IPC Gebruiksaanwijzing 51192353 08.10
08.10 -
H
Voorwoord
Om veilig om te gaan met het bodemtransportvoertuig is de kennis uit deze gebruiksanwijzing nodig. De feiten zijn in korte, overzichtelijke vorm weergegeven. De hoofdstukken volgen het alphabet. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. Het paginanummer bestaat uit de letter van het hoofdstuk en het volgnummer. Voorbeeld: Pagina B 2 is de tweede pagina van hoofdstuk B.
Om veilig om te gaan met het bodemtransportvoertuig is de kennis uit deze gebruiksanwijzing nodig. De feiten zijn in korte, overzichtelijke vorm weergegeven. De hoofdstukken volgen het alphabet. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. Het paginanummer bestaat uit de letter van het hoofdstuk en het volgnummer. Voorbeeld: Pagina B 2 is de tweede pagina van hoofdstuk B.
In deze gebruiksaanwijzing worden verschillende voertuigtypes beschreven. Bij de bediening en de onderhoudswerkzaamheden dient erop gelet te worden dat de beschrijving voor het juiste voertuigtype wordt nagekomen.
In deze gebruiksaanwijzing worden verschillende voertuigtypes beschreven. Bij de bediening en de onderhoudswerkzaamheden dient erop gelet te worden dat de beschrijving voor het juiste voertuigtype wordt nagekomen.
Adviezen aangaande veiligheid en belangrijke aanwijzingen zijn aangegeven met de volgende piktogrammen:
Adviezen aangaande veiligheid en belangrijke aanwijzingen zijn aangegeven met de volgende piktogrammen:
F
Staat voor adviezen om gevaren voor mensen te vermijden.
F
Staat voor adviezen om gevaren voor mensen te vermijden.
M
Staat voor adviezen om schade aan het materieel te voorkomen.
M
Staat voor adviezen om schade aan het materieel te voorkomen.
Z
Staat voor adviezen en uitleg.
Z
Staat voor adviezen en uitleg.
t Geeft standaard uitrusting aan.
t Geeft standaard uitrusting aan.
o Geeft accessoire aan.
o Geeft accessoire aan.
De producent behoudt zich terwille van de toekomstig mogelijke technische ontwikkeling het recht voor, veranderingen uit te voeren met behoud van de essentiële kenmerken van het beschreven type apparaat, zonder deze gebruiksanwijzing tegelijkerijd te corrigeren.
De producent behoudt zich terwille van de toekomstig mogelijke technische ontwikkeling het recht voor, veranderingen uit te voeren met behoud van de essentiële kenmerken van het beschreven type apparaat, zonder deze gebruiksanwijzing tegelijkerijd te corrigeren.
Jungheinrich Aktiengesellschaft Hamburg Norderstedt
Jungheinrich Aktiengesellschaft Hamburg Norderstedt
Lawaetzstraße 9 - 13 D-22844 Norderstedt
Lawaetzstraße 9 - 13 D-22844 Norderstedt
Telefon: +49 (0) 40/52 69-0
0810.NL
0810.NL
Voorwoord
Telefon: +49 (0) 40/52 69-0
3 3 0810.NL
0810.NL
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
A
Doelmatig gebruik
A
Doelmatig gebruik
B
Voertuigbeschrijving
B
Voertuigbeschrijving
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2
Gebruiksbeschrijving ........................................................................... B 1 Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie ............ B 2 Voertuig ............................................................................................... B 3 Technische gegevens ......................................................................... B 4 Prestaties voor standaardheftrucks (IPC-lastslede) ............................ B 4 Afmetingen .......................................................................................... B 4 Toesteltypen / Palletformaten (instapeldiepte onderstreept) ............... B 5 EN-normen .......................................................................................... B 7 Gebruiksspecificaties .......................................................................... B 7 Posities van kenplaatjes en typeplaatjes ............................................ B 8 Typeplaatje, voertuig .......................................................................... B 9 Hefcapaciteitplaatje ............................................................................. B 9
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2
Gebruiksbeschrijving ........................................................................... B 1 Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie ............ B 2 Voertuig ............................................................................................... B 3 Technische gegevens ......................................................................... B 4 Prestaties voor standaardheftrucks (IPC-lastslede) ............................ B 4 Afmetingen .......................................................................................... B 4 Toesteltypen / Palletformaten (instapeldiepte onderstreept) ............... B 5 EN-normen .......................................................................................... B 7 Gebruiksspecificaties .......................................................................... B 7 Posities van kenplaatjes en typeplaatjes ............................................ B 8 Typeplaatje, voertuig .......................................................................... B 9 Hefcapaciteitplaatje ............................................................................. B 9
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
1 2 3
Verladen met heftruck ......................................................................... C 1 Montage van het docking- station op de lifttruck ................................. C 1 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 2
1 2 3
Verladen met heftruck ......................................................................... C 1 Montage van het docking- station op de lifttruck ................................. C 1 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 2
D
Accu - onderhoud, opladen, vervangen
D
Accu - onderhoud, opladen, vervangen
1 2 3 4 5
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D 1 Batterijtypen ........................................................................................ D 2 Batterijladingstoestand ........................................................................ D 2 Batterij opladen met 230 V AC ............................................................ D 3 Batterijwissel ....................................................................................... D 4
1 2 3 4 5
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D 1 Batterijtypen ........................................................................................ D 2 Batterijladingstoestand ........................................................................ D 2 Batterij opladen met 230 V AC ............................................................ D 3 Batterijwissel ....................................................................................... D 4
E
Bediening
E
Bediening
1
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig (IPC-lastslede) ............................................. E 1 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 2 Voertuig in bedrijf stellen ..................................................................... E 4 Voertuig inschakelen: .......................................................................... E 4 Lifttruck gereed maken: ....................................................................... E 4 Laadshuttle selecteren: ....................................................................... E 4
1
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig (IPC-lastslede) ............................................. E 1 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 2 Voertuig in bedrijf stellen ..................................................................... E 4 Voertuig inschakelen: .......................................................................... E 4 Lifttruck gereed maken: ....................................................................... E 4 Laadshuttle selecteren: ....................................................................... E 4
0810.NL
2 3 3.1 3.2 3.3
0810.NL
2 3 3.1 3.2 3.3
I1
I1
4.12 4.13 4.14 4.15
Werken met de vorkheftrucks (IPC-lastslede) ..................................... E 5 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 5 Toestel opnemen ................................................................................ E 6 Rijden .................................................................................................. E 7 Pallet van de vloer opnemen ............................................................... E 7 Pallets opslaan in het magazijn ........................................................... E 7 De IPC-lastslede in het palletkanaal invoeren en uit het kanaal wegnemen (In het kanaal: automatisch) [niet: voor het opslaan van de laatste pallet in het kanaal] E7 In voorraad plaatsen van de voorste pallet in het kanaal [manueel bedrijf] E 10 Een pallet uit het rek nemen ............................................................... E 11 De IPC-lastslede in het palletkanaal invoeren en uit het kanaal halen (In het kanaal: automatisch) [niet: voor het uit voorraad halen van de voorste pallet in het kanaal] E 11 Uit voorraad plaatsen van de voorste pallet in het kanaal [manueel bedrijf] E 12 Palletaanslag instellen ( optie ) ........................................................... E 12 Pallets in en uit het rek nemen na contact .......................................... E 12 IPC laadshuttle van de lifttruck loskoppelen - Veilig neerzetten ......... E 13 Neerzetten in de stelling: ..................................................................... E 13 Neerzetten op de vloer: ....................................................................... E 13 Status- en opdrachtmeldingen ............................................................ E 13 Handleiding IPC Reservevork (Montagetoestand: ETV-koppeling) .................................................... E 14 Beknopte handleiding .......................................................................... E 15 Gebruikshandleiding voor de Jungheinrich IPC stelling ...................... E 16 Jungheinrich IPC-stelling bedrijfsmodus “FIFO”(o) ............................ E 19 Een IPC-heftruck uit het kanaal terughalen (IPC-lastslede) ................ E 21
F
Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
F
Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
1 2 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2 4.3 4.4 5 5.1 5.2 5.3 6
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-controlelijst ..................................................................... F 3 Smeerschema ..................................................................................... F 4 Instructies voor onderhoud .................................................................. F 5 Voertuig voor onderhoudswerkzaamheden gereed maken ................ F 5 Frontkap en frontbekleding wegnemen ............................................... F 5 Elektrische zekeringen controleren ..................................................... F 6 Hernieuwde inbedrijfstelling ................................................................ F 6 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 7 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 7 Maatregelen tijdens de conserveringsperiode .................................... F 7 Hernieuwde inbedrijfstelling na conservering ...................................... F 7 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen .................................................................................... F 8
1 2 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2 4.3 4.4 5 5.1 5.2 5.3 6
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 1 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3 Onderhouds-controlelijst ..................................................................... F 3 Smeerschema ..................................................................................... F 4 Instructies voor onderhoud .................................................................. F 5 Voertuig voor onderhoudswerkzaamheden gereed maken ................ F 5 Frontkap en frontbekleding wegnemen ............................................... F 5 Elektrische zekeringen controleren ..................................................... F 6 Hernieuwde inbedrijfstelling ................................................................ F 6 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 7 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 7 Maatregelen tijdens de conserveringsperiode .................................... F 7 Hernieuwde inbedrijfstelling na conservering ...................................... F 7 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen .................................................................................... F 8
4.5.2 4.6 4.6.1
4.6.2 4.7 4.8 4.9 4.9.1 4.9.2 4.10 4.11
I2
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.5.1
4.5.2 4.6 4.6.1
4.6.2 4.7 4.8 4.9 4.9.1 4.9.2 4.10 4.11
I2
0810.NL
4.12 4.13 4.14 4.15
Werken met de vorkheftrucks (IPC-lastslede) ..................................... E 5 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 5 Toestel opnemen ................................................................................ E 6 Rijden .................................................................................................. E 7 Pallet van de vloer opnemen ............................................................... E 7 Pallets opslaan in het magazijn ........................................................... E 7 De IPC-lastslede in het palletkanaal invoeren en uit het kanaal wegnemen (In het kanaal: automatisch) [niet: voor het opslaan van de laatste pallet in het kanaal] E7 In voorraad plaatsen van de voorste pallet in het kanaal [manueel bedrijf] E 10 Een pallet uit het rek nemen ............................................................... E 11 De IPC-lastslede in het palletkanaal invoeren en uit het kanaal halen (In het kanaal: automatisch) [niet: voor het uit voorraad halen van de voorste pallet in het kanaal] E 11 Uit voorraad plaatsen van de voorste pallet in het kanaal [manueel bedrijf] E 12 Palletaanslag instellen ( optie ) ........................................................... E 12 Pallets in en uit het rek nemen na contact .......................................... E 12 IPC laadshuttle van de lifttruck loskoppelen - Veilig neerzetten ......... E 13 Neerzetten in de stelling: ..................................................................... E 13 Neerzetten op de vloer: ....................................................................... E 13 Status- en opdrachtmeldingen ............................................................ E 13 Handleiding IPC Reservevork (Montagetoestand: ETV-koppeling) .................................................... E 14 Beknopte handleiding .......................................................................... E 15 Gebruikshandleiding voor de Jungheinrich IPC stelling ...................... E 16 Jungheinrich IPC-stelling bedrijfsmodus “FIFO”(o) ............................ E 19 Een IPC-heftruck uit het kanaal terughalen (IPC-lastslede) ................ E 21
0810.NL
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.5.1
7 7.1 7.2 8
Ontstoringshulp en foutherkenning ..................................................... F 8 Ontstoringshulp ................................................................................... F 8 Storingsmeldingen .............................................................................. F 9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 12
7 7.1 7.2 8
Ontstoringshulp en foutherkenning ..................................................... F 8 Ontstoringshulp ................................................................................... F 8 Storingsmeldingen .............................................................................. F 9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 12
I4 I4 0810.NL
0810.NL
A Doelmatig gebruik
A Doelmatig gebruik
Z
Z
M
De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen” (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen” (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig.
Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd voor het heffen en transporteren van ladingeenheden. Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram. Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken of die sterk stofhoudend zijn.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben.
M
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.
0810.NL
0810.NL
Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming door de producent.
Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht.
A1
A1
A2 A2 0810.NL
0810.NL
B Voertuigbeschrijving
B Voertuigbeschrijving
1
1
Gebruiksbeschrijving Het diepstapelsysteem IPC is een aanbouwtoestel voor stapelaars, dat bestemd is voor gebruik in het IPC-rek van Jungheinrich, om goederen op pallets te verplaatsen. De daarvoor te gebruiken vorkheftruck moet door Jungheinrich voor de gekozen toepassing zijn vrijgegeven.
F M Z
Het diepstapelsysteem IPC is een aanbouwtoestel voor stapelaars, dat bestemd is voor gebruik in het IPC-rek van Jungheinrich, om goederen op pallets te verplaatsen. De daarvoor te gebruiken vorkheftruck moet door Jungheinrich voor de gekozen toepassing zijn vrijgegeven.
F
Door het vergrote lastzwaartepunt, is het draagvermogen van de heftruck minder geworden – de last moet vóór opname door de chauffeur van de heftruck worden gecontroleerd, eventueel moet hij controleren of de verstelbare palletaanslag de juiste positie heeft (type P5) – te hoge belasting leidt ertoe dat de heftruck omkantelt!
M Z
Het draagvermogen en de lastzwaartepuntafstand staan op het typeschildje. Het vereiste restdraagvermogen van de stapelaar is afhankelijk van het soort toestel en de daarbij horende restzwaartepuntafstand. Om IPC te gebruiken moet een bijkomend draagkrachtdiagram op de stapelaar worden aangebracht en nageleefd.
Door het vergrote lastzwaartepunt, is het draagvermogen van de heftruck minder geworden – de last moet vóór opname door de chauffeur van de heftruck worden gecontroleerd, eventueel moet hij controleren of de verstelbare palletaanslag de juiste positie heeft (type P5) – te hoge belasting leidt ertoe dat de heftruck omkantelt! Het draagvermogen en de lastzwaartepuntafstand staan op het typeschildje. Het vereiste restdraagvermogen van de stapelaar is afhankelijk van het soort toestel en de daarbij horende restzwaartepuntafstand. Om IPC te gebruiken moet een bijkomend draagkrachtdiagram op de stapelaar worden aangebracht en nageleefd. IPC kan worden gebruikt voor volgende soorten pallets: europallets, industriële pallets en een combinatie van beiden (omschakelbaar).
0810.NL
IPC kan worden gebruikt voor volgende soorten pallets: europallets, industriële pallets en een combinatie van beiden (omschakelbaar).
0810.NL
Gebruiksbeschrijving
B1
B1
Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie
Pos. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Aanduiding Lifttruckkoppeling met opneemconus Ommanteling Batterijcontainer / Wisselcontainer Batterijwisselwagen Koppelingsplaat met conusopname I/O-schakelaar / Schakelslot Batterijlaadstekker 230 V AC (geïntegreerde oplader, 24 V, 9 A) Hefvork Lastwiel Palletaanslag, verstelbaar Aandrijfwiel Docking-station (inclusief oplader) Handbediening
= Standaard uitrusting
o
B2
Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie
Pos. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 t
= Hulpuitrusting 0810.NL
t
IPC t t t/o o t t t t t o t t t
2
IPC t t t/o o t t t t t o t t t
Aanduiding Lifttruckkoppeling met opneemconus Ommanteling Batterijcontainer / Wisselcontainer Batterijwisselwagen Koppelingsplaat met conusopname I/O-schakelaar / Schakelslot Batterijlaadstekker 230 V AC (geïntegreerde oplader, 24 V, 9 A) Hefvork Lastwiel Palletaanslag, verstelbaar Aandrijfwiel Docking-station (inclusief oplader) Handbediening
= Standaard uitrusting
o
= Hulpuitrusting 0810.NL
2
B2
Voertuig
2.1
Voertuig
Constructie: De IPC is een 4-wiel-voertuig met 2 lastwielen en 2 aandrijfwielen, die via een doorgaande as star met elkaar zijn verbonden. De eenvoudig demonteerbare ommanteling zorgt voor een goede toegang tot alle aggregaten. De bediening geschiedt via een draadloze afstandsbesturing vanaf de lifttruck.
Constructie: De IPC is een 4-wiel-voertuig met 2 lastwielen en 2 aandrijfwielen, die via een doorgaande as star met elkaar zijn verbonden. De eenvoudig demonteerbare ommanteling zorgt voor een goede toegang tot alle aggregaten. De bediening geschiedt via een draadloze afstandsbesturing vanaf de lifttruck.
Veiligheidsinrichtingen:
Veiligheidsinrichtingen:
– Een robuust uitgevoerde, actief geregelde vergrendelingshaak verhindert onverhoeds losschieten van de lastslede van de lifttruck – Sensors herkennen de looprail en het kanaaleinde – De redundant opgebouwde verplaatsingsmeting zorgt voor een hoge veiligheid tijdens het rijden in het kanaal – Mechanische aanslagen verhinderen betrouwbaar het omlaagvallen van de laadshuttle, ook bij een algehele crash van de besturing en de vermogenselektronica
– Een robuust uitgevoerde, actief geregelde vergrendelingshaak verhindert onverhoeds losschieten van de lastslede van de lifttruck – Sensors herkennen de looprail en het kanaaleinde – De redundant opgebouwde verplaatsingsmeting zorgt voor een hoge veiligheid tijdens het rijden in het kanaal – Mechanische aanslagen verhinderen betrouwbaar het omlaagvallen van de laadshuttle, ook bij een algehele crash van de besturing en de vermogenselektronica
Bedienings- en afleesinstrumenten: Handige bedieningsterminal met klem voor de stapelaar en stroomvoorziening (docking-station) uit de batterij van de stapelaar (18 tot 60 V). Dankzij de bufferbatterij ook als handtoestel bruikbaar.
Bedienings- en afleesinstrumenten: Handige bedieningsterminal met klem voor de stapelaar en stroomvoorziening (docking-station) uit de batterij van de stapelaar (18 tot 60 V). Dankzij de bufferbatterij ook als handtoestel bruikbaar.
– – – –
– – – –
Inclusief LCD-display voor de weergave van de toestand van het voertuig Gedefinieerde functietoetsen voor geprogrammeerd transportverloop Numeriek toetsenbord voor speciale gevallen Servicemodus
Inclusief LCD-display voor de weergave van de toestand van het voertuig Gedefinieerde functietoetsen voor geprogrammeerd transportverloop Numeriek toetsenbord voor speciale gevallen Servicemodus
Rij-aandrijving: Direct op de aandrijfas zittende kegelwieloverbrenging. 24 V DC tractiemotor 0,37 kW (KB 60 min) met digitale tachometer en thermovoeler.
Hefaandrijving: Hydraulisch aggregaat met pomp, tank en cilinder
Hefaandrijving: Hydraulisch aggregaat met pomp, tank en cilinder
Elektrische verbindingen: Potentiaalvrij bedrijf.
Elektrische verbindingen: Potentiaalvrij bedrijf.
Beschermingsgraad: IP 65 voor connectors, sensors en behuizing.
Beschermingsgraad: IP 65 voor connectors, sensors en behuizing.
Batterijen: 2 x lood-gel--batterijen 12 V /60 Ah in serie in de batterijcontainer met automatisch contactering.
Batterijen: 2 x lood-gel--batterijen 12 V /60 Ah in serie in de batterijcontainer met automatisch contactering.
0810.NL
Rij-aandrijving: Direct op de aandrijfas zittende kegelwieloverbrenging. 24 V DC tractiemotor 0,37 kW (KB 60 min) met digitale tachometer en thermovoeler.
0810.NL
2.1
B3
B3
3
Technische gegevens
3
Technische gegevens
Z
Specificatie van de technische gegevens conform VDI 2198. Technische wijzigingen en aanvullingen voorbehouden.
Z
Specificatie van de technische gegevens conform VDI 2198. Technische wijzigingen en aanvullingen voorbehouden.
