develops analyses and reporting activities on policies, trends and the factors influencing them. ERAWATCH is an ambitious, long-term project. It was conceived in 2003 as a strategic intelligence service to support evidence-based policy making in the research field in Europe and to contribute to the realisation of the European Research Area by providing better knowledge and better understanding of national and regional research systems and of the environment in which they operate. After a proto-typing phase in 2004 to demonstrate the feasibility of the initiative, the first production phase started in 2005. In its first production phase, which ran until the end of 2006, the focus of the project was on the development of the inventory and intelligence services. The main aims of the second production phase (2007-2008) are to consolidate but also expand the ERAWATCH services further at the level of international, regional and thematic coverage. It can reasonably be expected that by the end of the second phase in 2008, the ERAWATCH service will reach its full maturity. Monitoring & Analysis at the heart of the third OMC cycle Because of the application of the ‘open method of coordination’ (OMC) in the field of research, mutual learning across Member States became a fixed element of national and European R&D
25
IWT STUDIE 57.indd 25
13/03/07 15:24:34
policies. The ‘Conseil pour la Recherche Scientifique et Technologique’ (CREST), the main advisory body to the Council and the Commission on science and technology policy, moved on within a third OMC cycle. The European Commission has the obligation to monitor and assess the efforts by Member States to comply with the requirements of the revised Lisbon strategy and more in particular with the Integrated Guidelines (IGL) for growth and jobs. The ERAWATCH project is an instrument to develop RTD policy intelligence and at the same time provide an infrastructure for policy learning. For instance, it will provide country reports on R&D systems and policies, as well as horizontal thematic overviews, to support mutual policy learning. The conceptual framework for structuring monitoring and analysis and for policy learning has been defined as the ‘Multi-Level Multi-Actor’ research and innovation system. Progressively the monitoring of national policies in the domain of research will be complemented by regional and EU-level policy monitoring. Public policies for the construction of the ERA can only develop in interaction with the international strategies of other stakeholders in the ERA, universities and public research institutes, business R&D (Technology Platforms). ERAWATCH will also collect information on the performances and strategies of the major EU actors. With this programme ERAWATCH as a strategic intelligence service aims to provide a further building-block of the ERA and contribute to a better governance of policies in the domain of in research in the EU in perspective of the Lisbon strategy.
ASSESSMENT OF NATIONAL REFORMS IN THE FIELD OF RESEARCH The intelligence tools described above represent the major base of the European Commission’s evaluation of research policies in the ‘National Reform Programmes’ and their subsequent ‘Implementation Reports’.
26
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 2 Strategic intelligence and the development of research policy at european level
IWT STUDIE 57.indd 26
13/03/07 15:24:34
02 This assessment is a new element in the partnership between the Commission and the Member States in which the Member States have increased ownership of the Lisbon Strategy by defining their national reforms and the Commission develops a capacity for EUwide policy learning. In the domain of R&D and innovation, the policy learning at the level of the National Reform Programmes is presently organised on two levels: the yearly evaluation cycle - resulting in the Annual Progress Report - and the initiatives under the 3% Open Method of Coordination. The Annual Progress Report is a document of the Commission presented to the Spring Summit of the Council to take stock of the overall progress in the implementation of the Growth for Jobs strategy and the national contributions. This document is the result of an intense process of analysis and interaction. The Integrated Guidelines are used as a common ‘reading grid’ for structuring the analysis of the research systems and assessing these national reform plans in terms of their adequacy and progress in implementation. But an additional feature for effective policy learning is the interactive process around this assessment, through missions to the Member States to deepen mutual understanding, meetings between the Lisbon co-ordinators, systematic dialogue between the different EC services on how to integrate their observations in a coherent analysis and balanced recommendations. The organisation of the evaluation process as such is an important condition for developing strategic intelligence. The main difficulty, however, consists of carrying out both an ‘national’ and ‘European’ assessment. The assessment focuses on the implementation of national reforms that will contribute to realise the Lisbon objectives (i.e. ‘approaching 3% of GDP spent on R&D at the EU-level). The challenge here is also to identify and assess to what extent Member States’ reforms will lead to crossborder complementarity and mutually reinforce themselves, to what extent new measures will not bring more fragmentation within the European Union etc. Even though a sound analysis of a
27
IWT STUDIE 57.indd 27
13/03/07 15:24:34
“ The c h a l l e n g e o f
a real ‘ E u ro p e a n ’ assessm e n t o f t h e Lisbon s t r a t e g y i s t o identify a n d a s s e s s t o what ext e n t M e m b e r States’ re f o r m s l e a d to cro s s b o rd e r compl e m e n t a r i t y mutually re i n f o rc i n g themse l v e s . T h i s require s a n e w type of i n t e l l i g e n c e going f a r b e y o n d summing u p n a t i o n a l charac t e r i s t i c s .
”
28
country’s situation and its national reforms is a crucial pre-requisite for this, such a true ‘European’ assessment, however, needs much more than a simple, country-specific approach. The superposition of (governance) layers within Europe (in particular in the case of research and innovation policies) makes the design and implementation of such an assessment exercise particularly complex. It requires the national analysis to be supplemented by analysis of intra-European interactions of policies and policy impacts, and a new type of intelligence going far beyond summing up national characteristics. Moreover, the fact the Member States and the European Commission use a common reporting tool (the Integrated Guidelines) encompassing all policy domains of the Lisbon strategy, may underemphasise the need for differentiation of national strategic policy choices at the centre of gravity of policy-mixes. The second level of RTD strategic intelligence is the provide support to policy learning of the Member States in general and national reform programmes in particular in the 3% OMC process. This process has been started in 2002 as a new way of ‘bottom-up’ governance of European coordination in the domain of research and innovation where not many Community instruments are available. In addition to specific activities as Expert Groups on issues of common interest in the implementation of the National Reform Programmes, as Structural Funds or the development of R&D in services, the CREST has started in 2006 a mutual learning process on National Reform Programmes and the role of research in the reform process. This process needs the support of appropriate intelligence tools, such as ERAWATCH, for comparatively structured information and horizontal analysis, e.g. on the internationalisation of research systems. Other initiatives of the Commission as the PRO INNO Europe platform for international policy learning in the domain of innovation (comprising the TrendChart) are complementary instruments.
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 2 Strategic intelligence and the development of research policy at european level
IWT STUDIE 57.indd 28
13/03/07 15:24:35
02 The concrete demands of policy makers for strategic policy intelligence tools to support more in-depth policy learning can only be answered by further development of the capacity of the services to use more strategically focussed and better integrated evaluation and learning instruments and processes. IMPACT ASSESSMENT OF COMMUNITY INITIATIVES IN THE FIELD OF RESEARCH The origin of European Commission ex ante impact assessment lies in the Community’s concern about ‘better regulation’. Though this concern dated back to the mid-1980s, it was only at the March 2000 Lisbon European Council that an approach to the issue was taken which was coordinated between the European and national levels.7 At that summit, the Union set itself the by now well-known goal of turning itself by 2010 into the world’s most competitive and dynamic knowledge-based economy. Within that context, the Council Conclusions called for economic reforms for a complete and fully operational internal market, and asked the Commission, the Council and the Member States, each in accordance with their respective powers, to set out by 2001 a strategy for further coordinated action to simplify the regulatory environment, including the performance of public administration, at both national and Community level. From better regulation… As a follow-up, the EU public administration ministers met in November 2000 in Strasbourg to approve a resolution on improving the quality of regulation within the European Union, and establish a high-level advisory group consisting of regulatory experts from the Member States and the Commission. In November 2001, this group adopted its final report, which was considered at the Laeken European Council in December 2001. The
7. M andelkern Group on Better Regulation, Final Report, 13 November 2001
29
IWT STUDIE 57.indd 29
13/03/07 15:24:35
basic view underlying the report was that better regulation is about ensuring that regulation is only used when appropriate, and that the regulation used is of high quality. The report made recommendations to the EU institutions in seven key areas: policy implementation options, impact assessment, consultation, simplification, access to regulation, structures, and implementation of European regulation. In parallel with, but in the same vein as, the work carried out by the Mandelkern Group, the Commission published in July 2001 a White paper on European Governance.8 It started by noting the paradoxical situation in which many people were losing confidence in a poorly understood and complex system to deliver the policies that they wanted, yet also expected the Union to take the lead in finding solutions to the major problems confronting society. Within this context, it discussed five principles underpinning good governance, and raised possible Community actions in each of them: openness, participation, accountability, effectiveness, and coherence. Among other things, it proposed that “to improve the quality of its policies, the Union must fist assess whether action is needed and, if it is, whether it should be at Union level. Where Union action is required, it should consider the combination of different policy tools”.
8. European Commission, European Governance – A White Paper, COM(2001) 428 final, Brussels, 25 July 2001
In addition to the ‘better regulation’ agenda, the root of Commission impact assessment can also be found in the increasing concern about sustainable development. In June 2001, the Göteborg European Council was held, which added an environmental dimension to the Lisbon process for employment, economic reform and social cohesion, and agreed on a strategy for sustainable development. Its conclusions noted that “the Union’s Sustainable Development Strategy is based on the principle that the economic, social and environmental effects of all policies should be examined in a coordinated way and taken into account in decision-making”.
30
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 2 Strategic intelligence and the development of research policy at european level
IWT STUDIE 57.indd 30
13/03/07 15:24:36
02 … to impact assessment Against this background, the Commission published in 2002 a Communication and guidelines on impact assessment.9 According to these documents, the objective of Commission impact assessment is to improve the quality of Commission policy proposals, and to improve and simplify the regulatory environment. Impact assessment is an aid to political decision, not a substitute for it. It informs decision-makers of the likely impacts of proposals, but it leaves it up to them to take the decisions. By assessing the economic, social and environmental impacts of Commission policy proposals, impact assessment should result in proposals that not only tackle the problem they aim to solve but also take into account side effects on other policy areas. In this way, it should help ensure consistency between Community policies and contribute to sustainable development. Impact assessment supports the development of policies by structuring it. In an impact assessment, the problem at stake and the objectives to be pursued are examined. So are the main options for achieving the objective, their likely impacts in the economic, environmental and social fields, the advantages and disadvantages of each option, and possible synergies and trade-offs. These issues are addressed by answering a number of key questions included in the Commission impact assessment guidelines. Impact assessments are now carried out for all major Commission proposals, i.e. those listed in its Annual Policy Strategy or its Work Programme, be they regulatory proposals; other proposals having considerable economic, social and environmental impacts; proposals having a major impact on particular groups; or proposals representing a major change or policy reform. The latter include proposals such as white papers, expenditure programmes, communications on policy orientations and negotiating guidelines for international agreements. Impact assessments are usually carried out by the Commission
9. E uropean Commission, Communication from the Commission on Impact Assessment, COM(2002) 276 final, Brussels, 5 June 2002; European Commission, Impact Assessment Guidelines, SEC(2005) 791, 15 June 2005 (while first published in 2002, these guidelines were updated in 2005/2006).
31
IWT STUDIE 57.indd 31
13/03/07 15:24:36
10. European Commission, Commission Staff Working Paper - Impact Assessment: Next Steps – In Support of Competitiveness and Sustainable Development, SEC(2004) 1377, Brussels, 21 October 2004, p. 5-6. 11. See (1) the literature review in Andrea Renda, Impact Assessment in the EU – The State of the Art and the Art of the State, Brussels, Centre for European Policy Studies, 2006, p. 58-61; (2) Renda’s own observations in Renda, Impact Assessment in the EU, p. 6366 (costs are seldom estimated; costs for businesses are almost never quantified; benefits are rarely quantified; specific benefits are not identified; costs and benefits are almost never compared; alternatives are seldom compared; the methodology used is overly simplified in most cases; the presentation of results is often obscure; environmental and social impacts are not always assessed; administrative burdens are not an issue in most ExIAs; subsidiarity and proportionality are not always taken into due account; competitiveness-proofing is not performed in most ExIAs; soft law, self- and co-regulation are rarely included in alternative options; etc.); (3) Uffe Nielsen et al., Getting Proportions Right – How Far Should EU Impact Assessments Go, Copenhagen, Environmental Assessment Institute, April 2006 (few options considered; narrow range of impacts covered; limited quantification and monetisation).
32
services developing the policy, who can, however, call on outside expertise, and are usually also supported by the impact assessment unit of their Directorate-General. In about three years and a half, over 150 impact assessments have been carried out by the Commission. Already a number of internal and external reviews have been performed of these impact assessments undertaken in the first few years of Commission impact assessment practice. The Commission itself performed a review in 2004, when about 50 impact assessments had been carried out, and found that the assessments had to be focused more on Sustainable Development and Lisbon objectives, and that the quality of the assessments had to be increased through better assessment of tradeoffs and inter-linkages between impacts; improved quantification and possible further monetisation of impacts; better estimating administrative requirements; and improved consideration of different time horizons.10 External reviews have echoed the Commission’s findings and called for e.g. the consideration of more policy options, a wider range of impacts and the interactions between impacts, and for increased quantification and monetisation.11 The first impact assessment carried out by DG Research ever was that on its proposal concerning the 7th Framework Programme for Research, Technological Development and Demonstration Activities, which was presented to Parliament and Council on 6 April 2005 and approved by them at the end of 2007.12 The Framework Programme is the main instrument for the implementation of European research policy. The 7th one is built around four Specific Programmes (ideas, capacities, people, and cooperation), will run over seven years (2007-2013), and has benefited from a very substantial budgetary increase (to € 50 billion at 2004 prices). The quality of the impact assessment of the 7th Framework Programme has been recognised outside the Community institutions.13 Impact assessment has now become a regular part of the policy cycle at DG Research. Impact assessments - or impact assessment-like
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 2 Strategic intelligence and the development of research policy at european level
IWT STUDIE 57.indd 32
13/03/07 15:24:36
02 exercises - are now being carried out for each of the Joint Technology Initiatives and Art. 169 initiatives to be launched under FP7, as well as on a Communication on the European Research Area planned for early 200714.
EX-POST EVALUATION OF COMMUNITY INITIATIVES IN THE FIELD OF RESEARCH A close link exists between (ex ante) impact assessment and ex post evaluation as the results of the latter constitute an important input into the former. Evaluation – which the Commission defines as a judgement of interventions according to their results, impacts and needs they aim to satisfy – first began in the Commission on a sectoral basis in the 1980s. The general interest in evaluation grew substantially in the 1990s due to an increasing focus on accountability, budgetary stringency and effective programme execution. Systematic evaluation of expenditure programmes was developed later on as part of the initiative to reform the management of EU spending known as Sound and Efficient Management (SEM 2000) in the mid-1990s.15 Strengthening evaluation became an important element of the reform of the Commission which started in 2000. The principle of regular evaluation was extended from expenditure programmes to cover also other types of public interventions (notably legislation and other non-spending activities), as well as cross-cutting themes of a horizontal nature.16 An independent comparative study concluded that EU has been successful in institutionalising evaluation, and in establishing an evaluation culture, and that this has even influenced the growth of evaluation across the whole continent.17 Ex-post evaluation of the Framework Programme The Framework Programme ex-post evaluation system was introduced in the mid-nineties.18 Its two main components so far were yearly
12. European Commission, Building the Europe of Knowledge, Proposal for a Decision of the European Parliament and of the Council Concerning the Seventh Framework Programme of the European Community for Research, Technological Development and Demonstration Activities (2007 to 2013) – Proposal for a Council Decision Concerning the Seventh Framework Programme of the European Atomic Energy Community (Euratom) for Nuclear Research and Training Activities (2007 to 2011) (Presented by the Commission) (SEC(2005) 430 and SEC(2005) 431), COM(2005) 119 final, 6 April 2005. European Commission, Main Report: Overall Summary – Impact Assessment and Ex Ante Evaluation (COM(2005) 119 final), Commission Staff Working Paper, Annex to the Proposal for the Council and European Parliament Decisions on the 7th Framework Programme (EC and Euratom), SEC(2005) 430, 6 April 2005. 13. Renda, Impact Assessment in the EU, p. 65 lists DG Research as one of the DGs that have performed their tasks rather well; Nielsen et al., Getting Proportions Rights, p. 6465 lists the impact assessment of the 7th Framework Programme as one of the few impact assessment containing quantification and monetisation.
33
IWT STUDIE 57.indd 33
13/03/07 15:24:37
14. Article 169 enables the Community to participate in research programmes undertaken jointly by several Member States, including participation in the structures created for the execution of national programmes. 15. European Commission, Concrete Steps towards Best Practice across the Commission, Communication to the Commission by Mr Liikanen and Mrs Gradin, in Agreement with the President SEC(1996) 659, 8 May 1996. 16. European Commission, Focus on Results: Strengthening Evaluation of Commission Activities, Communication to the Commission from Mrs. Schreyer in Agreement with Mr. Kinnock and the President, SEC(2000) 1051, 26 July 2000. 17. J. Furubo, R.C. Rist and R. Sandahl (Eds), International Atlas of Evaluation, New Brunswick and London, Transaction, 2002. 18. European Commission, Independent External Monitoring and Evaluation of Community Activities in the Area of Research and Technological Development, Communication from the Commission to the Council and the European Parliament, COM(96) 220 final, 22 May 1996.
34
monitoring exercises and five-yearly in-depth assessments (so-called Fiveyear Assessments) carried out at overall and usually also specific programme level. The annual monitoring exercise was intended to be rather light and enable a quick response to issues arising from on-going programme implementation. The objective of the Five-year Assessments, on the other hand, was to provide input for policy formulation and decision-making on the basis of feedback obtained from programme implementation.19 This Framework Programme ex-post evaluation system had obvious strengths, e.g. its independence and legitimacy. However, the literature also identified some important weaknesses, including the poor articulation of the Framework Programme intervention logic connecting high-level and operational goals making an overall evaluation difficult;20 the available evidence base;21 and the use of expert panels.22 It should, however, be borne in mind that these problems are not unique to the Framework Programme, but exist in many other industrialised countries’ R&D programmes as well. While the Commission’s research evaluation system has remained relatively stable over the past decade, greater change has characterised the evaluation studies carried out themselves. New topics are being explored, studies are based on new kinds of sources, and use is made of innovative methodologies. In past Framework Programme ex-post evaluations, substantial attention used to be paid to analysing participant characteristics (e.g. type of institutional actor, country of origin, region of origin, etc.) and R&D inputs. At the same time, much emphasis was put on counting project outputs in order to arrive at total and average (per project) numbers of publications, patents, etc. This has not disappeared. But attempts are now made to profile programme participants in more innovative ways. This includes analysing their scientific (e.g. numbers of publications, numbers of citations, citation impact scores) and technological (e.g. numbers of patents) quality, the nature of their participation (one-time vs. repeat participation), the nature of their networking behaviour (stable vs. changing partnerships), etc. From merely counting project outputs, the emphasis has also shifted to assessing the Framework Programme’s input, behavioural,
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 2 Strategic intelligence and the development of research policy at european level
IWT STUDIE 57.indd 34
13/03/07 15:24:37
02 and output additionality as well as its aggregate impacts on Europe’s scientific and technological performance, research capacity, and economy and society. The study of such more challenging topics can be embarked upon because of the mining of new data sources. Framework Programme ex-post evaluations used to be based mainly on surveys (interviews or written questionnaires) and end-of-project reports. However, attempts are now made, for instance, to create cleaned and consolidated participant databases at the individual scientist rather than just the institutional level, and to link them with bibliometric and patent databases. The use of bibliometric and patent data almost by definition also entails the use of new methodological approaches and techniques. Within this context, mention should be made of the use of econometric models to estimate the impact of the Framework Programme on the European economy, as was done in the impact assessment on the Commission’s proposal for the Seventh Framework Programme.
GOVERNANCE OF RESEARCH POLICY: THE NEED FOR STRATEGIC POLICY INTELLIGENCE The emergence of a European Research Council and a European Institute for Technology heralds a new turn in the institutionalisation of a European Research System. The constitution of a European Research Area on major axes as mobility of researchers, joint infrastructures, joint programming and policy coordination in order to promote the excellence and relevance of research in Europe and develop common internal and external strategies, requires new governance of research supported by strategic decision instruments. The governance of research in the European Research Area necessitates new patterns of policy coordination between policy makers at the regional, national and Community levels and of their interaction with major stakeholders. Strategic intelligence in this multi-level and multi-actor system is distributed but has to be wellintegrated in the policy cycles that govern the expression of common
19. T o read more about the Framework Programme ex-post evaluation system please consult: Strategic Options for the Evaluation of the R&D Programmes of the European Union, STOA Study for the European Parliament; L. Durieux and G. Fayl, The Scheme Used for Evaluating the European Research and Technological Development Programmes, Chapter 20, OECD Conference on Policy Evaluation in Innovation and Technology; K. Guy and W. Polt, Strategic Options for the Evaluation of the R&D Programmes of the European Union, Plattform – Technologie – Evaluierung, Nr. 8, April 1999. 20. Erik Arnold, What the Evaluation Record Tells Us about Framework Programme Performance, Analysis Provided to the Five Year Assessment (1999-2003),Technopolis, January 2005.
35
IWT STUDIE 57.indd 35
13/03/07 15:24:38
policy objectives and their implementation. The Commission is playing a key role in the articulation of this European governance and strategic intelligence.
21. K. Guy and W. Polt, Strategic Options for the Evaluation of the R&D Programmes of the European Union, Plattform – Technologie – Evaluierung, Nr. 8, April 1999; European Commission, Five-Year Assessment of the European Community RTD Framework Programmes, Report of the Independent Expert Panel Chaired by Viscount E. Davignon and the Commission’s Comments on the Panel’s Recommendations, Luxembourg, Office for Official Publications of the European Communities, 1997, and subsequent five-year assessments; Erik Arnold, What the Evaluation Record Tells Us about Framework Programme Performance, Analysis Provided to the Five Year Assessment (1999-2003), Technopolis, January 2005. 22. G. Fahrenkrog et al. (Eds), RTD-Evaluation Toolbox Assessing the Socio-Economic Impact of RTD-Policies, Strata Project HPV 1 CT 1999– 00005, August 2002; L. Georghiou, Assessing The Framework Programmes – A Meta-Evaluation, In: Evaluation, 1(2), 1995 (Referred to in Erik Arnold, What the Evaluation Record Tells Us about Framework Programme Performance, Analysis Provided to the Five Year Assessment (1999-2003), Technopolis, January 2005).
