Is ‘daarom’ een reden?
J.M. WAALWIJK
Is ‘daarom’ een reden? Een onderzoek naar het effect van causale coherentiemarkering op het proces en product van tekstverwerking, ten behoeve van de optimalisering van informatieve teksten
1. Inleiding Begrip van taal lijkt zonder enige inspanning te verlopen, maar eigenlijk zijn er veel processen die helpen tot tekstbegrip te komen. Woorden worden herkend vanuit het geheugen, de structuur van zinnen wordt duidelijk tijdens het analyseren van teksten en de betekenis wordt helder in relatie met de context van voorafgaande zinnen. Vooral samenhang in teksten blijkt belangrijk voor het begrijpen van taal. Samenhang ontstaat doordat betekenisrelaties tussen tekstdelen gelegd worden. Verschillende onderzoeken (o.a. Sanders 2001, Degand en Sanders 2002 en Kamalski e.a. 2004) hebben aangetoond dat markering van structuur, door middel van causale connectieven en signaalzinnen, een positief effect heeft op het begrip van teksten.
Samenvatting Dit artikel beschrijft een vervolgonderzoek op Degand en Sanders (2002). Degand en Sanders onderzochten het effect van signaalzinnen en connectieven op tekstbegrip door middel van open begripsvragen. Uit dat onderzoek bleek dat beide vormen van coherentiemarkering een positief effect hebben op tekstbegrip. In dit experiment is dit effect van expliciete markering nader onderzocht. Het onderzoeksmateriaal van Degand en Sanders is hiervoor gebruikt. Aan het onderzoek van Degand en Sanders is een online meting (leestijdmeting), een sorteertaak en zijn meerkeuzevragen toegevoegd. Daarbij is gekeken naar de invloed van voorkennis en de waardering voor coherentiemarkering. Uit de resultaten van de leestijdmeting komt een significant effect naar voren van de integratiefunctie van coherentiemarkeringen. Op tekstbegrip wordt geen effect gevonden van coherentiemarkeringen. En ook de invloed van coherentiemarkeringen op de waardering van een tekst wordt niet gevonden in dit onderzoek. Voorkennis blijkt niet van invloed te zijn op de leestijd, scores op de meerkeuzevragen en sorteertaken en de waardering voor teksten in verschillende condities. De vraag blijft staan: Is het gebruik van ‘daarom’ (als voorbeeld van een coherentiemarkering) een goede reden voor de optimalisering van de verwerking van informatieve teksten? Is ‘daarom’ een reden?: vervolgonderzoek wacht…
Toch is er nog onvoldoende bekend over de invloed van coherentiemarkeringen op de online verwerking van informatieve teksten (de verwerking van een tekst tijdens het lezen) en over de relatie tussen het verwerkingsproces en het product (de offline verwerking van de tekst na het lezen). Wat is het effect van structuurmarkering op de online verwerking 2
J.M. Waalwijk
van taal? Door structuurmarkering weet de lezer welke relatie de voorafgaande tekst met de komende onderhoudt. Zodoende kan de nieuwe informatie gemakkelijker geïntegreerd worden. Dit kost minder moeite en dus minder leestijd (in navolging van Cozijn, Noordman en Vonk 2003). Maar als markeringen leiden tot snellere verwerking van teksten, bestaat dan niet het gevaar dat dit ten koste gaat van de representatie (Sanders 2001)? Het sneller lezen van een tekst door middel van expliciete structuurmarkering kan een minder goede informatie-verwerking veroorzaken. Misschien wordt de tekst minder goed opgeslagen in het geheugen wanneer de verbanden voor de lezer expliciet gemaakt worden. En heeft structuurmarkering dezelfde ‘positieve’ invloed op de on- en offline tekstverwerking bij verschillende lezers? Kan er eigenlijk wel gegeneraliseerd worden over verschillende soorten lezers? De voorkennis van lezers is namelijk niet altijd gelijk. Een ‘leek’ kan veel meer profijt hebben van expliciete structuurmarkering dan een expert, die juist weerstand kan ondervinden van coherentiemarkeringen. Het verschil in voorkennis bij lezers zou dus van invloed kunnen zijn op het effect van structuurmarkering. De waardering van lezers voor causale structuurmarkering zou ook kunnen verschillen. Kamalski e.a. vinden in hun artikel van 2004 dat wanneer er meer cognitieve energie nodig is bij de verwerking van een tekst, de waardering (affectieve beoordeling) voor coherentiemarkeringen stijgt. Het lezen van moeilijke teksten waarin de verbanden expliciet worden gemaakt zou dus hoger gewaardeerd worden dan explicitering in makkelijke teksten. Er zijn nog veel gaten in de kennis over de invloed van structuurmarkering op het proces en product van tekstverwerking. Om enkele van deze gaten te kunnen dichten is er nieuw onderzoek gedaan. Dit artikel beschrijft een onderzoek (in navolging van Degand en Sanders 2002) naar het effect van de explicitering van causale structuur in informatieve teksten op leestijd en tekstbegrip. Ook wordt gekeken naar de waardering voor structuurmarkering en de invloed van voorkennis op het effect van structuurmarkering. De vraag is of het gebruik van ‘daarom’ (of een soortgelijke causale structuurmarkering) invloed heeft op de on- en offline verwerking van teksten. Wanneer dat het geval is kan er advies worden gegeven over de optimalisering van teksten ten behoeve van het proces en het product van de verwerking van een tekst. Is het gebruik van ‘daarom’ (als voorbeeld van een coherentiemarkering) een goede reden voor de optimalisering van de verwerking van informatieve teksten?
3
Is ‘daarom’ een reden?
2. Structuurmarkering Cognitieve verwerking Structuursignalen zijn linguïstische middelen die de structuur in een tekst expliciet maken. De aanwezigheid van linguïstische markeringen van tekststructuur zorgen voor betere verwerking van tekst. Omdat het meer tijd en energie kost om een tekst te begrijpen wanneer een tekst weinig expliciete verbanden bevat. Want bij aanwezigheid van structuurmarkeringen is de hoeveelheid cognitieve energie die gebruikt wordt om een tekst te begrijpen kleiner. “De betekenis van een tekst schuilt niet alleen in de betekenis van de zinnen of uitingen in de tekst, maar ook in de samenhang die je als hoorder of lezer ervaart tussen die delen. De samenhang ziet niet zozeer in de woorden die in de tekst gebruikt worden, maar in de mentale afbeelding die lezers en hoorders van die woorden maken.” Figuur 1: Citaat Sanders en Spooren 2002
Lexicale signalen en connectieven sturen dus de verwerking van de tekst en helpen de lezer bij de selectie van de juiste coherentierelatie. Het gaat hierbij om signalen die relaties tussen tekstdelen of zinnen aangeven. Deze signalen zijn onder te verdelen in connectieven en lexicale signalen (zie figuur 2). Volgens Sanders (2001) denken tal van adviseurs en theoretici dat verschillende doelen bereikt worden met het gebruik van signalen. De begrijpelijkheid, correctheid, toegankelijkheid en duidelijkheid zouden volgens hen toenemen met het gebruik van signalen. In dit artikel wordt alleen het effect van causale coherentiemarkering bekeken. Impliciet: (…) zo sloeg er 65 miljoen jaar geleden een tien kilometer grote planetoïde in. Er stierven onmiddellijk veel planten en dieren in de directe omgeving van de inslag. Expliciet: (…) zo sloeg er 65 miljoen jaar geleden een tien kilometer grote planetoïde in. Connectief: Daardoor / Lexicaal signaal: Als gevolg hiervan stierven er onmiddellijk veel planten en dieren in de directe omgeving van de inslag.
Figuur 2: Voorbeeld connectief / signaalzin / impliciet
4
J.M. Waalwijk
Degand en Sanders (2002) beschrijven in hun artikel dat markering van tekststructuur, door een causaal connectief als ‘daardoor’ en een lexicaal signaal als ‘als gevolg daarvan’, een positief effect heeft op tekstbegrip. Doordat coherentiemarkering ervoor zorgt dat de lezer een betere representatie van de informatie uit de tekst maakt, leidt dat tot een hogere score op tekstbegrip achteraf. Lezers kunnen na afloop tekstbegripvragen beter beantwoorden. In het voorgaande gaat het over de invloed van coherentiemarkeringen op tekstbegrip, in het volgende wordt de meting van tekstbegrip besproken. Tekstbegrip Uit verschillende onderzoeken (o.a. Van Dijk en Kintsch 1983, Singer 1990 en Kintsch 1998) is naar voren gekomen dat tekstrepresentatie op drie verschillende niveau’s plaatsvindt, te weten surface code, text base en situation model. 1
Surface code is de representatie van een tekst op het niveau van de syntactische structuur. Het representeert de exacte vorm van de tekst.
