erfgoed academie brabant
Is dit nou de selectie?
Symposium over kiezen, verzamelen en afstoten 28 augustus 2014, Van Abbemuseum Eindhoven
Inhoud Inleiding symposium ‘Is dit nou de selectie?........................................................................................................................... 3 Welkom door drs. Diana Franssen...........................................................................................................................................3 Opening door drs. Patrick Timmermans................................................................................................................................. 4 Dr. ing. Jaco Berveling: Bezit, erfgoed en verzamelwoede..................................................................................................... 5 Prof. Dr. Douwe Draaisma: Onder water. Over erfgoed en herinneringen.............................................................................. 10 Drs. Jan van Oudheusden: Is dit nou de selectie?................................................................................................................... 13 Werksessies............................................................................................................................................................................. 23
Werksessie 1 - Hoe maken we op lokaal gebied keuzes, wat wordt het erfgoed van de laatste 50 jaar................. 23
Werksessie 2 - Selectie in digitalisering................................................................................................................... 27
Werksessie 3 - De Erfgoedwet in wording................................................................................................................ 28
Werksessie 4 – Wat als het selecteren een zaak van het publiek wordt?................................................................ 33 Dr. Riemer Knoop: De kunst van het vergeten........................................................................................................................ 38 JOB-house en de Erfgoedfabriek.............................................................................................................................................42 Drs. Emma van Oudheusden: Museum zonder Collectie........................................................................................................ 43
← verslag
Nicoline van Tiggelen
← beeld
Boudewijn Bollmann
← web
www.erfgoedbrabant.nl/academie
← mail
[email protected]
Inleiding symposium ‘Is dit nou de selectie?’ “Wie wat bewaart, die heeft wat”, luidt een oud gezegde. Maar wat moet je dan bewaren en wat niet? En wie bepaalt dat dan? Erfgoed is toch van iedereen? Iedereen maakt keuzes die medebepalend zijn voor wat wij aan nieuwe generaties meegeven. Van particuliere, heel persoonlijke keuzes, tot collectieve beslissingen over wat te bewaren en wat niet. Dit levert prachtige monumenten, schitterende musea en waardevolle archieven op, maar ook afvalbakken vol papier en vuilnisbelten vol afgedankte spullen en verweesde gebouwen. We kunnen niet alles bewaren. Dus moeten er keuzes gemaakt worden. Hoe doe je dat en wat komt er allemaal bij kijken? Deze problematiek was het onderwerp van het symposium op 28 augustus 2014 in het Van Abbemuseum in Eindhoven. Het symposium werd georganiseerd door de Erfgoed Academie Brabant, één van de programmalijnen van Erfgoed Brabant. Aan het eind van de bijeenkomst vond de presentatie plaats van het nieuwe boek van provinciaal historicus Jan van Oudheusden, getiteld ‘Het erfgoed van de Brabanders. Verleden met een toekomst’.
Welkom door drs. Diana Franssen conservator en hoofd Onderzoek Van Abbemuseum
“Geachte aanwezigen, hartelijk welkom in het Van Abbemuseum. Ik ben Diana Franssen, conservator en hoofd Onderzoek van het Van Abbemuseum. Het thema van dit symposium is gericht op collectievorming, de keuzes die erbij gemaakt worden en de rol die het publiek daarbij zou kunnen spelen. Daar ga ik het met u nu even niet over hebben. Want dat is het onderwerp van het symposium. Waar ik het wel over wil hebben is een van de andere museale taken, te weten het presenteren. Welke keuzes worden daar gemaakt, hoe wordt de collectie getoond en welke rol speelt het publiek daarbij? Dit vind ik nu belangrijk om te zeggen omdat u straks wellicht in de gelegenheid bent om de tentoonstelling ‘Er was eens’ te bekijken en waarin deze problematiek aan de orde wordt gesteld en omdat collectioneren en presenteren onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Althans, in ons museum.
‘Er was eens’ is een collectiepresentatie die werd samengesteld door Charles Esche (directeur), Christiane Berndes (conservator Collectie) en mijzelf. Afgezien van het feit dat we de werken onderling in een andere samenstelling wilden tonen, buiten de geijkte paden, hebben we ook doelbewust een context toegevoegd. Hiermee hadden we al geëxperimenteerd en we noemden het de Living archive-series. Het groeide uit tot een van de speerpunten in het beleid van het museum. Het gericht samenbrengen van kunstwerken, archieven en documentatiemateriaal, waarin de kunstwerken werden opgevat als gelijkwaardig aan het documentatiemateriaal en naast elkaar gepresenteerd.
3
Op basis van die ervaringen hebben we in ons beleidsplan opgenomen dat collectie en archieven één zijn, waarna het Mondriaan Fonds dit ook accepteerde als interessante invalshoek. De rol van het publiek komt met name tot uitdrukking in het Doe-het-zelf archief. Kunst uit de periode 60-80 uit onze collectie heeft een subversief karakter. Weg van het instituut, zelforganisatie en kunstenaarsinitiatieven zijn daarbij de keywords. Een collectie die resulteerde in pamfletten, affiches, kunstenaarsboeken en grafiek. Gemaakt om de toegankelijkheid van kunst op een low budgetmanier te verwezenlijken. Het Doe het zelf-archief is een vertaling van die houding: het publiek kan zelf op onderzoek gaan, keuzes maken, collectioneren en presenteren. Dat het denken over alle aspecten van ‘Er was eens’ – bemiddeling, presentatie, verhalen en contexten – uiteindelijk ook van invloed is op de selectie voor aankopen van dit museum, behoeft geen betoog. Daarom denk ik ook dat het zich richten op uitsluitend collectievorming en de keuzes die daaraan ten grondslag liggen slechts een deel van het verhaal zijn. Omdat die keuzes onlosmakelijk zijn verbonden met de wijze van presentatie. Ik wens u een inspirerend symposium en een waardevol verblijf in ons museum.”
Opening door drs. Patrick Timmermans directeur van Erfgoed Brabant
“Dit symposium is een initiatief van de Erfgoed Academie Brabant, een van de programmalijnen van Erfgoed Brabant voor professionals en amateurs die zich bezighouden met cultureel erfgoed, geschiedenis, identiteit, streektaal en volkscultuur in Brabant. De Erfgoed Academie wil verbinding tussen wetenschap en praktijk tot stand brengen en bestaande kennis toegankelijk maken en delen. Zo laten we wetenschappelijk onderzoek doen via de Leerstoel Cultuur in Brabant (Arnoud-Jan Bijsterveld) en de Leerstoel Diversiteit in Taal en Cultuur (Jos Swanenberg). Het maatschappelijk inbedden van deze kennis gebeurt door verticale kennisoverdracht – zowel wetenschap als valorisatie – en tegelijkertijd door deskundigheidbevordering in het veld. Denk aan cursussen, trainingen, symposia als deze en werkbijeenkomsten op het gebied van deskundigheidsbevordering voor het erfgoedveld. De titel van het symposium hebben we in een melige bui bedacht toen het WK voetbal in aantocht was. Is dít nou onze selectie? Niemand vertrouwde dat, totdat we in de eerste ronde de regerend wereldkampioen Spanje met 5:1 wisten te verpletteren. Toen zei iedereen: ‘Já, dit is onze selectie’! Elk woord in deze titel is bewust gekozen: is – dit – nou – de – selectie? Het gaat dus over dit moment en onze generatie. Ik hoop op een inspiratievolle dag en dat u helemaal in verwarring naar huis gaat. We gaan het vandaag hebben over hebben en houden – converseren of conserveren – collection of recollection – verleden of vergeten – mooie historische spullen of oude meuk – afstoffen of afstoten – orde of wanorde.
4
Dat ordenen kan soms extreme vormen aannemen. Zo heeft de Zwitserse kunstenaar Ursus Wehrli in zijn boek ‘Die Kunst, Aufzuräumen’ allerlei afbeeldingen ontleed en de onderdelen systematisch geordend op kleur, vorm of alfabet. Bijvoorbeeld deze Buchstabensuppe.”
Dr. ing. Jaco Berveling: Bezit, erfgoed en verzamelwoede socioloog en auteur van het boek ‘Hebben is Houden’
“Ooit heb ik een discussie georganiseerd voor hoge ambtenaren over heel ingewikkelde onderwerpen. Voor ze naar huis gingen, vroeg ik of ze er wat aan gehad hadden. Een van de directeuren zag toch een mooi lichtpuntje: ‘We zijn nog steeds in verwarring, maar wel op een hoger niveau.’ Ik hoop dat u dat na vandaag ook zult denken. Ik ga het met u hebben over bezit, erfgoed en verzamelwoede. Ik wil graag dat u zich de volgende situatie voorstelt: u wordt door iemand benaderd die een collectie heeft en erover denkt dit aan een museum te schenken. U moet dat beoordelen. De situatie stelt u voor verschillende vragen: is die collectie echt zo bijzonder dat ze in een museum moet worden tentoongesteld? Welke criteria leg ik bij de beoordeling aan? Zo’n situatie vergt ook het nodige inlevingsvermogen. Bezit is namelijk een precaire zaak. Mensen kiezen hun bezit en interieur zorgvuldig en leggen soms, als hobby, bijzondere verzamelingen aan.
U moet zich dus in zo’n situatie realiseren wat bezit voor iemand betekent. Dingen of spullen krijgen namelijk een eigen lading en gaan als het ware een eigen leven leiden. Mensen hechten aan hun bezit. Ze willen meestal houden wat ze hebben. Afstand doen is niet eenvoudig; verzamelaars gaan soms erg ver gaan in het vergaren van voorwerpen (zelfs zover dat het problematische vormen lijkt aan te nemen). En sommige collecties zullen in uw ogen niets bijzonders zijn, maar voor de bezitter een waardevol bezit vormen. Vier vragen Dit brengt mij op vier thema’s. Bezitten wij dingen? Waarom houden wat we hebben? Zijn verzamelingen (verzamelen) en rotzooi (problematisch verzamelen) makkelijk te onderscheiden? Wat heeft waarde, wat is waardeloos? De organisatie heeft mij gevraagd u te prikkelen tot nadenken. Ik zie het dan ook als mijn taak om met deze vier vragen wat verwarring te stichten. Ik begin eerst met bezit in het algemeen (de eerste twee vragen) om het daarna meer specifiek over verzamelingen te hebben (de laatste twee vragen). Bezitten wij dingen? Hoeveel spullen bezitten we? Kunstenares Judith de leeuw heeft een experiment gedaan en alle voorwerpen in haar huis geteld, gestickerd, geordend en genummerd. Ze heeft daar een vermakelijk filmpje van gemaakt, getiteld ‘Overal spullen’. Ze bleek 15.734 spullen te hebben, waaronder 95 meubels, 870 kledingstukken en 123 kapotte voorwerpen. Judith: ‘Ik bezit 15.734 individuen en ik kom er dus nooit vanaf.‘ Alle dingen om ons heen hebben een verhaal en geschiedenis. Ze krijgen een eigen betekenis. Daarom wordt het zo moeilijk om ze weg te doen.
5
Eén man heeft dat als geen ander begrepen. Hij heeft rond dit idee zelfs een museum gecreëerd: het Museum der Unerhörten Dinge in Berlijn van Roland Albrecht. Albrecht is niet alleen de directeur van het museum, maar ook conservator, suppoost, beheerder van de museumwinkel en leverancier van alle kunstwerken. Het museum maakt duidelijk dat zelfs de meest onooglijke voorwerpen ertoe doen. Ze hebben allemaal een geschiedenis die de moeite waard is om gehoord te worden. Albrecht luistert naar de verhalen van voorwerpen die hij op straat vindt en noteert hun verhaal. Dat verhaal hangt hij, op een A4, onder zijn dingen. De rariteiten van Albrecht zijn in twee opzichten ‘ongehoord’. In de eerste plaats biedt Albrecht een luisterend oor en geeft hij de dingen zijn ‘vrij associërende aandacht’. Op de meest onverwachte momenten beginnen ze hun verhalen te vertellen. Die verhalen gaan vaak over buitenissige en onwaarschijnlijke belevenissen en ook in die zin zijn de dingen ongehoord.
Waarom houden wat we hebben? Hebben is houden. We hangen aan spullen. Ik wil graag met u enkele verklaringen langslopen voor onze gehechtheid aan bezit. Afstand doen van je spullen is niet eenvoudig. We stoppen er veel tijd, geld en moeite in. Maar waarom? Er zijn veel verklaringen voor. Ik wil er in ieder geval drie naar voren halen. a. Laat zien wie je bent Een eerste verklaring vinden we in de omgevingspsychologie. Daarin wordt erop gewezen dat verzamelingen onze identiteit uitdrukken. We laten ermee aan anderen zien wie we zijn. Dat doen we natuurlijk ook met onze opvattingen, onze kleding en de inrichting van ons huis. Je bent wat je hebt. Wat je hebt en hoe je ermee omgaat, zegt iets over je persoonlijkheid. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de experimenten van de psycholoog Samuel Gosling. Hij is nagegaan wat mensen kunnen afleiden uit iemands werk- en woonomgeving. Zo’n omgeving zendt signalen uit. De een zet zijn cd-collectie keurig op alfabet en is dus georganiseerd en zorgvuldig, de ander gooit ze willekeurig op een stapel. De een is sociaal en extravert en heeft zijn woonkamer helemaal ingericht op het ontvangen van gasten (met lekkere hangbanken en flessen wijn in slagorde), de ander heeft minder behoefte aan contact en houdt het sober en zakelijk. Gosling liet proefpersonen een kijkje nemen in de werk- en woonruimte van onbekenden. Vervolgens moesten de proefpersonen inschatten wat voor karakter de bewoners hadden. Het karakter van mensen is op honderden manieren te typeren. Het is gebleken dat al die typeringen zijn terug te brengen tot vijf hoofdcategorieën die bekendstaan als de Grote Vijf. Het zijn: extraversie, vriendelijkheid, zorgvuldigheid, emotionele stabiliteit en openheid voor ervaringen en ideeën.
6
De inschattingen van de proefpersonen werden afgezet tegen het eigen oordeel van de bewoners en enkele van hun vrienden. Het bleek dat iemands werkruimte, maar vooral iemands privévertrek veel zegt over zijn karakter. Alle oordelen kwamen in hoge mate overeen. Vooral openheid, zorgvuldigheid en emotionele stabiliteit werden correct ingeschat. Een blik op een kamer zegt veel. Genoeg om te zien met wat voor type je van doen hebt (Gosling, 2002). b. Bezit geeft je status Deze verklaring zou je sociologisch kunnen noemen: Je kunt je met je bezit onderscheiden van anderen. Je hebt iets wat niemand anders heeft. Dat levert, in de juiste kringen, status of aanzien op. Niemand is daar ongevoelig voor. Voor status is de juiste kring vinden essentieel. De econoom Robert Frank trekt de vergelijking met kikkers. Als je als kikker hard wilt kwaken dan moet je de juiste vijver zien te vinden. Een vijver met kleinere kikkers, zodat jouw geluid er makkelijk bovenuit komt. Dit geldt zeker voor verzamelaars. Een bierblikjes-verzamelaar oogst bij zijn buurman geen bewondering, maar wel op de jaarlijkse Canvention (let op de woordspeling). Daar ontmoet hij gelijkgestemden die weten dat zijn verzameling iets bijzonders is. c. Iets achterlaten dat blijft Dan de derde verklaring. En wie weet is dat wel de beste verklaring voor bezit en verzamelen. Je kunt het zien als een manier om zin en betekenis te geven aan je leven. Het is een reden om iedere ochtend je bed uit te komen. Misschien proberen we onze sterfelijkheid te ontkennen. Wij verdwijnen, maar onze bezittingen en verzamelingen blijven bestaan. Ze zijn dan te beschouwen als gedenktekens. Zo laten we sporen na in de tijd.
Verzamelen of problematisch verzamelen? Verzamelingen zijn een bijzondere vorm van bezit. Toch even controleren: wie van u verzamelt? Graag handopsteken. Een deel van u geeft aan zelf ook te verzamelen. U heeft daardoor ongetwijfeld een beeld van wat verzamelen is. Vandaag is het echter belangrijk te weten waar we het bij ‘verzamelen’ over hebben. Ik ga met u niet heel precies de definitie doorlopen, maar licht er drie elementen uit. Om dat toe te lichten neem ik u mee naar een klein deel van mijn moeders spaarpottenverzameling. In de eerste plaats gaat het bij verzamelen om objecten die niet meer worden gebruikt, waarvoor ze ooit waren bedoeld. Ze worden als het ware uit hun context gehaald. Je gaat in 600 spaarpotten geen geld stoppen. Die functie hebben ze verloren, het zijn geen gebruiksvoorwerpen meer. In de tweede plaats gaat dat vergaren van objecten actief, gepassioneerd en selectief. Verzamelaars kunnen buitengewoon fanatiek zijn. Maar, ze weten wel wat ze doen, ze maken keuzes. Ze willen bijvoorbeeld alleen spaarpotten en binnen die categorie dan weer alleen spaarvarkens. En daar zit vaak een groot verschil met hamsteraars. Die zijn vaak (maar niet altijd) niet selectief meer: alles is interessant en moet mee naar huis. In de derde plaats streeft een verzamelaar naar verschillende objecten. Het zijn allemaal spaarpotten, maar ze zijn allemaal net even anders. We weten nu wat verzamelen is. Dan zal het ook niet zo moeilijk zijn om een beeld te krijgen van problematisch verzamelen. Dit staat in de Engelstalige literatuur bekend als hoarding. Als we die twee dingen (verzamelen versus problematisch verzamelen) uit elkaar kunnen houden, zou ons dat kunnen helpen bij het beoordelen van collecties. Het een is dan zorgvuldig bij elkaar gebracht, het ander troep, rotzooi.
7
Een klassiek voorbeeld van hamsterwoede vormen Homer en Langley Collyer uit New York. De beide broers leefden in de periode 1929-1947 een teruggetrokken leven in de wijk Harlem. Bijna twee decennia lang sleepten ze allerlei spullen mee naar huis. Toen de politie in 1947 een telefoontje kreeg dat er een dode in het huis van de Collyers zou liggen, gingen ze een kijkje nemen. Na veel moeite, wisten zij zich toegang te verschaffen tot het pand. De politiemannen stuitten op een muur aan oude kranten, vouwbedden, stoelen en dozen. In totaal werd er voor 103 ton spullen uit het huis gehaald. Het ging om paraplu’s, verroeste fietsen, 25.000 boeken, 14 piano’s en eindeloze hoeveelheden gebundelde kranten en tijdschriften. Problematische verzamelaars: we voelen wel aan dat dit gedrag niet gezond is. Maar waar zit hem dat dan in? Hoe verhoudt het hoarding-gedrag zich tot het gedrag van ‘normale’ verzamelaars? Kun je een museumwaardige collectie herkennen aan de beperkte en afgebakende hoeveelheid en de financiële waarde? Verzamelen hoarders bijvoorbeeld beduidend meer? Houden ze zich vooral bezig met dingen die absoluut niets waard zijn? Of zit het verschil in hun gebrek aan specialisatie? 1. Hoeveelheden. Er is op dit punt niet veel verschil met ‘normale’ verzamelaars. Ook zij kunnen veelvraten zijn. Ook bij een bekende verzamelaar als Boudewijn Büch (1948-2002) ging het om flinke hoeveelheden. Büch verzamelde werkelijk van alles en nog wat. Hij verzuchtte ooit dat zijn huis ging lijken op het Teylers Museum in het klein. Büch stouwde zijn huis vol met instrumenten, moderne kunst, borstbeelden, penningen, beeldjes van pinguïnfossielen, dodobotjes en ga zo maar door.
