Hoge Raad der Nedeiianden (BelastingkanKi) ProcedurenuirunenF 12/01508
CASSATIESCHRIFTmjR
Inzake
Z
wonende te eiser tot cassatie,
tegen: BELASTINGDIENST;
verweerder in cassatie,
Eiser zal in het navolgende met 'mma^ worden aangeduid, terwijl verweerder met 'de belastingdienst' zal worden aangeduid. W H I s t e k de volgende cassatiemiddelen voor Beroep op het vertrouwensbeginsel / verbod willekeur Cassademiddei I : Schending van het recht, met name van artikel 8:77 Awb althans verruim van vormen, die moeten leiden tot cassatie, doordat het hofin rechtsoverweging 4.1 overttfoog dat niel in rechte hel te beschermen vertrouwen is ontstaan dat belanghebbende ^n bedrijfheeft gestaakt uiterlijk in het jaar 2003, dan wei dat het aannemen van staking in hetjaar 2004 in strijd met het verbad op willekeur is te achten.
Toelichting op het cassatiemiddei 1. Het hof heeft uk de stukken van het geding niet de conclusie getrokken dat belanghebbende er op mocht vertrouwen dat in een eerder jaar dan in het jaar 2004 - gezien de behaalde resultaten - zou worden gestaakt. Z U U B is echter onbegrijpelijk, aangezien de belastingdienst ten tijde van de controle m het jaar 2002 met zoveel woorden ervoor heeft gewaarschuwd dat latere verliezen niet zonder meer worden geaccepteerd. I n dat jaar is de aanslag over het jaar 2001 nog niet geregeld. Zowel over de jaren 2001,2002 en 2003 bleken deresultatennegatief te zijn. De belastingdienst heeft met voorbijgaan aan haar schriftelijke aankond%m& de aangiften zonder enige discussie of conespondentie voetstoots g^cepteerd. Er is evenmin eenredelijkeveikiaring geg^en voor het afwijken van het eigen uitgangspunt. Oader deze orostand^eden is wel degelijk het vertrouwen gewekt, namelijk door het gedrag van de belastingdienst, dat (welbewust) het oorspronkelijk standpunt werd verlaten (zodat verüezen in aftrek zouden worden geaccepteercO. 2. Aan een beroep op dk veitrouwensbeginsel doet over^ens niet af, dat een beweerdelijke versoepeling wegens de zogeheten MKZ-crisis de belastingdienst weeiiiouden heeft om het eigen (schriftelijke en gemotiveerde) standpunt toe te passen, aangezien deze versoepeling niet aan belanghebbende schnftelijk kenbaar is gemaakt. Het rapport boekenonderzoek 2002 (vide productie 7 bij het beroepschrift gericht aan derechtbanl^meldt dat de resultaten vóór 2001 al geruime djd aanzienlijk negatief waren, welke resultaten niet konden worden veddaard door de MfCZ-uitbraak, die slechts invloed kon hebben op het resultaat over het jaar 2001. 3. Het is willekeurig te achten dat de belastingdienst bij een zo lange bestaansduur van het bedrijf, waarbij het veriies zo lang negatief is geweest, pas over het jaar2004 staking aannam. Het had voor de hand gelegen dat in het jaar 2004, of 2005, in welk jaar de aanvaardbaarheid van de aangifte over 2003 moest worden beoordeeld, vragen te stellen aan de belasdngplichdge. De belastingdienst had daarbij ook vragen kunnen stellen over het lopende jaar 2004 (of 2005), he^een is nagelaten. KeimeHjk heeft de belastingdienst zich niet aan het eigen geformuleerde voomemen gehouden. Het aannemen van staking in het jaar 2004 is onder deze omstandigheden in strijd met het verbod van wilkkeur te achten. 4^ • H B heeft kennelijk gemeend dat de meerwaarden die schuilden m de activa, meetelden voor het antwoord op de vraag of er nog een bron van inkomen aanwezig zou zijn.