2
Text base is meer semantisch van aard. Het gaat hierbij om de betekenis van de tekst. Deze representatie mist het plaatsen van de betekenis in ruimte en tijd.
3
Situation model betreft een ruimtelijke representatie van de tekst. Dit niveau verwacht de integratie van de informatie uit de tekst met voorkennis. Deze representatie is de diepste en de rijkste. Figuur 3: De drie verschillende niveau’s van tekstrepresentatie
In tekstbegriponderzoek spelen text base en situation model belangrijke rollen. Hoewel de verschillen tussen de drie niveau’s nu duidelijk zijn, zijn de drie niveau’s moeilijk los van elkaar te zien. Voor een representatie op situation model niveau is namelijk ook een text base constructie nodig. Het is dan ook niet gemakkelijk om deze niveau’s te meten. Wel kan onderzocht worden welk representatieniveau op een bepaald moment dominant is (Kamalski e.a. 2004). Er zijn vele manieren om te onderzoeken welke representatie er wordt gemaakt tijdens het lezen. Enkele voorbeelden van onderzoeksmethoden zijn: ‘problem-solving’ en ‘bridging-inference’ vragen (multiple-choice of openvragen die naar een in de tekst genoemd verband vragen), sorteertaken (concepten die bij elkaar passen, door middel van verbanden, moeten gesorteerd worden door de lezer), herkenningsmethoden (lezers worden gevraagd of ze zinnen of delen van zinnen herkennen als geformuleerd in de 5
Is ‘daarom’ een reden?
tekst) en hardop-denkmethoden (deze methoden vragen de lezer naar een reflectie tijdens het lezen). Uit onderzoek van Kamalski e.a. (2005) blijkt dat de sorteertaak de beste methode is om tekstbegrip te meten op situatiemodel niveau. De invloed van coherentiemarkering wordt in dit onderzoek dan ook gemeten door middel van sorteertaken. Wanneer blijkt dat markeerders daadwerkelijk effect hebben op het tekstbegrip, zou dit een belangrijk gegeven zijn voor ontwikkelingen op het gebied van tekstontwerp. Voorkennis Het lezerskenmerk voorkennis kan een belangrijke rol spelen bij het effect van coherentiemarkering. Lezers met voorkennis over het onderwerp van een tekst zouden een tekst makkelijker kunnen reproduceren (Singer 1990). Lezers die weinig weten over het onderwerp van de tekst (leken) zouden veel baat hebben bij coherentiemarkering, terwijl bij experts juist het tegenovergestelde zichtbaar is (McNamara en Kintsch 1996). Incoherente teksten zouden effectiever zijn voor lezers met voorkennis dan coherente teksten. Lezers met voorkennis gebruiken namelijk die kennis om de expliciete verbanden die ontbreken in de tekst zelf in te vullen. McNamara, Kintsch, Songer en Kintsch (1996) stellen dat teksten zonder coherentiemarkeringen lezers met kennis over het onderwerp van de tekst, dwingen om de open plekken in de tekst zelf op te vullen. Lezers die weinig voorkennis hebben, hebben baat bij coherentie. Als de tekst te moeilijk is, mislukt de constructie van de representatie. Maar als de tekst te makkelijk is, zijn de winsten van deze actievere verwerking te klein. Veel kennis in combinatie met expliciete coherentiemarkeringen kan een oppervlakkige verwerking van de tekst tot gevolg hebben. De invloed van coherentiemarkeringen kan dus niet direct gegeneraliseerd worden. Affectieve aspecten van verwerking Het is zeer goed mogelijk dat de cognitieve verwerking van een tekst de waardering van een tekst beïnvloedt. Hoe beter de lezer de tekst begrijpt, des te positiever zal het oordeel over de tekst uitvallen. Er zijn verschillende theorieën over de affectieve verwerking van teksten met en zonder coherentiemarkeringen beschreven. Zo zeggen Kamaski e.a. (2004) dat de appraiseltheorie (o.a. Scherer 1999, Roseman, Antoniou en Jose 1996 en Ortony, Clore en Collins 2001) een verband ziet tussen affectie en cognitie. Wanneer er meer cognitieve energie nodig is bij de verwerking van een tekst,
6
J.M. Waalwijk
dan is de verwachting dat dat een negatief effect zal hebben op de affectieve beoordeling. Sanders (2001) zegt dat lezers minder tijd nodig hebben om een tekstdeel te begrijpen wanneer ze een signaalzin hebben gelezen die informatie geeft over de betekenis van de relatie tussen dat tekstdeel en de direct voorafgaande tekst. De hoeveelheid cognitieve energie die men gebruikt om een representatie te maken is dus minder. Vaak worden dan ook expliciete teksten achteraf positiever gewaardeerd dan impliciete teksten. Een tekst die meer moeite kost om te begrijpen zal de eerder een negatievere beoordeling krijgen dan een gemakkelijke tekst. Coherentiemarkering kan een belangrijke factor zijn die de waardering van een tekst beïnvloedt. Echter voorkennis is ook hier van invloed. Expliciete teksten zullen, door lezers met weinig voorkennis hoger worden beoordeeld dan lezers met veel voorkennis. Een interactie tussen voorkennis en waardering is dan ook goed mogelijk.
3. Leestijd In het voorgaande is vooral het product van tekstverwerking en de invloed van coherentiemarkering hierop besproken. In het volgende wordt vooral gekeken naar wat er nu tijdens het lezen gebeurt (het proces). Wat speelt er nu in het hoofd van de lezer? Cognitieve processen zijn niet gemakkelijk te bestuderen. De beste manier om de processen die zich in de hersenen afspelen te bestuderen is om iets te meten wat direct of indirect samenhangt met de werking van cognitieve processen. Leestijdmeting is hier een voorbeeld van. Drie functies Causale coherentiemarkering heeft drie verschillende functies: segmentatie, intergratie en inferentie (Noordman en Vonk 1997). 1. De segmentatie functie van coherentiemarkering houdt in dat de syntactische structuur duidelijk wordt; de hoofdzin en bijzin worden gescheiden.
7
Is ‘daarom’ een reden?
2. De integratie functie is dat de coherentiemarkering duidelijk maakt om wat voor soort verband het gaat. De coherentiemarkering benadrukt een bepaalde causale relatie tussen twee zinnen; zodat de lezer weet dat de huidige informatie op een logische manier met de voorgaande informatie verbonden (geïntegreerd) moet worden. 3. De derde en laatste functie van coherentiemarkering helpt bij het maken van een inferentie. Deze functie werkt controlerend. Dit houdt in dat de causale relatie expliciet wordt gemaakt met afleidingen van veronderstellingen die niet in de tekst staan, op basis van wereldkennis. Zelfs relaties die niet in de tekst staan (Vonk) worden gemaakt door middel van deze functie van de coherentiemarkering. Er wordt een relatie gelegd tussen datgene dat in de tekst staat en kennis van de lezer. De integratie- en inferentiefunctie van coherentiemarkering is te meten door middel van leestijdmeting. Integratie vindt plaats direct na de structuurmarkering (Cozijn, Noordman en Vonk 2003). De intergratie functie zorgt voor een snelle leestijd direct na het lezen van de structuur indicator. De relatie van de voorgaande en komende tekst wordt dan duidelijk voor de lezer. Verondersteld wordt dat inferenties plaatsvinden aan het einde van de zin, wanneer de gehele zin is gelezen en opgenomen. Dit zorgt daardoor voor langere leestijden aan het einde van de zin. Er worden dan namelijk inferenties gemaakt tussen de informatie uit de tekst en de kennis van de lezer. Dit is de reden dat de leestijd langer wordt. Aan leestijden kan dus worden ontleend wat de invloed van coherentiemarkering is op het leesproces en daarmee wat de invloed is op de verwerking van tekst. Cozijn, Noordman en Vonk (2003) bekeken de integratie en inferentie functie van connectieven. Deze functies gelden ook voor lexicale signalen, daarom worden deze ook betrokken in dit onderzoek. De segmentatie functie wordt achterwege gelaten omdat bij een lexicaal signaal een zin begint. Er is een automatische scheiding van de hoofd- en bijzin door de ‘punt’. De segmentatie functie gaat hier dus niet op. Leestijdmeting: verschillende onderzoeken In de literatuur zijn veel experimenten te vinden die de invloed van coherentiemarkeringen tijdens het leesproces onderzoeken. In de onderstaande alinea’s worden enkele leesproces-onderzoeken besproken.