36
The Directorate-General for Research and Technological Development is reorganising its policy intelligence capacities to contribute fully to this new stage of development of the research system at European level. Its role is to provide strategic intelligence in the domain of research for the Commission and to facilitate the full achievement of the European Research Area, by providing a better understanding of the spillovers of national policies, the effects of common objectives and the options for intra-European coordination of policy development in the Member States. In September 2006, all policy intelligence units were regrouped in the new ‘Directorate for the European Research Area and the Knowledge Economy’, which constitutes a new strategic policy intelligence directorate. In addition to analytical, impact assessment, policy monitoring and foresight activities, this new directorate is equipped with strategic interfaces for policy development such as the Technology Platforms (with industry), the CREST (with Member States) and co-development with other Commission Directorates-General on strategic issues as the ‘lead markets’ and the European Institute for Technology. The first challenge is to integrate these different units through integrated processes supporting the policy cycles. This integration is taking place in implementing its mission of reinforcing the European Research Area, ranging from vision to action. The second challenge is to link this strategic intelligence to complementary intelligence assets in the Commission, in the Member States and other international institutions such as the OECD. The information infrastructure of the Commission is a public good that facilitates decision-making processes at the Member State level to improve their research policies on the basis of bench-marking and contribute to European initiatives of which the added-value is shown.
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 2 Strategic intelligence and the development of research policy at european level
IWT STUDIE 57.indd 36
13/03/07 15:24:38
02 From sharing strategic policy intelligence to shared policy action Research policy is becoming ever more complex. To solve policy problems, larger capabilities of human resources and information systems are needed. The ‘knowledge intensification’ of the policy development processes for research is a necessary precondition for a more performant research system. The Lisbon strategy requires a consistent vision on the opportunities and challenges of the European research system; anticipating major S&T developments, identifying adequate objectives for structural change, and developing effective policy mixes. This is a process of sharing strategic knowledge and policy learning among partners to assure that all actors understand the issues and are mobilised for change. Weak strategic intelligence is a government failure in modern research systems that require high dynamic complementarities between all actors in response to new evolutions in open innovation, internationalisation or global challenges.
37
IWT STUDIE 57.indd 37
13/03/07 15:24:38
ANNEX: STRATEGIC INTELLIGENCE in DG RTD-C
Strategic Intelligence for the European Research Area
Evaluation Assessment Member States’ progress towards (research-related) Lisbon objectives
e D y lic o P
Ex-ante Impact Assessment and ex-post evaluation of European Initiatives - Framework Programme - Community Initiatives
velopm en t
Policy Co-ordination Internal (within EC): - Across RTD policy domains; - Across policy domains of Lisbon Strategy (e.g. innovation policy, industrial policy, fiscal policy);
External (Member States+stakeholders): - CREST Mutual Learning; - OMC NET, Expert group OMC 3% - Technology Platforms
Monitoring and Analysis
Poli - Quantitative Monitoring: S&T Indicators cy (data warehouse) - Qualitative Monitoring: Policy watch (Erawatch)
38
ingon S&T; - Key rnFigures Lea - Industrial R&D Scoreboard; - Expert groups, study contracts
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 2 Strategic intelligence and the development of research policy at european level
IWT STUDIE 57.indd 38
13/03/07 15:24:39
IWT STUDIE 57.indd 39
13/03/07 15:24:40
Hoofdstuk 3
Het nieuwe departement EWI en S I 2 u itwisseling sbank 1 van Strateg isc h e Intelligentie al s nood zakelijke hef b o o m voor h et Vlaam se Innovatiebel e i d Peter Spyns, Marc Van Gastel, Pascale Dengis, Geert Van Grootel & Pierre Verdoodt, Secretaris-generaal Rudy Aernoudt Vlaamse Overheid, department Economie, Wetenschap en Innovatie Na een 10-jarig bestaan werd, in het kader van de administratieve hervorming met de naam Beter Bestuurlijk Beleid, de administratie Wetenschap & Innovatie (AWI) samengesmolten met een deel van de administratie Economie tot een nieuw beleidsdomein met als naam Departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI). Deze fusie drukt de intentie uit om een beter samenspel tussen economie, wetenschappen en innovatie te realiseren. Deze bijdrage illustreert met twee concrete gevallen op welke manier het nieuwe departement de rol van uitwisselingsbank (“clearing house”) in het Vlaamse innovatiesysteem wil realiseren inzake strategische intelligentie rond innovatie.
De Vlaamse innnovatie-gap
1. Uitwisselingsbank is een ietwat vrije vertaling van de Engelse term ‘clearing house’. 2. Bv. door subsidieverlening (IWT KMO innovatiestudies), onderzoeksondersteuning (het IWT SBO-programma), opzetten van kennistransfert mechanismen (de zogenaamde universitaire “interface”-diensten voor technologietransfert), de creatie van een Industrieel OnderzoeksFonds (IOF) enz.
40
Vele rapporten en publicaties wijzen op de zogenaamde “Europese innovatieparadox”, ook wel “Solow paradox” of “innovation gap” genoemd. Deze paradox of gap slaat op de gebrekkige doorstroming van hoogwaardige onderzoeksresultaten van kennisinstellingen naar de O&O afdelingen van bedrijven (het zogenaamde “valorisatietraject”). De kennisopbouw zelf is ongetwijfeld hoog-kwalitatief maar vindt moeilijk haar weg naar nieuwe industriële activiteiten of nieuwe maatschappelijke toepassingen. De onderzoekswereld en het bedrijfsleven hanteren daarenboven niet steeds dezelfde onderzoekstrajecten, waardoor het bedrijfsleven niet (snel) genoeg kan inpikken op nieuwe wetenschappelijke inzichten om deze in innovaties om te zetten, waardoor een competitief voordeel verloren gaat. De overheid probeert met allerhande maatregelen2 deze lacune op te vullen.
IWT-STUDIES 57 Chapter 1 De innovatiestatus ontleed
IWT STUDIE 57.indd 40
13/03/07 15:24:40
01 03 Vlaanderen heeft ondanks zijn investeringen in wetenschap, onderzoek en ontwikkeling een eerder middelmatig innovatieprofiel in vergelijking met andere Europese regio’s. Vlaanderen plukt dus niet optimaal de vruchten van zijn inspanningen: vooral transfer, output en valorisatie van de opgebouwde kennis kunnen beter. De grote uitdaging voor de toekomst is om van Vlaanderen een regio te maken waar (buitenlandse) ondernemingen hun onderzoekscentra vestigen en waar nieuwe hoogtechnologische bedrijfsactiviteiten tot ontwikkeling kunnen komen. Binnen het concept van Beter Bestuurlijk Beleid van de Vlaamse overheid is het ook belangrijk om te weten of maatregelen al dan niet een positief effect sorteren en of de aangewende fondsen adequaat besteed werden. Tevens moeten bestuurders voldoende geïnformeerd zijn om nieuwe en zinvolle beleidsstrategieën uit te tekenen en bijhorende maatregelen te nemen. Deze strategische kennis over het innovatiebeleid is van groot belang om een degelijk onderbouwd beleid te kunnen voeren, hoewel het een illusie is te denken dat alle relevante informatie in optimale vorm beschikbaar is op het moment van beslissen. SI en methodes Enkele definities uit de literatuur geven aan waarover het gaat. We interpreteren strategische intelligentie als: – the set of actions to search, process, diffuse and protect information to make it available to the right person at the right time in order to make an adequate decision [4:p.v]. – a set of sources of information and explorative as well as analytical (theoretical,; heuristic; methodological) tools employed to produce useful insight in the actual or potential costs and effects of public or private policy and management [5]
41
IWT STUDIE 57.indd 41
13/03/07 15:24:41
Onder innovatie verstaan we het volgende, zoals aangegeven in het OESO “Oslo handboek”: Innovation is the creative process through which economic and soci(et)al value is extracted from knowledge. The additional value is obtained through the transformation of knowledge into new products, processes, services and solutions for societal problems or challenges. Andere definities worden in [1:p.20] opgesomd. En innovatiebeleid wordt gedefinieerd als The entire scope of related public measures of science, research, technology policy, overlapping also with industrial, environmental, labour and social policies [10:p.5]. 2
SI kan dan omschreven worden als strategische intelligentie die specifiek op innovatiebeleid gericht is. Meer en meer wordt ook niet-technologische innovatie in beschouwing genomen (bv. organisatorische of procesinnovatie, innovatie in diensten, businessmodel innovatie, marktinnovatie) zodat het beleid ook aangepaste instrumenten moet voorzien om deze innovatievormen, die ook wel eens “zachte” vormen van innovatie genoemd worden [11], een volwaardige plaats te geven in het innovatiebeleid. Drie basismethodes om strategische intelligentie (SI) te verkrijgen worden onderscheiden [4]: – Technology Forecast. Dit bestaat uit het permanent opvolgen van de stand van wetenschap en technologie voor een bepaalde sector of domein en de eraan verbonden mogelijkheden. – Technology Assessment. Dit zijn studies over de mogelijke impact die nieuwe technologieën en kennis op de maatschappij op socio-economisch, ecologisch en andere vlakken teweeg brengen, waarbij de stem van de gewone burger van belang is. Dit laatste aspect speelt vooral bij parlementaire technologie assessmentstudies.
42
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 3 Het nieuwe departement EWI en SI 2 uitwisselingsbank van Strategische Intelligentie als noodzakelijke hefboom voor het Vlaamse Innovatiebeleid
IWT STUDIE 57.indd 42
13/03/07 15:24:42
03 – Technology Foresight. Hier gaat het vooral om denkoefeningen waarbij multidisciplinaire expertenpanels voorspellen hoe de wetenschap, technologie en maatschappij in een tijdspanne van 10 of 20 jaar zullen geëvolueerd zijn en welke (beleids)maatregelen best ondernomen worden om klaar te zijn voor en in te spelen op deze toekomstige evoluties. – Daarnaast worden ook nog “consensus conferences, citizens panels, negociated rule-making, deliberative mapping, participatory multicriteria analysis, scenario workshops, focus groups, contingent evaluation, various forms of deliberative and opinion polling” [3:p.9] gerekend tot het arsenaal aan methodologieën om tot strategische kennis te komen. Andere auteurs vermelden “technology forecast” niet meer, maar vernoemen evaluatie en benchmarking studies (van het beleid, van onderzoek, enz.) [10] als de derde belangrijke basisvorm. Dit onderscheid tussen voornoemde drie basisvormen is veeleer principieel dan praktisch gezien het bestaan van vele mengvormen en combinaties. Technology forecast gebeurt in veel gevallen onder de vorm van een “technology watch” uitgevoerd door een specifieke afdeling van een groot bedrijf of door een sectoraal centrum voor collectief onderzoek. Bv. het WTCM volgt de laatste stand van de technologie op ten behoeve van bedrijven uit de metaalverwerkende sector en technologische industrie. Ook de competentiepolen (zoals Flanders’ Food) voorzien technologiewachtactiviteiten. In Vlaanderen worden technology assessment studies (in het bijzonder over relevante maatschappelijke problemen) voornamelijk uitgevoerd door het viWTA (het Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk Aspectenonderzoek) dat aan het Vlaams Parlement verbonden is. Denken we bv. aan de viWTA-studie over genetisch gewijzigd voedsel. Ook de STV – I&A (Stichting Technologie Vlaanderen – Innovatie en Arbeid, beheerd door de Sociaal
43
IWT STUDIE 57.indd 43
13/03/07 15:24:42
Economische Raad Vlaanderen – SERV) verricht technologie assessment oefeningen, maar dan specifiek waar innovatie een verwachte impact op de organisatie en inzet van arbeid kan hebben – cfr. het recente SERA 2007 rapport [21]. Er bestaat nog geen traditie in Vlaanderen in het opzetten van grootschalige technologieverkenningen, maar de VRWB (Vlaamse Raad voor WetenschapsBeleid3) heeft in september 2006 de resultaten voorgesteld van een oefening voor prioriteitstelling inzake technologie en innovatie in Vlaanderen [6]. Tevens heeft de VRWB in het verleden enkele sectorstudies opgesteld (bv. over de voedings- en chemische industrie in Vlaanderen [7,8]) waarin de mogelijke evoluties binnen een specifieke sector onderzocht worden. Vermeldenswaardig is nog dat de VRWB jaarlijks het Innovatiepact opvolgt, wat inhoudt dat aan de hand van 12 kernindicatoren [9] berekend wordt in welke mate het Vlaams innovatiesysteem beantwoordt aan de doelstellingen zoals beschreven in het Vlaams Innovatiepact. Evaluatie en benchmarking behoort tot het takenpakket van de twee Steunpunten Beleidsrelevant Onderzoek, met name het Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen (SOIO) en het Steunpunt Onderzoek & Ontwikkeling Indicatoren (SOOI). Eerst vernoemd steunpunt licht bv. om de twee jaar de concurrentiepositie van de Vlaamse economie door [12], verricht onderzoek naar methodes voor beleidsevaluatie en naar het stimuleren van het ondernemerschap in het bijzonder. Laatst vermeld steunpunt legt zich vooral toe op het bepalen van een geschikte verzameling indicatoren die de basisinformatie aanleveren over hoe het met innovatie en O&Oinspanningen in Vlaanderen gesteld is [13] en produceert evaluaties over hoe Vlaanderen in bepaalde sectoren presteert (bv. [14]).
3. In deze huidige legislatuur wordt deze omgevormd tot een strategische adviesraad.
44
Het IWT-Vlaanderen (Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen) volgt de trend om de efficiëntie en effectiviteit van de innovatieondersteuning te meten en aldus de gegrondheid van de bestede financiering te
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 3 Het nieuwe departement EWI en SI 2 uitwisselingsbank van Strategische Intelligentie als noodzakelijke hefboom voor het Vlaamse Innovatiebeleid
IWT STUDIE 57.indd 44
13/03/07 15:24:42
03 rechtvaardigen. Vanuit de IWT Monitoring en Analyse eenheid wordt o.a. deelgenomen aan het Europese ImpactScan-project dat het Vlaamse innovatiesysteem benchmarkt. Daarnaast zijn er nog enkele onderzoeksafdelingen van universiteiten die soms studieopdrachten uitvoeren in betalende opdracht van overheidsinstellingen. De steunpunten verrichten studiewerk in opdracht van de Vlaamse overheid. Dit betekent dat ogenschijnlijk overlappende activiteiten in de praktijk door een en dezelfde instelling uitgevoerd wordt. Bijvoorbeeld het IWT bestelt een studie bij het SOOI over de impact van O&O-overheidssteun aan bedrijven [15]. Vele van de hierboven aangehaalde aspecten en instellingen komen ook elders in deze bundel nog meer uitgebreid aan bod. Een spontane vraag is dus welke rol weggelegd is inzake SI2 voor het nieuwe departement Economie, Wetenschap en Innovatie gezien andere Vlaamse (overheids)instellingen zich al op een onderdeel hiervan hebben toegelegd. Het antwoord zit reeds kort in de vraag vervat, maar vooraleer daar dieper op in te gaan, schetsen we kort de voorbije tien jaren van de voormalige administratie AWI. Om vervolgens beter de nieuwe rol van EWI te duiden, lassen we een korte stukje in over nieuwe inzichten omtrent SI en innovatiebeleid.
De Administratie Wetenschap en Innovatie (AWI) Figuur 1: organisatiestructuur AWI
Directoraat-generaal Cel Communicatie
afdeling Wetenschappen
Cel Monitoring
afdeling Technologie en Innovatie
45
IWT STUDIE 57.indd 45
13/03/07 15:24:43
Structuur De Administratie Wetenschap en Innovatie bestond uit een drieledige structuur: het directoraat-generaal (DG) (met aan het hoofd een eerste opdrachthouder), een cel communicatie en een cel monitoring. Onder het DG kwamen respectievelijk de afdeling Wetenschappen (AW) en de afdeling Technologie & Innovatie (ATI) en vormden met de administratie Media samen het Departement Wetenschap, Innovatie en Media (WIM). Opdrachten De afdelingen Wetenschappen, Technologie en Innovatie waren verantwoordelijk voor de voorbereiding, coördinatie en evaluatie van het beleid zowel op Vlaams, Belgisch als internationaal niveau inzake fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, menselijk kapitaal, mobiliteit van onderzoekers en beleidsgericht onderzoek inzake technologische innovatie. Ze volgden de werking van het FWO, de Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek respectievelijk het IWT op. Ze beheerden de subsidieovereenkomsten van verscheidene Vlaamse actoren en onderzoeksinstellingen. De afdeling Wetenschappen centraliseerde de beleidsvoorbereiding en uitvoering van de popularisering van wetenschap, technologie en innovatie. De afdeling Technologie en Innovatie vertegenwoordigde de administratie in allerhande fora en werkgroepen ten behoeve van internationale O&Oprogramma’s en andere vormen van (inter)nationale samenwerking en beleidsvoorbereiding en -evaluatie. Daarnaast stond het DG in voor het beheer van de administratie (met inbegrip van aspecten van logistiek, personeel en ICT). Dit behelsde de communicatiestrategie in het algemeen (web site, publicaties, … ) en de organisatie van evenementen allerhande (bv. de Wetenschapsweek, de Vlaamse Ruimtevaartdagen, …).
46
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 3 Het nieuwe departement EWI en SI 2 uitwisselingsbank van Strategische Intelligentie als noodzakelijke hefboom voor het Vlaamse Innovatiebeleid
IWT STUDIE 57.indd 46
13/03/07 15:24:43
03 Activiteiten & impact betreffende SI2 Belangrijk voor SI2 was de cel Monitoring die instond voor de uitbouw van een management- en beleidsinformatiesysteem inzake wetenschap en innovatie en een geïntegreerd systeem van wetenschaps-, technologie- en innovatie-indicatoren (IWETO). Medewerkers van de cel verzamelden en verwerkten statistische informatie die aan internationale organisaties (OESO en EUROSTAT) werden toegeleverd. Het was dan ook een logische keuze dat activiteiten van het vroegere Steunpunt O&O Statistieken door de AWI cel monitoring werden opgevolgd, evenals activiteiten van en vertegenwoordiging in federale en internationale ambtelijke comités inzake indicatoren. Tenslotte zorgde de cel voor de opmaak van het horizontaal begrotingsprogramma voor Wetenschap en Innovatie en voor de analyse van de bestedingen voor onderzoek en ontwikkeling in Vlaanderen. Voor de buitenwereld was de meest zichtbare activiteit van de cel Monitoring de jaarlijkse publicatie van “De Speurgids Wetenschap, Technologie en Innovatie” [16]. De Speurgids bevat een overzicht van de begroting ten behoeve van het globale wetenschaps- en technologisch innovatiebeleid in Vlaanderen evenals een korte analyse van de bestedingen. Het spreekt voor zich dat de Speurgids een onontbeerlijk instrument is bij het bestuderen en uittekenen van het Vlaams innovatiebeleid. Een tweede belangrijke publicatie is het “Vlaamse Indicatorenboek [17], samengesteld door het vroegere Steunpunt Onderzoek, Ontwikkeling en Statistieken, waaraan de cel Monitoring diverse bijdragen geleverd heeft die eveneens overzichten en analyses van de bestede middelen bevatten. SI2 vanuit theoretisch oogpunt Studies over innovatie, innovatiesystemen4 en innovatiebeleid behoren tot een multidisciplinair wetenschappelijk domein (een
“ D e Speurgids
e n h et Vlaamse I n d i c atorenboek z i j n o nontbeerlijke i n s t r umenten bij h e t bestuderen e n uittekenen v a n het Vlaamse i n n o v atiebeleid.
”
4. A system of innovation is that set of distinct institutions which jointly and individually contributes to the development and diffusion of new technologies and which provides the framework within which governments form and implement policies to influence the innovation process. As such it is a system of interconnected institutes to create, store and transfer the knowledge, skills and artefacts which define new technologies. (Metcalfe 1995).
47
IWT STUDIE 57.indd 47
13/03/07 15:24:43
“ Beleidsm a k e r s k r i j g e n de rol van ‘ i n t e l l i g e n c e entrep re n e u r s ’ toeged i c h t . E W I funge e r t i n d i t opzicht d a n a l s e e n zogenaam d e ‘ c l e a r i n g house ’ d i e S I 2 collecteer t , a g g re g e e r t , conso l i d e e r t e n aanbi e d t e n d e raakpun t e n t u s s e n de syste e m a c t o re n man a g e t .
”
doorsnede tussen economie, sociologie en psychologie). Studie- en onderzoeksmethoden evolueren volgens nieuwe wetenschappelijke inzichten, zodat beleidsmakers, het beleid en ook het studieobject, met name het Vlaamse innovatiesysteem, zelf mee evolueren. Men vat dit onder de noemer van de co-evolutie van de driedubbele schroef van praktijk, interventie en theorie (triple PIT helix) [11:p.9]. Derde generatie innovatiedenken Hierbij kan het concept van een derde generatie of horizontaal innovatiesysteem (dat bevoegheidsdomeinen en institutionele grenzen overstijgt) als voorbeeld genomen worden [18], dat in Vlaanderen onder de vorm van het Milieu Innovatie Platform een concrete implementatie gekregen heeft [19] en aldus integraal deel uitmaakt van het Vlaams innovatiesysteem. Het systeemdenken over innovatie impliceert dat kennis over het systeem in het systeem zelf verspreid zit. Er bestaat geen alles overziende externe “systeembeheerder”, maar enkel elementen in het systeem die daardoor slechts een partieel overzicht hebben. In die context wordt beleidsmakers de rol van “intelligence entrepreneurs” toegedicht: They learn about how to use methodological approaches and new insights from SI, and thus seek to improve their policy designs and political decisions. At the same time, they use the knowledge gained in the political process within their administrations and vis-à-vis other stakeholders [3:p.37]. EWI als clearing house voor SI2 Vandaar dat een belangrijke (systemische) functie voor EWI weggelegd is, met name te fungeren als zogenaamde “clearing house” of uitwisselingsbank. Deze functie houdt met name het collecteren, aggregeren, consolideren en aanbieden van SI over
48
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 3 Het nieuwe departement EWI en SI 2 uitwisselingsbank van Strategische Intelligentie als noodzakelijke hefboom voor het Vlaamse Innovatiebeleid
IWT STUDIE 57.indd 48
13/03/07 15:24:44
03 innovatie in [1:p.42], evenals het managen van de raakpunten tussen de systeemactoren [2:p.11]. We kunnen hier al vermelden dat EWI deelneemt aan het Europese VISION-project5 (een ERA-net) dat het opzetten beoogt van gezamenlijk transnationaal onderzoek over innovatiebeleid. Het verzamelen en uitwisselen van kennis, ervaringen en expertise is één van de doelstellingen (samengevat onder de term “policy learning”). Het consortium bestaat uit ministeries en agentschappen uit Finland, Denemarken, Noorwegen, Zweden, Ierland, Estland, Letland, Nederland, Oostenrijk, en Vlaanderen. Het lidmaatschap van andere internationale organisaties en netwerken (zoals OESO TIP en het Six Countries Programme) onderlijnt de positie van EWI als mogelijk centraal knooppunt van SI2 alleen maar.
