Elektriciteit
Technische bepalingen
IRMM Organic Labs
Perceel ELEKTRICITEIT Deel II - Technische bepalingen
Dossier P.002630
1
Elektriciteit
Technische bepalingen
DEEL A - ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN
Dossier P.002630
1
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 0 : ALGEMEEN, KEURINGEN EN TESTEN 0.1.ALGEMEEN Alle werken dienen uitgevoerd tot algehele voldoening van de opdrachtgever en de ontwerper en de voorschriften van het geldend Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI). De elektrische installatie wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen en de aanduidingen van : a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.
Het arbeidsreglement ARAB aangepast tot op datum van inschrijving Het A.R.E.I. (Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties) uitgave geldend op het ogenblik der aanbesteding. Onderhavig bestek. Schema's stroomkringen (indien voorhanden). De grondplannen met de aanduidingen voor de elektrische installaties. Type-bestek nr. 400 met zijn verschillende delen, laatste uitgave. Normbladen en normen waarnaar vermeld wordt. Europese richtlijnen ter zake(EMC-richtlijn, machine-richtlijn) Medische Internationale norm 60364-7-710 Classificatieverslag B240038 dd 31.05.2012
Verder dient de aannemer tevens, vooraleer de werken aan te vatten, volgende dokumenten te overhandigen (zie tevens de Administratieve bepalingen) : -
grondplannen der elektrische installaties elektrische schema's verlichtingssterkte berekeningen van de representatieve ruimten zoals masturbatoria, diagnostisch labo, pauzelokaal, ontvangstbalie,... principeschema van de branddetectie materialenlijsten, in de volgorde van opmeting van de meetstaat behorend bij dit bestek lay-out van elektrische borden berekeningsnota’s van kortsluitvermogens te verwachten in de elektrische borden, evenals de kabelsectie ifv de toegelaten spanningsval en de beveiliging.
Elektrische schema's zijn uit te voeren op een CAD-systeem (AUTOCAD), en af te geven op CD-rom bij het opleveringsdossier. De plannen dienen getekend te worden volgens de layerstructuur van de bouwheer. Vóór de plaatsing van toestellen zal een rondgang gebeuren op de installatie met de aannemer en de Bouwheer, om de definitieve inplantingsplaats van de toestellen vast te leggen. De Bouwheer behoudt zich het recht voor de inplanting van de toestellen i.f.v. de noodwendigheden te wijzigen, in het bijzonder voor de technische ruimtes. Iedere verplaatsing van een toestel + de nodige aanpassingen aan de installatie in een straal van maximum 5 meter kan geen aanleiding geven tot een meerprijs.
Dossier P.002630
2
Elektriciteit
Technische bepalingen
0.2. ALGEMENE BEDRIJFSVOORWAARDEN 0.2.1. Algemeen Het betreft de verbouwing van de organic labs van het MR-gebouw op de verdieping +1. Het verdeelnet is van het type TN-S, 3X400V+N+PE 0.2.2. Voeding De uitrusting moet goed funktioneren bij nullast en bij vollast in het tolerantiegebied van de voedingsspanning (in overeenstemming met NBN C10-001). De nominale spanning is 230/400 V, ± 10 %, 50 Hz, driefasig. De nominale spanning geldt aan de klemmen van de hoofdschakelaar. Het type verdeelnet in het gebouw is TN-S 0.2.3. Randvoorwaarden Volgende indeling in "groepen" is van toepassing : 1. 2.
3.
4.
Ondergedompelde toestellen a. Toestellen buiten opgesteld b. Toestellen binnen opgesteld in technische- en machineruimtes (waar een risiko bestaat dat waterdruppels erop vallen of spatten en waar er zich een grote stofconcentratie voor kan voordoen) Toestellen binnen opgesteld of opgebouwd in kantoren en aanverwante lokalen m.a.w. droge & stofvrije lokalen (voor modulaire laagspanningsborden geldt de beschermingsgraad voor het geheel) Toestellen ingebouwd in een laagspanningsbord
Dan gelden onderstaande voorwaarden op het vlak van beschermingsgraden, temperaturen en vochtigheidsgraden, tenzij anders vermeld in verdere bepalingen van onderhavig bestek. Groep
Beschermingsgraad
Max Temp.
Min Temp.
Vochtigheidsgraad %
1 2
IP 68 IP 65
3 4
IP 44 IP 20
30 a 50 b 40 40 30
0 - 25 0 0 5
100 30 - 90 30 - 90 30 - 70 30 - 70
0.2.4. Uitwendige invloeden De aannemer dient de minimum IP-graad van het elektrisch materiaal aan te passen in functie van de uitwendige invloeden, deze dienen per lokaal vermeld te worden bij het keuringsverslag. De in het bestek vermelde IP-waardes gelden als minimum waardes en dienen, indien dit vereist, aangepast te worden. Deze aanpassing kan geen meerprijs tot gevolg hebben en is vervat in de algemene aanneming.
Dossier P.002630
3
Elektriciteit
Technische bepalingen
0.2.5. Storingsniveau's op de voedingsspanning De goede werking van de elektronische uitrusting mag niet gehinderd worden door : -
spanningsonderbrekingen tot 10 ms met uitzondering van vermogenselektronica; spanningsdalingen met een tijdsduur van ten hoogste 0,5 s en tot ten hoogste 15% van de nominale voedingsspanning; spanningsstoten met een tijdsduur van ten hoogste 1,5 ms en met piekwaarden tot 200% van de nominale effektieve spanning tussen de fasen.
De totale harmonische vervorming is ten hoogste 5 %. Fase-onevenwicht: de laagste fasespanning is niet lager dan 95% van de hoogste fasespanning. 0.2.6. Selectiviteit De volledige laagspanningsinstallatie dient berekend te zijn op totale selectiviteit, berekeningsnota’s dienen te worden voorgelegd. 0.2.8. Beschermingsmaatregelen a)
Bescherming tegen elektrische schokken bij rechtstreekse aanraking Deze bescherming zal geboden worden door een volledige isolatie van de geleiders. Deze isolatie moet bestaan uit geschikt isolerend materiaal dat continu de mechanische, elektrische en thermische belastingen waaraan het onderhevig is, kan verdragen en kan slechts door vernietiging verwijderd worden. Verf, vernis, lakken en analoge produkten worden niet beschouwd als voldoende isolatie om te beveiligen tegen rechtstreekse aanraking. Alle elektrische apparaten en componenten moeten volledig ingebouwd zijn in omhulsels door een isolerend materiaal, geschikt om te weerstaan aan mechanische, elektrische en thermische belastingen waaraan ze kan onderhevig zijn in normale of speciale bedrijfsomstandigheden. Ze moet bovendien bestand zijn tegen ouderdom en vuur. Openen van de omhulsels mag slechts gebeuren met een sleutel of werktuig.
b)
Bescherming tegen elektrische schokken bij onrechtstreekse aanraking De beschermingswijzen tegen elektrische schokken bij onrechtstreekse aanraking in TN-S-netten worden algemeen toegepast.
0.3. MOTOREN Niet van toepassing. 0.4. NUMMERING Voor de elektrische schema's worden de normen van de IEC-publikatie 117 gehanteerd; iedere elektrotechnische komponent, alsmede de verlichtings- en verwarmingstoestellen en stopkontakten, moet voorzien worden van een nummer nader te bepalen in samenspraak met de bouwheer. De motoren en de toestellen in het veld dienen op de elektrische schema's tevens eenmalig aangeduid te worden, bij de motor of het toestel, volgens de nummering van de P&ID's. 0.5. SCHIKKING DER LOKALEN EN INPLANTING VAN DE TOESTELLEN De inplanting van de verschillende toestellen is aangeduid op de plannen. De aannemer is verplicht ter plaatse te onderzoeken welke moeilijkheden er voortvloeien, voor het plaatsen van deze toestellen, door de inrichting van de lokalen. Iedere verplaatsing van de toestellen, minder dan 5 meter, mag geen aanleiding geven tot een meerprijs.
Dossier P.002630
4
Elektriciteit
Technische bepalingen
0.6. AFTEKENEN VAN DE INSTALLATIES De werken beginnen met het aftekenen van de installatie door de aannemer van dit lot op wanden en plafonds van de lokalen. Het doel hiervan is de ligging van de leidingen, plaats van de doorgangen, borden en toestellen, die schematisch op de plannen zijn aangeduid, te bepalen. Deze aftekeningen worden, vóór de werken aan te vangen ter goedkeuring voorgelegd aan het Bestuur. 0.7. KLEUREN EN/OF UITVOERING NAAR KEUZE VAN DE ARCHITEKT Sommige beschrijvingen van toestellen voorzien in het bijzonder bestek, vermelden : "Kleuren en/of uitvoering in samenspraak met de Architekt". Indien voor zekere tinten of uitvoeringen, buiten het standaardaanbod van de producent, een meerprijs gevraagd wordt, moet dit klaar en duidelijk in bijlage bij de inschrijving, met aanduiding van het bedrag vermeld worden. 0.8. PROEVEN EN KEURINGEN 0.8.1.Voorafgaandelijke beproeving van laagspanningsborden en elektrischetoestellen in de werkplaats Laagspanningsborden zullen bij de konstrukteur beproefd worden in aanwezigheid van de bouwheer volgens de bepalingen van IEC, met in het bijzonder : a. b. c. d.
Isolatiebeproeving met 500 V gelijkspanning Spanningsproef met 1500 V wisselspanning gedurende 1 minuut, terug gevolgd door een isolatiebeproeving op 500 V gelijkspanning Kontrole op doorgaande verbinding van de beschermingsketen Routinebeproeving van de onbelaste installatie
Deze test zal bevestigd worden met een attest van een erkend keuringsorganisme, dat deel uitmaakt van de handleiding van de installatie. De keuring zelf gebeurt echter volledig voor rekening van de aannemer. Dit attest zal gebruikt worden bij de keuring van de installatie ter plaatse. 0.8.2. Keuring volledige bedrijfsklare elektrische installatie, na montage op de werf De keuring gaat door in aanwezigheid van de Bouwheer of zijn/haar gemachtigde en onder leiding van een erkend keuringsorganisme. Het keuringsorganime wordt bepaald door de bouwheer. De keuring zelf gebeurt echter volledig voor rekening van de aannemer. De aannemer dient een blanco keuringsverslag af te leveren. Alle eventuele herkeuringen zijn volledig ten laste van de aannemer. Deze keuring moet uitwijzen dat voldaan is aan : het A.R.E.I het ARAB, inbijzonder art. 54 quater IEC 204 voor de industriele machines met dien verstande dat de bepalingen van onderhavig bestek primeren t.o.v. de IEC 204. Minimum volgende testen/proeven zullen uitgevoerd worden : a. b. c. d. e. f.
proeven inzake aardingen instellen van alle beveiligingen proeven inzake isolatiefouten van de installatie/ bekabeling proeven van alle bedieningen en signalisaties werkingsproeven van het geheel van de installatie nazicht van de uitvoering der installaties (o.a. sectie van geleider en wijze van plaatsing)
Het keuringsverslag dient alle proeven te behandelen en dient te vermelden dat de veiligheids- en bedieningsinstructies (door de aannemer opgemaakt) voor veilig onderhoud en bediening en met
Dossier P.002630
5
Elektriciteit
Technische bepalingen
inbegrip van inherente en aantoonbare risico's, door het keuringsorganisme zijn nagezien en goedgekeurd. De toestellen die wettelijk verplicht gekeurd moeten worden door een erkend organisme, vóór hun inbedrijfname, zoals brandbeveiligingsapparatuur, bliksemafleiders, e.a. dienen door toedoen en op kosten van de aannemer gekeurd te worden. Alle kosten met betrekking tot de inbedrijfname zijn een last van de aanneming. De wettelijk verplichte keuringen tijdens de waarborgperiode vormen een aannemingslast. De aannemer dient te werken met het keuringsorganisme dat door de bouwheer wordt gevraagd. 0.9. MEETKODE De prijs van de elektrische uitrusting omvat voor iedere post in de meetstaat : -
het opmaken van een verzorgde nota ter goedkeuring (incl. technische fiche, elektrische schema's, materialenlijsten, karakteristieke curves, rekennota's en opstellingstekeningen).
-
de keuringen in de werkplaatsen van de konstrukteur (indien van toepassing).
-
het leveren en monteren van desbetreffende uitrusting, inclusief : alle toebehoren zoals vermeld in het bestek alle steun- en montagestrukturen inclusief oppervlaktebescherming alle nodige veiligheidsvoorzieningen de tijdelijke beschermingen op de werf na montage In het bijzonder voor de kabels moet de prijs alle aansluitingen, rangeerklemmen en positioneringen (incl. de kabelgoten, eventuele uitgravingen en eventuele boringen voor doorvoeren van kabels en opnieuw waterdicht of brandwerend aanvullen) bevatten.