2. Ook de financiële waarde van een verzameling is geen middel om een verzamelaar van een problematische verzamelaar te onderscheiden. Natuurlijk, sommige collecties vertegenwoordigen een klein fortuin. Denk aan de bibliotheek van de genoemde Boudewijn Büch. De bibliotheek werd na zijn dood geveild en bracht een miljoen euro op. Toch zijn dit soort bedragen de uitzondering op de regel. Veel verzamelaars zijn met ‘waardeloze’ voorwerpen bezig. Dat loopt van wijnkurken tot luciferetiketten. 3. Zou het problematische verzamelen iets te maken kunnen hebben met een gebrek aan specialisatie? Nee, want ook dit aspect is niet echt onderscheidend. Ook hoarders kunnen zich specialiseren. Er zijn voorbeelden bekend van mensen die dwangmatig piepkleine plastic kogeltjes, oude fietsen of elektrische huishoudelijke apparaten verzamelden. Ook is er een geval bekend van iemand die voortdurend met auto’s aan de haal ging. Wat heeft waarde? Mijn conclusie is dat verzamelen niet makkelijk van hoarding te scheiden is. De grens tussen gezond en problematisch verzamelen wordt makkelijk overgestoken. Het is in ieder geval lastig om te zeggen wanneer iets gezond verzamelen of problematisch verzamelen is. Om dat te illustreren wil ik u een filmpje laten zien van Petra Dekkers die zich liever Bertha Bontekoe zou noemen. Dus voor u, ter overdenking: is dit gezond gedrag of heeft u er zo uw twijfels bij? Denk daarbij aan hoeveelheden, specialisatie en financiële waarde.
8
Het is een, zeg maar, bijzonder filmpje. De collectie van Petra Dekkers is: • Gespecialiseerd - alleen koeien (dat moet u zijn opgevallen!) • Hoeveelheden - absurd van omvang of het resultaat van gezonde passie? • Financiële waarde - lastig te zeggen, zeker is dat je dit niet snel bij elkaar zult zien. Het filmpje roept dus verschillende vragen op. Zou de verzameling van Petra Dekkers ook maar enige waarde hebben? Zowel financieel als sociaal-cultureel of historisch? De kunst is te bepalen wat waarde heeft (en dus bewaard moet worden) en wat niet (en wat dus kan worden weggegooid). Museummedewerkers staan bij uitstek voor deze opgave. Ik heb nogal wat verzamelaars gesproken. Bijna allemaal denken ze na over wat er met hun verzameling moet gebeuren na hun dood. Ook wetenschappelijk onderzoek laat zien dat ouderen er echt over gaan nadenken. Ik ben tot de conclusie gekomen dat als volgt met verzamelingen wordt omgegaan als eigenaren afstand moeten doen: • kinderen gaan ermee verder; • wegdoen, verkopen of veilen (zodat andere verzamelaars er weer plezier aan beleven); • aan een museum schenken, of een (nieuw) museum van maken. In het laatste geval zal er hoe dan ook moeten worden gekozen. Wat is de moeite waard om te bewaren? Maar wat heeft waarde? Alles kan verzameld worden en wordt ook verzameld. Er zijn klassiekers, zoals postzegels en suikerzakjes, maar ook meer opmerkelijke verzamelingen. Denk bijvoorbeeld aan verzamelaars van kotszakken, wcpapier, kattensnorharen en ga zo maar door.
Alles kan verzameld en wordt ook verzameld! De vraag is echter of het allemaal moet worden bewaard. Ziet u het voor zich, een museum voor tuinkabouters (Wim de Gooijer: 800 tuinkabouters)? Of een benzinepompen-kunsthal (Jan Wijnakker: 90 benzinepompen)? Ik vermoed van niet, maar oordeel in dit soort gevallen niet snel. Er zijn musea met de meest wonderlijke collecties die toch de moeite waard zijn en bezoekers trekken. Bijvoorbeeld het Prikkeldraadmuseum in Amerika, het Hondenriemmuseum in Engeland of het Tandpastamuseum van tandarts Val Kolpakov. Deze voorbeelden stemmen tot nadenken. Als dit kan, waarom zou er dan ook niet een koeienmuseum kunnen komen, met Petra Dekkers uit het filmpje als directeur? Dames en heren, ik ga afronden. Wat moet u vasthouden? Bezit: - We denken de baas te zijn over onze spullen, maar zijn de spullen niet eerder de baas over ons? - Laat uw bezit (en verzameling) zien wie u bent? Verzamelingen: - Is (gezond) verzamelen wel zo makkelijk te onderscheiden van problematisch verzamelen? - Wat is waardevol en wat is waardeloos? Ik wilde u stof tot nadenken geven en enige verwarring stichten. Ik hoop uiteraard dat dit is gelukt. U moet daarbij maar zo denken: Het is wel verwarring, … maar op een hoger niveau.”
9
Prof. Dr. Douwe Draaisma: Onder water. Over erfgoed en herinneringen
bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de psychologie aan Rijksuniversiteit Groningen “In de jaren vijftig van de vorige eeuw maakten de politici, ingenieurs en waterexperts plannen om Schulenberg, een dorpje van ruim 200 inwoners – voornamelijk bosarbeiders – in het dal van de Oker, onder water te zetten en er een reservoir van te maken. Het smeltwater van de bergen spoelde in het voorjaar altijd enorme watermassa’s naar de omliggende dorpen en veroorzaakte verwoestende overstromingen. Daarom moest de Oker worden tegengehouden achter een 75 meter hoge betonnen dam net achter Schulenberg. Op 29 augustus 1954 verlieten de inwoners met veel ceremonieel en onder zeer grote belangstelling hun kleine houten huisjes en om naar het nieuwe dorp Schulenberg te verhuizen. Het water begon te stijgen en aan het eind van de winter stond er 70 meter diep water. Alleen bij extreme droogte zijn nu nog resten te zien van het oude Schulenberg. Rudy Kousbroek zei eens: ‘Heimwee is dat je op je duimpje de weg weet in een huis dat niet meer bestaat.’ Toen definitief besloten was dat het dorp zou verdwijnen, kreeg iedereen ineens de impuls om het te gaan vastleggen. Foto’s helpen je om herinneringen op te roepen. Maar lukt dat? Nou, eigenlijk maar deels. Foto’s zijn tentstokken van de herinnering, zei de auteur Gerrit Krol eens. Ze geven een associatie en een kleur aan je herinnering. Ironisch genoeg beginnen hier de moeilijkheden. De herinnering geeft je het verhaal terug. En soms vervangen ze zelfs die herinneringen. De kans is goed dat je je niet herinnert hoe je ouders er echt uitzagen of je oude straat, maar dat je je de foto herinnert! Door ons eigen geheugen worden we soms slecht bediend.
Limiet visueel geheugen? Zit er een limiet aan ons visueel geheugen? In een experiment werden 2500 dia’s getoond. Na vijf dagen werd meer dan 90% van de dia’s correct geïdentificeerd. In een vervolgexperiment werden 10.000 dia’s getoond (5 x 2000 dia’s op een dag). Na vijf dagen werd het overgrote deel nog correct geïdentificeerd. De limiet van ons visueel geheugen is dus niet te bepalen. Conclusie: ruimtegebruik is niet het probleem. Foto’s en herinneringen Wat is dan de verklaring voor het vervagen van gezichten in ons geheugen? Misschien is het de noodzaak van het updaten wel. Automatisch wordt de meest recente foto of herinnering overschreven. Dat is nuttig, want dan activeer je alleen de nieuwste informatie. Tegelijkertijd raken herinneringen aan vroege gezichten van ouders steeds verder in de vergetelheid. Foto’s herinneren ons aan wat we zijn vergeten. Bijvoorbeeld je lievelingsplekken. Sta niet in voor de authenticiteit van je geheugen! Veel erfgoedinstellingen noemen zich ‘het geheugen van …’. Een handige metafoor, want het benadrukt de volstrekte onmisbaarheid van je instelling. Heel strategisch! Maar slaat het wel ergens op? Instellingen zijn per definitie altijd selectief en een geheugen is ook selectief als het uitkomt. We hebben er niet veel over te vertellen. Ons geheugen is in evolutionaire sfeer tot stand gekomen. We hebben er bijvoorbeeld een bizar goed geheugen voor dat we ergens nog één slokje drinken hebben staan. In deze tijd is dat niet echt nuttig meer te noemen, want het zou beter zijn als we ons bijvoorbeeld namen beter zouden herinneren. Kortom, een archief, een museum of oudheidkamer besluit zelf wat het wil bewaren. Dat is altijd selectief en afhankelijk van een bepaalde agenda.
10
Het geheugen legt ook vast wat we liever zouden willen vergeten. De filosoof Kant had jarenlang een punctuele huisknecht, genaamd Lampe. In 1802 kregen ze een kwestie en werd Lampe ontslagen. Kant nam een nieuwe huisknecht in dienst, een oud-soldaat met een zeer luide stem. Het lukte Kant wel om Lampe uit zijn huis te zetten, maar het lukte hem niet om hem uit zijn geheugen te wissen. Op een klein briefje had Kant geschreven: ‘Die Name Lampe muss nun völlig vergessen werden.’ Dat lukte dus niet en maakte hem machteloos. Herziene herinneringen In de geschiedenis van de psychologie is het geheugen vaak met een archief vergeleken. Die theorie is echter achterhaald. Herinneringen worden namelijk na verloop van tijd ‘herzien’. Dat bewijst het langlopende onderzoek van psychiater Daniel Offer in Chicago waarin 67 jongens van 13 jaar in 1962 worden ondervraagd over hun zelfbeeld, persoonlijkheid, seksualiteit, gezin, school, godsdienst en opvoeding. Diezelfde jongens werden in 1997 opnieuw ondervraagd. Ze waren toen 48 jaar oud. Gevraagd werd toen: “Geef het antwoord dat passend was voor toen je 13 jaar was.” Het begin van de vraag was steeds: “Toen je net op de middelbare school zat ...” Dat leverde twee verzamelingen van antwoorden op. Was er een verschil na 35 jaar? Een paar opmerkelijke resultaten. • Vraag: Kreeg je wel eens een draai om je oren? 1962: 82% Ja – 1997: 33% Ja. • Vraag: Wie (is) was je moeders oogappeltje: jij of een van de andere kinderen? 1962: ik (14%) – 1997: ik (30%) • Vraag: Lijk je meer op je vader of op je moeder? 1962: vader (71%), moeder (29%) – 1997: vader (49%), moeder (51%) • Vraag: Wie neemt thuis de belangrijke beslissingen? 1962: 24% moeder – 1997: 45% moeder
•
Vraag: Heb je een strenge vader? 1962: ja (21%), nee (79%) – 1997: ja (48%), nee (52%). Worden vaders strenger in de herinnering van mensen?
Conclusie: herinneringen veranderen en zijn onbetrouwbaar. In sommige situaties is die betrouwbaarheid van groot belang, bijvoorbeeld in getuigenverklaringen, maar voor veel herinneringen zijn andere eigenschappen van belang. Dat herinneringen veranderen is duidelijk, maar hoe veranderen ze en waarom? Neem die na 35 jaar twee keer zo vaak als streng beoordeelde vaders. Misschien vergeleken de mannen zich met zichzelf als vader en zagen ze zichzelf als zo’n ‘ik-ben-de-beste-vriendvan-mijn-zoon-vader’. Ik zie daarin een parallel met de zwart-wit-televisies. Tot de komst van de kleurentelevisie had niemand een zwart-wit-televisie: je had televisie. Punt. In wijsgerige zin kwam de zwart-wit-televisie na de kleurentelevisie.
11
Op dezelfde manier hadden veel van die dertienjarige jongens geen strenge vaders; die werden pas streng door de komst van wat mildere conventies in de opvoeding. Het is hetzelfde effect dat met zich mee kan brengen dat iemand zich met terugwerkende kracht een sobere jeugd herinnert die hij destijds helemaal niet zo ervaren heeft. Wat is hier waarheid? Wat is hier betrouwbaarheid? Het zijn de verkeerde vragen. Ons geheugen zit vol zwart-wittelevisies. Dat de herinneringen aan je vader of moeder op je achtenveertigste anders zijn dan op je dertiende betekent niet dat die herinneringen, die van nu of die van destijds, onbetrouwbaar zijn. Ze bewijzen eerder dat je geheugen je voorziet van een verleden waarin mensen en gebeurtenissen van betekenis kunnen veranderen. We kunnen dus gewoon spreken van een geval van ‘wijsheid achteraf’. De zestigjarige man weet iets wat een twintigjarige niet kan weten. Marten Toonder zei eens: ‘Iets wat in de jeugd gebeurd is, is dikwijls het gevolg van een voorval op latere leeftijd.’ Mensen en gebeurtenissen veranderen dus van betekenis. Vergeetwoorden Hoe zit het dan met die archieven, musea en erfgoedinstellingen, die zich soms ‘het geheugen van … ‘ noemen? Hoe moeten we daar tegenaan kijken? In verzamelingen en dossiers, zoals het NIOD, zitten ontelbare documenten, verslagen, foto’s en voorwerpen. Elk voorwerp en elke foto is omgeven door een onzichtbare, maar zeker aanwezige ring van opvattingen, gebruiken, tijdsbeelden, herinneringen, conventies etc. Het is de opgave van erfgoedbeheerders om zich daar terdege van bewust te zijn en zich niet te gemakzuchtig op te stellen bij zogenaamde stabiele verzamelingen. Zo kent iedere taal zogenaamde vergeetwoorden. Het zijn woorden die je herinneren aan iets wat je al vergeten was. Denk aan knipperbol, petroleumboer, kinderkolonie … Neem het woord moedervel bijvoorbeeld.
Mensen onder de 50 jaar denken dat het iets is wat met de huid van een moeder te maken heeft. Mensen van boven de 50 zullen zich ongetwijfeld nog herinneren dat je voor het maken van stencils altijd eerst een moedervel moest typen. Toen de kopieermachines kwamen, verdwenen de stencilmachines en dus ook het woord moedervel. Sommige archieven publiceren oude foto’s. Een archief maakte met de publicatie van een foto van een kolenboer tientallen reacties los. Ook fotosites helpen ons om via beelden en voorwerpen contact te houden met onze herinneringen. Die herinnering is voor iedereen weer anders. Terug naar Kant. ‘Der Name Lampe muss nun völlig vergessen werden.’ Wat kan een andere verklaring voor deze notitie zijn? Bij Kant ontwikkelden zich in de laatste jaren van zijn leven verschijnselen van beginnende Alzheimer. Zijn zuster moest zijn zinnen afmaken. Mensen met Alzheimer hebben een zeer grote angst dat ze iets vergeten. Kant schreef daarom alles op wat hij niet wilde vergeten. Dus in dat licht is dat briefje misschien eerder een wanhopige bezwering om zelf niet te vergeten dat hij Lampe heeft ontslagen. Conclusie: met een andere context kan zo’n briefje ineens van gedaante veranderen en een volledig andere betekenis krijgen. Tot slot. Bij het dorp Graun in Zuid-Tirol, tegen de Italiaanse grens, moest ook een stuwmeer komen, de Reschensee. Het was een prachtig dorp, met fraaie huizen, een groot muziekkorps en leuke markten. Niemand wilde weg, maar het moest. In 1950 werden de huizen opgeblazen en begon men het gebied onder water te zetten. Alleen de kerktoren bleef te zien, in alle seizoenen, in het water of ’s winters in het ijs. Het herinnert iedereen vandaag de dag aan het vroegere dorp Graun. Het is het meest markante van alle torens in de wijde omgeving. Het monument wordt nu zelfs zo gekoesterd, dat het in de zomer van 2009 zelfs gerestaureerd is!”
12
Drs. Jan van Oudheusden: Is dit nou de selectie? provinciaal historicus aan Tilburg University
“Wat is Brabant eigenlijk? Welke betekenis heeft het voor ons dat we op deze plek van de wereld thuis zijn? Hoe kunnen we de geschiedenis van Brabant en de tastbare overblijfselen daarvan gebruiken om er achter te komen wie wij zijn en wie wij willen zijn? Heeft het verleden ook betekenis voor onze toekomst? Dat zijn enkele van de vragen waarmee ik mij in mijn werk bij de leerstoel ‘Cultuur in Brabant’ in Tilburg heb beziggehouden Die vragen zijn natuurlijk ook eerder al aan de orde geweest. Maar de antwoorden van toen voldoen niet meer. Als wij aan Brabant denken, hebben we iets anders voor ogen dan het boerenBrabant van Gerlacus van den Elzen, het katholieke Brabant van P.C. de Brouwer, het Arme Brabant van rector Goossens of het in zichzelf gekeerde, afwerende Brabant van Brabantia Nostra. Ik wil op al die Brabantbeelden niks afdingen. Ze hebben in hun tijd goed dienst gedaan, ze hebben bijgedragen aan de emancipatie van Brabant. Maar wij moeten in onze tijd eigen en dus andere keuzes maken. Mijn bijdrage aan het antwoord op de vraag wat Brabant is, heeft zijn neerslag gevonden in twee boeken, die als het ware een tweeluik vormen. Het eerste is Verhalen van Brabant uit 2011: negentien hoofdstukken, negentien verhalen waarmee de lezer in vogelvlucht door de geschiedenis gaat. Een boek dat vooral wil laten zien dat die geschiedenis Brabant heeft gemaakt tot wat het nu is en dat de Brabantse eigenheid, voor zover daarvan sprake is, vooral historisch bepaald is. Maar je kunt ook een verhaal vertellen aan de hand van voorwerpen of andere overblijfselen uit het verleden.
En dat is iets dat blijkbaar in de lucht zit. Vorig jaar verscheen dit boek van Gijs van der Ham: ‘De Nederlandse geschiedenis verteld aan de hand van 100 voorwerpen uit de collectie van het Rijksmuseum’. Van het timpaan uit de middeleeuwse abdij van Egmond via de Staalmeesters van Rembrandt tot aan het omslagontwerp van het boek ‘Ik, Jan Cremer’. Begin dit jaar liep in de Kunsthal in Rotterdam een tentoonstelling waarvoor de historicus en journalist Ad van Liempt 100 voorwerpen bijeen had gebracht die het verhaal vertellen van Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog, met de stoel van Anton Mussert, de knikkerdoos van Anne Frank, een stuk biels van de Birma-spoorlijn en een Britse Cromwell-tank die een voltreffer incasseerde bij de Slag om Overloon in 1944. En, om dichter bij huis te blijven, vanaf begin dit jaar wordt in het Noordbrabants Museum de Brabantse geschiedenis weer verteld aan de hand van voorwerpen in een presentatie met de veelzeggende naam Het Verhaal van Brabant. Het is duidelijk: voorwerpen vertellen een verhaal. Het verleden heeft echter meer nagelaten dan alleen museumvoorwerpen. De erfenis van het verleden omvat ook landschappen, stadsgezichten, monumenten, archiefstukken, boeken, tradities. En ook die vertellen het verhaal van Brabant. Bovendien zijn ze bepalend en richtinggevend voor het Brabant van nu. De geschiedenis heeft ons weliswaar gemaakt tot wat we zijn, maar hij ligt achter ons. De overblijfselen ervan zijn daarentegen in de meest uiteenlopende vormen nog zichtbaar en tastbaar om ons heen. Samen vormen ze het onderwerp van mijn tweede boek, het tweede luik van mijn presentatie, naast de Verhalen van Brabant, het boek dat vanmiddag gepresenteerd gaat worden.
