Economische Beroepen.book Page 54 Tuesday, October 7, 2014 1:31 PM
IV. Teksten betreffende het IAB Wet 22 april 1999 - Beroepstucht (Art. 3)
IV. TEKSTEN BETREFFENDE HET IAB Wet 22 april 1999 – Accountants en belastingconsulenten, beroepstucht . . . . . . . . . . . . . . . K.B. 1 maart 1998 – Accountants, reglement van plichtenleer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . K.B. 4 mei 1999 – Instituut van de Accountants en Belastingconsulenten . . . . . . . . . . . . . . . Norm – Accountant, belastingconsulent, permanente vorming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Norm – Accountant, belastingconsulent, kwaliteitstoetsing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
54 75 90 98 101
Wet 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten (B.S., 11 mei 1999) TITEL I
ALGEMENE BEPALING Art. 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
TITEL II
BEROEPSTUCHT VOOR ACCOUNTANTS EN BELASTINGCONSULENTEN Art. 2. Voor de toepassing van deze wet dient te worden verstaan onder «Instituut»: het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten, opgericht bij artikel 2 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen. Art. 3. De beroepstucht over accountants en belastingconsulenten wordt in eerste aanleg gehandhaafd door een tuchtcommissie. Die commissie bestaat uit twee kamers, een Nederlandstalige en een Franstalige. Elke kamer is samengesteld uit een voorzitter die rechter is in de rechtbank van koophandel en twee door de Raad van
het Instituut aangewezen leden met dezelfde hoedanigheid(-heden) als het betrokken lid. De voorzitter wordt benoemd door de Koning op de voordracht van de Minister van Justitie. Voor elk effectief lid wordt een plaatsvervangend lid aangeduid. Leden en plaatsvervangende leden worden voor een vernieuwbare periode van zes jaar benoemd. De bevoegdheid van de kamers in taalaangelegenheden wordt bepaald door de taal waarin de accountant of de belastingconsulent zijn verzoek tot het bekomen van de hoedanigheid van accountant of belastingconsulent heeft ingediend.
Jan Van Droogbroeck 1. Bevoegdheid van de Tuchtcommissie De tuchtcommissie doet in eerste aanleg uitspraak over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de tuchtvordering die is ingesteld tegen accountants en belastingconsulenten die lid zijn van het IAB. De tuchtcommissie is ook bevoegd voor de berechting van tuchtvergrijpen gepleegd door onderdanen van andere lidstaten van de EU of EER-staten die gemachtigd zijn om tijdelijk en occasioneel de activiteit van accountant in België uit te oefenen, gedurende hun aanwezigheid op het grondgebied van België, en voor alles dat betrekking heeft op de uitvoering van de diensten die in België worden geleverd (art. 4juncto art. 37bis van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen). De Tuchtcommissie is niet bevoegd om in eerste aanleg uitspraak te doen in tuchtzaken tegen stagiairs. De Stagecommissie is hiervoor bevoegd (art. 40, § 1 KB van 8 april 2003 betreffende het toelatingsexamen, de stage en het bekwaamheidsexamen van accountant en/of belastingconsulent).