3.1
Prestaties voor standaardheftrucks (IPC-lastslede)
3.1
Prestaties voor standaardheftrucks (IPC-lastslede)
Rijsnelheid voorwaarts/achterwaarts (0,5 m/s) Hefsnelheid heffen met / zonder last Daalsnelheid met / zonder last Eigen gewicht Vork inclusief batterij en koppeling Batterijgewicht Batterij Werking met één batterijlading (afhankelijk van het gebruik) Gewicht van de stapelaarkoppeling (afhankelijk van het type) Motorvermogen 3.2
IPC 1200 z. hoofdstuk 3.3 1,8 0,01 / 0,02 0,04 / 0,02 440 58 2 x 12 V / 60 Ah, in serie circa 8 -10
Omschrijving Q Nominale hefcapaciteit C Lastzwaartepunt-afstand
km/h m/s m/s kg kg kg
Rijsnelheid voorwaarts/achterwaarts (0,5 m/s) Hefsnelheid heffen met / zonder last Daalsnelheid met / zonder last Eigen gewicht Vork inclusief batterij en koppeling Batterijgewicht Batterij
uren
30
kg
0,37
kW
Werking met één batterijlading (afhankelijk van het gebruik) Gewicht van de stapelaarkoppeling (afhankelijk van het type) Motorvermogen
kg
Afmetingen
l6 l1 b1 b4 b5 h8 h13 e s l
Omschrijving Stapeldiepte/palletlengte Lastslede lengte Heftruckbreedte Breedte tussen de wielarmen Maat tussen de vorken Hoogte van de wielarmen Hoogte van de lastvork in gedaalde toestand Vorkbreedte Vorkdikte Vorklengte
IPC 800 - 1200 z. hoofdstuk 3.3 940 - 1340 820 - 1220 570 - 720 122 100 160 50 z. hoofdstuk 3.3 950 80 305
B4
uren
30
kg
0,37
kW
kg
km/h m/s m/s kg kg kg
Afmetingen Omschrijving Stapeldiepte/palletlengte Lastslede lengte
mm
l6 l1
mm mm mm mm mm mm mm
b1 b4 b5 h8 h13 e s l
mm mm mm
h1 Bouwhoogte h3 Hef ce Eigenlast-zwaartepunt
0810.NL
h1 Bouwhoogte h3 Hef ce Eigenlast-zwaartepunt
3.2
IPC 1200 z. hoofdstuk 3.3 1,8 0,01 / 0,02 0,04 / 0,02 440 58 2 x 12 V / 60 Ah, in serie circa 8 -10
Heftruckbreedte Breedte tussen de wielarmen Maat tussen de vorken Hoogte van de wielarmen Hoogte van de lastvork in gedaalde toestand Vorkbreedte Vorkdikte Vorklengte
IPC 800 - 1200 z. hoofdstuk 3.3 940 - 1340 820 - 1220 570 - 720 122 100 160 50 z. hoofdstuk 3.3 950 80 305
mm
mm mm mm mm mm mm mm
mm mm mm
0810.NL
Omschrijving Q Nominale hefcapaciteit C Lastzwaartepunt-afstand
B4
3.3
Toesteltypen / Palletformaten (instapeldiepte onderstreept)
3.3
Toesteltypen / Palletformaten (instapeldiepte onderstreept)
Z
Specificaties van de technische gegevens conform VDI 2198
Z
Specificaties van de technische gegevens conform VDI 2198
Palletmaat
Type pallet
Vorklengte (l)
800 x 1200 (P1)
EURO overdwars
780
400
1177
720
1340
1000 x 1200 (P2) 1200 x 800 (P3) 1200 x 1000 (P4)
INDU overdwars EURO overlangs INDU overlangs
980
500
1377
720
1340
1180
600
1577
570
940
1180
600
1577
570
1140
980
500 / 6001
1377
720
1340
800 x 1000 x EURO / 1200 (P5) INDU overdwars (omschakelbaar ) 1
LastLengte Maat bozwaarte- lastslede ven de punt (l1) vorken (c) (b5)
Totaalbreedte (b1)
Palletmaat
Type pallet
Vorklengte (l)
800 x 1200 (P1)
EURO overdwars
780
400
1177
720
1340
1000 x 1200 (P2) 1200 x 800 (P3) 1200 x 1000 (P4)
INDU overdwars EURO overlangs INDU overlangs
980
500
1377
720
1340
1180
600
1577
570
940
1180
600
1577
570
1140
980
500 / 6001
1377
720
1340
800 x 1000 x EURO / 1200 (P5) INDU overdwars (omschakelbaar ) 1
c = 600 mm voor Europallets l6 = 800 mm, vanwege opname op de vorkpunten
LastLengte Maat bozwaarte- lastslede ven de punt (l1) vorken (c) (b5)
Totaalbreedte (b1)
c = 600 mm voor Europallets l6 = 800 mm, vanwege opname op de vorkpunten
De IPC-laadshuttle is alleen voor onberispelijke en gespecificeerde pallets toegestaan. Voor afwijkende afmetingen zie de lijst „IPC-bestelgegevens“ in de bijlage bij de voertuigdocumentatie.
De IPC-laadshuttle is alleen voor onberispelijke en gespecificeerde pallets toegestaan. Voor afwijkende afmetingen zie de lijst „IPC-bestelgegevens“ in de bijlage bij de voertuigdocumentatie.
Bij veronachtzaming bestaat de kans op substantiële functiebeperkingen en gevaar. Garantie is in dat geval uitgesloten.
Bij veronachtzaming bestaat de kans op substantiële functiebeperkingen en gevaar. Garantie is in dat geval uitgesloten.
0810.NL
Laadhulpmiddel:
0810.NL
Laadhulpmiddel:
B5
B5
c
950
950
h3 h8 h13
397
l1
l1
l1 l
e
b5
b1
=
=
397
b4
b5
=
0810.NL
c
0810.NL
c
B6
=
s
l1
e b4
397
h3 h8 h13
s
l
b1
c
397
B6
3.4
EN-normen
3.4
Permanente geluidsdrukpeil: 66 dB(A) volgens EN ISO 4871.
Z
12053
in
overeenstemming
EN-normen Permanente geluidsdrukpeil: 66 dB(A) volgens EN ISO 4871.
met
Z
De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
12053
in
overeenstemming
met
De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen.
Z
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.
Z
Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.
3.5
Gebruiksspecificaties
3.5
Gebruiksspecificaties
Standaarduitvoering:
Z
Bij continubedrijf beneden 5°C of in het koelhuis resp. bij extreme temperatuur- of luchtvochtigheidsschommelingen is voor vloertransportvoertuigen een speciale uitrusting en vergunning vereist. Diepvrieshuis-uitvoering:
tijdens bedrijf -30°C tot 0°C Modus 4, heftrucks die u meest van tijd in het koelhuis gebruikt, en slechts korte tijd het koelhuis verlaten (om de last over te dragen), doch zonder schokvriestoepassing (TKR 1006 van 04 september 2002). Geen koud-warm-wisseling (rijpvorming)
Z
tijdens bedrijf 0°C tot 40°C bij 24-h-gemiddelde max. 25°C
Bij continubedrijf beneden 5°C of in het koelhuis resp. bij extreme temperatuur- of luchtvochtigheidsschommelingen is voor vloertransportvoertuigen een speciale uitrusting en vergunning vereist. Diepvrieshuis-uitvoering:
Alvorens de diepvriesruimte binnen te rijden, voertuig geheel laten opdrogen. U laadt de batterij in principe buiten het diepkoelbereik. Bij pauzes die langer duren dan 30 minuten moet u de heftruck buiten het diepkoelberiek brengen. In uitgeschakelde toestand mag de heftruck zich uitsluitend buiten het diepkoelbereik bevinden.
0810.NL
Z
Standaarduitvoering:
tijdens bedrijf -30°C tot 0°C Modus 4, heftrucks die u meest van tijd in het koelhuis gebruikt, en slechts korte tijd het koelhuis verlaten (om de last over te dragen), doch zonder schokvriestoepassing (TKR 1006 van 04 september 2002). Geen koud-warm-wisseling (rijpvorming)
Alvorens de diepvriesruimte binnen te rijden, voertuig geheel laten opdrogen. U laadt de batterij in principe buiten het diepkoelbereik. Bij pauzes die langer duren dan 30 minuten moet u de heftruck buiten het diepkoelberiek brengen. In uitgeschakelde toestand mag de heftruck zich uitsluitend buiten het diepkoelbereik bevinden.
0810.NL
Z
tijdens bedrijf 0°C tot 40°C bij 24-h-gemiddelde max. 25°C
B7
B7
Posities van kenplaatjes en typeplaatjes
Aanduiding Verbodsbordje "niet meerijden" Draagvermogen Typeplaatje, voertuig Waarschuwingsbordje "Voorzichtig! elektronica en laagspanning"
B8
Posities van kenplaatjes en typeplaatjes
Pos. 14 15 16 17
0810.NL
Pos. 14 15 16 17
4
Aanduiding Verbodsbordje "niet meerijden" Draagvermogen Typeplaatje, voertuig Waarschuwingsbordje "Voorzichtig! elektronica en laagspanning"
0810.NL
4
B8
4.1
Typeplaatje, voertuig
4.1
Typeplaatje, voertuig
18
28
18
28
19
27
19
27
20
26
20
26
21
25
21
25
22
24
22
24
23
Pos. 18 19 20 21 22 23
23
Aanduiding Pos. Aanduiding Type 24 Batterijgewicht min/max in kg Serie-nr. 25 Aandrijfvermogen in kW Nominaal draagvermogen in kg 26 Lastzwaartepuntafstand in mm Batterij: spanning V 27 Bouwjaar ampère-uren Ah Eigengewicht zonder batterij 28 Optie, bijvoorbeeld TK Fabrikant
Pos. 18 19 20 21 22 23
Aanduiding Pos. Aanduiding Type 24 Batterijgewicht min/max in kg Serie-nr. 25 Aandrijfvermogen in kW Nominaal draagvermogen in kg 26 Lastzwaartepuntafstand in mm Batterij: spanning V 27 Bouwjaar ampère-uren Ah Eigengewicht zonder batterij 28 Optie, bijvoorbeeld TK Fabrikant
Z
Vermeld bij vragen over de heftruck of bij het bestellen van onderdelen de typeaanduiding (18) en het serienummer (19).
Z
Vermeld bij vragen over de heftruck of bij het bestellen van onderdelen de typeaanduiding (18) en het serienummer (19).
4.2
Hefcapaciteitplaatje
4.2
Hefcapaciteitplaatje
Z
Breng aan de dragerheftruck een extra hefcapaciteit-diagram in het zichtbereik van de bestuurder aan.
Z
Breng aan de dragerheftruck een extra hefcapaciteit-diagram in het zichtbereik van de bestuurder aan.
X.XXXX.XX.XX 4250 3600 2900
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
X.XXXX.XX.XX 4250 3600 2900
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
* De genormeerde lastzwaartepunt-afstand houdt naast de lasthoogte ook rekening met de lastbreedte.
* De genormeerde lastzwaartepunt-afstand houdt naast de lasthoogte ook rekening met de lastbreedte.
Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit:
Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit:
Bij een lastzwaartepunt-afstand C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg.
Bij een lastzwaartepunt-afstand C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg. 0810.NL
Het hefcapaciteit-plaatje geeft de hefcapaci500 600 700 teit Q kg van de heftruck bij verticaal staand hefframe aan. Een tabel geeft aan hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een genormeerde lastzwaartepunt-afstand* C (26, in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm).
0810.NL
Het hefcapaciteit-plaatje geeft de hefcapaci500 600 700 teit Q kg van de heftruck bij verticaal staand hefframe aan. Een tabel geeft aan hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een genormeerde lastzwaartepunt-afstand* C (26, in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm).
B9
B9
B 10 B 10 0810.NL
0810.NL
C Transport en eerste inbedrijfstelling
C Transport en eerste inbedrijfstelling
1
Verladen met heftruck
1
Verladen met heftruck
M
Alleen vorkheftrucks met voldoende draagvermogen gebruiken, lastopname zodanig positioneren, dat de wielarmpunten van de heftruck af wijzen! (laadgewicht = 550 kg incl. pallet en lifttruckkoppeling zonder appendages)
M
Alleen vorkheftrucks met voldoende draagvermogen gebruiken, lastopname zodanig positioneren, dat de wielarmpunten van de heftruck af wijzen! (laadgewicht = 550 kg incl. pallet en lifttruckkoppeling zonder appendages)
Z
Het voertuig (1) wordt op een speciaal transportframe (3) geleverd, waarop ook de lifttruckkoppeling (2) verpakt zit.
Z
Het voertuig (1) wordt op een speciaal transportframe (3) geleverd, waarop ook de lifttruckkoppeling (2) verpakt zit.
Voertuig met frame op vlakke vloer neerzetten, sjorriemen losmaken. 2
Voertuig met frame op vlakke vloer neerzetten, sjorriemen losmaken.
Montage van het docking- station op de lifttruck
2
Voor spanningslevering en bevestiging van de handbediening dient een docking- station op de lifttruck gemonteerd te worden.
0810.NL
M
Voor spanningslevering en bevestiging van de handbediening dient een docking- station op de lifttruck gemonteerd te worden.
M
Bij montage en aansluiting de veiligheidsvoorschriften voor onderhoud (zie hfdst. F) en de documentatie van de vorkheftruck in acht nemen.
Bij montage en aansluiting de veiligheidsvoorschriften voor onderhoud (zie hfdst. F) en de documentatie van de vorkheftruck in acht nemen.
Montage binnen zicht- en handbereik van de bestuurder, b.v. op de steun van het bestuurdersbeschermdak. ( houder niet bijgeleverd )
Montage binnen zicht- en handbereik van de bestuurder, b.v. op de steun van het bestuurdersbeschermdak. ( houder niet bijgeleverd )
Elektrische aansluiting ( uitsluitend door geautoriseerd technisch personeel ! ) Voedingsspanning: 16-48 V DC, zekering: 2A liefst continu plus. Aansluitkabel ( 2m ) bijgeleverd.
Elektrische aansluiting ( uitsluitend door geautoriseerd technisch personeel ! ) Voedingsspanning: 16-48 V DC, zekering: 2A liefst continu plus. Aansluitkabel ( 2m ) bijgeleverd.
Stekker- / Kabelaansluiting: 1 bruin (+); 3 blauw (-)
Stekker- / Kabelaansluiting: 1 bruin (+); 3 blauw (-)
Bij lifttrucks met thyristorbesturing treden piekspanningen op, die het docking- station beschadigen. Bij deze apparaten moet een een filter of DC/DC- omvormer worden voorgeschakeld.
C1
M 0810.NL
M
Montage van het docking- station op de lifttruck
Bij lifttrucks met thyristorbesturing treden piekspanningen op, die het docking- station beschadigen. Bij deze apparaten moet een een filter of DC/DC- omvormer worden voorgeschakeld.
C1
3
Eerste inbedrijfstelling
3
Eerste inbedrijfstelling
M
Voertuig alleen met geplaatste batterijcontainer besturen. Niet met sleepkabel rijden!
M
Voertuig alleen met geplaatste batterijcontainer besturen. Niet met sleepkabel rijden!
Om het voertuig na levering of na transport bedrijfsgereed te maken, de volgende werkzaamheden uitvoeren: – Uitrusting op volledigheid en toestand controleren. – Evt. batterij inbouwen, batterijkabel en batterijstekker niet beschadigen. – Batterij opladen (zie hoofdstuk D) – Lifttruckkoppeling op FEM-vorkligger van de beoogde en hiervoor toegelaten vorkheftruck monteren, hiertoe palgrendel (4) omhoog trekken en in de bovenste stand vastzetten. Koppeling centrisch op de FEM-vorkligger schuiven, palgrendel in de middels arrêtering laten vastklikken. Onderste stelschroeven (5) vastdraaien en borgen.
– Uitrusting op volledigheid en toestand controleren. – Evt. batterij inbouwen, batterijkabel en batterijstekker niet beschadigen. – Batterij opladen (zie hoofdstuk D) – Lifttruckkoppeling op FEM-vorkligger van de beoogde en hiervoor toegelaten vorkheftruck monteren, hiertoe palgrendel (4) omhoog trekken en in de bovenste stand vastzetten. Koppeling centrisch op de FEM-vorkligger schuiven, palgrendel in de middels arrêtering laten vastklikken. Onderste stelschroeven (5) vastdraaien en borgen.
4
5
C2
4
5
– De opneemkegel (6) en de centreerstukken (9) van de stapelaarkoppeling en de opneemplaat (7) en de slijtplaten (8) aan de lastslede moeten voor de ingebruikname worden ingevet (vb. multifunctioneel vet of een goed hechtende soort Molykotevet, eventueel voor het invetten schoonmaken).
– De opneemkegel (6) en de centreerstukken (9) van de stapelaarkoppeling en de opneemplaat (7) en de slijtplaten (8) aan de lastslede moeten voor de ingebruikname worden ingevet (vb. multifunctioneel vet of een goed hechtende soort Molykotevet, eventueel voor het invetten schoonmaken).
– Voertuig op de voorgeschreven wijze in bedrijf stellen (zie hoofdstuk E).
– Voertuig op de voorgeschreven wijze in bedrijf stellen (zie hoofdstuk E). Na het wegparkeren kan afplatting op de loopvlakken van de wielen optreden. Na even rijden verdwijnt deze afplatting weer. 0810.NL
M
Na het wegparkeren kan afplatting op de loopvlakken van de wielen optreden. Na even rijden verdwijnt deze afplatting weer. 0810.NL
M
Om het voertuig na levering of na transport bedrijfsgereed te maken, de volgende werkzaamheden uitvoeren:
C2
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
D Accu - onderhoud, opladen, vervangen
1
1
F
M
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vgl. hoofdstuk E).
Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vgl. hoofdstuk E).
Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.
Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan.
Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.
Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen.
M
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd.
F
De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.
M
Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.
F
Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestemming van de producent uitgewisseld worden.
0810.NL
F
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s
Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd. De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden. Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak. Het gewicht en de afmetingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestemming van de producent uitgewisseld worden.
0810.NL
M
Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s
D1
D1
2
Batterijtypen
2
Batterijtypen
M
Het voertuig is met onderhoudsvrije batterijen uitgerust (zie hfdst. B 3.1). Bij dit type batterij mag geen gedestilleerd water worden bijgevuld. De dekseltjes van de cellen zijn hermetisch afgesloten. Bij het openen van de dekseltjes wordt de batterij vernield!
M
Het voertuig is met onderhoudsvrije batterijen uitgerust (zie hfdst. B 3.1). Bij dit type batterij mag geen gedestilleerd water worden bijgevuld. De dekseltjes van de cellen zijn hermetisch afgesloten. Bij het openen van de dekseltjes wordt de batterij vernield!
De batterijgewichten staan aangegeven op het typeplaatje van de batterij.
3
Batterijladingstoestand
3
De ladingstoestand van de batterij wordt via de besturing gemeten en op de handbediening aangegeven.
De volgende toestanden zijn mogelijk:
De volgende toestanden zijn mogelijk:
Rode LED
Voertuigfunctie
Uit knippert knippert
volledige werking volledige werking accepteert geen rijcommando's meer
ladingstoestand 30% - 100% 20% - 30% beneden 20%
Z
Wanneer de rode LED begint te knipperen, kan het voertuig nog ca. 1 uur gebruikt worden. Voor een lange batterijlevendsduur dient deze echter niet te diep ontladen te worden. De actuele batterijspanning kan op de handbediening ook rechtstreeks getoond worden; met de u toets 1 keer naar rechts bladeren:
Menu:
IPC
Rode LED
Voertuigfunctie
Uit knippert knippert
volledige werking volledige werking accepteert geen rijcommando's meer
Wanneer de rode LED begint te knipperen, kan het voertuig nog ca. 1 uur gebruikt worden. Voor een lange batterijlevendsduur dient deze echter niet te diep ontladen te worden. De actuele batterijspanning kan op de handbediening ook rechtstreeks getoond worden; met de u toets 1 keer naar rechts bladeren:
Menu:
1
IPC
1
0810.NL
BATTERIJ:
0810.NL
BATTERIJ:
D2
Batterijladingstoestand
De ladingstoestand van de batterij wordt via de besturing gemeten en op de handbediening aangegeven.
ladingstoestand 30% - 100% 20% - 30% beneden 20%
Z
De batterijgewichten staan aangegeven op het typeplaatje van de batterij.
D2
4
Batterij opladen met 230 V AC
4
Batterij opladen met 230 V AC
De netvoedingskabel van het laadtoestel aan de buitenzijde toegankelijk.
De netvoedingskabel van het laadtoestel aan de buitenzijde toegankelijk.
– Voertuig met schakelslot uitschakelen. – Netstekker (1) uit de houder (2) op het laadtoestel rekken en op een geschikte netaansluitdoos (230 V ± 10 %) inpluggen. De LED (3) geeft door groen knipperen aan, dat het laadtoestel op het net is aangesloten en het het toestel bezig is met opladen. – Batterij opladen, tot De LED (3) permanent groen brandt. – Stekker (1) uit de netaansluitdoos trekken en in de houder van de veiligheidsschakeling op het voertuig (2) inpluggen.
– Voertuig met schakelslot uitschakelen. – Netstekker (1) uit de houder (2) op het laadtoestel rekken en op een geschikte netaansluitdoos (230 V ± 10 %) inpluggen. De LED (3) geeft door groen knipperen aan, dat het laadtoestel op het net is aangesloten en het het toestel bezig is met opladen. – Batterij opladen, tot De LED (3) permanent groen brandt. – Stekker (1) uit de netaansluitdoos trekken en in de houder van de veiligheidsschakeling op het voertuig (2) inpluggen.