13
Het heeft als titel Erfgoed van de Brabanders, om daarmee tot uiting te brengen dat het gaat om iets dat van ons gezamenlijk is en van ons allemaal, om iets dat betekenis geeft aan ons bestaan hier en nu en tegelijk aan de richting waar we heen willen. Of zoals het heet in de ondertitel: Verleden met een toekomst. Nu is erfgoed, in de betekenis van cultureel erfgoed, een term die pas de laatste jaren is ingeburgerd. Een toelichting is daarom misschien op zijn plaats. Want wie niet beter weet, zou denken dat het erfgoed een vanzelfsprekend decor is van ons dagelijks bestaan. Iets uit het verleden dat toevallig bewaard bleef en dat we met een zekere gelatenheid aanvaarden omdat het er nu eenmaal bij hoort. Maar zo is het niet. Erfgoed heeft te maken met actieve keuzes die wij maken, steeds opnieuw. Wij identificeren ons nadrukkelijk met het erfgoed. Wij eigenen het ons toe en wij geven er betekenis aan, zoals we hierna nog zullen zien. En op die manier draagt het erfgoed bij aan hechting en worteling, aan de vormgeving van ons bestaan en onze leefwereld. Eigenlijk zoals het geformuleerd is in de prachtige regels onder het provinciewapen dat Niel Steenbergen in brons maakte voor het voorplein van het provinciehuis: ‘Brabant is maken, maken dat leven zich hechten kan, thuis raken kan in de tijd.’
Dat begrip thuis raken suggereert een gevoel van geborgenheid, van vertrouwdheid. En in zekere zin werkt het ook zo.
Mensen zijn betrokken op hun omgeving, hun leefwereld, hechten daaraan wanneer die herkenbare en betekenisvolle elementen bevat en juist ook omdat het die bevat. En als je die betrokkenheid met elkaar deelt, draagt dat in sterke mate bij aan een samenleving, ook in letterlijke zin, van met elkaar leven. Het kan echter ook andersom werken. Want erfgoed zit niet altijd in de comfortzone. Waar identiteit in het geding is, wordt erfgoed ingezet als strijdmiddel. Ik heb dat zelden duidelijker gevoeld als toen mijn jongste dochter, die in Amsterdam een master Erfgoedstudies volgt, verslag deed van een excursie die in dat kader was gemaakt naar Jeruzalem. Ook daar wordt uit het reservoir aan historische relicten geput om een identiteit vorm te geven. Maar juist door de conflicterende belangen tussen Israëli’s en Palestijnen leidt dat proces tot wrijving en tot spanning. Niet zelden vallen er doden, juist door toe-eigening en identificatie met het erfgoed. Misschien wel het duidelijkste voorbeeld daarvan is de Tempelberg met enerzijds de tempelruïne met de Klaagmuur en anderzijds de Al-Aqsamoskee, een complex dat niet ten onrechte is omschreven als ‘de meest omstreden vierkante kilometer ter wereld’. In september 2000 brak precies hier de tweede intifadah uit, in reactie op het als provocerend ervaren bezoek van oppositieleider Ariël Sharon aan deze plek, die daarbij omringd was door honderden Israëlische soldaten. Of, ander voorbeeld, wie herinnert zich niet het schokkende bericht dat de Taliban in 2001 de vijftienhonderd jaar oude Boeddha’s van Bamyan in Afghanistan opzettelijk verwoestten, juist om de tegenstander in zijn identiteit te treffen. Degelijke voorbeelden maken duidelijk dat erfgoed vooral symbolisch geladen is. Het gaat niet zozeer om de monumenten of de voorwerpen zelf, maar om de betekenis die daar door onze generatie aan gegeven wordt.
14
Denk bijvoorbeeld aan de onvoorstelbare moeite en inspanningen die geleverd zijn om de enig overgebleven oorspronkelijke barak van het voormalige concentratiekamp Vught overeind te houden, barak 1B. Tientallen jaren werd hij verwaarloosd en uiteindelijk was het een ruïne, rijp voor de sloop. Het heeft tonnen gekost om hem te behouden en te herstellen, maar dat is het ons waard geweest. Niet natuurlijk om dat bouwwerk zelf, het is tenslotte maar een lelijke barak. Maar met dit bouwsel wilden wij vooral de tastbare herinnering bewaren aan de vervolging in de Tweede Wereldoorlog, aan de internering van politieke gevangenen na de oorlog, aan de opvang van de Molukkers in Nederland. In die barak kunnen wij de bewogen geschiedenis van de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw letterlijk een plek geven. Daarom mocht hij van ons niet verloren gaan. Erfgoed zegt met andere woorden misschien wel eerder iets over onszelf en wat wij nu belangrijk vinden, dan over het verleden. Het is duidelijk dat betrokkenheid een sleutelelement is in het begrip erfgoed en in de omgang ermee. Die betrokkenheid kan de meest uiteenlopende vormen aannemen, maar leidt eigenlijk altijd tot toe-eigening. En die is nooit vrijblijvend, maar heeft bijna altijd gevolgen voor het erfgoed. Of het nou gaat om de Beeldenstormers die zich in 1566 op hun geheel eigen manier de kerken toe-eigenden; om negentiendeeeuwse notabelen die ramen schenken om God te eren en in één moeite door met een naam en een familiewapen hun vooraanstaande maatschappelijke positie vastleggen voor de eeuwigheid; om museumconservatoren die zich inspannen om voorwerpen te behouden, maar ze zodoende in een nieuwe, museale en daardoor eigenlijk wezensvreemde context brengen; om restauratoren die met de beste bedoelingen proberen het verval te keren en het monument
daardoor soms nog mooier maken dan het al was: zij allen eigenen zich het erfgoed toe, hechten er hun eigen betekenis aan en geven het zodoende door in een andere vorm en context dan waarin zij het zelf aangereikt kregen. En daarmee krijgt erfgoed voortdurend nieuwe betekenissen. Naast betrokkenheid en toe-eigening is er nog een kernbegrip dat bij erfgoed en dus ook bij het werk aan een boek over het erfgoed, in dit geval het Brabants erfgoed, om de hoek komt kijken en dat is het selecteren. Daarmee komen we ook aan het thema van de dag. Nou is eigenlijk elk boek over de geschiedenis een kwestie van selecteren, maar hier is dat nog nadrukkelijker het geval. In zijn academische afscheidsrede Dynamisch Erfgoed heeft Willem Frijhoff opgemerkt dat erfgoed pas ontstaat door selectie. Niet alle overblijfselen uit het verleden zijn erfgoed, maar alleen die elementen die wij ons toe-eigenen, waar wij betekenis aan geven. Pas als wij dat doen wordt het erfgoed: iets wat we in het heden met elkaar delen en samen de moeite waard vinden om het aan de toekomst door te geven. Het doet denken aan de ware betekenis van het woord traditie, dat wij ook met het verleden associëren, maar dat eigenlijk veel meer met ons en met de toekomst te maken heeft. Het woord is immers afgeleid van het Latijnse tradere, dat wil zeggen doorgeven. Iets wat je waardevol genoeg vindt om door te geven aan wie na je komen. Traditie, en dus ook erfgoed, ik herhaal het maar weer, hebben niet zozeer te maken met wat achter ons ligt, maar met onze opvattingen nu en met onze zorg, onze hoop zo u wilt, voor de toekomst. Erfgoed bestaat dan ook niet uit een statisch, herkenbaar geheel dat voor altijd zichzelf gelijk blijft. Het gaat erom wat wij als erfgoed willen om daarmee onze identiteit en onze toekomst vorm te geven. Erfgoed ligt dan ook niet voor altijd vast.
15
Het kan voor nieuwe generaties zijn zin of betekenis verliezen. Denk aan alle Brabantse pastoors en kerkbesturen die in de negentiende eeuw de oude middeleeuwse kerken die aan hen in de Franse Tijd door de protestanten waren teruggegeven, lieten afbreken om ze te vervangen door veelal middelmatige neogotische nieuwbouw. Denk aan de ambitieuze Brabantse gemeentebesturen die in de jaren zestig en zeventig hun binnensteden sloopten om ruim baan te maken voor de auto, of die er geen enkel probleem mee hadden dat de gaafheid en de intimiteit van hun dorpsplein, ruimtelijk erfgoed, werd verpest door een gedrocht van een Boerenleenbank of door een supermarkt die de oude dorpswinkels verving. En zo is het steeds gegaan. Keer op keer is erfgoed aangereikt dat een nieuwe generatie niet lustte. Keer op keer is de erfenis van het verleden terzijde geschoven op grond van nieuwe inzichten, op grond van de vooruitgang of in elk geval de illusie daarvan. In de negentiende eeuw vonden de bisschop en het kerkbestuur van de Bossche Sint-Jan dat het imposante renaissance oksaal dat toen al zo’n tweehonderd jaar in de kerk had gestaan alsnog het veld moest ruimen. Niet alleen omdat het de gotische stijleenheid in de kerk verstoorde, maar ook omdat het de blik op het nieuwe neogotische hoogaltaar belemmerde. Het is bijna ironisch dat topstukken als het renaissance oksaal en het barokke hoogaltaar, beide een getuigenis van de strijdbare geest van de contrareformatie, wel de protestantse tijd hadden overleefd maar in de negentiende eeuw alsnog ten offer vielen aan katholiek gedweep met de middeleeuwen als een echt vroom-katholiek tijdperk. Uiteindelijk belandde het oksaal via de antiekhandel in het Londense Victoria and Albertmuseum, waar Victor de Stuers het tot zijn verbijstering en woede terugvond.
Voor hem was er niets vanzelfsprekends aan de afbraak en de verkoop van het kunstwerk, zoals men in Den Bosch had gemeend. Hij zag het als een daad van culturele barbarij, die hem inspireerde tot zijn befaamde artikel ‘Holland op zijn smalst’ dat in 1873 verscheen in het tijdschrift De Gids. Daarmee gaf hij de stoot tot de oprichting van de Nederlandse monumentenzorg. Zo kreeg het versmade oksaal ook op zijn nieuwe plek in Londen alsnog betekenis voor Den Bosch, voor Brabant en voor Nederland, namelijk als sleutelelement in de ontwakende zorg voor monumenten en een bewuste omgang met het cultureel erfgoed. Dat erfgoed in de loop van de tijd soms weer aan betekenis kan winnen, blijkt bijvoorbeeld ook uit het monument voor Coba Pulskens. Deze Tilburgse vrouw, schoonmaakster bij Publieke Werken, bood in de Tweede Wereldoorlog in haar huis aan de Diepenstraat vele malen onderdak aan onderduikers. Op zondag 9 juli 1944 drong de Sicherheitspolizei haar woning binnen en schoot er drie geallieerde piloten die op dat moment in huis waren, ter plekke dood. Coba Pulskens werd via kamp Vught overgebracht naar Ravensbrück, waar zij in maart 1945 omkwam in de gaskamer. Op 2 februari 1947 onthulde men onder grote belangstelling aan het huis een monumentje in de vorm van een Madonna met schutsmantel waaronder Coba en de drie piloten een schuilplek vinden. In de jaren zeventig echter, in de tijd dat velen dachten dat we de oorlog onderhand wel achter ons gelaten hadden, de tijd dat in Nederland de mogelijkheid werd toegelaten om dan misschien niet te stoppen met Dodenherdenking op 4 mei, maar in elk geval wel met het vieren van Bevrijdingsdag op 5 mei, was die belangstelling blijkbaar weer weggeëbd. Kennelijk had deze herinnering geen betekenis meer.
16
Want in die jaren viel het huis van Coba Pulskens onder de slopershamer en alerte buurtbewoners konden pas op het allerlaatste moment verhinderen dat het monumentje daarbij verloren ging. Hetzelfde gebeurde met de herinneringsplaquette in het gebouw van Publieke Werken aan de Noordhoekring, toen dat gesloopt werd. Ook die bleef slechts behouden door de oplettendheid van een archiefmedewerker. Coba Pulskens leek uit het collectieve geheugen te zijn gewist. Maar het herdenken heeft sindsdien weer aan kracht gewonnen en daarmee ook het erfgoed van de oorlog: naar Coba Pulskens werd een laan vernoemd, waar in 1984 zelfs nog een derde monument voor haar onthuld werd. En een plaquette, aangeboden namens de Royal Air Force, kreeg in datzelfde jaar een plek in de herdenkingskapel van Onze-Lieve-Vrouw ter Nood aan de Kapelhof tegenover de Heikese kerk. En er zijn meer voorbeelden waaruit blijkt dat het tij kan weer keren. De laatmiddeleeuwse haven van Breda, in 1965 gedempt, is enkele jaren geleden weer uitgegraven en gerestaureerd. Buiten gebruik gestelde fabrieken worden niet langer gesloopt, zoals uitgerekend in het Monumentenjaar 1975 in Tilburg nog gebeurde met de toen zowat 150 jaar oude spinnerij van Pieter van Dooren, in de negentiende eeuw nota bene de eerste Tilburgse fabriek waar met stoomkracht werd gewerkt. Tegenwoordig geven we aan fabrieksgebouwen zo mogelijk een nieuwe bestemming. Iedere generatie selecteert zijn eigen erfgoed.
Selectie is echter niet alleen een principiële aangelegenheid, inherent aan wat erfgoed feitelijk is, maar voor mij bij het samenstellen van mijn boek ook een heel praktische kwestie. Want de keuzemogelijkheden van het Brabants erfgoed zijn bijna eindeloos. Nemen we bijvoorbeeld de Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Brabant, die alleen nog maar betrekking heeft op het onroerend, ruimtelijk erfgoed. Die kaart omvat 21 cultuurhistorische toplandschappen, waaronder het Dommeldal, de Brabantse Wal in het uiterste westen en de Zuiderwaterlinie die loopt van Bergen op Zoom tot Grave, met onder meer het fort de Roovere. Dan zijn er 230 cultuurhistorisch belangrijke deelgebieden met bijvoorbeeld de Maasheggen in noordoosten, het Bossche Broek of de Strabrechtse Heide. Er zijn 16 archeologische topgebieden met in totaal 700 archeologische monumenten, daarbij ook de grafheuvels van Toterfout-Halve Mijl bij Veldhoven. Brabant kent maar liefst 1000 structuren van historisch groen, zoals houtwallen, parken en bomen. Daaronder 650 echt monumentale bomen, zoals de Heilige Eik in Den Hout bij Oosterhout. Er zijn duizenden historische lijnen, zoals wegen, paden, dijken, kanalen en turfvaarten. En Brabant is ook nog eens 300 waardevolle stads- en dorpsgezichten rijk, er worden 20.000 historisch waardevolle bouwwerken geteld, waarvan 6.000 een plek hebben op de rijksmonumentenlijst, van het gotische kerkje van Middelbeers tot aan het fabrieksgebouw van Weverij De Ploeg in Bergeijk, naar ontwerp van Gerrit Rietveld. Tot zover de Cultuurhistorische Waardenkaart.
17
Maar dan zijn er nog de duizenden en duizenden objecten van roerend erfgoed, variërend van kostbare museale topstukken zoals de Romeinse Gouden Helm van Deurne tot de fiets waarmee Wim van Est uit Sint-Willebrord in 1951 als eerste Nederlander in de gele trui tijdens de Tour de France een duikeling maakte in het ravijn. U weet wel: ‘zeventig meter viel ik diep, m’n hart stond stil, maar m’n Pontiac liep’. Dit aandoenlijke wrak is een monument van de Brabantse sportgeschiedenis. En behalve de musea hebben ook de archieven een schat aan erfgoed in huis, zoals het capitulatieverdrag van 1629 dat Den Bosch en de Meierij losscheurde van het hertogdom Brabant en ze voorgoed onder het gezag van de republiek bracht. Of het kladboek van de achttiende-eeuwse armmeester Van Gils uit Tilburg die al peinzend over zijn inkomsten en uitgaven een schetsje maakte van wat waarschijnlijk de alledaagse praktijk was in de steden en dorpen van Brabant. En laten we de bibliotheken niet vergeten, de Brabant-collectie voorop met zijn indrukwekkende Roman Visscherkaart uit 1661, bijna 1,7 bij 2,2 meter. Of met het boek dat bijna vijfhonderd jaar geleden, in 1520, werd gedrukt door Laurens Hayen in Den Bosch, brieven van Plinius, nota bene een exemplaar dat blijkens het opschrift ooit nog aan Calvijn heeft toebehoord. Dan is er het immaterieel erfgoed met tradities als De Brabantse dag in Heeze, de bedevaarten in mei naar de Zoete Moeder in Den Bosch of de Vastenavondviering in Krabbegat. Maar net zo goed de drieëndertig delen met duizenden lemma’s van het Woordenboek van Brabantse Dialecten.
Selectie is dan ook essentieel, niet alleen omdat de ruimte in een boek beperkt is, maar ook omdat het erfgoed zoals gezegd pas in een selectie zin en betekenis krijgt. Maar hoe moeten we dit benaderen? Enerzijds ben ik uitgegaan van het erfgoed zelf, van voorbeelden die ik per se wilde opnemen. De Sint-Jan van Den Bosch bijvoorbeeld kan in een boek over Brabants erfgoed niet ontbreken. Daar is denk ik weinig discussie over. Maar de vraag is dan meteen: waarom niet? Wat is voor ons de betekenis van dat in oorsprong middeleeuwse gebouw? Wat zegt het ons nu nog? Waarom associëren we ons ook in een tijd van ontkerkelijking zo nadrukkelijk met dit kerkgebouw? Die vragen probeer ik tegelijk met de selectie in de toelichtende teksten te beantwoorden. Een andere benadering is die waarbij je uitgaat van een periode en van een thema, omdat je vindt dat dat in een boek als dit vertegenwoordigd moet zijn. En dan vervolgens op zoek gaat naar erfgoed dat daarbij hoort. Als je iets wilt laten zien van de armenzorg, omdat die tenslotte eeuwenlang het leven van Brabanders heeft bepaald, dan kun je natuurlijk kiezen voor het prachtige houten reliëf dat vroeger boven de ingang van het Bossche geefhuis hing. Maar – alweer een dilemma − dat had ik ook al in de Verhalen van Brabant opgenomen, en natuurlijk moet ik al te veel doublures voorkomen. Dus ben ik verder gaan zoeken en zo kwam ik uit bij een restaurant met een fraaie achttiende-eeuwse gevel en een niet daarbij passend torentje aan de Markt in Geertruidenberg, het Weeshuys geheten. Dat klopt ook wel, ooit werden hier de wezen van de stad opgevangen.
Er zijn alles bij elkaar meer dan een miljoen historische relicten in Brabant, potentieel allemaal erfgoed.