2. Samenstelling van de Tuchtcommissie De tuchtcommissie is op gemengde wijze samengesteld: een beroepsmagistraat (rechter in de rechtbank van koophandel), die fungeert als (plaatsvervangend) voorzitter en twee bijzitters die de hoedanigheid van accountant en/of belastingconsulent bezitten. De rechtsprekende bevoegdheid die binnen de beroepsorden wordt uitgeoefend, gaat niet uit van de Natie zodat de personen die ze uitoefenen, de eed waarin artikel 2 van het decreet van
Larcier – Duiding Deontologie Economische beroepen (1 september 2014) – © Larcier---TREE_5898--Export:07-10-2014_12:54--
Economische Beroepen.book Page 55 Tuesday, October 7, 2014 1:31 PM
IV. Teksten betreffende het IAB Wet 22 april 1999 - Beroepstucht (Art. 3)
20 juli 1831 voorziet, niet dienen af te leggen alvorens hun betrekking te aanvaarden (Cass. 29 november 2013, D.11.0017.F, www.juruidat.be). De leden van het IAB die in de Tuchtcommissie zetelen moeten dezelfde hoedanigheid(-heden) hebben als de tuchtrechtelijk vervolgde beroepsbeoefenaar (Memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten, Parl.St. Kamer 1998-1999, nr. 1924/1, 24). Bij de vervolging van een beroepsbeoefenaar die zowel de hoedanigheid van accountant als die van belastingconsulent bezit is het niet wettelijk vereist dat elk van de twee leden van het IAB die in de Tuchtcommissie zetelen eveneens beide hoedanigheden bezitten (Cass. 26 juni 2014, D.13.0017.N, www.juridat.be). Om de (objectieve) onpartijdigheid van de Tuchtcommissie te waarborgen bestaat er een onverenigbaarheid tussen het mandaat van lid van de Raad en het mandaat van effectief of plaatsvervangend lid van de Tuchtcommissie (artikel 25, eerste lid KB van 2 maart 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut der Accountants). Er bestaat ook een onverenigbaarheid tussen de het mandaat van effectief of plaatsvervangend lid van de Tuchtcommissie en het lidmaatschap van de Commissie van Beroep (art. 25, tweede lid KB van 2 maart 1989 tot vaststelling van het huishoudelijk reglement van het Instituut der Accountants). Uit de enkele omstandigheid dat een tuchtcommissie naast een magistraat ook is samengesteld uit beroepsbeoefenaars valt op zich niet af te leiden dat dit tuchtcollege niet onafhankelijk en onpartijdig is in de zin van artikel 6.1 van het EVRM of dat deze samenstelling het algemeen rechtsbeginsel van de onpartijdigheid van de rechter schendt (zie Cass. 26 februari 2010, D.08.0010.F, conclusie advocaat-generaal Ph. de Koster, www.juridat.be; Cass. 13 maart 2008, D.07.0005.N en D.07.0002.N, www.juridat.be). De tuchtcommissie wordt in de praktijk ook bijgestaan door een personeelslid van het IAB, dat fungeert als secretaris, hoewel de wet van 22 april 1999 betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten niet in een dergelijke functie voorziet. Het Hof van Cassatie oordeelde in het arrest van 12 maart 1998 dat de aanwezigheid van een personeelslid van het Instituut op de openbare terechtzitting, de bijstand die het Instituut wettelijk moet geven voor het inwinnen van gegevens en het eenzijdig aanbod van het Instituut juridische bijstand te geven aan de Tuchtcommissie niet van die aard zijn om gerechtvaardigde twijfels te doen ontstaan bij de veroordeelde accountant omtrent de geschiktheid van de Tuchtcommissie om onafhankelijk en onpartijdig te oordelen. Artikel 6, lid 1 van het E.V.R.M. en het algemeen rechtsbeginsel van de onafhankelijke en onpartijdige rechter zijn bijgevolg niet geschonden.
3. Verdeling van de zaken onder de Nederlandstalige en Franstalige kamer Elke tuchtcollege is samengesteld uit een Nederlandstalige en een Franstalige kamer. De vervolgde beroepsbeoefenaar wordt berecht in het Frans of het Nederlands, naargelang van de taal waarin hij zijn aanvraag tot erkenning als accountant of belastingconsulent heeft ingediend. Er is bijgevolg geen berechting in het Duits mogelijk voor de Duitstalige leden van het IAB. Hoewel deze leden weliswaar op grond van artikel 6 van het huishoudelijk reglement (KB van 2 maart 1989) een erkenningsaanvraag in het Duits kunnen indienen dienen daarbij te opteren voor de Franstalige of de Nederlandstalige taalgroep. De Raad van het IAB zijn bevoegd om binnen de Tuchtcommissie (en de Commissie van Beroep) een kamer te installeren waarvan de leden Duitstalig zouden zijn of een kennis zouden hebben van de Duitse taal. (Commissie van Beroep IAB 23 maart 2009, dossier 885/E/2006/447, onuitg.). De Commissie van Beroep wees in die zaak een verzoek om een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof af. De vervolgde