Inventarisatie Taal en Ouderbetrokkenheidtrajecten In opdracht van de Kamercommissie voor Wonen, Wijken en Integratie
Juni 2009
FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling Postbus 201 3500 AE Utrecht telefoon (030) 297 43 21 www.forum.nl Anne van Gerven Jose Bruins Serdar Ucar (illustratie Stadsdeel Oud-West Amsterdam)
2
Inhoudsopgave 1. Inleiding
p. 4
2. Bevindingen
p. 7
3. Initiatieven per gemeente Bijlage I Vragenlijst
p. 20 p. 43
Bijlage II Notitie FORUM Bijlage III Notitie taalspecialisten
p. 46 p. 57
3
1. Inleiding 1.1 Achtergrond Ondanks het feit er in Nederland de afgelopen jaren instrumenten zijn ontwikkeld die ouderbetrokkenheid succesvol lijken te ondersteunen, zijn nog lang niet alle ouders betrokken bij het onderwijs van hun kinderen. Het vergt veel inspanning van het onderwijs om de groep (laagopgeleide) anderstalige volwassenen, die de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, bij school en bij de schoolloopbaan van hun kind te betrekken. FORUM denkt dat het om een grote groep ouders gaat. Volgens de ‘oude’ gewichtenregeling, waarbij etniciteit een factor is, bevinden zich alleen al in het basisonderwijs ruim 186 duizend (westerse en niet-westerse) allochtone kinderen. Het aantal allochtone ouders met een kind in het basisonderwijs is, zo schat FORUM, ruim 300 duizend. Een deel van deze ouders zal als gevolg van de 1 Wet Inburgering een taaltoets moeten afleggen. Een ander deel van deze ouders valt echter op wettelijke 2
gronden buiten de inburgeringplicht, maar is wel inburgeringbehoeftig en beheerst het Nederlands onvoldoende. Over de omvang van deze groep zijn geen exacte cijfers bekend. Op woensdag 4 februari 2009 hield de Vaste Kamercommissie voor Wonen, Wijken en Integratie (WWI) in de Tweede Kamer een hoorzitting, waar -om dit probleem aan te pakken- onder andere het idee om taallessen verplicht te stellen voor alle ‘inburgeringbehoeftige’ ouders besproken is. Voor dit rondetafelgesprek waren wetenschappers (linguïsten) en deskundigen uit het veld waaronder Zeki Arslan (FORUM), Andre Moestaredjo (Voorzitter van het landelijke PAOO 3) en Sevillay Dalli (voorzitter PAOO Hengelo) uitgenodigd. Voorafgaand aan de gesprekken hebben wetenschappers en FORUM een notitie over dit onderwerp 4 ingediend . De genodigden deelden de mening dat het verplicht stellen van taalcursussen voor allochtone ouders met kinderen in het onderwijs niet (of zelfs contra-) effectief zal zijn. Vanuit (taal)wetenschappelijke hoek is met name benadrukt dat de eigen talen van migranten niet gezien moeten worden als een risico, onder andere omdat cognitieve vaardigheden opgedaan in de ene taal, of met de ene schriftsoort, vaak overdraagbaar zijn naar de andere taal of schriftsoort (transfer). De soort taal (het zogenaamde register) dat ouders aanbieden, maakt veel meer verschil bij cognitieve ontwikkeling, dan welke taal of talen ze aanbieden. Laagopgeleide ouders zijn zich weinig bewust van (het belang van) talige opvoeding. 50% van de leerlingen met een taalachterstand is autochtoon, omdat bij hen, net als bij veel allochtone leerlingen, 1
Inburgeringsplicht geldt voor alle inwoners (behalve degenen met een Nederlands of Europees paspoort) tussen de 18 en 65 jaar oud, die minder dan acht jaar Nederlandse onderwijs hebben gevolgd. 2
Over het aantal inburgeringsbehoeftigen (dus zónder inburgeringplicht) bestaan geen exacte cijfers. Het gaat dan bijvoorbeeld immigranten die voor 1998 de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen of immigranten die, ondanks acht jaar onderwijs in Nederland, de taal onvoldoende machtig zijn, hetgeen ze belemmert bij maatschappelijke participatie. 3 Platform Allochtone Ouders en Onderwijs is een van de projecten van FORUM (www.forum.nl/paoo). In de dertig grootste steden van het land zijn lokale platforms actief. Zij fungeren als ‘antennes’ én ‘zenders’ naar andere allochtone ouders en hebben een directe relatie met de andere onderwijspartners: scholen, gemeente, opleidingen, welzijnsinstellingen en migrantenorganisaties. Dit bevordert de onderlinge betrokkenheid, participatie en de aansluiting van de ouders bij bestaande overlegstructuren. 4
Zie bijlage II en III.