18
Maar wie binnen gaat eten, herkent in de stenen pilaren en in het houten tongewelf de nog veel oudere oorspronkelijke functie, namelijk kapel en tevens ziekenzaal van het middeleeuwse gasthuis van Geertruidenberg, wat ook het klokkentorentje op het dak verklaart. Een mooie paradox: een restaurant, symbool van onze welvaart als erfgoed van de armenzorg Zo kom je enerzijds tot voor de hand liggende keuzes, anderzijds tot min of meer verrassende elementen. En mijn selectie, ik zal de eerste zijn om dat toe te geven, heeft een zekere willekeur. Het een kan voor het andere worden ingewisseld. Mijn boek is zonder twijfel ook gebaseerd op persoonlijke voorkeuren, al zijn het er misschien wel minder dan ik diep in mijn hart had gewild. Het beeld moet tenslotte ook voor de lezers herkenbaar en aanvaardbaar zijn. Als mijn selectie kritiek en discussie uitlokt, des te beter. Patrick zou niks liever willen. Uiteindelijk ben ik zo uitgekomen bij: • •
Elementen die we niet goed kunnen missen, die horen bij ons beeld van Brabant. Breda is Breda niet meer zonder de toren van de Onze Lieve Vrouwe kerk en de Meijerij kunnen we ons zonder populierenlandschap ook niet goed voorstellen. Elementen die ons eraan herinneren wat er met de Brabanders is gebeurd. Zoals het Charter van Korten- berg uit 1312, toen de Brabantse steden invloed af dwongen op het bestuur van het hertogdom, nota bene een primeur op het Europese vasteland. Of het primitieve schilderij dat gemaakt is na de burgeroorlog tussen calvinisten en katholieken in Den Bosch die op 1 juli 1579 enkele tientallen doden heeft gekost.
• • •
Of het zuivelfabriekje van Hoogeloon, symbool van de laatnegentiende-eeuwse revolutie onder de Brabantse boeren die zich door coöperatie aan hun armoede hebben ontworsteld. Elementen die laten zien onder welke omstandigheden de Brabanders hun leven hebben geleefd, waarbij het kasteel van Heeze aandacht krijgt, maar net zo zeer deze negentiendeeeuwse arbeidershuisjes in Loon op Zand. Elementen die laten zien hoe de Brabanders onafgebroken hun leefomgeving gevormd hebben, zoals dit slagenlandschap in de Langstraat, restant van de middeleeuwse veenontginning of een van de meest recente ingrepen, het beekherstel van de Kleine Beerze, waarbij de rampzalige kanalisatie van de jaren vijftig en zestig werd teruggedraaid. En tot slot, elementen die ons een spiegel voorhouden, zoals het memento mori-steentje van Margriet van Auweninghe uit 1484 in de Bossche Sint-Jan of de struikelsteen die Arnoud-Jan Bijsterveld bij zijn huis aan de Prof. Dondersstraat in Tilburg heeft gelegd.
Waarmee maar gezegd wil zijn dat erfgoed vele gezichten heeft. De opzet van het boek is chronologisch en daarbinnen thematisch. Ik volg de indeling van de ‘Verhalen van Brabant’, met de tien tijdvakken van De Rooy, zij het dat de afbakening daarvan is aangepast aan specifieke Brabantse omstandigheden, aan betekenisvolle cesuren. Dat levert dus tien periodes op, van prehistorie tot nu.
19
Voor ieder tijdvak heb ik zoals gezegd gezocht naar erfgoed dat kenmerkend is voor situaties en ontwikkelingen uit die periode en ik heb geprobeerd dat vervolgens logisch en zinvol te ordenen, door het in een thema onder te brengen: een kasteel spreekt over macht op het platteland, een boek over geletterdheid, een gegraveerd wijnglas over de achttiende-eeuwse regentencultuur, een noodwoning van Maycrete over naoorlogse wederopbouw. Aan de hand van dergelijke thema’s gaan we langs de bekende en minder bekende paden van de Brabantse geschiedenis. Met een thema als moderniteit bijvoorbeeld wil ik als het ware een tegenwicht bieden aan het traditionele beeld van Brabant als provincie van poffers, vendelzwaaiers, zult en balkenbrij. Want al voor de oorlog kreeg het modernisme ook hier voet aan de grond, zoals te zien aan deze villa in Waalwijk uit 1932, een ontwerp van de Limburgse architect Jos Klijnen. Het huis werd na de vroegtijdige dood van de Waalwijkse gemeentesecretaris, Toon van Liempt, gebouwd door zijn weduwe, als een postuum protest tegen de keuze van Waalwijk voor het traditionele raadhuis van Kropholler, in plaats van het moderne ontwerp dat Klijnen had voorgesteld en waarvan dit huis als het ware een echo is. Sinds de jaren negentig staat het op de rijksmonumentenlijst. En – vergeef me m’n onbescheidenheid − voor mij, langs moederszijde kleinzoon van secretaris Van Liempt, heeft dit huis nog extra betekenis als de plek waar ik geboren ben. In mijn boek breng ik deze bijzondere architectuur samen met het gedicht Nachtkroeg uit 1915, experimentele poëzie van Antony Kok, een Tilburgse spoorwegbeambte, maar ook oprichter, samen met Theo van Doesburg, van de Stijl, de kunstenaarsgroep die, zoals u weet, bepalend was voor de doorbraak van de abstracte kunst en het modernisme in Nederland.
En vervolgens komt daar nog het werk bij van de Brabantse arts Jan Smulders, die de Periodieke Onthouding ontdekte en propageerde als methode van geboortebeperking, en die daarmee een belangrijke bijdrage leverde aan een meer moderne levenshouding, waarbij seksueel genoegen binnen het huwelijk niet noodzakelijkerwijs meer gekoppeld was aan voortplanting. Ook dit is erfgoed van de Brabanders. Er is in het boek ruimte voor ongeveer 130 van dergelijke thema’s en met deze aanpak dus voor ongeveer 400 erfgoedelementen. Vierhonderd, ik zeg het nog maar eens, van de meer dan een miljoen die ik in principe zou kunnen kiezen. Voor ieder thema is een spread van twee tegenover liggende pagina’s ingeruimd. Daar moet tekst in en beeld. Lange tijd ben ik vooral met de tekst bezig geweest, met het verhaal dat ik wilde vertellen, maar toen de foto’s van Marc Bolsius langzaamaan beschikbaar kwamen, besefte ik pas goed de grote rol die het beeld – of misschien moet ik zeggen de verbeelding – heeft in het uiteindelijke resultaat. Deze foto van Marc, gemaakt door zijn zoon, staat ook in het boek. Want in een boek met een titel als deze moest behalve voor erfgoed natuurlijk ook plaats worden ingeruimd voor Brabanders. Voor mensen die op een of andere manier een speciale band hebben met een bijzonder stukje Brabants erfgoed. Bijvoorbeeld omdat ze erin wonen, omdat ze het gebruiken voor hun werk, omdat ze zich inzetten voor het behoud ervan, omdat ze er alles van weten of om wat voor bijzondere reden dan ook. Twintig korte teksten, geïllustreerd met portretten door Marc Bolsius geven inzicht in de betekenis die het erfgoed voor hen heeft en de richting die het geeft aan hun bestaan.
20
Bijvoorbeeld Jeroen Grosfeld, die als museumdirecteur de vondst van zijn leven deed, of Liesbeth Theunissen die alles weet van prehistorische grafheuvels, net zoals voor Wies van Leeuwen de neogotiek van Pierre Cuijpers geen geheimen meer heeft. Floris van Bommel behoort tot de negende generatie schoenmakers van die naam en Neeltje van der Ven heeft met haar man Clemens een leven besteed aan historische wooncultuur. Het resultaat daarvan wordt nagelaten aan de samenleving. Letterlijk erfgoed dus. Als we dit zo zien is het geen wonder dat Marc al eens met zijn portretten prijzen heeft gewonnen bij de Zilveren Camera. Maar ook voor het overige is hij een fantastische fotograaf. Er zijn in het voorafgaande al diverse van zijn opnames voorbij gekomen, maar ik laat er u nog een paar zien. • Het middeleeuwse hagelkruis in Aarle-Rixtel. • Het joodse kerkhof in Eindhoven. • De vlucht, Het monument voor de evacuatie stadsbevolking van Breda, 50.000 mensen in de meidagen van 1940. • Of de Warande in Tilburg, een achttiende-eeuws sterrenbos. Prachtig beeld en dus moest er geschipperd en geschoven worden, maar hoe dan ook, veel meer dan 750-800 woorden kan ik op een spread niet kwijt. Die woorden worden verdeeld over soms twee, soms vier, maar meestal drie erfgoedelementen die samen een verhaal vertellen. In de ideale situatie – maar die wordt lang niet altijd bereikt – komen er in zo’n thema, dus op zo’n spread, verschillende categorieën van erfgoed samen, bijvoorbeeld een monument, een landschap, een museaal voorwerp, een archiefstuk, ook om te benadrukken dat het niet zozeer gaat om de dingen zelf maar vooral om het verhaal dat ze vertellen, om de betekenis die ze hebben in ons beeld van het verleden.
Dames en heren, ik kom aan het eind van mijn betoog. Het boek dat ik heb gemaakt, wil het besef bijbrengen dat het erfgoed dat ons uit het verleden is aangereikt, voor ons feitelijk onmisbaar is. Want zonder erfgoed zijn wij allen verloren in de tijd. Het uitgangspunt was om een herkenbare en betrouwbare staalkaart te bieden van de ongelooflijke veelheid en verscheidenheid van het Brabants erfgoed. Met daarin aandacht voor de verschillende categorieën, roerend en onroerend erfgoed, informatief en immaterieel erfgoed. Zich uitstrekkend van prehistorie tot nu en van oost tot west. Maar ook om te laten zien dat al die overblijfselen, in welke vorm dan ook, bouwstenen zijn waarmee wij onze hedendaagse Brabantse identiteit vormgeven. Dat erfgoed niet alleen herkenning biedt en houvast, maar ook inspiratie biedt bij de inrichting van onze leefomgeving en zo richting geeft aan onze toekomst. Ik wil daarvan tot slot nog één aansprekend voorbeeld presenteren. Beter dan hiermee kan ik de inspirerende en vernieuwende kracht van erfgoed niet duidelijk maken, denk ik. Het gaat om een plek in het hart van een Brabants dorp, Schijndel, waar de gevechten bij de bevrijding in 1944 een gat hebben geslagen. Om een gemeenschap die worstelt met herinneringen en ambities, maar vooral met het onvermogen om dat hart weer terug te brengen in het dorp. Het gaat ook om een jonge architect uit Schijndel, Winy Maas, die droomt om aan de reconstructie bij te dragen en die ook als hij zijn vleugels heeft uitgeslagen en met zijn architectenbureau MVRDV over de hele wereld spraakmakende moderne architectuur heeft uitgestrooid, zijn plek van oorsprong en zijn wortels daar niet verloochent. Drieëndertig lang blijft hij ijveren om juist daar te mogen ontwerpen.
21
En wat hij dan uiteindelijk bouwt op de Markt in Schijndel, tegenover de middeleeuwse Servatiuskerk en te midden van vooral zielloze wederopbouwarchitectuur, zijn zevende ontwerp voor deze plek, is deze Glazen Boerderij, in zijn materiaal van een bijna verpletterende moderniteit en tegelijk in zijn vorm en uitstraling bij uitstek een icoon van Brabants erfgoed. Het doet bijna denken aan de tijd van renaissance, toen het teruggrijpen op klassieke voorbeelden een enorme creatieve kracht losmaakte. Wie ter plekke de glazen boerderij gaat bekijken, ziet dat het plein zijn maat weer terug heeft en Schijndel zijn hart. En dat Brabant een monument rijker is waarbij verleden, heden en toekomst op een prachtige manier dooreen lopen. Precies zoals erfgoed bedoeld is.”
22
Werksessies Werksessie 1 Hoe maken we op lokaal gebied keuzes, wat wordt het erfgoed van de laatste 50 jaar Gespreksleider Annette Gaalman van Erfgoed Brabant introduceert het thema ‘selectie van erfgoed’. Er is de afgelopen tijd veel over gepraat en gepubliceerd. Zo is ‘Op de museale weegschaal: collectiewaardering in zes stappen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed’ een goed instrument voor selectie. Hierin zijn de criteria voor waardering de leidraad om te bepalen wat de waarde van objecten is en zo ook betere collectiekeuzes te maken. Verder is naar aanleiding van een symposium in Leeuwarden in 2013 het boekje ‘Onbeheersbaar erfgoed; Zonder kennis geen keuze’ uitgegeven. Met deze veelzeggende ondertitel kan deze publicatie worden opgevat als een pleidooi voor het oordeel van de expert. De inspirator voor het thema van deze werksessie ‘Wat wordt het erfgoed van de laatste 50 jaar en wie bepaalt dat?’ is Karst Vaartjes, voorzitter van het bestuur van Streekmuseum Jan Uten Houte in Etten-Leur. Dit jaar viert het museum haar 50-jarig bestaan. Het museum verzamelt en presenteert de geschiedenis van de dorpen Etten en Leur van ongeveer 1850 tot 1950. Maar in de jaren zestig zijn Etten en Leur samengegaan en stevig uitgebreid. Zou het dus geen tijd worden om ook objecten uit deze periode te gaan verzamelen en in het geval we dit gaan doen, waarop selecteren we dan? Dat was de vraag die Karst aan Annette voorlegde. De werksessie wordt geopend door een uitgesproken column van historicus en schrijver Mijke Pol.
Onlangs schreef Mijke voor het Brabants Dagblad een opiniestuk over subsidiëring van het behoud van industrieel erfgoed door de provincie. Het is een pleidooi voor een duidelijker visie op wat wel en niet behouden moet worden. Annette grijpt aansluitend hierop even terug op het ochtendprogramma van het symposium. Erfgoed is van belang voor je identiteit, maar veel mensen hebben het gevoel dat we te veel bewaren. Is dat echter wel zo? In lijn met het verhaal van Judith de Leeuw in haar film ‘Overal spullen’, waaruit Jaco Berveling in het ochtendprogramma een fragment liet zien, kunnen we aannemen dat in Brabantse huishoudens op dit moment wel 15 miljard spullen zijn. Veel daarvan wordt bovendien na korte tijd alweer vervangen door nieuwe, mooiere en betere versies. Wat gaan we van die enorme hoeveelheid afgedankte spullen uiteindelijk bewaren als ‘erfgoed’? Dat zal heel erg weinig zijn. Jan van Oudheusden gaf vanochtend al aan dat Brabant op dit moment ongeveer 1 miljoen erfgoedobjecten telt, slechts een fractie dus van alles wat we ooit hadden en nu hebben… Hoe bepalen we wat het erfgoed van de laatste 50 jaar wordt? Dat landschap gaan we in deze sessie met elkaar, in een gesprek, in kaart brengen. We zullen eerst stilstaan bij de vraag welke spullen in aanmerking komen om te bewaren. Ten tweede is de vraag wie bepaalt wat geselecteerd wordt. Ten slotte bespreken we wat we aan het selectieproces wellicht zouden kunnen verbeteren. Kan het bijvoorbeeld met meer visie? Hoe bepalen we wat het erfgoed van de laatste 50 jaar wordt? Annette legt als eerste aan Karst Vaartjes de vraag voor: als je kijkt naar Etten-Leur en naar de laatste 50 jaar, wat moet er dan volgens jou in de museumcollectie?
23
Karst Vaartjes: “Daar begint het probleem van niet kunnen kiezen. Wat is treffend voor de afgelopen 50 jaar Bij een tentoonstelling over de jaren zestig hebben we de gemeenschap gevraagd wat zij belangrijk vindt om uit het jaar 1964 te bewaren voor de toekomst. Deze vraag kun je ook over andere perioden stellen. Opvallend is dat er veel waarde wordt gehecht aan gebruiksvoorwerpen. Treffend is de door een dame aangeboden poetsdoos uit 1964. Dezelfde heb ik thuis staan, maar dan een nieuwe variant.” Duidelijk wordt dat publieksparticipatie van het allergrootste belang wordt geacht en waarde toevoegt, maar niet gezien kan worden als de heilige graal. Het publiek mist vaak het overzicht. Ieder draagt vanuit het eigen perspectief dingen aan om te bewaren. Sommigen zullen bijvoorbeeld willen dat diskettes bewaard worden, omdat kinderen van nu niet meer weten waarvoor die gebruikt werden. Maar moet een streekmuseum deze gebruiksvoorwerpen bewaren? De consensus lijkt te zijn dat deze objecten wel bewaard moeten worden, maar niet door een streekmuseum. Tenzij het object typisch is voor de streek of daar is gemaakt. In dit verband is de Vero-afwaskwast die Janine Verster van Museum Tongerlohuys in Roosendaal heeft meegenomen een interessant voorwerp. Moet ze die in de collectie houden of niet? De kwast is van Roosendaalse makelij. Dat zou een argument kunnen zijn om hem te bewaren. Toen het museum enkele jaren geleden een tentoonstelling maakte waarin het publiek gevraagd werd aan te geven of ze iets wel of niet zouden willen bewaren, bleek dat de meningen erg verdeeld waren: sommigen vonden dat alles weg kon, anderen wilden juist alles bewaren.
Renée Putters van Breda Promotions en het Miniaturenmuseum Breda heeft een inventieve oplossing voor het selectieprobleem: bewaar van alles enkel een miniatuurversie. Of het idee van Lilian Grootswagers van Erfgoed.nu: met de komst van 3D-printers kunnen we elk voorwerp reproduceren. Als we goede bestanden hebben, hoeven niet alle objecten meer bewaard te worden. Eveneens een interessant idee, maar consensus bestaat er niet. Het zien, oelen en beleven van de originele objecten wordt gezien als een belangrijk argument voor het bewaren ervan. Dit is ook hét argument om niet een foto of misschien zelfs een 3D-bestand van een object te maken en het object verder niet te bewaren. Het traditionele materiële behoud prevaleert voor het grootste deel van de aanwezigen toch boven het conceptuele behoud. Een andere invalshoek komt van Henk Veltmeijer van Heemkundekring Tilborch. Hij vertelt over het Erfgoeddepot in Riel, waar iedereen zijn oude spullen naartoe kan brengen. De objecten worden uitgeleend om te gebruiken in het onderwijs en in de activiteitenbegeleiding: ze mogen dus gewoon worden aangeraakt. Er zijn meerdere voorbeelden van zulke initiatieven, ook in Gelderland en Overijssel. Je zou per provincie een verzameling moeten hebben waar je kan voelen hoe het vroeger was. Het is ook een pleidooi om gebruiksvoorwerpen die we vroeger gebruikt hebben te bewaren omdat deze verbonden zijn aan een herinnering. En dan niet in een vitrine, maar letterlijk voelbaar. Is dat dan stiekem nostalgie? En zo ja, is dat erg? Is nostalgie misschien zelfs het belangrijkste selectiecriterium bij recent erfgoed? Juist omdat de generatie die de selectie maakt eigen herinneringen heeft aan het gebruik van deze objecten? Erfgoed van recente datum is vooral een medium for memory.
24
Zo wordt alles over de varkenspest verzameld omdat het heel waarschijnlijk is dat dit voor toekomstige onderzoekers een interessant onderwerp is. Ook worden veel bedrijfsarchieven bewaard van Brabantse ondernemingen. Die worden nu nog niet veel geraadpleegd, maar zijn wellicht voor generaties na ons nuttig.