accountant had aangevoerd dat de tuchtwetgever de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt omdat hij heeft nagelaten om het Duits als een proceduretaal te voorzien. De betrokken accountant genoot volgens de Commissie van Beroep voor de Tuchtcommissie, nadien opnieuw in hoger beroep, dezelfde garanties als wanneer de tuchtprocedure in de Duitse taal zou zijn gevoerd en als wanneer betrokkene heeft kunnen concluderen, pleiten en kennis kunnen nemen van de procedurestukken in zijn moedertaal, behoudens hetgeen hierna zal worden gezegd over de verwijzingsbeslissing. Alle wettelijke en reglementaire bepalingen in verband de uitoefening van de tuchtmacht door de bevoegde tuchtinstanties, die van toepassing zijn op externe accountants, leden van het IAB, zijn van toepassing op de onderdanen van een toegetreden staat die gemachtigd zijn om
55
Larcier – Duiding Deontologie Economische beroepen (1 september 2014) – © Larcier---TREE_5898--Export:07-10-
Economische Beroepen.book Page 56 Tuesday, October 7, 2014 1:31 PM
IV. Teksten betreffende het IAB Wet 22 april 1999 - Beroepstucht (Art. 4)
tijdelijk en occasioneel de activiteit van accountant in België uit te oefenen, gedurende hun aanwezigheid op het grondgebied van België, en voor alles dat betrekking heeft op de uitvoering van de diensten die in België worden geleverd (art. 4juncto art. 37bis van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen). Het is echter niet duidelijk welke criteria het IAB moet toepassen om de zaak toe te bedelen aan de Nederlandstalige of de Franstalige kamer van de Tuchtcommissie. De bevoegdheidsverdelende regel van de taal waarin de erkenningsaanvraag is ingediend kan in deze zaken niet worden toegepast. Deze beroepsbeoefenaars vallen immers onder de disciplinaire bevoegdheid van het IAB maar zijn er geen lid van. Art. 4. Tuchtstraffen kunnen worden opgelegd aan accountants en belastingconsulenten: 1° die in de uitoefening van hun opdrachten als accountant en belastingconsulent, tekort gekomen zijn aan hun beroepsverplichtingen;
2° die de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid die aan het beroep ten grondslag liggen, hebben geschonden; 3° die de rechten van de Schatkist manifest schenden of misbruik maken van de fiscale procedures bij de uitoefening van de activiteiten bedoeld in artikel 38 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen.
Jan Van Droogbroeck 1. Inbreuken op de deontologie: welke feiten tuchtrechtelijk strafbaar gesteld? Artikel 4 onderscheidt drie categorieën van inbreuken: a) Tekortkoming aan een beroepsverplichting Bronnen die een beroepsverplichting kunnen creëren: – wettelijke of reglementaire bepalingen, bij voorbeeld de meldingsplicht inzake witwassen (wet van 11 januari 1993), de exploitatie van een commercieel bedrijf zonder toelating van het IAB, permanente beroepsvorming, het afsluiten van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, onafhankelijke uitoefening van het beroep, het betalen van een ledenbijdrage, enz…, – technische en deontologische normen en aanbevelingen uitgevaardigd door de Raad van het IAB op grond van artikel 27 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, bij voorbeeld de controlenormen, de norm inzake permanente vorming, enz… – gewoonterechtelijke regels, d.w.z. ongeschreven regels die een bepaalde gedraging tijdens de uitoefening van het beroep verbieden of gebieden, en die binnen de beroepsgroep algemeen worden aanvaard als juridisch verbindend. De door de Raad bepaalde normen moeten door de leden worden nageleefd, de aanbevelingen moeten beschouwd worden als een praktijk waarvan het gebruik wenselijk is (Memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, Parl.St. Kamer 1998-1999, nr. 1923/1, 13). b) Schending van de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid Ook feiten die gepleegd zijn buiten de uitoefening van het beroep kunnen het beginsel van de waardigheid schenden (zie Cass. 30 januari 2009, D&T 2011, nr. 1, 50). c) Een manifeste schending van de rechten van de Schatkist of misbruik van fiscale procedures De wetgever beoogde onder meer de situatie waarbij een accountant of belastingconsulent bij herhaling zijn verplichtingen tegenover de fiscus verwaarloost, de fiscale administratie overbelast met ongegronde bezwaarschriften, zijn toevlucht neemt tot kunstgrepen en methodes die een normale toepassing van de belastingwetten verijdelen, en meer in het bijzonder met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden, actief meewerkt aan inbreuken op de belastingwetten, of aan de organisatie van dergelijke inbreuken (MvT bij het wetsontwerp betreffende de beroepstucht voor accountants en belastingconsulenten, Parl.St. Kamer 1998-1999, nr. 1924/1, 25). Dit blijkt ook uit de rechtspraak van de tuchtrechter (Commissie van Beroep IAB 13 juni 2007, dossier 1194/N/2005, onuitg.). De feiten die aanleiding geven tot een tuchtrechtelijke beteugeling vereisen niet noodzakelijk dat betrokkene deze feiten opzettelijk heeft gepleegd of