4
een rijk taalaanbod thuis ontbreekt. FORUM erkent de bovenbeschreven problematiek en de urgentie van een effectieve aanpak. Een verplichtend karakter kan averechts uitpakken, zo betoogde Zeki Arslan van FORUM. De voorgestelde regeling kan leiden tot een belangrijk onbedoeld neveneffect, namelijk dat door aan het schoolgaan van kinderen een verplichting te koppelen, de relatie tussen school en ouders kan verslechteren. De minder positieve associatie met het verplichte inburgeringsexamen draagt hier aan bij. De beide PAOO voorzitters, Andre Moestaredjo en Sevillay Dalli, waren van mening dat door het bewust maken van ouderbetrokkenheid en de noodzaak van participatie door de ouders de onderwijskansen van de kinderen toenemen. Een onderdeel van de ouderbetrokkenheid is onder andere ouders erop te wijzen dat taal erg belangrijk is voor kinderen. Als uitkomst van deze hoorzitting heeft de Vaste Kamercommissie voor WWI FORUM verzocht (de effecten van) gecombineerde taal- en ouderbetrokkenheidtrajecten (TOB-trajecten) in het onderwijs te inventariseren en hierover een technische briefing te houden. Vervolgens zal de Vaste Kamercommissie voor WWI bepalen hoe verder wordt gegaan met dit onderwerp. Om deze reden beperkt deze notitie zich tot een inventarisatie en worden er geen (beleids)aanbevelingen geformuleerd. FORUM is desgewenst gaarne bereid deze inventarisatie nader toe te lichten.
1.2 Doelstelling Doel van deze inventarisatie is een overzicht te bieden van de verplichte danwel niet-verplichte taal- en ouderbetrokkenheidsvoorzieningen die aan allochtone ouders worden aangeboden (gelieerd aan de school van hun kind). Tevens zijn de opbrengsten van deze voorzieningen in kaart te gebracht. Het kan gaan om trajecten aangeboden door ROC’s en private aanbieders, door de basisschool of de voorschool zelf, door welzijnsorganisaties/buurthuizen, door lokale stichtingen en door allochtone zelforganisaties. Het gaat om trajecten die worden aangeboden in de Nederlandse taal die de ouderbetrokkenheid bij de school doen vergroten.
1.3 Aanpak Om voorzieningen en opbrengsten in kaart te brengen is voor onderstaande aanpak gekozen. Inventarisatie van initiatieven ‘Waar in Nederland wordt op VVE en PO (en eventueel VO, ROC danwel welzijnsorganisaties) aan ouders een aanbod gedaan van een (combinatie van) taalcursus- en ouderbetrokkenheid?’. Om deze vraag te kunnen beantwoorden hebben projectmedewerkers van PAOO in hun regio een verzoek uitgezet onder hun lokale platforms. De PAOO ouders is gevraagd contactgegevens aan te leveren. Dit heeft de nodige gegevens opgeleverd. Daarnaast is een kort literatuuronderzoek gedaan. Dit verzoek, in combinatie met de sneeuwbalmethode, heeft geresulteerd in een groslijst aan initiatieven.
5
Verdieping
Met name bij de brede scholen en in de G4 lopen veel initiatieven. Er is voor gekozen de initiatieven verder uit te diepen; een overzicht in de diepte levert meer op dan een overzicht in de breedte. Dit betekent dat niet alle gemeenten in Nederland in kaart zijn gebracht, maar wel een meerderheid van de G30. Onder de verzamelde initiatieven is vervolgens telefonisch, digitaal ofwel face-to-face een interview afgenomen aan de hand van een vragenlijst, zoals opgenomen in bijlage I. Er is gesproken met leerkrachten en directeuren in het basisonderwijs, commerciële en niet-commerciële taalaanbieders, gemeentelijke diensten (szw, inburgering, vve/onderwijs), welzijnsinstellingen en stichtingen. Als resultaat van deze verdiepingsslag zijn aard, doel en mate van succes in kaart gebracht. Dit heeft informatie opgeleverd over 23 van de G30 gemeenten (de gemeenten waar de meerderheid van de doelgroep woont), wat gelijkstaat aan een respons van 77%. Deze uitkomsten zijn verwerkt in dit rapport.