Provinciaal historicus Jan van Oudheusden vindt dat de huidige collectiebeheerders niet over hun graf heen moeten regeren. Bovendien, nu al bepalen wat belangrijk is, is een illusie. Elke volgende generatie zal zijn eigen keuzes gaan maken. Ad van Pinxteren van het Noordbrabants Museum geeft aan dat het museum veel objecten uit het recente verleden krijgt aangeboden. Het museum neemt deze objecten doorgaans niet aan. Hierin goed selecteren is heel ingewikkeld. Het gevaar is dat er dingen verloren gaan, die generaties na ons juist hadden willen bewaren. Dat is een lastig dilemma. Van Pinxteren ziet er niets in om van elk gebruiksvoorwerp er één te verzamelen; met de huidige omloopsnelheid zou de hoeveelheid objecten niet te overzien zijn. Riemer Knoop van de Reinwardt Academie sluit hierop aan door de manier waarop het Instituut voor Beeld en geluid verzamelt aan te halen: elke twee weken wordt alles wat op één dag op radio en televisie is uitgezonden, inclusief de reclames, bewaard. Dit is dan de representatieve dwarsdoorsnede van het aanbod. Daarnaast verzamelt men op basis van eigen criteria specifieke programma’s. En hoe gaan archiefdiensten om met recent erfgoed? Jan Sanders van het Brabants Historisch Informatie Centrum stelt dat we natuurlijk nog niet kunnen zeggen wat in de toekomst belangrijk wordt. ‘Hotspots’ kun je echter wel verzamelen.
Wie bepalen wat geselecteerd wordt? De tweede vraag is de vraag naar degenen die de selectie maken. Wie zijn de beslissers? Voor een deel zijn dat de overheden. Hun keuzes worden opgenomen in officiële lijsten van te beschermen gebouwd, roerend en immaterieel erfgoed. Als kanttekening hierbij wordt opgemerkt dat je een prachtige kerk wel op een monumentenlijst kan plaatsen, maar als niemand er wat mee wil doen zal de kerk uiteindelijk toch gesloopt worden. Kortom, het moet leven in de harten van de mensen. We kunnen misschien een onderscheid maken tussen overheid en professionals aan de ene kant en het publiek aan de andere kant. Professionals denken vanuit criteria, die de historische relevantie aanduiden. Dat moeten zij ook doen, want er moet verantwoording afgelegd kunnen worden over de keuzes. Het publiek selecteert eerder op basis van emotie: wat betekent een object, een verhaal of een gebouw voor jou zelf? In beide gevallen kan de waardering over 100 jaar totaal anders zijn. Daarnaast speelt nog mee dat waardering voor erfgoed ook aangekweekt kan worden. Ten slotte wordt ook gesignaleerd dat jonge professionals misschien andere criteria zullen kiezen dan hun oudere vakgenoten. En dat de emotie van het publiek een van de criteria van professionals kan zijn om iets te bewaren.
25
Uiteindelijk is de consensus dat de hoofdtaak van selectie bij de deskundigen ligt. Maar wie zijn dat? Door het publiek worden de mensen die als vrijwilliger actief zijn in heemkundekringen of musea gezien als deskundigen, maar zij voelen zich niet in alle gevallen deskundig, zeker niet bij de selectie van recente objecten. Hoe bepaal je dan of je iets wel of niet gaat weggooien? Zij willen op hun beurt ook graag gevoed worden door deskundigen, bijvoorbeeld historici en conservators van musea. We zijn het erover eens dat het een permanente dialoog is tussen liefhebbers, deskundigen en het publiek. Waar komt de angst vandaan dat we iets kwijtraken? Deze vraag van Mijke Pol roept veel reacties op. Waarom is het erg om van de 20 strijkijzers in een verzameling er 19 weg te gooien? Verschillende argumenten worden gegeven: elk strijkijzer laat een stadium in de ontwikkeling van dat werktuig zien; wat ooit van weinig waarde was, kan later juist heel waardevol worden; elk strijkijzer vertelt een eigen verhaal. Dit laatste argument krijgt de meeste steun. Dan wordt naar voren gebracht dat – paradoxaal genoeg – juist wat je kwijtraakt of wat mensen weggooien ook veel vertelt over een periode. Een deel van de aanwezigen geeft nadrukkelijk aan geen angst te hebben om te selecteren (en dus ook weg te gooien), mits je heldere criteria hanteert. En daarbij kun je ook het publiek betrekken.
Tevens wordt het idee geopperd om een soort meldpunt te openen waar instellingen bij aan kunnen kloppen met vragen over selectie van erfgoed. Annette merkt hierbij op dat Erfgoed Brabant binnenkort een digitaal kennisplatform gereed zal hebben, waar dergelijke vragen een plaats kunnen krijgen. Dit wordt positief ontvangen, maar men bedoelt toch ook een meer overkoepelend systeem waar zowel musea als heemkundekringen bij zijn aangesloten en waar gekeken kan worden wie welke objecten in bezit heeft. Vele objecten zijn op dit moment al te vinden in www.thuisinbrabant.nl, maar het zou goed zijn als hier meer collecties toegankelijk zouden zijn. Over de manier waarop recent erfgoed moet worden geselecteerd, bestaat bij de aanwezigen geen algemene consensus, maar duidelijk is wel dat het idee om de ruimte te geven aan zo veel mogelijk visies door vrijwel iedereen toegejuicht wordt. En natuurlijk zullen die visies ook weer veranderen, en zal deze discussie misschien ook ooit als ‘erfgoed’ aangemerkt worden als een karakteristieke uiting van de vroegeenentwintigste-eeuwse NoordwestEuropese cultuurvisie? Tijdens de werksessie heeft Pauline Baartmans, illustrator en afgestudeerd aan de Reinwardt Academie, een visuele vertaling van de discussie gemaakt.
Op welke manier kunnen we het selectieproces van recent erfgoed verbeteren? Uit het museale veld, maar ook vanuit de heemkundekringen komt de wens naar voren dat erfgoedinstellingen in regioverband samenkomen om gesteund door deskundigen te kijken wie wat bewaart en hoe de verschillende collecties op elkaar aan kunnen sluiten.
26
Werksessie 2 Selectie in digitalisering Welkomstwoord door Wilbert Helmus, ‘erfgoedsoftwaremakelaar’. Korte inventarisatie van aanwezigen, waaruit blijkt dat musea, archieven, heemkundekringen en gemeenten vertegenwoordigd zijn. Inleidend betoog door Tjeerd de Boer van het ministerie van OCW. De ‘digitale shift’ is onvermijdelijk, al kunnen we door de lange duur ervan tegenwoordig beter spreken over een digitale evolutie in plaats van revolutie. De kunst is het om nu van losse ad hoc-projecten naar meer continuïteit en duurzaamheid in digitalisering te gaan. Hiervoor moet een koppeling gemaakt worden tussen bestaande gegevens én gebruikersgroepen (en vice versa). Dat betekent meer denken in netwerken om een digitale infrastructuur mogelijk te maken. Hierbij is een aantal noodzakelijke veranderingen als volgt in een notendop samengevat: • van collectie naar connectie • van drager naar vrager • van grip naar grenzen • van autoriteit naar reputatie • van best naar test. In de grote verscheidenheid aan gebruikersgroepen en datavragen is een driedeling aan te brengen: 1. vragen met betrekking tot kick data (snelle, korte, compacte informatie) 2. vragen met betrekking tot big data (grote bulk data)
Er moet meer vooraf nagedacht worden over de vraagkant van digitalisering. Deze stelling roept een opmerking vanuit het publiek op: hoe ken je de vraag? De vrager weet soms zelf niet goed waarnaar hij op zoek is. Een korte discussie leidt tot de overeenstemming dat het wellicht niet altijd mogelijk (of nodig) is om de vraag exact te kennen, maar dat streven naar meer symbiose tussen aanbod en vraag wel wenselijk is. De aanwezigen gaan vervolgens in drie groepen uiteen. Per groep bespreken zij de stappen in digitalisering die ze zelf willen zetten of al hebben gezet en proberen hierbij ook de driedeling (kick/big/ thick data) te beschouwen. Uit deze drie werkgroepen komen enkele conclusies en problemen naar voren: - Instellingen zijn soms gebrekkig in hun communicatie richting publiek (vragers) over wat zij aan digitale mogelijkheden bieden (en wat dus niet!) - De vertaling van een database naar de publiekskant (website) sluit wel eens op praktische ongemakken en onmogelijkheden (hoe laat je aanbod en vraag helder op elkaar aansluiten?) - Het aan elkaar koppelen van databases vereist een overeen stemmende systematiek bij de aanbieders, bijvoor - beeld in benamingen van registratie (de een noteert ‘fiets’, de ander ‘rijwiel’ en een derde partij ‘tweewieler’; hoe sluit je dit efficiënt op elkaar aan?)
3. vragen met betrekking tot thick data (data met veel context, veel verbindingen, veel bronnen). Instellingen denken nog te vaak vanuit de eigen collectie, het eigen aanbod, waardoor aansluiting met de vragers ontbreekt.
27
- - -
Wel leeft onder de aanbiedende partijen meer en meer de bereidheid om zo open en rijk mogelijk hun data te ontsluiten Er wordt hierbij een groot probleem gesignaleerd: het gebrek aan financiële middelen om de noodzakelijke koppelingen (tussen vraag en aanbod, maar ook tussen de verschillende databases/netwerken en de beherende instellingen) tot stand te brengen. De vraag wordt gesteld waarom dit niet op een nationaal niveau wordt geïnitieerd, middels een centrale nationale digitale infra structuur (‘publieke software’). Nu is het risico groot dat iedere partij zelf opnieuw het wiel probeert uit te vinden. bewaren. Toen het museum enkele jaren geleden een tentoonstelling maakte waarin het publiek gevraagd werd aan te geven of ze iets wel of niet zouden willen bewaren, bleek dat de meningen erg verdeeld waren: sommigen vonden dat alles weg kon, anderen wilden juist alles bewaren.
Tjeerd de Boer reageert op deze bevindingen en bezwaren. De bereidheid om data te delen en open te stellen is zeer prettig, een positief signaal, en hij kan begrip hebben voor de beperkingen die individuele instanties kunnen ervaren op het vlak van digitalisering, maar wil nogmaals benadrukken dat het van belang is om de vraagkant van dit hele proces beter in gedachten te nemen, zeker bij de gebrekkige (financiële) ruimte waarvan sprake kan zijn. Dan zijn samenwerking en het hebben van een helder, gemeenschappelijk doel des te belangwekkender. Wilbert Helmus dankt de aanwezigen en sluit de werksessie.
Werksessie 3 De Erfgoedwet in wording Gespreksleider Agnes Vugts (Huis voor de Kunsten Limburg) heet de deelnemers aan de sessie welkom en stelt voor om eerst een voorstelrondje te doen. Daarna zal Leonard de Wit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed iets vertellen over de nieuwe Erfgoedwet en zal Frans Ellenbroek van Natuurmuseum Brabant een toelichting geven op zijn plannen voor het cultureel codicil. Agnes Vugts introduceert het onderwerp van de sessie. Er is al lange tijd gesproken over de wens tot het beschermen van roerend erfgoed. In de zoektocht naar een nieuwe benadering werd er besloten om diverse wetten samen te voegen en te vervangen, waaronder de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. Status quo, aanleiding en aard van de nieuwe Erfgoedwet Leonard de Wit is werkzaam als hoofd van de afdeling Beleid bij de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed en is betrokken bij de voorbereiding van de nieuwe Erfgoedwet. De heer De Wit geeft een toelichting op de status quo, aanleiding en aard van de nieuwe Erfgoedwet. De huidige status van het wetsvoorstel is dat het naar de ministerraad gaat. Daarna zal de Raad van State een advies uitbrengen, alvorens het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gaat. Maar waar komt dit wetsvoorstel vandaan? Er kwam een aantal ontwikkelingen samen, die tezamen een aanleiding vormden om een Erfgoedwet te gaan voorbereiden. Ten eerste is er een nieuwe Omgevingswet in voorbereiding die alle ruimtelijk relevante regels bij elkaar brengt. Aangezien monumenten ook ruimtelijk relevant zijn, zal een deel van de regels onder de Omgevingswet worden ondergebracht.
28
Er was de wens om het deel dat overblijft ook in een sterkte sectorale wet te verwerken. Een tweede aanleiding was de evaluatie van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007) in 2011. Naar aanleiding van die evaluatie is er de behoefte om te werken aan een nieuw systeem voor kwaliteitszorg in de archeologie en om de regels op dat gebied aan te passen. Een derde belangrijke ontwikkeling is dat de minister het contract met rijksmusea heeft opgezegd. In plaats van het privaatrechtelijk regelen met beheerscontracten, was er de wens om de relatie met musea in een nieuwe wet te bestendigen. En als laatste was er vorig jaar de Museumbrief, waarin minister Bussemaker voor het museale beleid een andere toon wilde aanslaan dan het vorige kabinet. In die Museumbrief kondigde de minister aan dat ze voor het afstoten van museale objecten zorgvuldigheidsregels wilde ontwikkelen. Al deze ontwikkelingen vormden een aanleiding om het samen in één keer op te pakken in een nieuwe Erfgoedwet, waarin een aantal wetten worden samengevoegd. Het gaat om de Monumentenwet, de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc) en een aantal kleinere wetten. In de Erfgoedwet wordt eerst een aantal definities gegeven. Daarbij wordt teruggegrepen op een aantal verdragen, zoals het Verdrag van Faro (Raad van Europa). Hoofdstuk twee gaat over de bescherming van de Rijkscollectie. Daarin worden de regels met betrekking tot bescherming benoemd en wordt de sturingsrelaties met musea toegelicht. Hoofdstuk drie gaat over de aanwijzing van erfgoed, dus bijvoorbeeld over de selectie van rijksmonumenten. Hoofdstuk vier gaat over de regels voor omgang met aangewezen monumenten en cultuurgoederen. En hoofdstuk vijf gaat over de regels voor de archeologie.
Algemene vragen over Erfgoedwet 1. Er wordt gevraagd of de oude wetten helemaal opgaan in de nieuwe wet of dat er alleen delen worden opgenomen. Leonard de Wit: Wat er niet naar de Omgevingswet gaat, zal worden opgenomen in de Erfgoedwet. Die andere wetten bestaan straks niet meer. Het wordt voor een groot deel 1 op 1 overgenomen en het gaat in feite om het weer overzichtelijk maken van de bestaande regels. Hij wil de verwachtingen daarom een beetje temperen. Het is alleen op een aantal specifieke onderdelen dat er wordt geprobeerd om de zorg voor erfgoed beter te maken. 2. Een deelnemer aan de sessie vraagt wat het achterliggende doel is van de wet, en met name het doel om opnieuw een wet te ontwikkelen. Leonard de Wit: Het doel van de wet zelf is het beschermen van erfgoed. De redenen voor het samenvoegen van oude wetten zijn: het weer netjes en overzichtelijk maken van bestaande regels, het maken van een kwaliteitsstelsel voor archeologie, nieuwe regels voor afstoten en het duidelijker regelen van de bescherming. 3. Er wordt gevraagd of het om al het erfgoed gaat, behalve het immaterieel erfgoed. Nederland heeft de UNESCO conventie over immaterieel erfgoed wel ondertekend. Leonard de Wit: Immaterieel erfgoed, digitaal erfgoed, varend erfgoed zijn in feite allemaal erfgoed en worden als zodanig ook benoemd in de wet, maar er worden geen rechtsgevolgen aan verbonden. Het is voor bijvoorbeeld immaterieel erfgoed moeilijk om er rechtsgevolgen aan te verbinden. De UNESCO conventie stelt ook niet dat er nieuwe regels gemaakt moeten worden. Een kenmerk van deze wet is ook dat we het graag eenvoudiger willen maken.
29
Erfgoedwet en vervreemding van cultuurgoederen Leonard de Wit licht toe dat hij heeft begrepen dat er in deze sessie speciale belangstelling is voor het onderwerp vervreemding van cultuurgoederen. In de Museumbrief heeft de Minister al aangekondigd dat er regels komen voor overheden die cultuurgoederen in bezit hebben (en meestal in rijks-, provinciale, gemeentelijke musea aanwezig zijn), zodat die cultuurgoederen niet zo maar vervreemd kunnen worden. Agnes Vugts licht toe dat er de bekende voorbeelden zijn waarin dit afstoten onderwerp van discussie is geweest: de verkoop van een schilderij van Dumas door Museum Gouda en de gedeeltelijke afstoting van collectie van het Wereldmuseum in Rotterdam. Er was dan ook een wens vanuit de museale sector zelf om het beter te gaan regelen. Leonard de Wit beaamt dat de museale sector inderdaad de minister ertoe heeft bewogen om deze beleidsuitspraken te doen. Vervolgens moesten er regels worden opgesteld. Maar daarbij moet je oppassen dat je geen regels opstelt die het ingewikkelder maken. Je wilt dus met een regel komen die wel werkt, maar die ook aansluit bij wat er al is. Er wordt daarom aangesloten bij de Leidraad Afstoting Museale Objecten (LAMO), een initiatief vanuit de sector zelf. Over de regels is goed nagedacht en er is veel gesproken met o.a. de Museumvereniging en de VNG. De Museumvereniging heeft er ook belang bij dat de LAMO op deze manier goed wordt opgepakt. Het idee is dat als je de LAMO toepast, dat je dan ook voldoet aan de wet. In de wet staat nu dat indien een overheidseigenaar een cultuurobject wil vervreemden en kan vermoeden dat het heel belangrijk is (in ieder geval rekening houdende met Wbc-criteria), zij zorgvuldig moet zijn en advies moet inwinnen bij een deskundigheidscommissie. Pas wanneer er een positief advies is kan je overgaan tot vervreemding.
Als je als eigenaar (een deel van) een collectie wil afstoten, dan moet het nu dus zorgvuldig en transparant gebeuren. Dat zal in de praktijk vaak al voldoende zijn. Als er een advies wordt gegeven dat vervreemden onverstandig is, dan zal het besluit tot vervreemding meestal niet worden genomen. Vragen en opmerkingen over de Wbc-lijst • Een deelnemer vraagt of een collectie moet worden aangemeld bij de Wbc-lijst, als het om een belangwekkende collectie gaat. Er wordt ook gevraagd of het aanmelden bij die lijst op eigen initiatief mag. Leonard de Wit: De Wbc-lijst is een lijst die gevuld is met objecten die in eigendom zijn bij niet-overheden, meestal particulieren. Die objecten zijn allemaal aangewezen door de minister en er kunnen er eventueel nog meer aan worden toegevoegd. Het rechtsgevolg van die lijst is dat je de objecten niet zo maar naar het buitenland mag brengen. De objecten waarvan het Rijk eigenaar is staan niet op de Wbc-lijst. Agnes Vugts licht toe dat de Wbc-lijst met name bedoeld is voor objecten waarbij het vermoeden is dat de eigenaar het cultuurhistorisch belang of het belang dat Nederland eraan hecht, niet voorop stelt. De plaatsing van objecten op die lijst door een aangewezen commissie gebeurt vaak in situaties van bedreiging. Je kunt wel op eigen initiatief een verzoek doen bij de minister voor plaatsing op de lijst. Leonard de Wit voegt toe dat de objecten op de lijst wel openbaar bekend zijn, maar waar ze zich bevinden en wie de eigenaar is niet. • Een deelnemer heeft gehoord dat er niets meer op de lijst zal worden geplaatst en vraagt hoe dit zit. Leonard de Wit: Op dit moment is het de Raad van Cultuur die er uitspraken over doet. Zo’n 1 keer per jaar komt er nog iets op de lijst, maar zeker niet meer.