Dat dit standpunt m fiscaÜbus onjuist is, doet er niet aan af, dat de belastingplidbdge - door het gedrag van de fiscus - mocht menen dat die n i e e r w a ^ ^ bronvraag meetelde. Het openbaar gedeelte van het controlerapport 2002 wijdt hieraan ook geen beschouwing. Het was W l l l i H i in ieder geval bekend dat er meerwaarden schuilden die het verlies over vele jaren meer dan goed zouden maken. liliÉiil^ heeft om die reden ook niet kunnen andciperen op het weigeren van de belastingdienst van de aftrelqxsst in het jaar 2004. Overigens was het al discutabel om in het jaar 2002 niet tot einde van de bronvraag te concluderen, omdat immen het enkele feit dat de MKZ-crisis slechts één jaar beïhvloedde, er niet aan afdeed dat in vele jaren daarvoor de winst ook negatief was. Het had op de weg van de belastingdienst gelegen beter te communiceren over de bronvraag met name dat de meerwaarden in de activa niet bepalend zijn voor het antwoord op die bronvraag. Doorten heeft daaiom mogen denken het verlies te mogen (blijven) presenteren, totdat de meerwaarcfen in de activa dit niet meer toelieten. 5. Bij gegrondbevinding van het middel, kan de Hoge Raad de zaak zelf afdoen, de uitspraak van het hof en die van de rechtbank vernietigen, de uitspraak van de inspecteur vernietigen en de aanslag verminderen overeenkomstig de gedane aangifte. Beroep op het gelijkheidsbeginsel Cassademiddei I I : Schending uan het recht, met name van artikei 8:77 Awb althans ven^uim van vormen, die moeten leiden tot cassatie, doordat het hofin rechtsoverweging 6 overwoog dat de mtspraak van de rechtbank moest worden bevestigd, ondanks - kennelijke - strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel
Toelichüng op het cassademiddei 6. Reeds in eerste instantie, voor de rechtbank Leeuwarden, werd een beroep gedaan op schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezkn het aan ttWIliiÉI niet werd toegestaan om bij de berekening van de stakingswinst analoog het beleidsbesluit van 8 maaxt 2006 BNB 2006/197 toe te passen. Voor het hof werd ter zitting op 17 januari 2012 het gelijkheidsbeginsel niet nader behandeld, aangezien soortgelijke zaken reeds aanhangig waren bij Uw Raad. Niettemin werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet namens • H H i ingetrokken, zodat UwRaad kzui toekomen aan het beantwoorden van deze rechtsvraag.
7. Bij uitspraten van 3 febmari 2012 (LJN BV2576) en 20 april 2012 (LJN BP6660) oordeelde Uw Raad, dat er een gegrond beroep werd gedaan op schending van het gelijkheidsbeginsel in relatie tot het 'heredketteringsvraagstul^. Uw Raad bepaalde dat het besluit van 8 maart 2006 een principieel amier küakter droeg dan slechts het beëind^en van gerechtvaardigd opgewekt vertrouwen met een redelijke overgangsperiode. Daarvan ui^aande, kan ook in casu, bij het aannemen van staking over het jaar 2(X}4, aan 'SKBSÊÊeen beroep toekomen op het gelijkheidsbeginsel, in die zin dat hij ter berekening van de stakingswinst, uit zou mogen gaan van de WOZ-waarde in plaats van de taxatiewaarde. Daaraan doet niet af, dat i h ^ ^ ^ n i e t vóór 30 juni 2006 een beroep heeft gedaan op genoemd beleidsbesluk. 8. Bij gegrondbevinding van dit middel, zal Uw Raad de zaak naar mijn mening dienen te verwijzen, aangezien uit de stukken van het geding niet valt af te leiden op welk bedrag de WOZ-waarde van het object uitkomt, zodat het verwijzin^hof dit nog dient te onderzoeken en vervolgens het belastbaar inkoinen woning en werit zal kunnen vaststellen. Waardedruk wegens zelfbewoning Cassatiemiddei III: Schending mn het recht, met name van artikei 8:77 Awb althans ver^irri mn vormen, die moeten leiden tot cassatie, doordat het hofin rechtsoverweging 4.7 en 4.8 overwoog datprivégebruik niet gnoniem is met gebruik voor 'woondoeleinden' en om dev^e reden het bedrijfsgedeelte niet min of meer duurzaam voor woondoeleinden wordt gebruikt Zulks ten onrechte.
Toelichting op het cassatieiniddel 9. 's Hofs oordeel is onbegrijpelijk aangezien het Hof geen inzicht geeft in haar gedachtegang aangezien - onbestreden - voor het hof is betoogd dat het achterhuis duurzaam voor woondoeleinden (onder meer voor wasgelegenheid en opstai^ is gebruik. Heraan doet niet af, dat het achteriiuis tevens is gebruikt voor privé-niet woondoeleinden, zij het voor een bescheiden gedeelte, namelijk het stallen van één paard. Evenmin is door de inspecteur bestreden, dat er in wezen spiake is van een 'Iceuterij', een zeer kleinschalig agrarisch object, dat voor wat betreft het voorhuis, nauwelijks voldoet aan minimaal te stellen eisen voor wat betreft het wooncomfort.