Aansluiting op de netspanning: Netspanning: 230 V ± 10 % Netfrequentie: 50 Hz ± 4 %
Z
Tijdens het opladen zijn alle elektrische functies onderbroken (elektronische wegrijbeveiliging). Inbedrijfstelling van het voertuig is niet mogelijk.
Tijdens het opladen zijn alle elektrische functies onderbroken (elektronische wegrijbeveiliging). Inbedrijfstelling van het voertuig is niet mogelijk. Laadtijden
De laadtijd bedraagt afhankelijk van de laadstand van de batterij max. 8 uren.
De laadtijd bedraagt afhankelijk van de laadstand van de batterij max. 8 uren.
Nalading
Nalading
Het laadtoestel schakelt na enkele uren laden over op gebruiksklare lading. Het laden, met inbegrip van de gebruiksklare lading, duurt tot 40 uren en kan worden beëindigd door de aansluitstekker uit te trekken. De gebruiksklare lading, bijvoorbeeld in het weekend, verlengt de levensduur van de batterij.
Het laadtoestel schakelt na enkele uren laden over op gebruiksklare lading. Het laden, met inbegrip van de gebruiksklare lading, duurt tot 40 uren en kan worden beëindigd door de aansluitstekker uit te trekken. De gebruiksklare lading, bijvoorbeeld in het weekend, verlengt de levensduur van de batterij.
Gedeeltelijke opladingen
Gedeeltelijke opladingen
Wanneer het laadtoestel wordt aangesloten op een gedeeltelijk geladen batterij, past het zich automatisch aan de huidige laadtoestand aan. Hierdoor wordt de batterijslijtage gering gehouden.
Wanneer het laadtoestel wordt aangesloten op een gedeeltelijk geladen batterij, past het zich automatisch aan de huidige laadtoestand aan. Hierdoor wordt de batterijslijtage gering gehouden.
Een rood LED-knipperlicht (3) betekent dat de batterij defect is of dat de stroomkring onderbroken is.
Een rood LED-knipperlicht (3) betekent dat de batterij defect is of dat de stroomkring onderbroken is.
0810.NL
Laadtijden
0810.NL
Z
Aansluiting op de netspanning: Netspanning: 230 V ± 10 % Netfrequentie: 50 Hz ± 4 %
D3
D3
5
D4
Batterijwissel
Voor meerploegen-dienst en gebruik in koelhuizen is een wisselbatterij-optie beschikbaar.
Voor meerploegen-dienst en gebruik in koelhuizen is een wisselbatterij-optie beschikbaar.
Batterijwisselwagen met geïntegreerd laadtoestel en extra batterijcontainer zijn als toebehoren beschikbaar.
Batterijwisselwagen met geïntegreerd laadtoestel en extra batterijcontainer zijn als toebehoren beschikbaar.
Z
De laadshuttle moet voor de batterijwissel op een vlakke vloer staan., vrije ruimte aan de batterijzijde ca. 1,5 m, tot de stapelaar ca. 0,5 m.
De laadshuttle moet voor de batterijwissel op een vlakke vloer staan., vrije ruimte aan de batterijzijde ca. 1,5 m, tot de stapelaar ca. 0,5 m.
Laadshuttle is aangekoppeld en ingeschakeld:
Laadshuttle is aangekoppeld en ingeschakeld:
– Mast omlaag brengen, tot de laadshuttle bijna de vloer bereikt heeft (zoals bij het opnemen van een pallet van de vloer). – Op de handbediening op "Start" drukken, vergrendeling (4) opent. – Mast omlaag brengen, tot de conus (5) vrij is. – Lifttruck ca. 0,5 m terugrijden.
– Mast omlaag brengen, tot de laadshuttle bijna de vloer bereikt heeft (zoals bij het opnemen van een pallet van de vloer). – Op de handbediening op "Start" drukken, vergrendeling (4) opent. – Mast omlaag brengen, tot de conus (5) vrij is. – Lifttruck ca. 0,5 m terugrijden.
0810.NL
Z
Batterijwissel
0810.NL
5
D4
– Laadshutle via het schakelslot (13) uitschakelen. – Batterijwisselwagen (7) met het lege vak (8) naar het batterijvak van de laadshutle rijden en centreren. – Vergrendelingsknop (12) omhoog trekken. – Batterijcontainer (6) uit de laadshutle op de wisselwagen trekken.
F
M
– Laadshutle via het schakelslot (13) uitschakelen. – Batterijwisselwagen (7) met het lege vak (8) naar het batterijvak van de laadshutle rijden en centreren. – Vergrendelingsknop (12) omhoog trekken. – Batterijcontainer (6) uit de laadshutle op de wisselwagen trekken.
F
Batterijcontainer (6) met de vergrendelingsknop (9) borgen! – Wisselwagen omdraaien, zodat de opgeladen batterij bij het batterijvak van de laadshutle staat. – Vergrendelingsknop (10) omhoog trekken en container met de opgeladen batterij (11) in de laadshutle schuiven, daarbij de vergrendelingsknop (12) 10 cm vóór het stoppunt omhoogtrekken en loslaten, wanneer de batterijcontainer bij de aanslag staat. Batterij contacteert automatisch.
M
De vergrendelingsknop (12) moet na het geheel naar binnen schuiven van de batterijcontainer (ingelaten in de voertuigbeplating) geheel omlaag glijden, om de batterijcontainer correct te vergrendelen. Correcte vergrendeling controleren!
– Wisselwagen omdraaien, zodat de opgeladen batterij bij het batterijvak van de laadshutle staat. – Vergrendelingsknop (10) omhoog trekken en container met de opgeladen batterij (11) in de laadshutle schuiven, daarbij de vergrendelingsknop (12) 10 cm vóór het stoppunt omhoogtrekken en loslaten, wanneer de batterijcontainer bij de aanslag staat. Batterij contacteert automatisch.
De vergrendelingsknop (12) moet na het geheel naar binnen schuiven van de batterijcontainer (ingelaten in de voertuigbeplating) geheel omlaag glijden, om de batterijcontainer correct te vergrendelen. Correcte vergrendeling controleren!
F
Een niet vergrendelde batterijcontainer kan tijdens het omhoog heffen door de lifttruck naar buiten rollen en omlaag vallen. – Laadshutle via schakelslot inschakelen (13) – Laadshutle met lifttruck opnemen, de vergrendeling sluit na het aandokken automatisch
D5
0810.NL
0810.NL
F
Batterijcontainer (6) met de vergrendelingsknop (9) borgen!
Een niet vergrendelde batterijcontainer kan tijdens het omhoog heffen door de lifttruck naar buiten rollen en omlaag vallen. – Laadshutle via schakelslot inschakelen (13) – Laadshutle met lifttruck opnemen, de vergrendeling sluit na het aandokken automatisch
D5
D6 D6 0810.NL
0810.NL
E Bediening
E Bediening
1
1
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig (IPC-lastslede)
Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.
Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.
Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening beschermschoenen worden gedragen.
Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen worden getransporteerd of geheven.
Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen worden getransporteerd of geheven.
Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.
Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn (bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd werden, niet worden gebruikt.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.
Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.
Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.
F
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.
Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.
Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen.
Stelling: Het voertuig is voor gebruik met de Jungheinrich -IPC-stelling ontworpen en mag uitsluitend hierin en met gemonteerde veiligheidsrailingen (tot 2,5 m hoogte) worden ingezet. De correcte montage van de veiligheidsinrichtingen moet extra worden gecontroleerd, zie hfdst. 4.13 (Mechanische eindaanslagen, Reflexplaat en inrijplaten).
Stelling: Het voertuig is voor gebruik met de Jungheinrich -IPC-stelling ontworpen en mag uitsluitend hierin en met gemonteerde veiligheidsrailingen (tot 2,5 m hoogte) worden ingezet. De correcte montage van de veiligheidsinrichtingen moet extra worden gecontroleerd, zie hfdst. 4.13 (Mechanische eindaanslagen, Reflexplaat en inrijplaten).
Ladingborging: Al naar gelang de hoedanigheid van de last is een geschikte ladingborging vereist, die verhindert dat de lading (b.v. dozen) van de pallet omlaag valt. Het transport van losse ladingen is niet toegestaan - neerstortgevaar!
Ladingborging: Al naar gelang de hoedanigheid van de last is een geschikte ladingborging vereist, die verhindert dat de lading (b.v. dozen) van de pallet omlaag valt. Het transport van losse ladingen is niet toegestaan - neerstortgevaar!
Veiligheidssensors: De veiligheidsrelevante sensors B1 (kanaaleinde) en B11 (herkenning looprail) regelmatig controleren. E1
0810.NL
0810.NL
F
Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig (IPC-lastslede)
Veiligheidssensors: De veiligheidsrelevante sensors B1 (kanaaleinde) en B11 (herkenning looprail) regelmatig controleren. E1
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Pos. Bedien- cq. indicatieelement 1
Handbedieningstoestel
2
IPC Functie
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Pos. Bedien- cq. indicatieelement
t
1
IPC Functie
Handbedieningstoestel
t
2
Scherm
t
Bedrijfstoestanden en parameters weergeven
2
Scherm
t
Bedrijfstoestanden en parameters weergeven
3
Controle-LED READY (groen)
t
Lastslede is gereed
3
Controle-LED READY (groen)
t
Lastslede is gereed
4
Controle-LED RUN (geel)
t
Opdrachten aan heftruckchauffeur
4
Controle-LED RUN (geel)
t
Opdrachten aan heftruckchauffeur
5
Knop START
t
Start rijopdracht
5
Knop START
t
Start rijopdracht
6
Knop REVERS
t
Lastslede rijdt langzaam achteruit
6
Knop REVERS
t
Lastslede rijdt langzaam achteruit
7
Knop RESET
t
Stopt IPC-lastslede, wist actuele rijopdracht, sluit voertuigcomputer af en start hem weer op, daarna indicatie „Gereed“ (ca. 4 sec.)
7
Knop RESET
t
Stopt IPC-lastslede, wist actuele rijopdracht, sluit voertuigcomputer af en start hem weer op, daarna indicatie „Gereed“ (ca. 4 sec.)
8
I / O – knop
t
Regelstroom voor handbedieningstoestel in-/ uitschakelen
8
I / O – knop
t
Regelstroom voor handbedieningstoestel in-/ uitschakelen
9
Controle-LED ERROR (rood)
t
Storingsindicatie Extra: heldere tekst op display
9
Controle-LED ERROR (rood)
t
Storingsindicatie Extra: heldere tekst op display
10 Dockingstation
t
Stroomtoevoer (opladen) en houder voor het handbedieningstoestel
10 Dockingstation
t
Stroomtoevoer (opladen) en houder voor het handbedieningstoestel
11 Vergrendelingsinstelling
t
Stelt de vaste zitting van het handbedieningstoestel op het dockingstation in
11 Vergrendelingsinstelling
t
Stelt de vaste zitting van het handbedieningstoestel op het dockingstation in
12 Batterijvergrendeling
t
Batterijhouder losmaken door hem omhoog te trekken
12 Batterijvergrendeling
t
Batterijhouder losmaken door hem omhoog te trekken
13 Vergrendelingshaak
t
Vergrendeling van de lastslede aan de heftruck
13 Vergrendelingshaak
t
Vergrendeling van de lastslede aan de heftruck
14 Laadcontrole-LED (laadindicatie)
t
Geeft de laadtoestand van de batterij weer (zie hoofdstuk D)
14 Laadcontrole-LED (laadindicatie)
t
Geeft de laadtoestand van de batterij weer (zie hoofdstuk D)
15 Laadstekker / geïntegreerde lader (incl. veiligheidsschakeling)
t
Opladen van de batterij door de stekker in een stopcontact van 230 V te steken.
15 Laadstekker / geïntegreerde lader (incl. veiligheidsschakeling)
t
Opladen van de batterij door de stekker in een stopcontact van 230 V te steken.
16 Contactslot
t
Schakelt de regelstroom in en uit. Door de sleutel uit het contactslot te trekken, is het voertuig beveiligd tegen inschakelen door onbevoegden
16 Contactslot
t
Schakelt de regelstroom in en uit. Door de sleutel uit het contactslot te trekken, is het voertuig beveiligd tegen inschakelen door onbevoegden
17 Knop SHIFT
-
Samen met cijfer voor voertuigselectie
17 Knop SHIFT
-
Samen met cijfer voor voertuigselectie
18 groen meldingslampje
t
geeft de aangedokte toestand aan
18 groen meldingslampje
t
geeft de aangedokte toestand aan
19 Zwaailamp
t
Zwaailamp actief als rijmotor actief
19 Zwaailamp
t
Zwaailamp actief als rijmotor actief
20 Noodstop
t
Noodstop schakelt IPC uit
20 Noodstop
t
Noodstop schakelt IPC uit
E2
o = Optie
t = Standaard
0810.NL
t = Standaard
E2
o = Optie
0810.NL
2
E3 E3
0810.NL
0810.NL
F
3.1
Voertuig in bedrijf stellen
3
F
Voordat het voertuig in bedrijf gesteld, bediend of een laadeenheid geheven mag worden, moet de bestuurder controleren, dat zich niemand in de gevaarzone ophoudt.
Controles en handelingen voorafgaand aan de dagelijkse inbedrijfstelling:
– Complete voertuig ( in het bijzonder wielen en lastopneemmiddelen) op beschadiging inspecteren.
– Complete voertuig ( in het bijzonder wielen en lastopneemmiddelen) op beschadiging inspecteren.
– Nagaan of de opneemkegel en de opneemplaat goed zijn gesmeerd, indien nodig nog wat smeren (z. hoofdstuk C 3).
– Nagaan of de opneemkegel en de opneemplaat goed zijn gesmeerd, indien nodig nog wat smeren (z. hoofdstuk C 3).
Voertuig inschakelen:
3.1
3.2
Lifttruck gereed maken:
– Controleren, of de opnamekoppeling correct gemonteerd is (zie hoofdstuk C) – Lifttruck inschakelen (zie gebruikshandleiding van de lifttruck) – Handbediening inschakelen.
– Controleren, of de opnamekoppeling correct gemonteerd is (zie hoofdstuk C) – Lifttruck inschakelen (zie gebruikshandleiding van de lifttruck) – Handbediening inschakelen.
In het display verschijnt het hoofdmenu met de melding:
In het display verschijnt het hoofdmenu met de melding:
CMD : IPC :
1
Gereed
IPC CMD : IPC :
Groene LED brandt
Lifttruck en IPC zijn nu bedrijfsgereed
1
Gereed
Groene LED brandt
Lifttruck en IPC zijn nu bedrijfsgereed
Laadshuttle selecteren:
3.3
Laadshuttle selecteren:
Met een handbedieningstoestel op de stapelaar kunnen tot 10 verschillende IPClastsleden worden bediend. De selectie gebeurt door ingave van het heftrucknummer.
Met een handbedieningstoestel op de stapelaar kunnen tot 10 verschillende IPClastsleden worden bediend. De selectie gebeurt door ingave van het heftrucknummer.
– Met de u toets 3 keer naar rechts bladeren.
– Met de u toets 3 keer naar rechts bladeren.
VOERTUIG
VOERTUIG Nummer : Code
Nummer met r resp. s toets selecteren en met ENTER bevestigen
Hetzelfde resultaat (dat bovendien sneller is) kan worden bereikt door [Shift] + [n], n = heftrucknummer (1 tot 0 (=10)) in te drukken.
Nummer met r resp. s toets selecteren en met ENTER bevestigen
Hetzelfde resultaat (dat bovendien sneller is) kan worden bereikt door [Shift] + [n], n = heftrucknummer (1 tot 0 (=10)) in te drukken.
0810.NL
Nummer : Code
E4
Voertuig inschakelen: – Controleren, of de laadstekker (15) is ingeplugd. – Sleutel in schakelslot (16) inpluggen, tot aan de aanslag naar rechts draaien. – Controleren, of de vergrendelingshaak (13) geopend is.
Lifttruck gereed maken:
IPC
3.3
Voordat het voertuig in bedrijf gesteld, bediend of een laadeenheid geheven mag worden, moet de bestuurder controleren, dat zich niemand in de gevaarzone ophoudt.
Controles en handelingen voorafgaand aan de dagelijkse inbedrijfstelling:
– Controleren, of de laadstekker (15) is ingeplugd. – Sleutel in schakelslot (16) inpluggen, tot aan de aanslag naar rechts draaien. – Controleren, of de vergrendelingshaak (13) geopend is. 3.2
Voertuig in bedrijf stellen
E4
0810.NL
3
4
Werken met de vorkheftrucks (IPC-lastslede)
4
Werken met de vorkheftrucks (IPC-lastslede)
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden
4.1
Veiligheidsregels tijdens het rijden Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
Gedrag bij het rijden: U mag geen personen meenemen of optillen. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bodemtransportvoertuig leunen of grijpen.
Gedrag bij het rijden: U mag geen personen meenemen of optillen. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bodemtransportvoertuig leunen of grijpen.
Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met lading achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.
Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met lading achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtransportvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het bodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtransportvoertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het bodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.
Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransportvoertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.
Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransportvoertuig veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.
Conditie van de te transporteren last: de bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld een lastbeschermtralie gebruiken.
Conditie van de te transporteren last: de bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld een lastbeschermtralie gebruiken.
M
Het slepen van aanhangers is met gemonteerde laadshuttle niet toegestaan!
0810.NL
Het slepen van aanhangers is met gemonteerde laadshuttle niet toegestaan!
0810.NL
M
Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.
E5
E5
4.2
Toestel opnemen
4.2
Toestel opnemen
Z
De IPC is voor gebruik op op verschillende vorkheftruck – typen ontworpen. Om die reden kan hier de bediening van de lifttruck zelf (positie en bediening van de bedieningsorganen van de lifttruck) niet gedetailleerd beschreven worden. Zie gebruikshandleiding van de lifttruck.
Z
De IPC is voor gebruik op op verschillende vorkheftruck – typen ontworpen. Om die reden kan hier de bediening van de lifttruck zelf (positie en bediening van de bedieningsorganen van de lifttruck) niet gedetailleerd beschreven worden. Zie gebruikshandleiding van de lifttruck.
– Toestel is ingeschakeld en bedrijfsklaar (zie sectie 3) – Lifttruck naar het toestel toe rijden, zodat de opnameconu (17) enkele cm onder de conische opening van de opnameplaat (18) staat. Zijpositie zo nodig met de sideshift corrigeren.
– Toestel is ingeschakeld en bedrijfsklaar (zie sectie 3) – Lifttruck naar het toestel toe rijden, zodat de opnameconu (17) enkele cm onder de conische opening van de opnameplaat (18) staat. Zijpositie zo nodig met de sideshift corrigeren.
– Onderste centreerstukken (20) schuiven in de slijtplaten (19). – Mastsectie langzaam omhoog brengen. Zodra de conus (17) geheel in de opening zit (hefpunt), sluiten de vergrendelingshaak (13) automatisch.
– Onderste centreerstukken (20) schuiven in de slijtplaten (19). – Mastsectie langzaam omhoog brengen. Zodra de conus (17) geheel in de opening zit (hefpunt), sluiten de vergrendelingshaak (13) automatisch.
Op de handbediening verschijnt de volgende reactie:
Op de handbediening verschijnt de volgende reactie:
CMD : IPC : Aangedockt Het groene meldingslampje licht op.
E6
IPC
1
CMD : IPC : Aangedockt
Melding in het display Groene en gele LED knipperen
Het groene meldingslampje licht op.
E6
Melding in het display Groene en gele LED knipperen 0810.NL
1
0810.NL
IPC
4.3
F F
Rijden
F F
Laadshuttle mag tijdens het rijden van de lifttruck nooit de vloer raken ! De op de grond geplaatste IPC-lastslede staat op lastwielen en aan de kant van de aandrijving op glijvlakken, zodat de aandrijfwielen de grond niet raken. – – – –
4.4
4.3
Alleen met gesloten ombouw en vergrendelde batterij rijden. Laadshuttle nooit op de vloer plaatsen en aan de vergrendelingshaak meeslepen. Op grotere zwenkradius van lifttruck met IPC letten. Voor rij-instructies zie gebruikshandleiding van de stapelaar
Laadshuttle mag tijdens het rijden van de lifttruck nooit de vloer raken ! De op de grond geplaatste IPC-lastslede staat op lastwielen en aan de kant van de aandrijving op glijvlakken, zodat de aandrijfwielen de grond niet raken. – – – –
Pallet van de vloer opnemen
4.4
– Mast- resp. vorkneiging neutraal (uitgangsstand) instellen. – Mast omlaag brengen en langzaam in de pallet rijden tot deze tegen de vorkaanslag ligt. De IPC-lastslede moet van de grond zijn getild. – Pallet moet ca. 3 cm van de wielarmuiteinden liggen. – Pallet omhoog brengen. 4.5
Rijden
Alleen met gesloten ombouw en vergrendelde batterij rijden. Laadshuttle nooit op de vloer plaatsen en aan de vergrendelingshaak meeslepen. Op grotere zwenkradius van lifttruck met IPC letten. Voor rij-instructies zie gebruikshandleiding van de stapelaar
Pallet van de vloer opnemen – Mast- resp. vorkneiging neutraal (uitgangsstand) instellen. – Mast omlaag brengen en langzaam in de pallet rijden tot deze tegen de vorkaanslag ligt. De IPC-lastslede moet van de grond zijn getild. – Pallet moet ca. 3 cm van de wielarmuiteinden liggen. – Pallet omhoog brengen.