-
het reinigen en afstellen voor indiensttreding
-
proeven tijdens uitvoering (indien van toepassing)
0.10. ELEMENTEN VERVAT IN DE PRIJZEN VAN DE AANNEMING De prijs wordt overeengekomen voor een werk van allereerste klas, precies uitgevoerd zoals voorgeschreven in het bijzonder bestek, zowel voor wat de materialen als de werking betreft en dit volgens de gangbare regels van de goede uitvoering. a)
Doorboringen - herstellingen - schilderingen Alle doorboringen welke nodig zijn voor de verwezenlijking van de elektrische installaties, zijn ten laste van de aannemer van de elektriciteitswerken, inbegrepen het binnenbrengen van het materiaal en wegbrengen van het puin en afval buiten het bouwterrein. Het is ten strengste verboden de bewapening van het gewapend beton door te snijden en het beton te doorboren alvorens hiertoe de toelating te hebben gekregen van de Architekt en de stabiliteitsingenieur, ongeacht de grootte van de doorboring. De te maken openingen zijn strikt beperkt tot de werkelijke noodzaken voor het doorlaten van de leidingen. Deze doorgangen vormen een aannemingslast. Na het plaatsen van zijn leidingen moet de aannemer al deze openingen, dichten of opvullen, zelfs indien de doorboringen in een andere aanneming uitgevoerd worden, op voorwaarde dat zij overeenkomen met de voorziene plaats van de toestellen, goten of leidingen. Na het dichten of opvullen van de doorboringen dient de bepleistering of afwerking van de muur hersteld en geschilderd te worden, idem aan omliggende omgeving.
Dossier P.002630
6
Elektriciteit
Technische bepalingen
Alle doorboringen voor kabels, leidingen of elektrische toestellen, door vloerplaten en wanden met een bepaalde waterdichtheid dienen zodanig hersteld en afgedicht te worden dat minimum de originele waterdichtheid wordt bekomen van voor de aanvang der werken. Alle doorboringen voor kabels en leidingen, door vloerplaten en wanden met een bepaalde vuurvastheid, moeten afgedicht worden in overeenstemming met de norm NBN 713.020 en in functie van de compartimentering (plan zie Arch). Het schilderen van de metalen delen, behorend bij deze aanneming, welke niet tegen roest behandeld zijn maakt deel uit van deze aanneming. b)
Niet omstandig beschreven werken Voor al wat betreft de werken, de afmetingen, de wijzen van ineenzetten en de uitvoering van verschillende stukken of onderdelen van werken welke in huidige documenten niet omstandig beschreven zijn, en voornamelijk voor al de uitvoeringsbijzonderheden, dient de aannemer zich te houden aan de gangbare regels van de goede uitvoering, alsook aan de richtlijnen van de Architekt en de Raadgevende Ingenieur, zonder dat dit aanleiding zou kunnen geven tot een bijbetaling of een verlenging van termijn. Al de vermelde werken dienen volledig te zijn met alle nodige materialen voor een goede uitvoering en voor een normaal gebruik.
0.11. GRENZEN VAN DE AANNEMING 0.11.0. Afbraak Deze aanneming voorziet de elektrische afbraak van de elektrische installaties in de lokalen zoals hieronder beschreven. Verder in dit dossier worden uitgebreid de lokalen vermeld waar aanpassingen dienen te gebeuren. Aanpassingen in de bestaande elektrische borden dienen te gebeuren door de aannemer van dit lot en onder toezicht van een BA5 gekwalificeerde werknemer van de bouwheer.
0.11.1. Elektrische installatie Deze aanneming voorziet de volledige elektrische installatie tbv de totaaluitrusting van de organic lab’s. Het bord is voorzien van een gescheiden barenstal normaal - vitaal: - Elektrische voedingen - Verlichting - Data en telefonie - Nieuw vertrek vanuit hoofdbord Vitaal. Deze aanneming voorziet tevens in de vervanging van het bestaande hoofdbord ALSB. Deze aanneming voorziet tevens in de vervanging van de bestaande telefonie distributeur door een patchkast. Voor de stroomvoorziening wordt een nieuw elektrisch bord voorzien. Het openen en het werken aan de bestaande elektriciteitskasten dient aangevraagd te worden. De aansluiting van dit bord vertrekt vanuit het nieuwe ALSB op het gelijkvloers De UPS aansluitingen vertrekken vanuit hoofdbord Vitaal op het gelijkvloers. 0.11.2. Stopkontakten en schakelaars Deze aanneming voorziet in het leveren en plaatsen van de nodige stopkontakten en schakelaars. 0.11.3. Verlichting Deze aanneming voorziet in het leveren en plaatsen van de nodige verlichting.
Dossier P.002630
7
Elektriciteit
Technische bepalingen
0.11.4 Veiligheidsverlichting Het gebouw wordt uitgerust met de nodige nood- en veiligheidsverlichting conform de norm NBN L13005. Waar mogelijk worden powerpacks voorzien in de TL-verlichtingsarmaturen, zoals aangegeven op het plan. 0.11.5. Brandmeldinstallatie Dit valt buiten de aanneming. De aannemer dient er voor te zorgen dat de bestaande brandmeldinstallatie geen beschadigingen oploopt tijdens de werkzaamheden. Mogelijke beschadigingen dienen herstelt te worden in samenspraak met de bouwheer, volgens de richtlijnen van de bouwheer.
0.11.6. Data en Telefonie Er wordt voorzien in een data- en telefonienetwerk. Voor de bekabeling wordt gebruik gemaakt van UTP cat6a. De bestaande patchkast is op plan aangeduid. Het gaat hier om een uitbreiding van het bestaande patchpaneel. De data- en telefoonstopcontacten zijn van het type 2xRJ45 en zijn van het zelfde merk en type als de schakelaars en de stopcontacten. De bestaande telefonie distributeur wordt vervangen door een patchkast. Alle verbindingen voor het patchen van 100 telefonielijnen dienen voorzien te worden. De bestaande telefonielijnen worden terug opgevangen. Voor de nieuwe telefonielijnen Organic Labs wordt een bijkomende telefonie multikabel voorzien tussen de telefoniepatchkast en de datakast. Via deze multikabel dienen 50 telefonielijnen gepatched te kunnen worden. 0.11.8. Voedingen Deze aanneming voorziet in het leveren en plaatsen van de voedingen nodig voor de installatie zoals beschreven in dit lastenboek, alsook de voedingen voor de bouwkundige afwerking, de H.V.A.C. en sanitaire installatie, voor zover de nodige gegevens beschikbaar waren op het ogenblik van aanbesteding van dit perceel(elektriciteit). 0.11.9. Plaatsbezoek Gezien de complexiteit van de bestaande installatie waarop dient worden aangesloten of waarmee rekening dient gehouden te worden zal de aannemer de bestaande toestand ter plaatse verifiëren. Hij laat hiertoe een plaatsbezoek ondertekenen door de bouwheer. 0.11.10. Metselwerken Alle metselwerken, vervaardigen van sokkels, inmetselen van draagstukken, maken van niet voorziene openingen, zorgvuldig afdichten, uitgravingen, werken nodig voor het binnenbrengen van materiaal, herstellingswerken tot in oorspronkelijke staat, enz... ten behoeve van de elektrische installaties, zijn in de aanneming begrepen. 0.12.1. Het dossier “AS-BUILT” De samenstelling van het dossier “As-Built” voldoet minimaal aan de hierna volgende opdeling en kan per discipline uitgebreid worden met specifieke vereisten. Dit dossier, opgemaakt in drievoud, waarvan een reproduceerbaar omvat volgende documenten : Inleiding :
Dossier P.002630
8
Elektriciteit
-
Technische bepalingen
indeling van het dossier lijst der documenten en plannen met een correcte index.
Hoofdstuk I : -
al de goedgekeurde bouwplannen, (architectuur, stabiliteit + technieken). al de goedgekeurde details, (architectuur, stabiliteit + technieken).
Hoofdstuk II : -
goedgekeurde datasheets van de uitrustingen en hun hulpuitrustingen (instrumentatie b.v.) met aanduiding van de werkzaamheden. goedgekeurde “logic” - schema’s. Deze schema’s zijn opgesteld volgens IEC goedgekeurde “elektrische” schema’s (drijfkracht, stuur- en signalisatie). Deze schema’s zijn opgesteld met symbolen DIN. goedgekeurde klemmenstroken. goedgekeurde kabellijsten, inclusief de berekeningsnota’s lijst van de instelwaarden, opgesteld bij indienststelling. alle keuringsrapporten en attesten (zowel voor de hoogspannings- en laagspanningsverdeling).
Hoofdstuk III : -
alle opstellingsplannen (planzichten en sneden).
Hoofdstuk IV : -
alle constructieve detailplannen, alle constructieplannen van de elektrische borden, alsmede de opstelling van de apparatuur in de borden.
Hoofdstuk V : -
alle constructieplannen van de verschillende onderdelen. goedgekeurde zichtplannen met aanduiding van de betreffende technieken en toebehoren.
Hoofdstuk VI : -
de lijst der aangewende materialen, volledig met merknaam, aangewend type, volledig adres van de fabrikant en eventueel volledig adres van de vertegenwoordiger in België. de technische volledige documentatie van al de aangewende materialen, onderdelenlijst, enz ... een lijst met merknaam, aangewend type ... van alle aan sleet onderhevige onderdelen of onderdelen waarvan een systematische vervanging moet voorzien worden (b.v. riemen, lagers, enz ...)
Hoofdstuk VII : -
de volledige lijst van alle onderaannemers met adres en telefoonnummer alsook de juiste omvang van de door hem uitgevoerde werken.
Opmerkingen : Alle documenten krijgen een “voorblad” met nummer, inhoudstitel en gedateerde herzieningstabel.
Dossier P.002630
9
Elektriciteit
-
-
Technische bepalingen
Alle formaten A3 worden gereduceerd tot A4. Alle grotere formaten dienen gekozen zodat ze op microfiche reproduceerbaar zijn. Alle teksten worden voldoende groot en duidelijk op deze grote formaten aangebracht zodat ze na microfilmage bruikbaar blijven. Alle grondplannen en elektrische schema's zijn uit te voeren op een CAD-systeem (AUTOCAD), en bij te voegen op CD-rom bij het dossier-as-built.
Dossier P.002630
10
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 1 : AFBRAAKWERKEN De bestaande installatie dient weggenomen te worden zoals aangegeven op de plannen. Gezien er belangrijke werken uitgevoerd worden aan het Hoofdbord ALSB en het gebouw in dienst blijft, dient de aanneming een generator en tijdelijke aansluitingen voorzien om de rest van het gebouw van voeding te blijven voorzien.
HOOFDSTUK 3 : LAAGSPANNINGSBORDEN 3.1. INLEIDING Dit hoofdstuk behandelt alle schakeltoestellen en bedieningsmateriaal tot en met 1000 V A.C., inclusief verdeelschakelborden en zekeringspanelen, bedieningspanelen, evenals afzonderlijke toestellen. 3.2. OPBOUW VAN DE LAAGSPANNINGSBORDEN De inrichting, de opvatting en het aantal kastelementen van de laagspanningsborden wordt vermeld in het bijzonder bestek. Algemene principes voor berekening en keuze De keuze van het materiaal zoals : -
railsystemen en isolatoren onderbrekingstoestellen kabels geprefabriceerde verbindingen en leidingen elektrische borden en onderdelen
geschiedt, rekening houdende met : . . . . . . . . .
de weerstand tegen de dynamische gevolgen van een kortsluitstroom (piekwaarde) de weerstand tegen de thermische gevolgen van een kortsluitstroom (effektieve waarde) de berekende duur van een kortsluiting in de veronderstelling dat het beveiligingselement, juist voor de uitgang gelegen, in gesloten toestand geblokkeerd is de temperatuursstijging in kontinu bedrijf en onder bedrijfsvoorwaarden de toelaatbare spanningsverliezen de kalibers die aan de voorschriften beantwoorden de toelaatbare nominale stroomsterkten de selectiviteit van de beveiligingen de kontaktspanning in funktie van de toegepaste beveiligingen
De aannemer moet de gemaakte keuze van het materiaal rechtvaardigen door berekeningen, die de kortsluitvastheid van de uitrustingen aan het lokaal geldende kortsluitvermogen, de totale selectiviteit van het schakelmateriaal , de beveiliging tegen overstroom en kortsluiting en de beveiliging van personen aantonen. Voor de bepaling van het kortsluitvermogen dient rekenig gehouden te worden met 15,48kA.