Het nieuwe departement Economie, Wetenschap & Innovatie (EWI) Ontstaan Met de beslissing inzake Beter Bestuurlijk Beleid vormde de Vlaamse Regering AWI in 2006 om tot het nieuwe departement EWI. EWI is het resultaat van het samengaan van het deel Economie van het vroegere EWBL (Departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw) met het onderdeel Wetenschap en Innovatie van het voormalige WIM (Departement Wetenschap, Innovatie en Media). De achterliggende gedachte was dat economie, wetenschap en innovatie sterk met elkaar verbonden zijn en dat een integratie zal leiden tot een beter uitgebalanceerd beleid in dit nieuwe beleidsdomein. EWI is pas echt operationeel geworden met de aanstelling van een nieuwe secretaris-generaal die een nieuwe departementale structuur uittekende voor EWI als onderdeel van zijn plan voor innovatie in de administratie.
5. http://www.visioneranet.org/
49
IWT STUDIE 57.indd 49
13/03/07 15:24:44
Figuur 2: organisatiestructuur EWI Organigram Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Secretaris-generaal Rudy Aernoudt Departement EWI
Europa, internationale relaties, interregionaal, federaal
Staf
KLANTGERICHT
Beleidsondersteuning en Academisch beleid
Valorisatie en Industrieel beleid
INFOMATIEGERICHT
Sensibilisatie en Samenleving
Statistieken en indicatoren
Studiedienst en Prospectief beleid
Synergie tussen economie, wetenschap en innovatie voor een beter maatschappij
De EWI-missie Binnen het beleidsdomein treedt EWI op als coördinator en staat het in voor de voorbereiding, opvolging en evaluatie van het beleid rond economie, wetenschap en innovatie. Het stimuleert wetenschappelijk onderzoek, technologische innovatie en ondernemerschap met het oog op het creëren van een positief economisch klimaat in Vlaanderen. De uitvoering laat het over aan de verschillende agentschappen (zoals het IWT, VLAO, FWO en anderen). De organisatie van het kerndepartement EWI is georiënteerd volgens
50
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 3 Het nieuwe departement EWI en SI 2 uitwisselingsbank van Strategische Intelligentie als noodzakelijke hefboom voor het Vlaamse Innovatiebeleid
IWT STUDIE 57.indd 50
13/03/07 15:24:45
03 twee principes: klantgerichtheid en informatiegerichtheid. Haar klanten zijn de samenleving, de universiteiten, onderzoeksinstellingen en de industrie (zie Figuur 2). Het motto van het kerndepartement EWI luidt: “Het samenspel tussen economie, wetenschap en innovatie voor een betere maatschappij bevorderen”. Ondernemerschap, creativiteit en innovatie moeten gestimuleerd worden om Vlaanderen tot een creatieve kennisregio te laten uitgroeien. Om deze strategische opdracht te realiseren werden volgende kerntaken geïdentificeerd: 1. bevorderen van het ondernemerschap en wetenschapspopularisering 2. stimuleren van wetenschappelijk onderzoek 3. valoriseren van technologische innovatie 4. verhogen van de creativiteit 5. creëren van een positief ondernemersklimaat De EWI-missie is dus beleidsvoorbereiding en -evaluatie te ondersteunen en zelf uit te voeren, uitgaand van één principe: klantgerichtheid. De klanten zijn niet enkel universiteiten, onderzoeksinstellingen en de industrie maar in de eerste plaats de brede samenleving in het algemeen. Door een proactieve, toekomstgerichte visie wil EWI een belangrijke plaats innemen als “think tank” en uitwisselingsbank binnen de Vlaamse overheid voor het innovatiebeleid. Deze ambitie vertaalt zich in nieuwe initiatieven zoals de uitbouw van een studiedienst, het opstarten van een doorgedreven prospectief beleid, de lancering van een EWI-review en aandacht voor duurzaam en ethisch ondernemen. SI2-activiteiten van EWI Innoveren is een bij uitstek creatieve activiteit die sterk steunt op het verbeeldingsvermogen en de flexibiliteit van de actoren zowel uit de private- als de publieke sector. Een goed gestructureerde dialoog en debat over strategie, beleid en implementatie van nieuwe
51
IWT STUDIE 57.indd 51
13/03/07 15:24:45
technologische mogelijkheden vormt een onmisbare voorwaarde om de mogelijkheden die wetenschap en technologie bieden in een dubbel opzicht succesvol te benutten: negatieve effecten voorkomen maar vooral zo goed mogelijk gebruik maken van de geboden opportuniteiten. Dit kan niet zonder een actieve betrokkenheid van de verschillende actoren. Deze actoren kunnen op hun beurt hun rol alleen dan goed vervullen, als zij behoorlijk geïnformeerd zijn over de mogelijkheden van de nieuwe technologieën, de toepassingsgebieden waarin deze tot hun recht zouden kunnen komen en de gevolgen (financieel en institutioneel) van de vertaling van de mogelijkheden (creatieve ontwikkelingen) in succesvolle toepassingen (innovaties).
“ EW I w i l e e n
belang r i j k e p l a a t s inne m e n a l s ‘think t a n k ’ e n uitwisseli n g s b a n k v o o r het innov a t i e b e l e i d .
”
Zonder de daarvoor geëigende instrumenten om de inspanningen hiertoe in kaart te brengen, kan het gevoerde beleid en de uitvoering ervan niet opgevolgd worden. De opbouw van strategische intelligentie is daarom een absolute noodzaak. Het beleid dient hierbij te evolueren naar een prestatie- en resultaatsgerichte benadering. In deze sectie zullen twee concrete voorbeelden besproken worden van strategische informatiesystemen die een dergelijk beleid ondersteunen. Balanced scorecards voor interne SI2 In de loop van 2007 zal EWI een prestatiemeetsysteem uitbouwen voor de eigen dienstverlening en het traject van de beleidsevaluatie en -voorbereiding in het bijzonder. Hiertoe zal het instrument van de Balanced scorecards gehanteerd worden. Organisaties presteren op allerlei dimensies: financieel, logistiek, innovatie, omgeving, afnemers, milieu, management, interne processen en arbeidsomstandigheden. Balanced scorecards zorgen dat managers en medewerkers van hoog tot laag in één oogopslag kunnen zien hoe de organisatie er voor staat. Na gedegen analyse kunnen gericht acties volgen. Het opstellen van een Balanced Score Card zorgt dat de besturing van een organisatie in balans komt. Hierdoor ontstaat een beter begrip van de organisatie, wat leidt tot
52
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 3 Het nieuwe departement EWI en SI 2 uitwisselingsbank van Strategische Intelligentie als noodzakelijke hefboom voor het Vlaamse Innovatiebeleid
IWT STUDIE 57.indd 52
13/03/07 15:24:46
03 een betere corporate governance. Het formuleren van de missie, strategie en doelstellingen van het departement EWI was een eerste belangrijke oefening gezien de key performance indicators (KPI’s) daarvan worden afgeleid. Door deze koppeling kan de manier van dienstverlening drastisch verbeteren. Er ontstaat dan een sterke focus op de juiste doelen op alle niveaus in de organisatie. Deze manier van bedrijfsvoering wint nog altijd aan populariteit. Balanced Scorecard systemen blijken trouwens uitstekend te gebruiken bij organisatie(her-)ontwikkeling. Tevens is het een zeer goed communicatiemiddel in de organisatie. Medewerkers op alle niveaus worden bekend met de koers die de organisatie vaart. Op het moment van het formuleren van doelstellingen hoort ook altijd het realiteitsgehalte van die doelstelling in beeld te zijn en dienen nietrealistische doelen vermeden te worden. Dit leidt bijna automatisch tot een formulering van en afstemming met de randvoorwaarden. Op deze manier worden de eisen vastgelegd die aan de organisatie en de voorgaande processen worden gesteld. Er is dus meer te halen uit Balanced Score Card systemen dan soms wel gedacht wordt. Niet alleen de directe strategie, maar ook een heel scala aan gerelateerde processen zijn op deze wijze aan te sturen en te beheersen. Het is een uiterst geschikt instrument om SI2 op te bouwen over het functioneren van het departement zelf en hoe goed het de vooropgestelde opdracht vervult. FRIS voor externe SI2 Een tweede voorbeeld behelst een specifieke activiteit van het team Statistieken & Indicatoren, met name het FRIS-project (Flanders’ Research Information Space). In de sector van onderzoek en ontwikkeling wordt er voor de maatschappij in het algemeen en de economie in het bijzonder namelijk waardevolle kennis gecreëerd. Het ligt dan ook voor de hand dat deze op efficiënte en doeltreffende wijze beheerd en geëxploiteerd wordt. Het beschikbaar stellen van onderzoeksinformatie biedt een belangrijk voordeel aan alle actoren in onderzoek en innovatie. Het kan bijvoorbeeld de valorisatie van
53
IWT STUDIE 57.indd 53
13/03/07 15:24:46
onderzoeksresultaten helpen versnellen en de doorlooptijd in de innovatiewaardeketen verkorten. De onderzoeksresultaten vormen een raakvlak tussen de onderzoekswereld en de industrie: de vraag naar competentie vanuit de industrie wordt afgestemd aan het aanbod van expertise in de onderzoekswereld. De betreffende informatie en kennis gaat van overzichten van onderzoekers en onderzoeksinstellingen, wetenschappelijke expertise van individuele onderzoekers en onderzoeksploegen, onderzoeksprojecten, zware wetenschappelijke apparatuur en infrastructuur, wetenschappelijke evenementen, opportuniteiten voor financiering, tot en met wetenschappelijke output onder de vorm van publicaties, incluis grijze literatuur, datasets, octrooien, producten, prototypes en prijzen. Voor het beheer en de exploitatie van dergelijke informatie en kennis worden steeds meer gesofistikeerde onderzoeksinformatiesystemen (OIS) ingeschakeld. De huidige IWETO-toepassing6 (Inventaris van het Wetenschappelijk en Technologisch Onderzoek in Vlaanderen) waarmee momenteel onderzoeksinformatie wordt beheerd in Vlaanderen, vertoont echter aanzienlijke beperkingen. Verdere inspanningen voor een OIS zullen gebaseerd zijn op een nieuw, gedistribueerd model, type kruispuntbank.
6. http://www.vlaanderen.be/iweto
54
Dit systeem kan model staan voor vele en andere toepassingen en noodwendigheden binnen het domein van Economie, Wetenschappen en Innovatie. Het kan – als het volledige, betrouwbare en actuele gegevens bevat – als spil fungeren in de administratieve processen uit het beleidsdomein. Het laat toe om informatie maximaal tussen de betrokken instellingen uit te wisselen en slechts éénmalig aan de betrokkene op te vragen. Dit draagt bij tot een verminderde administratieve last voor de betrokkenen en tot een snellere en meer transparante afhandeling van de procedures. In die hoedanigheid kan het OIS één van de basisbouwstenen worden van de e-Government activiteiten in het beleidsdomein. Onderzoekers en onderzoeksfinanciers zouden bijvoorbeeld
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 3 Het nieuwe departement EWI en SI 2 uitwisselingsbank van Strategische Intelligentie als noodzakelijke hefboom voor het Vlaamse Innovatiebeleid
IWT STUDIE 57.indd 54
13/03/07 15:24:47
03 uitgebreid gebruik kunnen maken van zogenaamde “CV-diensten” die gebouwd zijn op het OIS. De onderzoekers hoeven hun CV slechts op 1 plaats actueel te houden en alle instellingen die het CV nodig hebben, halen het daar op. Tenslotte biedt een uitgebreid en kwaliteitsvol OIS nog een ander belangrijk voordeel. Door de consolidatie van gegevens uit het systeem worden kwantitatieve analyses mogelijk waardoor het OIS ook als een meetinstrument voor wetenschaps- en innovatiebeleid kan worden aangewend door verschillende groepen van gebruikers. Figuur 3: Logische architectuur van een onderzoeksinformatiesysteem
len
ho
sc
ge
Un
OAI
ho
iten
ite ivers
s
a
rt ma
OAI
Da
ta
IW
ET
O
dat
OIS Kruispuntbank voor O&O
diensten CV
ce
nt
ra
OAI
Classification Thesauri Taxonomies
tra
en
rzo
Fina
de
ncie
On
sc ek
rs
Hier is echter een gerichte aanpak voor nodig. In plaats van gegevens ex-post te verzamelen op ad-hoc basis, moet de informatie digitaal betrokken worden vanuit het niveau van de processen waar die informatie wordt gegenereerd. Dat is de enige manier om over juiste
55
IWT STUDIE 57.indd 55
13/03/07 15:24:48
en actuele gegevens te kunnen beschikken. De gegevens worden in real time opgehaald bij de primaire eigenaar die verantwoordelijk blijft voor de juistheid van de geleverde informatie. Deze gedistribueerde benadering is volledig verschillend van de manier van werken die tot nu toe werd gevolgd. Een dergelijke benadering wordt nu algemeen gehanteerd voor het opzetten van e-Governmentdiensten. De Vlaamse overheid hanteert ook een zelfde strategie voor de uitbouw van haar e-Government-diensten. Voor de uitbouw van een OIS in Vlaanderen moeten diezelfde principes worden gehanteerd: 1. Het OIS is gedistribueerd. Het is niet de bedoeling om bestaande databanken bij de informatieleveranciers (universiteiten, hogescholen, onderzoekscentra, financiers, …) te vervangen door één centrale databank waar alle actoren gegevens moeten invoeren. Elke actor behoudt zijn eigen informatiesystemen, maar moet bepaalde informatie uit zijn systemen in real time digitaal kunnen uitwisselen met de andere actoren en kan ook gegevens van andere actoren ontvangen volgens vooraf gemaakte afspraken (wie heeft toegang tot wat). 2. Gegevens worden opgehaald bij de authentieke bron. Voor alle uitgewisselde gegevens (over projecten, instellingen, onderzoekers,…) moet de authentieke bron worden geïdentificeerd. Die bron geldt als enige autoriteit met de juiste en meest actuele informatie. De verantwoordelijkheid voor het beheer van die gegevens berust bij de eigenaar van die authentieke bron. 3. Gegevens worden uitgewisseld volgens het principe van een “kruispuntbank”. De kruispuntbank bevat in principe niet de eigenlijke data, maar wel de metadata (waar bevindt zich welke informatie, wie heeft toegang tot welke data, …), en werkt als mediator van het dataverkeer tussen de betrokken actoren. De data worden niet permanent opgeslagen in de kruispuntdatabank,
56
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 3 Het nieuwe departement EWI en SI 2 uitwisselingsbank van Strategische Intelligentie als noodzakelijke hefboom voor het Vlaamse Innovatiebeleid
IWT STUDIE 57.indd 56
13/03/07 15:24:48
03 maar zijn via dit systeem wel opvraagbaar bij de oorspronkelijke opslaglocatie, voor zover de vrager daar de toelating voor heeft. 4. Er wordt gewerkt volgens een gemeenschappelijk afsprakenkader. Alle actoren die met elkaar gegevens willen uitwisselen moeten eerst gezamenlijk duidelijke afspraken maken over een aantal zaken zoals over de authentieke bronnen (welke zijn dat en wie beheert wat), over de semantiek van de uitgewisselde gegevens (wat begrijpt men precies onder “onderzoeker”, …), over de processen zelf, de gebruikte informatiestandaarden en aspecten zoals het toegangsbeheer, de veiligheid en privacy. 5. Ook wordt er gestreefd om maximaal te anticiperen op ontwikkelingen in internationaal verband (bv. toepassing van de CERIF-standaard). 6. Er wordt maximaal gebruik gemaakt van reeds ontwikkelde componenten voor gegevensuitwisseling. Bruikbare componenten die reeds door de Vlaamse overheid werden ontwikkeld voor gegevensuitwisseling (waaronder het MAGDA-platform7) zullen maximaal worden hergebruikt. 7. Het OIS is schaalbaar. De analyse moet gebeuren op een voldoende hoog abstract niveau, opdat een generiek bedrijfsmodel ontstaat dat de schaalbaarheid en de onafhankelijkheid ten opzichte van de concrete technische implementatie garandeert. 8. Op basis van een dergelijk onderzoeksinformatiesysteem kunnen allerlei diensten (via Service Oriented Architectures) worden ontwikkeld waaronder bijvoorbeeld het consulteren van gegevens over lopend onderzoek in Vlaanderen (het huidige IWETO), het aanbieden van publicaties ontsloten via het Open Archives Initiative, het beheer van CV’s door onderzoekers. De logische architectuur van zulk een onderzoeksinformatiesysteem is weergegeven in Figuur 3.
7. H et MAGDA-platform biedt een krachtig instrument om gegevens van zowel de federale authentieke bronnen (Rijksregister, KruispuntBank Ondernemingen) als van Vlaamse administraties onderling uit te wisselen.
57
IWT STUDIE 57.indd 57
13/03/07 15:24:48
In Vlaanderen zijn onder de coördinatie van EWI de fundamenten gelegd voor de uitbouw van een dergelijk OIS. Zo hebben alle universiteiten die data aanleveren over het lopend onderzoek in Vlaanderen reeds de Europese CERIF-standaard geïmplementeerd. Verder werden al een aantal modules gebouwd om diensten inzake onderzoeksinformatie aan te bieden, zoals de nieuwe zoekinterface voor projecten over lopend onderzoek in Vlaanderen. Met de realisatie van het FRIS zullen de actoren in het Vlaamse Innovatiesysteem beschikken over een krachtig beleidsinstrument om de aanwezige schat aan gedistribueerde SI2 te ontsluiten en aan te wenden om de innovatiecapaciteit in Vlaanderen te verhogen. SI2 in het teken van policy learning Vanwege de coördinerende en regulerende rol die het departement EWI vervult in het Vlaams Innovatiesysteem zoals vervat ligt in de strategische doelstelling van het departement is een functie van SI2 uitwisselingsbank bijna vanzelfsprekend. Zowel EWI-interne als EWIoverstijgende SI2 staan in functie van de “policy learning”. (zie figuur 4) De twee concrete voorbeelden (organisatorische innovatie door middel van een Balanced Score Card systeem en diensteninnovatie d.m.v. het FRIS-project) illustreren hoe EWI SI2 beleidsmatig aanwendt en creëert. Het departement geeft daarbij zelf het goede voorbeeld door de interne organisatie en processen te blijven innoveren.
58
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 3 Het nieuwe departement EWI en SI 2 uitwisselingsbank van Strategische Intelligentie als noodzakelijke hefboom voor het Vlaamse Innovatiebeleid
IWT STUDIE 57.indd 58
13/03/07 15:24:49
03 Figuur 4: de verschillende stappen van de beleidscyclus (bewerkt van [20])
VRWB, STV – I&A, viWTA Agenda setting
IWT
Design
EWI National strategy
Strategic intelligence
Policy learning
Sector policies
Policy evaluation
Implementation strategies
Performance evaluation
Evaluation
IWT
Instrument set-up
Implementation
Impact evaluation
SOOS, SOOI, EWI
59
IWT STUDIE 57.indd 59
13/03/07 15:24:49
Referenties [1] den Hertog P. & Smits R., (2004), The co-evolution of Innovation Theory, Innovation Practice, and Innovation Policy: an analysis of the possible roles of parliamentary technology assessment in innovation policy, viWTA, Brussel [2] Smits R. & Kuhlman S., (2004), The rise of systemic instruments in innovation policy, International Journal of Foresight and Innovation Policy, 1 (1/2): 4 – 32 [3] Edler J., Joly P.-B., Kuhlmann S., Nedeva M., Propp T., Rip A., Ruhland S. & Thomas D., (2006), Understanding “Fora of Strategic Intelligence for Research and Innovation”, PRIME final report [4] Tübke A., Ducatel K., Gavigan J. & Moncada-Paterno-Castello P. (eds.), (2001), Strategic Policy Intelligence: Current Trends, the State of Play and Perspectives, EU JRC IPTS Technical Report Series, EUR 20137 EN, Sevilla [5] Kuhlman S., (2002), Governance and Intelligence in Research and Innovation Systems. Address delivered at Utrecht University on 07/10/2002 [6] VRWB, (2006), Expertgevalideerde prioriteitsstelling inzake technologie en innovatie in Vlaanderen, Aanbeveling 29, VRWB, Brussel [7] Verbeek A., Debackere K. & Wouters R., (2003), De chemische industrie in Vlaanderen, VRWB Studiereeks 11, Brussel [8] Verbeek A., Debackere K. & Wouters R., (2003), De voedingsindustrie in Vlaanderen, VRWB Studiereeks 12, Brussel [9] VRWB, (2005), Opvolging Vlaams Innovatiepact: eerste invulling kernindicatoren, Aanbeveling 24, VRWB, Brussel [10] Kuhlmann S., Boekholt P., Georghiou L., Guy K., Héraud J.-A., Laredo Ph., Lemola T., Loveridge D., Luukkonen T., Polt W., Rip A., Sanz-Menendez L. & Smits R., (1999), Improving Distributed Intelligence in Complex Innovation Systems, Fraunhofer ISI, Karlsruhe [11] den Hertog P., Bilderbeek R. & Maltha S., (1997), Intangibles. The soft side of innovation, Futures: 29 (1): 33-45.