Pallets opslaan in het magazijn
4.5
Pallets opslaan in het magazijn
4.5.1 De IPC-lastslede in het palletkanaal invoeren en uit het kanaal wegnemen (In het kanaal: automatisch) [niet: voor het opslaan van de laatste pallet in het kanaal]
4.5.1 De IPC-lastslede in het palletkanaal invoeren en uit het kanaal wegnemen (In het kanaal: automatisch) [niet: voor het opslaan van de laatste pallet in het kanaal]
M
M
Het is niet toegestaan om het IPC-palletkanaal met meer dan één IPC-lastslede te laten werken. De exploitant moet dit door middel van organisatorische maatregelen garanderen.
Het is niet toegestaan om het IPC-palletkanaal met meer dan één IPC-lastslede te laten werken. De exploitant moet dit door middel van organisatorische maatregelen garanderen.
Op de handbediening START indrukken, - de vergrendeling opent.
Op de handbediening START indrukken, - de vergrendeling opent.
0810.NL
– Gewenst kanaal aansturen. – Heftrucknummer (1, 2.., n) op de IPC-lastslede vergelijken met de weergave op de handmatige radioterminal (display bovenaan rechts), indien verschillend: het juiste heftrucknummer selecteren, zie paragraaf 3.3. – Hefhoogte zodanig instellen, dat de laadshuttle ca. 5 cm van de stelling staat. Zo nodig markering op mast aanbrengen of bij de vorkheftruck geleverde hoogteselectie (optioneel) gebruiken. – Mast uitschuiven en tot aan de aanrijhulp (optioneel) onder een rechte hoek naar de stelling rijden. Zijpositie bij het inrijden zo nodig met behulp van de side-shift corrigeren. – Mastneiging („grote hefhoogte“) middels mastterugneiging of vorkterugneiging corrigeren. – Laadshuttle moet zich geheel binnen de stellingcontour bevinden, d. h. Achterkant laadshuttle vlak aansluitend op looprail. – Stapelaarkoppeling (kegel) verder omlaag bewegen, vanaf het opzetpunt van de lastslede nog ca. 10 cm, tot de displayweergave verschijnt en een geluidssignaal (pieptoon) weerklinkt, stoppen met dalen.
0810.NL
– Gewenst kanaal aansturen. – Heftrucknummer (1, 2.., n) op de IPC-lastslede vergelijken met de weergave op de handmatige radioterminal (display bovenaan rechts), indien verschillend: het juiste heftrucknummer selecteren, zie paragraaf 3.3. – Hefhoogte zodanig instellen, dat de laadshuttle ca. 5 cm van de stelling staat. Zo nodig markering op mast aanbrengen of bij de vorkheftruck geleverde hoogteselectie (optioneel) gebruiken. – Mast uitschuiven en tot aan de aanrijhulp (optioneel) onder een rechte hoek naar de stelling rijden. Zijpositie bij het inrijden zo nodig met behulp van de side-shift corrigeren. – Mastneiging („grote hefhoogte“) middels mastterugneiging of vorkterugneiging corrigeren. – Laadshuttle moet zich geheel binnen de stellingcontour bevinden, d. h. Achterkant laadshuttle vlak aansluitend op looprail. – Stapelaarkoppeling (kegel) verder omlaag bewegen, vanaf het opzetpunt van de lastslede nog ca. 10 cm, tot de displayweergave verschijnt en een geluidssignaal (pieptoon) weerklinkt, stoppen met dalen.
E7
E7
1
CMD : IPC : Neerzetten
IPC
1
CMD : IPC : Neerzetten
Melding in het display Groene en gele LED knipperen
Melding in het display Groene en gele LED knipperen
Het groene meldingslampje gaat uit
Het groene meldingslampje gaat uit
Neerlaten: Zodra de laadshuttle de looprail herkent en de conus vrijkomt, verandert de melding:
Neerlaten: Zodra de laadshuttle de looprail herkent en de conus vrijkomt, verandert de melding:
IPC
1
CMD : IPC : Neerlaten
IPC
1
CMD : IPC : Neerlaten
Melding in het display Groene en gele LED knipperen
Melding in het display Groene en gele LED knipperen
– Verder omlaag brengen (vanaf het neerzetpunt van de laadshuttle nog ca. 10 cm)
– Verder omlaag brengen (vanaf het neerzetpunt van de laadshuttle nog ca. 10 cm)
Zodra de shuttle ver genoeg is neergelaten, volgt een akoestisch signaal (pieptoon):
Zodra de shuttle ver genoeg is neergelaten, volgt een akoestisch signaal (pieptoon):
IPC CMD : IPC : Vrij
1
IPC CMD : IPC : Vrij
Melding in het display Gele LED brandt
– Lastslede rijdt automatisch in het kanaal. Zwaailamp actief zolang voertuig in beweging is.
1 Melding in het display Gele LED brandt
– Lastslede rijdt automatisch in het kanaal. Zwaailamp actief zolang voertuig in beweging is.
Z
Zodra de laadshuttle bij het ontladen in het kanaal met zijwaartse druk wordt neergezet, veert de mast bij het neerzetten van de shuttle navenant terug. Daardoor lan de sensor onderste B3- laadshuttle uitgekoppeld niet geactiveerd worden en de laadshuttle vertrekt niet. De melding „Vrij“ en de pieptoon ontbreken. In dat geval side-shift ( meestal naar links) bedienen. Zodra de koppeling ruwweg gecentreerd t.o.v. het IPC-kanaal staat, gaat de laadshuttle het kanaal binnen. Zonder correctie kan de laadshuttle bij terugkeer evt. niet goed inschuiven. Bij hoge lasten of grote hefhoogtes (mastbuiging) kan de onderste sensor „B3-laadshuttle uitgekoppeld“ evt. niet geactiveerd worden, de laadshuttle vertrekt niet. Eerst middels mastterugneiging resp. vorkterugneiging corrigeren, tot de laadshuttle horizontaal kan worden neergelaten. N.B.: Alvorens de shuttle weer aan te dokken eerst de mast-/vorkneiging weer in de neutrale stand zetten. Wanneer de laadshittle niet vertrekt, kan deze via opnieuw indrukken van de START toets altijd worden gestart.
Z
Zodra de laadshuttle bij het ontladen in het kanaal met zijwaartse druk wordt neergezet, veert de mast bij het neerzetten van de shuttle navenant terug. Daardoor lan de sensor onderste B3- laadshuttle uitgekoppeld niet geactiveerd worden en de laadshuttle vertrekt niet. De melding „Vrij“ en de pieptoon ontbreken. In dat geval side-shift ( meestal naar links) bedienen. Zodra de koppeling ruwweg gecentreerd t.o.v. het IPC-kanaal staat, gaat de laadshuttle het kanaal binnen. Zonder correctie kan de laadshuttle bij terugkeer evt. niet goed inschuiven. Bij hoge lasten of grote hefhoogtes (mastbuiging) kan de onderste sensor „B3-laadshuttle uitgekoppeld“ evt. niet geactiveerd worden, de laadshuttle vertrekt niet. Eerst middels mastterugneiging resp. vorkterugneiging corrigeren, tot de laadshuttle horizontaal kan worden neergelaten. N.B.: Alvorens de shuttle weer aan te dokken eerst de mast-/vorkneiging weer in de neutrale stand zetten. Wanneer de laadshittle niet vertrekt, kan deze via opnieuw indrukken van de START toets altijd worden gestart.
Z
De vergrendeling laat zich alleen in aangedokte toestand openen. Wanneer het indrukken van de START toets voorafgaand aan het neerzetten van de laadshuttle achterwege blijft (de vergrendeling blijft gesloten),dan laadshuttle ca. 5 cm vrijheffen en na indrukken van de START toets opnieuw neerzetten.
Z
De vergrendeling laat zich alleen in aangedokte toestand openen. Wanneer het indrukken van de START toets voorafgaand aan het neerzetten van de laadshuttle achterwege blijft (de vergrendeling blijft gesloten),dan laadshuttle ca. 5 cm vrijheffen en na indrukken van de START toets opnieuw neerzetten.
E8
Wanneer de laadshuttle na openen van de vergrendeling niet binnen ca. 5 tot 8 seconden de stellingrail herkent, sluit de vergrendeling weer. (b.v. bij per ongeluk indrukken van de START toets).
0810.NL
Wanneer de laadshuttle na openen van de vergrendeling niet binnen ca. 5 tot 8 seconden de stellingrail herkent, sluit de vergrendeling weer. (b.v. bij per ongeluk indrukken van de START toets).
E8
0810.NL
IPC
– De lastslede brengt de pallet naar de laatste vrije plaats en laat hem daar ca. 5 cm zakken.
IPC
– De lastslede brengt de pallet naar de laatste vrije plaats en laat hem daar ca. 5 cm zakken.
1
IPC Melding in het display Gele LED brandt Verplaatsingsafstand in mm
CMD : IPC : Afstand
– Laadshuttle keert terug naar het begin van het stellingkanaal.
1
CMD : IPC : Gereed
IPC CMD : IPC : Gereed
Melding in het display
Vergrendeling sluit automatisch.
Vergrendeling sluit automatisch.
1
IPC Melding in het display Groene LED brandt Signaaltoon
CMD : IPC : Aangedockt
– Displayweergave in het oog houden tot de melding “aangekoppeld” verschijnt. – Het groene meldingslampje licht op – Stapelaar met IPC-lastslede langzaam uit het kanaal rijden, mast omlaag halen.
0810.NL
Z
F
Stop: Controleer eerst of in het display “Aangedokt“ wordt weergegeven en het groene meldingslampje oplicht, vervolgens lastslede uit kanaal halen. De melding “Aangedokt“ en het groene meldingslampje wijzen op een mechanisch zekere verbinding tussen heftruck en lastslede.
Z
Na het invoeren van de IPC-lastslede in het palletkanaal kan de stapelaar een andere opdracht uitvoeren.
F
Stop: Eerst nagaan of op het display “IPC: Vrij” wordt getoond, dan de stapelaar uit het rek halen of de mast terugtrekken. De melding “vrij” geeft aan dat er geen mechanische verbinding is tussen de stapelaar en de lastslede. Het groene meldingslampje moet uit zijn gegaan. Wanneer de lastslede bij het invoeren in het kanaal met zijdelingse druk wordt neergezet, dan veert de mast bij het neerzetten van de lastslede overeenkomstig te-rug. Daardoor kan het zijn dat de onderste sensor B3 (lastslede ontkoppeld) niet kan worden gebruikt, de lastslede rijdt niet verder. De melding “Vrij” verschijnt niet en er klinkt geen pieptoon. In dit geval de zijdelings bewegende (meestal naar links) vork gebruiken. Zodra de koppeling min of meer midden in het IPC-kanaal staat, rijdt de lastslede het kanaal in. Zonder deze correctie kan het zijn dat de lastslede bij het te-rugkeren niet correct kan inpikken.
E9
1 Melding in het display Groene LED brandt Signaaltoon
– Displayweergave in het oog houden tot de melding “aangekoppeld” verschijnt. – Het groene meldingslampje licht op – Stapelaar met IPC-lastslede langzaam uit het kanaal rijden, mast omlaag halen.
Z
0810.NL
F
Melding in het display
– Wanneer de stapelaar nog in de uitgangspositie voor het kanaal staat: Mast opheffen, tot de lastslede ca. 5 cm opgetild is. Anders: stapelaar voor de af te halen IPClastslede opnieuw positioneren.
CMD : IPC : Aangedockt
Z
1
– Wanneer de stapelaar nog in de uitgangspositie voor het kanaal staat: Mast opheffen, tot de lastslede ca. 5 cm opgetild is. Anders: stapelaar voor de af te halen IPClastslede opnieuw positioneren.
IPC
F
Melding in het display Gele LED brandt Verplaatsingsafstand in mm
CMD : IPC : Afstand
– Laadshuttle keert terug naar het begin van het stellingkanaal.
IPC
1
Stop: Controleer eerst of in het display “Aangedokt“ wordt weergegeven en het groene meldingslampje oplicht, vervolgens lastslede uit kanaal halen. De melding “Aangedokt“ en het groene meldingslampje wijzen op een mechanisch zekere verbinding tussen heftruck en lastslede. Na het invoeren van de IPC-lastslede in het palletkanaal kan de stapelaar een andere opdracht uitvoeren. Stop: Eerst nagaan of op het display “IPC: Vrij” wordt getoond, dan de stapelaar uit het rek halen of de mast terugtrekken. De melding “vrij” geeft aan dat er geen mechanische verbinding is tussen de stapelaar en de lastslede. Het groene meldingslampje moet uit zijn gegaan. Wanneer de lastslede bij het invoeren in het kanaal met zijdelingse druk wordt neergezet, dan veert de mast bij het neerzetten van de lastslede overeenkomstig te-rug. Daardoor kan het zijn dat de onderste sensor B3 (lastslede ontkoppeld) niet kan worden gebruikt, de lastslede rijdt niet verder. De melding “Vrij” verschijnt niet en er klinkt geen pieptoon. In dit geval de zijdelings bewegende (meestal naar links) vork gebruiken. Zodra de koppeling min of meer midden in het IPC-kanaal staat, rijdt de lastslede het kanaal in. Zonder deze correctie kan het zijn dat de lastslede bij het te-rugkeren niet correct kan inpikken.
E9
Bij een grote last of op grote hefhoogte (wanneer de mast buigt) kan het zijn dat deze maatregel niet volstaat. Dan bijsturen door een achterwaartse mastbuiging of een achterwaartse vorkbeweging, tot de lastslede horizontaal kan worden neergezet. Let op: houd rekening met het terugveren van de lege mast: zet de mast weer in neutrale positie voor het terughalen van de lastslede. Bij een paar ETV-stapelaars kan de vork weer in loodrechte positie worden gebracht door een druk op de knop (optioneel, toch enkel vorkbuiger).
Bij een grote last of op grote hefhoogte (wanneer de mast buigt) kan het zijn dat deze maatregel niet volstaat. Dan bijsturen door een achterwaartse mastbuiging of een achterwaartse vorkbeweging, tot de lastslede horizontaal kan worden neergezet. Let op: houd rekening met het terugveren van de lege mast: zet de mast weer in neutrale positie voor het terughalen van de lastslede. Bij een paar ETV-stapelaars kan de vork weer in loodrechte positie worden gebracht door een druk op de knop (optioneel, toch enkel vorkbuiger).
Wanneer de lastslede toch niet vertrekt, kan hij in ieder geval worden gestart door opnieuw op de START-knop te drukken.
Wanneer de lastslede toch niet vertrekt, kan hij in ieder geval worden gestart door opnieuw op de START-knop te drukken.
De vergrendeling kan enkel in aangekoppelde toestand worden geopend. Wanneer voor het neerzetten niet op de START-knop wordt gedrukt (de vergrendeling blijft gesloten), de lastslede nog eens 5 cm hoger heffen en na het drukken op de STARTknop opnieuw neerzetten.
De vergrendeling kan enkel in aangekoppelde toestand worden geopend. Wanneer voor het neerzetten niet op de START-knop wordt gedrukt (de vergrendeling blijft gesloten), de lastslede nog eens 5 cm hoger heffen en na het drukken op de STARTknop opnieuw neerzetten.
Na het openen van de vergrendeling (START-knop) moet de lastslede binnen de 8 seconden worden neergezet en de koppeling omlaag worden gehaald, anders sluit de vergrendeling opnieuw (veiligheidsinterval, vb. wanneer per ongeluk op de START-knop wordt gedrukt).
Na het openen van de vergrendeling (START-knop) moet de lastslede binnen de 8 seconden worden neergezet en de koppeling omlaag worden gehaald, anders sluit de vergrendeling opnieuw (veiligheidsinterval, vb. wanneer per ongeluk op de START-knop wordt gedrukt).
Z
Wanneer bij het neerzetten van de IPC-lastslede en het daaropvolgende neerlaten van de stapelaarkoppeling geen melding ”Vrij” verschijnt (geen pieptoon en vergrendeling gesloten) kan het zijn dat het heftrucknummer op het display fout is. Heftrucknummer juist selecteren (paragraaf 3.3) en IPC-lastslede opnieuw opnemen en weer neerzetten.
Z
Wanneer bij het neerzetten van de IPC-lastslede en het daaropvolgende neerlaten van de stapelaarkoppeling geen melding ”Vrij” verschijnt (geen pieptoon en vergrendeling gesloten) kan het zijn dat het heftrucknummer op het display fout is. Heftrucknummer juist selecteren (paragraaf 3.3) en IPC-lastslede opnieuw opnemen en weer neerzetten.
Z
Bij een grote last of grote hefhoogte kan het zijn dat na het neerzetten van de lastslede in het rek de ontlaste mast zo ver terugveert dat bij het opnieuw opheffen de koppelingskegel de opneemopening niet meer vindt (buiten het vangbereik). Voor een betere aankoppeling aan de lastslede moet de stapelaar iets dichter bij het rek worden geplaatst of de mast-/vorkbuiging voorwaarts worden bewogen.
Z
Bij een grote last of grote hefhoogte kan het zijn dat na het neerzetten van de lastslede in het rek de ontlaste mast zo ver terugveert dat bij het opnieuw opheffen de koppelingskegel de opneemopening niet meer vindt (buiten het vangbereik). Voor een betere aankoppeling aan de lastslede moet de stapelaar iets dichter bij het rek worden geplaatst of de mast-/vorkbuiging voorwaarts worden bewogen.
Zonder deze bijstelling ontstaat aanzienlijke slijtage aan de koppelingskegel en de opneemplaat. De licht opgeheven lastslede rolt daarbij in het rek terug en de kegeltop wrijft met hoge druk op de schuine stootrand. Het gevolg zijn afgestompte punten en ernstige groeven in de opneemplaat.
Zonder deze bijstelling ontstaat aanzienlijke slijtage aan de koppelingskegel en de opneemplaat. De licht opgeheven lastslede rolt daarbij in het rek terug en de kegeltop wrijft met hoge druk op de schuine stootrand. Het gevolg zijn afgestompte punten en ernstige groeven in de opneemplaat.
Met deze bijstelling vermijdt de bediener grote slijtage. Tegelijk wordt ook een vloeiende werkwijze bereikt (vooruitziend handelen).
Met deze bijstelling vermijdt de bediener grote slijtage. Tegelijk wordt ook een vloeiende werkwijze bereikt (vooruitziend handelen).
4.5.2 In voorraad plaatsen van de voorste pallet in het kanaal [manueel bedrijf] De voorste pallet van een kanaal wordt door eenvoudig neerlaten van de IPC-lastslede inclusief pallet ingebracht. Na het afleggen van de pallet moet de vork worden vrijgemaakt door deze omlaag te sturen en via terugtrekken van de mast of achteruitrijden van de lifttruck uit de stelling te trekken.
De voorste pallet van een kanaal wordt door eenvoudig neerlaten van de IPC-lastslede inclusief pallet ingebracht. Na het afleggen van de pallet moet de vork worden vrijgemaakt door deze omlaag te sturen en via terugtrekken van de mast of achteruitrijden van de lifttruck uit de stelling te trekken.
Gedurende deze procedure mag de START toets niet worden bediend.
Gedurende deze procedure mag de START toets niet worden bediend.
E 10
De IPC-lastslede wordt slechts tot de achterkant van de pallet in het kanaal gevoerd, het motorblok blijft buiten het rek. Anders kunnen beschadigingen aan de veiligheidsinrichtingen van de IPC-laadshuttle of de schappenstelling optreden. 0810.NL
Z
De IPC-lastslede wordt slechts tot de achterkant van de pallet in het kanaal gevoerd, het motorblok blijft buiten het rek. Anders kunnen beschadigingen aan de veiligheidsinrichtingen van de IPC-laadshuttle of de schappenstelling optreden. 0810.NL
Z
4.5.2 In voorraad plaatsen van de voorste pallet in het kanaal [manueel bedrijf]
E 10
4.6
Een pallet uit het rek nemen
4.6
Een pallet uit het rek nemen
– Laadshuttle herkent de laadtoestand automatisch. – Procedure als bij opslaan, echter onbeladenlaadshuttle in het kanaal plaatsen. – Laadshuttle schuift tot aan de volgende pallet in het kanaal, heft deze omhoog en gaat terug. – Laadshuttle opnemen. – Vergrendeling sluit automatisch. Groen meldingslampje licht op. – Lastslede uit het rek nemen. – Lastslede laat de vork na ca. 2 sec. zakken. – Pallet op de grond zetten.