Dossier P.002630
11
Elektriciteit
Technische bepalingen
3.3. KONSTRUKTIE Zie bijzondere Technische Bepalingen. 3.3.1. Algemeen In het bijzonder is de norm NBN C63-439 van toepassing voor schakelkasten. Schakelborden en bedieningspanelen moeten goed geplaatst en toegankelijk zijn. Ze bestaan uit een geplooide en eventueel gelaste konstruktie, die een onbuigzaam geheel vormt. Ze moeten ook een stevig geheel vormen in volledig bedrade toestand, met het oog op transport. Bescherming tegen mechanische schokken : minimum IP XX-3 voor opstelling in kontrolekamers en minimum IP XX-5 voor buitenopstellingen, werkplaatsen of machinezalen. Schakelkasten worden uitgevoerd in plaatstaal, in roestvrij staal, in GVP of polycarbonaat ofwel uit een kombinatie van deze materialen. Plaatstalen schakelkasten en onderdelen moeten tegen korrosie beschermd zijn door een grondlak, aangebracht in een electroforese dompelbak proces, een fosfaatbehandeling of evenwaardig. Deze lak bestaat uit polyester mengpoeder in kiezelgrip (kleur lichtgrijs RAL 7032), met een laagdikte van minstens 50 micrometer. Schakelkasten voor buitenopstelling moeten in kunststof, GVP of RVS worden uitgevoerd. Roestvrijstalen kasten zijn minstens van de kwaliteit RVS304L of RVS316L al naargelang de bepalingen van het bijzonder bestek. Alle materiaal moet bestand zijn tegen ongedierte. Alle types van laagspanningsborden zijn voorzien van de nodige beschermingscarta’s zodat geen enkel onderspanning staand element van het bord genaakbaar is. 3.3.2. Deuren en deksels Zie bijzondere Technische Bepalingen. 3.3.3. Onderdelen bevestigingen Zie bijzondere Technische Bepalingen. 3.3.4. Etikettering Voor alle onderdelen van de uitrusting, moeten etiketten voorzien worden om ze te identificeren. Elk etiket moet duurzaam vastgemaakt worden dichtbij het onderdeel waarnaar het refereert. Etiketten mogen niet op deksels van kabelgoten geplaatst worden. De etiketten van elk element moeten gekodeerd zijn in overeenstemming met de schema's. Toestellen voor handbediening of signalisatie moeten duidelijk en duurzaam met hun funkties aangeduid zijn, op of naast het toestel. Dergelijke opschriften moeten in het Nederlands gesteld zijn. Het is aanbevolen genormaliseerde pictogrammen toe te passen (ISO 7000). Nabij de hoofdschakelaar, uitwendig en op het bord moet een kenplaat aangebracht zijn met volgende gegevens : -
naam van de fabrikant van de schakelinrichting nominale spanning en frekwentie, het aantal fasen en de gebruikte stuurspanningen nominale stroom bordnummer volgens de gebrukte identificatie
Dossier P.002630
12
Elektriciteit
Technische bepalingen
3.3.5. Railstelsel en verbindingen Alle railstelsels moeten volgens de regels van de kunst vervaardigd worden van stevig koper, passend voor de maat van het bord. Als de kompartimentdeuren open zijn, moeten fase- en neutrale geleiders volledig afgeschermd zijn. In elk kompartiment moeten alle geleiders geïdentificeerd worden met een interval van maximum 1 m, als volgt : fasen L1, L2, L3 naargelang de toepassing nulleider licht blauw aardrail groen/geel Hoofdrails moeten in hun eigen kompartiment behuisd zijn; ze lopen over de hele lengte van het paneel, met de mogelijkheid om aan beide uiteinden uit te breiden. Het moet mogelijk zijn om, door het verwijderen van deksels, gemakkelijk toegang te krijgen tot alle rails om de vastheid van bouten en moeren te kontroleren. De beschermingsgeleider wordt verzekerd door de metalen koker van het railsysteem. Modulaire railkokersystemen voor aftakkingen van de hoofdrail mogen toegepast worden. Deze bestaan uit volgende elementen : -
-
-
railsysteem : De geleiders zijn vervaardigd uit verzilverd koper, beschermd door een metalen behuizing gemaakt uit thermisch verzinkt plaatstaal. Het railsysteem moet een kortsluitstroom van 50 kA verdragen gedurende 1sekonde. beschermingsgeleider : de montage van één of twee beschermingsgeleiders op de buitenkant van de behuizing is mogelijk. De elektrische verbinding met het scheidingsblok gebeurt via een koperen slede. lastscheider : konform IEC 408. De scheider wordt bediend aan de voorzijde, door een verplaatsbare sleutel die in de stand rust of werking kan worden uitgetrokken, met uitsluiting van alle tussenstanden. Het scheidingsblok is vergrendelbaar met drie hangsloten in de open stand, met zichtbare onderbreking.
3.3.6. Kableringsmodaliteiten Zie bijzondere Technische Bepalingen. 3.3.7. Beperkende globale dimensies Zie bijzondere Technische Bepalingen. 3.3.8. Reserve Een reserve dient te worden voorzien in ieder kastelement, waarvan het volume overeenstemt met minstens 30 % van het volume (zie bijzondere technische bepalingen). 3.3.9. Opstelling a)
Vloer De borden moeten bevestigd worden met ten minste vier bouten aan de voor- en achterzijde van het bord. Ze mogen niet zichtbaar zijn vanaf de buitenzijde van het bord, maar wel gemakkelijk te bereiken aan de binnenzijde. Om het binnendringen van agressieve gassen langs de kabelkanalen te vermijden, moet er steeds een geventileerde ruimte zijn tussen de kabelingang en de vloer. Dit kan verwezenlijkt worden door een bij de schakelkast horende kabelrangeersokkel van 0,20 m hoog. Er moet voor voldoende ventilatie gezorgd worden.
b)
Muur
Dossier P.002630
13
Elektriciteit
Technische bepalingen
Er moeten minstens vier beugels zijn om het bord aan de muur te vergrendelen. Er mogen geen bevestigingsgaten in het bord zelf gemaakt worden. Het bord moet tenminste 10 mm. van de muur verwijderd staan. c)
Paal of kolom Er moeten bevestigingen voorzien worden buiten het omhulsel. De achterkant van het omhulsel mag niet doorboord worden om te bevestigen.
3.3.10. Bouten, moeren en konstruktieonderdelen Alle bouten, moeren, schroeven en sluitringen die gebruikt worden bij de montage van toestellen in het schakelbord, moeten uit roestvrij materiaal bestaan. 3.4. TYPES VAN LAAGSPANNINGSBORDEN 3.4.1. Laagspanningskasten - PLAATSTAAL Zie bijzondere technische bepalingen 3.4.2. Schakelrekken Nvt 3.4.3. Aftakdozen De aftakdozen zijn vierkantig, waterdicht IP54, bestaande uit een vormgegoten grijze kunststof doos met deksel, sluiting met min. vier schroeven, en voorzien van ingangen met pakkingsbussen PG16. Uitgerust met een klemmenblok (aansluitbereik per klem 6 x 1,5 mm2) welke vast opgesteld is in de aftakdoos. Deze dozen worden geplaatst tegen de muren of in het vals plafond en zijn bestemd voor de voedingen en sturingen met de mogelijkheid de bekabeling later eenvoudig aan te passen. Bij plaatsing tegen muren of in plafonds moet men ernaar streven zoveel mogelijk de aftakkingen of aansluitingen langs onder te laten gebeuren. Het gebruik van steekverbindingen is niet toegelaten 3.4.4. Aansluitkasten Bodem en deksel in glasvezelversterkte polyester. Verzegelbaar deksel, sluiting met driekantschroef. Voorzien van universele ingangen voor opgeschroefde nippels of wartelinvoeren. Beschermingsgraad IP 44-9. De kasten zijn uitgerust met DIN-rails, automaten, klemmensteunen, enz... naargelang toepassing en vermelding op plan of schema. 3.4.5. Bedieningspanelen Deze panelen zijn samengesteld als volgt (tenzij anders vermeld in de bijzondere technische bepalingen): -
Frontpaneel uit aluminium, dikte minimum 3 mm., zilverkleurig geanodiseerd, voorzien van ingegraveerde tekst welke ingewassen is met duurzame en moeilijk verwijderbare verf. De panelen worden bevestigd met verchroomde schroeven met verzonken kop zodanig dat het paneel volledig effen is.
-
Indien vermeld op de tekeningen en/of schema's is het lay-out van het bedieningspaneel als zodanig uit te voeren. Niettegenstaande dit dient de aannemer het lay-out voorafgaandelijk ter goedkeuring voor te leggen aan de ontwerper.
Dossier P.002630
14
Elektriciteit
Technische bepalingen
-
Ingeval toepassing met synoptiek is de lay-out en teksten d.m.v. een fotografisch procede onuitwisbaar aan te brengen op de aluminium panelen. Monster van het procede is voorafgaandelijk ter goedkeuring voor te leggen.
-
Een inbouwkast of doos uit metaal of kunststof voorzien van kabel invoerwartels.
-
De bedieningsapparatuur volgens aanduiding plannen en schema's.
-
Alle aansluitingen geschieden enkel op genummerde klemmen, gemonteerd op isolerende rails.
-
Alle draden en kabels worden aan hun beide uiteinden gemerkt overeenkomstig het bestek
-
Vooraleer tot konstruktie, levering of montage over te gaan dient de aannemer de nodige konstruktie- en uitvoeringsplannen, met vermelding van de aard, fabrikant en types van de gebruikte materialen, ter goedkeuring voor te leggen samen met een monster van de drukknop.
-
Het maken van de sparingen ingeval inbouw in meubels van derden behoort tot de aanneming en is inbegrepen in de kostprijs van het paneel. De sparingen zijn uit te voeren in samenspraak met de aannemer van het meubilair.
3.5. TOESTELLEN 3.5.1. Lastschakelaars Lastschakelaars zijn konform IEC 947. Ze worden roterend uitgevoerd. De etiketten moeten ten minste 48 mm vierkant zijn, en alle schakelposities moeten volledig en klaar aangeduid zijn. Ze moeten voorzien zijn van voldoende kontakten van het korrekte vermogen en type, indien nodig door middel van hulprelais, om het mogelijk te maken alle besturings-, signalisatie- en alarmvereisten te kunnen vervullen. 3.5.2. Vermogenschakelaars Vermogenschakelaars moeten 3- of 4-polig zijn, met veer-bediening vanaf 2000 A. Ze zijn in overeenstemming met de norm IEC 947-2. Ze moeten volgende karakteristieken bezitten : a) b)
c)
Mechanische open, gesloten en 'door fout uitgeschakeld' signalisatie Veiligheidsvergrendeling door middel van hangslot; vermogenschakelaars van motorcircuits moeten op het toestel, in het laagspanningsbord, een vermelding bevatten van het P&ID-nummer dat overeenkomt met de motor in het veld, zodat een ondubbelzinnige identifikatie mogelijk is bij onderhoudswerkzaamheden. Magnetische en termisch regelbare overbelastingsrelais van het electronische type, aangepast aan de belasting, en met mogelijk-heid om niet toegelaten instelling te verhinderen. Dimensionering van de vermogenschakelaar moet strikt volgens de instrukties van de fabrikant gebeuren.
3.5.3. Kontaktoren Kontaktoren moeten van het blok-type zijn, uitgerust met hulpkontakten voor de noodzakelijke vergrendelingen en sturingen met een mechanische aanduiding om de aangetrokken toestand aan te duiden. De kontaktoren die gebruikt worden voor kortsluitmotoren / kooiankermotoren moeten de volgende karakteristieken bezitten : a) b)
Gebruik van kategorie AC3 (volgens IEC 947-1 en 947-4) Koördinatie met een verbonden beschermingstoestel tegen kortsluiting om type 2 bescherming te bieden, zoals gedefinieerd in IEC 947-4-1 - appendix 7.2.5.
Dimensionering van de kontaktor moet strikt volgens de instrukties van de fabrikant gebeuren.
Dossier P.002630
15
Elektriciteit
Technische bepalingen
3.5.4. Modulaire automaten Modulaire automaten moeten karakteristieken bezitten zodat ze geschikt zijn voor het type belasting dat ze voeden. Ze moeten een zodanig kortsluitvermogen hebben, dat back-up zekeringsbeveiliging niet vereist is, met een minimum van 10 kA. Ze moeten termische en magnetische uitschakel-elementen, bevatten en konform de norm IEC 898 uitgevoerd zijn. Dimensionering van de automaten moet strikt volgens de instrukties van de fabrikant gebeuren. 3.5.5. Modulaire teleruptoren De teleruptoren beantwoorden aan de voorschriften van de norm IEC 669 en NBN C61-111. Ze zijn van het type met electro-magnetische afstandbediening door impulsen. Bij een permanent stuursignaal (bijvoorbeeld als de bedieningsschakelaar geblokkeerd zit) mag de teleruptor niet blijven plakken. (spoel onder spanning blijven). Daarenboven zijn ze uitgerust met een handbediening op het toestel. De mechanische duurzaamheid bedraagt minimum 300.000 bedieningen. De teleruptoren kunnen uitgebreid worden met hulpkontakten en hulpkontakten met sperdiode. De teleruptoren zijn ten minste tweepolig. 3.5.6. Differentieellossers Differentieellossers hebben een gevoeligheid in overeenstemming met AREI. De bediening van verliesstroomtoestellen mag niet gestoord worden door een DC-onderdeel in de stroom. Differentieellossers zijn niet bliksemgevoelig. 3.5.7. Drukknoppen Drukknoppen moeten van het type 22,5 mm. inbouwdiameter zijn, met verchroomde of gelijkwaardige montageringen. Ze moeten passen bij signalisatielampen qua stijl. Start- en stopdrukknoppen mogen niet uitspringend zijn om ongewenste bediening te vermijden. 3.5.8. Klemmen Zie bijzondere Technische Bepalingen 3.5. 9. Signalisatielampen Signalisatielampen moeten van het multi-LED-type zijn, ø 22 mm, bayonet-fitting BA9s, en werken op 24 V DC. De lampen moeten helder zijn en zonder een speciale tang manueel verwisselbaar zijn vanaf de voorkant van het paneel. De kleuren van lenzen van signalisatielampen zijn de volgende : -
wit, voor lampen die gebruikt worden voor de faze-aanduiding rood, voor lampen gekoppeld aan de termische beveiliging en eventueel andere storingen indien vermeld in het bijzonder bestek groen, voor lampen gekoppeld aan het aanslaan van de kontaktor geel, voor lampen gekoppeld aan de lokale bediening.