8
J.M. Waalwijk
De vraag die in deze onderzoeken aan de orde is of een connectief of lexicaal signaal voor het sneller lezen van een tekst zorgt. Haberlandt (1982) onderzocht in hoeverre een connectief als ‘therefore’ tekstbegrip vergemakkelijkt. De invloed van deze connectieven tijdens de verwerking werd getoetst door het meten van de leestijd per zinsfragment. In de impliciete versie werd ‘therefore’ (de structuurmarkering) weggelaten. Door de leestijd van de deelzinnen op te tellen (zonder connectief) werd de leestijd per targetzin verkregen. De targetzinnen met connectief bleken significant sneller te worden gelezen. Een mogelijke conclusie is dat de lezer, wanneer deze geen connectief krijgt aangeboden, zelf moet infereren hoe de relatie van de nieuwe zin is met de voorafgaande tekst. Lorch en Lorch (1986) rapporteren een langere leestijd wanneer een connectief aanwezig is, wat wijst op een diepere verwerking en daardoor een beter recall aan het einde van het experiment. Doordat relaties tussen zinnen expliciet gemaakt zijn, hoeft de lezer minder denkwerk te verrichten en is de tekst gemakkelijker te verwerken. Er kan dus gesteld worden dat connectieven een belangrijke rol vervullen bij het verwerken van een tekst. Cozijn (2000) kijkt eveneens naar de invloed van connectieven op het leesproces. Het onderzoek van Cozijn had ongeveer dezelfde opzet als het onderzoek van Haberlandt. In het leestijd-experiment van Cozijn lazen proefpersonen korte narratieve teksten over vertrouwde onderwerpen waarin een causale relatie was opgenomen die al dan niet was gemarkeerd door het connectief ‘omdat’. De zin: ‘Hij ondervond een flinke vertraging omdat er een lange file was ontstaan op de snelweg’ is een zin met een causale relatie. Deze zin vereist de inferentie dat ‘een file’ leidt tot ‘vertraging’ . De proefpersonen in dit experiment moesten een verificatiezin beoordelen die de inferentiële informatie bevat ‘een file leidt tot
vertraging’.
Figuur 4: Voorbeeld zin uit Cozijn 2000
De beoordeling van de verificatiezin zou makkelijker moeten zijn en sneller moeten gaan wanneer de expliciete versie was gelezen dan wanneer de impliciete versie was gelezen. In de experimenten werd verondersteld dat de aanwezigheid van het connectief een effect zou hebben op de verwerking van de zin. Als het connectief ‘omdat’ aanwezig is, wordt de inferentie gemaakt. Cozijn (1992) zegt met betrekking tot de leestijden van de verschillende versies dat de leestijd van het tweede gedeelte van de causale relatiezin langer zou moeten zijn als de inferentie was gemaakt. Het maken
9
Is ‘daarom’ een reden?
van een inferentie kost namelijk tijd. Dit in tegenstelling tot hetgeen in het onderzoek van Haberlandt (1982) naar voren is gekomen. Noordman en Vonk (1992) hebben aangetoond dat lezers spontaan een causale inferentie maken als ze kennis hebben van de situaties of gebeurtenissen in de tekst die causaal gerelateerd zijn, maar niet als ze die kennis niet hebben. De causale relaties in dat onderzoek waren gemarkeerd door het causale connectief ‘omdat’. Als het causale connectief ‘omdat’ aanwezig was in de zin en de inferentie was gemaakt tijdens het verwerken van het tweede gedeelte van de causale relatiezin, zou het eerste deel van de zin geactiveerd moeten zijn in het geheugen en zou het herkennen van het peilwoord sneller moeten gaan dan wanneer het connectief afwezig was en er geen inferentie was gemaakt. De leestijd van het tweede deel van de causale relatiezin zou langer moeten zijn als de inferentie was gemaakt dan als de inferentie niet was gemaakt. Sanders (2001) bekijkt de invloed van signaalzinnen (dus niet connectieven) op de verwerking van tekst. Hij vond dat de expliciete versie leidt tot snellere verwerking van de direct volgende informatie. Het lijkt erop dat lezers gebruik maken van de informatie die ze krijgen over de coherentierelatie die er ligt tussen de verwerkte en de komende informatie. Er is veel onderzoek gedaan naar de invloed van coherentiemarkeringen op het proces of het product van tekstverwerking. Maar zelden wordt de on- en offlineverwerking gecombineerd in een onderzoek. In dit onderzoek wordt juist een combinatie gemaakt. Het onderzoek van Degand en Sanders (2002) (offlinemeting) is de basis van dit onderzoek aangevuld met een meting naar de online tekstverwerking.
4. Onderzoeksopzet Teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de effecten van het markeren van relaties in teksten bespreekt dit artikel een onderzoek waarin oneffenheden zijn weggenomen. Zo is gekozen voor een specifieke markeerder; een coherentiemarkering met een causale relatie. Ook is gebruik gemaakt van meerkeuzevragen en sorteertaken om tekstbegrip op situatiemodel niveau achteraf te meten. Zodoende kan de invloed van causale coherentiemarkering op tekstbegrip gemeten worden. Degand en Sanders gebruikten openvragen wat zo zijn nadelen heeft vanwege de tijdrovende en ingewikkelde correctie. Ook gebruikten ze alleen een offline methode. Dit 10
J.M. Waalwijk
zorgt voor inzicht in het product, maar zegt niets over het leesproces. Met deze twee aanvullingen (leestijden en sorteertaken) op het onderzoek van Degand en Sanders wordt een poging gedaan om helderheid te brengen in de onduidelijkheden rondom het effect van het coherentiemarkeringen. Dit onderzoek is bedoeld als aanvulling op het onderzoek van Degand en Sanders. Hetgeen zei laten liggen op het gebied van onlineverwerking en een precieze tekstbegripmeting tracht ik hier te onderzoeken. Hoofdvraag Het onderzoek richt zich dus op het effect van causale coherentiemarkering, op zowel het on- als offline verwerken van informatieve teksten. De onderzoeksvraag luidt:
Wat is het effect van explicitering van causale structuur in informatieve teksten op leestijd en tekstbegrip? Als aanvulling op de hoofdvraag wordt ook gekeken naar de waardering voor de teksten met structuurmarkering en de invloed van voorkennis op het effect van structuurmarkering. Verwachtingen Verschillende hypotheses zijn opgesteld met betrekking tot leestijd, begripsvragen (meerkeuzevragen en sorteertaak), voorkennis en waardering. Op basis van eerdere onderzoeken en theorieën zijn de hypothesen H1 tot H4 opgesteld. Op basis van Cozijn (1992), in tegenstelling tot Haberlandt (1982) en in navolging van Noordman en Vonk (1992) zijn de volgende leestijdhypotheses (H1a en H1b) geformuleerd: H¹a: De leestijd van het zinsegment direct volgend op een coherentiemarkering (connectief of signaalzin) is korter dan bij afwezigheid van een coherentiemarkering (in verband met de intergratie functie). H1b: De leestijd van het laatste segment van de zin (het einde van de zin) is langer bij aanwezigheid van een coherentiemarkering (in verband met de inferentie functie).
Verwacht wordt dat er een integratie-effect ontstaat direct na het lezen van de coherentiemarkering. Hierdoor zal de leestijd korter zijn dan bij de afwezigheid van een coherentiemarkering. Door de inferentie functie van een coherentiemarkering zal de leestijd van het laatste segment langer zijn dan 11
Is ‘daarom’ een reden?
bij afwezigheid van een structuurmarkering, want hier toetst de lezer de tekst met zijn/haar wereldkennis. In overeenstemming met Degand en Sanders (2002), Kamalski e.a. (2005) en Noordman en Vonk (1992) zijn de de volgende tekstbegrip-hypotheses (H2a score en H2b reactietijd) geformuleerd: H2a: De expliciete condities (signaalzinnen en connectieven) zorgen voor de beste score op zowel de meerkeuzevragen als de sorteertaak. H2b: De reactietijd op de meerkeuzevragen zal in het geval van een gemarkeerde conditie (expliciet: connectief of lexicaal signaal) sneller zijn dan bij een ongemarkeerde conditie (impliciet).
In navolging van Kamalski e.a. (2004) en Sanders (2001) is de volgende waardering-hypothese geformuleerd: H3a: De waardering voor de teksten zal in het geval van een gemarkeerde conditie (expliciet: connectief of signaalzin) hoger zijn dan bij een ongemarkeerde conditie (impliciet).
Op basis van literatuur over voorkennis als lezerskenmerk is de volgende hypothese geformuleerd: H4a: Wanneer er weinig voorkennis is zal er veel baat zijn van coherentiemarkering. Wanneer er veel voorkennis is wordt het tegenovergestelde effect verwacht. Dit effect wordt verwacht op de drie voorgaande hypotheses (leestijd, tekstbegrip en waardering).