30
Zijn persoonlijke mening is dat de minister beleidsuitspraken zou moeten doen welke cultuurgoederen op de lijst kunnen komen. • Een deelnemer bemerkt dat de kernprincipes zorgvuldigheid en transparantie natuurlijk door iedereen belangrijk worden gevonden, maar vraagt of de interventiemacht van de minister wel intact blijft. Leonard de Wit: Ja, de Kroon mag in algemeenheid besluiten van andere overheidslagen vernietigen. Maar dat is niet de manier van doen in Nederland. Agnes Vugts voegt toe dat een dreiging met plaatsing op de Wbc-lijst vaak al voldoende is om een intentie tot afstoting tegen te gaan. Vragen en opmerkingen over inbedding LAMO in Erfgoedwet en regels rondom vervreemding • Er wordt gevraagd of en hoe de LAMO wordt genoemd in de Erfgoedwet. Leonard de Wit: De LAMO staat niet in de wet, maar wordt wel in de Memorie van Toelichting genoemd. Het is nadrukkelijk niet opgenomen in de wet, omdat je het dan zou overnemen en gaat juridiseren. Agnes Vugts licht toe dat de grote makke van de LAMO is dat je eraan moet voldoen als je een geregistreerd museum bent. Een gemeente is geen geregistreerd museum en hoeft zich dus niet aan de leidraad te houden, maar is wel vaak eigenaar. Er ontstond daarom wel eens spanning tussen de gemeente als eigenaar en een museum dat wel de LAMO wil volgen. • Er wordt gevraagd of er een onderhoudsplicht aan verbonden is voor musea. Agnes Vugts: Dat zat nog niet bij de Wbc. Dat is iets wat onderling door musea geregeld wordt. Leonard de Wit licht toe dat de Erfgoedwet dit soort zaken alleen regelt voor de Rijkscollecties.
De minister heeft ervoor gekozen om ten aanzien van onderhoud en toegankelijkheid alleen regels te maken voor het deel waarvoor zij verantwoordelijk is, namelijk de rijkscollecties. Er worden geen regels gemaakt voor datgene wat in eigendom is bij gemeenten en provincies. • Er wordt gevraagd of gemeenten dan wel mogen kiezen om objecten te verkopen. Agnes Vugts: Dat mag wel. In de erfgoedwet staat nu dat als je het vermoeden hebt dat het erfgoed van groot belang is, dat je je dan moet laten adviseren door een deskundigencommissie. Er is natuurlijk ook voor een deel handelingsvrijheid van de eigenaar. • Vanuit de groep is er de vraag of ruilen met andere musea buiten Nederland wel zou mogen in het kader van de regels over vervreemding. Agnes Vugts: Dat is ook vervreemding. Agnes Vugts vraagt aan Leonard de Wit of dit nog een discussiepunt is in relatie tot de Erfgoedwet. Hij geeft aan dat de minister natuurlijk niet verplicht is om iets tegen te houden als het voorstel dat op tafel ligt gewoon acceptabel is. Agnes Vugts vult aan dat de wet een extra check biedt. Het gaat erom dat de argumentatie goed is. Het idee voor een cultureel codicil Agnes Vugts vertelt dat Frans Ellenbroek een idee heeft voor de sector om na te denken over de vraag wat er moet gebeuren in het geval dat een museum onverhoopt moet sluiten. Hij heeft daarom het idee voor een cultureel codicil geïntroduceerd om als museum vooraf na te denken wat er met je collectie moet gebeuren indien je moet sluiten. Frans Ellenbroek licht toe dat zijn idee voor een cultureel codicil een coproductie is geweest samen met Annette Gaalman (Erfgoed Brabant). Er waren eigenlijk twee aanleidingen voor dit idee
31
De eerste aanleiding was het Scryption museum in Tilburg dat moest sluiten nadat de gemeente de subsidie introk. De collectie van dat museum is verloren gegaan en versnipperd geraakt. Een andere meer positieve aanleiding vormde de gang van zaken rondom het Ecodrome (het vroegere Natuurhistorisch museum West-Overijssel). Nadat het museum moest sluiten, heeft daar een aantal medewerkers nog een jaar lang doorgewerkt om de collectie onder te brengen. De natuurhistorische sector heeft Stichting Natuurhistorische collecties opgericht en spreekt onder andere over af te stoten en op te nemen collecties. Die Zwolse collectie is toen keurig verdeeld over diverse musea en ook logistiek werd dat goed geregeld. Het Mondriaan Fonds heeft ook een regeling voor de kosten van zo’n operatie. Samen met Annette Gaalman heeft hij het idee gevormd voor een cultureel codicil. De eenvoudigste vorm van een cultureel codicil is het opschrijven wat er met een collectie zou moeten gebeuren, mocht er onverhoopt het besluit (moeten) worden genomen om het museum op te heffen. Dit schrijf je voor jezelf op en heeft dus ook geen juridische status. Je zou er bijvoorbeeld ook een draaiboek bij kunnen voegen. De natuurhistorische sectoren hebben bedacht om gezamenlijk op te gaan schrijven waar diverse delen van collecties naartoe zouden kunnen gaan. Dat papier kan in een kluis liggen of bij een notaris gedeponeerd worden, maar je kunt ook het gemeentebestuur erover informeren. Als het idee voor een cultureel codicil goed wordt opgepakt, dan kan er een algemene opvatting ontstaan over hoe het hoort. Het is wel belangrijk om het op een overzichtelijke schaal met elkaar te regelen, bijvoorbeeld per collectiesoort. De verantwoordelijkheid voor de zorg zou dus ook gezamenlijk moeten worden aangepakt.
Vragen en reacties over het idee voor een cultureel codicil • Een eerste reactie vanuit de groep is dat de zo’n codicil een gemeentebestuur ook kan laten zien wat voor consequenties het kan hebben als een museum moet sluiten • Een andere deelnemer stelt dat het belangrijk is om van te voren te weten wat je in huis hebt. Wil je als natuurhistorische musea bijvoorbeeld niet samen besluiten wat je per se wil bewaren, zodat je niet meer aan ontdubbelen hoeft te doen. Franse Ellenbroek: Ja, je zou voor een object bijvoorbeeld erbij kunnen zetten dat het voor Tilburg of Brabant of Nederland behouden moet worden. Hij vraagt zich wel af waarom het Europese niveau van belang niet in de wet/LAMO wordt meegenomen. • Een deelnemer merkt op dat het cultureel codicil dus geen rechtsgevolgen heeft. Frans Ellenbroek: Dat zit er niet aan verbonden. Er zit ook een dreiging in het openbaar maken van zo’n cultureel codicil, omdat het een eigenaar ook op ideeën kan brengen • Een deelnemer stelt dat het misschien beter is om een collectie in een aparte stichting op te nemen. Agnes Vugts: Het gebeurt best veel dat er twee entiteiten worden gemaakt - een exploitatiestichting die meer financiële risico’s loopt en een collectiestichting die zich de zorg en toegankelijkheid van de collectie ten doel stelt. Het apart zetten in een aparte stichting van een collectie om veiligheid te bieden ten opzichte van de exploitatie van een instituut, kan ook een nadeel hebben. Er kunnen dan aparte visies ontstaan tussen de stichtingsbesturen. Leonard de Wit vult aan dat we wel in een democratie leven.
32
Als een gemeentebestuur een stuk van het eigendom wil verkopen, dan moet dat transparant en zorgvuldig gebeuren, maar uiteindelijk is het de gemeenteraad die erover beslist. Het is ook verstandig dat sommige bevoegdheden op provinciaal en gemeentelijk niveau blijven. • Een deelnemer benoemt dat er ontwikkelingen zijn in visies op wat een museum is. En daarmee zijn er dus ook bedreigingen of uitdagingen van binnenuit. Er is een legitieme behoefte vanuit de sector zelf om iets te doen aan het aantal, de schaal en de inrichting van musea. Frans Ellenbroek beaamt dat en licht toe dat het belangrijk zal zijn om enerzijds elkaar te informeren over wat er wordt opgeschreven en anderzijds elkaar daarover ook te bevragen. Agnes Vugts vult aan dat het dus heel belangrijk is om elkaars collecties te kennen en om te bekijken op welke punten je collectie dus echt uniek is. • Vanuit de groep wordt bemerkt dat het voor rijkscollecties keurig geregeld is, maar er is de vraag hoe het op het gebied van de andere eigenaren geregeld gaat worden. De vraag is niet of de rijksoverheid dat zou moeten doen, maar meer ‘hoe’ het geregeld kan worden. Frans Ellenbroek stelt voor om bijvoorbeeld in Brabant samen het initiatief te nemen om op papier te zetten wat er voor diverse steden behouden moet blijven. Dat zou kunnen werken, zonder dat er direct juridische gevolgen aan worden verbonden. • Een van de deelnemers merkt op dat zowel bij de wet als bij het idee voor het cultureel codicil het de professionals zijn die gaan beslissen wat belangrijk is. Er is geen participatie van het publiek, terwijl die in principe eigenaar is van een collectie.
Een andere deelnemer beaamt dat publieksparticipatie een heel legitieme vraag is, maar de uitdaging ligt met name bij hoe het georganiseerd kan worden. Een deelnemer noemt een voorbeeld waarbij publiek via een poll werd gevraagd om mee te denken over wat er bewaard moet blijven voor Eindhoven. Frans Ellenbroek geeft aan dat je ook moet denken aan de wetenschappelijke waarde van objecten. Als het publiek over natuurhistorische collecties mag beslissen, dan zouden er alleen nog dinosaurussen en dergelijke zijn.
Werksessie 4 Wat als het selecteren een zaak van het publiek wordt? Gespreksleider Paula Jorritsma, wethouder gemeente Woudrichem, introduceert het thema voor de aanwezigen van deze werksessie. “Publieksparticipatie is inmiddels heel gebruikelijk geworden in de erfgoedwereld. Musea experimenteren met het tonen van de keuze van het publiek en lokale en regionale canons worden vaak samengesteld met inbreng van het publiek. Ook crowdsourcing is al niet nieuw meer bij het betrekken van je publiek. Wat gebeurt er aan publieksparticipatie? Loes Janssen (Van Abbemuseum), Aafke de Bruijn (Museum Jan Cunen) en Rien Wols (BHIC) delen in deze werksessie hun ervaringen met publieksparticipatieprojecten. Vervolgens kom ik telkens met een stelling, waarop u kunt reageren.” Project Maaslands Mooiste Aafke de Bruijn van Museum Jan Cunen bijt het spits af met het project ‘Maaslands Mooiste’ waarbij het publiek werd betrokken. Aafke vertelt: “De aanleiding voor dit project was tweeledig. De eerste aanleiding was dat we met het Stadsarchief Oss een gezamenlijke website – www.collectieonline.nl – hadden ontwikkeld.
33
We wilden daar reclame voor maken, met name voor de mogelijkheid dat mensen hierin hun eigen selectie kunnen maken. De tweede aanleiding was de bezuiniging die het museum en het archief in juni 2013 kregen opgelegd. Die bezuiniging komt neer op meer dan halvering van het budget. De kritiek van de raad en het college was dat het museum vooral kunst bood en dat de tentoonstellingen te weinig binding hadden met de Osse bevolking uit alle lagen. Die kritiek hebben we ons aangetrokken en we besloten samen met het stadsarchief een groot project op te zetten, waarbij inwoners een selectie konden maken uit de hele breedte van onze collecties. Die favorieten zouden in het museum komen te hangen. Wat spreekt mensen het meest aan? Wat willen ze graag in het museum zien? Wat zijn favorieten en waarom? Van 17 april tot en met 1 juni 2014 kon iedereen kiezen uit een selectie van 171 objecten uit de collecties van museum en archief. Om de mensen aan het stemmen te krijgen, hadden we samenwerking gezocht met het Brabants Dagblad en D-TV. Zij belichtten de keuze van een aantal ambassadeurs die zich verbonden hadden aan dit project. We hadden twintig bekende inwoners als ambassadeur aangesteld: van een zangeres tot een groenteman die bij iedereen bekend is. Zij gaven aan wat hun favoriet was en vooral waarom. Zangeres Anneke van Giersven bijvoorbeeld koos voor een aquarel van schedels, wat haar deed denken aan een van haar tournees door Latijns-Amerika. De favoriet van docente Anouchka van de Coolwijk was een foto van het buitenzwembad van Oss uit de jaren vijftig, omdat zij daar vroeger met haar oma vaak ging wandelen. En horecaondernemer Roel Jordaans koos een tekening van een boom van Erik Odijk, omdat je volgens hem naar ieder detail ervan blijft kijken. Allemaal beelden en foto’s die bij die persoon pasten. Het gaat dus om de persoonlijke connectie die men heeft met een object uit het museum of het archief.
Door de wekelijkse publiciteit die de krant en de lokale omroep aan de keuze van de ambassadeurs besteedden, ging het project leven. Bovendien maakte men door te stemmen kans op een mooie prijs, zoals een iPad-mini. Dat stimuleerde ook. Resultaat was dat er 825 keer gestemd is, door mensen tussen de 8 en 88 jaar. Voor scholen werd een bijbehorende les gemaakt, ook zij hebben veel gestemd. Het uiteindelijke resultaat is erg verrassend. Er werd zeer divers gestemd. Zo veel mensen zo veel wensen. Vanaf 15 juni tot en met 9 november is in het museum de top 25 te zien van de voorwerpen, kunstwerken, archiefstukken en foto’s waarop het meest is gestemd. Wat het effect op de bezoekersaantallen was? In ieder geval trok de website heel veel bezoekers tot aan de opening. De bezoekersaantallen in het museum vallen tot nu toe wat tegen, maar de expositie is pas sinds 15 juni te zien.” Een van de aanwezigen vraagt of het voor herhaling vatbaar is. Aafke: “Het was leuk om te doen, maar of we het nog een keer doen, daar zijn we nog niet uit. Dat moeten we nog evalueren.” Een andere vraag luidt: “Hoe heb je de ambassadeurs gevonden? Aafke: “Via ons eigen netwerk en via het netwerk van het Brabants Dagblad. Gewoon bellen en proberen.”
34
Stelling 1 Gespreksleider Paula Jorritsma poneert de eerste stelling: ‘Het publiek moet altijd leidend zijn bij het verzamelen en selecteren van erfgoed’. Bijna iedereen in de zaal antwoordt hierop ‘nee’. Sander van Bladel (Historische Vereniging Brabant) licht dit toe: “Bij de verkiezing ‘Stuk van het Jaar’ werd een toegangskaartje voor de Europacupfinale Feyenoord-Celtic uit 1970 als nummer 1 gekozen. Als je het publiek laat kiezen, krijg je dat soort keuzes. Dus voorselecteren blijft nodig, vind ik.” Vera Hoogsteden (Breda’s Museum) ziet het wat genuanceerder: “Het lijkt me ook leuk om een dwarsdoorsnee van het publiek te vragen om ook de voorselectie of de kaders te maken. Ik heb er zelf overigens geen ervaring mee.” Marjolein Lammerts (Onterfd Goed): “Als je een tentoonstelling over archeologie maakt, ligt het voor de hand dat het publiek kiest voor de Romeinse helm. Mij lijkt het juist belangrijk om ook onderliggende, minder populaire verhalen over bijvoorbeeld een vuursteentje te vertellen. Het verhaal is dus heel belangrijk. Aan de ene kant wil je vragen wat het publiek wil zien, maar aan de andere kant heeft het publiek geen overzicht. Dus een voorselectie is belangrijk.” Jolande Otten (Onterfd Goed) vindt dat je als instelling niet alleen zelf moet bepalen wat er aan de muur hangt. “Ik vind dat we naar een betere opstelling van de collecties toe moeten. Onderschat je publiek niet. Probeer per tentoonstelling ook een netwerk op te bouwen.” Doe-het-zelf archief Loes Janssen (Van Abbemuseum) vertelt over het Doe-het-zelf archief. “Het is de museumdirecteur die bepaalt wat in een collectie komt en wat er getoond wordt. Maar dat valt niet altijd in de smaak bij het publiek, horen wij van onze gastheren. Het publiek mist vaak een Kandinsky of een Picasso, maar het museum wil ook zijn eigen verhalen vertellen.
In de periode 2006-2009 hadden we in mappen en op onze website alle werken geordend. Het publiek kon gemotiveerd aanvragen welk werk het wilde zien. Iedere week wisselden we deze zaal en de aanvrager kreeg een mailtje wanneer zijn favoriete werk te zien was. In 2009 ging de zaal dicht, tot teleurstelling van velen. Vorig jaar is het Doe-het-zelf archief (DIY, Do It Yourself) van start gegaan. Het Doe-het-zelf archief is experimenteel van karakter. Het is niet meer: u vraagt en wij laten zien. Nee, het is: u vraagt en u zoekt het zelf maar op. Hiermee kunnen bezoekers namelijk zelf ervaren hoeveel zorg er achter de schermen bij komt kijken. Ze leren hoe ze een kunstwerk met handschoentjes moeten aanpakken, oppakken of uitpakken en dat je er rustig mee moet lopen. Belangrijk daarbij is wel dat je vertrouwen moet hebben in je publiek en je vrijwilligers. Je loopt namelijk tegen de grenzen van het openstellen voor je publiek aan. Maar ik merk dat het publiek heel voorzichtig is. Ze kunnen een tijdelijke presentatie maken, bijvoorbeeld alles van Warhol. Het concept is echt extreem doordacht en verzorgd: onze vrijwilligers zijn speciaal getraind. Maar doordat niet-professionals ermee werken, moet je er nog doordachter mee zijn. Het is in feite een doorontwikkeling van wat je als archief hebt gedaan.
35
Het Doe-het-zelf archief bevindt zich op de eerste etage van het museum als onderdeel van de tentoonstelling ‘Er was eens … De collectie nu’. Bezoekers kunnen daar zelf de verrassende vormen van de kunst uit de periode 19651985 ontdekken en eigen presentaties voor anderen samenstellen. Prenten en objecten, boeken, posters, dia’s, video’s en lp’s zijn hier samengebracht als in een depot.
Maar het is niet makkelijk om publiek erbij te betrekken.” Geconstateerd wordt dat archiefmedewerkers – die hier mogelijk weerstand tegen hebben – op dat gebied nog veel kunnen leren van museummedewerkers. Zij moeten immers mensen over de vloer krijgen. Rien Wols (BHIC): “Archieven hebben ook een morele verantwoording om te delen, zodat anderen er iets mee kunnen.”
In de tentoonstelling ‘Er was eens… De collectie nu’ worden kunstwerken, documentatie en archiefmateriaal samengebracht rondom specifieke thema’s die de kunstwerken verbinden met de maatschappelijke context waarin ze werden gemaakt en getoond. Dat is een volstrekt nieuwe benadering van de collectie. Omdat we weten dat onze eigen vertelling per definitie incompleet is, nodigen we met ‘Verhaallijnen’ mensen uit van buiten het museum, met een ander soort kennis en achtergrond, om hun verhalen en interpretaties toe te voegen. Ook nodigen onze gastheren en -vrouwen de bezoekers uit om nieuwe verhalen toe te voegen, bijvoorbeeld door een tekst op een kaartje te laten schrijven. De reacties en feedback die het museum krijgt, zullen ook veranderingen teweegbrengen in de tentoonstelling. Je leert immers van andere mensen. De tentoonstelling verandert voortdurend.”