60
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 3 Het nieuwe departement EWI en SI 2 uitwisselingsbank van Strategische Intelligentie als noodzakelijke hefboom voor het Vlaamse Innovatiebeleid
IWT STUDIE 57.indd 60
13/03/07 15:24:50
03 [12] De Backer K. & Sleuwagen L., (2005), Tweede Rapport over het concurrentievermogen van de Vlaamse economie, Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie, Leuven [13] Aerts K. & Czarnitzki D., (2005), Using Innovation Survey Data to Evaluate R&D Policy: The Case of Flanders, Steunpunt O&O Statistieken, Leuven [14] Glänzel W., Verbeek A., Du Plessis M., Van Looy B., Magerman T., Thijs B., Schlemmer B., Debackere K. & Veugelers R., (2004), Stem Cells: analysis of an Emerging Domain of Scientific and Technological Endeavour, Steunpunt , Steunpunt O&O Statistieken, Leuven [15] Aerts K. & Czarnitzki D., (2006), The impact of public R&D-funding in Flanders, IWT M&A studies 54, IWT, Brussel [16] Vervliet G., (2006), Wetenschap, Technologie en Innovatie: Speurgids 2006, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel [17] Debackere K. & Veugelers R., (2005), Vlaams Indicatorenboek 2005, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel [18] Larosse J., (2005), Towards a third-generation innovation policy in Flanders: policy profile of the Flemish Innovation System, in Governance of Innovation Systems: volume 2: case studies in innovation policy, OECD, Paris, pp. 333-361 [19] Dries I., Larosse J. & Van Humbeeck P., (2005), Linking Innovation Policy and sustainable development in Flanders, in Governance of Innovation Systems: volume 3: case studies in cross-sectorial policy, OECD, Paris, pp. 245 - 270 [20] OECD, (2005), Governance of Innovation Systems: vol. 1: synthesis report, OECD, Paris [21] SERV, (2007) Het “Sociaal-economisch rapport Vlaanderen 2007” Wetenschappelijke Uitgeverij Academia Press, Sociaal-economische Raad van Vlaanderen.
61
IWT STUDIE 57.indd 61
13/03/07 15:24:50
Hoofdstuk 4
De VRWB als voorlop er van de S t r at e g is ch e A dviesraad voor Wetensc hap e n In n o vat i e Danielle Raspoet VRWB De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid heeft een belangrijke rol gespeeld in de uitbouw van het Vlaamse wetenschaps- en innovatiebeleid. De Raad heeft de organisatie en het instrumentarium mee gestalte gegeven en de uitvoering ervan mee opgevolgd. De overstap naar de nieuwe Strategische Adviesraad Wetenschap en Innovatie ligt volledig in die lijn. In het huidige Vlaamse landschap is er meer dan ooit nood aan een orgaan dat aan het beleid duidelijke proactieve standpunten voorlegt. In de loop van de jaren evolueerde de VRWB reeds van een eerder beleidsevaluerende raad naar een meer en meer stroomopwaartse beleidsraad. Met het nieuwe strategische adviesstelsel heeft de Vlaamse regering de bedoeling om een nog meer proactief beleidsvoorbereidend adviesorgaan uit te bouwen om top-down en bottom-up samen te brengen. De impulsen die vanuit het terrein naar boven komen moeten gestructureerd kunnen worden in beleidsopties die het beslissingsproces van de beleidsmakers kunnen voeden. De Strategische Adviesraad zal de rol die de VRWB vandaag vervult, dus versterken.
VRWB, geesteskind van de DIRV-actie De geschiedenis van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid gaat terug tot het midden van de jaren ’80. Toenmalig ministerpresident van de Vlaamse regering Gaston Geens had de Derde Industriële Revolutie (DIRV-actie) gelanceerd. De eerste editie van Flanders Technology International was meteen een groot succes. Een pionierstijd waarin Vlaanderen zich voorbereidde op de ontluikende kennismaatschappij. Hoe kon een toekomstgericht wetenschaps- en technologiebeleid op de sporen worden gezet? Er was nood aan een overlegforum waarbinnen alle actoren in het
62
IWT-STUDIES 57 Chapter 1 De innovatiestatus ontleed
IWT STUDIE 57.indd 62
13/03/07 15:24:51
01 04 domein van wetenschap en technologie met elkaar in debat treden en elkaar kunnen vinden om dan, na consensus en met des te meer moreel gezag, de regering te adviseren over het te voeren wetenschaps- en technologiebeleid. De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, de VRWB, was geboren. De VRWB werd aanvankelijk opgericht bij besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 1985. De allereerste VRWB werd plechtig geïnstalleerd op 18 februari 1986 door Gaston Geens. Vlaanderen werd zich ook meer en meer bewust van het feit dat het onderzoek zelf zwaar ondergefinancierd was. In februari 1992 kwamen voor het eerst in de Vlaamse en Belgische geschiedenis, duizenden onderzoekers op straat om meer geld voor onderzoek te eisen. Deze betoging was de aanleiding tot de fameuze inhaalbeweging voor onderzoek en ontwikkeling die in 1995 werd ingezet en vandaag nog steeds voortduurt. In die kwestie was de adviserende en stimulerende rol van de VRWB doorslaggevend. De erkenning van zijn status kreeg de VRWB van het Vlaams Parlement, dat op 15 december 1993 een decreet goedkeurde tot oprichting van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid. De VRWB kon nu steunen op een stevige juridische basis met meer autonomie en een beklemtoning van de globale beleidsaspecten in zijn opdracht. De opgang van de VRWB verliep parallel en interactief met de organisatie van het Vlaams wetenschaps- en innovatiesysteem. Hierbij heeft de VRWB zijn rol als onafhankelijk adviesorgaan voluit gespeeld. Zijn succes dankt de VRWB aan de constructieve samenwerking van de leden onder het voorzitterschap van achtereenvolgens Theo Peeters, Jef Roos, André Oosterlinck, Roger Dillemans en -sinds 2003- Karel Vinck, en aan de efficiënte ondersteuning van een staf onder leiding van mijn voorganger Elisabeth Monard, van bij het prille begin in 1988 tot november 2005 secretaris van de VRWB.
63
IWT STUDIE 57.indd 63
13/03/07 15:24:51
Naar een strategisch adviesstelsel De Vlaamse Regering heeft, binnen het kader van het project Beter Bestuurlijk Beleid, beslist om het bestuurlijke vernieuwingsproces niet alleen te focussen op de administratieve organisatie in de strikte zin van het woord, maar om ook werk te maken van een herstructurering van het Vlaamse adviesstelsel. Het fundament voor de herstructurering van het strategische adviesstelsel wordt gevormd door het decreet van 18 juli 2003 tot regeling van strategische adviesraden, dat het kader aanbiedt waarbinnen strategische adviesraden per individueel oprichtingsdecreet zullen worden opgericht. Voor een goed begrip worden hieronder de basisprincipes inzake het strategische adviesstelsel weergegeven. – Een strategische adviesraad brengt advies uit over strategische beleidsvraagstukken en de hoofdlijnen van het beleid. Hij draagt op die wijze bij tot het vormen van de beleidsvisie en een interpretatie van maatschappelijke ontwikkelingen. – De strategische adviesraad kent een brede inhoudelijke taakstelling. Hij gaat zowel beleidsgericht en reactief te werk, als pro-actief en anticiperend. Bovendien kan de strategische adviesraad dienen als klankbord voor de politieke verantwoordelijken, voor de toetsing van onuitgewerkte ideeën. – De decretaal gegarandeerde aanwezigheid van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in de strategische adviesraad waarborgt de participatie van het middenveld en derhalve de maatschappelijke draagkracht van de uitgebrachte adviezen. – Het primaat van de politiek wordt geëerbiedigd. Na de inspraak, volgt de politieke uitspraak. – Bindende advisering wordt uitgesloten.
64
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 4 De VRWB als voorloper van de Strategische Adviesraad voor Wetenschap en Innovatie
IWT STUDIE 57.indd 64
13/03/07 15:24:52
04 – Doelstelling was de creatie van één strategische adviesraad per beleidsdomein. Daar waar verantwoord, is een strategische adviesraad op het niveau van het beleidsveld mogelijk. – De onafhankelijke positie van de strategische adviesraad is cruciaal: hij speelt in op de politieke agenda van de beleidsverantwoordelijke, maar is in geen geval uitvoeringsorgaan voor de minister. Mede om deze onafhankelijkheid te waarborgen, wordt een aparte rechtspersoonlijkheid voor de strategische adviesraden voorzien en beschikken zij over een eigen secretariaat ter inhoudelijke en administratieve voorbereiding en ondersteuning van de werkzaamheden. Missie van de Strategische Adviesraad voor Wetenschap en Innovatie Het Dagelijks Bestuur van de VRWB heeft de missie van de nieuwe Strategische Adviesraad voor Wetenschap en Innovatie als volgt geformuleerd:
“ D e o n afhankelijkheid v a n d e strategische a dviesraad i s cruciaal.
”
– het analyseren van, reflecteren over en adviseren over de complementaire doelstellingen voor het overheidsbeleid: • Versterken van de wetenschappelijke en technologische basis (met inbegrip van opleiding en vorming), •V ersterken van de resources nodig voor de ontwikkeling van nieuwe op kennis gebaseerde economische activiteiten, van de aansluiting van excellentie in wetenschap en technologie met de ontwikkeling van O&O-intensieve bedrijven. Het aanreiken van een referentiekader voor het identificeren van economische activiteiten – niet gelinkt aan sectoren – waar Vlaanderen een sterke concurrentiepositie kan bereiken (proces van prioriteitsstelling inzake technologie en innovatie in Vlaanderen);
65
IWT STUDIE 57.indd 65
13/03/07 15:24:52
•M eer kennisdiffusie (zowel op basis van eigen R&D als door absorptie van elders ontwikkelde innovaties, open innovatiesystemen) in het economische weefsel, beschikbaarheid van complementaire vaardigheden, zoals leidinggevend en commerciële capaciteiten, financiële en entrepreneurship attitudes. –h et monitoren (in samenwerking met en complementair aan de Steunpunten) en kritisch evalueren van het Vlaams innovatiesysteem –h et analyseren van, reflecteren over en adviseren over de maatschappelijke inbedding en breedmaatschappelijke aspecten van het innovatiebeleid. Het creëren van een stabiel en innovatief kader vereist immers aandacht voor drie types innovatie: • Innovatie van producten en diensten, voor het creëren van nieuwe markten of het op een creatieve wijze aanboren van bestaande markten; • Innovatie van processen, met een betere productiviteit tot gevolg; • S tructurele innovatie, die leidt tot een diepgaande vernieuwing van bestaande socio-economische structuren. Factoren zoals fiscaliteit, opleiding, arbeidsorganisatie in de onderneming, personeelsbeleid, sociale en politieke overlegprocedures, overheidsreglementeringen, … vallen hieronder. –d e ervaring in de Scandinavische landen leert dat een groei in de tewerkstelling alleen kan gekoppeld worden aan innovatie indien voormelde drie types van innovatie tegelijkertijd en evenwichtig aanwezig zijn.
66
IWT-STUDIE S 57 Hoofdstuk 4 De VRWB als voorloper van de Strategische Adviesraad voor Wetenschap en Innovatie
IWT STUDIE 57.indd 66
13/03/07 15:24:52
04 Drie kerntaken: advies, overleg en studie Deze missie berust op drie kerntaken: adviesfunctie, overlegfunctie, studiefunctie. Adviesfunctie De basisfunctie van de strategische adviesraad is uiteraard de onafhankelijke advisering, waarbij vooral de impact van deze advisering op de politieke besluitvorming van tel is. Zoals vermeld in de inleiding hebben de adviezen van de VRWB in sterke mate bijgedragen tot de structurele uitbouw van het wetenschaps- en innovatiebeleid in Vlaanderen: onder meer tot de uitbouw van de instellingen en het instrumentarium, tot de volgehouden financiële inhaalbeweging voor onderzoek en ontwikkeling, tot het opstellen van een meerjarenbegroting, tot het centraal stellen van de positie van de onderzoeker in het gevoerde W&I-beleid, … De veelvuldige verwijzingen naar en het inspelen op de VRWB-adviezen in de beleidsbrief wetenschap en innovatie 2007, getuigen hiervan. Het meten van de effectieve impact van de adviezen gebeurt totnogtoe niet systematisch. Er zou kunnen worden overwogen een methode te ontwikkelen om de opvolging van de VRWB-adviezen te monitoren, en op die manier de effectiviteit in beeld te brengen. Een dergelijke opvolging zou ook de betrokkenheid van de actoren sterk kunnen verhogen. Overlegfunctie Maatschappelijk overleg heeft traditioneel een zeer centrale plaats in de sociaal gecorrigeerde vrije markteconomie. Een doorslaggevende factor waarom het innovatieverhaal in Finland zo succesvol gebleken is, is het feit dat er een maatschappelijke consensus bestaat over de strategische opties van het innovatiebeleid. Als forum, waar alle actoren uit het wetenschaps- en innovatiesysteem, zowel uit de academische wereld, als uit de strategische onderzoekscentra en de sociaal-economische middens, samen reflecteren over het te voeren
67
IWT STUDIE 57.indd 67
13/03/07 15:24:53
“ Vanda a g b e s t a a t
er in Vla a n d e re n e e n algemen e c o n s e n s u s dat wet e n s c h a p e n innovat i e c r u c i a a l zijn om w e l v a a r t e n welzijn t e b e h o u d e n en te v e r s t e r k e n en wete n s c h a p e n innovatie p ro m i n e n t e r als beleid s p r i o r i t e i t e n naar voor t e s c h u i v e n .
”
68
beleid, is de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid een cruciaal instrument om een breed maatschappelijk draagvlak te creëren. De Raad levert aldus een sterke meerwaarde op voor de democratische besluitvorming, enerzijds doordat de VRWB allerlei suggesties inbrengt en op die manier actief participeert aan het beleidsproces, maar anderzijds ook doordat deze betrokkenheid de aanvaarding van dit beleid door de diverse achterbannen stimuleert. Door de betrokkenheid bij het werkveld krijgt men bovendien voldoende zicht op de problemen ervaren op het terrein. Vandaag bestaat er in Vlaanderen algemene consensus dat wetenschap en innovatie cruciaal zijn om welvaart en welzijn te behouden en te versterken. De beleidskeuze van de opeenvolgende Vlaamse regeringen om wetenschap en innovatie steeds prominenter als grote prioriteit naar voor te schuiven wordt algemeen aanvaard. In dit proces heeft de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid een cruciale rol gespeeld. Om bovenvermelde redenen zou de toekomstige Strategische Adviesraad dan ook zijn gemengde samenstelling van onafhankelijke deskundigen en vertegenwoordigers van het maatschappelijke middenveld moeten behouden. Uiteraard zal bij die maatschappelijke vertegenwoordiging rekening worden gehouden met de evoluties in het onderzoekslandschap ten gevolge van de samenwerking van universiteiten en hogescholen in de associaties, en van de oprichting en de resultaten van de strategische onderzoekscentra. Studiefunctie De impact van adviezen is in grote mate het product van de kwaliteit ervan en van het maatschappelijke draagvlak waarop ze steunen. Een derde kerntaak van de strategische adviesraad is dan ook versterking van kennis, deskundigheid en strategische intelligentie. De rol van een adviesraad is enerzijds om bestaande kennis te ontsluiten, samen te vatten, intelligent te gebruiken, uit te wisselen met anderen en te injecteren in het beleidsproces. Anderzijds is het ook de taak van een Strategische Adviesraad om lacunes in onderbouwend onderzoek vast te stellen. Om die in te
IWT-STUDIE S 57 Hoofdstuk 4 De VRWB als voorloper van de Strategische Adviesraad voor Wetenschap en Innovatie
IWT STUDIE 57.indd 68
13/03/07 15:24:53
04 vullen, kan het inschakelen van ad-hoc experten en/of het uitbesteden van studie-opdrachten, en/of het in huis uitvoeren van onderzoek wel nuttig en zinvol zijn. Dit wordt verder verduidelijkt aan de hand van de volgende voorbeelden. Sinds 2001 bundelt de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid de resultaten van deze onderzoeken in zijn studiereeksen. Tot op vandaag zijn er 18 nummers in de VRWB-Studiereeks verschenen. Begrotingsanalyses Zoals decretaal vastgelegd, brengt de VRWB jaarlijks advies uit bij de Vlaamse begroting voor wetenschap en innovatie. De VRWB steunt hierbij op een grondige analyse van de ‘eigenlijke’ begroting wetenschap en innovatie en van de Horizontale Begrotingsprogramma’s voor Wetenschapsbeleid. De Raad doet hierbij niet het werk over van de jaarlijkse Speurgids Wetenschap, Technologie en Innovatie, maar tracht steeds nieuwe elementen aan te reiken die de begrotingsdiscussie beter kunnen onderbouwen. Zo is de VRWB lang voor de Barcelona-doelstelling en de 3%-norm, gestart met de berekeningen van de Vlaamse O&O-overheidsuitgaven uitgedrukt als % van het BBPR, met de bedoeling deze in een internationaal perspectief te kunnen plaatsen. Inmiddels wordt deze berekening jaarlijks uitgevoerd in de Speurgids, en ook in de 3%-nota van het Steunpunt O&O-Statistieken. Bovendien ligt de oorsprong van de Europese 3%-norm bij de VRWB. Toenmalig Europees Commissaris voor Onderzoek Philippe Busquin pikte de idee voor het invoeren van een Europese O&O-norm op tijdens een ontmoeting met de VRWB, toen nog onder het voorzitterschap van ere-rector Roger Dillemans. In 2000 liet de VRWB een onderzoeksdeflator [1] ontwikkelen voor de verschillende types van onderzoek. In zijn begrotingsadviezen wees
69
IWT STUDIE 57.indd 69
13/03/07 15:24:53
de VRWB er meermaals op dat de evolutie van de begroting voor wetenschaps- en technologiebeleid niet noodzakelijk een goede indicator is voor de evolutie van de reële mogelijkheden tot onderzoek. De kredieten die de overheid jaarlijks uittrekt voor onderzoek volgen immers de algemene evolutie van het prijzenpeil. De zeer specifieke kenmerken van onderzoeksuitgaven (hoog geschoold personeel en gespecialiseerde apparatuur) laten vermoeden dat een algemene prijsdeflator (BNP-deflator of consumptieprijsindex) wellicht geen goede indicator is om de reële evolutie van de onderzoeksuitgaven weer te geven. Het onderzoek resulteerde in een aantal deflatoren voor de verschillende categorieën van onderzoek, en heeft aangetoond dat het gebruik van de consumptieprijsindex voor de O&O-middelen tot een structurele erosie leidt van de onderzoeksbudgetten. Het Steunpunt O&O-Statistieken zal deze methodologie gebruiken om de onderzoeksdeflatoren op regelmatige basis te berekenen, zodat de reële evolutie van de koopkracht in de onderzoekswereld kan worden opgevolgd. Het was ook de VRWB die in 1999 [2] voor het eerst een berekening maakte van de verdeling van de O&O-middelen over de verschillende types van onderzoek: het niet-gericht onderzoek op initiatief van de vorser, het strategisch basisonderzoek en het toepassingsgericht onderzoek. De verdeling werd niet enkel bekeken vanuit de verschillende Vlaamse O&O-programma’s, maar ook vanuit de begunstigden van de O&O-middelen waarbij niet enkel de Vlaamse, maar ook de federale en Europese middelen in beeld werden gebracht. Deze analyse vormde de aanzet tot en voedde de bij elke begrotingsopmaak opduikende discussie over de nood aan een ‘evenwichtige’ verdeling van de extra middelen voor onderzoek. Evenwicht in de verdeling van de O&O-middelen De bewaking van de evenwichten in het onderzoeks- en innovatielandschap is altijd één van de hoofdbekommernissen van de VRWB geweest: het evenwicht tussen de verschillende types van onderzoek (niet-gericht onderzoek, strategisch basisonderzoek, toepassingsgericht onderzoek), het evenwicht tussen de
70
IWT-STUDIE S 57 Hoofdstuk 4 De VRWB als voorloper van de Strategische Adviesraad voor Wetenschap en Innovatie
IWT STUDIE 57.indd 70
13/03/07 15:24:54
04 begunstigden van de onderzoeksmiddelen, het evenwicht tussen de financieringsinstrumenten, maar ook het evenwicht tussen de ‘zachte’ en de ‘harde’ wetenschappen. Eind 2006 heeft de VRWB een vraag om advies ontvangen van minister Fientje Moerman rond de verdere uitbouw van het Vlaams wetenschapen innovatiebestel in een Europese en internationale context. Minister Moerman vraagt hierbij niet alleen aandacht te besteden aan het groeipad van de publieke financiering voor onderzoek en innovatie en aan de absorptiecapaciteit van het Vlaams wetenschaps- en innovatiebestel, maar ook aan de verdeling van de bijkomende middelen, enerzijds tussen grensverleggend onderzoek, strategisch basisonderzoek, (technologische) innovatie, kennisdiffusie en wetenschapspopularisering en anderzijds tussen de verschillende financieringsinstrumenten. Ook dient het gewenste evenwicht tussen onderzoek met een economische en een maatschappelijke finaliteit te worden onderzocht. De minister vraagt dit advies tegen 30 juni 2007. Een Discussiegroep, opgericht in de schoot van de VRWB, bereidt dit advies voor. Het voeren van een debat rond de evenwichten in de overheidsfinanciering van de verschillende componenten van het innovatiesysteem kan niet zonder monitoring, evaluaties en impactstudies van de verschillende beleidsmaatregelen. In het bijzonder moet ook meer aandacht worden gegeven aan de context in andere Europese lidstaten. In februari 2006 werden de resultaten gepubliceerd van een internationale vergelijkende studie [3] over de verdeling van de financiële middelen voor onderzoek en innovatie uitgevoerd door het Steunpunt O&O-Statistieken. Hierin worden het Vlaams wetenschaps- en innovatiebestel en de financieringsstromen vergeleken met deze in Finland, Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Deze studie vormt de vertrekbasis voor het voeren van de discussie. Daarnaast zullen de werkzaamheden en de bevindingen van de onafhankelijke expertgroep o.l.v. prof. Luc Soete voor de doorlichting van het innovatie-instrumentarium, evenzeer meegenomen worden in de evenwichtsdiscussie. Beide oefeningen, de doorlichting van het
71
IWT STUDIE 57.indd 71
13/03/07 15:24:54
innovatie-instrumentarium en de evenwichtsdiscussie, verlopen parallel en complementair.
“ Het v o e re n v a n
een deb a t o v e r d e evenwi c h t e n i n d e financie r i n g v a n d e verschillen d e d e l e n v a n het innov a t i e s y s t e e m kan n i e t z o n d e r monitorin g , e v a l u a t i e s en imp a c t s t u d i e s van de v e r s c h i l l e n d e maatre g e l e n .