5. Experiment Proefpersonen Aan het experiment namen 57 studenten van de Universiteit Utrecht deel. Een deel van hen was verplicht om met het experiment mee te doen vanwege hun deelname aan de cursus ‘Lees- en schrijfprocessen’ waar dit experiment aan gekoppeld was. De overige proefpersonen deden vrijwillig aan het experiment mee. De leeftijd van de proefpersonen was tussen de 19 en 27 jaar met een gemiddelde van 21,4 jaar. Er was sprake van 43 vrouwen en 14 mannen. Allen hebben zij Nederlands als moedertaal.
12
J.M. Waalwijk
Materiaal Tijdens dit onderzoek is gebruik gemaakt van een selectie van de informatieve teksten uit het onderzoek van Degand en Sanders (2002). Van de in totaal achttien teksten die Degand en Sanders gebruikt hebben, is een selectie van negen teksten gemaakt over onderwerpen als: Flora, Pompeii, en de FBI. Elke tekst is gemanipuleerd naar drie verschillende versies: een versie met connectieven, een versie met lexicale signalen en een impliciete versie. In totaal zijn er dus 27 varianten gebruikt (negen teksten x drie condities). Per tekst werden er 4 targetzinnen gemanipuleerd naar de 3 verschillende condities. De 27 varianten zijn random over de proefpersonen verdeeld, zodat iedere proefpersoon alle negen teksten te lezen kreeg, uit verschillende condities (drie x connectief, drie x signaalzin en drie x impliciet). Ook werden de teksten in willekeurige volgorde aangeboden, zodat de teksten niet steeds in dezelfde volgorde gelezen werden. Connectief: daarom konden zij de verwoeste stad in korte tijd weer op haar oude niveau brengen. Lecicaal signaal: Dat is de reden dat zij de verwoeste stad in korte tijd weer op haar oude niveau konden brengen. Impliciet: Zij konden de verwoeste stad in korte tijd weer op haar oude niveau brengen.
Figuur 5: Voorbeelden van manipulaties
De negen gemanipuleerde teksten bevatten ieder vier (target-) zinnen die uit minimaal drie segmenten bestonden. Voor dit experiment is het eerste (direct volgend op de coherentiemarkering) en het laatste segment van de zin belangrijk. De aanbieding van deze kritische segmenten vond dan ook altijd plaats in het midden van het beeldscherm. Dus niet na afbreking van de zin of als eerste segment op de regel in verband met beïnvloeding van de leestijd door hoofd- en of oogbeweging. Ieder segment bestond uit minimaal drie woorden. Een voorbeeld van een tekst in de drie verschillende versies is te vinden in appendix 1. Onderzoeksdesign Het onderzoeksdesign van dit experiment is een binnenproefpersoon ontwerp. Alle proefpersonen krijgen teksten te lezen van alle condities. Het design is in figuur 6 weergegeven. De waarneming vond plaats aan de hand van leestijden van het segment direct na het connectief en het laatste 13
Is ‘daarom’ een reden?
segment. Daarnaast is gekeken naar score op meerkeuzevragen en sorteertaken achteraf, de reactietijd op de meerkeuzevragen, de waardering voor coherentiemarkering en de invloed van voorkennis op leestijd en tekstbegrip. Teksten (tot. 9) 3x
Conditie Connectief
3x
Signaalzin
3x
Impliciet
Waarneming Voorkennis Leestijd Score meerkeuzevragen Score sorteertaak Reactietijd meerkeuzevragen Waardering Voorkennis Leestijd Score meerkeuzevragen Score sorteertaak Reactietijd meerkeuzevragen Waardering Voorkennis Leestijd Score meerkeuzevragen Score sorteertaak Reactietijd meerkeuzevragen Waardering
Proefpersonen (n) 57
57
57
Figuur 6: Onderzoeksdesign
Procedure Het experiment is uitgevoerd met gebruik van de softwareapplicatie EPrime®. Het programma kan leestijden meten tot op de milliseconde. Vooraf zijn duidelijke instructies gegeven aan de proefpersonen over het doel van het onderzoek en de uitvoering van het experiment. Zo werd van te voren een korte mondelinge uitleg gegeven over de werking van het experiment (bv. de tekst wordt zichtbaar d.m.v. het drukken op de spatiebalk) en de precieze leestijdmeting (er mocht dus niet verzit, gerust etc. worden tijdens het lezen van de teksten). Aan de proefpersonen werd de uitleg gegeven grondig maar snel te lezen, wel zodat de tekst wordt begrepen, en op de knop te drukken zodra ze de zin hadden gelezen en begrepen. Opbouw experiment Allereerst werden de proefpersonen gevraagd per tekstonderwerp aan te geven op een vijfpuntsschaal hoeveel voorkennis ze dachten te hebben (zie appendix 2).
14
J.M. Waalwijk
Omdat dit experiment werd gekoppeld aan een ander lees-experiment is er geen gebruik gemaakt van een oefentekst. De teksten van het andere experiment gelden als fillers. De proefpersonen kregen negen teksten te lezen (zie appendix 3). Van deze negen teksten lazen de proefpersonen er drie in de versie met connectieven, drie in de versie met lexicale signalen en drie in de impliciete conditie. De tekst was in segmenten opgedeeld en deze waren één voor één op het scherm te zien. Door op de spatiebalk te drukken kwam het volgende segment in beeld en werd ook onmiddellijk de leestijd van dat gedeelte gemeten en geregistreerd. Alleen de leestijden van de segmenten (targets) na het connectief of de signaalzin zijn voor dit onderzoek van belang. In iedere tekst kwamen vier targetzinnen na een connectief of lexicaal signaal voor waarvan de leestijd gemeten werd. Na het lezen van iedere tekst moest de proefpersoon reageren op stellingen die de waardering voor de teksten meten. Er moest aangegeven worden of de proefpersonen het eens dan wel oneens waren met deze stellingen op een vijfpuntsschaal (zie appendix 4). Na elke tekst werden twee afleidingsvragen en vier meerkeuzevragen (waarbij de reactietijd eveneens werd gemeten) gesteld. Hierna werd een sorteertaak (zie figuur 7 voor een op de juiste manier ingevulde sorteertaak) voorgelegd waarbij vier combinaties van oorzaak en gevolg gemaakt moesten worden. Deze combinaties zijn in de expliciete teksten met een coherentiemarkering aangegeven. Er werden elf begrippen gegeven, waarvan er drie niet in het schema pasten. Er is gekozen om de sorteertaak vóór de begripsvragen te plaatsen aangezien de beantwoording van de meerkeuzevragen anders invloed kon hebben op de beantwoording van de sorteertaak. Voor voorbeelden van afleidingsvragen, meerkeuzevragen en een sorteertaak zie appendix 5. Tot slot werden de proefpersonen gevraagd de teksten naar moeilijkheid in te delen.
15
Is ‘daarom’ een reden?
Sorteertaak Meteoor Vul onderstaande begrippen in in de tabel op de juiste plek. Let hierbij op de relatie tussen de begrippen (oorzaak-gevolg). Er blijven 3 begrippen over. 1. geen planten 2. dieren en planten stierven 3. stof en waterdamp 4. planten gingen dood Oorzaak 1 6 3 10
5. komeetinslag 6. planetoïde inslag 7. dichte sluier om de aarde 8. littekens
9. dieren stierven 10. geen zonlicht 11. tijdperk der dinosauriërs
Gevolg 9 2 7 4
Figuur 7: Sorteertaak Meteoor
6. Resultaten Allereerst zijn de proefpersonen die meer dan tweeënhalve standaarddeviatie afweken van het gemiddelde verwijderd (n=1). Leestijden Bij de leestijden van de tekst is naar twee verschillende segmenten van de targetzin (de zin na de coherentiemarkering) gekeken, het segment direct na het connectief en het laatste segment van de zin. De hypothese voor de leestijd van het segment direct na het connectief was als volgt: H¹a: De leestijd van het zinsegment direct volgend op een coherentiemarkering (connectief of signaalzin) is korter dan bij afwezigheid van een coherentiemarkering (i.v.m. intergratie functie).