De lens zelf moet een bepaalde kleur bevatten, volledig gekleurd in de massa. Signalisatie lampcircuits moeten afzonderlijk van zekeringen of automaten voorzien worden. Een lampentestcircuit moet voorzien worden, waar lampen worden toegepast. 3.5.10. Verlichting en stopkontakten De aannemer voorziet verlichting met ingebouwde stopcontact (230 V AC - 16 A) in elke laagspanningsschakelkast. De automaat van de verlichting met ingebouwde stopcontacten dient
Dossier P.002630
16
Elektriciteit
Technische bepalingen
stroomopwaarts voor de vermogenschakelaar te worden aangesloten, met dubbelgeïsoleerde kortsluitvaste bekabeling. Een signalisatie vermeldt “STEEDS ONDER SPANNING” bij deze installatie. De bediening van de kastverlichting gebeurt door een deurschakelaar. BELANGRIJKE OPMERKING : Alle schakelmateriaal zoals automaten, scheiders, teleruptoren enz.. die opgesteld worden in éénzelfde bord dienen van hetzelfde merk of fabrikaat te zijn tenzij bepaalde schakelapparatuur niet leverbaar is door eenzelfde fabrikant. In het laatste geval dient de aannemer een ander fabrikaat ter goedkeuring voor te leggen aan het studiebureau 3.6.
BLIKSEM- EN OVERSPANNINGSBEVEILIGINGEN
Niet van toepassing 3.7.
BEDRADING
Zie Bijzondere Technische Bepalingen
Dossier P.002630
17
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 4 : AARDINGS- EN EQUIPOTENTIAALINSTALLATIE 4.1. AARDINGSINSTALLATIE 4.1.1. Algemeen De aarding is reeds voorzien in het ALSB.. Voor juiste omvang van de aanneming : zie Bijzondere Technische Bepalingen. Het TN-S aardingsprincipe geldt over de hele installatie.
Dossier P.002630
18
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 5 : LEIDINGEN EN KABELS 5.1. INLEIDING Dit hoofdstuk is van toepassing op alle installaties die elektrische kabels bevatten die zich buiten de schakeltoestellen en laagspanningsborden bevinden. Het behandelt de materialen en types kabels die gebruikt mogen worden, alsook materialen en methoden van installatie, aansluiting en identifikatie van kabels. De aannemer dient vooraf de plannen met de tracés en kabelgoten aan de bouwheer voor te leggen. Hij zal slechts met het aanleggen van de kabels en kabelgoten beginnen nadat deze plannen werden goedgekeurd. De aannemer is verantwoordelijk voor het bepalen van de kabelsecties. 5.2. KABELS EN LEIDINGEN 5.2.1. Kabels Alle kabels moeten voldoen aan NBN C 32-123 of 124 of NBN C 33-121. Alle kabels moeten koperen geleiders hebben, met volgende minimum dwarsdoorsneden : a) b) c)
circuits die geen kontaktdozen hebben circuits die wel kontaktdozen hebben circuits voor bediening, kontrole, signalisatie, meting
1,5 mm² 2,5 mm² 1,5 mm²
De neutrale kern van een kabel of de neutrale kabel van een circuit, moet dezelfde dwarsdoorsnede hebben als de bijhorende fasegeleider. De juiste diameters van de kabels en geleiders zijn te bepalen volgens de voorschriften van het A.R.E.I., de NBN normen en in functie van de karakteristieken der lokalen, de elektrische en elektro-mechanische uitrustingen en de geplande leidingtracé. Voor de berekening van de spanningsval zijn volgende waarden aan te houden : . . .
bij verlichtingsinstallaties maximum 3 % bij krachtinstallaties in werking maximum 5 % bij start motor maximum 10 %
5.2.2. Kabelidentifikatie Elke kabel moet aan beide uiteinden geïdentificeerd worden met plastieken ringetjes en op onuitwisbare manier. De kabelnummers moeten overeenstemmen met de kabellijst. 5.2.3. Keuze van leidingen Alle verbindingen die zich buiten schakelkasten of toestellen bevinden, moeten uitgevoerd worden met kabels. Het gebruik van losse geïsoleerde geleiders, ook in buizen, is niet toegelaten. Kabels moeten bij voorkeur van een geharmoniseerd type zijn (Cenelec - HD21). Behoudens andere vermeldingen in het bijzonder bestek, zijn de kabelverbindingen met één van de volgende types te realiseren :
Dossier P.002630
19
Elektriciteit
Technische bepalingen
Behoudens andere vermeldingen in het bijzonder bestek, zijn de kabelverbindingen met één van de volgende types te realiseren: .
XGB-F2 kabel voor: * laagspanningsinstallaties en signalisaties & sturingen * in- en opgebouwde installaties in de gebouwen * bij normale bedrijfssituatie en droog opgesteld * niet brandverspreidend volgens NBN C30-004 F2 * rookdichtheid volgens IEC 61034-1+2 * corrosiviteit van de brandgassen volgens IEC 60754-2 * toxiciteit van de rook volgens NF X70-100
.
EXVB kabel voor: * laagspanningsinstallaties * ingeval geheel of gedeeltelijk onder het maaiveld * te voorzien van een mechanische bescherming * niet brandverspreidend volgens NBN C30-004 F1
.
VH07 Z-R kabel voor: * aardingskabel bij energiekabels zonder aardingsdraad * met een minimum sektie van 4 mm2 * niet brandverspreidend volgens NBN C30-004 F1 * rookdichtheid volgens IEC 61034-1+2 * corrosiviteit van de brandgassen volgens IEC 60754-2 * toxiciteit van de rook volgens NF X70-100
.
brandvrije kabel * installaties die absoluut in dienst moeten blijven bij brand * niet brandverspreidend volgens NBN C30-004 F2 * behoud van kabelisolatie volgens NBN C30-004 F3 * intrinsieke brandweerstand volgens NBN 713-020 Add.3 Rf 1h * rookdichtheid volgens IEC 61034-1+2 * corrosiviteit van de brandgassen volgens IEC 60754-2 * toxiciteit van de rook volgens NF X70-100
5.2.4. Beschermingsgeleider Alle kabels zijn voorzien van een beschermingsgeleider volgens volgende regel : Kerndoorsnede van de fasegeleiders in de voeding van de uitrusting
Kerndoorsnede van de uitwendige beschermingsgeleider
tot en met 25 mm²
gelijk aan die van de fasegeleiders
groter dan 25 mm²
ten minste 50 % van die van de fasegeleiders met een minimum van 25 mm², afhankelijk van de berekening volgens TN-S stelsel
Dossier P.002630
20
Elektriciteit
Technische bepalingen
5.3. HET PLAATSEN VAN KABELS 5.3.1. Algemeen Kabels moeten gehanteerd en geplaatst worden volgens de aanbevelingen van de fabrikant. De kabels mogen enkel geplaatst worden als hun temperatuur en de omgevingstemperatuur ten minste gedurende 24 uur boven 0°C gebleven is, of indien speciale voorzorgen getroffen werden om de kabel boven die temperatuur te houden, dit om schade bij het verhandelen te vermijden. Er zijn geen verbindingen toegelaten in buizen. Als er op toestellen waaraan de kabel vastgemaakt wordt uitzetting of trilling kan voorkomen, moet voldoende speling aan de kabel gegeven worden, of moeten andere maatregelen getroffen worden om te vermijden dat de kabel aan trek onderhevig wordt. Kabels van dompelmotoren moeten voldoende overlengte hebben om de dompelmotor zonder probleem enerzijds op de gewenste diepte te kunnen neerlaten en anderzijds voor onderhoud te kunnen ophalen. Daartoe wordt aan de kabel voldoende overlengte meegegeven. De plaatsingswijze moet in overeenstemming zijn met het A.R.E.I, IEC 364-5-523 en het bijzonder bestek. De toelaatbare stroomsterkten moeten overeenkomstig gekozen worden. Bijzondere aandacht moet besteed worden aan de minimum buigingsstraal van de kabels, zoals door de kabelfabrikant opgegeven. Sturings-, laagspannings- en instrumentkabels moeten van elkaar en van zware vermogenkabels gescheiden worden, op zodanige afstand dat een resulterend elektrisch stoorveld geen slechte funktionering van aangrenzende uitrusting kan veroorzaken. De metalen omhulsels en/of bewapening van alle kabels, aardingsgeleiders of metalen buizen, leidingen of kokers die met die kabels in verband staan, mogen niet in kontakt komen met andere leidingen. Dit wordt verhinderd door een tussenruimte van tenminste 100 mm te laten. In voorkomend geval dienen kabels voor de aansluiting van automatiserings-hardware voldoende afgeschermd te zijn om te werken in een industriële omgeving en als volgt uitgevoerd :
Kabels worden in versterkte PVC-buizen gelegd of in kabelbaan. Kabels met een voedingsspanning lager dan of gelijk aan 36 V moeten gescheiden worden aangelegd van deze met een voedingsspanning hoger dan 36 V : in geval van kabelgoten, moet voor deze scheiding een aparte kabelgoot gebruikt worden. In alle lokalen en plaatsen waar expliciet opbouwschakelmateriaal is voorzien zijn alle leidingen en kabels in opbouw te plaatsen tenzij anders aangegeven in de bijzondere technische bepalingen en/of plannen. Op de plannen staan leidingen aangeduid die dienen ingewerkt te worden in strikt overleg en coördinatie met de hoofdaannemer.
Alle aansluitingen gebeuren op klemmen van apparatuur in aansluiten aftakdozen of in de borden. De klemmen zijn bemeten i.f.v. de sektie van de geleiders. 5.3.2. Kabels die op de konstruktie bevestigd zijn Wanneer over bepaalde tracés slechts twee kabels nodig zijn, mogen deze direkt op de muren of gebouwenkonstrukties bevestigd worden mits geplaatst in versterkte PVC-buizen (TTh)
Dossier P.002630
21
Elektriciteit
Technische bepalingen
Waar meer dan twee kabels zijn, moeten ze in een kabelgoot of -ladder geplaatst worden. Voor buitenopstellingen worden uitsluitend kabelgoten toegepast, vervaardigd uit glasvezel versterkte komposietmaterialen of RVS 316; voor binnenopstelling wordt gebruik gemaakt van kabelladders of goten in thermisch verzinkt staal. Kabelladders of -goten mogen voor niet meer dan 80 % van hun capaciteit gevuld zijn en moeten voorzien worden van bijpassend deksel. Kabels mogen enkel geplaatst worden na het beëindigen van de mechanische installatie. Buizen mogen niet gedemonteerd worden voor uitvoering van de bedrading. Waar kabels van verschillende circuits door dezelfde buis lopen, moeten de kabels per circuit samengebonden worden om gemakkelijke identifikatie mogelijk te maken. Buizen of kokers mogen enkel voor mechanische beveiliging gebruikt worden, niet als beschermingsgeleider. In elk circuit moet een afzonderlijke aardingskabel voorzien worden als bescherming. Op kabelladders moeten kabels duurzaam en keurig bevestigd worden met speciale kabelklemmen van roestvrij materiaal. De kabels moeten zo geschikt worden dat, waar kabels samenkomen of uiteengaan, ze niet nodeloos gekruist of verward worden. Waar gevaar op mechanische schade of omgevingsschade bestaat, moeten de kabels voldoende beschermd worden. 5.4. BUIZEN VOOR KABELAANLEG De buizen voor inbouw en opbouw zijn van het versterkte gladde, halogeenvrije buis. De buizen voldoen aan NBN EN 50086-2-1. Ze zijn vlamvertragend –zelfdovend brandklass V1. De uiteinden van de buizen zijn te voorzien van kunststoftullen. Bevestiging van de buis om de 50 cm met kunststof beugels; open zadelbeugels zijn niet toegelaten. In werkplaatsen, garages, technische ruimtes, enzovoort, m.a.w. waar kans op mechanische beschadiging groot is, zijn de buizen welke uit de vloer komen en in opbouw zijn geplaatst, extra te beschermen tot op één meter boven de vloer. 5.6. GOOTSYSTEMEN 5.6.1. Algemeen Vanaf drie (= meer dan 2) parallel aan te leggen kabels dient de aannemer gebruik te maken van, een voor de toepassing geschikt gootsysteem, ongeacht of deze expliciet in dit bestek of op de plannen beschreven staat. De inschrijvers hebben zelf de verantwoordelijkheid voor de nodige breedte van de goten. Vooraleer tot uitvoering over te gaan zijn dient de aannemers een berekening van de breedte van de kabelgoten ter goedkeuring voor te leggen samen met een uitvoeringsplan van de gootsystemen. De goten mogen voor niet meer dan 80 % van hun kapaciteit gevuld zijn. Ingeval er een breedte is vermeld, dient deze als minimum aangehouden te worden, rekening houdend met voorgaande. De bevestigingen en ondersteuningen moeten bemeten worden in overeenstemming met de gebruikte materialen en volgens de opgave van de fabrikant. De maximale doorbuiging tussen twee steunpunten mag niet meer dan 5 mm bedragen. Bovendien, mag een puntlast van 80 kg geen blijvende vervorming veroorzaken.