– Laadshuttle herkent de laadtoestand automatisch. – Procedure als bij opslaan, echter onbeladenlaadshuttle in het kanaal plaatsen. – Laadshuttle schuift tot aan de volgende pallet in het kanaal, heft deze omhoog en gaat terug. – Laadshuttle opnemen. – Vergrendeling sluit automatisch. Groen meldingslampje licht op. – Lastslede uit het rek nemen. – Lastslede laat de vork na ca. 2 sec. zakken. – Pallet op de grond zetten.
4.6.1 De IPC-lastslede in het palletkanaal invoeren en uit het kanaal halen (In het kanaal: automatisch) [niet: voor het uit voorraad halen van de voorste pallet in het kanaal]
4.6.1 De IPC-lastslede in het palletkanaal invoeren en uit het kanaal halen (In het kanaal: automatisch) [niet: voor het uit voorraad halen van de voorste pallet in het kanaal]
M
M
Het is niet toegestaan om het IPC-palletkanaal met meer dan één IPC-lastslede te laten werken. De exploitant moet dit door middel van organisatorische maatregelen garanderen. – Werkwijze zoals bij het opslaan in het magazijn, maar nu de ongeladen lastslede in het kanaal plaatsen, de laadtoestand wordt automatisch herkend. – Lastslede rijdt tot aan de laatst geplaatste pallet in het kanaal, heft hem op en rijdt terug. – Lastslede aan het begin van het kanaal weer opnemen; met de stapelaar ca. 5 cm opheffen. – Vergrendeling sluit automatisch. – Groen meldingslampje licht op. – Displayweergave in het oog houden tot de melding “aangekoppeld” verschijnt. – Lastslede uit het rek nemen, door achteruitrijden met de stapelaar / terugtrekken van de mast. – Lastslede laat de vork na ca. 2 sec. zakken. – Pallet op de grond plaatsen, IPC-lastslede mag de grond niet raken.
Z
F
F
Stop: Controleer eerst of in het display “Aangedokt“ wordt weergegeven en het groene meldingslampje oplicht, vervolgens lastslede uit kanaal halen. De melding “Aangedokt“ en het groene meldingslampje wijzen op een mechanisch zekere verbinding tussen heftruck en lastslede.
Z
Na het invoeren van de IPC-lastslede in het palletkanaal kan de stapelaar een andere opdracht uitvoeren.
F
Stop: Eerst nagaan of op het display “IPC: Vrij” wordt getoond, dan de stapelaar uit het rek halen of de mast terugtrekken. De melding “vrij” geeft aan dat er geen mechanische verbinding is tussen de stapelaar en de lastslede. Het groene mel-dingslampje moet uit zijn gegaan.
M
De neergelaten IPC lastslede nooit op de grond verschuiven en niet rijden in bochten. Door bewegingen dwars op de draairichting kunnen de wielen worden beschadigd.
0810.NL
M
– Werkwijze zoals bij het opslaan in het magazijn, maar nu de ongeladen lastslede in het kanaal plaatsen, de laadtoestand wordt automatisch herkend. – Lastslede rijdt tot aan de laatst geplaatste pallet in het kanaal, heft hem op en rijdt terug. – Lastslede aan het begin van het kanaal weer opnemen; met de stapelaar ca. 5 cm opheffen. – Vergrendeling sluit automatisch. – Groen meldingslampje licht op. – Displayweergave in het oog houden tot de melding “aangekoppeld” verschijnt. – Lastslede uit het rek nemen, door achteruitrijden met de stapelaar / terugtrekken van de mast. – Lastslede laat de vork na ca. 2 sec. zakken. – Pallet op de grond plaatsen, IPC-lastslede mag de grond niet raken. Stop: Controleer eerst of in het display “Aangedokt“ wordt weergegeven en het groene meldingslampje oplicht, vervolgens lastslede uit kanaal halen. De melding “Aangedokt“ en het groene meldingslampje wijzen op een mechanisch zekere verbinding tussen heftruck en lastslede. Na het invoeren van de IPC-lastslede in het palletkanaal kan de stapelaar een andere opdracht uitvoeren. Stop: Eerst nagaan of op het display “IPC: Vrij” wordt getoond, dan de stapelaar uit het rek halen of de mast terugtrekken. De melding “vrij” geeft aan dat er geen mechanische verbinding is tussen de stapelaar en de lastslede. Het groene mel-dingslampje moet uit zijn gegaan. De neergelaten IPC lastslede nooit op de grond verschuiven en niet rijden in bochten. Door bewegingen dwars op de draairichting kunnen de wielen worden beschadigd.
0810.NL
F
Het is niet toegestaan om het IPC-palletkanaal met meer dan één IPC-lastslede te laten werken. De exploitant moet dit door middel van organisatorische maatregelen garanderen.
E 11
E 11
4.6.2 Uit voorraad plaatsen van de voorste pallet in het kanaal [manueel bedrijf]
4.6.2 Uit voorraad plaatsen van de voorste pallet in het kanaal [manueel bedrijf]
– Met de vorken van de IPC-lastslede de voorste pallet vastnemen en optillen. Door terugtrekken van de mast of achterwaarts rijden van de stapelaar de pallet uit het palletkanaal halen.
4.7
Z
De IPC wordt hier alleen in zijn functie als lastopnamemiddel gebruikt. Palletaanslag instellen ( optie )
4.7
De IPC wordt hier alleen in zijn functie als lastopnamemiddel gebruikt. Palletaanslag instellen ( optie )
Bij gebruik van verschillende palletformaten (IPC Type P5) wordt het pallettype zo ingesteld:
Bij gebruik van verschillende palletformaten (IPC Type P5) wordt het pallettype zo ingesteld:
– Aanslagrail op de vork op de gewenste maat instellen, vergrendelingsbout laten vastklikken. – Met de handbediening (handterminal) de palletlengte instellen, daartoe met de p toets 1 keer naar links scrollen.
– Aanslagrail op de vork op de gewenste maat instellen, vergrendelingsbout laten vastklikken. – Met de handbediening (handterminal) de palletlengte instellen, daartoe met de p toets 1 keer naar links scrollen.
Pallet (L max) 800
Pallet (L max) Palletformaat met r resp. s toets selecteren en met ENTER bevestigen
800
Palletformaat met r resp. s toets selecteren en met ENTER bevestigen
Let op! Mogelijke fouten:
Let op! Mogelijke fouten:
Wanneer de schuifaanslag steeds in achterste positie blijft, wordt een kleinere pallet te ver achterop de vork opgenomen en in het kanaal te ver van de reeds in het rek geplaatste pallets neergezet (verlies van palletplaatsen). Wanneer de schuifaanslag steeds in voorste positie blijft, wordt een grotere pallet te ver vooraan op de vork opgenomen, de lastzwaartepuntafstand wordt ontoelaatbaar groot en de IPC-lastslede wordt overbelast. Dit is geen bedrijfsmatige lasttoestand en daarom ontoelaatbaar.
Wanneer de schuifaanslag steeds in achterste positie blijft, wordt een kleinere pallet te ver achterop de vork opgenomen en in het kanaal te ver van de reeds in het rek geplaatste pallets neergezet (verlies van palletplaatsen). Wanneer de schuifaanslag steeds in voorste positie blijft, wordt een grotere pallet te ver vooraan op de vork opgenomen, de lastzwaartepuntafstand wordt ontoelaatbaar groot en de IPC-lastslede wordt overbelast. Dit is geen bedrijfsmatige lasttoestand en daarom ontoelaatbaar.
Z
Als dat bij het ontwerp werd overeengekomen (IPC-bestelbon als bijlage), kunnen tot 3 verschillende palletposities voorkomen. De te selecteren stapeldieptes “800”, “1000” en “1200” kunnen worden ingedeeld bij de overeenkomstige palletformaten.
Z
Als dat bij het ontwerp werd overeengekomen (IPC-bestelbon als bijlage), kunnen tot 3 verschillende palletposities voorkomen. De te selecteren stapeldieptes “800”, “1000” en “1200” kunnen worden ingedeeld bij de overeenkomstige palletformaten.
4.8
Pallets in en uit het rek nemen na contact
4.8
Pallets in en uit het rek nemen na contact
E 12
Over het algemeen worden pallets op enige afstand van elkaar in het palletkanaal geplaatst. Als dat bij het ontwerp werd overeengekomen, kunnen pallets ook tegen elkaar, na contact, worden geplaatst.
Bij het plaatsen van de pallets rijdt de IPC-lastslede na het afremmen aan trage snelheid verder tot hij door een al in het rek staande pallet wordt tegengehouden. De besturing herkent dit als neerzetpositie, zakt omlaag en keert naar het kanaalbegin terug. Deze werkwijze wordt vooral gebruikt bij pallets waar goederen over de randen steken.
Bij het plaatsen van de pallets rijdt de IPC-lastslede na het afremmen aan trage snelheid verder tot hij door een al in het rek staande pallet wordt tegengehouden. De besturing herkent dit als neerzetpositie, zakt omlaag en keert naar het kanaalbegin terug. Deze werkwijze wordt vooral gebruikt bij pallets waar goederen over de randen steken.
Voorwaarden:
Voorwaarden:
– de lading is bestand tegen kleine stoten en verticale bewegingen (opheffen, neerzetten). Gladde ladingscontouren aan de contactvlakken, geen uitstekende kanten. – palletgewicht minstens 200 kg (lading kan niet wegschuiven).
– de lading is bestand tegen kleine stoten en verticale bewegingen (opheffen, neerzetten). Gladde ladingscontouren aan de contactvlakken, geen uitstekende kanten. – palletgewicht minstens 200 kg (lading kan niet wegschuiven).
Bij het uit het rek nemen gebeurt de opname van de pallet door een gepaste mechanische aanslag.
Bij het uit het rek nemen gebeurt de opname van de pallet door een gepaste mechanische aanslag.
0810.NL
Over het algemeen worden pallets op enige afstand van elkaar in het palletkanaal geplaatst. Als dat bij het ontwerp werd overeengekomen, kunnen pallets ook tegen elkaar, na contact, worden geplaatst.
E 12
0810.NL
Z
– Met de vorken van de IPC-lastslede de voorste pallet vastnemen en optillen. Door terugtrekken van de mast of achterwaarts rijden van de stapelaar de pallet uit het palletkanaal halen.
4.9
IPC laadshuttle van de lifttruck loskoppelen - Veilig neerzetten
4.9
4.9.1 Neerzetten in de stelling:
4.9.1 Neerzetten in de stelling:
– – – – – –
Voertuig in de stelling rijden Mast neerlaten tot contact met de looprail gemaakt wordt START toets bedienen Vergrendelingshaak komt omhoog, groen meldingslampje gaat uit Vergrendelingshaak gaat omhoog RESET-knop indrukken (verhindert dat de heftruck bij verder zakken de startopdracht krijgt). – Mast omlaag brengen, tot de conus volkomen vrij is – Lifttruck achteruitrijden
– – – – – –
Voertuig in de stelling rijden Mast neerlaten tot contact met de looprail gemaakt wordt START toets bedienen Vergrendelingshaak komt omhoog, groen meldingslampje gaat uit Vergrendelingshaak gaat omhoog RESET-knop indrukken (verhindert dat de heftruck bij verder zakken de startopdracht krijgt). – Mast omlaag brengen, tot de conus volkomen vrij is – Lifttruck achteruitrijden
4.9.2 Neerzetten op de vloer:
4.9.2 Neerzetten op de vloer:
– – – – – –
Mastuitschuiver geheel uitschuiven Mast laten zakken tot IPC-lastslede op de grond staat. START toets bedienen Vergrendelingshaak komt omhoog, groen meldingslampje gaat uit Vergrendelingshaak gaat omhoog Mast laten zakken tot de kegel zeker niet wordt belemmerd (er weerklinkt geen pieptoon) – Lifttruck achteruitrijden
– – – – – –
Mastuitschuiver geheel uitschuiven Mast laten zakken tot IPC-lastslede op de grond staat. START toets bedienen Vergrendelingshaak komt omhoog, groen meldingslampje gaat uit Vergrendelingshaak gaat omhoog Mast laten zakken tot de kegel zeker niet wordt belemmerd (er weerklinkt geen pieptoon) – Lifttruck achteruitrijden
Z
Na het loskoppelen van de IPC-laadshuttle van de lifttruck het voertuig uitschakelen (sleutelschakelaar) en evt. voor opladen van de batterij aansluiten (z. hfdst. D 4 en 5).
Z
Na het loskoppelen van de IPC-laadshuttle van de lifttruck het voertuig uitschakelen (sleutelschakelaar) en evt. voor opladen van de batterij aansluiten (z. hfdst. D 4 en 5).
4.10
Status- en opdrachtmeldingen
4.10
Status- en opdrachtmeldingen
IPC: Vrij
Betekenis IPC-lastslede is teruggekeerd naar kanaalbegin, gereed voor aankoppeling bij heftruck. IPC-lastslede is zeker met de heftruck verbonden, de koppelingskegel zit vast in zijn opname en de mechanische vergrendeling is gesloten. Alleen in deze toestand mag de IPC-lastslede uit de stelling worden getrokken.
Achteruit-bedrijf met knop REVERS geactiveerd. IPC-lastslede rijdt langzaam achteruit, b.v. om een storing te verhelpen. Opdracht, de IPC-lastslede op de IPC-rail te plaatsen, door neerlaten met de heftruck. Na plaatsing van de IPC-lastslede volgt de opdracht, de IPC-koppeling weer neer te laten, tot de kegel vrij is (pieptoon). Afgelegd traject in stelling (in mm, stellingdiepte). Het afgelegde traject in het IPC-kanaal wordt voortdurend aangegeven, vooruit en achteruit. Maximaal gereden traject (pallet-positie) blijft tot de volgende rij-opdracht (START) opgeslagen, oproepbaar via knoppen ([shift]+[F0]). IPC-lastslede is losgekoppeld van de heftruck (vrij). Na succesvol plaatsen en neerlaten van de IPC-koppeling is de mechanische verbinding met de heftruck volledig verbroken. De lastslede rijdt automatisch in het kanaal. Alleen in deze toestand mag de heftruck van de stelling weg worden gereden.
E 13
Indicatie IPC: Gereed IPC: aangedokt en groen meldingslampje licht op IPC: Revers IPC: Plaatsen IPC: Neerlaten! IPC: Weg: 12345
IPC: Vrij
0810.NL
Indicatie IPC: Gereed IPC: aangedokt en groen meldingslampje licht op IPC: Revers IPC: Plaatsen IPC: Neerlaten! IPC: Weg: 12345
0810.NL
IPC laadshuttle van de lifttruck loskoppelen - Veilig neerzetten
Betekenis IPC-lastslede is teruggekeerd naar kanaalbegin, gereed voor aankoppeling bij heftruck. IPC-lastslede is zeker met de heftruck verbonden, de koppelingskegel zit vast in zijn opname en de mechanische vergrendeling is gesloten. Alleen in deze toestand mag de IPC-lastslede uit de stelling worden getrokken.
Achteruit-bedrijf met knop REVERS geactiveerd. IPC-lastslede rijdt langzaam achteruit, b.v. om een storing te verhelpen. Opdracht, de IPC-lastslede op de IPC-rail te plaatsen, door neerlaten met de heftruck. Na plaatsing van de IPC-lastslede volgt de opdracht, de IPC-koppeling weer neer te laten, tot de kegel vrij is (pieptoon). Afgelegd traject in stelling (in mm, stellingdiepte). Het afgelegde traject in het IPC-kanaal wordt voortdurend aangegeven, vooruit en achteruit. Maximaal gereden traject (pallet-positie) blijft tot de volgende rij-opdracht (START) opgeslagen, oproepbaar via knoppen ([shift]+[F0]). IPC-lastslede is losgekoppeld van de heftruck (vrij). Na succesvol plaatsen en neerlaten van de IPC-koppeling is de mechanische verbinding met de heftruck volledig verbroken. De lastslede rijdt automatisch in het kanaal. Alleen in deze toestand mag de heftruck van de stelling weg worden gereden.
E 13
Indicatie Betekenis IPC: Ont- Opdracht, de vergrendeling te openen. Meestal werd verzuimd eerst grendelen! „START“ te bedienen. Opnieuw, voorzicht omhoog brengen van IPClastslede, „START“ bedienen en vervolgens het proces „Plaatsen/ Neerlaten“ uitvoeren. IPC: Accu De batterij van de IPC-lastslede is ontladen. De laadtoestand is onder laden 20 % gedaald, de voertuigregeling neemt geen rij-opdracht meer aan. De IPC loopt toch terug tot aan het kanaalbegin. IPC: KaHet kanaaleinde is waargenomen. IPC-lastslede was voor uitladen in het naaleinde! kanaal gereden en vond geen pallet. IPC keert terug naar kanaalbegin. IPC: NaToevoeging rijden achteruit geactiveerd. Bij terug rijden naar kanaalbegin loop! stopt de IPC-lastslede kort vóór het aandokstation en beweegt zich met kruipsnelheid verder tot de heftruckkoppeling of tot de mechanische aanslag van de IPC-rail (gedefinieerde aandokpositie).
F M
Handleiding IPC Reservevork (Montagetoestand: ETV-koppeling)
4.11
De reservevork dient voor occasionele hantering van pallets die niet met IPC kunnen worden opgenomen, vb. aan een palletrek. Reservevork voor gebruik controleren op beschadigingen, beschadigde onderdelen onmiddellijk vervangen.
F
De IPC-reservevork mag enkel door opgeleid personeel worden bediend.
M
Voor gebruik met een ETV-koppeling moeten beide haakplaten met klemhefboom, hefboomspanner en vergrendelingspal in bovenste positie zijn gemonteerd, bij gebruik met een EFG-koppeling in onderste positie. – Vergrendelingspal klappen.
(21,
rood)
omhoog
– Klemhefboom (23, rood) iets losmaken. – Hefboomspanner (22, klappen (losmaken).
zwart)
21
E 14
Reservevork voor gebruik controleren op beschadigingen, beschadigde onderdelen onmiddellijk vervangen. De IPC-reservevork mag enkel door opgeleid personeel worden bediend. Voor gebruik met een ETV-koppeling moeten beide haakplaten met klemhefboom, hefboomspanner en vergrendelingspal in bovenste positie zijn gemonteerd, bij gebruik met een EFG-koppeling in onderste positie. – Vergrendelingspal klappen.
23
– Klemhefboom (23, rood) iets losmaken.
(21,
– Hefboomspanner (22, klappen (losmaken).
Reservevork met de opneemkegel van de stapelaarkoppeling opnemen.
rood)
zwart)
omhoog
21 22 23
omlaag
Reservevork met de opneemkegel van de stapelaarkoppeling opnemen. Aan beide kanten de haakplaat met behulp van de hefboomspanner omhoog trekken zodat de klemmen (24) goed vastgrijpen in de FEM-vorkdrager.
24
24
De hefboomspanner moet zo zijn ingesteld dat de haakplaat vast gespannen wordt en het dode punt van de hefboomspanner overwonnen wordt.
De hefboomspanner moet zo zijn ingesteld dat de haakplaat vast gespannen wordt en het dode punt van de hefboomspanner overwonnen wordt.
– Klemhefboom vast aantrekken.
– Klemhefboom vast aantrekken.
– Bovenste vergrendelingspal omlaag klappen.
– Bovenste vergrendelingspal omlaag klappen.
Afdekking van de vergrendelingsklemmen controleren (min. afdekhoogte 8 mm). Er moet worden nagegaan of de opname van de reservevork aan de kegel foutloos is. De onderste vergrendeling moet grijpen zonder te haperen. De reservevork moet vast met de FEM-drager zijn vergrendeld.
0810.NL
F
De reservevork dient voor occasionele hantering van pallets die niet met IPC kunnen worden opgenomen, vb. aan een palletrek.
22
omlaag
Aan beide kanten de haakplaat met behulp van de hefboomspanner omhoog trekken zodat de klemmen (24) goed vastgrijpen in de FEM-vorkdrager.
Handleiding IPC Reservevork (Montagetoestand: ETV-koppeling)
F E 14
Afdekking van de vergrendelingsklemmen controleren (min. afdekhoogte 8 mm). Er moet worden nagegaan of de opname van de reservevork aan de kegel foutloos is. De onderste vergrendeling moet grijpen zonder te haperen. De reservevork moet vast met de FEM-drager zijn vergrendeld.