Na het uitvoeren van een repeated measures ANOVA blijkt deze hypothese te kloppen (de resultaten zijn weergegeven in tabel 1). Markering Connectief Lexicaal signaal Impliciet
Gemiddelde leestijd eerste segment 733,15 821,53 837,62
Std 151,42 202,01 182,04
Integratie effect df 1
F 7,912
P 0,001
Tabel 1: leestijd van het segment direct na het connectief (significantieniveau = 0,05)
16
J.M. Waalwijk
Zoals te zien is in tabel 1 zorgt de aanwezigheid van een connectief als coherentiemarkering voor een significant snellere leestijd van het segment direct na deze markering in vergelijking met de conditie met lexicale signalen en de impliciete conditie. Dit laat de integratiefunctie van de markering zien. De conditie met de connectieven verschilt significant met de lexicaal signaal conditie (t=-3,077; df=56; p = 0,003) en de impliciete conditie (t=-4,157; df=56; p=0,000). De verschillen tussen de lexicale signaal conditie en de impliciete conditie zijn niet significant (t=-,524; df= 56; p=0,602). De hypothese voor de leestijd van het laatste segment van de zin was als volgt: H1b: De leestijd van het laatste segment van de zin (het einde van de zin) is langer bij aanwezigheid van een coherentiemarkering (i.v.m. inferentie functie).
Deze hypothese blijkt niet te kloppen (de resultaten zijn weergegeven in tabel 2). Markering Connectief Lexicaal signaal Impliciet
Gemiddelde leestijd laatste segment 827,35 816,72 813,56
Std 222,81 239,22 813,86
Inferentie effect df 1
F 0,159
P 0,853
Tabel 2 leestijd van het laatste segment van de targetzin (significantieniveau = 0,05)
De leestijd van het laatste segment van de targetzin is niet verschillend per conditie. Als de leestijden van het laatste segment van de gemarkeerde condities worden vergeleken met de leestijd van datzelfde segment in de impliciete conditie is er geen significant verschil. De leestijd van de gemarkeerde condities is wel langer dan van de impliciete conditie. Deze resultaten laten zien dat er mogelijk wel een inferentie wordt gemaakt als gevolg van een markering. De leestijden van de expliciete condities zijn gemiddeld langer dan die van de impliciete condities maar de condities verschillen niet significant van elkaar.
17
Is ‘daarom’ een reden?
Connectief – Lexicaal signaal Connectief – Impliciet Lexicaal signaal – Impliciet
T 0,397 0,570 0,123
df 56 56 56
P 0,693 0,571 0,903
Tabel 3 verschillen tussen de condities bij de leestijd van het laatste segment (significantieniveau = 0,05)
Vervolgens zijn exploratief de vier targetzinnen los van elkaar bekeken. Wanneer er al een deel van de tekst is gelezen zouden de coherentiemarkeringen meer effect kunnen hebben op de leestijd. Vanwege de belasting van de cognitieve processen naar mate er meer opgeslagen moet worden. Op integratie is alleen bij targetzin 3 een significant effect gevonden. Op inferentie werd geen effect gevonden per targetzin. Targetzin 3 Markering Connectief Lexicaal signaal Impliciet
Gemiddelde leestijd eerste segment 1494,68 1726,05 1882,30
Std 314,94 368,73 498,24
Integratie effect df 2
F 17,599
P 0,000
Tabel 4 verschillen tussen de condities bij leestijd van de derde targetzin (significantieniveau = 0,05).
De conditie met de connectieven verschilt significant met de lexicaal signaal conditie (t=-4,104; df=56; p = 0,000) en de impliciete conditie (t=-5,922; df=56; p=0,000). De verschillen tussen de lexicale signaal conditie en de impliciete conditie zijn ook significant (t=-2,106; df= 56; p=0,040). Hierna is ook nog exploratief gekeken of de plek van de coherentiemarkering van invloed is op de leestijd (het begin of het einde van de tekst). Hierbij werden de leestijden van targetzin 1 en 2 samengenomen (begin) en targetzin 3 en 4 (einde). Bij de segmenten aan het begin en aan het einde van de tekst werden effecten gevonden van de integratie functie van de coherentiemarkering op leestijd. De eerste twee targetzinnen samengenomen Markering Connectief Lexicaal signaal Impliciet
Gemiddelde leestijd eerst segment 4678,11 5175,50 5115,90
Std 150,00 188,85 162,82
18
J.M. Waalwijk
Integratie effect df 2
F 3,609
P 0,030
Tabel 5 verschillen tussen de condities bij leestijd van de eerste twee targetzinnen samen.
De conditie met de connectieven verschilt significant met de lexicaal signaal conditie (t=-2,471; df=56; p = 0,017) en de impliciete conditie (t=-2,439; df=56; p=0,018). De verschillen tussen de lexicale signaal conditie en de impliciete conditie zijn niet significant (t=0,267; df= 56; p=0,791). De laatste twee targetzinnen samengenomen Markering Connectief Lexicaal signaal Impliciet
Gemiddelde leestijd eerst segment 4119,74 4682,86 4935,54
Std 131,79 152,85 179,21
Integratie effect df 2
F 8,278
P 0,000
Tabel 6 verschillen tussen de condities bij leestijd van de laatste twee targetzinnen samen.
De conditie met de connectieven verschilt significant met de lexicaal signaal conditie (t=-3,001; df=56; p = 0,004) en de impliciete conditie (t=-3,977; df=56; p=0,000). De verschillen tussen de lexicale signaal conditie en de impliciete conditie zijn niet significant (t=-1,140; df= 56; p=0,259). De integratie-functie van causale coherentiemarkeringen komt in dit onderzoek goed naar voren. De inferentie-functie daarentegen in het geheel niet. Tekstbegrip Het effect van coherentiemarkeringen op de score van sorteertaken, score van meerkeuzevragen en de reactietijden op meerkeuzevragen wordt in het volgende bekeken. Sorteertaak Alvorens de resultaten berekend konden worden, moest het aantal goed gegeven antwoorden worden gescoord. De tekstbegripvragen (sorteertaken en meerkeuzevragen) zijn door twee verschillende beoordelaars gecorrigeerd. Bij de sorteertaak moest men uit een totaal van elf begrippen vier goede combinaties van oorzaak en 19
Is ‘daarom’ een reden?
gevolg maken. Wanneer de lezer de goede combinatie maakte en deze ook in goede volgorde van oorzaak en gevolg plaatste kreeg men twee punten. Wanneer wél de goede combinatie werd gemaakt, maar niet in de juiste volgorde van oorzaak en gevolg, kreeg men één punt. In totaal konden er acht punten behaald worden. De gemiddelde score per conditie over alle teksten gemeten was als volgt: Sorteertaak score Markering Connectief Lexicaal signaal Impliciet
Gemiddelde score 4,642 4,754 4,821
Std 1,986 2,061 2,214
df 2
F 0,280
P 0,756
Tabel 7 verschillen tussen de condities op de score van de sorteertaken.
De impliciete conditie zorgde voor het hoogste resultaat (Mean = 4,821; Std = 2,214), daarna volgde de conditie met signaalzinnen (Mean = 4,754; Std = 2,061). Tenslotte werd er in de conditie met connectieven het laagst gescoord (Mean = 4,642; Std = 1,986). Het verschil tussen de condities bleek niet significant (F=0,280; df=2; p=0,756) te zijn. In dit onderzoek zorgt de impliciete conditie voor de gemiddeld hoogste score op de sorteertaak, maar het verschil met de andere twee condities is niet significant. Bovenstaande resultaten zijn gemeten over alle teksten samen. Om een duidelijker beeld te krijgen van het effect van conditie op de prestatie op de sorteertaken, is ook het effect per tekst gemeten. Hier is geen eenduidig effect te zien van coherentiemarkeringen op de score bij de sorteertaak. Slechts in één geval (tekst 4 ‘Flora) is het verschil in score op de sorteertaak tussen de condities significant (df=1; F=7,563; p=0,016). De conditie met lexicale signalen bewerkstelligt de hoogste score op de sorteertaak, de connectiefconditie de laagste score.
20
J.M. Waalwijk
Tekst 4 Markering Gemiddelde score 3,467 5,400 4,933
Connectief Lexicaal signaal Impliciet
Std 1,407 2,261 2,120
Tabel 8 verschillen tussen de condities op de score van de sorteertaak van tekst 4.