1.4 Leeswijzer Deze inventarisatie begint in hoofdstuk 2 met de thematisch geordende bevindingen. In hoofdstuk 3 treft u alfabetisch de initiatieven per gemeente. In de bijlagen staan de vragenlijst (bijlage I) en de notities ingediend voor de hoorzitting van 4 februari 2009. De FORUM-notitie staat in bijlage II, de notitie van de taalspecialisten in bijlage III.
6
7
2. Bevindingen In dit hoofdstuk staan de bevindingen, zoals die uit de ingevulde vragenlijsten en interviews naar voren zijn gekomen. Tussen haakjes staat het aantal keren dat een antwoord genoemd is. Omdat niet altijd antwoord gegeven is op de vraag of omdat niet alle vragen op alle trajecten van toepassing bleken, kan het totaal per thema verschillen.
Aanbod Van de 23 gemeenten waarover informatie verzameld is, blijken tien gemeenten gecombineerde trajecten taal- en ouderbetrokkenheid (TOB) aan te bieden. Deze gemeenten bieden op hun beurt verschillende trajecten aan. Zo biedt gemeente Amsterdam verplichte en vrijwillige taal- en ouderbetrokkenheidscursussen, die variëren in methode, doelgroep, duur en doelstelling. Dit maakt de variëteit in aanbod enorm. De overige gemeenten bieden trajecten waar de focus ligt op ouderparticipatie en/of opvoedingsondersteuning, waar het leren van de Nederlandse taal een mooie bijvangst is. 5 Het aantal (VVE ) scholen binnen de gemeenten met een aanbod wisselt sterk. Soms biedt een meerderheid van de scholen een cursus aan de ouders. Duidelijke voorbeelden hiervan zijn GeuzenveldSlotermeer in Amsterdam en Zaanstad. Meestal betreft het echter 1 tot 6 scholen per gemeente. In de overige gemeenten wordt, uiteraard, een inburgeringsaanbod gedaan aan inburgeringsbehoeftige ouders, naast verschillende trajecten om ouderbetrokkenheid te bevorderen. Veelgehoorde opmerking is dat er momenteel geen TOB-trajecten worden aangeboden aan deze doelgroep. De trajecten zijn afgerond, voortijdig gestopt of zitten nog in de pijplijn. Enerzijds omdat de gemeente sinds de invoering van de Wet Inburgering de focus verkiest te verleggen naar de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende inburgeringscursussen, waarmee reeds gestarte TOB-trajecten van voor 1 januari 2007 op een lager pitje zijn gezet. Omdat TOB niet direct leidt tot het halen van het inburgeringsexamen, gaat daar dan de aandacht niet naar uit. Anderzijds omdat de focus wordt gelegd op 6 cursussen ouderbetrokkenheid, zonder daar een duidelijke taalcomponent aan te verbinden . Overigens is gedurende de inventarisatie de indruk ontstaan dat er meer trajecten worden aangeboden dan bekend is bij gemeenten. De trajecten worden namelijk niet alleen uitgevoerd in opdracht van gemeenten, maar basisscholen en VVE ontwikkelen ook zelf korte trajecten. Ze komen hier niet makkelijk mee over de brug en hebben de neiging gesloten te zijn over de effecten, omdat er angst is dat gemeenten het 'van ze af pakken. Scholen willen niet hoeven voldoen aan allerlei regeltjes, omdat het goed loopt zoals het loopt’, aldus één van de respondenten.
5
Vroeg en Voorschoolse Educatie. Zowel VVE als basisscholen bieden trajecten aan. Waar dit onderscheidend is voor het aanbod, wordt VVE danwel basisschool als zodanig benoemd. Anders wordt volstaan met ‘school’. 6 Sardes en het NJi hebben in opdracht van het ministerie van WWI geïnventariseerd (nov, 2008) welke programma's en interventies voor ontwikkelingsstimulering en opvoedingsondersteuning van en voor etnische minderheden worden aangeboden. Hieruit komen 19 instellingsgerichte, 16 gezinsgerichte ontwikkelingsstimulerende programma's en 23 interventies gericht op opvoedingsondersteuning naar voren (erkend, niet -erkend en in voorbereiding). De programma's zijn niet zozeer gericht op het leren van de Nederlandse taal aan allochtone ouders, maar met name op (taal)ontwikkeling van en opvoedingsondersteuning aan kinderen in achterstandssituaties. De 'Verteltas' is het enige programma dat zich ook richt op stimulering van taalontwikkeling van ouders. Ook zijn er 5 programma's gericht op inburgering en opvoeding nader beschreven die gericht zijn op het leren van de taal aan ouders in combinatie met verwerven van kennis over onderwijs, namelijk Allochtone ouders in de schijnwerpers, Spraakmakers, TOP, De Voorleesvogel en Wat is een basisschool, Ouderbetrokkenheid en taalvaardigheid.