Dossier P.002630
22
Elektriciteit
Technische bepalingen
Bij grote overspanning bij horizontale kabelgoten of -ladders mag geplastificeerde staaldraad, oogbouten en draadspanners gebruikt worden voor het maken van extra ophangpunten. De horizontale kabelgoten of -ladders moeten met open beugels bevestigd worden, hetzij met wandsteunen, C-beugels o.d. zodanig dat één zijde van de goot vrij, respectievelijk open, blijft. Alle hulpstukken, bochten, T-stukken, steunprofielen, ophangprofielen, enzovoort zullen standaard materiaal en van hetzelfde fabrikaat als de ladders zijn. De sterkstroomkabels zijn duidelijk gescheiden van de zwakstroom,- en instrumentatiekabels. De verschillende types van kabels zijn in aparte goten aan te brengen. Hoogspanningskabels zijn ten alle tijde gescheiden van de andere kabels. In de opbouw wandgoten moeten metalen scheidingsschotten aangebracht worden tussen de sterk- en zwakstroom kabels zoals telefoon en data. Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan de afvoer van vocht uit goten. Alle metalen goten zijn te aarden. De continuïteit van de aarding is te waarborgen. 5.6.2. Kabelgoten De kabelgoten moeten uitgevoerd worden volgens de beschrijvingen van het type-bestek 400.B.01.Hfst. h.10. en zijn voorzien van een bijpassend afdekgoot of deksel. De kabelgoten moeten berekend zijn voor een minimum belasting van 15 kg/m en 10 cm breedte. 5.6.3. Kabelladders De kabelladers voldoen aan de voorschriften van NBN C63-439 fase II en bestaan uit twee zeshoekige buisprofielen in langsrichting, h = 55 mm, b = 18 mm, waarin de sporten dubbelwandig bevestigd zijn. De sporten zijn ovale dwarsstukken om de 25 cm en zijn voor de kabels afgeplat. Het geheel wordt inen uitwendig thermisch verzinkt na fabrikage (laagdikte min. 45 mm). Mechanische karakteristieken : bij een gelijkmatige belasting van 100 kg/m en een steunpuntsafstand van 6 m zal de doorbuiging in het midden max. 40 mm bedragen. Een bijkomende puntbelasting van 80 kg wordt zonder blijvende vervorming opgevangen. 5.6.4. Wandgoten in Aluminium De levering omvat een wandgootsysteem bestaand uit basisprofielen, deksels, koppelingen, richtingsveranderingen, scheidingsschotten en aardklemmen. De basisprofielen en de deksels zijn vervaardigd uit aluminium wit gelakt. Het basisprofiel en het deksel zijn 3 m lang. Het basisprofiel is 65 mm diep,170 mm hoog, heeft 1 dekselopening van 45 mm en 1 dekselopening van 80 mm. Het basisprofiel kan ondersteboven worden gemonteerd (de positie van de dekselopeningen wijzigt). Het basisprofiel heeft een geïntegreerd scheidingsschot dat om de 320 mm voorzien is van een opening van 50 bij 21 mm. De wandgoten worden door middel van koppelingen onderling verbonden. Deze koppelingen worden met schroeven in de basisprofielen vastgezet. Het aarden gebeurt met aardklemmen die met schroeven in de gleuven van de deksels en basisprofielen worden vastgezet. De deksels moeten rechtstreeks in de opening van de basisprofielen klikken. Mechanismen 45x45 mm of 45x22,5 mm moeten ook rechtstreeks in de opening van 45 mm klikken. In de dekselopening van 80 mm klikken enkelvoudige en dubbele blauwe montagebekers. Bij het installeren van genormaliseerde mechanismen met draagring is de hartafstand 71 mm. Het moet mogelijk zijn om een binnen- of buitenhoek te maken met hetzelfde artikel (universele hoek).
Dossier P.002630
23
Elektriciteit
Technische bepalingen
Het moet mogelijk zijn een vlakke hoek of T-stuk te maken met hetzelfde artikel (een kraag). Een gootuiteinde wordt afgesloten met een eindstuk dat zichzelf vastklikt in het basisprofiel.Aan de wanden worden de goten afgewerkt met bijpassende eindstukken. Bij doorvoeringen door een wand, dient de ruimte in de wand opgevuld te worden met rotswol en dit voor akoestische isolatie. 5.7. KABELDOORVOERINGEN Kabels die door muren of vloeren gevoerd moeten worden, moeten ter plaatse van de muur door doorvoerhulzen gevoerd worden, zodat de kabels verwijderd kunnen worden zonder de muur of vloeren te beschadigen. Ingeval de kabels door muren of vloeren gevoerd moeten worden welke een waterdichtheid bezit dienen de muurdoorvoering waterdicht afgewerkt te worden. Dit geldt eveneens voor muren of vloeren met een brandweerstand waar de gegeven brandweerstand dient gerespekteerd te worden. De doorvoeringen van deze kabels, kabel en/of wandgoten dienen na plaatsing van de kabels opgevuld te worden met een brandwerend produkt bestaande uit : -
ofwel zakjes van dicht, vast geweven glasvezeldoek, gevuld met minerale vezels, een onbrandbaar vulsel en additieven die een zwellend effekt hebben bij brand en onoplosbaar zijn in water. De zakjes dienen een brandweerstand te bezitten van min. 4 uur, volgens NBN 713.020, zijn asbestvrij en kunnen eenvoudig geplaatst en verwijderd worden. Plaatsing dient te gebeuren volgens de richtlijnen van de fabrikant.
-
ofwel een plastisch produkt welke de nodige brandweerstand kan garanderen.
Van alle produkten dienen geldige attesten van keuringen op hun brandweerstand, uitgegeven door een proeflabo van een Belgische Universiteit, voorgelegd te worden bij de materiaalvoorstelling. De aan te houden brandwerende compartimenten zijn aangegeven op de bouwkundige plannen.
Dossier P.002630
24
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 6 : SCHAKELAARS EN STOPKONTAKTEN 6.1. ALGEMEEN Schakelaars en stopkontakten beantwoorden aan en zijn voorzien van het keuringsmerk CEBEC. Op al de plaatsen waar de kabels worden ingebouwd zijn de stopkontakten, schakelaars en drukknoppen van het inbouwtype. Deze worden geplaatst in inbouwdozen van minstens 60 mm diepte. Waar de leidingen in opbouw geplaatst zijn, worden stopkontakten en schakelaars van het hermetische opbouwtype IP 55 geplaatst. Bij kontakt- en/of verdeeldozen voor buitenopstelling (opbouwtype) bevinden alle kabeldoorvoeren en wartels zich obligaat onderaan, teneinde het risiko op waterindringing te minimaliseren. De bij elkaar geplaatste schakelaars en stopkontakten zijn van hetzelfde type en vormen een esthetisch geheel. Ze zijn in volstrekt horizontale en/of verticale lijnen te monteren. Uiteraard zijn de stopkontakten altijd juist onder of juist naast de bijhorende schakelaar of drukknop te plaatsen. Alle geleiders worden volgens het volgende vaste patroon aangesloten : -
bij driefasige verbindingen : bij tweefasige verbindingen :
L1, L2, L3, N van links naar rechts. fase : links - N : rechts
Alle stopkontakten zijn van een aardingspen (type CEBEC) voorzien en zijn reglementair met de aarde te verbinden in elk verdeelbord op een aanwezige tussenliggende aardingsklem. Tenzij anders vermeld in Deel C - Bijzondere Technische Bepalingen en/of bijhorende plannen gelden bovengenoemde plaatsingshoogtes. Alle materialen dienen qua vorm, uitzicht, kleur en materiaal de goedkeuring van de Bouwheer, Architect en Studiebureel te verkrijgen. De inplanting van de toestellen is aangegeven op de plannen. De inplanting kan in de loop der werken om coördinatieredenen lichtjes afwijken. Dit geeft echter geen aanleiding tot een meerprijs. De aannemer dient zicht op de hoogte te stellen van de juiste inplanting van de toestellen alvorens aan de uitvoering te beginnen. In de eenheidsprijs zijn begrepen : het volledige toestel plaatsen, monteren en aansluiten. 6.2. SCHAKELAARS EN DRUKKNOPPEN De schakelaars en drukknoppen voldoen aan de norm NBN C 61-111 en zijn, behoudens andere vermeldingen in de bijzondere technische bepalingen, in ‘standaard wit’ te voorzien. Voor schakelaars die lichtinstallaties bedienen, bedragen de nominale stroom en spanning 10 A - 250 V. Drukknoppen voor bediening van lichtkringen zijn evenwel geschikt voor 6 A - 250 V. Schakelaars die stopkontakten bedienen, moeten de fasen en de nulleider onderbreken en hun nominale stroomsterkte moet tenminste gelijk zijn aan de nominale stroomsterkte van de bediende contactdoos. Schakelaars zijn van het type tuimelschakelaar. De basis is uit isolerende kunststof en bevat alle stroomvoerende delen. De bedieningstuimelaars evenals afdekplaten zijn vervaardigd uit een termohardende kunststof. De schakelaars zijn bovendien zodanig gebouwd dat geen enkel onderdeel kan weggenomen worden zonder gebruik van gereedschap. Bij gebruik van draadaansluitcontacten van het schroefloze systeem, moeten deze zowel draden van 1,5 als van 2,5 mm² kunnen bevatten zonder dat er gevaar bestaat dat de draden los kunnen komen. Wanneer 2 of meer toestellen naast of onder elkaar geplaatst worden, moet dit zodanig gebeuren dat de genormaliseerde hartafstand van 71 mm bekomen wordt.
Dossier P.002630
25
Elektriciteit
Technische bepalingen
6.3. STOPKONTAKTEN VOOR HUISHOUDELIJK EN AANVERWANT GEBRUIK Deze stopkontakten beantwoorden aan de voorschriften van de normen NBN C61-111-1 en C61-111-2. Ze zijn vervaardigd uit kunststof. De stopkontakten zijn voorzien van een aardingspin. De bussen moeten geschikt zijn voor stekkers met dikke pennen. Opbouwstopkontakten zijn steeds voorzien van een klapdeksel. De monofasige stopkontakten zijn van het type 10/16 A - 250 V. Stopcontacten UPS-net worden voorzien in rode kleur. Driefasige stopkontakten zijn van het type 3 P + N + A en zijn geschikt voor 32 A / 400 V, tenzij anders vermeld. 6.4 BEWEGINGSDETEKTOREN A. Bewegingsmelder rondomgevoelig Passief-infrarood bewegingsmelder geschikt voor inbouw, die elektrische verbruikers inschakelt zodra een bewegende warmtebron in het detectiebereik komt. De bewegingsmelder schakelt de verbruikers opnieuw uit, na verloop van een instelbare tijd, van zodra de warmtebron de detectiezone heeft verlaten. De bewegingsmelder werkt vanaf een instelbare schemerdrempel. De reikwijdte bedraagt minimaal 16 m over het volledige detectiebereik. De bewegingsmelder is voorzien van ongeveer 124 sectoren met 496 schakelsegmenten. Technische karakteristieken • detectiehoek : 360° • reikwijdte in alle richtingen : min. 16 m • schakelsegmenten : +/- 496 • instelling schemersensor : 5 tot 1000 lux • uitschakelvertragingstijd : 10 s tot 16 min • kortste tijdsimpuls : 1 s • relais, lasvast : 16 A • omgevingstemperatuur : -25°C tot +55°C • microprocessor gestuurd • automatische storingsonderbreking • interne testfunctie • zelfdiagnose • beveiliging tegen verblinden • beschermingsgraad : IP 55 • continu-licht instelling • beveiliging tegen sluipende indringers • automatische reikwijdte-stabilisatie • kleur : wit B. Bewegingsmelder sectorieelgevoelig Passief-infrarood bewegingsmelder geschikt voor opbouw, die elektrische verbruikers inschakelt zodra een bewegende warmtebron in het detectiebereik komt. De bewegingsmelder schakelt de verbruikers opnieuw uit, na verloop van een instelbare tijd, van zodra de warmtebron de detectiezone heeft verlaten. De bewegingsmelder werkt vanaf een instelbare schemerdrempel. De reikwijdte bedraagt minimaal 16 m over het volledige detectiebereik. De bewegingsmelder is voorzien van ongeveer 123 sectoren met 492 schakelsegmenten. Technische karakteristieken • detectiehoek : 300°
Dossier P.002630
26
Elektriciteit
Technische bepalingen
• reikwijdte in alle richtingen : min. 16 m • schakelsegmenten : +/- 492 • instelling schemersensor : 3-5 tot 1000 lux • uitschakelvertragingstijd : 1 s tot 8 min • kortste tijdsimpuls : 1 s • relais, lasvast : 16 A • omgevingstemperatuur : -25°C tot +55°C • comfort- en vakantiefunctie • automatische storingsonderbreking • beveiliging tegen sluipende indringers • automatische reikwijdte-stabilisatie • zelfdiagnose • beveiliging tegen verblinden • wandmontage • beschermingsgraad : IP 55 • microprocessor gestuurd • interne testfunctie • kleur : wit
Dossier P.002630
27
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 7 : VERLICHTINGSTOESTELLEN 7.0 ALGEMEEN De verlichtingstoestellen moeten beantwoorden aan het type bestek 400.D.002 7.1. BINNENVERLICHTING : TOESTELLEN VOOR FLUORESCENTIELAMPEN MET WARME KATHODE 7.1.1. Algemeen De opgelegde verlichtingssterkten, luminanties en verblindingsindexen worden bepaald door de BZmethode, uitgelegd in de norm NBN L14-002. De verlichtingstoestellen beantwoorden aan de voorschriften van de norm NBN C71-121. De aannemer legt de dokumenten of getuigschriften voor, waaruit blijkt dat de aangewende verlichtingstoestellen voldoen aan de voorschriften van deze norm en aan deze van het bestek, alsook de technische bladen die de rendementen en de BZ-klassen vermelden en die opgesteld zijn in overeenstemming met het model van de norm NBN L14-002. De toestellen moeten voldoen aan de voorschriften van het typebestek 400.D.02 art.b2 en de laatste versie van de daarin vermelde NBN-normen betreffende : de metalen delen; de doorschijnende wanden; de lichtroosters; de dichtingsvoegen en de algemene konstruktieregels. 7.1.2. Elektrische kenmerken 7.1.2.1. Algemeen Ballasten & lamphouders beantwoorden aan de norm C 71-122, -155 en - 566. De cos ϕ is minstens gelijk aan 0,9. Daartoe zijn : -
éénlampsarmaturen afwisselend induktief/capacitief geschakeld; de ballasten van de twee samengeschakelde lampen in meer-lampsarmaturen in duo geschakeld, één induktief en één capacitief; bij drielampsarmaturen afwisselend 2 ´ induktief + 1 ´ capacitief, en 1 ´ induktief + 2 ´ capacitief of evenwaardige oplossingen voor te stellen door de aannemer.