10. De uitspraak van het hof valt overigens ook niet te rijmen met een recente beslissing van de rechtbank Haariem dd. 27 januari 2012 nr. 11/4205 ^LJ-Nummer BV3514), uit welke uitspraak blijkt dat de rechtbank met betrekkmg tot het achterhuis van een stolpboerderij juist wel een korting wegens duurzame zelfbewoning toestond I n die zaak werd het achterhuis gebruikt voor opslag. I n onderiiavige casus was het achterhuis zowel in gebruik voor wasdoeleinden (zijnde een gebruik uitsluitend ten behoeve van de woonfunctie) en voor opslag wegens ruimtetekoit in het voorhuis. De Hoge Raad wordt in overweging gegeven de uitspraak van rechtbank Haarlem voor juist te houden en tevens toe te passen in het onderiiavige geval 11. Aangezien het voor.wat betreft het achteriiuis kennelijk sprake is van gemengd gebruik (duuizaam woninggebruik én privé-gebruik, niet zijnde voor wonin^oeleinden) zal de rechtsvraag moeten worden beantwoord of in een dergelijk geval een waardedruk voor zelfbewoning op zijn plaats is. Naar mijn mening is het toepassen van deze waardedruk geboden, aangezien er geen sprake van is dat het pand splitsbaar is. Het incidenteel stallen van één paard is bovendien bijkomstig, en volstrekt ondergeschikt aan de woonfunctie van het achteriiuis. 12. Ter adstrucde wordt opgemerkt dat gebruik van een hobbykamer in een woning ook niet noopt tot beperking van de toepassing van de waardedruk wegens zelfbewoning. 13. Ingeval Uw Raad onderhavig cassatiemiddel gegrond verklaart, zai aansluitend bij rechtsoverweging 3.12 van de rechtbank Leeuwarden d d 2 december 2010 (welke uitspraak door het Hof in stand werd gelaten), waarin geconcludeerd werd tot een statóngswinst van 6 157.537,-- nog nader veraiinderd moeten worden met 35% over € 114.750,- (resultaat op het 'bedrijfsdeel', zijnde in feite het achterhuis). De staküigswinst zou dan nader moeten worden bepaaU op € 117.374,--. Hi»t belastbaar inkomen werk en woning zou door Uw Raad dan nader vastgesteld kunnen worden op € 143.466,—, behoudens gegrondbevinding van de overige cassatiemiddelen.
Ten onrechte niet toegepaste vergoeding voor kosten taxade Cassademiddei IV: Scbsnding-van bet recht, met name van artikel 8:77 Awb althans verruim van vormen, die moeien leiden toL cassatie, doordat het hofin reehtsoverweffng 6 overwoog dat de uitspraak van de . rechtbank :rpti moeten worden bevestigd. Zulks ten onrechte, aanff^ien het hofhierdoor voorhg is gegaan aan de geclaimde ver^ding voorde kosten van taxatie.
Toelichting op het cassatiemiddei • 14. Het Hof B er ten onrechte aan vood^ijgegaan dat geageerd werd tegen het niet toekennen van kosten van taxatie, aangezien deze tot gevolg heeft gehad dat de aanslag werd verminderd. Rechtens is niet juist dat de veigoeding zou moeten worden geweigerd omreden dat taxateurs ten djde van de zitting een compromis omtrent de waanle hebben gesloten. De jure gaat het er slechts om, of de kosten van de taxateur hebben bijgedragen aan gedeeltelijke) vermindering van de aanslag, hetgeen het geval is geweest. Hieraan doet niet af, dat ter zitting door beide taxatems een compromis werd behaald. Immers, zonder (aanziienlijke) inzet en onderzoek van de eigen taxateur, zou er zijdens de rijkstaxateur geen compromisbereidheid aanwezig zijn geweest. 15. Niet relevant is dat een dergelijk compromis ook zou zijn behaald, als in de bezwaarfase of in het vooroverleg de belastingplichtige bereid zou zijn geweest tot miimelijke taxatie. Wat daarvan zij, overeind bÜjft dat met het oog op de veided%ing van IBHB in de beroepsfase voor de rechtbajok, een taxateur werd ingeschakeld en dat diens bemoeienis - mede - heeft geleid tot het oordeel van de rechtbank dat de aanslag diende te worden verminderd. Er bestaat daarom recht op vergoeding van de kosten. 16. De Hoge Raad wordt in overweging gegeven de zaak bij gegrondbevinding zelfstandig af te doen, aangezien een urenspecificatie van de taxateur tot de stukken behoort en de kostenvergoeding zelfstandig kan worden berekend.
CONCLUSIE: Op grond van het vorenstaande, of eventueel op grond van ambtshalve daarvoor bevonden gronden, wordt de Hoge Raad veizocht de uitspraak van het hof, waarvan beroep, te vernietigen, de uitspraak van de rechtbank te vemiedgen, de uitspraak van de inspecteur te vemietigen en de aanslag vast te stellen confonn de bevindingen van Uw Raad, dan wel te verwijzen naar een andere feitenrechter. Tevens wordt uw Raad verzocht de belastingdienst te veroordelen in de kosten van de cassatieprocediue en van de hofprocedure en tot slot de belastingdienst te veroordelen tot het vergoeden van taxatiekosten die hebben geleid tot vermindering van de aansbg^ onder aanwijzing van de rechtspersoon die de kosten dient te vergoeden. Tot slot wordt uw Raad veizocht de ontvanger te gelasten de griffierechten in de laatste twee instanties te veigoeden.