”
Kernindicatoren voor de monitoring van het Innovatiepact In het kader van het Innovatiepact van 2003, werd de VRWB door de Vlaamse Regering belast met de kwantitatieve en kwalitatieve opvolging van de uitvoering van het Innovatiepact. De VRWB heeft hiervoor een referentie-instrumentarium [4] ontwikkeld van 11 kernindicatoren. Hoe ging de VRWB tewerk? Eerst werd een grondige analyse gemaakt van de tekst van het Innovatiepact en werden daaraan indicatoren en maatstaven gekoppeld om de evolutie van de toepassing ervan te kunnen meten. Hieruit werden elf prioritaire kernindicatoren geselecteerd, rekening houdend met de meetbaarheid voor Vlaanderen, internationale benchmarking, een zo goed mogelijke aansluiting bij de bestaande statistieken, en de representativiteit voor de verschillende fasen van de kennis- en innovatieketen. Op vraag van minister Moerman werkt de VRWB momenteel aan de ontwikkeling van een 12de indicator die de fiscale maatregelen monitort. Dit referentie-instrumentarium heeft als doel de sterkten en zwakten van het Vlaamse innovatiesysteem weer te geven. Het is dus per definitie een dynamisch proces dat aan de ontwikkelingen in het veld aangepast en/of aangevuld dient te worden. Het gaat bovendien niet alleen over de monitoring van de innovatienorm. Dit instrumentarium kijkt ook naar mogelijke verklarende factoren wanneer er bijvoorbeeld een terugval is van de inspanningen en het beleid moet worden bijgestuurd. Een eerste invulling van deze 11 kernindicatoren gebeurde in maart 2005 [5]. In het Vlaams Indicatorenboek 2007 zal een tweede update gebeuren. Het is absoluut aangewezen dat de Strategische Adviesraad deze functie verder kan ontwikkelen en de instrumenten uitbouwen om de voortgang van het wetenschaps- en innovatiebeleid verder op te volgen. Doctoreren De opleiding en de vorming tot doctor, alsook de meerwaarde van een doctoraat is een belangrijke en cruciale factor voor het Vlaams wetenschaps- en innovatiebeleid. Sinds geruime tijd besteedt de
72
IWT-STUDIE S 57 Hoofdstuk 4 De VRWB als voorloper van de Strategische Adviesraad voor Wetenschap en Innovatie
IWT STUDIE 57.indd 72
13/03/07 15:24:54
04 VRWB permanent aandacht aan dit onderwerp. Reeds in 1994 startte de VRWB een discussiegroep ‘Situatie van de Onderzoeker’ op, met als opdracht feiten en cijfers te verzamelen rond de brede problematiek van de positie van de vorser. De bedoeling was een zo duidelijk mogelijk beeld van de situatie te scheppen, zowel in de Vlaamse universiteiten als in de publieke instellingen (onderzoeksinstellingen en wetenschappelijke instellingen) als in de Vlaamse bedrijven. Een belangrijke conclusie was het ontbreken van kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over de doorstroom van mensen met een doctoraat naar de arbeidsmarkt. Daarom heeft de VRWB in 1999 opdracht gegeven tot de studie “Perspectieven uitgestroomde wetenschappers op de arbeidsmarkt” [6] met als promotoren prof. Johan Braeckman en prof. Rosette S’Jegers. Dit onderzoek peilde naar een antwoord op volgende twee vragen: “Waar komen mensen met een doctoraat terecht?” en “Wat is de toegevoegde waarde van een doctoraat voor een loopbaan buiten de universiteit?”. Dit VRWB-onderzoek richtte zijn aandacht hoofdzakelijk op de doorstroom van gedoctoreerden naar functies buiten de universiteit. Aldus was dit onderzoek complementair aan het onderzoeksproject ‘Het doctoreren van onderzoekers aan Vlaamse universiteiten’ in het kader van het Programma Beleidsgericht Onderzoek [7], dat zich vooral richtte naar het proces van doctoreren en de doorstroom binnen de universiteiten, en met name binnen de K.U.Leuven en de Universiteit Gent. Er werd ondermeer nagegaan hoe en op basis van welke financieringsbronnen jonge vorsers doctoreren. Het tweede luik van dit project, dat einde 2002 werd afgerond, onderzocht de kwalitatieve aspecten van doctoreren via een bevraging ingezameld bij junior-onderzoekers voor de K.U.Leuven en de UGent tussen 1984 en 1998. Om het plaatje van het hele doctoraatsgebeuren volledig in te kleuren zette de VRWB tenslotte in 2001 nog een onderzoeksopdracht op rond de doctoraatsopleidingen [8]. Over de gang van zaken, maar ook over de doelstellingen, inhoud en meerwaarden van de doctoraatsopleidingen aan de universiteiten was immers weinig informatie beschikbaar.
73
IWT STUDIE 57.indd 73
13/03/07 15:24:55
Al deze onderzoeken lieten toe een vrij volledig beeld te schetsen van de globale doctoraatsproblematiek, vanaf de rekrutering van onderzoekers, hun opleiding tijdens het doctoraat, het proces van doctoreren en de tewerkstelling van doctors. Dit beeld verandert evenwel voortdurend. Sinds de start van de inhaalbeweging voor wetenschap en innovatie, zijn er gestadig inspanningen geleverd voor het optrekken van het aantal onderzoeksmandaten en voor het faciliteren van het behalen van een doctoraat op andere programma’s (o.m. het programma Strategisch Basisonderzoek, de Steunpunten Beleidsondersteunend Onderzoek, …). Het meten van de impact van deze maatregelen op het proces van doctoreren vraagt continue monitoring. Daarom gaf de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid eind 2004 de opdracht tot een vervolg en uitbreiding van het onderzoek ‘Doctoreren aan Vlaamse universiteiten’ [9]. Deze nieuwe studie bundelt de personeels-, afgestudeerden- en doctoraten bestanden van de vijf grote Vlaamse universiteiten over de periode 1991-2002 tot een uniek gegevensbestand en voert hierop een kwantitatieve analyse van het doctoraatsproces uit. De resultaten van dit onderzoek hebben geleid tot een aantal nieuwe beleidsaanbevelingen vanuit de VRWB. Ook de beleidsmakers hebben de nood aan continue monitoring van het doctoraatsproces, en het aanhouden van dit unieke gegevensbestand ingezien, en hebben het nieuwe interuniversitaire Steunpunt O&O-Statistieken dit als bijkomende opdracht gegeven in de beheersovereenkomst. Ruimtevaart In 1993 bracht de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid zijn eerste ophefmakende aanbeveling [10] uit bij de Vlaamse deelname aan ruimte- en ruimtevaartonderzoek in het kader van ESA. België heeft immers in het verleden een strategische keuze gemaakt voor ruimtevaartonderzoek en heeft als klein land steeds een voortrekkersrol gespeeld Het ruimtevaartbudget is de grootste uitgavenpost binnen de federale begroting voor wetenschapsbeleid (nu ongeveer 160 miljoen euro per jaar). Worden deze omvangrijke overheidsinvesteringen
74
IWT STUDIE 57.indd 74
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 4 De VRWB als voorloper van de Strategische Adviesraad voor Wetenschap en Innovatie
13/03/07 15:24:55
04 voldoende verantwoord? Wat is de economische, maatschappelijke en wetenschappelijke return? Is hier een grondige beleidsdiscussie aan vooraf gegaan? Is de keuze van de ruimtevaartprogramma’s voldoende georiënteerd naar het beschikbare potentieel in Vlaanderen? Vragen die de VRWB heeft aangekaart, en waarrond discussie is ontstaan. Het VRWB-rapport is mede aanleiding geweest dat de federale administratie meer aandacht kreeg voor het potentieel van de Vlaamse actoren en haar ESA-beleid enigszins heeft bijgestuurd. Aan Vlaamse kant hebben de bedrijven zich georganiseerd in de Vlaamse Ruimtevaart Industriëlen (VRI). In 1997 [11] en recent in 2006 [12 ] heeft de VRWB deze oefening opnieuw gemaakt. Deze analyses hebben aangetoond dat er een serieuze inhaalbeweging in Vlaanderen is gebeurd, maar dat inspanningen nodig blijven, zowel aan Vlaamse kant maar ook van de federale overheid die voldoende rekening moet houden met het potentieel en de absorptiecapaciteit van Vlaanderen. Technologieverkenningen Welke wetenschap en technologie hebben we in de toekomst nodig om het welzijn en de welvaart in Vlaanderen te handhaven en zelfs te verhogen? Deze hamvraag was de basis voor het opzetten en uitbouwen van de inmiddels gekende ‘technologieverkenningen’. De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid bouwde in samenwerking met de onderzoeksdivisie van Incentim K.U.Leuven o.l.v. prof. Koenraad Debackere heel wat ervaring op inzake technologieverkenningen. Er werd een coherent en geïntegreerd methodologisch kader ontwikkeld voor wetenschaps- en technologieverkenning in Vlaanderen, dat in een aantal verkenningsstudies werd getoetst. De eerste twee gevalstudies ‘ICT & Learning’ en ‘Tissue engineering’ verkennen het domein van ICTtoepassingen binnen de onderwijssfeer en het domein van de weefseltechnologie in Vlaanderen. Dit pionierswerk voor Vlaanderen werd voor het eerst breder bekend gemaakt op het VRWB-colloquium van 2000 ‘Wetenschappelijk onderzoek: tussen sturen en stuwen’. De federatie van de technologische sector, Agoria Vlaanderen, pikte hier onmiddellijk op in en liet een aantal
75
IWT STUDIE 57.indd 75
13/03/07 15:24:55
beloftevolle ontwikkelingen voor de technologische sector in Vlaanderen identificeren. Een belangrijk gevolg van deze studie is de oprichting van ‘Flanders Materials Centre (FLAMAC)’ in 2005 door toonaangevende bedrijven met belangrijke O&O-activiteiten in Vlaanderen samen met Agoria, en financieel ondersteund door de Vlaamse regering.
“ De on t w i k k e l i n g
van een s t r a t e g i s c h e visie voo r e e n k l e i n e regio als V l a a n d e re n i s noodzakel i j k w i l h e t o o k inter nati o n a a l i e t s t e betekene n h e b b e n .
”
Vervolgens koos de VRWB de chemische sector [13] en de voedingssector [14] uit om het theoretisch methodologisch kader verder toe te passen. In deze twee gevalstudies, gepubliceerd in de VRWBstudiereeks worden krachtlijnen en knelpunten opgespoord en pistes aangereikt voor de toekomst van elk van deze twee sectoren. Concreet resulteerde deze studie in de oprichting van Flanders’ FOOD als een samenwerkingsverband tussen bedrijven uit de voedingssector en hun sectorverenging FEVIA, de academische wereld en de Vlaamse regering. Deze voorbeelden zijn illustratief voor de wijze waarop een meer gedetailleerd inzicht kan worden opgebouwd met betrekking tot specifieke domeinen en sectoren. Deze inzichten hebben bedrijfsleiders en onderzoekers uit die specifieke domeinen en sectoren sterk geïnspireerd. Voor beleidsmakers reiken verkenningsstudies een ondersteunend kader aan om tot geïnformeerde keuzes met betrekking tot het wetenschaps- en technologiebeleid te komen en om zodoende ondersteunende acties en instrumenten te ontwikkelen. Het is vanuit die vaststelling dat de VRWB begin 2005 een verkenningsstudie [15] op macroniveau heeft opgestart. Hiermee wil de VRWB een cartografie aanreiken van de strategische keuzes inzake technologie en innovatie die welvaart en welzijn in Vlaanderen blijvend kunnen verzekeren. Voor een kleine regio als Vlaanderen is de ontwikkeling van een strategische visie noodzakelijk wil het ook internationaal iets te betekenen hebben. Waar leggen we onze prioriteiten om welvaart en welzijn in de toekomst te blijven verzekeren? De overheid, bedrijven en kennisinstellingen zullen samen focus en kritische massa moeten creëren op domeinen die de Vlaamse concurrentiepositie versterken en waarvan de potentiële
76
IWT-STUDIE S 57 Hoofdstuk 4 De VRWB als voorloper van de Strategische Adviesraad voor Wetenschap en Innovatie
IWT STUDIE 57.indd 76
13/03/07 15:24:56
04 maatschappelijke baten aanzienlijk zijn. Dergelijk beleid vergt een beperkt aantal weloverwogen keuzes en inspanningen. Inzichten in de huidige situatie in Vlaanderen voor wat betreft wetenschappelijk onderzoek, technologieontwikkeling, innovatie en economische activiteit enerzijds en in de belangrijke en relevante trends op vlak van onderzoek en innovatie, zoals geanalyseerd in internationale verkenningsstudies, anderzijds, hebben toegelaten om, mits een breed consultatieproces, tot een prioriteitsstelling te komen. In het VRWB-onderzoeksproject werden de techno-economische sterktes van Vlaanderen afgestemd met een recente Europese trendanalyse [16]. Daaruit werden volgende zes strategische clusters geselecteerd: • Transport – Logistiek – Diensten – Supply Chain Management; • ICT en Diensten voor de Gezondheidszorg; • Gezondheidszorg, preventie en behandeling, voeding en landbouw; • Nieuwe materialen – (Nanotechnologie) – Verwerkende industrie; • ICT voor Socio-economische innovatie; • Energie en Milieu voor Diensten en Verwerkende industrie Per strategische cluster werd een panel samengesteld met experts uit industrie en kennisinstellingen. Deze in totaal 130 experts hebben, elk voor hun domein, om en bij de 160 technologische en economische ontwikkelingen geanalyseerd en aan de Vlaamse situatie getoetst. Dit resulteerde in 30 prioriteiten waarin Vlaanderen tegen 2015 een koppositie kan nemen in Europa en de wereld. Deze verkenningsstudie wint sterk aan belang als beslissingsondersteunend referentiekader voor het Vlaams innovatiebeleid en zijn relatie met de socio-economische ontwikkelingen. Bovendien creëert ze door haar procesmatig karakter betrokkenheid van alle actoren bij het innovatiegebeuren en dus ook bij de ontwikkeling van een visie op de toekomst van Vlaanderen. Tevens zijn verkenningsstudies een inspiratiebron voor onderzoek en ontwikkeling in kennisinstellingen en industrie. Deze regionale
77
IWT STUDIE 57.indd 77
13/03/07 15:24:56
verkenningsoefening is een levendig en dynamisch proces met een groot draagvlak dat mooi aansluit bij Europese initiatieven. Als toekomstige Strategische Adviesraad wenst de VRWB zijn expertise verder uit te bouwen, en het vervolgtraject van deze verkenningsoefening verder te ondersteunen. Het komt er nu op aan ownership te creëren bij een aantal trekkers (bv. uit onderzoeksinstellingen) om, samen met alle geïnteresseerde partners, een aantal technologiedomeinen verder in detail uit te diepen en tot concrete acties te komen. Toekomstverkenningen vormen één van de projecten uit het plan ‘Vlaanderen-in-actie’ van de Vlaamse Regering. De VRWB-oefening wordt er als voorbeeld aangehaald. Voor technologieverkenningen is de strategische adviesraad inderdaad best geplaatst: het creëren van betrokkenheid is immers cruciaal voor het welslagen van verkenningen en de VRWB heeft met deze verkenningsoefening aangetoond een ongezien aantal experts te kunnen mobiliseren.
Tot slot Kennis en kennisontwikkeling zijn van essentiële betekenis voor de sociaal-economische en culturele ontplooiing van onze samenleving. De toekomstige welvaart en het welzijn van Vlaanderen hangen in belangrijke mate af van het tijdig en adequaat inspelen op wetenschappelijke, technologische en innovatieve ontwikkelingen. Het hele wetenschaps- en innovatiegebeuren evolueert voortdurend, en bovendien in een internationale, zeer dynamische context. De uitdagingen voor Vlaanderen zijn niet min. Wetenschap en innovatie staan vandaag hoog op de agenda van de Vlaamse Regering. Het komt er op aan dit zo te houden en verder te versterken. De Vlaamse Regering heeft meer dan ooit nood aan een goed functionerend adviesorgaan, dat de strategische lijnen mee helpt uitzetten, met betrokkenheid van het werkveld en onderbouwd door deskundige studies en analyses. De VRWB heeft bewezen proactief te kunnen mee denken en staat klaar om dat in de toekomst als strategische adviesraad te blijven doen.
78
IWT-STUDIE S 57 Hoofdstuk 4 De VRWB als voorloper van de Strategische Adviesraad voor Wetenschap en Innovatie
IWT STUDIE 57.indd 78
13/03/07 15:24:56
04 Referenties 1. VRWB-Studiereeks 1: Het ontwikkelen van een deflator voor O&O-uitgaven, april 2001 2. VRWB-Advies 61: Advies bij de Vlaamse Horizontale Begrotingsprogramma’s Wetenschapsbeleid 1998 en 1999, en een evaluatie van vier jaar inhaalbeweging, 6 mei 1999 3. Benchmarking study: Distribution of the financial resources for science and innovation, K. Aerts en D. Czarnitzki, Steunpunt O&O-Statistieken, februari 2006. 4. VRWB-Aanbeveling 22: Innovatiepact: referentie-instrumentarium voor de kwantitatieve evaluatie, 22 januari 2004 5. VRWB-Aanbeveling 24: Opvolging Vlaams Innovatiepact – Eerste invulling kernindicatoren, 24 maart 2005 6. VRWB-Studiereeks 6: Perspectieven uitgestroomde wetenschappers op de arbeidmarkt, juli 2002 7. Kernelementen Doctoreren in Vlaanderen, juli 2001, gebaseerd op het rapport ‘Kwantitatieve analyse van het doctoreren aan de K.U.Leuven en de Universiteit Gent’, H.F.Moed et al., december 2000 8. VRWB-Studiereeks 7: De doctoraatsopleidingen aan de Vlaamse universiteiten, december 2002 9. VRWB-Studiereeks 15: Doctoreren aan Vlaamse universiteiten (1991-2002), juni 2006 10. VRWB-Aanbeveling 3: De Vlaamse deelname aan ruimteonderzoek in het kader van ESA, met analyserapport, 22 april 1993 11. VRWB-Aanbeveling 13: Tweede aanbeveling betreffende de Vlaamse deelname aan ruimtevaartonderzoek in het kader van ESA, met tweede analyserapport, 26 juni 1997 12. VRWB-Studiereeks 17: De Vlaamse deelname aan ruimte- en ruimtevaartonderzoek (1997-2003), oktober 2006 13. VRWB-Studiereeks 11: De chemische industrie in Vlaanderen, maart 2004 14. VRWB-Studiereeks 12: De voedingsindustrie in Vlaanderen, maart 2004 15. VRWB-Studiereeks 18: Technologie en Innovatie in Vlaanderen: Prioriteiten. Synthesenota en aanbevelingen, november 2006 16. Key Technologies Cluster Approach, Europese Commissie, 2005. http://www.cordis.lu/foresight/kte_expert_group_2005.htm
79
IWT STUDIE 57.indd 79
13/03/07 15:24:57
Hoofdstuk 5
De verruiming van het innovati e d e n k e n e n –doen en de rol daarbij van d e V l a a mse s ociale partner s Paul Berckmans1 STV-Innovatie & Arbeid (SERV)
De voortrekkersrol van de SERV in het verruimingsdebat Deze bijdrage schetst enkele ontwikkelingen die hebben bijgedragen tot een verruiming van het innovatiedenken en –doen. Essentieel voor dit verruimingsproces is het groeiende inzicht dat innoveren méér is dan technologische proces- of productvernieuwing en dat een innovatiebeleid méér inhoudt dan het financieren van O&O. Dit verruimingsproces is nog volop aan de gang en zal wellicht ook nooit afgerond zijn. Innoveren is immers voortdurend aanpassen. Eerder dan een ‘nieuw concept’, gaat het om het stilaan samenkomen van verschillende denkrichtingen die zich vroeger los van mekaar ontwikkelden en die daardoor mekaar ook niet konden beïnvloeden. In die zin is de verruiming van het innovatiedenken en –doen wèl nieuw omdat net die kruisbestuiving tussen de verschillende denkrichtingen (althans potentieel) tot een grote meerwaarde leidt.
1. Auteur is directeur van STV-Innovatie & Arbeid (SERV) maar schrijft dit artikel in eigen naam. Met dank aan Pieter Kerremans, Esther Deman, Michel Dethee, Wim Knaepen, Axel Mathot en Peter Van Humbeek voor alle suggesties en commentaren. Vanzelfsprekend is alleen de auteur verantwoordelijk. 2. De rol van andere instanties zoals IWT of VRWB komt in andere bijdragen in deze publicatie ter sprake.
80
Voor Vlaanderen zoomen we in op de rol van de Vlaamse sociale partners. De SERV (Sociaal Economische Raad van Vlaanderen) speelt immers een voortrekkersrol in dit hele debat2. Met de recente innovatiebeleidsadviezen en –aanbevelingen aan de Vlaamse Regering verricht de SERV baanbrekend werk op het vlak van de verruiming van het innovatiebeleid op zich. Bij de in de SERV ingebedde onderzoekscel STV-Innovatie & Arbeid staat de samenhang en wisselwerking tussen technologische innovatie, organisatorische innovatie en nieuwe vormen van inzet van arbeid centraal. Dit hele proces beperkt zich uiteraard niet tot één regio of land, maar speelt zich in verschillende vormen of varianten af in heel wat Europese en niet-Europese landen. Er zijn ook heel diverse actoren bij
IWT-STUDIES 57 Chapter 1 De innovatiestatus ontleed
IWT STUDIE 57.indd 80
13/03/07 15:24:57
01 05 betrokken: beleidsmakers en beleidsinstanties, sociale partners, het bedrijfsleven, de werknemers, wetenschappers. Daarom schetsen we eerst kort de Europese context als decor waartegen de ontwikkelingen in Vlaanderen zich afspelen.