De conditie met de connectieven verschilt significant met de lexicaal signaal conditie (t=-1,739; df=16; p = 0,016) en de impliciete conditie (t=-3,000; df=16; p=0,016). De verschillen tussen de lexicale signaal conditie en de impliciete conditie zijn niet significant (t=0,884; df= 16; p=0,603). Vervolgens zijn de teksten exploratief opgedeeld in drie groepen: ‘moeilijke’ = A, ‘neutrale’ = B en ‘makkelijke’ = C. Deze indeling is gemaakt na aanleiding van de eind-beoordelingsvraag. Deze vroeg de proefpersonen de teksten op moeilijkheid in te delen. (Taak: “Hieronder staan de titels van de door u gelezen teksten op
willekeurige volgorde. Zet ze op volgorde van makkelijk naar moeilijk). De teksten zijn als volgt beoordeeld: Beoordeling Titel Webdokter Meteoor MPS Flora Pompeii Axolotl Gifslangen Koffievlekken FBI
Tekst 1 Tekst 2 Tekst 3 Tekst 4 Tekst 5 Tekst 6 Tekst 7 Tekst 8 Tekst 9
Beoordeling 5,9 5,1 5,3 6,9 2,9 6,9 3,4 4,8 3,7
Groep Moeilijk Neutraal Neutraal Moeilijk Makkelijk Moeilijk Makkelijk Neutraal Makkelijk
A B B A C A C B C
Tabel 9 beoordeling van de teksten
Hierna is de invloed van moeilijkheidsgraad op de score van de sorteertaak bekeken. Sorteertaak score – Moeilijke tekst Markering Connectief Lexicaal signaal Impliciet
21
Gemiddelde score 4,067 4,500 4,300
Std 0,317 0,401 0,349
Is ‘daarom’ een reden?
df 2
F 0,349
P 0,710
Tabel 10 verschillen tussen de condities op de score van de sorteertaken bij moeilijke teksten. Sorteertaak score – Neutrale tekst Markering Connectief Lexicaal signaal Impliciet
Gemiddelde score 3,388 3,944 4,944
Std 1,181 1,162 0,975
df 2
F 2,706
P 0,189
Tabel 11 verschillen tussen de condities op de score van de sorteertaken bij neutrale teksten. Sorteertaak score – Makkelijke tekst Markering Connectief Lexicaal signaal Impliciet
Gemiddelde score 6,023 5,428 5,571
Std 0,767 1,277 0,909
Integratie effect df 2
F 1,229
P 0,327
Tabel 12 verschillen tussen de condities op de score van de sorteertaken bij makkelijke teksten.
Het verschil tussen de score op de sorteertaak bij de verschillende groepen is niet significant. Bij een moeilijke tekst zorgen teksten met lexicale signalen voor de hoogste scores en bij makkelijke teksten zorgen juist connectieven voor de hoogste score. Maar deze verschillen tussen de condities zijn niet significant. De impliciete conditie zorgt voor de hoogste score bij neutrale teksten. Hierbij is het verschil tussen de conditie met connectieven en de impliciete conditie significant (impliciet –connectieven: F=2,443; df=7; p=0,045). Het verschil tussen de impliciete conditie en de conditie met lexicale signalen is bijna significant ( F=-2,282; df=7; p=0,056).
22
J.M. Waalwijk
Meerkeuzevragen Bij de meerkeuzevragen is ook de invloed van coherentiemarkering op de score gemeten. De meerkeuzevragen van alle teksten zijn hierbij samengenomen (Alpha=0,832; n=36). De scores op de meerkeuzevragen laten achteraf geen verschillen zien tussen de verschillende condities. In alle condities hadden de proefpersonen ongeveer 3 van de vier vragen goed per tekst. Er waren ook geen significante verschillen in de snelheid waarmee men reageerde op de meerkeuzevragen (reactietijden). Zelfs wanneer de teksten werden opgedeeld in moeilijk, neutrale en makkelijke teksten (zie tabel 9) werd er geen effect gevonden van coherentiemarkering op de score van en de reactietijd op de meerkeuzevragen. Uit het voorgaande blijkt dat hypothese 2a verworpen moet worden: H2a: De expliciete condities (lexicale signalen en connectieven) zorgen voor de beste score op zowel de meerkeuzevragen als de sorteertaak.
Verwacht wordt dat de connectieven en lexicale signalen dezelfde integratie en inferentie functie hebben en dus niet voor een verschil onderling zorgen, maar wel voor een verschil zorgen met de impliciete conditie. Echter is alleen bij tekst 4 (Flora) een significant verschil gevonden tussen de condities. De conditie met de connectieven scoort significant lager dan de conditie met lexicale signalen (t=-1,739; df=16; p = 0,016) en de impliciete conditie (t=3,000; df=16; p=0,016). Misschien worden de expliciete condities dan ook wel niet terecht op één hoop geworpen. Wanneer wordt gekeken naar de moeilijkheid van teksten en het effect van coherentiemarkering op de score van de sorteertaak, blijkt dat bij neutrale teksten (niet moeilijk, niet makkelijk) de impliciete conditie voor de hoogste score zorgt. Hierbij is het verschil tussen de conditie met connectieven en de impliciete conditie significant (impliciet –connectieven: F=-2,443; df=7; p=0,045). De impliciete conditie zorgt voor een significant hogere score op de sorteertaak bij neutrale teksten dan de conditie met connectieven. Er wordt geen significant verschil gevonden tussen de reactietijden op de sorteertaken bij het gebruik van wel of geen coherentiemarkering. Hypothese 2b moet dus worden verworpen. H2b: De reactietijd op de meerkeuzevragen zal in het geval van een gemarkeerde conditie (expliciet: connectief of lexicaal signaal) sneller zijn dan bij een ongemarkeerde conditie (impliciet).
23
Is ‘daarom’ een reden?
Waardering In navolging van Kamalski e.a. (2004) en Sanders (2001) is de volgende waardering-hypothese geformuleerd: H3a: De waardering voor de teksten zal in het geval van een gemarkeerde conditie (expliciet: connectief of lexicaal signaal) hoger zijn dan bij een ongemarkeerde conditie (impliciet).
Per tekst moesten de lezers direct na het lezen 9 vragen beantwoorden. 1. De tekst is moeilijk (omgepoold) Helemaal mee oneens 1 2 3 4 5 helemaal mee eens 2. De tekst is duidelijk Helemaal mee oneens 1 2 3 4 5 helemaal mee eens 3. De tekst is gemakkelijk Helemaal mee oneens 1 2 3 4 5 helemaal mee eens 4. De tekst is prettig leesbaar Helemaal mee oneens 1 2 3 4 5 helemaal mee eens 5. De tekst kost weinig moeite om te begrijpen Helemaal mee oneens 1 2 3 4 5 helemaal mee eens 6. De tekst is eenvoudig Helemaal mee oneens 1 2 3 4 5 helemaal mee eens 7. De informatie in de tekst is logisch opgebouwd Helemaal mee oneens 1 2 3 4 5 helemaal mee eens 8. De informatie is duidelijk geformuleerd Helemaal mee oneens 1 2 3 4 5 helemaal mee eens 9. Geef nu op een schaal van 0 tot 9 (0,1,2,3,4,5,6,7,8 of 9) aan hoe begrijpelijk u de tekst vindt (hoe hoger het getal, hoe begrijpelijker u de tekst vindt)." Tabel 13 beoordelingsvragen
De beoordelingsvragen zijn samengenomen (Alpha=0,928; n=81). Er wordt echter geen significant verschil gevonden per conditie op de beoordelingsvragen. Beoordelingsvragen Markering Connectief Lexicaal signaal Impliciet
Gemiddelde score 3,893 3,833 3,847
Std 0,522 0,452 0,486
Integratie effect df 2
F 0,330
P 0,720
Tabel 14 verschillen tussen de condities op de beoordelingsvragen.
H3a moet dus worden verworpen. Er wordt geen effect gevonden van conditie op de beoordeling van teksten.
24
J.M. Waalwijk
Voorkennis Op basis van literatuur over voorkennis als lezerskenmerk is de volgende hypothese geformuleerd: H4a: Wanneer er weinig voorkennis is zal er veel baat zijn van coherentiemarkering. Wanneer er veel voorkennis is wordt het tegenovergestelde effect verwacht. Dit effect wordt verwacht op de drie voorgaande hypotheses (leestijd, tekstbegrip en waardering).
Op leestijd, tekstbegrip en waardering wordt geen effect gevonden van voorkennis. Voorkennis inschatten is moeilijk wanneer alleen de titels worden aangeboden. De vraag: Geef op een 5-puntsschaal aan of u veel of weinig voorkennis heeft over Axolotl (of FBI) is natuurlijk erg vaag. Voorkennis had beter met meerdere vragen bekeken kunnen worden. Zelfs op de waardering van de condities is geen verschil gemeten wanneer de lezer een leek of expert was. Dit terwijl de verwachting was dat een leek een tekst met expliciete coherentiemarkering hoger waardeert dan een expert.