0810.NL
4.11
Indicatie Betekenis IPC: Ont- Opdracht, de vergrendeling te openen. Meestal werd verzuimd eerst grendelen! „START“ te bedienen. Opnieuw, voorzicht omhoog brengen van IPClastslede, „START“ bedienen en vervolgens het proces „Plaatsen/ Neerlaten“ uitvoeren. IPC: Accu De batterij van de IPC-lastslede is ontladen. De laadtoestand is onder laden 20 % gedaald, de voertuigregeling neemt geen rij-opdracht meer aan. De IPC loopt toch terug tot aan het kanaalbegin. IPC: KaHet kanaaleinde is waargenomen. IPC-lastslede was voor uitladen in het naaleinde! kanaal gereden en vond geen pallet. IPC keert terug naar kanaalbegin. IPC: NaToevoeging rijden achteruit geactiveerd. Bij terug rijden naar kanaalbegin loop! stopt de IPC-lastslede kort vóór het aandokstation en beweegt zich met kruipsnelheid verder tot de heftruckkoppeling of tot de mechanische aanslag van de IPC-rail (gedefinieerde aandokpositie).
4.12
Beknopte handleiding
4.12
Elke IPC-laadshuttle gaat vergezeld van een beknopte handleiding in de vorm van een gelamineerde kaart, deze moet goed zichtbaar op de bestuurdersplaats worden aangebracht.
Korte handleiding
IPC
Handling chauffeur proces
Reactie shuttle
Beknopte handleiding Elke IPC-laadshuttle gaat vergezeld van een beknopte handleiding in de vorm van een gelamineerde kaart, deze moet goed zichtbaar op de bestuurdersplaats worden aangebracht.
Indicatie handregeling
IPC -Shuttle inschakelen
Korte handleiding
IPC
Handling chauffeur proces
Reactie shuttle
Indicatie handregeling
IPC -Shuttle inschakelen
Handregeling inschakelen.
„Gereed“
Handregeling inschakelen.
Shuttle opnemen
Vergrendeling sluit
„Aangedokt“ groen meldingslampje licht op
Shuttle opnemen
Vergrendeling sluit
„Aangedokt“ groen meldingslampje licht op
Naar stellingkanaal rijden
Vergrendeling gesloten
„Aangedokt“ groen meldingslampje licht op
Naar stellingkanaal rijden
Vergrendeling gesloten
„Aangedokt“ groen meldingslampje licht op
Shuttle in kanaal, 5 cm omhoog gebracht „START“ bedienen
Vergrendeling opent
„Plaatsen“
Shuttle in kanaal, 5 cm omhoog gebracht „START“ bedienen
Vergrendeling opent
„Plaatsen“
gedurende ca. 8 sec
Mast neerlaten/ Shuttle plaatsen
„Gereed“
gedurende ca. 8 sec
„Neerlaten“
Mast neerlaten/ Shuttle plaatsen
„Vrij“ (+pieptoon) Groen meldingslampje gaat uit
Indien ver genoeg neergelaten: „Neerlaten“ afbreken
Shuttle rijdt in kanaal
(Wegindicatie)
Shuttle rijdt in kanaal
(Wegindicatie)
Shuttle is terug, heftruckkoppeling in richting positie
„Gereed“
Shuttle is terug, heftruckkoppeling in richting positie
„Gereed“
„Aangedokt“ (+pieptoon)
Mast heffen/ Shuttle opnemen
Vergrendeling sluit
„Aangedokt“
Shuttle uit stelling trekken
Groen meldingslampje licht op
Indien ver genoeg neergelaten: „Neerlaten“ afbreken
Shuttle rijdt los
Mast heffen/ Shuttle opnemen
Vergrendeling sluit
Shuttle uit stelling trekken
Groen meldingslampje licht op
M
Pas wanneer in het display "Aangedokt " verschijnt en het groene meldingslampje oplicht, mag de IPC-lastslede uit het kanaal worden getrokken.
0810.NL
M
Z
Let op: Bediening alleen door bevoegd personeel
Shuttle rijdt los
„Vrij“ (+pieptoon) Groen meldingslampje gaat uit
Groen meldingslampje licht op
„Aangedokt“ (+pieptoon) „Aangedokt“
Let op: Bediening alleen door bevoegd personeel Pas wanneer in het display "Aangedokt " verschijnt en het groene meldingslampje oplicht, mag de IPC-lastslede uit het kanaal worden getrokken.
0810.NL
Z
Groen meldingslampje licht op
„Neerlaten“
E 15
E 15
4.13
Gebruikshandleiding voor de Jungheinrich IPC stelling
4.13
Gebruikshandleiding voor de Jungheinrich IPC stelling
Bij gebruik van IPC-rekken zijn de richtlijnen en veiligheidsverplichtingen van de Gewerblichen Berufsgenossenschaft für Lagereinrichtungen und Geräte BGR 234 (voorheen: ZH 1/428), net als de richtlijnen voor een veilig gebruik van vaste rekken volgens FEM 10.2.04 voor de gebruiker bindend. Zo ook de volgende instructies: Bij overtreding of niet-naleving vervalt de garantie zijdens Jungheinrich. De volgende punten beschrijven in het bijzonder het juiste gebruik van de stelling. (Er is daarbij sprake van overlappingen met eerder behandelde onderwerpen.)
Bij gebruik van IPC-rekken zijn de richtlijnen en veiligheidsverplichtingen van de Gewerblichen Berufsgenossenschaft für Lagereinrichtungen und Geräte BGR 234 (voorheen: ZH 1/428), net als de richtlijnen voor een veilig gebruik van vaste rekken volgens FEM 10.2.04 voor de gebruiker bindend. Zo ook de volgende instructies: Bij overtreding of niet-naleving vervalt de garantie zijdens Jungheinrich. De volgende punten beschrijven in het bijzonder het juiste gebruik van de stelling. (Er is daarbij sprake van overlappingen met eerder behandelde onderwerpen.)
Aanwijzingen voor het invoeren van de IPC-lastslede in het rek
Aanwijzingen voor het invoeren van de IPC-lastslede in het rek
Het vrij verplaatsbare draagvoertuig met de IPC-L en opgenomen pallet wordt met de lengteas haaks op het stellingfront gepositioneerd. Is in de vloer een aanrijhulp geschroefd, wordt de lifttruck met beide lastwielen tegen de aanrijhulp gestuurd. Daardoor wordt de haakse positionering ten opzichte van de stelling gewaarborgd. Bijstellen van de zijdelingse positie van de IPC-laadshuttle, t.o.v. de kanaalinlaat, is mogelijk met behulp van de side-shift.
Het vrij verplaatsbare draagvoertuig met de IPC-L en opgenomen pallet wordt met de lengteas haaks op het stellingfront gepositioneerd. Is in de vloer een aanrijhulp geschroefd, wordt de lifttruck met beide lastwielen tegen de aanrijhulp gestuurd. Daardoor wordt de haakse positionering ten opzichte van de stelling gewaarborgd. Bijstellen van de zijdelingse positie van de IPC-laadshuttle, t.o.v. de kanaalinlaat, is mogelijk met behulp van de side-shift.
M
Tijdens het invoeren in het palletkanaal moet de hefhoogte van de heftruck een afstand van minstens 30 mm behouden tussen de wielen van de IPC-lastslede of van de onderkant van de pallet en de IPC-rail, terwijl de IPC-lastslede in het kanaal wordt geschoven.
M
Tijdens het invoeren in het palletkanaal moet de hefhoogte van de heftruck een afstand van minstens 30 mm behouden tussen de wielen van de IPC-lastslede of van de onderkant van de pallet en de IPC-rail, terwijl de IPC-lastslede in het kanaal wordt geschoven.
M
Wordt de IPC-laadshuttle te hoog geheven, staan de wielarmen boven de inrijplaten. De centrering is buiten werking, de IPC-laadshuttle kan niet gecontroleerd naar binnen worden geleid. Het risico bestaat namelijk dat de lastwielen worden beschadigd door de kanten van de invoerplaten.
M
Wordt de IPC-laadshuttle te hoog geheven, staan de wielarmen boven de inrijplaten. De centrering is buiten werking, de IPC-laadshuttle kan niet gecontroleerd naar binnen worden geleid. Het risico bestaat namelijk dat de lastwielen worden beschadigd door de kanten van de invoerplaten.
M
Onderaan het rek zou het kunnen zijn dat het zicht van de bestuurder op de wielarmen van de IPC-lastslede wordt belemmerd door bijvoorbeeld een overhangende last aan de zijkant van de pallet. Bijzondere voorzichtigheid is hier geboden, zoniet kunnen de invoerplaten zwaar worden beschadigd.
M
Onderaan het rek zou het kunnen zijn dat het zicht van de bestuurder op de wielarmen van de IPC-lastslede wordt belemmerd door bijvoorbeeld een overhangende last aan de zijkant van de pallet. Bijzondere voorzichtigheid is hier geboden, zoniet kunnen de invoerplaten zwaar worden beschadigd.
M
Pas wanneer de IPC-laadshuttle geheel in de regaalcontour is opgenomen, mag het START-commando met de draadloze IPC-handterminal gegeven worden. De achterkant van de IPC-laadshuttle sluit daarbij vlak aan op de voorkant van de IPCrail. De lastslede mag niet verder in het kanaal worden geschoven, anders zouden reeds in het rek staande pallets kunnen worden verschoven en onderdelen worden bescha-digd. Verder verloop zie hoofdstuk 4.3.
M
Pas wanneer de IPC-laadshuttle geheel in de regaalcontour is opgenomen, mag het START-commando met de draadloze IPC-handterminal gegeven worden. De achterkant van de IPC-laadshuttle sluit daarbij vlak aan op de voorkant van de IPCrail. De lastslede mag niet verder in het kanaal worden geschoven, anders zouden reeds in het rek staande pallets kunnen worden verschoven en onderdelen worden bescha-digd. Verder verloop zie hoofdstuk 4.3.
Rijdt de IPC-laadshuttle in de stelling en voert deze zijn rijopdracht automatisch uit, kan het draagvoertuig naar keuze vóór de stelling met geheven mast wachten of, wanneer meerdere IPC-laadshuttles bediend worden, een andere opdracht uitvoeren.
Rijdt de IPC-laadshuttle in de stelling en voert deze zijn rijopdracht automatisch uit, kan het draagvoertuig naar keuze vóór de stelling met geheven mast wachten of, wanneer meerdere IPC-laadshuttles bediend worden, een andere opdracht uitvoeren.
E 16
0810.NL
Bij het neerzetten van de laatste pallet in het kanaal wordt alleen de pallet en niet meer de IPC-laadshuttle op de IPC-rail geplaatst.
0810.NL
Bij het neerzetten van de laatste pallet in het kanaal wordt alleen de pallet en niet meer de IPC-laadshuttle op de IPC-rail geplaatst.
E 16
M
Veiligheidsinrichtingen van de IPC stelling
Veiligheidsinrichtingen van de IPC stelling
Op de IPC-looprails zijn op het begin en het uiteinde van het kanaal mechanische veiligheidsaanslagen gemonteerd. De IPC-laadshuttle zelf verplaatst tussen deze eindaanslagen met een omlaag wijzend aanslagstuk. Deze aanslagen worden tijdens het standaard rijden niet geraakt. Bij haperen van de besturing of de sensors verhinderen de eindaanslag dat de IPC-laadshuttle uit de stelling valt.
Op de IPC-looprails zijn op het begin en het uiteinde van het kanaal mechanische veiligheidsaanslagen gemonteerd. De IPC-laadshuttle zelf verplaatst tussen deze eindaanslagen met een omlaag wijzend aanslagstuk. Deze aanslagen worden tijdens het standaard rijden niet geraakt. Bij haperen van de besturing of de sensors verhinderen de eindaanslag dat de IPC-laadshuttle uit de stelling valt.
M
De mechanische eindaanslagen aan de IPC-rails moeten regelmatig worden gecontroleerd op volledigheid en beschadigingen. Ontbrekende of beschadigde eindaanslagen onmiddellijk vervangen. Zo niet, moet het kanaal in kwestie voor gebruik worden afgesloten. Voor een juiste stop zijn er reflexplaten gemonteerd die via sensors in verbinding staan met de infrarood-lichtsensors van de lastslede.
Voor een juiste stop zijn er reflexplaten gemonteerd die via sensors in verbinding staan met de infrarood-lichtsensors van de lastslede.
M
Zijn de reflexplaten verbogen, wordt geen bedrijfsmatige stop van de IPC uitgevoerd en de IPC rijdt tegen de mechanische eindaanslagen. Dit kan leiden tot beschadigingen en is geen reglementaire werking. Een regelmatige controle van de reflexplaten is vereist.
Zijn de reflexplaten verbogen, wordt geen bedrijfsmatige stop van de IPC uitgevoerd en de IPC rijdt tegen de mechanische eindaanslagen. Dit kan leiden tot beschadigingen en is geen reglementaire werking. Een regelmatige controle van de reflexplaten is vereist. Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van het IPC-rek.
De gebruiker moet duidelijk zichtbare borden ophangen met daarop: “Verboden toegang tussen de rekken voor niet-geautoriseerd personeel"
De gebruiker moet duidelijk zichtbare borden ophangen met daarop: “Verboden toegang tussen de rekken voor niet-geautoriseerd personeel"
0810.NL
Veiligheidsvoorschriften voor het gebruik van het IPC-rek.
0810.NL
M
De mechanische eindaanslagen aan de IPC-rails moeten regelmatig worden gecontroleerd op volledigheid en beschadigingen. Ontbrekende of beschadigde eindaanslagen onmiddellijk vervangen. Zo niet, moet het kanaal in kwestie voor gebruik worden afgesloten.
E 17
E 17
Reflexplaat
Reflexplaat
Inrijplaat
Mechanische Eindaanslag
Mechanische Eindaanslag
0810.NL
C: Palletdiepte P: Palletdiepte - 75 D = C + 225
0810.NL
C: Palletdiepte P: Palletdiepte - 75 D = C + 225
E 18
Inrijplaat
E 18
4.14
Jungheinrich IPC-stelling bedrijfsmodus “FIFO”(o)
4.14
Jungheinrich IPC-stelling bedrijfsmodus “FIFO”(o)
De bedrijfsmodus “FIFO“ (first in first out) maakt het mogelijk om aan beide kanten van de stelling voorraad op te slaan en weg te halen. Hiervoor zijn aan de stelling en aan de IPC-lastslede de volgende wijzigingen noodzakelijk.
De bedrijfsmodus “FIFO“ (first in first out) maakt het mogelijk om aan beide kanten van de stelling voorraad op te slaan en weg te halen. Hiervoor zijn aan de stelling en aan de IPC-lastslede de volgende wijzigingen noodzakelijk.
Aan de IPC-stelling
Aan de IPC-stelling
– De rijrails zijn uitgerust met vier mechanische aanslagen – In plaats van reflexplaten zijn aan het kanaaleinde altijd magneten op houderplaten gemonteerd
– De rijrails zijn uitgerust met vier mechanische aanslagen – In plaats van reflexplaten zijn aan het kanaaleinde altijd magneten op houderplaten gemonteerd
Aan de IPC-lastslede
Aan de IPC-lastslede
– Magneetschakelaar in rechter armwiel (in vorkrichting) gemonteerd – Mechanische aanslag onder het chassis alleen op de rechterzijde (in vorkrichting)
– Magneetschakelaar in rechter armwiel (in vorkrichting) gemonteerd – Mechanische aanslag onder het chassis alleen op de rechterzijde (in vorkrichting)
M
Het is niet toegestaan om het IPC-palletkanaal met meer dan één IPC-lastslede te laten werken. De exploitant moet dit door middel van organisatorische maatregelen garanderen
M
Het is niet toegestaan om het IPC-palletkanaal met meer dan één IPC-lastslede te laten werken. De exploitant moet dit door middel van organisatorische maatregelen garanderen
M
De mechanische eindaanslagen aan de IPC-rails moeten regelmatig op volledigheid en beschadigingen worden gecontroleerd. Ontbrekende of beschadigde eindaanslagen dienen direct te worden vervangen. Anders moet het betreffende kanaal voor gebruik worden geblokkeerd.
M
De mechanische eindaanslagen aan de IPC-rails moeten regelmatig op volledigheid en beschadigingen worden gecontroleerd. Ontbrekende of beschadigde eindaanslagen dienen direct te worden vervangen. Anders moet het betreffende kanaal voor gebruik worden geblokkeerd.
Voor stoppen tijdens bedrijf zijn magneetplaten gemonteerd, die door de magneetschakelaar van de IPC-lastslede worden waargenomen.
M
Indien magneetplaten ontbreken, wordt er geen stop tijdens bedrijf van het IPC uitgevoerd en rijdt het IPC tegen de mechanische eindaanslagen. Dit kan schade veroorzaken en is geen gebruik volgens bestemming. De magneetplaten moeten regelmatig worden gecontroleerd.
0810.NL
Indien magneetplaten ontbreken, wordt er geen stop tijdens bedrijf van het IPC uitgevoerd en rijdt het IPC tegen de mechanische eindaanslagen. Dit kan schade veroorzaken en is geen gebruik volgens bestemming. De magneetplaten moeten regelmatig worden gecontroleerd.
0810.NL
M
Voor stoppen tijdens bedrijf zijn magneetplaten gemonteerd, die door de magneetschakelaar van de IPC-lastslede worden waargenomen.
E 19
E 19
Inrijplaat
Inrijplaat
Magneet + houder
Magneet + houder
Mechanische Eindaanslag
E 20
C: Palletdiepte P: Palletdiepte - 75 D = C + 225
0810.NL
Magneet + houder
C: Palletdiepte P: Palletdiepte - 75 D = C + 225
0810.NL
Magneet + houder
Mechanische Eindaanslag
E 20
4.15
Een IPC-heftruck uit het kanaal terughalen (IPC-lastslede)
4.15
Een IPC-heftruck uit het kanaal terughalen (IPC-lastslede)
M
Voor de berging van een IPC-heftruck zijn twee opgeleide en geautoriseerde personen nodig. De IPC-bergingswagen mag enkel samen met een IPCdraagheftruck (IPC-stapelaar), voorzien van een IPC-koppeling, worden gebruikt.
M
Voor de berging van een IPC-heftruck zijn twee opgeleide en geautoriseerde personen nodig. De IPC-bergingswagen mag enkel samen met een IPCdraagheftruck (IPC-stapelaar), voorzien van een IPC-koppeling, worden gebruikt.
F
Een niet meer bruikbare IPC-lastslede in een palletkanaal wordt met behulp van de IPC-bergingswagen (optioneel), een windas en een staaldraad uit het kanaal getrokken. De bergingswagen beschikt over een beschermingsrooster, waarvan de hoogte kan worden aangepast aan de kanaalhoogte.
Een niet meer bruikbare IPC-lastslede in een palletkanaal wordt met behulp van de IPC-bergingswagen (optioneel), een windas en een staaldraad uit het kanaal getrokken. De bergingswagen beschikt over een beschermingsrooster, waarvan de hoogte kan worden aangepast aan de kanaalhoogte.
– IPC-koppeling aan de vorkdrager, met de stapelaar laten zakken; eventueel de stapelaar achteruit zetten. – Bergingswagen met de stapelaarkoppeling aan de opneemkegel opnemen. – Veiligheidspen insteken en beveiligen. – Draadloze handbesturing van de IPC-laadshuttle in de bergingswagen leggen (geen bediening vanaf de stapelaar mogelijk).
– IPC-koppeling aan de vorkdrager, met de stapelaar laten zakken; eventueel de stapelaar achteruit zetten. – Bergingswagen met de stapelaarkoppeling aan de opneemkegel opnemen. – Veiligheidspen insteken en beveiligen. – Draadloze handbesturing van de IPC-laadshuttle in de bergingswagen leggen (geen bediening vanaf de stapelaar mogelijk).
F
De bergingspersoon moet zich ervan vergewissen dat de opname van de bergingswagen aan de kegel probleemloos verloopt en dat de veiligheidspen volgens de regels wordt aangebracht en beveiligd. . De bergingspersoon moet een veiligheidshelm dragen. De instapdeur van de bergingswagen moet gesloten en vergrendeld zijn. . De bergingspersoon moet zich tijdens het opheffen en laten zakken aan de leuning van de bergingswagen vasthouden, mag die niet verlaten en mag zich niet over de leuning van de bergingswagen buigen. . De persoon die de stapelaar bedient mag de stapelaar tijdens de berging niet verlaten. De personen moeten tijdens de berging steeds mondeling met elkaar communiceren. – Bergingswagen met bergingspersoon op de kanaalhoogte tillen en in het IPC-kanaal op de rails neerzetten. – Veiligheidspen losmaken en de bestuurder van de stapelaar toeroepen om ca. 100 mm te dalen. De bergingswagen is nu losgekoppeld van de stapelaar. – De bergingspersoon stuurt de bergingswagen tot aan de IPC-lastslede. Met behulp van zijn spierkracht trekt deze persoon zich in de bergingswagen door het kanaal verder. De bergingspersoon knielt of zit in de bergingswagen, afhankelijk van de kanaalhoogte.