Wat betreft de algemene voorwaarden (afmetingen, stempel, enz..) beantwoorden de toestellen aan de voorschriften van de norm NBN C 72-081. In de armaturen moeten de nodige klemmen voorzien zijn voor de aansluiting van de stroomkring en de aardgeleider. De montage van de voorschakelapparatuur en alle bijhorigheden moet zodanig zijn dat deze geruisarm werken. Iedere resonantie die bij beproeving van de installatie hinderlijk zou blijken, zal door verstevigingen en wijziging van de eigen frekwentie van het toestel, tot volledige bevrediging van de Bouwheer of haar gemachtigde en ten laste van de aannemer weggewerkt worden. De toestellen zijn radio-ontstoord en bezitten een beschermingsgraad van min. IP 20.
Dossier P.002630
28
Elektriciteit
Technische bepalingen
Overige van toepassing zijnde normen : . . . . .
EN 60928 EN 60929 EN 60555/2 EN 55015 EN 60598
: : : : :
Veiligheid Bedrijfswaarden Harmonische filtering Radio-ontstoring (in verlichtingstoestel) Maximale temperatuur in storingsgeval bij bevestiging op brandbare materialen (F en FF)
7.1.2.2. Elektronische voorschakelapparatuur De elektronische voorschakelapparatuur kan door een aanpassingsautonomie zowel met standaard, compact als hoogfrequente lampen gebruikt worden, en dit met 100 % lichtstroom. Geschikt voor 220/230 V - 50/60 Hz met tolerantie van +/- 10 %. Tevens zijn ze geschikt voor gelijkstroom van 220/310 V DC. De toelaatbare permanente bedrijfstemperatuur bedraagt minstens van -10 °C tot +60 °C voor vermogens kleiner dan 50 W en -25 °C tot +60 °C voor een vermogen vanaf 50 W en dit voor elke type van lamp. De gemiddelde levensduur moet zowel voor één als voor tweelampstoestellen 50.000 uur bedragen. De lampen worden volgens het warmstartprincipe ontstoken. Een defecte lamp wordt automatisch uitgeschakeld. Bij filamentbreuk van een lamp in een tweelamptoestel wordt de defecte lamp uitgeschakeld en brandt de tweede lamp op haar normale vermogen verder. Bij omwisselen van de defecte lamp ontsteekt de nieuwe lamp onmiddellijk zonder dat de netspanning moet onderbroken worden. De ballast moet radio-ontstoord zijn. Het gebruik met enkelwerkende noodlichtelementen is mogelijk. Rondstrooi-impulsen mogen niet op de lampen overgedragen worden maar in de elektronische ballast gefilterd. In zoverre een afstand van ± 0,60 m wordt behouden tussen de ballast en elektro-medische apparatuur (EEG, EKG) mogen deze apparaten door de ballast niet gestoord worden. De ballast is eveneens bruikbaar in verlichtingstoestellen met beschermklasse II. Deze dienen te voldoen aan het Dali protocol. 7.1.2.4. Lampen Tenzij anders vermeld in Deel C - Bijzondere technische bepalingen, zijn de hieronder vermelde bepalingen van kracht. De lampen maken deel uit van deze aanneming en zijn begrepen in de prijs van de toestellen. 7.1.3. Plaatsing Het plaatsen van de toestellen gebeurt in funktie van de situatie : -
-
montage rechtstreeks op plafond montage in verlaagd plafond met valbeveiliging EN eveneens dienen de verlichtingsarmaturen onafhankelijk aan de structuur opgehangen te worden. Dwz dat de toestellen niet mogen rusten op de verlaagde plafonds en dit teneinde de stabiliteit van de verlaagde plafonds te kunnen garanderen. wandmontage.
Bij wandmontage en rechtstreekse plafondmontage worden de toestellen bevestigd met de nodige schroeven en pluggen met een minimale lengte van 40 mm in de wand of het plafond.
Dossier P.002630
29
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 8 : VEILIGHEIDSVERLICHTING 8.0 ALGEMEEN Alle ruimtes worden voorzien van een veiligheidsverlichting (met automatische veiligheidstest ). Deze garandeert bij wegvallen van de normale spanning volgens de norm NBN L13-005, resp. 1 of 5 Lux naargelang situatie en plaatsing met een autonomie van minimum 1 uur. 8.1 PRINCIPE Op de kring van de normale verlichting wordt ook één (of meerdere) noodverlichtingsarmatuur geplaatst. Er wordt gebruik gemaakt autonome zelftestende noodverlichtingstoestellen voorzien. Deze bestaan uit een armatuur, een laag vermogen TL-lamp, een lader, oplaadbare onderhoudsvrije, gasdichte NiCdbatterij en een omschakeleenheid. Bij netspanningsonderbre-king schakelt het toestel aan gedurende minimum 1 uur. Als de netspanning terug normaal is, wordt de noodverlichting onmiddelijk overgeschakeld op netwerking en wordt de batterij terug opgeladen. De toestellen zijn zelftestend : wekelijks gedurende 3 minuten en jaarlijks gedurende 1 tot 3 uren. Waar nodig worden de toestellen voorzien van de nodige pictogrammen.
Dossier P.002630
30
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 9 : AUTOMATISCHE BRANDDETEKTIE NVT
Dossier P.002630
31
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 11 : TELEFOON- & DATACOMMUNICATIEBEKABELING 11.1. ALGEMEEN De aanneming betreft de aanleg van de bekabeling voor een "gestructureerd bekabelingsysteem" naar de bestaande patch-kast, welke toelaten om een telefoon- en datanetwerk te realiseren naargelang de behoeften van de gebruiker. De telefooncentrale, telefoontoestellen en de actieve componenten van het datanetwerk behoren niet tot deze aanneming. Per aansluitpunt is er 1 kabel 4 paar te trekken tot aan het patchpaneel. Elk aansluitpunt wordt naar behoefte gebruikt voor data-, telefoon- of andere verbindingen.
De stopcontacten, de kabels en de aansluiting van de kabels en de bekabelingstesten behoren tot deze aanneming. Dit lastenboek beschrijft de levering en plaatsing van componenten die samen een gestructureerde bekabeling zullen vormen in het beschreven gebouw, volgens de internationaal geldende normen: • • • • •
ISO/IEC 11801:2002 EN 50173:2002 De huidige EMC concept normen. Het Type Bestek 400 NBN C18-300 - Bliksembeveiliging
Dit bekabelingssysteem Categorie 6a zal de overdracht van spraak-, data-, video- en controlesignalen, zoals gedefinieerd in de normen IEEE, ANSI,… , op een transparante manier mogelijk maken, waardoor alle gestandardiseerde applicaties met een bandbreedte tot 100 MHz zonder uitzondering worden ondersteund. De inschrijver zal de gegarandeerde waarden van de aangeboden materialen op een overzichtelijke wijze bij zijn offerte voegen. Volgende certificaten zijn bij de materiaalvoorstelling en voorafgaandelijk aan de uitvoering in te dienen bij de Bouwheer en zijn afgevaardigden: -
Certificaat van overeenstemming voor de kabels volgens categorie 6a
-
Certificaat van overeenstemming voor de connectoren volgens categorie 6a
-
Link performance certificate up to 250 MHz
De installatie dient uitgevoerd conform de voorschriften van de leverancier van de materialen. De installatie wordt uitgevoerd door een installateur die de installatietrainingen, gegeven door de leverancier van het bekabelingssysteem, gevolgd heeft. Het attest van training moet bij de inschrijving voorgelegd worden. Na de uitvoering der werken en testen, zal de aannemer een attest indienen waaruit blijkt dat de installatie van de bekabeling en de connecties voldoen aan de eisen van de leverancier.
Dossier P.002630
32
Elektriciteit
Technische bepalingen
11.2. DATABEKABELING 11.2.0. Algemeen Onder dit artikel valt alle bekabeling tussen de datastopcontacten in het gebouw en het patchpaneel. 11.2.1. Karakteristieken van de kabel De horizontale bekabeling zal gerealiseerd worden met een UTP (Unshielded Twisted Pair), categorie 6a kabel die bestaat uit 4 getwiste paren. De 4 paren hebben elk een verschillende spoed. Alle geleiders zullen een koperen kern hebben met een diameter van 0,55 mm. De kabel is van het LSHF-FR type (Low Smoke Halogene Free - Flame Retardant). De karakteristieke impedantie 100 Ohm zal voor 100 % van de te installeren links, over een theoretische afstand van 90 m, een maximale afwijking vertonen van +/- 15 Ohm over het volledige frequentiespectrum van 0 tot 100 MHz. 11.2.2. Plaatsing van de kabels dienen in een aparte kabelgoot geplaatst te worden De leidingen worden aangelegd in dezelfde voorwaarden als de aldaar geplaatste sterkstroominstallaties en conform aan de voorschriften van Hoofdstuk 5 'Leidingen en kabels' van onderhavig bestek en conform de voorschriften van de fabrikant. De plaatsing is zoals op plannen en meetstaat is vermeld. In de gebouwen worden de leidingen ofwel: ingebouwd met buizen van het gewone thermoplastische (TTh) type; De lengte van de kabels tussen de "patchpanelen" en de aansluitingen mag de lengte van 90 meter niet overschrijden. De kabel, per lengte tussen paneel en contactdoos, mag geen verbindingen of lassen bevatten. De kabels zullen voldoende reservelengtes hebben aan de uiteinden voor de aansluitingen: in de aparte aansluitpunten met een lengte van minimum 0,5 m. ter hoogte van de patchpanelen met een lengte van minimum 3 m. 11.2.3. Scheiding tussen de kabels De 'data' kabels moeten apart gehouden worden van de gewone elektrische kabels, volgens de aanwijzingen op het hieronder vermelde kader. In geval dat er onbeschermde stroombronnen met een hoge spanning of intensiteit aanwezig zijn, kan het aangewezen zijn een nog grotere afstand te bewaren. De in de standaard EIA/TIA 569 opgenomen minimum afstanden tussen de 'data' kabels en de vermogenskabels dienen gerespecteerd:
Min. afstand tussen een kabel en:
< 2 kVA
2 -> 5 kVA
³ 5 kVA
elektrische lijnen of onbeschermde apparaten
127 mm
305 mm
610 mm
64 mm
152 mm
305 mm
38 mm
76 mm
152 mm
elektrische lijnen of onbeschermde apparaten, als de kabel beschermd is door een metalen, geaarde kabelgoot elektrische lijnen beschermd door een metalen, geaarde kabelgoot, als de kabel beschermd is d.m.v. een metalen, geaarde kabelgoot
De kabels zijn op minimum 1 meter van elektromagnetische bronnen zoals ballasten van verlichting, radioapparatuur e.d. te plaatsen.