Het geheugen van Brabant Rien Wols (BHIC) vertelt over het project Het Geheugen van Brabant. “In 2005 ontstond het BHIC, na een fusie van het Rijksarchief en twee streekarchieven. We kregen de opdracht om een breder publiek te bereiken. Omdat een archief per definitie niet uitnodigt om onderzoek te doen – dat doet maar een beperkte groep mensen – bedachten we dat we met kant-en-klare dingen moesten komen. In 2007 zijn we begonnen met het uitbrengen van lokale, digitale geschiedenisboekjes: verhalen over personen, gebouwen en gebeurtenissen. Ook hebben we de website www.hetgeheugenvanbrabant.nl gemaakt, waarop we onder andere foto’s en verhalen van inwoners publiceren. Op een gegeven moment stuurde iemand ons eens een lagereschoolfoto op, met de vraag om meer informatie over deze foto. We hebben deze foto op onze website geplaatst en gevraagd wie er een verhaal over deze school in Mariahout kende. Dat leverde een stroom aan reacties op! Met andere woorden: omdat dit verhaal niet af is, leverde dat veel reacties op. Onze conclusie was dat incomplete verhalen, zonder kop of staart, juist aanleiding geven tot interactie. Soms moet je verhalen wat inkorten, omdat ze te lang zijn voor de website. Maar je komt er altijd wel uit met de mensen. Er zit wel een grens aan publieksparticipatie, hebben we gemerkt. Een mevrouw schreef een verhaal over een kindertehuis bij de nonnen.
Stelling 2 De tweede stelling die Paula Jorritsma poneert, luidt: ‘Zonder publieksparticipatie kun je als erfgoedinstelling niet meer bestaan’. De meeste aanwezigen zijn het met de stelling eens. Jos Kuijlen (Brabant Collectie): “Het is de bedoeling dat je het publiek betrekt bij wat je doet. Wij hebben een bewaarplicht, maar we organiseren ook exposities en we betrekken het publiek daar via social media bij. Ook laten we foto’s uit collecties van heemkundekringen zien.
36
Dat leverde aanvankelijk veel positieve reacties op, maar daarop brak juist de hel los. Na een aantal scheldpartijen, hebben we besloten dit verhaal van de website af te halen. Daar liggen de grenzen. Dan loop je tegen de donkere kanten van de geschiedenis aan. Het ontbreekt een instelling als een archief dan aan de juiste vaardigheden om hier goed mee om te gaan. Dus: publieksparticipatie kan een enorme verrijking voor een archief betekenen. En we gaan daardoor steeds meer gelijken op een echt geheugen, vind ik. Het is verrijkend qua inhoud, maar geeft ook meer verbinding met de maatschappij, naast de groep onderzoekers die we altijd al bereiken.” Stelling 3 De derde stelling die Paula Jorritsma poneert, luidt ‘Met publieksparticipatie moet je een psycholoog in dienst hebben’. Rien Wols beaamt dit: “Als je als archief hiermee bezig bent, moet je meer mensen in dienst hebben die met mensen kunnen omgaan. Je moet nadenken over dit soort kwesties. Het zijn consequenties die je niet kunt voorzien.” Een van de aanwezigen roept dat je ook mensen nodig hebt die vaardig zijn met social media. Uit andere reacties blijkt dat dit een goede suggestie is, die ook veel extra formatie vraagt.
37
Dr. Riemer Knoop: De kunst van het vergeten lector aan de Reinwardt Academie
“De Amerikaanse psychiater Oliver Sacks noteert in een van zijn boeken het geval van een patiënt, een Italiaan van middelbare leeftijd, die in de jaren tachtig last heeft van een Post Traumatisch Stress Disorder. Onbekwaam te functioneren, dwangvoorstellingen, suïcidaal, gewelddadig. Wat was hem overkomen? Hij had als puber zijn geboortedorp, een bergstadje in de Apennijnen, voor zijn ogen door de geallieerden in 1944, meen ik, gebombardeerd zien worden, en vele familieleden verloren. Na intensieve en langdurige therapie wist Sacks zijn patiënt te genezen, althans hem het leven weer draaglijk te maken. De man was tot op het eind van zijn genezing in staat geweest een perfecte tekening te maken van hoe het bergdorp, inclusief de meest minutieuze details en kleurschakeringen, er enige minuten voor het bombardement uitzag. Op z’n autistisch. Dat heet freezing – het onverwerkbare niet kunnen verwerken. Maar na zijn genezing had hij direct het vermogen dit picture perfect plaatje te maken, verloren. Les: het verleden als zodanig bestaat niet, het is een figment of our imagination. En de spullen zijn die geschiedenis niet, het zijn kapstokken voor het voortdurend creëren en telkens anders recreëren van narratieven. Alleen het onverwerkte verleden, ‘Merelveld 1389’ als onwrikbaar feit in de Servischnationalistische verbeelding, is een op zichzelf staand, onveranderlijk ding. Heb je je ertoe verhouden, het geïntegreerd in je persoonlijkheid, het daar onderdeel van gemaakt zodat je verder komt: dan kun je er ook mee omgaan zonder er het slachtoffer van te worden. Je vergeet dan als het ware de momentopname. (Helaas ben ik vergeten – hoe veelzeggend – waar precies in Sacks’ werk deze casus staat – excuus)
Dat brengt me op voortreffelijk werk, in onze erfgoedwereld ten onrechte niet breed opgemerkt, van de socioloog Paul Connerton. In zijn artikel ‘Seven types of forgetting’ maakt hij duidelijk dat het aan verering grenzende respect voor alles wat met bewaren, herinneren en terugroepen te maken heeft, een tegenhanger heeft. Er bestaat een mooie en lange traditie van vergeten, vaak geïnstitutionaliseerd, vaker onbenoemd onderdeel van een cultuur. Hij onderscheidt zeven vormen, van quasi-officiële repressie (zoals de Romeinse damnatio memoriae, het uit officiële inscripties wegbeitelen van de naam van een in ongenade gevallen persoon, meestal een je onwelgevallige voorganger als keizer; maar ook het verdwijnen van adellijke titels na de Franse revolutie of de dwangmatige ontkenning door de Futuristen van enig verleden) tot bewuste, open manieren om onverdraaglijk leed in het openbaar te benoemen en er vervolgens mee verder te gaan, zoals dat in de ZuidAfrikaanse Waarheids- en Verzoeningscommissies gebeurde.
Zeven soorten van vergeten* 1. Repressieve uitwissing (damnatio memoriae) 2. Vergeven (amnestie, bloedwraak) 3. Brug naar nieuwe identiteit (islanders) 4. Selectieve amnesie (genealogie)
} }
staat
groepen, individuen
5. Bewaren (informatie-infarct)
groepen, individuen, bedrijven
6. Geplande veroudering
economische systemen
7.Verdringing (Dresden, Neurenberg)
civil society
*Paul Connerton (Cambridge), Memory Studies 2008, 59-71; 2009: How Modernity Forgets
Je moet immers vergeven om te kunnen vergeten. De Atheners hadden er een speciaal heiligdom voor, gewijd aan de godin Lethe, van de vergetelheid. Wat wij nu beschaving noemen, trad pas in op het moment dat de vicieuze cirkel van bloedwraak doorbroken werd met de instelling van het hooggerechtshof op de Areopagus.
38
Orestes werd er berecht voor én gezuiverd van de moord op zijn moeder Klytaemnestra. Het rechtssysteem beëindigt de eeuwige automatismen van het niet mogen, kunnen of willen vergeten. Amnesie en amnestie helpen. Ook bij ons is dat zo (overigens met uitzondering van zedenmisdrijven, die als enige voor altijd op iemands strafblad blijven). Daarnaast is vergeten soms een noodzaak om tot een nieuwe identiteit over te kunnen gaan. Bij zeer mobiele eilandgemeenschappen in de zuidelijke Stille Oceaan is het bijvoorbeeld belangrijker om je verbonden te weten met wie in je directe omgeving is dan met voorouders die op een alweer lang verlaten eiland elders in de natte oneindigheid zaten. Dan krijg je horizontale in plaats van verticale genealogieën, je buren worden je ooms en tantes.
Dat geldt ook in bijvoorbeeld het aangaan van nieuwe relaties. Je moet soms vergeten hoe en met wie je daarvoor seks had – anders krijgt je actuele relatie slecht vorm. Voor ons erfgoedmensen is belangrijk dat er ook denken archiefsystemen zijn die leiden tot vergetelheid. Als je alles hebt opgeborgen – in de grote negentiende-eeuwse koloniale en imperiale bureaucratieën bijvoorbeeld – ben je geneigd de zaak ook maar te vergeten. Dat ondervinden we vandaag de dag nog steeds, met de zondvloed van bewaarde digitale gegevens. Er is geen periode zo huiveringwekkend onbekend als de laatste twintig jaar van onze eigen tijd – dankzij de geweldige automatisering en digitalisering van letterlijk alles.
Information overload leidt direct tot een informatie-infarct, de belangrijkste nood in de actuele archivistiek. Gelukkig zijn er rampen. Wat de longontsteking als ‘vriend van de ouderdom’ voor de zeer hoog bejaarden is, zijn stadsbranden, watersnoden en oorlogen voor archieven. Gelukkig ruimt het systeem zichzelf periodiek op, dan krijg je wegens schaarste weer grip op een en ander. Een oplossing is ook het periodiek veranderen van kennis. De ontdekking van Thomas Kuhn dat wetenschappelijke systemen de neiging hebben om periodiek in hun geheel te worden vervangen door een nieuw paradigma, maakt veel van de in het voorgaande en inmiddels afgeschafte paradigma verworven en herkauwde kennis – volgens sommigen gelukkig – overbodig. Dat is ook een vorm van systematisch vergeten. Het treedt vaker in de exacte en natuurwetenschappen op dan in de humaniora, die wat aanvullender zijn dan hun vervangende zusters. Daarnaast zijn er nog het vergeten als geplande veroudering (in het produceren en consumeren van modieuze commodities) en de daverende stilte van de verdringing (in de onvolkomen Vergangenheitsbewältigung waar het voorbeeld van Sacks eigenlijk een contramal voor vormt: het bevroren beeld verhindert je je het verleden eigen te maken). Voor erfgoedmensen interessant is de paradigmawisseling als toegelaten vorm van vergeten. Die wordt door Michel Foucault indrukwekkend geschetst. In de inleiding tot ‘Naissance da la clinique‘ vertelt hij hoe een achttiende-eeuwse medicus, nog geheel in het discours van de Griekse humeurenleer, meende waar te nemen hoe aan een geestzwakke patiënt, na enige dagen aan een kuur van wisselbaden te zijn blootgesteld, groenige dampen ontsnappen. De medicus moest dat waarnemen, dacht dat ook werkelijk te doen, want zo zat zijn theorie in elkaar.
39
Foucaults genie is dat hij niet een wetenschappelijke theorie, maar een heel stelsel van wetenschappelijke, morele, maatschappelijke en religieuze opvattingen, waarnemingen en feitelijkheden onder een noemer brengt. Hij noemt die epistèmè, naar het Grieks voor weten, en ziet een langzame opeenvolging van wederzijds volstrekt incompatibele epistemai, systemen van kennen, uiten en oordelen. Wat in het ene episteme wordt gedaan en gedacht, gesproken en beoordeeld, is volstrekt onkenbaar, onvolgbaar in het andere. Het belang daarvan voor erfgoed is evident. Verdeel je de laatste paar eeuwen, vanaf de renaissance tot, vooruit, nu, in een paar grote ‘epistemische’ blokken, dan krijg je grote perioden van weten en waarden, waarnemingen, keuzes en selecties, noem het Tijdgeesten, die onderling niet goed vergelijkbaar zijn. Zo leidden de waarden behorend bij de renaissance, van vorm en inhoudelijke navolging van klassieke voorbeelden, tot een voor onze oren onvolgbaar gelatiniseerd Nederlands, en tot overeenkomstige keuzes in de beeldende kunst en literatuur. Voor de Verlichting geldt hetzelfde, met haar slagschaduw de romantiek en, vooruit, het nationalisme. Vergeet niet dat Potters Stier, toen overigens de Landman genoemd, de volstrekte belichaming van het geestelijk en kunstzinnig ideaal van de Lage Landen was. Het ‘J’accuse’ van De Stuers in 1873 over de barbaarse behandeling van ’s lands kunst en erfgoed is alleen goed te begrijpen als een belangrijke romantische reactie op de schrik van het verdwijnen van de verworvenheden uit de periode van vóór de industriële revolutie. We denken dat hij een vroege exponent van een gewetensvol cultuurbeleid was. Hij gaf eerder vorm aan een breed gevoel van smartelijk verlies van wat opeens als een pastorale idylle van vóór 1850 werd gevoeld. Daarom stond er tot 2009 ook in de Monumentenwet de magische grens van vijftig jaar. Pas alles ouder dan een halve eeuw kwam in aanmerking voor rijksmonumentstatus.
De gevolgen laten zich raden. De musea werden van episteme tot episteme gevuld met wat volgens het waardensysteem van elke ‘kennisfase’ belangrijk was. Die selecties bleven bestaan in de volgende fase, ook al was het waardensysteem opgeschoven. Tel er zo’n vijf of zes bij elkaar op en je ziet de reden waarom 95 procent van de museale voorwerpen in ons land niet meer getoond wordt. Ze zijn onkenbaar geworden. Het is de vraag of het nog gaat lukken ze een nieuwe leven te geven. SCP-directeur Paul Schnabel wees er tijdens het Ottema Kingma Symposium 2012 in Leeuwarden al uiterst welsprekend op – voor de zondvloed aan achttiende- en negentiende-eeuwse objecten waardoor het merendeel van de depots van de Nederlandse musea belast wordt. Daar kun je niks meer mee. Mijn eigen ervaring, ooit in het Bredaas Museum gehoord, is dat als je op een zondagavond de 264 gietijzeren potkachels uit de late 19de eeuw aan de straat zet, er geen haan naar kraait. Een ander voorbeeld is de overweldigende hoeveelheid erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog. Er is geen periode uit onze geschiedenis zo precies gedocumenteerd als de jaren ’40-‘45. Maar daar doe je niemand een genoegen mee, behalve misschien je eigen gevoel dat er ‘iets belangrijks bewaard’ is. Moet het dan allemaal weg? Neen. Met een buiging naar Menno ter Braak (1938, de bundel In gesprek met de vorigen) en Paul Scheffer (2000, van het essay ‘Het multiculturele drama’) kun je stellen dat je een selectie van dat materiaal kunt gebruiken voor het begrijpen van wat vorige generaties bewoog.
40
Zoals mijn ouders, geboren in de jaren twintig, in hoge mate werden bepaald door wat er in de oorlogsjaren (en in de oorlog na de oorlog) gebeurde, en de documenten, voorwerpen en verhalen daaruit en daarover voor mij een brug zijn om hen, die noodzakelijkerwijs een verinnerlijkt deel van mijzelf zijn, te begrijpen, zo werken het onderzoek en tot klank brengen van nog veel oudere collecties, die voortkomen uit nu niet meer goed volgbare keuzes, als brug voor weer een trits gesprekken met vorigen. Daar heb ik niet al die collecties voor nodig, wel een selectie daaruit, of kennis daarvan. Is dat nodig? Scheffer zegt ja, en ik volg hem daar graag in, want als je het gesprek met je eigen ‘vorigen’ niet voert, zoals de getraumatiseerde Italiaan uit het begin van mijn verhaal met zijn vorige zelf, kun je dat met de ‘anderen’, waarover zijn multiculturele drama ging, ook moeilijk aan. Je mist dan souplesse, relativering, distantie, nuance. Daar lijkt me wat in te zitten. Kijk naar Sinterklaas.
Maar ik wil er nog wat anders mee zeggen. Je kunt door die bruggen jezelf ook een zekere vrijheid verwerven. Alleen het gesprek, denk ik, de dialoog, het je ertoe verhouden, stelt je in staat je te onttrekken aan historisme, erfgoeddwang, je erdoor gevangen en gestuurd voelen. Ook zal je ontdekken, hoop ik, dat er niet één maar vele posities zijn, niet één geschiedenis maar een veelvoud, in meerdere lagen en vanuit meerdere gezichtspunten. Dat bedoelde Obama waarschijnlijk toen hij in 2008 in een beroemde speech ter verdediging van zijn zich over de tegenstellingen blank-zwart in de VS wat al te extreem uitende geestelijk leidsman Jeremiah Wright zei: “For the African-American community, that path means embracing the burdens of our past without becoming victims of our past.” Voor de erfgoedmens betekent dat dat je dingen moet willen loslaten, durven ontzamelen, anders kieper je om. En dat kan alleen als je weet waar je heen wilt. Obama vervolgt namelijk naadloos: “It means continuing to insist on a full measure of justice in every aspect of American life. But it also means binding our particular grievances – for better health care, and better schools, and better jobs - to the larger aspirations of all Americans.” De vraag voor de rest van de middag zou dan ook moeten zijn: waar wil je heen, en wat ben je bereid daarvoor achter te laten?”
41
JOB-house en de Erfgoedfabriek In Brabant staan zo’n honderd kloosters, fabrieken, kazernes en kastelen die het verhaal van Brabant vertellen. Veel van deze erfgoedcomplexen staan leeg of worden gesloopt. Met het programma de Erfgoedfabriek pakt de provincie NoordBrabant een aantal van hen op, zodat de complexen een nieuwe functie krijgen, hun verhalen levend blijven en we mooie, karakteristieke gebouwen in ons landschap houden. Omdat de provincie graag jongeren betrekt bij de uitvoering van de Erfgoedfabriek, is er JOB-house. JOB-house staat voor Jij Ontwikkelt Brabant en is de jongerenlijn binnen de Erfgoedfabriek. Via JOB-house werken jongeren mee aan de herbestemming van erfgoedcomplexen. Onder meer via stages, leerervaringsplekken en afstudeeronderzoeken. Via JOB-house maken jongeren kennis met erfgoed en doen ze in een heel inspirerende omgeving ervaring op. Vier jongeren van JOB-house stellen zich aan de congresgangers voor: - Britt Werner: volgt master Kunstbeleid en -management aan de Universiteit Utrecht - Marco Baetsen: laatste jaar bachelor Vastgoed en Makelaardij Fontys - Paul Jansen: bezig met master Nieuwe vormen van het vast goed, aan de TU Eindhoven - Marleen Verber, afgestudeerd docente Beeldende Vorming Dagvoorzitter Patrick Timmermans: “Deze enthousiaste jongeren mochten van de provincie het Leerlokaal ontwikkelen, een van de oudste gebouwen op het KVL-terrein in Oisterwijk. Van idee tot en met uitvoering. Zo doen ze ambachtelijke ervaring op als architect, timmerman, metselaar, meubelmaker, glaszetter of loodgieter. De naam Leerlokaal is een knipoog naar vroeger (leerfabriek) en nu (ambacht).