Geen technologische innovatie zonder maatschappelijke inbedding en innovatie Europa gaf het startsein De verruiming van het innovatiedenken binnen het Europese beleid vindt zijn oorsprong in de FAST-onderzoeksprogramma’s van de Europese Commissie begin van de jaren 1980 (FAST staat voor Forecasting and Assessment of Science and Technology). De FASTprogramma’s werden opgezet om een adequaat antwoord te vinden op hoe het Europese O&O-beleid zich kon dynamiseren en vernieuwen om aan de Europese economie een sterke impuls te geven. De algemene conclusie van het FAST I-programma luidde: “This was the basis of the FAST-approach; its work (…) showed that the Community R&D policy inspired by the crises of the 1970’s did not sufficiently anticipate the turn-of-the-century problems. It was necessary to extend and change the emphasis of the R&D activities in the light of five major guidelines: • to sustain and stimulate the consolidation and renewal of the European industrial base around two poles: the ‘agro-chemoenergy’ complex and the ‘space-electronics’ complex; • to contribute to the design and development of the infrastructures of the next 30 years for the new services (in particular telecommunications); • to accompany the transformation of employment and to facilitate the establishment of new man-machine relationships;
81
IWT STUDIE 57.indd 81
13/03/07 15:24:58
• to inspire and stimulate the science and technology needed for solution of certain major problems of Third World countries (…); • to provide the community with the necessary and essential knowledge to facilitate the joint mastery of technological change.”3 Het FAST II-programma (1984-1987) bouwt verder op deze inzichten en heeft als één van de centrale onderzoeksprogramma’s: “changes in the relationship between technology, work and employment”4. Voor het eerst wordt op Europees beleidsniveau een duidelijke band gelegd tussen technologische innovatie en andere noodzakelijke vormen van innovatie zowel op breed maatschappelijk vlak als specifiek binnen de sfeer van arbeidsorganisatie; sterker nog, dat technologische innovatie niet kàn zonder de noodzakelijk complementaire maatschappelijke inbedding en innovatie. Begrippen als ‘brainworker’, ‘Computer and Human Integrated Manufacturing’, ‘factory of the future’ zagen het daglicht en raakten stilaan ingeburgerd. Ondanks de relatieve beperktheid van de FASTprogramma’s5 hebben ze zonder twijfel een bepalende bijdrage geleverd in drie andere ontwikkelingen die tot vandaag aan belang winnen. 3. Eurofutures – the challenges of innovation. The final report on FAST I. Butterworth & Co, London, 1984. 4. European Futures. Prospects and issues in science and technology. The FAST III Programme (19841987). Summaries of research projects. EC, 1987, 400p. 5. Het totale budget van 8,5 miljoen ECU voor FAST II betekende inderdaad maar een hele kleine fractie van het totale O&O budget van de EC.
82
Vooreerst is er de ontwikkeling van het zogenaamde technologisch aspectenonderzoek (technology assessment). Onder meer de opeenvolgende Europese TA-conferenties in Amsterdam (1987), Milaan (1990) en Kopenhagen (1992) leidden in verschillende lidstaten of regio’s tot de oprichting van specifieke TA-instituten die de nationale of regionale beleidsvoerders ondersteuning moeten bieden voor het technologie- en innovatiebeleid. De tweede ontwikkeling op Europees beleidsniveau is het expliciet stimuleren van een globaal innovatief bedrijfsbeleid waarin naast de verhoogde aandacht voor investeringen in technologieën zoals ICT, het bevorderen en benutten van kennis en competenties en het betrekken van werknemers via nieuwe vormen van arbeidsorganisatie
IWT-STUDIE S 57 Hoofdstuk 5 De verruiming van het innovatiedenken en –doen en de rol daarbij van de Vlaamse sociale partners
IWT STUDIE 57.indd 82
13/03/07 15:24:59
05 centraal staan. De Green paper (1997)6 en Communication paper (1998)7 van de Europese Commissie formaliseren deze beleidskeuze. Deze logica wordt verder doorgetrokken in de Lissabon-strategie (2000). De derde ontwikkeling tenslotte is het opstartende debat rond het herdenken van het innovatieconcept op zich. Het inzicht groeit dat moet afgestapt worden van het al te rechtlijnige en mechanistische model dat innoveren vanuit beleidsoogpunt gelijkstaat aan en beperkt wordt tot het financieren van O&O waaruit dan quasi automatisch nieuwe technologische processen en producten worden gegenereerd die de basis vormen voor verdere groei en welvaart. Langzaamaan ziet men in heel wat lidstaten een verschuiving naar zogenaamde Nationale Innovatiesystemen waarbij de nadruk ligt op de rol van de overheid als facilitator bij het scheppen van netwerken tussen al die actoren die op één of andere wijze bij het innovatieproces betrokken zijn: wetenschappers, bedrijfsleven, kennisinstellingen, het maatschappelijk middenveld. Ook dit zogenaamde innovatiebeleid van de tweede generatie, waarbij het innovatiebeleid nog de exclusieve beleidsbevoegdheid is van één ministerie, is geen eindpunt. Het debat wordt al gevoerd over het innovatiebeleid van de derde generatie of het zogenaamde ‘horizontale’ innovatiebeleid waarbij innoveren (in de ruime betekenis) een opdracht wordt van elk beleidsdomein8. De oprichting van STV in 1983 De verruiming van het innovatiedenken vanuit Vlaams beleidsperspectief volgt, zij het met andere klemtonen en in een eigen ritme toch grosso modo hetzelfde ontwikkelingstraject als het Europese. De verantwoordelijkheid voor het onderzoeken van de sociale impact van technologische innovatie op arbeid en tewerkstelling werd in het zog van de DIRV-campagne door de Vlaamse Executieve doorgeschoven naar de sociale partners. Daartoe werd binnen de schoot van de toenmalige GERV (later SERV – Sociaal
6. P artnership for a new organisation of work. Green paper EC, april 1997 7. Modernising the organisation of work – a positive approach to change. Communication paper EC, November 1998 8. Paul ZEEUWTS: Naar een Innovatiebeleid van de Derde Generatie. In: Samenleving en politiek, jg. 11/2004 nr.2, p36-44. Jan LAROSSE: Towards a ‘Third Generation’ Innovation Policy in Flanders: Policy Profile of the Flemish Innovation System. IWT-Observatory, IWT-Studies n°49, 2004, 34p.
83
IWT STUDIE 57.indd 83
13/03/07 15:24:59
Economische Raad van Vlaanderen) in 1983 STV opgericht (Stichting Technologie Vlaanderen, sinds 1999 STV-Innovatie & Arbeid). De oprichting van STV betekende nog geen verruiming van het innovatiebeleid op zich. STV stond vanuit Vlaams beleidsoogpunt ook helemaal los van de andere DIRV-initiatieven die zich toespitsten op de ontwikkeling van specifieke technologiedomeinen zoals de microelektronica, de biotechnologie, of nieuwe materialen. Wel heeft STV een bijdrage geleverd in het aanzwengelen van het debat terzake. Enerzijds door het mee helpen doordringen van het concept van technology assessment op Vlaams beleidsniveau. De eerste TARapporten9 werden eind van de jaren 1980 door STV opgemaakt in opdracht van de Vlaamse Regering, als maatschappelijk luik van de overheidsprogramma’s ter stimulering van het technologische onderzoek naar biotechnologie en nieuwe materialen. De beleidsinteresse voor TA zakt nadien naar een sluimerend niveau, maar wordt terug actueel eind jaren 1990. In juli 2000 keurt het Vlaamse Parlement het decreet goed waarbij wordt voorzien in een aan het parlement verbonden TA-instelling, viWTA genaamd (Vlaamse Instelling voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek).
9. Voor een overzicht zie: GOORDEN Lieve, BRUGGEMAN Pat, STEYAERT Stef: De Vlaamse technologieprogramma’s; enkele ervaringen met Technology Assessment. STVInformatiedossier, SERV, Brussel, 1994,138p. 10. Innoveren: meer dan technologie alleen. Standpunt van de SERV-partners m.b.t. het STV-onderzoek: “Organisatievernieuwing op maat. Stand van zaken in de Vlaamse industrie”. Brussel, 15 april 1999, 4p.
84
Anderzijds speelde STV een bescheiden maar stimulerende rol in de wijze waarop sociale partners het fenomeen innovatie benaderen. Al van bij de aanvang van de werking van STV werd de focus langzaam verlegd van ‘onderzoek naar de gevolgen van nieuwe technologieën’ naar ‘samenhang tussen technologische en organisatorische innovatie en nieuwe vormen van inzet van arbeid’. In april 1999 brachten de SERV-partners een standpunt naar buiten “Innoveren: meer dan technologie alleen”10 waarin ondermeer het belang wordt benadrukt van de complementariteit van technologische en organisatorische innovatie en de bijdrage ervan tot economische performantie. Het Vlaamse innovatiebeleid zelf evolueerde ook. De reeds vernoemde DIRV-campagne in de jaren 1980, geïnspireerd op een ‘technology push’ aanpak was een duidelijke illustratie van het
IWT-STUDIE S 57 Hoofdstuk 5 De verruiming van het innovatiedenken en –doen en de rol daarbij van de Vlaamse sociale partners
IWT STUDIE 57.indd 84
13/03/07 15:24:59
05 zogenaamde innovatiebeleid van de ‘eerste generatie’. Langzamerhand kreeg in de loop van de jaren 1990 het Vlaams Innovatiesysteem vorm waarin meer de nadruk kwam liggen op het creëren van netwerkvorming tussen de betrokken actoren, met een faciliterende rol voor de overheid (het zogenaamde innovatiebeleid van de ‘tweede generatie’). Een brede Vlaamse innovatiebeweging trok zich stilaan op gang De Vlaamse sociale partners hebben in die hele ontwikkeling naar verruiming van het innovatieconcept een sterk stimulerende rol gespeeld. Zo werd in het VESOC-akkoord van 14 december 1995 (Vlaams werkgelegenheidsoverleg) en in het kaderakkoord van 17 november 1997 (Werkgelegenheid 1998-2000) het belang van een brede innovatiebeweging door de Vlaamse sociale partners erkend: “De Vlaamse sociale partners hebben zich geëngageerd om, zowel gezamenlijk als ieder op zijn terrein, zowel op algemeen als op sectoraal en bedrijfsvlak, initiatieven te nemen om de innovatiebeweging te versterken. Daarbij wordt de noodzaak van technologische innovatie en de noodzaak van innovatie inzake arbeidsorganisatie en personeelsbeleid erkend. In deze engagementsverklaringen liggen de kiemen van een brede opvatting van het innovatiebegrip vervat”.11
“ D e V l aamse sociale
p a r t n ers speelden re e d s i n het midden van d e j a re n ’90 en zeker s i n d s het Pact van V i l v o o rde (2001) een s t e r k s t imulerende rol i n d e v e r ruiming van het i n n o v a tieconcept.
”
Dit engagement wordt herhaald in het SERV-advies van 11 maart 1998 met betrekking tot het Vlaams technologiebeleid.
Een onomkeerbaar proces Het Pact van Vilvoorde (2001) Het is duidelijk dat eind vorige eeuw in Vlaanderen belangrijke stappen werden gezet in het proces van verruiming van het
11. C itaat uit:Advies Visienota “De verruiming van het steunbaar innovatietraject”, 8 februari 2006, SERV, Brussel, p.5
85
IWT STUDIE 57.indd 85
13/03/07 15:25:00
innovatiedenken en dit zowel binnen de schoot van het beleid, als bij de sociale partners. Er is daarmee een proces opgestart dat onomkeerbaar is. In november 2001 sluiten de Vlaamse regering, de sociale partners en milieuverenigingen het zogenaamde Pact van Vilvoorde. Daarin worden de Europese doelstellingen van de Top van Lissabon vertaald naar de Vlaamse context, en worden concrete engagementen genomen voor het bereiken van die doelstellingen tegen 2010. Er wordt een heel systeem van monitoring uitgebouwd om de voortgang van elk van de doelstellingen te meten. In de context van innovatiebevordering staat doelstelling 9 van het Pact van Vilvoorde centraal: “Vlaanderen is in 2010 geëvolueerd naar een innoverende samenleving. Nieuwe producten en diensten zorgen voor een kwart van de omzet van de Vlaamse ondernemingen. Het aantal starters dat vanuit de kenniscentra in Vlaanderen ontspruit, verdubbelt. De toepassing van vernieuwende vormen van arbeidsorganisatie en personeelsbeleid, gericht op ontwikkeling en benutting van competenties neemt o.m. via netwerking, substantieel toe”. Deze omschrijving bouwt verder op de vroegere engagementen maar stelt nu bijkomend ook een tijdsperspectief voorop en een monitoring om de concrete evolutie op het terrein te kunnen volgen. Naar een strategisch innovatiebeleid: zowel verticaal als horizontaal De visie rond verruiming van het innovatiedenken wordt verder uitgewerkt en gespecificeerd in een omvangrijke aanbeveling die de SERV eind 2005 publiceert: “Naar een strategisch innovatiebeleid in Vlaanderen”. De Raad opteert hierin resoluut voor het uitbouwen van een horizontaal innovatiebeleid naast een versterkt vertikaal innovatiebeleid: “Op sociaaleconomisch vlak moet een innovatiebeleid ondermeer bijdragen tot een meer duurzame economische groei, meer jobs en meer kwaliteitsvolle jobs:
86
IWT-STUDIE S 57 Hoofdstuk 5 De verruiming van het innovatiedenken en –doen en de rol daarbij van de Vlaamse sociale partners
IWT STUDIE 57.indd 86
13/03/07 15:25:00
05 innovatiebeleid als een hefboom voor vormen van duurzame ontwikkeling en voor meer duurzame werkgelegenheid.”13 Beide vormen van beleid worden uitdrukkelijk als complementair en mekaar versterkend gezien. Het verticale innovatiebeleid staat voor een versterken van het Vlaamse Innovatiesysteem via verschillende actielijnen die de tekorten ervan moeten corrigeren. Zo moet vooreerst de innovatieparadox worden weggewerkt, namelijk het feit dat de resultaten van (hoogstaand wetenschappelijk en technologisch) onderzoek onvoldoende worden omgezet in commerciële producten en diensten. Dit kan door onder andere een betere kennisdiffusie en meer efficiënte netwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen. Er zou meer in ICT moeten geïnvesteerd worden, de medium hightech en hightech sectoren moeten meer aandacht krijgen. Het innovatieklimaat moet geoptimaliseerd worden door onder andere meer aandacht voor menselijk kapitaal. Complementair aan dit verticale beleid pleiten de sociale partners voor de uitbouw van een horizontaal innovatiebeleid “(…) waarbij innovatie integraal deel uitmaakt van het beleidskader binnen elk beleidsdomein en omgekeerd waarbij het innovatiebeleid zelf openstaat voor de breed maatschappelijke uitdagingen (economisch, sociaal, ecologisch, cultureel)”.14 Een concreet voorbeeld van hoe zo een horizontaal beleid er zou kunnen uitzien werd in de SERA 2003 uitgewerkt voor respectievelijk het milieu- en innovatiebeleid. Er wordt voor gepleit om enerzijds in het milieubeleid veel sterker de nadruk te leggen op het stimuleren van technologische innovaties en om anderzijds in het innovatiebeleid veel meer aandacht te schenken aan milieugerichte technologische en maatschappelijke ontwikkelingen15. Verruiming van het steunbaar innovatietraject Ook binnen de schoot van de Vlaamse regering neemt de aandacht voor het verruimingsdenken toe. Dit wordt – naast de al eerder
“ M e t de SER V-
a a n b eveling eind 2 0 0 5 kozen de V l a a mse sociale p a r t n ers resoluut v o o r de uitbouw v a n e e n horizontaal i n n o v a t iebeleid naast e e n v e r sterkt verticaal i n n o v atiebeleid.
”
13.Ibid. p.4 14.Ibid.p19 15. V AN HUMBEEK Peter: Naar een industrieel beleid voor het milieu. Technologie en innovatie als sleutel voor een duurzame welvaart. Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen 2003 (SERA 2003), SERV, Academia Press, Gent, p.413-497
87
IWT STUDIE 57.indd 87
13/03/07 15:25:00
16. BAMPS Hadewych, BERCKMANS Paul: Overheidsbeleid ter stimulering van organisatieinnovatie in bedrijven: lessen uit het buitenland. STVInnovatie & Arbeid Informatiedossier, SERV, Brussel, 2005,155p 17. BOURDEAUD’HUI Ria, JANSSENS Frank, VANDERHAEGHE Stephan: Nulmeting Vlaamse Werkbaarheidsmonitor. Indicatoren voor de kwaliteit van de arbeid op de Vlaamse arbeidsmarkt 2004. STVInnovatie & Arbeid Informatiedossier, SERV, Brussel, 2004, 217p. Werkbaar werk in Vlaanderen. Nulmeting Vlaamse werkbaarheidsmonitor 2004. STV-Innovatie & Arbeid Brochure, SERV, Brussel, 2005, 28p.
88
voornoemde engagementen binnen onder andere VESOC – verder geconcretiseerd in de Visienota “De verruiming van het steunbaar innovatietraject” van mevrouw Moerman, Vlaamse minister bevoegd voor onder meer wetenschaps- en innovatiebeleid. Essentie van het voorstel is dat de overheid in haar innovatiebeleid verder wil gaan dan het financieren van de technologische aspecten, maar dat ook niettechnologische kennisontwikkeling en –verspreiding in aanmerking kunnen komen voor overheidssteun. In hun SERV-advies terzake scharen de sociale partners zich achter deze idee en formuleren ze verschillende concrete voorstellen. Eén ervan gaat expliciet over steun voor arbeidsorganisatorische innovatie, gebaseerd op een onderzoeksrapport van STV-Innovatie&Arbeid16 waarin 29 buitenlandse beleidsprogramma’s worden gescreend die impliciet of expliciet organisatorische innovatie beogen als integraal onderdeel van bedrijfsinnovatie. Eén van de meest succesvolle programma’s is het Finse Tykes-programma (het ‘Development Programme for the Improvement of Productivity of Work and the Quality of Working Life‘). De uitdaging voor Finland is dezelfde als voor heel wat andere EU-landen: het verhogen van de productiviteit, het behoud van welzijn en de mensen aanmoedigen langer te blijven werken. Men vertrekt uitdrukkelijk van het uitgangspunt dat om deze uitdaging effectief aan te gaan, het geïntegreerd doorvoeren van innovaties (product-, diensten- en management- en organisatie-innovaties) van cruciaal belang is. Vandaar dat de overheid voor zichzelf een zeer belangrijke rol ziet weggelegd in het stimuleren van bedrijven om nieuwe werk-, organisatie- en HRM-praktijken in te voeren. Meer werkbaarheid via innovatieve arbeidsorganisatie Mede geïnspireerd door dit Finse (en Ierse) voorbeeld van breed innovatiebeleid, door het SERV-advies en door de resultaten van de nulmeting van de Vlaamse Werkbaarheidsmonitor17 lanceerde Frank Vandenbroucke, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming in augustus 2006 via Zwaartepunt 6 van ESF een oproep “Naar meer werkbaarheid via innovatieve arbeidsorganisatie”. De oproep is gericht
IWT-STUDIE S 57 Hoofdstuk 5 De verruiming van het innovatiedenken en –doen en de rol daarbij van de Vlaamse sociale partners
IWT STUDIE 57.indd 88
13/03/07 15:25:01
05 naar het bedrijfsleven en beoogt de financiering van pilootprojecten die innovatief zijn inzake arbeidsorganisatie met het oog op de verhoging van de werkbaarheid van de werknemers (door het verminderen van werkstress, het verhogen van het motiverend karakter van de job, het verhogen van de intrinsieke leermogelijkheden, en een betere afstemming van werk en privéleven). In totaal werden 14 pilootprojecten goedgekeurd. Een Taskforce, waarin naast vertegenwoordigers van het beleid ook de sociale partners en STV-Innovatie & Arbeid zitten, volgt de pilootprojecten op en zal ook na het afsluiten van de projecten (eind 2007) zorgen voor verspreiding van de best practices ervaringen naar een breder publiek. De pilootprojecten omspannen een hele range aan innovaties, bijvoorbeeld de creatie van een systeem van ICT-ondersteunde kennisborging van de kennis van oudere werknemers; invoeren van competentiemanagement (al dan niet met variabel verloningssysteem); introductie van zelfsturende teams; innovaties inzake ploegenstelsels, verlofregeling, enz. De STV-Indicator voor Competentiegerichte Organisaties Hoe ver staat het met het implementeren van dit ruimere innovatiedenken in het Vlaamse bedrijfsleven? Om één aspect van de doelstelling 9 van het Pact van Vilvoorde te monitoren (namelijk de substantiële toename van de toepassing van vernieuwende vormen van arbeidsorganisatie en personeelsbeleid gericht op ontwikkeling en benutting van competenties, ondermeer via netwerking) ontwikkelde STV-Innovatie & Arbeid een Indicator voor Competentiegerichte Organisatie (de ICO). Deze ICO is gebaseerd op de data die STV-Innovatie & Arbeid driejaarlijks via een telefonische enquête verzamelt bij een representatief staal van bedrijven in Vlaanderen, de zogenaamde Technologie-Organisatie-Arbeid (TOA) screening18. Dertien criteria werden weerhouden en een bedrijf dat op minstens 7 van die dertien criteria positief scoort wordt beschouwd als een organisatie die competentie-georiënteerd is.
18. D ELAGRANGE Hendrik: TOA 3 Deelanalyses Volume 1: Competentiegerichte ondernemingen, Product- of dienstinnovatie en Motieven en hindernissen bij organisatieveranderingen. STV-Innovatie & Arbeid Informatiedossier, SERV, Brussel, 2005, 149p.
89
IWT STUDIE 57.indd 89
13/03/07 15:25:01
“ Inn o v a t i e v e
arbeidso r g a n i s a t i e e n compen t i e g e r i c h t e organisat i e s z i j n m a a r enkele p ro j e c t e n die uitin g g e v e n a a n de noo d z a a k t o t het stim u l e re n v a n non-tech n o l o g i s c h e kenni s o p b o u w en –ve r s p re i d i n g en de v e r r u i m i n g van het s t e u n b a a r innovat i e t r a j e c t .