Dossier P.002630
33
Elektriciteit
Technische bepalingen
11.3. DATASTOPCONTACTEN De gebruikte connectoren zullen allen categorie 6a zijn. Onafhankelijk van de gebruikte toepassing (datatransmissie, video, telefoon, …) zal het connectortype een onafgeschermde (unscreened) RJ45 zijn. Alle getwiste paren worden door middel van een passend tool op de contacten op de outlet afgewerkt, die via een printplaat het contact verzekeren met de RJ45-connector. De getwiste paren mogen niet gestript worden. Voor de connectoren in de wandgoten dient gebruik gemaakt te worden van types met zij-aansluiting. De datastopcontacten worden geplaatst in dezelfde voorwaarden als de aldaar geplaatste sterkstroom stopcontacten volgens Hoofdstuk 6 'Schakelaars en stopcontacten' van onderhavig bestek. De stopcontacten dienen hetzelfde uitzicht en van hetzelfde type te zijn, als deze beschreven in deel C hoofdstuk : “ schakelaars en stopcontacten”. Tevens dienen er dezelfde plaatsinghoogtes aangenomen te worden dan deze die gelden voor schakelaars en stopcontacten. De plaatsing is zoals is vermeld op plannen en meetstaat. 11.4. PATCH-KAST Uitbreiding op bestaande patchkast 11.5. Merking en nummering Volgens specificaties bouwheer 11.6. Metingen en testen Volgens specificaties bouwheer 11.9. Garantie Er dient minimum 20 jaar garantie te worden gegeven voor: • De componenten begrepen in de “Permanent Link”; • De Link Performance volgens ISO/IEC Class E; • De applicatiegarantie volgens de geldende ISO/IEC:2002 norm. Voor alle andere onderdelen geldt een garantieperiode van minimum één jaar, tenzij anders gespecificeerd.
Dossier P.002630
34
Elektriciteit
Technische bepalingen
DEEL C : BIJZONDERE TECHNISCHE BEPALINGEN
Dossier P.002630
35
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 3 : LAAGSPANNINGSBORDEN ALGEMEEN Het bord moet aangepast zijn aan de reële toestand en de te plaatsen apparatuur. Dit wil zeggen de vermelde vermogens e.d. dienen geverifïeerd en indien nodig aangepast te worden aan de te plaatsen apparatuur. Er is een noodnet voor de gehele site, gevoed met dieselgroepen. Volgende zaken worden minimaal voorzien van noodstroom : • verzekerde stopcontacten in de labo’s • … Overzicht te plaatsen elektroborden : Naam bord
EB-01
Schema nummer T-2500
Locatie
Dit bord wordt geplaatst tegen de wand in de gang volgens plan
Uitvoering
Plaatstaal IP30
Het bord wordt uitgevoerd met een gescheiden barenstel voor normaal voeding en voor noodvoeding. Het bestaande ALSB wordt vervangen. Het bestaande bord VITAAL wordt uitgebreid met een vertrek voor het bord Organic Labs. Elektrische verdeelborden ALGEMEEN. 1. Altijd enkelvoudige rijgklemmen gebruiken. Nooit étageklemmen gebruiken! Deze zijn bij interventies zéér onhandig en gevaarlijk. Te ver ontmantelde draden worden niet opgemerkt en aangeraakt! Ook de controle op het vaststaan van de schroeven wordt bijna onmogelijk. 2. Altijd een geel-groene klem gebruiken per kabel. Daardoor is duidelijk welke aardgeleider bij welke kabel hoort. De kans is klein dat men ooit de verkeerde losmaakt. Het is proper en zeer eenvoudig. Er is altijd perfekt voldaan aan de verplichting per draad een klem te gebruiken. 3. Transformatoren moeten secundair altijd geaard zijn (zichtbaar aan de secundaire aansluitklem) of een isolatiebewaking hebben! Een andere oplossing staat het reglement niet toe. 4. Meettransfo’s (bv TI’s) bij laagspanning moeten secundair volgens het AREI niet meer geaard worden. Bij kWh meters steeds de instructies van de fabrikant volgen. 5. De aankomstvoeding van het bord met een nieuwe bekabeling komt op een lastscheider ( type meerdere schakelingen onder belasting toegestaan) indien er een instelbare automaat op het vertrek staat in het ALSB in TNS, in TT automaat met instelbare differentieel. 6. Op een bestaande voedingskabel wordt een instelbare automaat in TNS zonder differentieel, in TT met een instelbare differentieel voorzien. 7. In elk bord op een technisch verdiep of onderstation een 4-polig vertrek voorzien beveiligd op 32A/30mA. 8. Ipv een grote hangkast -> een staand bord gebruiken. 9. Nooit wartels in de bovenkant van een bord. a. Bord blijft waterdicht aan de bovenkant. b. Er moet later niet geboord worden bovenaan in een onder spanning staande kast. c. Kabels zijn veel eenvoudiger, sneller en dus goedkoper langs onder binnen te brengen.
Dossier P.002630
36
Elektriciteit
Technische bepalingen
d. Metingen op klemmen onderaan zijn gemakkelijk. (geen stoel nodig om op te staan) 10. Belangrijke delen voozien van compartimenten. Bv tussenwand of aparte sectie tussen verlichting en drijfkracht. 11. Het vertrek van de verlichting (automaat 10A) wordt via een keuzeschakelaar in het bord op een technisch verdiep voorzien zodat de keuze kan gemaakt worden tussen ups en normaal. 12. Gebruik een sokkel onder het bord van 20cm hoog. -> kabels zijn gemakkelijk en ruim binnen te brengen. 13. Binnenkant bord moet IP20 zijn met geopende deuren. Veiligheid voor iedereen doch bordontwerp moet ervoor zorgen dat dit gerealiseerd wordt met zo weinig mogelijk carta’s. Schroeven blijven zo bereikbaar voor metingen en controles. 14. Enkel doorzichtige carta’s gebruiken. Oranje carta’s of andere zijn levensgevaarlijk bij het wegnemen en laten ook geen inspecties toe. 15. Bordontwerp moet ervoor zorgen dat er voldoende ruimte is om kabels aan te sluiten. 16. De aansluitingen van zwaardere kabels rechtstreeks op aansluitvlaggen moet kunnen gebeuren zonder aanrakingsgevaar bij naastliggende aankomsten of vertrekken onder spanning. Dwz: dat het gebruik van één carta om meerdere vertrekken af te schermen niet toegestaan mag worden. Dwz: afzonderlijke afschermingen gebruiken. 17. Borden moeten ontworpen zijn dat thermografie mogelijk is. Bij hoofdverdeelborden en verdeelborden UPS is dit uiterst belangrijk. Dwz: a. Dat carta’s gemakkelijk kunnen weggenomen worden. b. Dat alle delen met de infraroodcamera bereikbaar moeten zijn. 18. Gebruik een bordnummering waarin je de oorsprong van voeding kan zien. 19. De borden worden voorzien van één aansluitsectie breedte 60 cm met een verticale kabelbaan die gebruikt wordt voor het eenvoudig invoeren van de kabels. Zo moet er geen kabelbaan naast het bord geplaatst worden die nadien toch niet netjes kan afgewerkt worden en of slecht bereikbaar is. De bekabeling dient ALTIJD langs onder in het bord binnen te komen. 20. Signaallampen te voorzien op het bord - per fase een LED - spanning tonen Elektrische verdeelborden DRIJFKRACHT. 1. Op kringen voor stopcontacten altijd differentieel plaatsen. Het AREI verplicht dit in TN niet letterlijk. De meeste landen rondom ons hebben wel deze verplichting. Het AREI zegt dat wij de nodige maatregelen moeten nemen tegen indirecte aanraking. 2. Het type SI (super immunisé) is momenteel de beste oplossing om betere bescherming te bieden tegen ontijdige uitschakelingen (bv bij bliksem of andere invloeden) 3. Ga na waar selectiviteit op differentieelstromen heel belangrijk is en gebruik daar voldoende differentiëlen. Indien je opgaand ook nog een differentieel hebt moet deze vertraagd of selectief zijn en zijn drempelwaarde minstens het dubbel. 4. Gebruik voor stopcontacten steeds 30mA. Dit geeft de beste personenbeveiliging en defecte apparatuur wordt sneller gedetecteerd. Voor stopcontacten op UPS 300mA gebruiken om eventuele capacitieve verliezen van data-apparatuur te tolereren. 5. Om latere interventies duidelijk en veilig te laten verlopen => een kring nooit voor twee of meerdere lokalen te gebruiken, ook al staan er bv maar twee stopcontacten op. 6. Voorzie altijd 30 % reserveautomaten in de sectie drijfkracht en 10% op de sectie UPS indien voorzien. 7. Toegestane beveiligingsdrempels: Voor stopcontacten op 2,5mm² beperken tot max 16AcurveC automaten en 50m kabellengte. Bij langere lengtes berekenen.
Dossier P.002630
37
Elektriciteit
Technische bepalingen
Elektrische verdeelborden VERLICHTING. 1. Bij een echte TN is het strikt genomen niet nodig om een differentieel te plaatsen indien men voor elke kring de kabellengte en kabelsectie berekent. Veel eenvoudiger is de lichtkringen logisch te groeperen en deze telkens op differentieel te zetten. Bij voorkeur 30mA SI gebruiken omwille van personenveiligheid. 2. voorzie 10 % reserveautomaten in de sectie verlichting. 3. Voor verlichting op 1,5mm² beperkt men zich beter tot max 10AcurveC automaten en 50m. Bij langere lengtes berekenen.
Dossier P.002630
38
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 4 : AARDINGS- EN EQUIPOTENTIAALINSTALLATIE De eisen/bepalingen van hst. 4 van de algemene technische bepalingen zijn van toepassing Aan te houden type verdeelnet : TN-S Door de aannemer elektriciteit moet het volgende voorzien worden : • leveren , plaatsen en aansluiten van nieuwe hoofd- en bijkomende equipotentiale verbindingen
volgens AREI, aan te sluiten op het ALSB.
Dossier P.002630
39
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 5 : LEIDINGEN EN KABELS De eisen/bepalingen van hst. 5 van de algemene technische bepalingen zijn van toepassing Vooraleer tot uitvoering over te gaan dient de aannemer voor alle kabelverbindingen navolgende berekeningen uit te voeren en ter goedkeuring voor te leggen aan het studiebureau : • indirekte aanraking • maximaal beschermde lengte bij kortsluiting • kortsluitvermogen • spanningsval, rekening houdend met max. 3 % bij verlichtingsinstallaties, max. 5 % bij krachtinstallaties in werking en max. 10 % bij start motor • selectiviteit HET PLAATSEN VAN KABELS De plaatsing dient te gebeuren overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 5 : kabels en leidingen van deel B van dit bestek. In ieder lokaal waar men binnenkomt dient een aftakdoos geplaatst te worden tbv : - verlichting - stopcontacten De plaatsen waar voedingen zijn ingetekend op de plannen, zullen met een overlengte van 10m worden uitgevoerd. Op basis van de uitvoeringsplannen van de aannemer elektriciteit zal de uitvoerder van de bouwkundige werken de nodige leidingsstenen en inzagingen voorzien in het zichtbaar metselwerk. Dit is ten laste van laatstgenoemde aannemer. De plaatsing van de PVC-leidingen en inbouwdozen blijft ten laste van de aannemer elektriciteit evenzo de (eind)verantwoordelijkheid over het geheel. Alle noodzakelijke voorzieningen dienen inbegrepen te zijn in de éénheidsprijs van de betreffende kabels en buizen. Op de plannen aangeduide plaatsen dient de bekabeling op voorhand te worden geplaatst, in strik overleg met Architect en hoofdaannemer. Opbouw : technische ruimtes, kelders,… Inbouw : waar inbouw mogelijk is dienen ALLE schakelaars en contactdozen ingewerkt te worden. Dit dient te gebeuren in strikt overleg met de ruwbouwaannemer. Het maken van de openingen in gelijk welk materiaal (gyproc, beton,..) dient inbegrepen te zijn in de eenheidsprijs.
KABELGOTEN De eisen/bepalingen van hst. 5 van de algemene technische bepalingen zijn van toepassing BUIZEN VOOR KABELAANLEG
Dossier P.002630
40
Elektriciteit
Technische bepalingen
De buizen voor inbouw en opbouw zijn van het versterkte gladde en niet vlamverspreidende PVC type. De uiteinden van de buizen zijn te voorzien van kunststoftullen. Bevestiging van de buis om de 50 cm met kunststof beugels; open zadelbeugels zijn niet toegelaten. In werkplaatsen, garages, enzovoort, m.a.w. waar kans op mechanische beschadiging groot is, zijn de PVC buizen welke uit de vloer komen en in opbouw zijn geplaatst, extra te beschermen tot op één meter boven de vloer. Indien nodig dienen de buizen reeds op voorhand geleverd te worden aan de hoofdaannemer, zodat deze kunnen geplaatst worden in de betonnen wanden of wanden in zichtbaar metselwerk. De kabels mogen niet bevestigd worden aan andere technieken. Ze dienen voorzien te zijn van een eigen onafhankelijke ophanging. KABELDOORVOERINGEN De eisen/bepalingen van hst. 5 van de algemene technische bepalingen zijn van toepassing De kosten van het boren door de wefsels, daar waar nodig zitten vervat in deze aanneming. WANDGOTEN-PLINTGOTEN Wandgoten van worden voorzien zoals aangeduid op de plannen. De wandgoten zijn voorzien van een scheidingsschot.