Jullie mogen daar dus als de ‘Next Generation’ gaan vormgeven. Dat is wel lef van de provincie! Krijg je dat lokaal zomaar? Zijn er kaders aan gesteld?” Marco antwoordt: “Ja, we mogen zelf een nieuwe functie bedenken voor het gebouw. De enige eisen waren dat het niet gesloopt mocht worden en dat het geen horecabestemming krijgt.” Patrick: “Wat voor creatieve ideeën hebben jullie bedacht?” Paul: “We hebben om te beginnen een huiskamer ingericht, waar mensen in mei en juni elke woensdag welkom waren voor een kop koffie. We wilden van de mensen graag horen wat ze daar gedaan hadden. Die informatie gaan we nu verwerken. Zo kunnen we het gebouw een functie geven die voor langere termijn houdbaar is.” Marleen vult aan: “We willen het vastgoed deel van de omgeving laten zijn, daarom wilden we ook dat de inwoners zouden meebeslissen. Alle verhalen en suggesties willen we gebruiken voor een museum of expositie.” Britt: “En daarvoor wilden we de verhalen over het Leerlokaal van vroeger ophalen.” Patrick heeft de jongeren een masterclass gegeven: “Ik vind het geweldig hoe jullie je het erfgoed eigen hebben gemaakt. Jullie hadden ongetwijfeld ook een voorstelling van het publiek hier in de zaal?” Marco: “Ik had gedacht dat het merendeel van het publiek uit oudere mannen zou bestaan, maar dat valt erg mee. Ik had vóór het project ook allerlei vooroordelen over erfgoed, maar ik weet nu dat het ook best hip kan zijn!” Britt: “Erfgoed is van alle tijden en ook voor mij. Ik vind het superinteressant.” Patrick: “We hebben het hier vandaag over ‘selectie’. Als jullie het voor het zeggen hebben: wat mag er dan weg?” Marleen: “Niets, want als je het vergeet, ben je het kwijt. We willen verhalen een plaats geven in hun context; ze worden niet leidend, maar zijn er wel.”
42
Drs. Emma van Oudheusden: Museum zonder Collectie
directeur Museum Het Grachtenhuis
Paul vult aan: “De keuzes die je maakt zijn niet gemaakt door wat je op school leert, maar door de verhalen die je hoort.” “Kunnen jullie ons helpen bij die selectie?”, vraagt Patrick. Marco: “Je moet niet behouden om te behouden. Dat Zwarte Piet een traditie is vind ik bijvoorbeeld onzin. Wij maken nieuwe tradities en wij bepalen wel of we dat door willen geven.” “Wat nemen jullie mee naar huis?”, vraagt Patrick afsluitend. Britt: “Heel veel inspiratie. Erfgoed is de toekomst.” Paul: “Ik ga in ieder geval niet in verwarring naar huis. Wat mij opgevallen is, is de hoeveelheid mensen die met erfgoed bezig zijn. Het is goed om samenwerking te zoeken met elkaar.” Marleen: “Dat je de link met de omgeving moet opzoeken en samen naar oplossingen zoekt. Met respect voor het verleden en de blik op de toekomst.”
“Vandaag mag ik u toespreken als directeur van Het Grachtenhuis, een particulier museum over de Amsterdamse grachtengordel. Het Grachtenhuis opende in 2012 haar deuren op initiatief van een private investeerder die iets voor de stad Amsterdam en zijn liefde voor de Amsterdamse grachten wilde doen. Maar ook als ondernemer in hart en nieren, om aan te tonen dat een culturele instelling op termijn ook zonder subsidie zou kunnen bestaan. Het is een bijzonder samenwerkingsverband waarin Het Grachtenhuis definitief vorm kreeg. Onder leiding van een inhoudelijke stuurgroep waarin de directies van het Rijksmuseum, Amsterdam Museum en Bureau Monumenten en Archeologie zitting namen, werd Het Grachtenhuis in rap tempo gerealiseerd. In slechts een paar maanden tijd veranderde dit huis van bouwput in een nieuw cultureel centrum, een bijzondere prestatie zeker gezien de reputatie die Amsterdam inmiddels heeft opgebouwd als het gaat om de tijdsduur van verbouwingen en heropeningen van musea in de stad. In Het Grachtenhuis wordt op avontuurlijke wijze het indrukwekkende verhaal over de Amsterdamse grachten verteld. Het museum huist in een statig, monumentaal pand in het hart van de grachtengordel, op de hoek van de Herengracht en Leidsegracht, waar bezoekers in een wervelende tour door 400 jaar geschiedenis reizen. Het Grachtenhuis laat niet alleen zien wat er aan het ontstaan van de Amsterdamse grachten zo bijzonder was, maar ook waarom ze dat nu nog steeds zijn. Maar dat wat Het Grachtenhuis – zeker in het licht van het symposium van vandaag – misschien wel het meest karakteriseert, is dat het een museum is zonder collectie. Een museum nieuwe stijl, zo u wilt.
43
Na een studiedag waarin erfgoed en met name het materiële erfgoed centraal staat, klinkt dat vreemd in de oren. En sterker dan dat leidt dat onherroepelijk tot de vraag of je jezelf wel een museum mag noemen als er geen spullen zijn om te tonen, te beheren, te bewaren en te verzamelen. Het Grachtenhuis is een kleine introductie op het grootste, stedenbouwkundige project van het zeventiende-eeuwse Europa. 400 jaar in 40 minuten. Voor iedereen die van de stad houdt of op het punt staat er verliefd op te worden. Maar wat is dat dan precies voor plek? Waarom een multimediale grachtenshow opvoeren, hoe uniek en vermakelijk ook, als ‘the real thing’ net buiten de deur ligt? Waarom digitale reproducties tonen van historische ontwerpen en plattegronden van de Derde en Vierde Uitleg als op een steenworp afstand in de schatkamers van het Stadsarchief van Amsterdam de echte exemplaren te bewonderen zijn? Als er al een boeiende tentoonstelling over de Gouden Eeuw en verdere ontwikkeling van de stad te zien is in het Amsterdam Museum en er meerdere Amsterdamse gemusealiseerde stadspaleizen zijn, waar de historische wooncultuur aan de gracht wordt belicht? En natuurlijk bovenal, als je zelf zonder toegangskaartje te kopen op ontdekkingstocht kunt in en over dat UNESCO Werelderfgoed. Ondanks de grote hoeveelheid aan culturele instellingen en musea die aandacht besteden aan het verhaal van de Amsterdamse grachten, en objecten en kunstvoorwerpen tonen die daarvan een materiële overlevering vormen, was er nog geen plek die specifiek en geheel gericht was op het ontstaan, de ontwikkeling en de hedendaagse betekenis van de grachten – iets dat in een tijd waarin de grachtengordel op de nominatielijst stond om benoemd te worden tot UNESCO werelderfgoed,
ook door de gemeente werd erkend en dus de komst van een dergelijk instituut van harte stimuleerde en ondersteunde. Maar meer dan dat is het door de vorm waarin het verhaal wordt verteld. Als je als instelling de beperking hebt – of de vrijheid, het is immers maar net hoe je het bekijkt – om het zonder roerende collectie te moeten doen, gaan er andere elementen de boventoon voeren. ‘Zie hoe de oude stad overspoeld wordt door immigranten’, ‘wees aanwezig op de vergaderingen waar het beste stedelijke ontwikkelingsplan ooit werd ontwikkeld’, ‘sta op de bodem van de gracht en voel hoe de palen de grond in worden geslagen’. Kortom: ‘ervaar, ontdek, leer en geniet’. Een eeuwenoud verhaal in een nieuwe jas, in de vorm van een avontuurlijke tour waarin alle zintuigen worden geprikkeld en je bovendien de kans krijgt om zelf onderdeel te worden van het verhaal. En op zo’n manier verteld en verbeeld, dat het je nog lang zal bijblijven. De presentatie van Het Grachtenhuis is het bewijs van een toenemende aandacht voor nieuwe benaderingen en interpretaties van het verleden. En tevens een voorbeeld van hoe die hernieuwde aandacht kan worden geïnstitutionaliseerd. Vanuit een erfgoedperspectief ontstaat betekenisgeving steeds meer vanuit de vraagkant. Bezoekers geven een plek betekenis door er naar toe te gaan en te achterhalen wat er leeft. Tot vertwijfeling en wanhoop van sommige connaisseurs en specialisten is het een groeiend aantal bezoekers en toeristen van historische musea en erfgoedsites vaak in eerste instantie niet te doen om een correct en goed afgewogen overzicht van historische gebeurtenissen en feiten, of om inzicht te krijgen in de gelaagdheid van een plek, maar ‘to engange in creative fantasy’ om te spreken met de museoloog en historica Linda Young.
44
Van deze ontwikkeling wordt dankbaar gebruik gemaakt door de toeristische erfgoedindustrie, die deze sentimenten aanwakkert en stimuleert. De toenemende commerciële en toeristische toeeigening van de historische cultuur werd door Britse critici in de jaren tachtig van de twintigste eeuw al aangeduid als de erfgoedcultus. Zij uitten hun misprijzen en afkeuring over deze ontwikkeling in publicaties met veelzeggende titels als The Heritage Industry en Britain in a climate of decline. De omgang met het verleden werd volgens hen niet meer getekend door het correcte historische besef, maar gedomineerd door het valse bewustzijn van de erfgoedindustrie. Als zodanig is de zoektocht naar andere vormen van informatieoverdracht of de optimale publieksontsluiting in de museale wereld – al dan niet met een commerciële drijfveer – dan ook geen nieuw fenomeen, nog los gezien van de duurzaamheid van bepaalde initiatieven. Maar wat wel duidelijk wordt, is dat daar waar de museale presentatie niet meer primair ten dienste staat van het inhoudelijke verhaal, maar waar vorm en inhoud elkaar wederzijds beïnvloeden, en dat daar waar de materiële authenticiteit plaatsmaakt voor de beleving ervan, er een geheel eigen dynamiek ontstaat. Daarvan is ook sprake in Het Grachtenhuis. Het veelzijdige verhaal is teruggebracht tot een simpele hoofdlijn waar de complexe maar ook de pijnlijke elementen uit zijn gefilterd. Niet omdat dat aspecten zijn die niet verteld moeten worden, maar omdat er keuzes zijn gemaakt ten behoeve van het laagdrempelige, maar ook het beeldende en frivole karakter van de presentatie. Zo wordt niet uitgeweid over het gegeven dat we voorzichtig moeten zijn met het idee van een zeventiende-eeuws masterplan voor de Amsterdamse grachtengordel – de gedachte aan een alomvattende blauwdruk die bijna een eeuw lang het uitgangspunt moet zijn geweest voor de uitvoering.
Of sterker nog dat het stadsontwerp niet het werk was van één schepper, maar eerder de uitkomst van botsende belangen. Of dat onteigening van de grond in de Derde Uitleg, het eerste deel van de gordel gepaard ging met omkoping en corruptie, niet in de laatste plaats door de ‘Heeren regeerders’ van de stad zelf. Of dat de grachten tot ver in de negentiende eeuw als open riool werden gebruikt en tijdens de warme zomerdagen zo ontzettend stonken, dat Amsterdam ook wel bekend kwam te staan als ‘schone maagd met stinkende aderen’. Met andere woorden: het is vooral een feestje in Het Grachtenhuis. Boven alles vieren we elke dag 400 jaar grachtengordel. ‘Liever in Mokum zonder poen, dan in Parijs met 1 miljoen. Geef mij maar Amsterdam.’ Zo’n gevoel. Men kan deze en soortgelijke keuzes door museale instellingen betreuren, maar wellicht is het verstandiger om ons af te vragen welke betekenis deze ontwikkelingen vandaag de dag in de toeristische erfgoedindustrie innemen. Jaarlijks bezoeken meer dan 4,5 miljoen bezoekers uit alle windstreken het historische stadshart van Amsterdam. Een aanzienlijk deel van hen – ruim 3 miljoen bezoekers – maakt een rondvaart. En groot gelijk hebben ze, want de grachten zijn immers het beste te bewonderen vanaf het water. Wie een tocht maakt over de grachten ervaart een eenheid. Dat heeft alles te maken met de betovering van de geometrie, de verbindende kracht van het water, de afwisseling van brede en smalle, weidse en besloten ruimten, het ritme van kades en bruggen en de cadans van de gevels. Bewoners, bezoekers en toeristen waarderen de grachtengordel allen vaak enkel en alleen al op een instinctief niveau. De vraag is echter hoe groot het aandeel bezoekers is dat de betekenis van deze erfgoedsite reduceert tot enkel een fraai decor.
45
Iets dat overigens enkel niet alleen betrekking heeft op de Amsterdamse grachten, maar ook op andere sites en grotere historische musea. We kennen allemaal de beelden van grote groepen bezoekers bij bekende toeristische bestemmingen en musea en de wijze waarop ze zich daar gedragen. ‘These places contain the most beautiful things in the world, yet many visitors traispe through them as if they were in a railway station, barely engaging what is around them’, aldus de bekende Britse museoloog Julian Spalding. In dit verband wordt ook wel gesproken over ‘the tourist gaze’: in feite zoekt de bezichtiger naar niets anders dan de bevestiging van de bij hem aanwezige beelden en vergenoegt hij zich met de gedachte er zelf ook bij geweest te zijn. Hoe kan het toch – vraagt Spalding zich af – dat bezoekers Disneyland verlaten vol energie en met een lach op hun gezicht, maar dat na een bezoek aan een van de grootste musea ter wereld ze volledig afgeblust zijn en zo snel mogelijk op zoek gaan naar een plek waar ze even kunnen bijkomen en een kopje thee kunnen drinken. En hij heeft natuurlijk gelijk, ook als het gaat om beroemde erfgoedsites, want er is in het geval van de grachtengordel zoveel meer dan enkel de pittoreske doorkijkjes en de fraaie, statige architectuur. Ik las enige tijd geleden een artikel waarin de vergelijking werd gemaakt tussen een rij gesloten grachtengevels met een plank met boeken uit een boekenkast. De gevels van de grachtenhuizen stonden gelijk aan de rug van een boek dat je uit de kast kunt trekken en vervolgens kunt lezen als een roman. Elk huis een nieuw perspectief, een nieuwe familiegeschiedenis, een eigen verhaal. Maar je transformeert de muren van een museum niet tot een boek door er een grote hoeveelheid tekst op te plakken, zeker niet als er geen historische objecten van overzichtelijk formaat, maar een groot, stedelijk gebied
het onderwerp vormt van de presentatie. Het gevoel van de onverwachte ontdekking en de verassing van het contact met het ware verleden – oftewel de historische sensatie – is in dit geval extra moeilijk reproduceerbaar. Maar in het geval van de grachtengordel zijn er andere manieren om de presentatie ‘leesbaar’ te maken voor het publiek. Want daar draait het uiteindelijk om. Pas als de bezoeker begrijpt wat hij ziet, kan het van waarde en betekenis worden. We ervaren het verleden pas als erfenis en dus als erfgoed als we ons erin kunnen herkennen. En dat gebeurt pas als we beseffen in hoeverre het verbonden is met onze persoonlijke geschiedenis, onze eigen achtergrond en die van de maatschappelijke groepen en gemeenschappen waartoe wij behoren. Maar voordat de doorsnee bezoeker of toerist openstaat om te leren moet er wel een en ander geprikkeld worden. Dat is wat wij in Het Grachtenhuis proberen te doen. Bezoekers onderdeel te laten vormen van het verhaal. Net als andere historische binnensteden is de Amsterdamse grachtengordel geen onontkoombaar relict uit het verleden, dat we maar hebben te accepteren en waaraan wijzelf of nieuwkomers zich maar hebben te conformeren. Misschien is dat wel het meest opvallende aan de grachtengordel, dat het plan een flexibel stramien is gebleken voor het opvangen van nieuwe ontwikkelingen. En niet alleen in de bebouwing en de architectuur. Na vier eeuwen is de grachtengordel nog even levendig als in het verleden. Er wordt gewoond, er wordt net als vroeger gewerkt door ondernemers en bankiers, door winkeliers en kroegbazen, en er is volop ruimte voor creatief talent. Het is die dynamiek, combinatie van behoud en vernieuwing die de grachtengordel haar unieke karakter geeft.
46
Dat is wat je aan bezoekers wilt meegeven, dat als ze de deur uitstappen en hun tocht over de grachten vervolgen dat ze het meer waarderen dan op een instinctief niveau. En dat als ze vervolgens andere grachtenverhalen of -objecten te horen of te zien krijgen, ze die beter kunnen plaatsen, of dat nu het zicht op de Herengracht van Berckheyde is in het Rijksmuseum, een rijk gedecoreerde salon in het Huis Van Loon of een sappig verhaal over de herkomst van de naam ‘Huis met de Hoofden’ op een rondvaartboot. Maar bovenal dat juist in een museum iets leuk vinden leidt tot de motivatie om te leren. Dat klinkt natuurlijk erg fraai en nobel maar de vraag is natuurlijk: werkt het ook echt zo? Afgaande op de reacties van onze bezoekers kan ik die vraag voor een groot deel positief beantwoorden. Net als andere musea en culturele instellingen hebben we verschillende manieren waarop we de ervaringen van bezoekers kunnen meten. Een van die kanalen zijn online recensieplatforms, waarvan Tripadvisor de belangrijkste is. Wat er in die reacties met stip op 1 staat is dat het bezoek totaal niet in overeenstemming is met wat ze hadden verwacht. Dat kan een reden zijn voor het relatief hoge aantal reacties dat daar wordt achtergelaten in vergelijking met andere musea en culturele instellingen. Een andere reden is dat een opvallend groot aantal bezoekers van Het Grachtenhuis relatief jong is, tussen de 20 en 35, en het is met name die groep die op dit soort platforms actief is. Is daarmee alles gezegd? Kunnen we onze collecties overboord gooien en overstappen op digitaal? Zeker niet. Want al zijn het er gelukkig aanzienlijk minder, er zijn ook teleurgestelde bezoekers. En soms is hun commentaar niet mals. En als ze zich dan negatief uitlaten, dan gaat het altijd over het ontbreken van een materiële collectie. De museale worsteling tussen inhoud en vorm, tussen beleven en leren en tussen echt en nep komt prachtig tot uiting in deze recensies.
Soms lopen ze zo totaal uiteen dat je je afvraagt of het wel over dezelfde plek gaat. Uiteindelijk heeft het vinden naar de gulden middenweg net zoveel te maken met het verwachtingsmanagement van onze bezoekers, als de inhoudelijke ontwikkeling van het product. Naast passende communicatie-uitingen zoeken we als grachtenhuis ook naar mogelijkheden om ons aanbod te verbreden en verdiepen, zodat we ook de kritische bezoekers in de toekomst voor ons kunnen winnen. Dat doen we door inhoudelijke samenwerkingen aan te gaan met collega-instellingen maar ook door ons eigen publieksaanbod te vergroten, bijvoorbeeld met een GrachtenAcademie en een GrachtenLab - een podium voor duurzame ontwikkeling en innovatief watermanagement aan de gracht (op naar de volgende 400 jaar), maar ook door tijdelijke verdiepingstentoonstellingen te organiseren. In de laatste plaats is mijn verhaal dan ook een pleidooi voor het museum zonder collectie. Het Grachtenhuis is in mijn ogen geen traditioneel museum, maar er is ook geen term die helder omvat wat het dan wel is. Het is een museum nieuwe stijl of een erfgoedcentrum waar de publieke functies van het museum, monument, historisch huis, bezoekerscentrum en experience samenkomen. Maar goed, dat past natuurlijk niet goed op een flyer. Dus tot er een goed alternatief voorbij komt, lenen we de term museum. Uiteindelijk gaat het natuurlijk om het gezamenlijke doel dat musea en instellingen als Het Grachtenhuis hebben, het vertellen van verhalen die de herinnering aan monumenten van formaat - zoals ook de Amsterdamse grachten - levend houden. Daar dragen wij met de presentatie van Het Grachtenhuis graag aan bij.”
47