7. Conclusie en discussie Wat is het effect van causale coherentiemarkering op de online- en offline verwerking van taal? Dit onderzoek heeft geprobeerd op deze vraag een antwoord te geven. Daar er veel onderzoek is gedaan naar de invloed van coherentiemarkeringen op het product van tekstverwerking, maar zelden in combinatie met de onlineverwerking (het proces) is dit onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek van Degand en Sanders (2002) is aangevuld met een online methode (leestijdmeting) en preciezere tekstbegripmetingen (sorteertaak en meerkeuzevragen). Verschillen verklaren Proces Uit het voorgaande is gebleken dat hypothesen gebaseerd op verscheidene theoretici niet altijd opgaan. Gebleken is dat er wel verschillen zijn tussen de impliciete en de expliciete condities, maar lang niet altijd zijn deze verschillen significant. Bij de leestijd van het eerste segment na de coherentiemarkering wordt een effect gevonden van de integratie functie van een markering. Dit resultaat repliceert veel voorgaand onderzoek. De conditie met connectieven als coherentiemarkering wordt significant sneller
25
Is ‘daarom’ een reden?
gelezen in vergelijking tot de conditie met lexicale signalen en de impliciete conditie. Dit komt gedeeltelijk overeen met de verwachting. Verwacht werd dat de impliciete conditie voor de langste leestijden zou zorgen en dat de expliciete versies significant sneller zouden worden gelezen. Dit gaat alleen op voor de versie met de connectieven. Ook de verwachting van de inferentie functie van causale coherentiemarkeringen gaat niet op. Het laatste segment van de targetzinnen wordt niet significant langzamer gelezen bij de aanwezigheid van een markering. De gemaakte inferenties zorgen in deze tekst niet voor significante verschillen tussen de verschillende condities. Product De resultaten van de tekstbegripmetingen zijn dubieus in dit onderzoek. Er wordt geen effect gevonden van aanwezigheid van coherentiemarkeringen op tekstbegrip. Dit terwijl vele onderzoeken juist wel een effect vinden van coherentiemarkeringen op de scores. De sorteertaken en de meerkeuzevragen worden niet significant beter gemaakt wanneer een expliciete tekst is gelezen. Ook de reactietijden op de meerkeuzevragen zijn niet korter na het lezen van de teksten met de coherentiemarkeringen (connectieven/lexicale signalen). Degand en Sanders (2002) vonden wél een effect van conditie op tekstbegrip. Affectieve aspecten Structuurmarkering zorgt niet voor een verschil in waardering. Gemiddeld waardeert de lezer op een schaal van 5 de teksten met een 3,8 ongeacht welke conditie is gelezen. De waardering van lezers voor causale structuurmarkering verschilt dus niet. Kamalski e.a. vinden in hun artikel van 2004 dat wanneer er meer cognitieve energie nodig is bij de verwerking van een tekst, de waardering (affectieve beoordeling) voor coherentiemarkeringen stijgt. Dit is niet het geval in dit onderzoek. Teksten waarin de verbanden expliciet worden gemaakt worden niet hoger gewaardeerd dan teksten waarin deze explicitering ontbreekt. Voorkennis Lezers met voorkennis over het onderwerp van een tekst zouden een tekst makkelijker kunnen reproduceren (Singer 1990). Lezers die weinig weten over het onderwerp van de tekst (leken) zouden veel baat hebben bij
26
J.M. Waalwijk
coherentiemarkering, terwijl bij experts juist het tegenovergestelde zichtbaar is (McNamara en Kintsch 1996). Incoherente teksten zouden effectiever zijn voor lezers met voorkennis dan coherente teksten. Lezers met voorkennis gebruiken namelijk die kennis om de expliciete verbanden die ontbreken in de tekst zelf in te vullen. Het effect van voorkennis op leestijd en tekstbegrip wordt in dit onderzoek niet gevonden. Voorkennis blijkt niet de on- en offline tekstverwerking op een ‘positieve’ dan wel ‘negatieve’ wijze te beïnvloeden. De ‘leek’ heeft niet meer profijt van expliciete structuurmarkering dan een expert. Methodische kanttekeningen De methode die bij dit experiment is gehanteerd kwam op de meeste punten overeen met de methode die gebruikt is door Degand en Sanders (2002) Wat dat betreft is het bijna onmogelijk dat de andere resultaten te wijten zijn aan de gebruikte methode. De toevoeging van de sorteertaak en meerkeuzevragen in plaats van openvragen en de toevoeging van leestijdmeting heeft wel geleid tot een verandering die van invloed zou kunnen zijn op de resultaten. Echter zijn deze veranderingen toegepast om het onderzoek juist te verbeteren in overeenstemming met de resultaten van andere theoretici. De verwachting is dan ook dat daar niet de verschillen door gevormd zijn. Alle proefpersonen kregen eerst een ander leesonderzoek waarna ze aan dit experiment begonnen. Het is mogelijk dat vermoeidheid bij dit gedeelte een rol is gaan spelen. Dit is echter niet met zekerheid te zeggen. Het blijft dus gissen of de volgorde van aanbieden invloed heeft gehad. Tot slot Uit het onderzoek is gebleken dat verschillende tekstcondities niet altijd tot verschillende resultaten leiden. Zo hebben we verschil in leestijden (alleen bij de integratie functie van coherentiemarkeringen) gezien maar geen verschil in tekstbegrip. Ook het teksttype lijkt geen rol te spelen; coherentiemarkeringen hebben geen eenduidig effect op de beantwoording van tekstbegripvragen bij moeilijke of makkelijke teksten. Wat betreft leestijd wijzen de resultaten op een positief effect van de explicitering van het verband tussen de zinnen. Als advies voor tekstontwerpers van bijvoorbeeld studieboeken, kan dit dan ook worden meegegeven. Toch zal er nog vervolgonderzoek moeten worden gedaan om dit met zekerheid te kunnen zeggen. Hierbij zal het materiaal dan vooraf getest moeten worden zodat er zekerheid is over de kwaliteit van het materiaal. Daarbij is het verstandig om
27
Is ‘daarom’ een reden?
het verschil in voorkennis vooraf te operationaliseren door meer en duidelijkere vragen te stellen. Tot slot dient opgemerkt te worden dat er bij dit experiment sprake was van erg weinig proefpersonen (n=57). In het geval van meer proefpersonen was er misschien wel sprake geweest van significante verschillen. Er zijn dus steeds veel gaten in de kennis over de invloed van structuurmarkering op het proces en product van tekstverwerking. De vraag blijft staan: Is het gebruik van ‘daarom’ (als voorbeeld van een coherentiemarkering) een goede reden voor de optimalisering van de verwerking van informatieve teksten? Is ‘daarom’ een reden? Vervolgonderzoek wacht…
28
J.M. Waalwijk
8. Bibliografie Cozijn, R. (2000). Inferential processes during the constructions of a coherent text representation. In M. van Oostendorp (Ed.) Proceedings of the CLS Ph.D. Conference 1992 , 1-14. Nijmegen/Tilburg: Center for Language Studies. Cozijn, R., L. Noordman en W. Vonk (2003) Afleidingen uit oogbewegingen: de invloed van het connectief 'omdat' op het maken van causale inferenties. Gramma/TTT, 9(2/3), 141-156. Degand, L. en T.J.M. Sanders (2002). The impact of relational markers on expository text comprehension in L1 and L2. Reading and Writing. 15, 7-8, 739-757. Dijk, van T.A. en W. Kintsch (1983). Strategies of discourse comprehension. San Diego, CA: Academic Press. Haberlandt, K. (1982). Reader expectations in text comprehension. In J.F. Le Ny en W.Kintsch (eds.). Language and language comprehension. 239-249. Amsterdam: North Holland. Kamalski, J.M.H. (2004). How to Measure the Situation Model. On the operationalization of a crucial level of text representation. In: Kerkhoff, A., J. de Lange & O. Sadeh Leicht (eds.) Yearbook 2004, Utrecht Institute of Linguistics, 121-132. Kamalski, J.M.H., L.R. Lentz en T.J.M. Sanders (2004). Coherentiemarkering in informerende en persuasieve teksten. Een empirisch onderzoek naar cognitieve en affectieve effecten. Tijdschrift voor Taalbeheersing, jrg 26, 2, 85-103. Kamalski, J., T. Sanders, L. Lentz. & H. van den Bergh (submitted for publication 2005). How to Measure Situation Model Representations. On the validity of text comprehension tasks. Utrecht: Utrecht Institute of Linguistics OTS. Kintsch, W. (1998). Comprehension. A paradigmfor cognition. Cambridge: Cambridge University Press. Lorch, R.F. en E.P. Lorch (1986). On-line processing of summary and importance signals in reading. Discourse Processes, 9, 489-496. Millis, K.K., A.C. Graesser en K. Haberlandt (1993). The impact of connectives on the memory for expository texts. Applied Cognitive Psychology, 7, 317-339. Noordman, L.en Vonk, W. (1997) ‘The different functions of a conjuniction in constructing a representation of the discourse. In: Costermans, J., Fayol, M. (red) Processing interclausal relationships. Studies in the production and comprehension of text. Mahwah, NJ: Erlbaum p. 75-93. Sanders, T.J.M. (2001). Structuursignalen in informerende teksten. Over leesonderzoek en tekstadviezen. Tijdschrift voor Taalbeheersing, jrg 23, 1, 1-22. Singer, M. (1990). Psychology of Language. Hillsdale, NJ: Erlbaum.