”
19. Oslo Manual – Proposed guidelines for collecting and interpreting innovation data. Final draft of the third edition, june 1, 2005, 10p. Nummer van het officiële OESOdocument: DSTI/EAS/STP/ NESTI(2005),2
90
42,6% van de ondernemingen behoren tot deze categorie in 2001 en 50,6% in 2004. Daarenboven is bij competentie-georiënteerde ondernemingen een significant groter aandeel van de omzet gebaseerd op nieuwe of vernieuwde producten of diensten (namelijk 32,6% tegenover 26,3% van de omzet bij niet-competentiegeoriënteerde ondernemingen). Globaal worden voor de periode 2001-2004 volgende trends afgeleid uit de TOA-data: er is een toenemende informatisering (uitbreiding van e-commerce toepassingen en een groter aantal jobs die beeldschermafhankelijk zijn); er is een stagnatie van het aantal bedrijven dat is georganiseerd volgens het teamwerkconcept, maar er is een verdieping van de toepassing ervan (toekennen van meer bevoegdheden); er is meer aandacht voor competentie-ontwikkeling en –benutting. Dit geïntegreerd toepassen van technologische en organisatorische innovatieaspecten op bedrijfsniveau doet zich in zo wat alle EUlidstaten voor, en er zijn heel wat onderzoeksrapporten die empirische evidentie aanreiken voor een oorzakelijk verband tussen dergelijke geïntegreerde benadering en een toegenomen performantie van de onderneming.
De verruimingspistes van de toekomst Internationaal zal de herdefinitie en verruiming van het concept innovatie zeker verder gestimuleerd worden via diverse pistes. Er is de belangrijke nieuwe piste binnen de wijze waarop de OESO naar innovatie kijkt., meer specifiek in de zogenaamde OSLOManual19. De Oslo-Manual werd in 1992 ontwikkeld binnen de schoot van de OESO en beschrijft de methodologie en de inhoud van een gestandaardiseerde vragenlijst die peilt naar technologische product- en procesinnovatie. Die vragenlijst dient onder andere als basis voor de CIS-enquêtes (Community Innovations Statistics) van de Europese Commissie. In de laatste en grondig geactualiseerde editie van de manual uit 2005 wordt de omschrijving van innovatie
IWT-STUDIE S 57 Hoofdstuk 5 De verruiming van het innovatiedenken en –doen en de rol daarbij van de Vlaamse sociale partners
IWT STUDIE 57.indd 90
13/03/07 15:25:02
05 uitgebreid met twee bijkomende innovatietypes, namelijk organisatorische innovatie en innoverende marketing. Organisatorische innovatie wordt daarbij omschreven als: “(…) the implementation of new organisational methods. These can be changes in business practices, in workplace organisation or in the firm’s external relations”20. Binnen de piste van het technology assessment-denken is er de verdere ontwikkeling en consolidering van het EPTA-netwerk (European Parliamentary Technology Assessment), dat dertien TAinstellingen uit de EU omvat die hun parlementen bijstaan met adviezen over de maatschappelijke aspecten van wetenschap en technologie21. In 2005 was de Vlaamse Instelling voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA), verbonden aan het Vlaamse Parlement, voorzitter van EPTA. In de piste van overheidsinitiatieven om het verruimde innovatieconcept te laten doordringen in het bedrijfsleven worden er in heel wat EU-lidstaten dergelijke overheidsprogramma’s voorbereid of geïmplementeerd. Verschillende van de instellingen die deze programma’s beheren hebben zich in een ‘denktank’ verenigd, WORK-IN-NET22, onder het algemene motto: Labour and innovation: Work-oriented innovations – a key to better employment , cohesion and competitiveness in a knowledgeintensive society. Het past binnen de activiteiten van het Europese Kaderprogramma. Voor Vlaanderen wordt eind 2007 een evaluatie gemaakt van de pilootprojecten in het kader van het ESF. Het is de bedoeling om de interessante en goede praktijken naar het brede bedrijfsleven kenbaar te maken. Aan uitdagingen geen gebrek: het wegwerken van de innovatieparadox, het scheppen van de goede randvoorwaarden voor het verticale en horizontale innovatiebeleid op Vlaams beleidsniveau,
20. Ibid. p.10,par.36 21. Z ijn nog lid van EPTA, TAinstituten verbonden aan het Europese Parlement en aan de regionale of nationale parlementen van: Catalonië, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Italië, Nederland, Noorwegen, Verenigd Koninkrijk, Zwitserland. 22. Maken hier onder andere deel van uit: the Finnish Work Environment Fund, the Finnish Workplace Development Programme TYKES, The Future of Work Programme van het Duitse ministerie van onderwijs en onderzoek, het Work Oriented Modernization Programme van de Duitse deelstaat NordrheinWestphalen, het Health and Safety at Work Programme van het ministerie van gezondheidszorg in EmiliaRomagna, het programma VINNOVA van de Swedish Agency for Innovation Systems, en nog instellingen uit Polen, Noorwegen.
91
IWT STUDIE 57.indd 91
13/03/07 15:25:02
het versterken van competentieontwikkeling (ook binnen de bedrijfsmuren); het zijn er maar enkele van. De SERV heeft met zijn aanbeveling voor een strategisch innovatiebeleid in Vlaanderen en zijn advies over het Innovatiebeleidsplan de bouwstenen aangeleverd, waarmee een modern en performant horizontaal geïntegreerd innovatiebeleid kan geconstrueerd worden. Gelet op zijn rol als strategische adviesraad voor ondermeer het beleidsdomein “Economie, Wetenschappen en Innovatie” én zijn rol als sociaal overlegorgaan, ook in relatie met de Vlaamse regering (VESOC), is het opvolgen van en mee vorm geven aan verdere ontwikkelingen van het innovatiedenken en –beleid inherent aan de overleg-, advies- en onderzoeksopdrachten van de SERV.
92
IWT-STUDIE S 57 Hoofdstuk 5 De verruiming van het innovatiedenken en –doen en de rol daarbij van de Vlaamse sociale partners
IWT STUDIE 57.indd 92
13/03/07 15:25:03
IWT STUDIE 57.indd 93
13/03/07 15:25:03
Hoofdstuk 6
Het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie, lichtbaken inzake beleidsrelevant onderzoek over innovatie en ondernemen Clarysse Bart en Van de Velde Els Vlerick Leuven Gent Management School Hét Vlaamse Kenniscentrum over Ondernemerschap Het vergt veel tijd om de complexe relatie tussen ondernemerschap en de talrijke variabelen die een impact hebben op ondernemerschap volledig te begrijpen. Het is nochtans duidelijk dat het creëren van een gunstig ondernemingsklimaat een uiterst belangrijke factor is voor het stimuleren van economische groei. Elke regering die zich engageert voor duurzame economische vooruitgang moet er voor zorgen dat alle aspecten binnen het economisch systeem de uitbreiding van ondernemerschapsactiviteiten bevorderen en ondersteunen. Het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie voert onderzoek uit dat de Vlaamse overheid een substantiële ondersteuning moet geven bij het ontwikkelen van kwaliteitsvolle leidraden omtrent innovatie en ondernemerschap. Het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie (Steunpunt OOI”) is ontstaan in 2002 op verzoek van de Vlaamse Overheid en zit ingebed in het consortium KULeuven, UGent en Vlerick Leuven Gent Management School. Vier onderzoeksgroepen Binnen het consortium vormen vier onderzoeksgroepen de ruggengraat van het Steunpunt. De eerste onderzoeksgroep van prof. L. Sels (K.U.Leuven) levert expertise in het domein van de macro-, meso- en micro-economische structuur van de Vlaamse economie en de industriële dynamiek. Deze onderzoeksgroep doet langlopend onderzoek naar de industriële dynamiek van de Vlaamse economie en naar de evolutie van de aanwezigheid van buitenlandse ondernemingen in België. De tweede onderzoeksgroep van prof. G. Van Hootegem, prof. L. Sels, prof. R. Bouwen en prof. T. Taillieu behoort eveneens tot de K.U.Leuven. Hun onderzoeksterrein situeert
94
IWT-STUDIES 57 Chapter 1 De innovatiestatus ontleed
IWT STUDIE 57.indd 94
13/03/07 15:25:04
01 06 zich op het micro- en submicroniveau en analyseert het interne beleid van organisaties. Voor het onderzoek wordt gebruik gemaakt van de PASO-databank, welke tot doel heeft evoluties in arbeidsorganisatie, human resource management (HRM) en (corporate) entrepreneurship in Vlaamse organisaties op te tekenen. De derde onderzoeksgroep van prof. B. Clarysse en prof. R. Van Dierdonck behoort tot de Universiteit Gent. Deze onderzoeksgroep levert expertise op het microniveau, met focus op hoogtechnologische en jonge innovatieve ondernemingen. Deze onderzoeksgroep doet eveneens langlopend onderzoek naar het belang van e-business en ICT voor Vlaamse KMO’s en Internet startups. De vierde onderzoeksgroep binnen het Steunpunt, rond prof. S. Manigart, prof. H. Ooghe en prof. H. Crijns, maakt deel uit van de Vlerick Leuven Gent Management School. Deze onderzoeksgroep onderhoudt de GEM-databank, die gegevens bevat op het niveau van het individu, ter identificatie van de drijvende krachten van ondernemerschap en de economische en sociale impact hiervan. Een tweede langetermijnonderzoek binnen de onderzoeksgroep betreft ondernemingsfinanciering (bv. financiering van startende ondernemingen) en een studie naar de oorzaken van faling. Gedurende de voorbije vijf jaar is het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie uitgegroeid tot het kenniscentrum op het terrein van ondernemerschap en duurzame economische groei in Vlaanderen. Deze kennisopbouw ondersteunt de Vlaamse regering en de administratie Economie bij het uittekenen van een beleid dat duurzame groei van de ondernemingen in Vlaanderen maximaliseert. Daarnaast wordt het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie ook ingeschakeld voor de doelmatigheidsanalyse van Vlaamse economische beleidsinstrumenten. Zo werd een evaluatie van de het VLAIO project, DNA-cheques, het BAN-netwerk van Business Angels, de vriendenlening en de garantieregeling uitgevoerd. Deze projecten zijn te kort en te klein om ad hoc aan een consultant toe te wijzen. Bovendien is meestal een resultaat vereist binnen de drie maand na opdrachtsgave. Naast deze korte termijn opdrachten zijn er ook ad hoc adviezen die worden geformuleerd aan het
95
IWT STUDIE 57.indd 95
13/03/07 15:25:05
kabinet. Het gaat hier meestal om informatie die nodig is voor het schrijven van een of andere toespraak van de minister. Vijf databanken Om deze verschillende taken optimaal te vervullen, heeft het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie verschillende databanken ontwikkeld, waarin data is verzameld over verschillende jaren heen. Er is en wordt veel tijd en aandacht besteed om via deze databanken zo veel mogelijk informatie te verzamelen op verschillende niveau’s zoals het macro-economisch niveau (i.e. de VIO databank), het meso/high-tech/ondernemingsniveau (i.e. de PASO/ START en HITO databanken), en het niveau van het individu/de ondernemer (i.e. de GEM databank). Deze databanken laten toe om de Vlaamse economie vanuit verschillende hoeken in kaart te brengen. Drie onderzoekspijlers Gebaseerd op bovenvermelde databanken, wordt onderzoek verricht rond drie grote pijlers: • Durven starten. Specifieke onderzoeksthema’s omvatten o.a. startende ondernemingen en economische groei, profielschets van de startende ondernemer, eigendom en structuur, starters op de kapitaalmarkt, spin-outs en technologie-transfer uit universiteiten,... • Durven groeien. Specifieke onderzoeksthema’s omvatten o.a. ondernemingsgroei in Vlaanderen, entrepreneurial motivatie om te groeien, gazelles, corporate entrepreneurship, internationalisatie, creatieve destructie... • Durven overlaten/durven overnemen. Financiering bij overnames, opvolgingsproblematiek bij familiebedrijven en zelfstandigen, overname door buitenlandse ondernemingen...
96
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 6 Het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie, lichtbaken inzake beleidsrelevant onderzoek over innovatie en ondernemen
IWT STUDIE 57.indd 96
13/03/07 15:25:05
06 Elk thema vindt zijn weerslag in een jaarboek. In 2005 werd de focus vooral gelegd op “durven starten”1. In 2006 werd rond het thema “durven groeien”2 gewerkt. In 2007 zal rond het thema “durven overnemen/overlaten” gewerkt worden, wat zich zal vertalen in het jaarboek 2007. De jaarboe ken worden gemaakt in nauw overleg met het kabinet en de stuurgroep van het Steunpunt, wat de beleidsrelevantie verhoogt. De structuur en de onderwerpen van het jaarboek worden aan het begin van het jaar vastgelegd door het kabinet en uitgewerkt door de verschillende leden van het steunpunt. Elk jaarboek eindigt met een uitgebreid hoofdstuk beleidsaanbevelingen. Aangezien de jaarboeken de hoofdbrok vormen van het onderzoek, verricht in het kader van het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie, gaan we een deel uit het boek “Durven groeien in Vlaanderen: een boek voor gevorderden” even toelichten en de beleidsimplicaties bespreken die hieraan gekoppeld werden. “Durven Groeien in Vlaanderen” als case van SI 2 Groeiende ondernemingen zorgen voor het merendeel van de innovatieve producten, diensten en nieuwe jobs. De Vlaamse overheid had in de voorbije jaren vrij veel middelen geïnvesteerd in het faciliteren van startende ondernemingen. De aandacht was dan ook gericht op het ondersteunen van groeiende ondernemingen. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld gingen er in de jaren negentig meer dan 4 miljoen arbeidsplaatsen verloren bij de grote, bestaande bedrijven uit de Fortune 500. Daarentegen zorgden, volgens de OESO, vier procent van de snelgroeiende bedrijven de zogenoemde gazelles - voor 80 % van de nieuwe jobs, goed voor 6 miljoen jobs. Het kenniscentrum gaat in de jaarboeken uit van een vaststelling die gemaakt wordt door het kabinet, zoals aangegeven in de vorige paragraaf. Echter, in tegenstelling tot consultants of andere
1. jaarboek 2005: “Je bent ondenemend en je start wat. Over starten in Vlaanderen” 2. jaarboek 2006: “Durven groeien in Vlaanderen: een boek voor gevorderden”
97
IWT STUDIE 57.indd 97
13/03/07 15:25:05
“ Gro e i e n d e
onder nem i n g e n z o r g e n voor het m e re n d e e l van de i n n o v a t i e v e producte n , d i e n s t e n en nieuw e j o b s . D e z e dynamiek i s o n d e r w e r p van gron d i g e s t u d i e door het S t e u n p u n t e n mondt v e r v o l g e n s i n aanbevelin g e n v o o r h e t be l e i d .
”
adviesverleners, wordt deze vaststelling wetenschappelijk geanalyseerd. Vooraleer er dus beleidsadviezen komen, wordt het kabinet geïnformeerd over de wetenschappelijke achtergrond van de problematiek waarvoor ze een antwoord zoekt. In de onderstaande paragrafen wordt een voorbeeld gegeven van hoe een dergelijke wetenschappelijke onderbouw is opgevat. Search Conferences en het Theoretische Raamwerk Elke onderzoeksgroep in het steunpunt wordt geacht een wetenschappelijke bijdrage te leveren. De wetenschappelijke bijdrage wordt afgesproken in zogenaamde “search conferences” die geregeld plaatsvinden en waar zowel het kabinet, de administratie als de verschillende onderzoeksgroepen op aanwezig zijn. De topics die belangrijk zijn en waar het kabinet meer over wil weten worden op een dergelijke conference vastgelegd. Het initiatief wordt wel genomen door de onderzoeksgroepen zelf, die op een dergelijke search conference een eerste structuur vastleggen. Het theoretische raamwerk is een zeer belangrijk instrument dat de neutraliteit van de onderzoeksgroepen tegenover het kabinet moet garanderen. Alle beleidsconclusies en resultaten die verder worden voorgesteld in het boek bouwen voort op de neutrale visie die in het theorie gedeelte wordt naar voorgeschoven en staan dus los van elke politiekideologische visie. Voorbeeld 1: Groeien in Vlaanderen, een Boek voor gevorderden Onderzoekers aan de KULeuven tonen aan dat groei op zich heterogeen is. Ze onderscheiden drie dimensies waarop groei verschilt: (1) de grootte van de groei; (2) de regelmaat van de groei en (3) het dominante type groei. Vervolgens gaat een tweede onderzoeksgroep dieper in op de relatie tussen de verschillende onderdelen van groei en meer specifiek op de complementariteit tussen groei in tewerkstelling en groei in omzet. Alhoewel de correlatie tussen groei in omzet en tewerkstelling niet super hoog is, kunnen beide aspecten van groei elkaar versterken. Bedrijven met een negatieve groei komen bijvoorbeeld in
98
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 6 Het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie, lichtbaken inzake beleidsrelevant onderzoek over innovatie en ondernemen
IWT STUDIE 57.indd 98
13/03/07 15:25:06
06 een negatieve spiraal terecht omdat gedwongen ontslag hand in hand gaat met vrijwillig ontslag. De kernfiguren of “stars” in een bedrijf hebben de neiging om een ander bedrijf te zoeken als ze denken dat het eerste bedrijf geen toekomst meer heeft. Hierdoor komt het eerste bedrijf dat reeds in moeilijkheden verkeert nog sterker onder druk te staan. Omgekeerd, bedrijven in de winning mood kunnen rapper stars aantrekken waardoor de groei nog versneld wordt. Deze vaststellingen hebben vooral betrekking op de uiteinden van de groeidistributie. De gemiddelde groeier vertoont echter een opvallend kenmerk van conservatisme: slechts de helft van de bedrijven die groeien in omzet groeien ook in tewerkstelling en slechts één derde van de bedrijven die groeien in omzet groeit ook in tewerkstelling. Deze vaststelling kan wijzen op het feit dat bedrijven die groeien in omzet dit vooral doen door efficiënter te werken waardoor hetzelfde personeelsbestand meer omzet kan genereren. Deze hypothese wordt verder ondersteund door de vaststelling dat bedrijven die investeren in O&O weliswaar het meeste groeien, maar dan vooral in productiviteit. Met andere woorden, innovatie in Vlaamse ondernemingen blijkt incrementeel te zijn van aard en is in hoofdzaak gericht op het efficiënter en dus competitiever zijn in de bestaande markt. Waar de onderzoeksgroepen gerelateerd aan de KULeuven vooral de gemiddelde groei als studiedomein hebben belicht, focusen de onderzoekers aan de UGent bijna exclusief op de “exuberante” groei belichaamd door de zogenaamde gazelles in een economie. Zoals hierboven reeds aangegeven, zijn verschillende studies het erover eens dat slechts een heel klein percentage van de bedrijven instaat voor het overgrote deel van de toename in tewerkstelling. Deze onderzoekers hebben een groep van “supergroeiers” geïdentificeerd in de Vlaamse economie. Deze bedrijven groeien op een aantal onderdelen zoals totaal actief, omzet, tewerkstelling, netto resultaat, cash flow en toegevoegde waarde. Een gazelle is een bedrijf dat op tenminste 1 van deze dimensies tot de top 1% van de Vlaamse economie behoort in een gegeven jaar. Slechts één bedrijf in de volledige cohorte van meer dan 1000 gazelles slaagt erin om zes opeenvolgende jaren in de top 1% van de groeiers in tewerkstelling te zitten. Alhoewel gazelles zelden op een regelmatige of continue basis voorkomen in de gazellepopulatie, zijn de meeste van deze bedrijven zeer “duurzaam” in de economie. Slechts 7% van de gazelles gaat overkop, wat tegen de intuïtie lijkt in te gaan. Groei wordt meestal geassocieerd met een groot risico. Echter, de top 1% van de Vlaamse economie ervaart een significant lager risico dan de bedrijven die eronder zitten. Verder is de gemiddelde leeftijd van de gazelles 23 jaar, wat
99
IWT STUDIE 57.indd 99
13/03/07 15:25:06
overeenkomt met de gemiddelde leeftijd van alle Vlaamse bedrijven. De analyse van de aandeelhoudersstructuur van de extreme groeiers toont aan dat maar liefst 64,6% van de absolute extreme groeiers en 42,7% van de relatieve extreme groeiers een meerderheidsaandeelhouder hebben. Een belangrijke vaststelling is verder dat minder dan 30% van de extreme groeiers in Belgische handen is, terwijl meer dan 50% in handen is van de belangrijkste Belgische handelspartners (Verenigde Staten, Frankrijk, Nederland, Duitsland en Groot-Brittannië). Dit betekent dat Vlaamse gazelles relatief weinig beslissingsmacht hebben en dat een groot aandeel van deze gazelles vestigingen zijn van buitenlandse ondernemingen die de locale vraag in Vlaanderen bedienen.
Het bovenstaande voorbeeld geeft aan dat er op een zeer grondige manier onderzoek wordt verricht naar de verschillende dimensies van groei. Op zich is deze materie dan ook niet direct toepasbaar binnen het beleid. Het is hoogstens een bron van achtergrondinformatie waaruit het beleid een aantal lessen kan trekken voor zijn beleidsformulering. Het is dan ook nodig dat de achtergrondinformatie wordt omgezet in een aantal beleidsaanbevelingen om van nut te zijn. Dit bespreken we in de volgende paragraaf. Formuleren van Beleidsaanbevelingen De beleidsaanbevelingen worden opnieuw in interactie met het kabinet opgemaakt. De literatuurstudie die in bovenstaand voorbeeld wordt aangehaald is de basis voor een aantal workshops met het kabinet waarin zowel de onderzoeksgroepen als de kabinetsmedewerkers (en eventueel de administratie) conclusies trekken. Alhoewel deze conclusies “in groep” worden opgemaakt, blijft het toch het alleenrecht van het Steunpunt om de beleidsaanbevelingen te formuleren. Deze laatsten hoeven niet in lijn te liggen met het beleid van het moment. In voorbeeld 2 hieronder worden beleidsaanbevelingen die gemaakt zijn in het kader van het vorige jaarboek voorgesteld.