Larcier – Duiding Deontologie Economische beroepen (1 september 2014) – © Larcier---TREE_5898--Export:07-10-2014_12:54--
Economische Beroepen.book Page 57 Tuesday, October 7, 2014 1:31 PM
IV. Teksten betreffende het IAB Wet 22 april 1999 - Beroepstucht (Art. 4)
met de enige bedoeling om misbruik te maken en/of te willen maken van de wettelijk voorgeschreven fiscale procedures om op die welbewuste wijze de rechten van de Schatkist te schenden. Het loutere feit van herhaalde en veelvuldige laattijdige aangiften, waarvoor geen gegronde verantwoording of verschoning voorhanden is, volstaat om aanleiding te geven tot tuchtrechtelijke beteugeling. In strafzaken geldt dat de strafbaar gestelde verboden of geboden gedraging bij wet of krachtens de wet moet vastgesteld worden. Dit legaliteitsbeginsel wordt kernachtig uitgedrukt in het adagium “nullum crimen sine lege” (geen misdrijf zonder wet). Het legaliteitsbeginsel eist bovendien dat de wetgever in voldoende nauwkeurige, duidelijke en rechtszekerheid biedende bewoordingen bepaalt welke feiten strafbaar worden gesteld (lex certa-beginsel). Het tuchtrecht onderscheidt zich echter van het strafrecht doordat de regels van de deontologie niet altijd schriftelijk vastgesteld, zoals de ongeschreven gewoonterechtelijke regels die een bepaald professioneel gedrag voorschrijven. Het materiële tuchtrecht kent bovendien ook eerder vage en algemene begrippen, zoals “waardigheid” en “onafhankelijkheid”. Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat het in artikel 12 van de Grondwet bedoelde wettigheidsbeginsel niet van toepassing is in tuchtzaken (Grondwettelijk Hof 4 februari 2010, nr. 8/2010, D&T 2011, nr. 1, 49). Daaruit volgt volgens het Hof dat de tuchtvordering die tot doel heeft te onderzoeken of de titularis van een openbaar ambt of van een beroep de deontologische of disciplinaire regels heeft overschreden of afbreuk heeft gedaan aan de eer of de waardigheid van zijn ambt of beroep, betrekking kan hebben op tekortkomingen die niet noodzakelijk het voorwerp uitmaken van een precieze definitie. Deze rechtspraak is nadien nog bevestigd (Grondwettelijk Hof 10 november 2011, nr. 175/2011, D&T 2012, nr. 1, 95). Het Hof van Cassatie oordeelde dat het door de artikelen 7.1 van het EVRM en 15.1 van het IVBPR gewaarborgde wettigheidsbeginsel niet geldt voor tuchtprocedures tenzij ze de gegrondheid van een strafvervolging impliceren (zie Cass. 26 februari 2010, D&T 2011, nr. 1, 54 en www.juridat.be, met conclusie advocaat-generaal Ph. DE KOSTER). Gezaghebbende rechtsleer aanvaardt eveneens dat het legaliteitsbeginsel niet van toepassing is in tuchtzaken (zie J. DU JARDIN, “Rechtspraak in tuchtzaken door de beroepsorden: toetsing van de wettigheid door het Hof van Cassatie”, RW 2000-01, 788 en B. TILLEMAN, “Het tuchtrecht van het Idac: een overzicht van rechtspraak”, De Belg. Acc. 1998, nr. 3, 31). De Raad van het IAB beschikt over een grote beleidsvrijheid bij het bepalen van de inbreuken op de regels van plichtenleer. De beleidsvrijheid van de tuchtoverheid is echter niet onbeperkt. De Raad moet zijn reglementerende functie steeds uitoefenen binnen de perken van de wet en mag daarbij niet afwijken van hogere rechtsnormen (legaliteitsbeginsel en normenhiërarchie). De beslissingen van de Raad van het IAB moeten steeds bijdragen tot de verwezenlijking van de algemene opdracht omschreven in artikel 3 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen (finaliteitsbeginsel). Een accountant kan evenwel niet tuchtrechtelijk worden vervolgd voor een inbreuk op de deontologische bepalingen, in casu de artikelen 9, 11, 12, 15 en 16 KB 1 maart 1998 tot vaststelling van het reglement van plichtenleer der accountants en artikel 28 § 2 van de Wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, wanneer deze reglementaire en wettelijke bepalingen niet van kracht waren op het moment hij het controleverslag heeft opgesteld dat strijdig zou zijn met het door deze bepalingen gewaarborgde onafhankelijkheidsbeginsel. De wet kan immers niet met terugwerkende kracht worden toegepast (art. 2 BW) (Tuchtcommissie IAB 27 juni 2003, dossier 990/N/2002, onuitg.).