– Bergingswagen met bergingspersoon op de kanaalhoogte tillen en in het IPC-kanaal op de rails neerzetten. – Veiligheidspen losmaken en de bestuurder van de stapelaar toeroepen om ca. 100 mm te dalen. De bergingswagen is nu losgekoppeld van de stapelaar. – De bergingspersoon stuurt de bergingswagen tot aan de IPC-lastslede. Met behulp van zijn spierkracht trekt deze persoon zich in de bergingswagen door het kanaal verder. De bergingspersoon knielt of zit in de bergingswagen, afhankelijk van de kanaalhoogte.
F
Tijdens de berging mag de draadloze radiobesturing niet worden gebruikt.
Tijdens de berging mag de draadloze radiobesturing niet worden gebruikt. – IPC-lastslede uitschakelen (sleutelschakelaar, opzij rechts op de IPC-lastslede). – Trekkabel in de IPC – lastslede hangen, daarvoor karabijnhaken aan kabeluiteinde in de aanslagogen (op de grondplaat voor de middenbekleding) hangen. – Windas klaarmaken zodat de kabel afgewikkeld kan worden. – Bergingswagen terug naar het kanaalbegin brengen en gelijktijdig de kabel afwikkelen. – Bergingswagen aan de stapelaar vastkoppelen. De bestuurder van de stapelaar toeroepen om de bergingswagen ca. 100 mm op te tillen. Bergingswagen met de veiligheidspen vastmaken. De bergingswagen is nu met de stapelaar verbonden.
0810.NL
– IPC-lastslede uitschakelen (sleutelschakelaar, opzij rechts op de IPC-lastslede). – Trekkabel in de IPC – lastslede hangen, daarvoor karabijnhaken aan kabeluiteinde in de aanslagogen (op de grondplaat voor de middenbekleding) hangen. – Windas klaarmaken zodat de kabel afgewikkeld kan worden. – Bergingswagen terug naar het kanaalbegin brengen en gelijktijdig de kabel afwikkelen. – Bergingswagen aan de stapelaar vastkoppelen. De bestuurder van de stapelaar toeroepen om de bergingswagen ca. 100 mm op te tillen. Bergingswagen met de veiligheidspen vastmaken. De bergingswagen is nu met de stapelaar verbonden.
0810.NL
F
De bergingspersoon moet zich ervan vergewissen dat de opname van de bergingswagen aan de kegel probleemloos verloopt en dat de veiligheidspen volgens de regels wordt aangebracht en beveiligd. . De bergingspersoon moet een veiligheidshelm dragen. De instapdeur van de bergingswagen moet gesloten en vergrendeld zijn. . De bergingspersoon moet zich tijdens het opheffen en laten zakken aan de leuning van de bergingswagen vasthouden, mag die niet verlaten en mag zich niet over de leuning van de bergingswagen buigen. . De persoon die de stapelaar bedient mag de stapelaar tijdens de berging niet verlaten. De personen moeten tijdens de berging steeds mondeling met elkaar communiceren.
E 21
E 21
F
F
De bestuurder van de bergingswagen moet zich ervan vergewissen dat de veiligheidspen correct is geplaatst, alvorens hij de opdracht geeft om de bergingswagen uit het rek te halen. – De bergingspersoon geeft de bestuurder van de stapelaar de opdracht om de bergingswagen met bergingspersoon uit het kanaal terug te trekken en voor het rek te stoppen. De geleiblok voor de kabel en het bevestigingspunt aan de IPC moeten zich op gelijke hoogte bevinden. – IPC-lastslede met de windas tot aan het kanaalbegin trekken. – Karabijnhaken van de kabel losmaken van de IPC – lastslede. – Bergingswagen tot op de grond laten zakken, bergingspersoon stapt uit. Bergingswagen weer losmaken van de stapelaar. – IPC-lastslede met de stapelaarkoppeling opnemen en volledig uit het kanaal halen. Voorzichtig laten zakken! De vergrendeling van de IPC-lastslede met de koppeling is hierbij niet gesloten.
– De bergingspersoon geeft de bestuurder van de stapelaar de opdracht om de bergingswagen met bergingspersoon uit het kanaal terug te trekken en voor het rek te stoppen. De geleiblok voor de kabel en het bevestigingspunt aan de IPC moeten zich op gelijke hoogte bevinden. – IPC-lastslede met de windas tot aan het kanaalbegin trekken. – Karabijnhaken van de kabel losmaken van de IPC – lastslede. – Bergingswagen tot op de grond laten zakken, bergingspersoon stapt uit. Bergingswagen weer losmaken van de stapelaar. – IPC-lastslede met de stapelaarkoppeling opnemen en volledig uit het kanaal halen. Voorzichtig laten zakken! De vergrendeling van de IPC-lastslede met de koppeling is hierbij niet gesloten.
E 22
Tijdens het laten zakken van de IPC-lastslede mag zich niemand in de gevarenzone bevinden.
0810.NL
F
Tijdens het laten zakken van de IPC-lastslede mag zich niemand in de gevarenzone bevinden.
0810.NL
F
De bestuurder van de bergingswagen moet zich ervan vergewissen dat de veiligheidspen correct is geplaatst, alvorens hij de opdracht geeft om de bergingswagen uit het rek te halen.
E 22
F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.
F M
De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.
F
Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden.
M
Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking. Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling „Hernieuwde inbedrijfname“ uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).
0810.NL
M
Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen - is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig veranderd worden. Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u ter beschikking. Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen uit de afdeling „Hernieuwde inbedrijfname“ uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
2
Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden
Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.
Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt aan van de producent.
Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden. Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke ketting vastgehouden is.
Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden.
Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen. Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt worden.
M
Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd. Na de reiniging de in de afdeling „Hernieuwde inbedrijfname“ beschreven handelingen uitvoeren. F1
0810.NL
2
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt, moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met stoomstraal is niet geoorloofd. Na de reiniging de in de afdeling „Hernieuwde inbedrijfname“ beschreven handelingen uitvoeren. F1
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.
Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden in acht genomen worden.
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt, aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).
F2
0810.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
0810.NL
Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.
F2
3
Onderhoud en inspectie
3
Onderhoud en inspectie
3.1
Onderhouds-controlelijst
3.1
Onderhouds-controlelijst
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van dit soort heftrucks. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van de heftruck en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van dit soort heftrucks. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van de heftruck en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
Chassis/Casco:
Chassis/Casco:
Alle dragende delen op beschadiging inspecteren
Schroefverbindingen controleren
Schroefverbindingen controleren
Glijvlakken van de aandrijfas controleren op slijtage en beschadigingen. Hoogte van het glijvlak: 28 mm (-2 mm)
Glijvlakken van de aandrijfas controleren op slijtage en beschadigingen. Hoogte van het glijvlak: 28 mm (-2 mm)
Zijdelingse geleiblokken controleren op slijtage en beschadigingen. Maat tussen de geleiblokken: vooraan (lastas): 1213 mm (+/- 1 mm), achteraan (aandrijving): 1208 mm (+/- 2 mm). Het verschuiven en vertrekken van de IPC-lastslede op de grond leidt tot grote slijtage aan de glijvlakken en de geleiblokken en is een bedieningsfout! IPC steeds van de grond houden (Hoofdstuk 4.3 en 4.4)
Zijdelingse geleiblokken controleren op slijtage en beschadigingen. Maat tussen de geleiblokken: vooraan (lastas): 1213 mm (+/- 1 mm), achteraan (aandrijving): 1208 mm (+/- 2 mm). Het verschuiven en vertrekken van de IPC-lastslede op de grond leidt tot grote slijtage aan de glijvlakken en de geleiblokken en is een bedieningsfout! IPC steeds van de grond houden (Hoofdstuk 4.3 en 4.4)
IPC-koppeling (aan de sta- Kegelpunt in geval van ernstige afplatting vervangen. pelaar) – opneemplaat Radius aan de punt, nieuw: R 2 mm. Vervanging dringend nodig wanneer toestand:
IPC-koppeling (aan de sta- Kegelpunt in geval van ernstige afplatting vervangen. pelaar) – opneemplaat Radius aan de punt, nieuw: R 2 mm. Vervanging dringend nodig wanneer toestand:
Opneemplaat (aan IPClastslede)
Opneemplaat vervangen bij ernstige groeven. Dringend nodig wanneer toestand:
Opneemplaat (aan IPClastslede)
Opneemplaat vervangen bij ernstige groeven. Dringend nodig wanneer toestand:
Aandrijving:
Transmissie op geluiden en lekkages nalopen
Aandrijving:
Transmissie op geluiden en lekkages nalopen
Op slijtage en beschadiging inspecteren
Op slijtage en beschadiging inspecteren
Lagering en bevestiging inspecteren
Lagering en bevestiging inspecteren
Wielbouten op stevig vastzitten controleren, zo nodig aanhalen
Wielbouten op stevig vastzitten controleren, zo nodig aanhalen
Op werking en slijtage controleren
Hefinrichting:
Lastsectie en kinetisch systeem op slijtage en beschadiging inspecteren F3
0810.NL
Hefinrichting: 0810.NL
Alle dragende delen op beschadiging inspecteren
Op werking en slijtage controleren Lastsectie en kinetisch systeem op slijtage en beschadiging inspecteren F3
Hydraulisch systeem:
Werking controleren
Hydraulisch systeem:
Hydraulisch aggregaat op dichtheid en beschadiging inspecteren Elektrisch systeem:
Hydraulisch aggregaat op dichtheid en beschadiging inspecteren
Werking controleren
Elektrisch systeem:
Kabels op stevig vastzitten van de aansluitingen en op beschadiging controleren
Zekeringen op juiste waarde controleren
Zekeringen op juiste waarde controleren
Waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelingen op goede werking controleren
Waarschuwingsinrichtingen en veiligheidsschakelingen op goede werking controleren
Elektro-motoren:
Motorbevestiging inspecteren
Elektro-motoren:
Motorbevestiging inspecteren
Batterijen:
Aansluitklemmen op stevig vastzitten controleren, met poolschroevenvet invetten
Batterijen:
Aansluitklemmen op stevig vastzitten controleren, met poolschroevenvet invetten Batterijkabel op beschadiging inspecteren, zo nodig vervangen
Bij bijzondere gebruiks- en omgevingscondities de onderhoudsintervallen overeenkomstig de belastingsgraad aanpassen.
Bij bijzondere gebruiks- en omgevingscondities de onderhoudsintervallen overeenkomstig de belastingsgraad aanpassen.
Smeerschema
3.2
Smeerschema
0810.NL
De opneemkegel (6) en de centreerstukken (9) van de stapelaarkoppeling en de opneemplaat (7) en de slijtplaten (8) aan de lastslede moeten regelmatig worden ingevet. Als smeervet kan het multifunctionele vet (Mat.nr. 14038650) worden gebruikt. Er kan ook een goed hechtende soort Molykotevet (Mat.nr. 29201270) worden gebruikt.
0810.NL
De opneemkegel (6) en de centreerstukken (9) van de stapelaarkoppeling en de opneemplaat (7) en de slijtplaten (8) aan de lastslede moeten regelmatig worden ingevet. Als smeervet kan het multifunctionele vet (Mat.nr. 14038650) worden gebruikt. Er kan ook een goed hechtende soort Molykotevet (Mat.nr. 29201270) worden gebruikt.
F4
Werking controleren
Kabels op stevig vastzitten van de aansluitingen en op beschadiging controleren
Batterijkabel op beschadiging inspecteren, zo nodig vervangen
3.2
Werking controleren
F4
4
Instructies voor onderhoud
4
Instructies voor onderhoud
4.1
Voertuig voor onderhoudswerkzaamheden gereed maken
4.1
Voertuig voor onderhoudswerkzaamheden gereed maken
F 4.2
Ter voorkoming van ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden alle noodzakelijke veiligheidsmaatregelentreffen. Daartoe het volgende doen:
Ter voorkoming van ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden alle noodzakelijke veiligheidsmaatregelentreffen. Daartoe het volgende doen:
– Voertuig vergrendeld parkeren (zie hoofdstuk E). – Voertuig via schakelslot (1) uitschakelen.
– Voertuig vergrendeld parkeren (zie hoofdstuk E). – Voertuig via schakelslot (1) uitschakelen.
F
Bij werkzaamheden onder een geheven intern transportmiddel moet u deze zodanig borgen, dat kantelen of wegglijden is uitgesloten. Bij het omhoog heffen van het voertuig tevens de voorschriften uit het hoofdstuk "Transport en eerste inbedrijfstelling" naleven. Frontkap en frontbekleding wegnemen
4.2
Frontkap en frontbekleding wegnemen
0810.NL
– Bevestigingsschroeven (2) losdraaien. – Afschermingen voorzichtig wegnemen.
0810.NL
– Bevestigingsschroeven (2) losdraaien. – Afschermingen voorzichtig wegnemen.
Bij werkzaamheden onder een geheven intern transportmiddel moet u deze zodanig borgen, dat kantelen of wegglijden is uitgesloten. Bij het omhoog heffen van het voertuig tevens de voorschriften uit het hoofdstuk "Transport en eerste inbedrijfstelling" naleven.
F5
F5
Elektrische zekeringen controleren
4.3
– Voertuig voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden gereed maken (zie sectie 4.1). – Afscherming wegnemen (zie sectie 4.2). – Zo nodig deksel (7) afmonteren. – Alle zekeringen aan de hand van de tabel op correcte waarde controleren, zo nodig verwisselen.
Z
4.4
– Voertuig voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden gereed maken (zie sectie 4.1). – Afscherming wegnemen (zie sectie 4.2). – Zo nodig deksel (7) afmonteren. – Alle zekeringen aan de hand van de tabel op correcte waarde controleren, zo nodig verwisselen.
Z
Bij heftrucks voor gebruik in koelkamers bevinden de borgingen zich samen met het aandrijfmechanisme in een geïsoleerd compartiment.
Pos 3 4 5 6 7
Omschrijving F1 F2 F3 F4 F5
Beveiligd onderdeel: Hoofdzekering Hydraulisch aggregaat / K1 Lader Regeling Zwaailamp
Waarde 50 A 30 A 10 A 5A 2A 4.4
Omschrijving F1 F2 F3 F4 F5
Beveiligd onderdeel: Hoofdzekering Hydraulisch aggregaat / K1 Lader Regeling Zwaailamp
Waarde 50 A 30 A 10 A 5A 2A
Hernieuwde inbedrijfstelling Opnieuw in bedrijf stellen na reiniging of onderhoudswerkzaamheden mag pas geschieden, wanneer de volgende handelingen zijn uitgevoerd:
0810.NL
Opnieuw in bedrijf stellen na reiniging of onderhoudswerkzaamheden mag pas geschieden, wanneer de volgende handelingen zijn uitgevoerd:
F6
Bij heftrucks voor gebruik in koelkamers bevinden de borgingen zich samen met het aandrijfmechanisme in een geïsoleerd compartiment.
Pos 3 4 5 6 7
Hernieuwde inbedrijfstelling
– Zelftest van de besturing na het inschakelen
Elektrische zekeringen controleren
– Zelftest van de besturing na het inschakelen
F6
0810.NL
4.3
5
Het interne transportmiddel stilleggen
5
Wordt het voertuig b.v. om bedrijfstechnische redenen langer dan 6 maanden stilgezet, mag het alleen in een vorstvrije en droge ruimte worden opgeslagen, en de maatregelen voorafgaand, tijdens en na de buitenbedrijfstelling moeten zoals beschreven worden uitgevoerd.
Het interne transportmiddel stilleggen Wordt het voertuig b.v. om bedrijfstechnische redenen langer dan 6 maanden stilgezet, mag het alleen in een vorstvrije en droge ruimte worden opgeslagen, en de maatregelen voorafgaand, tijdens en na de buitenbedrijfstelling moeten zoals beschreven worden uitgevoerd.
M
Het voertuig moet voor de duur van de stilzetting zodanig opgebokt te worden, dat alle wielen van de vloer zijnAlleen zo is gewaarborgd, dat wielen en wiellagers niet beschadigt raken.
M
Het voertuig moet voor de duur van de stilzetting zodanig opgebokt te worden, dat alle wielen van de vloer zijnAlleen zo is gewaarborgd, dat wielen en wiellagers niet beschadigt raken.
5.1
Maatregelen vóór de stillegging
5.1
Maatregelen vóór de stillegging
– Batterij opladen (zie hoofdstuk D). – Batterij afkoppelen, reinigen en poolschroeven met poolvet invetten.
Z
Tevens de instructies van de batterijfabrikant naleven
5.2
Maatregelen tijdens de conserveringsperiode
– Batterij opladen (zie hoofdstuk D). – Batterij afkoppelen, reinigen en poolschroeven met poolvet invetten.
– Alle blootliggende contacten met een geschikte contactspray insproeien.
Z
Tevens de instructies van de batterijfabrikant naleven
5.2
Maatregelen tijdens de conserveringsperiode
– Alle blootliggende contacten met een geschikte contactspray insproeien.
Om de 6 maanden:
Om de 6 maanden:
– Batterij opladen (zie hoofdstuk D).
– Batterij opladen (zie hoofdstuk D).
M
Regelmatig opladen van de batterij is beslist noodzakelijk, omdat anders door zelfontlading van de batterij diepontlading optreedt, waardoor de batterij wordt vernield.
M
Regelmatig opladen van de batterij is beslist noodzakelijk, omdat anders door zelfontlading van de batterij diepontlading optreedt, waardoor de batterij wordt vernield.
Z
Bij permanente nalading is opladen om de 6 maanden ter bescherming tegen diepontlading niet noodzakelijk.
Z
Bij permanente nalading is opladen om de 6 maanden ter bescherming tegen diepontlading niet noodzakelijk.
5.3
Hernieuwde inbedrijfstelling na conservering
5.3
Hernieuwde inbedrijfstelling na conservering
– – – – –
– – – – –
F
Voertuig grondig reinigen. Batterij reinigen, de poolschroeven met poolvet invetten en en batterij aansluiten. Batterij opladen (zie hoofdstuk D). Hydrauliekolie op condens inspecteren, zo nodig verversen Voertuig in bedrijf stellen (zie hoofdstuk E).
Direct na de inbedrijfstelling meerdere proefremmingen uitvoeren.
0810.NL
Direct na de inbedrijfstelling meerdere proefremmingen uitvoeren.
0810.NL
F
Voertuig grondig reinigen. Batterij reinigen, de poolschroeven met poolvet invetten en en batterij aansluiten. Batterij opladen (zie hoofdstuk D). Hydrauliekolie op condens inspecteren, zo nodig verversen Voertuig in bedrijf stellen (zie hoofdstuk E).
F7
F7
6
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
6
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole worden uitgevoerd volgens de nationale voorschriften. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Z
Er moet een veiligheidscontrole worden uitgevoerd volgens de nationale voorschriften. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichtspunten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt van veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgens de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het bodemtransportvoertuig te kunnen beoordelen.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet een evaluatie en beoordeling zonder invloed van gezichtspunten van het bedrijf of van economische aard uitsluitend vanuit het standpunt van veiligheid afgeven. Deze persoon dient voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een voertuig en de effectiviteit van de bescherminrichtingen volgens de regels van de techniek en de basisregels voor de controle van het bodemtransportvoertuig te kunnen beoordelen.
Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodemtransportvoertuig qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien moet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de tweede controle nadien bewaard blijven. Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verantwoordelijk.
Daarbij moet een volledig onderzoek van de technische toestand van het bodemtransportvoertuig qua veiligheid tegen ongevallen uitgevoerd worden. Bovendien moet het bodemtransportvoertuig grondig onderzocht worden op beschadigingen die door eventueel niet-vakkundig gebruik kunnen zijn ontstaan. Er dient een controlebericht gemaakt te worden. De resultaten van de controle moeten minstens tot de tweede controle nadien bewaard blijven. Voor het zo spoedig mogelijk herstellen van beschadigingen is de exploitant verantwoordelijk.
Z
Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuig ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.
Z
Als optische aanwijzing wordt het bodemtransportvoertuig ná voorgenomen controle voorzien van een controleplaquette. Deze plaquette geeft aan, in welke maand van welk jaar de volgende keuring moet plaatsvinden.