Dossier P.002630
41
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 6 : SCHAKELAARS EN STOPCONTACTEN ALGEMEEN De eisen/bepalingen van hst. 6 van de algemene technische bepalingen zijn van toepassing. PLAATSINGHOOGTES • schakelaars en drukknoppen : +/- 105cm (bovenzijde) boven vloer en 10 cm naast de deuromlijsting; uitgelijnd op het zichtbaar metselwerk zoals aangegeven op de architectuurplannen • opbouw kontaktdozen :+/- 105 cm(bovenzijde) boven de vloer indien de kontaktdozen niet in het grondoppervlak of wandgoten zijn ingebouwd en 10 cm naast deuromlijsting indien naast een deur geplaatst •
inbouw contactdozen : 30 cm (bovenzijde) boven afgewerkte vloer indien de contactdozen niet in het grondoppervlak of wand/plintgoten zijn ingebouwd en 10 cm naast deuromlijsting indien naast een deur geplaatst, tenzij anders vermeld op de plannen.
• CEE kontaktdozen : in overleg met de Bouwheer SCHAKELAARS EN STOPCONTACTEN De te gebruiken inbouw schakelaars, contactdozen, enzovoort zijn van het modulaire type met universele houders en afdekplaten en zijn te leveren in één en dezelfde uitvoeringsvorm. Géén enkel type of model, waarvan reeds geweten is dat dit een “uitloopmodel” is, zal worden aanvaard. De kleur van de toestellen is een “standaard ”kleur (wit of crème) naar keuze van de bouwheer. Het model en kleur is te bepalen in samenspraak met de bouwheer. Vooraf aan de uitvoering zijn models ter goedkeuring voor te leggen aan de bouwheer.
Dossier P.002630
42
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 7 : VERLICHTING ALGEMEEN De volgende verlichtingssterkten moeten gerealiseerd worden : - Labo’s : 500 lux - Gangen : 200 lux TYPES VAN VERLICHTINGSTOESTELLEN
Belangrijke opmerkingen : Alle verlichtingsarmaturen worden van electronische ballasten voorzien. Alle toestellen moeten van lampen voorzien worden door deze aannemer en zijn ten laste van deze aannemer. Hulpstukken voor plaatsing volgens de regels van goed vakmanschap moeten door deze aannemer voorzien worden en zijn ten laste van deze aannemer Van alle verlichtingstoestellen dient er, voorafgaandelijk de plaatsing, een monster en technische fiche ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de Bouwheer, Architect en Studiebureel. Alvorens over te gaan tot de plaatsing van de verlichtingstoestellen moet deze aannemer realistische lichtberekeningen voorleggen gebaseerd op de door hem voorgestelde toestellen en de lokaalgegevens voor zover ze bekend zijn op dat ogenblik. Berekeningen zijn uit te voeren met volgende uitgangspunten: - Behoudsfactor 0,80 - Hoogte werkvlak: 0,8 m - Reflectiecoëfficienten : * representatieve ruimten : 70/50/20 * hallen / technische ruimten : 50/30/20 Onderstaande verlichtingstoestellen of daarmee overeenstemmende types worden voorzien binnen deze aanneming.
Type L1 / L2 Elegant inbouwarmatuur met geringe inbouwhoogte en met gesatineerd aluminium raster met trapsgewijs geprofileerde dwarslamellen voor 1 of 2 T5-fluorescentielamp(en). 1. Behuizing: Armatuurhuis uit plaatstaal 0,63 mm dikte, elektrostatisch wit gemoffeld. Voorzien van uitbreekopeningen aan de kopzijde voor warmtebestendige doorvoerbedrading. Uitvoeringen voor lichtlijnmontage met optisch doorlopende roosters zijn op aanvraag verkrijgbaar. 2. Optiek: Met gesatineerd aluminium raster voor een diepstralende lichtsterkteverdeling, voorzien van trapsgewijs geprofileerde dwarslamellen voor vermindering van de luminantie. Raster van een zuivere kwaliteit aluminium 99,90%, dikte 0,4 mm, mat geanodiseerd.
Dossier P.002630
43
Elektriciteit
Technische bepalingen
Het rooster wordt vergrendeld en automatisch geaard door 4 sleepcontactsluitingen. Het rooster kan aan beide zijden zonder gereedschap worden uitgenomen en afgehangen. 3. Elektrische uitrusting en bedrading: De toestellen zijn uitgerust met een elektronisch voorschakelapparaat (E) type DALI, met Multilamp technologie, waardoor verschillende T5 wattages kunnen ingezet worden. Op aanvraag ook leverbaar met dimbare (1-10V) elektronische voorschakelapparatuur (ED). Compleet aansluitklaar met hittebestendige bedrading (tot 105°C) en voorzien van een 5-polige steekverbindingsklem voor netaansluiting en aarding tot 2,5mm². 4. Toebehoren : Zwenkbeugel voor snelle montage.
5. Specificaties en normen: Het toestel voldoet aan : VDE-ENEC keuring, beschermingsgraad IP 20, F-brandveilig, radio-ontstoring, ISO 9001 kwaliteitsnorm, isolatieklasse I.
UITVOERING
LAMPEN T5 1 X 28 W 2 X 28 W
L 1197 1197
Dossier P.002630
B 148 148
H 98 98
RENDEMENT 74% 68%
44
Elektriciteit
Technische bepalingen
Type L3 Elegant pendelarmatuur voorzien van energiezuinige power LEDs achter een diffuser die een warm wit licht produceren met een uitstekende kleurweergave met een CRI waarde van >87. De pendel wordt bevestigd aan een staalkabel en electrisch verbonden met een snoer parralel aan de staalkabel. Het armatuur is gefinished in een mat witte lak met een zwart geanodiseerde heatsink. -
19,3W 1200 lumen 3000K CRI>87
BEDIENING VERLICHTING De verlichting wordt bediend dmv een een combinatie van bewegingsmelding en daglichtsturing. De bewegingsmelders kunnen overroepen worden met de aanwezige drukknoppen. De gehele verlichting wordt gekoppeld aan het BMS.
Dossier P.002630
45
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 8 : VEILIGHEIDSVERLICHTING ALGEMEEN De volgende verlichtingssterkten moeten gerealiseerd worden : - op de doorgangen : 1 lux - op de kruispunten, in de traphallen : 5 lux Te voorzien volgens de inplantingsplannen. VEILIGHEIDSVERLICHTINGSTOESTELLEN Belangrijke opmerkingen : Van alle verlichtingstoestellen dient er, voorafgaandelijk de plaatsing, een monster en technische fiche ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de Bouwheer, Architect en Studiebureel. Alvorens over te gaan tot de plaatsing van de noodverlichtingstoestellen en de power packs moet deze aannemer realistische lichtberekeningen voorleggen gebaseerd op de door hem voorgestelde toestellen en de lokaalgegevens voor zover ze bekend zijn op dat ogenblik. Bij een aantal van de hieronder beschreven verlichtingstoestellen, staat de vermelding “kleur en/of uitvoering in samenspraak met de architect”. Voor deze verlichtingstoestellen zijn estetiek en vorm belangrijke parameters in het geheel architecturaal concept. Onderstaande verlichtingstoestellen of daarmee overeenstemmende types worden voorzien binnen deze aanneming.
VSI8W Autonoom minimalistisch LED noodverlichtingsarmatuur, van het niet-permanente type, voor inbouw in het plafond. De armatuur heeft een vierkante afwerkkader. De armatuur beantwoordt aan de normen NBN EN 60598-2.22 en is stralingsarm volgens NBN EN 61000-6-3 en stralingsimmuun volgens NBN EN 61000-6-1. De armatuur - met uitzondering van de led-lamp - wordt door de fabrikant gedurende minstens 4 jaar gewaarborgd. De armatuur is tweedelig en bestaat uit een tweedelige montagebeugel en een lichtmodule. De beugels en lichtmodule worden afzonderlijk gemonteerd zonder extra benodigdheden. • de montagebeugel bestaat uit verzinkte staalplaat en bevat de connectiepunten voor de net (en communicatie-)aansluitingen. De beugel meet ongeveer 155 mm bij 155 mm, is 70 mm hoog en wordt gemonteerd in een plafonduitsparing van 160 mm bij 160 mm. • de lichtmodule heeft een zichtbare vierkante afwerkkader uit spuitgegoten aluminium, RAL9006 geschilderd en gemoffeld in de oven. Deze bevat het elektrisch-elektronisch equipement, de batterijen en een reflector uit hoogglans opgedampt aluminium die voorzien is van lijnvormige facetten die het licht optimaal in de vluchtwegrichting sturen. Een lens over de LED bevordert de spreiding van het licht. De mechanische en optische uitstralingshoek bedraagt ten hoogste 70°. • De afwerkkader is voorzien van drie vierkante vensters voor LED-indicatie en een kleiner venster voor de manuele testdrukknop. De afwerkkader is 170x170mm. • De toestellen voorzien van “/S” hebben een 8 mm dikke pictogramplaat uit acrylaat waarop het veiligheidsteken is aangebracht en instaat voor een perfecte uitlichting van het pictogram, conform aan de norm NBN EN 1838. De pictogramplaat wordt met een veerklemsysteem bevestigd aan de LED-drager waardoor deze eenvoudig vervangbaar is. De herkenningsafstand bedraagt 12 m.
Dossier P.002630
46
Elektriciteit
Technische bepalingen
De armatuur is isolatieklasse I en heeft een beschermingsgraad IP22. De batterij bestaat uit 4 penlite NiMH-cellen van 1,25Ah. De armatuur heeft een autonomie van minstens 1 uur na 24 uur lading. Gezien de lange levensduur van de LED hoeft deze nooit vervangen te worden over de volledige levensduur van de armatuur. Op de armatuur zijn lampgegevens, batterijdatum en -type aangebracht zoals vereist volgens NBN EN 60598-2.22. De batterijlaadstroom is tijdgeschakeld en gestabiliseerd op 125 mA. De batterij wordt periodiek ontladen ter voorkoming van het geheugeneffect en ter bevordering van de batterijregeneratie. De armatuur is uitgerust met een ompoolbeveiliging ter bescherming van de batterij. Controle en bediening van de armatuur: De armatuur is uitgerust met een microprocessor met ingebouwde kwartsklok die toelaat een automatische test uit te voeren conform de normen NBN EN 50172 en NBN EN 62034:
•
•
wekelijks wordt gedurende 2 minuten een functietest uitgevoerd en exact om de 13 weken een volledige autonomietest met vooropgestelde autonomietijd. de toestand van de armatuur wordt weergegeven door een tweekleurige LED (geel/groen). De gele kleur van de LED kan 2 soorten fouten aangeven : batterijfout en circuitfout. Ingeval van een circuitfout geeft de knipperfrequentie van de LED de aard van de fout aan. Bij terugkeer van de netspanning blijft de LED 2 minuten nabranden.
Het standaard testmoment wordt bij installatie random ingesteld over de periode van 13 weken. Een gewenst testmoment is instelbaar door middel van een testknop. De armatuur heeft het ENEC .
Dossier P.002630
47
Elektriciteit
HOOFDSTUK 9 :
Technische bepalingen
AUTOMATISCHE BRANDDETECTIE
NVT
Dossier P.002630
48
Elektriciteit
Technische bepalingen
HOOFDSTUK 11 : TELEFOON & DATACOMMUNICATIE 11.1. ALGEMEEN De bestaande databekabeling dient volledig afgebroken te worden. Afbraak en afmonteren van de connectoren zit vervat in deze aanneming.
Bijlage 1 1.
Horizontale bekabeling
1) Het gaat om Cat.6a F/UTP kabel met vier gebonden aderparen gescheiden door een kruisvormige kern. De te kiezen kleur is blauw. 2) De maximale lengte van de horizontale bekabeling tussen de outlets in de lokalen en het patchpaneel in het aftakpunt is 90 meter. Deze lengte mag niet overschreden worden. 3) Voor de horizontale bekabeling dient aan beide zijden van elke kabel een identificatiecode aangebracht te worden, door middel van een verliesvrije etikettering op 5 à 10 cm van de kabelontmanteling. De identificatiecodes dienen aangevraagd te worden bij de informaticadienst. 4) De outlets in de lokalen worden afgewerkt volgens het bedradingschema T568B. Het schema T568A is NIET toegestaan. Tevens dienen de outlets voorzien te worden van de identificatiecode uit voorgaand punt. 2.
Meetverslag horizontale bekabeling
De installateur moet een meetverslag opmaken waarin voor elke kabel volgende gegevens staan: • Identificatiecode • Patchpaneel en patchpoort • Lokaal • Lengte • Resultaat van meting: o geschikt voor Gigabit Ethernet (1000BASE-T)? o voldoet aan Cat-6a norm?
Dossier P.002630
49