8
Doelgroep De trajecten richten zich in grote meerderheid op inburgeringsbehoeftige ouders met kinderen in de lagere groepen van de school. Bij tien van de trajecten worden deze ouders van schoolgaande kinderen expliciet aangeduid als de doelgroep van de cursus (‘en bij onvoldoende opgevulde klassen ook naasten, zoals oma's en tantes’). Bij vier van de 23 soorten trajecten kunnen zowel allochtone als autochtone ouders deelnemen. In de praktijk (17 trajecten) nemen vooral allochtone moeders deel, in enkele gevallen overheerst door moeders die van oorspong uit bijvoorbeeld Turkije komen. Meestal omdat de mannen zich niet aanmelden of voortijdig afhaken, maar soms is de deelname van alleen moeders een bewuste keuze. ‘Moeders zijn de sleutelfiguren in gezinnen en in het integratieproces. Zij geven als eerste het voorbeeld aan hun kinderen en onderhouden de relatie met de school en het consultatiebureau’. Ook zijn er cursussen die zich richten op migrantenvrouwen die in een sociaal isolement verkeren die kinderen op de basisschool hebben, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt in inburgeringsplichtig of inburgeringsbehoeftig. In bijvoorbeeld Arnhem is dit onderscheid er duidelijk wel, daar mogen inburgeringsplichtigen de trajecten niet volgen, omdat zij via de gemeente hun aanbod krijgen en ze niet van twee potjes tegelijk gebruik mogen maken. Van deze vaders en moeders heeft de meerderheid een laag opleidingsniveau en weinig of geen (of negatieve) schoolervaring. ‘Ook wordt er opgekeken tegen de school en de leerkrachten’. In de meerderheid van de gevallen gebruiken (vooral inburgeringsplichtige) deelnemers TOB als voorloper op hun inburgeringscursus. Bij enkele trajecten in Utrecht, bijvoorbeeld, hebben deelnemers vaak al een inburgeringscursus achter de rug maar gebruiken en gebruiken TOB om de Nederlandse taal bij te spijkeren. Een algemeen criterium is dat deelnemers in het Nederlands kunnen worden aangesproken. De cursussen worden immers in het Nederlandse aangeboden. In enkele gevallen worden er aanvullende voorwaarden genoemd, zoals het niet hebben van een uitkering en in het bezit zijn van een geldig ID. Per groep nemen gemiddeld 10 tot 12 ouders deel. In bijvoorbeeld Zaanstad is de vraag groter dan het aanbod.
Doelstelling Wellicht niet verwonderlijk na de bevinding dat zowel het aanbod als de doelgroep verschillen, is dat ook de doelstellingen van de trajecten uiteen lopen. De trajecten richten zich globaal op een betere beheersing van het Nederlands bij ouders (12 keer genoemd), het versterken van de onderlinge relatie ouder, kind en school (12 keer genoemd) en op het vergroten van de ouderparticipatie en ouderbetrokkenheid (‘gewoon, meedraaien op school’) (17), danwel op een mix hiervan. Als de nadruk op ouderbetrokkenheid ligt, dan wordt in 7 gevallen taal als belangrijke nevendoelstelling meegenomen. Den Haag is heel duidelijk over het doel: ‘de insteek is heel duidelijk vanuit onderwijs en niet vanuit inburgering. Haagse scholen werken daar ook niet graag meer aan mee, ze willen niet geassocieerd worden met inburgering’. In geval van het leren van de Nederlandse taal, wordt geregeld expliciet benoemd, dat het gaat om het vergroten van de functionele Nederlandse taalvaardigheid. ‘Het gaat ons om ondersteuning van de Nederlandse taal in praktijksituaties, want dan leer je het ook het snelst’. Andere doelen zijn empowerment van de vrouwen (‘omdat één van de ouders moet komen, kunnen mannen hun vrouwen
9
niet verbieden de cursus te volgen’), om ouders te activeren en zo nodig te motiveren voor het volgen van NT2-lessen of maatschappelijke participatie, persoonlijke ontwikkeling.