7
Ontstoringshulp en foutherkenning
7
Ontstoringshulp en foutherkenning
7.1
Ontstoringshulp
7.1
Ontstoringshulp
Mogelijke oorzaak – Noodstop bediend – Batterij nog bezig met opladen – Stekker niet in opname – Schakelslot uitgeschakeld – Batterij leeg – beveiliging F1 / F4 defect Last kan niet – Voertuig niet bedrijfsgegeheven worreed den – Zekering F2 defect – Contactor K1 defect – Last te zwaar – Oliestand te laag
Z F8
Storing Voertuig rijdt niet
Mogelijke oorzaak – Noodstop bediend – Batterij nog bezig met opladen – Stekker niet in opname – Schakelslot uitgeschakeld – Batterij leeg – beveiliging F1 / F4 defect Last kan niet – Voertuig niet bedrijfsgegeheven worreed den – Zekering F2 defect – Contactor K1 defect – Last te zwaar – Oliestand te laag
– Stekker in opname inpluggen – Voertuig inschakelen
– Batterij laden – Zekeringen controleren – Alle onder de storing “Voertuig rijdt niet“ gerubriceerde ontstoringsmaatregelen uitvoeren – Zekeringen controleren – A.d.h.v. aansluitschema controleren – Last controleren – Oliestand controleren, zo nodig bijvullen – Magneetventiel V1 defect – A.d.h.v. aansluitschema controleren – Hefvork stroef – Smeren, zo nodig losser maken – Zekering F3 defect
Last kan niet worden neergelaten Batterij laadt niet op
– Zekeringen controleren
Kan de storing niet worden verholpen, dan voertuig stilzetten en de servicedienst inlichten.
0810.NL
Last kan niet worden neergelaten Batterij laadt niet op
Ontstoringsmaatregelen – 230 V – verbinding loskoppelen
Z F8
Ontstoringsmaatregelen – 230 V – verbinding loskoppelen – Stekker in opname inpluggen – Voertuig inschakelen
– Batterij laden – Zekeringen controleren – Alle onder de storing “Voertuig rijdt niet“ gerubriceerde ontstoringsmaatregelen uitvoeren – Zekeringen controleren – A.d.h.v. aansluitschema controleren – Last controleren – Oliestand controleren, zo nodig bijvullen – Magneetventiel V1 defect – A.d.h.v. aansluitschema controleren – Hefvork stroef – Smeren, zo nodig losser maken – Zekering F3 defect
– Zekeringen controleren
Kan de storing niet worden verholpen, dan voertuig stilzetten en de servicedienst inlichten.
0810.NL
Storing Voertuig rijdt niet
Storingsmeldingen
7.2
Storingsmeldingen
Na een storingsmelding (ERROR) schakelt de IPC-besturing over in storingsmodus. Om de besturing weer te kunnen gebruiken, moet u de knop “RESET” indrukken. Hierdoor wordt de IPC-besturing opnieuw opgestart; daarom moet u minstens 4 seconden wachten tot u kan overgaan tot de volgende handeling.
Na een storingsmelding (ERROR) schakelt de IPC-besturing over in storingsmodus. Om de besturing weer te kunnen gebruiken, moet u de knop “RESET” indrukken. Hierdoor wordt de IPC-besturing opnieuw opgestart; daarom moet u minstens 4 seconden wachten tot u kan overgaan tot de volgende handeling.
Weergave ERR: Opname!
Weergave ERR: Opname!
ERR: Ontgrendelen!
Maatregel Lastslede eventueel terug volledig in het kanaal terugschuiven, voorzichtig neerzetten en opnieuw met de koppeling opnemen tot de melding “aangekoppeld” op het display verschijnt. Anders: IPC-lastslede en stapelaar stilleggen, JH-ser-vice verwittigen. IPC-lastslede niet uit het rek halen: neerstortingsgevaar! Opnieuw opheffen van de IPC-lastslede tot “IPC: aangekoppeld” verschijnt, dan START drukken en ten slotte verdergaan met “Neerzetten/ Laten zakken”. Anders: IPC-lastslede en stapelaar stilleggen, JH-ser-vice verwittigen. IPC-lastslede niet uit het kanaal trekken, mogelijk neerstortingsgevaar!
ERR: Ontgrendelen!
Opnieuw opheffen van de IPC-lastslede tot “IPC: aangekoppeld” verschijnt, dan START drukken en ten slotte verdergaan met “Neerzetten/ Laten zakken”. Anders: IPC-lastslede en stapelaar stilleggen, JH-ser-vice verwittigen. IPC-lastslede niet uit het kanaal trekken, mogelijk neerstortingsgevaar!
0810.NL
ERR: Vergrendelen!
Betekenis IPC-lastslede is tijdens de IPCopname niet veilig op de kegel opgenomen. Geluidssignaal en optische waarschuwing, blijvende pieptoon, knipperende LED. De lastslede werd door de IPCrail opgetild zonder correct te zijn aangekoppeld. De koppelings-kegel is niet veilig verbonden met de opneemplaat, de vergrendeling is nog open. Storing bij het ontgrendelen van de vergrendelingshaak. De haak werd tijdens een bepaalde tijdsinterval niet volledig geopend. - Mechaniek van de vergrendelingshaak klemt. Mogelijk de stroomtoevoer van de vergrendelingsmotor controleren bij te hoge bewegingsweerstand, vb. de stapelaarkoppeling op de vergrendelingshaak laten zakken en pas dan op START gedrukt. - Sensor defect Storing bij het vergrendelen van de vergrendelingshaak. De haak werd tijdens een bepaalde tijdsinterval niet volledig gesloten. - Mechaniek van de vergrendelingshaak klemt. Mogelijk de stroomtoevoer van de vergrendelingsmotor controleren bij te hoge bewegingsweerstand, vb. het laten zakken van de stapelaarkoppeling tijdens het sluiten van de vergrendelingshaak leidt tot een blokkering. - Sensor defect
ERR: Vergrendelen!
Betekenis IPC-lastslede is tijdens de IPCopname niet veilig op de kegel opgenomen. Geluidssignaal en optische waarschuwing, blijvende pieptoon, knipperende LED. De lastslede werd door de IPCrail opgetild zonder correct te zijn aangekoppeld. De koppelings-kegel is niet veilig verbonden met de opneemplaat, de vergrendeling is nog open. Storing bij het ontgrendelen van de vergrendelingshaak. De haak werd tijdens een bepaalde tijdsinterval niet volledig geopend. - Mechaniek van de vergrendelingshaak klemt. Mogelijk de stroomtoevoer van de vergrendelingsmotor controleren bij te hoge bewegingsweerstand, vb. de stapelaarkoppeling op de vergrendelingshaak laten zakken en pas dan op START gedrukt. - Sensor defect Storing bij het vergrendelen van de vergrendelingshaak. De haak werd tijdens een bepaalde tijdsinterval niet volledig gesloten. - Mechaniek van de vergrendelingshaak klemt. Mogelijk de stroomtoevoer van de vergrendelingsmotor controleren bij te hoge bewegingsweerstand, vb. het laten zakken van de stapelaarkoppeling tijdens het sluiten van de vergrendelingshaak leidt tot een blokkering. - Sensor defect
Maatregel Lastslede eventueel terug volledig in het kanaal terugschuiven, voorzichtig neerzetten en opnieuw met de koppeling opnemen tot de melding “aangekoppeld” op het display verschijnt. Anders: IPC-lastslede en stapelaar stilleggen, JH-ser-vice verwittigen. IPC-lastslede niet uit het rek halen: neerstortingsgevaar! Opnieuw opheffen van de IPC-lastslede tot “IPC: aangekoppeld” verschijnt, dan START drukken en ten slotte verdergaan met “Neerzetten/ Laten zakken”. Anders: IPC-lastslede en stapelaar stilleggen, JH-ser-vice verwittigen. IPC-lastslede niet uit het kanaal trekken, mogelijk neerstortingsgevaar! Opnieuw opheffen van de IPC-lastslede tot “IPC: aangekoppeld” verschijnt, dan START drukken en ten slotte verdergaan met “Neerzetten/ Laten zakken”. Anders: IPC-lastslede en stapelaar stilleggen, JH-ser-vice verwittigen. IPC-lastslede niet uit het kanaal trekken, mogelijk neerstortingsgevaar!
0810.NL
7.2
F9
F9
ERR: Hydraulisch heffen! ERR: Hydraulisch dalen! ERR: Rijduur!
ERR: Stopsensor!
F 10
Maatregel Met de functie “REVERS” de IPC-lastslede terug naar het kanaalbegin rijden (knop ingedrukt houden). IPC-lastslede met behulp van de bergingswagen terug-trekken. Oorzaak vaststellen.
Weergave ERR: Rijden: vooruit!
IPC-lastslede met behulp van de bergingswagen terug-trekken. Oorzaak vaststellen.
ERR: Rijden: achteruit!
IPC-lastslede, JH-Service verwittigen. IPC-lastslede, JH-Service verwittigen. Met de functie “REVERS” de IPC-lastslede terug naar het kanaalbegin rijden (knop ingedrukt houden). Of: IPC-lastslede met behulp van de bergingswagen terugtrekken. Oorzaak vaststellen. Anders: IPC-lastslede stilleggen, JHService verwittigen. Stopsensor herkend (linker wiel- Letten op de correcte palletoparm), zonder vooruitschakelsen- name, sor (sensor traag tempo). overhangende delen vergelij- Stopsensor kan foutief worden ken met de toegestane waargeactiveerd, bijvoorbeeld omdat de, een pallet niet ver genoeg werd enkel volledige pallets gebruiopgenomen of wanneer er te veel ken. uitsteekt over de randen van de Snelle controle van de sensopallet. ren door een stuk karton voor - Het trage tempo mislukt wande lichtstraal te houden, schaneer de pallet defect is, bijvoor- keltoestand wordt weergegebeeld wanneer de rechter ven door het LED. palletsteun ontbreekt of wanneer er geen reflexplaat (aan het kanaaleinde) is. - Sensor defect.
ERR: Hydraulisch heffen! ERR: Hydraulisch dalen! ERR: Rijduur!
ERR: Stopsensor!
F 10
Betekenis Storing bij het voorwaarts rijden. Ondanks aandrijving van de motor beweegt er niets. - Heftruck mechanisch geblokkeerd, abrupte stop, vb. rijdt tegen mechanische aanslag. - Sensor (incrementele sensor) defect Storing bij het achterwaarts rijden. Ondanks aandrijving van de motor beweegt er niets. - Heftruck mechanisch geblokkeerd, abrupte stop, vb. rijdt tegen mechanische aanslag. - Sensor (incrementele sensor) defect Hydraulische sensor werd niet herkend. Hydraulische sensor werd niet herkend. Doel na bepaalde tijd niet bereikt. - Heftruck rijdt te langzaam, mechanisch stroef (zie ook “ERR: Rijden: vooruit!) - Palletsensor, remmen of kanaaleindesensor (wielarmpun-ten) herkent een vreemd voor-werp en schakelt over naar een traag tempo. Voorbeeld: gedeelte van een pallet of zijdelings overhangende krimpfolie.
Maatregel Met de functie “REVERS” de IPC-lastslede terug naar het kanaalbegin rijden (knop ingedrukt houden). IPC-lastslede met behulp van de bergingswagen terug-trekken. Oorzaak vaststellen. IPC-lastslede met behulp van de bergingswagen terug-trekken. Oorzaak vaststellen.
IPC-lastslede, JH-Service verwittigen. IPC-lastslede, JH-Service verwittigen. Met de functie “REVERS” de IPC-lastslede terug naar het kanaalbegin rijden (knop ingedrukt houden). Of: IPC-lastslede met behulp van de bergingswagen terugtrekken. Oorzaak vaststellen. Anders: IPC-lastslede stilleggen, JHService verwittigen. Stopsensor herkend (linker wiel- Letten op de correcte palletoparm), zonder vooruitschakelsen- name, sor (sensor traag tempo). overhangende delen vergelij- Stopsensor kan foutief worden ken met de toegestane waargeactiveerd, bijvoorbeeld omdat de, een pallet niet ver genoeg werd enkel volledige pallets gebruiopgenomen of wanneer er te veel ken. uitsteekt over de randen van de Snelle controle van de sensopallet. ren door een stuk karton voor - Het trage tempo mislukt wande lichtstraal te houden, schaneer de pallet defect is, bijvoor- keltoestand wordt weergegebeeld wanneer de rechter ven door het LED. palletsteun ontbreekt of wanneer er geen reflexplaat (aan het kanaaleinde) is. - Sensor defect.
0810.NL
ERR: Rijden: achteruit!
Betekenis Storing bij het voorwaarts rijden. Ondanks aandrijving van de motor beweegt er niets. - Heftruck mechanisch geblokkeerd, abrupte stop, vb. rijdt tegen mechanische aanslag. - Sensor (incrementele sensor) defect Storing bij het achterwaarts rijden. Ondanks aandrijving van de motor beweegt er niets. - Heftruck mechanisch geblokkeerd, abrupte stop, vb. rijdt tegen mechanische aanslag. - Sensor (incrementele sensor) defect Hydraulische sensor werd niet herkend. Hydraulische sensor werd niet herkend. Doel na bepaalde tijd niet bereikt. - Heftruck rijdt te langzaam, mechanisch stroef (zie ook “ERR: Rijden: vooruit!) - Palletsensor, remmen of kanaaleindesensor (wielarmpun-ten) herkent een vreemd voor-werp en schakelt over naar een traag tempo. Voorbeeld: gedeelte van een pallet of zijdelings overhangende krimpfolie.
0810.NL
Weergave ERR: Rijden: vooruit!
Maatregel Met de functie “REVERS” de IPC-lastslede terug naar het kanaalbegin rijden (knop ingedrukt houden). Anders: IPC-lastslede met behulp van de bergingswagen terugtrekken. Oorzaak vaststellen. IPC-lastslede stilleggen, JHService verwittigen. ERR: Rijden & De heftruck moet met REB3! VERS worden teruggehaald. Sensor defect, IPC-lastslede stilleggen, JH-Service verwittigen. ERR: MotorHeftruck laten afkoelen, daartemp.! na weer aanzetten. Anders: IPC-lastslede stilleggen, JHService verwittigen. ERR: Rijrail! Geen contact met IPC-rekrail. Opnieuw opheffen van de - Na het geven van een opdracht IPC-lastslede tot “IPC: aange(START) werd de lastslede niet koppeld” verschijnt, dan correct op de IPC-rails neergezet. START drukken en ten slotte verdergaan met “Neerzetten/ De lastslede kan schuin op de IPC-rails staan, de geleiblokken Laten zakken”. De stapelaar grijpen bijvoorbeeld niet vast op loodrecht voor het rek positiode rails. Mogelijk foutieve of de- neren. fecte invoergeleidingsplaten aan In het geval van een defecte het kanaalbegin. railsensor de IPC-lastslede stilleggen en JH-Service ver- Railsensor defect. wittigen. ERR: Toerental- Ontbrekende of te veel toerenSensor defect, IPC-lastslede gever! talimpulsen. stilleggen, JH-Service verwittigen. Sensoren controleren. ERR: B3 & B12! Storing: sensor B3 en sensor B12 Sensor defect, IPC-lastslede gelijktijdig actief! stilleggen, JH-Service verwittigen. Sensoren controleren.
Weergave ERR: Geblokkeerd!
Betekenis De heftruck rijdt niet. Lastwielen staan stil, maar worden wel aangedreven. - De IPC-lastslede kan mechanisch zijn geblokkeerd, bijvoorbeeld door een vreemd voorwerk of een hindernis op de rail of door een foutieve rail (te smal / te breed). - Sensorbewaking lastwielsensoren eventueel defect Sensor B3 (lastslede aangekoppeld) actief, terwijl de IPC in het palletkanaal rijdt. Sensoren controleren. Stop na 150 mm. Aandrijfmotor oververhit. Temperatuurschakelaar defect.
Maatregel Met de functie “REVERS” de IPC-lastslede terug naar het kanaalbegin rijden (knop ingedrukt houden). Anders: IPC-lastslede met behulp van de bergingswagen terugtrekken. Oorzaak vaststellen. IPC-lastslede stilleggen, JHService verwittigen. ERR: Rijden & De heftruck moet met REB3! VERS worden teruggehaald. Sensor defect, IPC-lastslede stilleggen, JH-Service verwittigen. ERR: MotorHeftruck laten afkoelen, daartemp.! na weer aanzetten. Anders: IPC-lastslede stilleggen, JHService verwittigen. ERR: Rijrail! Geen contact met IPC-rekrail. Opnieuw opheffen van de - Na het geven van een opdracht IPC-lastslede tot “IPC: aange(START) werd de lastslede niet koppeld” verschijnt, dan correct op de IPC-rails neergezet. START drukken en ten slotte verdergaan met “Neerzetten/ De lastslede kan schuin op de IPC-rails staan, de geleiblokken Laten zakken”. De stapelaar grijpen bijvoorbeeld niet vast op loodrecht voor het rek positiode rails. Mogelijk foutieve of de- neren. fecte invoergeleidingsplaten aan In het geval van een defecte het kanaalbegin. railsensor de IPC-lastslede stilleggen en JH-Service ver- Railsensor defect. wittigen. ERR: Toerental- Ontbrekende of te veel toerenSensor defect, IPC-lastslede gever! talimpulsen. stilleggen, JH-Service verwittigen. Sensoren controleren. ERR: B3 & B12! Storing: sensor B3 en sensor B12 Sensor defect, IPC-lastslede gelijktijdig actief! stilleggen, JH-Service verwittigen. Sensoren controleren.
0810.NL
Betekenis De heftruck rijdt niet. Lastwielen staan stil, maar worden wel aangedreven. - De IPC-lastslede kan mechanisch zijn geblokkeerd, bijvoorbeeld door een vreemd voorwerk of een hindernis op de rail of door een foutieve rail (te smal / te breed). - Sensorbewaking lastwielsensoren eventueel defect Sensor B3 (lastslede aangekoppeld) actief, terwijl de IPC in het palletkanaal rijdt. Sensoren controleren. Stop na 150 mm. Aandrijfmotor oververhit. Temperatuurschakelaar defect.
0810.NL
Weergave ERR: Geblokkeerd!
F 11
F 11
Weergave ERR: Verbinding!
ERR: Heftruckidentificatie! ERR: Batterij!
Betekenis Geen radioverbinding tussen de IPC-besturing en de handmatige radioterminal. - Afstand tussen de handmatige radioterminal en de IPC-lastslede te groot, d.w.z. buiten het bereik van de terminal (vanaf ca. 50 m). - Dead spot of uiterst dempend materiaal in de radiolijn, bijvoorbeeld een brandmuur of - Antenne van de handmatige radioterminal afgeschermd. - In de draadloze handmatige radiobesturing is een verkeerd(e) heftrucknummer / heftruckidentificatie ingesteld.
Maatregel
Weergave ERR: Verbinding!
Bij de besturing de stapelaar voor het palletkanaal plaatsen, eventueel de handmatige radioterminal van het docking station nemen en van buitenaf de stapelaar bedienen.
Correct heftrucknummer in de radioterminal instellen (E 3.3).
Lastslede uitgeschakeld. Noodstop bediend. Foutieve of ontbrekende heftruckidentificatie (niet gedefinieerde heftruckidentificatie “000”).
Sleutelschakelaar inschakelen Noodstop ontgrendelen Correcte identificatie van de heftruck en de radioterminal laten instellen door de JH-Service. Batterij in de handmatige radioter- Handmatige radioterminal op minal bijna leeg. het docking station laten oplaBesturing enkel mogelijk via het den (ca. 6 uren), hierbij moet de stroomtoevoer van de docking station op de heftruck. draagheftruck ingeschakeld blijven.
ERR: Heftruckidentificatie! ERR: Batterij!
Betekenis Geen radioverbinding tussen de IPC-besturing en de handmatige radioterminal. - Afstand tussen de handmatige radioterminal en de IPC-lastslede te groot, d.w.z. buiten het bereik van de terminal (vanaf ca. 50 m). - Dead spot of uiterst dempend materiaal in de radiolijn, bijvoorbeeld een brandmuur of - Antenne van de handmatige radioterminal afgeschermd. - In de draadloze handmatige radiobesturing is een verkeerd(e) heftrucknummer / heftruckidentificatie ingesteld.
Maatregel
Bij de besturing de stapelaar voor het palletkanaal plaatsen, eventueel de handmatige radioterminal van het docking station nemen en van buitenaf de stapelaar bedienen.
Correct heftrucknummer in de radioterminal instellen (E 3.3).
Lastslede uitgeschakeld. Noodstop bediend. Foutieve of ontbrekende heftruckidentificatie (niet gedefinieerde heftruckidentificatie “000”).
Sleutelschakelaar inschakelen Noodstop ontgrendelen Correcte identificatie van de heftruck en de radioterminal laten instellen door de JH-Service. Batterij in de handmatige radioter- Handmatige radioterminal op minal bijna leeg. het docking station laten oplaBesturing enkel mogelijk via het den (ca. 6 uren), hierbij moet de stroomtoevoer van de docking station op de heftruck. draagheftruck ingeschakeld blijven.
8
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven
Z
U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven
F 12
0810.NL
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
0810.NL
8
F 12