29
Is ‘daarom’ een reden?
9. Appendix Appendix 1 1. Connectief Pompeii Pompeii werd 800 jaar voor Christus in Italië gesticht door de Osci, één van de eerste Italiaanse volkeren. De stad lag op de enige begaanbare route tussen de noordelijke steden van Italië en de zuidelijke havenplaatsen. Ze werd / daarom / al snel / een belangrijk / handelsknooppunt. Door deze gunstige ligging werd Pompeii meerdere malen door andere staten onderworpen, maar ondanks deze bezettingen bleef ze zich ontwikkelen tot een welvarende stad met een bloeiende cultuur, haven en handel. De eerste werkelijk grote ramp overkwam Pompeii in het jaar 62 na Christus. Een verschrikkelijke aardbeving trof de stad. Daardoor / veranderde de stad / in korte tijd / in een enorme puinhoop. De weinige overlevenden bezaten gelukkig veel kundigheid, wilskracht en doorzettingsvermogen daarom / konden / zij / de verwoeste stad / in korte tijd / weer op / haar oude niveau / brengen. Er werden zelfs twee nieuwe bruggen bijgebouwd om de handel met de steden in het zuiden te bevorderen. De plannen voor de restauraties waren echter nog niet volledig voltooid, toen een tweede en nu onherstelbare ramp Pompeii trof: de Vesuvius, die al eeuwen lang als een dode vulkaan beschouwd was, kwam op 24 augustus van het jaar 79 opnieuw tot leven en barstte met een verschrikkelijke vernietigingskracht uit. Muren en daken stortten in doordat / een stortregen / van gloeiende lavabrokken / op Pompeii / neer / viel. Vervolgens overspoelde een zondvloed van lava en as de stad waardoor al het leven uitgewist werd. Deze hel duurde drie lange, verschrikkelijke dagen. Toen was er alleen nog een doodse stilte, want er waren geen overlevenden van deze ramp. 2. Lexicaal signaal Pompeii Pompeii werd 800 jaar voor Christus in Italië gesticht door de Osci, één van de eerste Italiaanse volkeren. De stad lag op de enige begaanbare route tussen de noordelijke steden van Italië en de zuidelijke havenplaatsen. Als gevolg hiervan werd ze / al snel / een belangrijk / handelsknooppunt. Door deze gunstige ligging werd Pompeii meerdere malen door andere staten onderworpen, maar ondanks deze bezettingen bleef ze zich ontwikkelen tot een welvarende stad met een bloeiende cultuur, haven en handel. De eerste werkelijk grote ramp overkwam Pompeii in het jaar 62 na Christus. Een verschrikkelijke aardbeving trof de stad. Als gevolg hiervan / veranderde de stad / in korte tijd / in een enorme puinhoop. De weinige overlevenden bezaten gelukkig veel kundigheid, wilskracht en doorzettingsvermogen. Dat is de reden dat / zij / de verwoeste stad / in korte tijd / weer op / haar oude niveau / konden / brengen. Er werden zelfs twee nieuwe bruggen bijgebouwd om de handel met de steden in het zuiden te bevorderen. De plannen voor de restauraties waren echter nog niet volledig voltooid, toen een tweede en nu onherstelbare ramp Pompeii trof: de Vesuvius, die al eeuwen lang als een dode vulkaan beschouwd was, kwam op 24 augustus van het jaar 79 opnieuw tot leven en barstte met een verschrikkelijke vernietigingskracht uit. Muren en daken stortten in. De oorzaak hiervan was dat / een stortregen / van gloeiende lavabrokken / op Pompeii / neer / viel. Vervolgens overspoelde een zondvloed van lava en as de stad waardoor al het leven uitgewist werd. Deze hel duurde drie lange, verschrikkelijke dagen. Toen was er alleen nog een doodse stilte, want er waren geen overlevenden van deze ramp. 3. Impliciet Pompeii Pompeii werd 800 jaar voor Christus in Italië gesticht door de Osci, één van de eerste Italiaanse volkeren. De stad lag op de enige begaanbare route tussen de noordelijke steden van Italië en de zuidelijke havenplaatsen. Ze werd / al snel / een belangrijk / handelsknooppunt. Door deze gunstige ligging werd Pompeii meerdere malen door andere staten onderworpen, maar ondanks deze bezettingen bleef ze zich ontwikkelen tot een welvarende stad met een bloeiende cultuur, haven en handel. De eerste werkelijk grote ramp overkwam Pompeii in het jaar 62 na Christus. Een verschrikkelijke aardbeving trof de stad. De stad veranderde / in korte tijd / in een enorme puinhoop. De weinige overlevenden bezaten gelukkig veel kundigheid, wilskracht en doorzettingsvermogen. Zij / konden / de verwoeste stad / in korte tijd / weer op / haar oude niveau / brengen. Er werden zelfs twee nieuwe bruggen bijgebouwd om de handel met de steden in het zuiden te bevorderen. De plannen voor de restauraties waren echter nog niet volledig voltooid, toen een tweede en nu onherstelbare ramp Pompeii trof: de Vesuvius, die al eeuwen lang als een dode vulkaan beschouwd was, kwam op 24 augustus van het jaar 79 opnieuw tot leven en barstte met een verschrikkelijke vernietigingskracht uit. Muren en daken stortten in. Een stortregen / van gloeiende lavabrokken / viel / op Pompeii / neer. Vervolgens overspoelde een zondvloed van lava en as de stad waardoor al het leven uitgewist werd. Deze hel duurde drie lange, verschrikkelijke dagen. Toen was er alleen nog een doodse stilte, want er waren geen overlevenden van deze ramp.
30
J.M. Waalwijk
Appendix 2 Allereerst wordt u gevraagd naar uw voorkennis over enkele onderwerpen. Geef op een 5-puntsschaal aan of u veel of weinig voorkennis over het des betreffende onderwerp heeft. 1 = geen voorkennis 2 = weinig voorkennis 3 = beetje voorkennis 4 = voorkennis 5 = veel voorkennis Leg uw vingers op de knoppen 1 t/m 5. Druk op de spatiebalk om verder te gaan.
Appendix 3 Webdokter Meteoor MPS Flora Pompeii Axolotl Gifslangen Koffievlekken FBI
Appendix 4 De tekst is moeilijk De tekst is duidelijk De tekst is gemakkelijk De tekst is prettig leesbaar De tekst kost weinig moeite om te begrijpen De tekst is eenvoudig De informatie in de tekst is logisch opgebouwd De informatie is duidelijk geformuleerd Geef nu op een schaal van 0 tot 9 (0,1,2,3,4,5,6,7,8 of 9) aan hoe\n begrijpelijk u de tekst vindt (hoe hoger het getal, hoe begrijpelijker\n u de tekst vindt)." Helemaal mee oneens 1 2 3 4 5 helemaal mee eens
31
Is ‘daarom’ een reden?
Appendix 5 Afleidvragen 1. Van wie verloor Arsenal de Champions League Finale 2006? a) AC Milan b) Chelsea c) Bayern München d) Barcelona 2. Welk Afrikaans land was een Belgische kolonie? a) Gabon b) Zimbabwe c) Congo d) Angola Sorteertaak Pompeii Vul onderstaande begrippen in in de tabel. Let hierbij op de relatie tussen de begrippen. Er blijven 3 begrippen over. 1. 2. 3. 4. 5.
Bezettingen Belangrijk Stortregen van Snelle Stad in puin
7. 8. 9. 10. 11.
Enige De Osci Muren en daken stortten in 800 jaar voor Christus Aardbeving
Oorzaak 7 3 6 11
Gevolg 2 9 4 5
handelsknooppunt lavabrokken restauratie van de stad 6.
Doorzettingsvermogen begaanbare route
Meerkeuzevragen Pompeii Waardoor werd Pompeii niet lang na haar oprichting een belangrijk handelsknooppunt? a. Door de gunstige ligging b. Door de bloeiende cultuur c. Door de wilskracht van de inwoners Waardoor stortten daken en muren in? a. Aardbevingen b. Stortregen van lavabrokken c. Zondvloed van lava Welke ramp trof Pompeii als eerst? a. Overstroming b. Vulkaanuitbarsting c. Aardbeving Waardoor was Pompeii weer snel de oude na de eerste ramp? a. Door doorzettingsvermogen b. Door de welvaart van de stad c. Door ligging aan een belangrijke route
32