100
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 6 Het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie, lichtbaken inzake beleidsrelevant onderzoek over innovatie en ondernemen
IWT STUDIE 57.indd 100
13/03/07 15:25:07
06 Voorbeeld 2: Beleidsaanbevelingen rond groei Niet-rendabele bedrijven worden niet rendabel door te groeien. Risicokapitaal als externe financieringsvorm is interessant om de groei van een aantal bedrijven te versnellen. De voornaamste motor van stabiele groei is en blijft echter de beschikbaarheid van positieve cashflow. Groei kan dus op een indirecte manier worden gestimuleerd door maatregelen die de cashflow van bedrijven vrijwaren. Waarschijnlijk is dit een veel eenvoudiger vorm van groeistimulatie dan het ter beschikking stellen van extern kapitaal. Extern kapitaal stelt immers een aantal specifieke eisen aan het businessmodel dat door deze bedrijven wordt gevolgd. Riscokapitaalverschaffers willen namelijk waarde creëren door een exit te realiseren. Ze zijn niet, of minder, geïnteresseerd in dividenden die kunnen worden gerealiseerd op het kapitaal. Dit betekent dat het bedrijf in de handen van een risicokapitaalverschaffer een ‘verhandelbaar aandeel’ wordt. Dit betekent ook dat er waarde wordt gecreëerd door de kennis in het bedrijf of de technologie waarop het bedrijf is gebaseerd ‘verkoopbaar’ te maken. In deze omstandigheden is het aanvaardbaar om bijvoorbeeld gedurende een langere periode niet-rendabel te zijn. Maar de gemiddelde tijd tot een verkoop is 9 tot 11 jaar. De investeerder moet dus voldoende moed en middelen hebben om het zo lang uit te zingen. In dit laatste geval zeggen we dat de onderneming actief is op de ‘markt voor technologie’. Normaal is een onderneming actief op de ‘markt voor producten’. Hoewel er geen cijfers over bestaan, lijkt het aantal ondernemingen dat op de markt van technologie actief is slechts een zeer kleine minderheid. Voor de andere ondernemingen is risicokapitaal absoluut niet de voornaamste bezorgdheid en zelfs niet de meest interessante manier om groei te financieren. De lange termijn vooraleer op de markt van technologie een verkoop kan worden gerealiseerd in combinatie met het relatief klein aantal voorstellen dat voldoende instrinsiek potentieel heeft om risicokapitaal aan te trekken vormen een hypotheek op de ARKIV- en VINOF-regeling van de Vlaamse regering. De VINOF-regeling stelt voldoende prézaaikapitaal ter beschikking maar veronderstelt dat de dossiers voldoende intrinsieke kwaliteit hebben om met extern kapitaal opgericht te worden. ARKIV daartegenover creëert een hefboom voor bestaande risicokapitaalfondsen, maar verandert niets aan de levensverwachting van deze fondsen (typisch max. 10 jaar). Over het aantal intrinsiek kwalitatieve dossiers moeten we ons de vraag stellen of het niet beter is om via het IWT een uitbreiding te maken van wat vandaag de KMO-dossiers, type 6 zijn. Deze regeling zou eventueel ook een prézaaigedeelte kunnen omvatten dat ondernemers een
101
IWT STUDIE 57.indd 101
13/03/07 15:25:07
beperkte financiering geeft gedurende de eerste jaren na opstart. Dergelijke financiering vinden we ook terug in de publieke onderzoeksinstellingen zoals IMEC die voor hun potentiële spin-offs de incubatieperiode met eigen middelen financieren vooraleer zelfs naar een potentiële investeerder wordt gestapt of vooraleer het bedrijfsmodel is bepaald. De lange termijn tot trade sale voor technologie gerelateerde dossiers is een groter probleem. De meeste erkende ARKIV-fondsen hebben geen dergelijke looptijd. Ofwel wordt dan een periode voor de ARKIV-fondsen overbrugd door het Innovatiefonds of door Universitaire fondsen, ofwel moeten de fondsen een langere leeftijd hebben. In het eerste geval moeten we er wel van uitgaan dat de risico’s zeer hoog zijn en het verwachte rendement relatief laag. 1% van de gazellenondernemingen zorgt voor 50% van de groei in de economie. Verschillende studies hebben aangetoond dat de economische groei wordt veroorzaakt door een zeer kleine groep van extreme groeiers. Extreme groeiers hebben we in dit boek gazellen genoemd. Ze vormen een zeer belangrijke doelgroep voor het beleid. De groei van gazellenondernemingen is grotendeels gebaseerd op twee soorten innovatie: (1) disruptieve technologische innovatie en (2) disruptieve businessmodel-innovatie. Deze soorten innovatie vinden we zowel terug in hoogtechnologische als laagtechnologische sectoren, in mature als in opkomende markten. Gazellen vind je dus overal. Een sectorgericht beleid is zeker niet de juiste aanpak. Disruptieve technologische innovatie houdt in dat er een sterke technologiepush komt, grotendeels ingebed in het technologisch weefsel in Vlaanderen. Een voorbeeld hiervan zijn de plantenbiotech-ondernemingen in de agrarische sector. Deze vinden hun oorsprong in het VIB en de sterke wetenschappelijke positie van de Vlaamse onderzoeksgroepen in deze sector. Een tweede voorbeeld zijn de ICT- en multimedia-initiatieven die worden gedragen door een cluster van bedrijven in ICT- en breedbandtechnologie. Het is duidelijk dat toonaangevende onderzoeksgroepen in nieuwe technologische domeinen zoals nanotechnologie, nieuwe energieën en materialen een push inhouden die uitermate belangrijke is voor disruptieve technologische innovatie, zelfs in mature sectoren. Het mogelijk maken en stimuleren van dergelijke centra die voldoende kritische massa in een onderzoeksdomein hebben om toonaangevend te zijn, is een zeer belangrijke motor voor disruptieve technologische innovatie. Dergelijke innovatie wordt uiterst zelden
102
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 6 Het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie, lichtbaken inzake beleidsrelevant onderzoek over innovatie en ondernemen
IWT STUDIE 57.indd 102
13/03/07 15:25:08
06 bewerkstelligd door sectorspecifieke onderzoekscentra. Deze laatste staan meestal ten dienste van incrementele innovatieinitiatieven die door de sectoren worden genomen. Dit hebben we juist niet nodig om groei te stimuleren. Disruptieve business model-innovatie is nog belangrijker dan technologische innovatie. Businessmodel-innovatie houdt in dat in zelfs zeer mature sectoren een aantal bedrijven een nieuwe waardepropositie ontwikkelen die leidt tot enorme groei. Voorbeelden hiervan zijn het aanbieden van verse slaatjes in supermarkten, de organisatie van interimarbeid voor technische reiniging, het organiseren van helikopterlijnen… Waar Vlaanderen reeds een aantal zeer succesvolle voorbeelden van disruptieve technologische innovatie heeft bewerkstelligd zoals IMEC, VIB – en recent ook het IBT – in de startblokken heeft gezet, hebben we niet echt een beleid om disruptieve businessmodel-innovatie te bewerkstelligen. Disruptieve businessmodel-innovatie houdt in dat een totaal nieuw concept wordt uitgeprobeerd. De vraag is echter of de overheid kan tussenkomen om dergelijke innovatievorm te bewerkstelligen. Tellis en Golder (2003) beschreven hoe disruptieve businessmodel-innovatie, net zoals disruptieve technologische innovatie, het resultaat is van een visie op technologische veranderingen, en van hoe in de toekomst de massamarkt kan veranderen. Bill Gates en Paul Allen geloofden bijvoorbeeld midden de jaren ‘70 dat dalende computerprijzen in combinatie met een steeds beter wordende technologie van de computer een product zouden maken dat toegankelijk is voor de grote massa. Een dergelijke visie ging gepaard met een ongelooflijke wil en volhardendheid om de weg van de grote massa op te gaan. Dit is enkel mogelijk indien er voldoende financiële middelen zijn voor dergelijke “zotte” ideeën. Net zoals bij disruptieve technologische innovatie is de duurtijd vooraleer succes wordt geboekt ook gemiddeld 9 tot 11 jaar. Dus, dit kan alleen indien er voldoende financieel commitment is. Dit betekent dat we soms moeten geloven in de visie van een ondernemer met een groots plan dat niet noodzakelijk zeer technologisch hoogstaand is. We moeten een dergelijk ondernemer de kans geven om van start te gaan, het geduld hebben om een lange periode te wachten vooraleer er echt succes is en de moed hebben om te investeren in het plan. Dit is echter tegen de natuur van de zeer behoudsgezinde Vlaming. Publieke overheidsfondsen zouden een soort “visie”- fonds kunnen opzij zetten om de eerste fase van dergelijke bedrijfsplannen te ondersteunen. Aangezien het hier op typische grote en ambitieuze startups gaat, spreken we direct over grotere bedragen (min. 1 mio euro bij opstart).
103
IWT STUDIE 57.indd 103
13/03/07 15:25:08
Het nieuwe Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen In het volgend werkjaar van het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie wordt gewerkt rond het thema “Durven Overnemen en Overlaten”. Hierbij wordt gekeken naar de overnames in Vlaanderen en wordt een typologie ontwikkeld. Vervolgens wordt het overnameproces, inclusief de knelpunten bestudeerd. Het volgend verslag besteedt ook aandacht aan de impact van overnames, zoals de impact van acquisities en MBO op de performantie van bedrijven. Tot slot zal in het verslag een benchmark gebeuren van een aantal overheidsinitiatieven, waaraan conclusies en aanbevelingen zullen gekoppeld worden. Het nieuwe Steunpunt: opnieuw vier onderzoeksgroepen Begin 2007 is het nieuwe Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen van start gegaan. Dit Steunpunt bestaat uit een consortium tussen de Universiteit Gent, de Katholieke Universiteit Leuven en de Vlerick Leuven Gent Management School en is een voortzetting van het steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie (2001-2006) in een licht gewijzigde vorm. Het consortium bestaat uit vier onderzoeksgroepen, onder leiding van de professoren René Belderbos en Luc Sels (K.U.Leuven) en Bart Clarysse en Sophie Manigart (Universiteit Gent en Vlerick Leuven Gent Management School). De onderzoeksgroep van Prof. René Belderbos werkt binnen de K.U.Leuven. Deze onderzoeksgroep heeft een uistekende reputatie opgebouwd in onderwijs en onderzoek in de domeinen bedrijfseconomie, industriële organisatie, innovatie en internationaal ondernemen. De onderzoeksgroep heeft ook een ruime ervaring in het verrichten van beleidsstudies en is sterk actief in internationale academische netwerken. De eenheid heeft onder meer onderzoek verricht voor projecten gecoördineerd door de Europese Commissie, de OESO, de Wereldbank, en de Vlaamse
104
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 6 Het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie, lichtbaken inzake beleidsrelevant onderzoek over innovatie en ondernemen
IWT STUDIE 57.indd 104
13/03/07 15:25:08
06 en Belgische Overheid (onder meer DWTC, VRWB, Belspo, en IWT). De onderzoeksgroep wordt voor het steunpunt uitgebreid met de expertise van Prof. Joep Konings, expert op het terrein van globalisering. De tweede onderzoeksgroep onder leiding van Prof. Bart Clarysse behoort tot de Universiteit Gent en de Vlerick Leuven Gent Management School. De onderzoeksgroep is bijna 10 jaar actief in het domein Innovatie, Ondernemerschap en Technologiebeleid en bezit specifieke kennis rond het thema van innovatie. De onderzoeksgroep heeft een unieke kennis verzameld inzake innovatie en ondernemerschap in technologie bedrijven in Vlaanderen. De groep verricht zowel toegepast als fundamenteel onderzoek rond high tech starters (academische en corporate spin-offs), waarbij wordt gekeken naar de middelen bij opstart, de marktpenetratie en organisatie van de productontwikkeling. De onderzoeksgroep is sterk ingebed in internationale academische netwerken en heeft veel ervaring met beleidsrelevant onderzoek, bijvoorbeeld voor DWTC, IWT en de Europese Commissie. In het kader van dit steunpunt zal de expertise van deze onderzoeksgroep worden uitgebreid met de expertise van Prof. Vereecke, Prof. Cabus en Prof. Vanhaverbeke omtrent ruimtelijk-economisch beleid. De derde promotor, Prof. Sophie Manigart, is hoogleraar aan de Universiteit Gent en partner van de Vlerick Leuven Gent Management School. Haar onderzoeksgroep beschikt over expertise betreffende de financiering, overnemen en overlaten van nietbeursgenoteerde ondernemingen. De groep heeft ruime expertise opgebouwd in de financiering van snelgroeiende ondernemingen, eventueel met formeel risicokapitaal (venture capital) of met informeel risicokapitaal (business angel financiering). De vierde promotor, Prof. Luc Sels, behoort tot de K.U.Leuven. Zijn onderzoeksgroep heeft een ruime expertise opgebouwd rond
105
IWT STUDIE 57.indd 105
13/03/07 15:25:09
de thema’s entrepreneurship en corporate entrepreneurship. Daarnaast is Prof. Luc Sels promotor van een aantal doctoraatsprojecten die verschillende aspecten van de opstart van ondernemingen (i.e. initieel ‘resource’ profiel, performantie van starters) en bedrijfsondernemerschap onderzoeken. De voorbije jaren heeft deze onderzoeksgroep in samenwerking met de onderzoekseenheid Bedrijfseconomie, Strategie en Innovatie ook belangrijke onderzoeksinspanningen geleverd binnen het domein van samenwerken/netwerken, zoals het managen van R&D allianties of de samenwerking tussen universiteiten, hogescholen. Opnieuw drie onderzoekspijlers In het Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen zal gewerkt worden rond drie pijlers (starten, groeien en overlaten/ overnemen) en vijf horizontale aandachtspunten (innovatie, samenwerken/netwerken, internationaal ondernemen, ruimtelijk economisch beleid en financiering). De pijlers stellen stadia in de evolutie van een onderneming voor, terwijl de inhoudelijke thema’s van de horizontale aandachtspunten in meerdere of mindere mate belangrijk zijn binnen een evolutiefase. De verschillende onderzoeksgroepen dragen verantwoordelijkheid voor één pijler en/of één of twee horizonta(a)l(e) aandachtspunt(en). Elke pijler zal het thema vormen van een jaarboek waarin de voor die pijler relevante horizontale aandachtspunten aan bod zullen komen. Zo zal in het eerste jaar van het Steunpunt het thema “Starten” centraal staan, in het tweede jaar “Groeien”, in het derde jaar “Overnemen/Overlaten”. In het vierde jaar staat opnieuw “Starten” centraal en in jaar vijf “Groeien”. In kader van het uitwerken van een jaarboek, zullen verschillende databanken gebruikt en gecombineerd worden door de verschillende onderzoeksgroepen. Dit zal een optimale samenwerking tussen de vier onderzoeksgroepen ten goede komen.
106
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 6 Het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie, lichtbaken inzake beleidsrelevant onderzoek over innovatie en ondernemen
IWT STUDIE 57.indd 106
13/03/07 15:25:09
06 Naar meer strategisch intelligente Steunpunten Deze paragraaf omvat een aantal suggesties tot verbetering van deze steunpunten als kennisbron en economische intelligentie agentschap van kabinetten en administraties. Deze paragraaf omvat een persoonlijke visie van de auteurs die niet noodzakelijk de officiële visie is van het Steunpunt. Met de oprichting van steunpunten wenst de Vlaamse Regering de volgende objectieven te bereiken: – streven naar een structurele onderzoeksfinanciering, gericht op prioritaire beleidsthema’s – creëren van stabiliteit inzake wetenschappelijk onderzoek binnen een duidelijk vastgelegd contractueel kader – streven naar een wetenschappelijke onderbouwing van het beleid door het structureel inpassen van wetenschappelijk onderzoek in de beleids- en beheerscyclus – samenbrengen van een kritische massa – bevorderen van de multidisciplinariteit van het beleidsrelevant onderzoek – toegankelijk maken van de beschikbare wetenschappelijke know-how en overdragen van deze kennis naar de Vlaamse overheid toe De hoofddoelstellingen van een steunpunt kunnen als volgt omschreven worden: – verzamelen, analyseren en ontsluiten van gegevens (ook longitudinaal)
107
IWT STUDIE 57.indd 107
13/03/07 15:25:10
– uitvoeren van probleemgericht wetenschappelijk onderzoek (korte termijn) – uitvoeren van beleidsrelevant wetenschappelijk onderzoek dat op langere termijn relevant is voor het Vlaams beleid
“
Er is e e n b e t e re afstemm i n g n o d i g van de v e r s c h i l l e n d e databan k e n b i n n e n de ver s c h i l l e n d e onderzo e k s g ro e p e n , z odat b e l e i d s a a n bevelin g e n v a n u i t versc h i l l e n d e inval s h o e k e n geformul e e rd k u n n e n wo rd e n .
”
– verlenen van wetenschappelijke dienstverlening Deze ruime opdracht houdt een aantal gevaren in zoals hieronder beschreven. Paradox van gegevensverzameling vereist linken en delen van databanken De steunpunten baseren hun informatie op het verzamelen van gegevens. De databanken vormen dan ook het uitgangspunt van de jaarboeken en de beleidsadviezen die worden geformuleerd op een ad hoc basis. Dit betekent dat er een goede afstemming nodig is van de verschillende databanken die toelaten dat data kan uitgewisseld worden binnen de verschillende onderzoeksgroepen. Zo kan er meer inzicht gecreëerd worden op een bepaalde problematiek vanuit verschillende invalshoeken. Bovendien zijn de meeste steunpunten gebaseerd op het principe van gegevensverzameling of databank updates als basis voor beleidsrelevante aanbevelingen. De uitwisseling van gegevens en de afstemming van de verschillende databanken die aanwezig zijn binnen de verschillende steunpunten en zelfs de administraties zijn een noodzakelijke voorwaarde om een goede intelligentiepool in Vlaanderen te hebben. Op dit moment is dit verre van het geval. De meeste steunpunten zijn zeer weigerachtig om gegevens door te geven aan elkaar en zien de databanken vaak als het exclusief materiaal van de onderzoekers die de gegevens gebruiken om te doctoreren. Dit laatste is illustratief voor de onduidelijkheid in Vlaanderen rond het creëren van kritische massa in het sociaal wetenschappelijk
108
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 6 Het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie, lichtbaken inzake beleidsrelevant onderzoek over innovatie en ondernemen
IWT STUDIE 57.indd 108
13/03/07 15:25:10
06 onderzoek. De steunpunten hebben enerzijds een lange termijn opdracht om mensen op te leiden en doctoraten af te leveren, anderzijds is er ook een korte termijn opdracht om in te spelen op de vragen van de overheid en om beleidsadviezen te formuleren. De eerste opdracht is een correctie op de zeer lage primaire en secundaire geldstromen aan de universiteiten, de tweede opdracht vereist een studiecentrum aanpak. Beide opdrachten zijn zeer moeilijk in één geheel te plaatsen. Enerzijds worden dus heel wat middelen ingezet (terecht trouwens) op het opleiden van mensen in het kader van een doctoraat. Voor deze personen is “secrecy” van hun gegevens één van de voorwaarden om te publiceren. Deze publicaties zijn trouwens van zeer groot belang voor de universitaire instellingen waar ze werken, maar tegelijkertijd wordt er een volledige transparantie van gegevens (ook terecht trouwens) vereist om echte beleidsadviezen te kunnen formuleren. Om deze paradox in de gegevensverzameling op te lossen is het absoluut noodzakelijk dat voor elke databank publieke en private velden worden gedefinieerd. De publieke zijn dan vrij toegankelijk voor iedereen, de private alleen mits contractuele toestemming. Vandaag is de regel dat de steunpunten eigenaar zijn van de gegevens en is er tot grote frustratie van zij die niet tot een steunpunt behoren een tijdsintensieve en complexe procedure om gegevens op te vragen. Dit duurt dan meestal zolang dat de gegevens obsolete zijn vooraleer ze ter beschikking worden gesteld. Betere beleidsadviezen vereisen meer senior beleidsinzicht Een belangrijke opdracht van de steunpunten is het formuleren van adviezen aan het kabinet en het doorvoeren van korte termijn opdrachten voor het kabinet en de diverse administraties. Dergelijke opdrachten vergen een goed opgeleid en direct inzetbare kennispool van medewerkers op senior niveau. De steunpunten proberen dat te doen, maar vaak merken we toch dat de inbedding van de steunpunten in een universitair kader het niet makkelijk maakt om dit
109
IWT STUDIE 57.indd 109
13/03/07 15:25:11
“ Ee n g o e d e
intelligen t i e p o o l h e e f t ook noo d a a n m e e r medew e r k e r s o p senior niv e a u d i e b e t e r in staat z i j n o m h e t beleid me t g ro n d i g e e n gedragen a d v i e z e n b i j te s t a a n .
”
110
profiel aan medewerkers aan te trekken en een statuut te geven binnen het steunpunt. Bovendien worden veel van de middelen reeds gereserveerd voor het lange termijn, zeg maar doctoraal, onderzoek zodat er niet voldoende is om hiernaast ook nog eens een kennispool van drie tot vier senior mensen aan te trekken met een beleidsadviserende rol. Het resultaat is dat de promotoren van de steunpunten deze rol tot zich nemen. In Vlaanderen behoort dit soort activiteiten tot de ‘dienstverlening’ eigen aan het promotorschap (in tegenstelling tot het buitenland). Deze dienstverlening gebeurt echter buiten de faculteit zodat (1) de promotor hier niet voor betaald wordt en (2) hij hier ook geen credits voor krijgt bij bevorderingen. Met andere worden, veel van de beleidsadviezen en korte termijn opdrachten zijn het resultaat van vrijwilligerswerk, gedaan door of onder begeleiding van professoren die dit doen uit persoonlijke interesse. Wij vinden het vrij zwak dat kabinetten en administraties eigenlijk moeten rekenen op de goodwill van professoren om een advies te krijgen. De steunpunten als informatiebron en economisch intelligentieagentschap zouden volgens ons aan belang kunnen winnen indien de korte termijn adviezen en korte termijn projecten binnen de steunpunten afzonderlijk zouden worden gezien van de lange termijn financiering. Dit gebeurt nu binnen het steunpunt al door een afzonderlijk budget ‘korte termijn projecten’ te voorzien, maar in de praktijk is dit budget ‘op afroep’ zodat hierop geen aanwervingen op senior niveau mogelijk zijn. Bovendien moeten universiteiten binnen hun reglementering en personeelsstatuten grondig nadenken hoe ze deze senior personen zonder academische ervaring of loopbaan kunnen inschalen. Indien beide voorwaarden voldaan zijn, denken we dat het steunpunt aan visibiliteit en effectiviteit zal winnen.
IWT-STUDIES 57 Hoofdstuk 6 Het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie, lichtbaken inzake beleidsrelevant onderzoek over innovatie en ondernemen
IWT STUDIE 57.indd 110
13/03/07 15:25:11
IWT STUDIE 57.indd 111
13/03/07 15:25:12