2. Daderschap: welke beroepsbeoefenaar zijn tuchtrechtelijk vervolgbaar? Artikel 4 stelt dat accountants en belastingconsulenten een tuchtsanctie kunnen oplopen. Deze bepaling is enkel toepasselijk op actieve leden van het IAB, die zijn ingeschreven op het tableau van de leden en dus niet op de ereaccountants en -belastingconsulenten. Ze zijn immers als gewezen leden van het IAB die gemachtigd zijn om hun titel van accountant of belastingconsulent als eretitel te voeren, niet meer onderworpen aan de deontologie van het beroep. Artikel 4 is ook toepasselijk verklaard op de beroepsbeoefenaars uit andere lidstaten van de EU en EER-staten die op basis van de omgezette EU-richtlijn 2005/36/EG van 7 september
57
Larcier – Duiding Deontologie Economische beroepen (1 september 2014) – © Larcier---TREE_5898--Export:07-10-
Economische Beroepen.book Page 58 Tuesday, October 7, 2014 1:31 PM
IV. Teksten betreffende het IAB Wet 22 april 1999 - Beroepstucht (Art. 5)
2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties gemachtigd zijn om tijdelijk en occasioneel de activiteit van accountant in België uit te oefenen, gedurende hun aanwezigheid op het grondgebied van België, en voor alles dat betrekking heeft op de uitvoering van de diensten die in België worden geleverd (art. 4, derde lid, Wet 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen). Artikel 32 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen regelt de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de vaste vertegenwoordiger die is aangeduid door de vennootschap. Telkens als een professionele vennootschap van accountants een opdracht bedoeld in artikel 34, 2° of 6° van voormelde wet van 22 april 1999 aanvaardt, moet die onder haar vennoten, zaakvoerders of bestuurders een vertegenwoordiger-natuurlijke persoon die de hoedanigheid van accountant bezit aanduiden die instaat voor de uitvoering van de opdracht in naam en voor rekening van de vennootschap. De vennootschap zal een vaste vertegenwoordiger aanstellen als ze overgaat tot de uitvoering van een boekhoudkundige expertise of een controleopdracht, bij voorbeeld het opstellen van een controleverslag bij de vereffening, fusie of splitsing van handelsvennootschappen. Voor die vertegenwoordiger gelden dezelfde voorwaarden en dezelfde tuchtrechtelijke aansprakelijkheid als wanneer hij die opdracht in eigen naam en voor eigen rekening zou vervullen. De betrokken vennootschap kan haar vertegenwoordiger enkel ontslaan als zij tegelijkertijd zijn opvolger aanstelt. De fysiek persoon-accountant kan worden vervolgd en gesanctioneerd voor inbreuken op de deontologie die zijn gepleegd door een accountantsvennootschap waarvan hij de zaakvoerder is (zie Tuchtcommissie IAB 26 september 2003, dossier 1026/N/2002, en Tuchtcommissie IAB 23 mei 2003, dossier 1028/N/2002, onuitg.). In de geciteerde rechtspraak oordeelde de Tuchtcommissie dat de nalatigheid van de fysiek persoon om, in zijn hoedanigheid van zaakvoerder van de accountantsvennootschap, te antwoorden op brieven van het Instituut gericht aan deze vennootschap en tijdig de door deze vennootschap verschuldigde bijdragen te betalen, niet enkel een schending door de vennootschap van haar beroepsverplichtingen tot gevolg had, maar ook een persoonlijke tekortkoming in hoofde van de fysiek persoon uitmaakt. De vraag kan echter gesteld worden of de vennootschap voor alle tuchtrechtelijke inbreuken die in haar naam en voor haar rekening werden gepleegd moet veroordeeld worden (zie L. DHAENE, “Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van accountants en/of belastingconsulentenvennootschappen en doorbraak van de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van deze vennootschappen”, Deontologie & Tuchtrecht 2012, nr. 2, 275-291). Dit uitgangspunt is moeilijk verzoenbaar met de geest van het tuchtrecht, waar de nadruk ligt op de persoonlijke aansprakelijkheid van de beroepsbeoefenaar die de opdracht uitvoerde. Een tuchtrechtelijke veroordeling van de vennootschap heeft bovendien ook impact op de andere organen van de vennootschap, die persoonlijk met het uitvoeren van de opdracht niets te maken hadden. Misschien zijn de beginselen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen in deze context meer aangewezen: volgens deze beginselen kan een rechtspersoon niet strafrechtelijk veroordeeld voor dezelfde feiten indien de zwaarste fout door de natuurlijke persoon gepleegd werd (decumulregel van art. 5 Strafwetboek). Bij gebreke aan een tussenkomst van de wetgever, zal toekomstige tuchtrechtspraak uitmaken welke weg de Tuchtcommissies zullen uitgaan. Art. 5. § 1. De volgende tuchtstraffen kunnen worden opgelegd: a) een waarschuwing; b) een berisping; c) verbod om bepaalde opdrachten nog te aanvaarden of voort te zetten; d) een schorsing voor ten hoogste een jaar; e) een schrapping. Een schorsing houdt het verbod in het beroep van accountant of belastingconsulent in België voor de in de tuchtstraf bepaalde tijd nog uit te oefenen. Een schorsing houdt ook het verbod in om deel te nemen aan beraadslagingen en verkiezingen in de algemene vergaderingen, de Raad en de commissies van het Instituut evenals in de commissie van beroep, zolang de tuchtstraf uitwerking heeft.
Een schrapping houdt het verbod in om het beroep van accountant of belastingconsulent in België nog uit te oefenen. }1 [Iedere eindbeslissing van de tuchtcommissie en van de commissie van beroep verwijst, zelfs ambtshalve, het lid van het Instituut aan wie een tuchtstraf werd opgelegd, in de procedurekosten. Het bedrag van de procedurekosten wordt jaarlijks forfaitair bepaald door de algemene vergadering.]1 § 2. Een klacht tegen een accountant of een belastingconsulent kan bij de Raad van het Instituut ingediend worden door de procureur-generaal bij het Hof van Beroep, door de Minister van Financiën, met betrekking tot de activiteiten bedoeld in artikel 38 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, of door een belanghebbende. De Raad van het Instituut onderzoekt de klacht. Indien hij van oordeel is dat er tegen de aangeklaagde accountant of belastingcon-
Larcier – Duiding Deontologie Economische beroepen (1 september 2014) – © Larcier---TREE_5898--Export:07-10-2014_12:54--
Economische Beroepen.book Page 59 Tuesday, October 7, 2014 1:31 PM
IV. Teksten betreffende het IAB Wet 22 april 1999 - Beroepstucht (Art. 5)
sulent onvoldoende bezwaren bestaan, verklaart hij dat er geen reden is tot vervolging. Indien hij van oordeel is dat er voldoende bezwaren bestaan, verwijst hij die persoon naar de tuchtcommissie. De Raad van het Instituut kan ook ambtshalve beslissen een accountant of een belastingconsulent naar de tuchtcommissie te verwijzen. Iedere beslissing tot verwijzing bevat een omschrijving van de feiten die aan de accountant of de belastingconsulent ten laste gelegd worden. Ze vermeldt ook de wetsbepalingen, de verordeningsbepalingen of de deontologische regels waarop de tenlastelegging steunt. Ingeval van verwijzing doet de Raad zijn dossier aan de commissie toekomen. § 3. De tuchtcommissie kan enkel een tuchtstraf uitspreken indien de betrokken accountant of belastingconsulent ten minste dertig dagen op voorhand met een ter post aangetekende brief verzocht is voor de commissie te verschijnen. Op straffe van nietigheid worden in deze brief de ten laste gelegde feiten uiteengezet, wordt gewezen op de mogelijkheid tot inzage van het dossier en wordt de accountant of belastingconsulent verzocht de tuchtcommissie een verweerschrift te bezorgen, waarbij alle voor zijn verweer nuttige stukken zijn gevoegd. De betrokken accountant of belastingconsulent heeft een recht van wraking in de gevallen bepaald bij artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek. Over de wraking beslist de tuchtcommissie in een andere samenstelling. De accountant of belastingconsulent mag zijn verweer mondeling of schriftelijk doen gelden. Hij mag zich laten bijstaan door een advocaat of een lid van het Instituut. § 4. De procedure is openbaar, tenzij de betrokken accountant of belastingconsulent een behandeling achter gesloten deuren vraagt of een openbare procedure gevaar oplevert voor de goede zeden, de openbare orde, de nationale veiligheid, het belang van minderjarigen, de bescherming van het privé-leven, het belang van de rechtspraak of de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 58 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen.
§ 5. De beslissingen van de tuchtcommissie worden met redenen omkleed. Zij worden onverwijld met een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht aan de betrokken accountant of belastingconsulent, de Raad van het Instituut en de procureur-generaal bij het Hof van Beroep. Zij worden tevens meegedeeld aan de Minister van Financiën en aan elke andere belanghebbende wanneer zij de indiener zijn van de klacht. Bij deze kennisgeving worden ook alle nuttige inlichtingen gevoegd over de termijnen van verzet en hoger beroep en de wijze waarop verzet of hoger beroep kunnen worden ingesteld. Indien deze vermeldingen ontbreken, is de kennisgeving nietig. De procureur-generaal kan mededeling vragen van het dossier. § 6. 1° Alle minder zware tuchtstraffen dan de schorsing worden na het verstrijken van een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van de definitieve beslissing waarbij een tuchtstraf werd uitgesproken, uitgewist, op voorwaarde dat het lid in die tussentijd geen schorsing noch enige nieuwe sanctie opgelopen heeft. 2° Ieder lid van het Instituut dat een of meer tuchtstraffen heeft opgelopen, welke niet zijn uitgewist bij toepassing van 1°, mag bij de commissie van beroep, bedoeld in artikel 7, een aanvraag tot eerherstel indienen. Deze aanvraag is slechts ontvankelijk op voorwaarde dat: a) een termijn van vijf jaar is verlopen sedert de datum van de definitieve beslissing waarbij de laatste tuchtstraf werd uitgesproken; b) betrokkene strafrechtelijk eerherstel heeft verkregen indien hij een tuchtstraf heeft opgelopen voor een feit dat tot een strafrechtelijke veroordeling aanleiding heeft gegeven; c) een termijn van twee jaar is verstreken sedert de beslissing van de commissie van beroep is uitgesproken, ingeval deze een vorige aanvraag heeft afgewezen. 3° De toepassing van het bepaalde in 1° alsook de beslissing tot verlening van eerherstel, stelt voor de toekomst alle gevolgen buiten werking van de sancties waarop deze bepaling of deze beslissing toepassing vindt. }1. – § 1, lid 4, ingevoegd bij art. 15 wet 15 januari 2014, B.S., 3 februari 2014
Jan Van Droogbroeck Paragraaf 1 – tuchtstraffen en kosten van de procedure 1. Legaliteitsbeginsel inzake tuchtstraffen De tuchtrechter kan enkel sancties opleggen die bij wet zijn vastgesteld (legaliteitsbeginsel). Dit beginsel wordt kernachtig uitgedrukt in het adagium “nulla poena sine lege”. Het legaliteitsbeginsel is erkend door de rechtspraak (zie Grondwettelijk Hof 10 november 2011, nr. 175/2011, D&T 2012, nr. 1, 99) en gezaghebbende rechtsleer (J. DU JARDIN, “Rechtspraak in tuchtzaken door de beroepsorden: toetsing van de wettigheid door het Hof van Cassatie”, RW 2000-01, 791 en B. TILLEMAN, “Het tuchtrecht van het Idac: een overzicht van rechtspraak”, De Belg. Acc. 1998, nr. 3, 31). De in artikel 5, § 1 opgesomde tuchtsancties gelden enkel voor de leden van het IAB en de buitenlandse beroepsbeoefenaars afkomstig van andere EU-lidstaten en EER-staten die tijdelijk en occasioneel de activiteit van accountant in België uit te oefenen (art. 4, derde lid, Wet 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen). Hoewel de regels van plichtenleer ook van toepassing zijn op stagiair-accountants en –belastingconsulenten is de catalogus van tuchtstraffen van artikel 5, § 1 niet op hen van toepassing. De Stagecommissie of de Commissie van Beroep van het IAB kan de stagiair die de regels inzake plichtenleer niet naleeft de volgende één van de volgende een tuchtstraffen opleggen: de waarschuwing, de berisping, de schorsing voor ten hoogste één jaar en de schrapping van de lijst van
59
Larcier – Duiding Deontologie Economische beroepen (1 september 2014) – © Larcier---TREE_5898--Export:07-10-