Werven Hoe bereik je je doelgroep? In de meeste gevallen ligt deze schone taak alleen op het bordje van de basisschool (10). Ook loopt de werving geregeld via de (taal)aanbieder (5), de oudercontactpersoon (2) of ouders melden zichzelf aan (4). Veel ouders worden benaderd via meerdere kanalen, zoals een brief, nieuwsbrief, folder, telefonisch, op het schoolplein, benutten van het netwerk in de wijk, via de peuterspeelzaal of mond-tot-mond reclame. Bijna alle respondenten geven aan dat het lastig is de doelgroep te bereiken. In Almelo bijvoorbeeld: ‘Lastig? Ja en nee. Er is een wachtlijst, maar er zijn vast ook mensen voor wie het nuttig is, die we nog niet bereiken’. Ook in Kampen vindt de respondent de doelgroep niet moeilijk te bereiken. In Arnhem komen de mensen door mond-tot-mond reclame vanzelf naar de peuterspeelzaal toe. Op dit moment is er op één peuterspeelzaal zelfs een wachtlijst. In Eindhoven is het ROC heel actief en creatief in de samenwerking met gemeente, scholen en welzijn. Werving kan gaan via de basisschool, via de woningcorporatie, buurtinfowinkels en zelfs via een bingoavondje.
Vrijwillige of verplichte deelname; de wortel of de stok Alleen in het Amsterdamse stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer zijn ouders verplicht deel te nemen aan de taallessen aangeboden door de VVE. Niet deelnemen kan ook, maar heeft de directe consequentie dat je kind niet de VVE mag volgen. Ouders die een inburgeringcursus of een verplicht taaltraject volgen hebben deze verplichting niet. Ouders die het afgelopen jaar vaker dan drie keer zonder geldige reden een bijeenkomst misten, werden uitgenodigd voor een gesprek met het stadsdeel. ‘Je kunt niet inburgeringsplichtige ouders echter niet dwingen naar "Taalwijzer" (reguliere inburgering) te gaan, als zij de voorschool voor hun kind willen’. Hoewel andere gemeenten (8) ook aangeven dat deelname verplicht (of ‘niet verplicht maar ook niet vrijblijvend’) is, wordt er nergens zo’n duidelijke sanctie opgelegd als in bovenstaand stadsdeel. Zeven trajecten laten ouders een contract of opleidingsovereenkomst tekenen, tegelijkertijd in het besef dat je ook met een contract deelname niet kunt afdwingen. ‘Deelnemers verhuizen en hebben zo hun eigen problemen, waardoor ze niet komen’. Ook wordt veel gewerkt met presentielijsten waar ouders hun paraaf opzetten en worden vantevoren afspraken gemaakt dat ouders 80 % aanwezig dienen zijn, omdat ‘afspraken als deze al een deel zijn van het leren hoe de Nederlandse schoolcultuur werkt’. Om deelnemers te prikkelen te komen wordt bij voldoende deelname een certificaat uitgereikt en wordt deelnemers duidelijk gemaakt dat het vrijwillig is maar niet vrijblijvend. Wat ook helpt is dat deelnemers zich bij verzuim met reden dienen af te melden. Ondanks bovenstaande manieren om ouders naar de les te krijgen, schuilt volgens een meerderheid van de respondenten de kracht van dit soort projecten juist in vrijblijvendheid na jaren van vast, verplichtend aanbod. Deze manier van prikkelen sluit aan bij de wens en behoefte van deelnemende ouders aan laagdrempelig aanbod, aan ontmoeting, aan geen druk van buitenaf dat men van alles móet, aan praktisch bezig zijn, dicht bij de school van je kind. In praktijk zijn de cursussen dus veelal niet verplicht, in de zin dat uitblijvende deelname consequenties heeft. Aan respondenten is ook gevraagd, of verplichten in de toekomst een goed idee zou zijn. Een van
10
de respondenten vat het overheersende idee hierover samen: ‘er is meer te halen uit mensen die zelf willen. Als je ongemotiveerde cursisten in je klas hebt, werkt dat anderen enorm tegen. De last ligt dan bij de docent. Veel docenten haken daarom nu en in de toekomst af. Je wilt je deelnemers participerend gedrag aanleren, empowerment gaat verloren bij verplichting. Met een lage drempel, waar boetes en dwang afwezig zijn, geef je deelnemers een steuntje in de rug, je helpt ze over de drempel’. Niet alleen voor deelnemers leeft het idee dat vrijwillige deelname beter werkt, dit geldt ook voor de initiërende basisscholen. Het belangrijkste bezwaar tegen een verplichte TOB-cursus is dat scholen zich in een rol gedwongen voelen rond de inburgeringsverplichting (waarbij sprake kan zijn van sancties) die zij niet willen. Ze zijn bang de vertrouwensrelatie met ouders te verliezen. Een belangrijke opbrengst, namelijk de betrokkenheid bij de school, kan hierdoor verloren gaan. Toch is het voor stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer niet duidelijk, waarom andere stadsdelen niet hetzelfde werken zoals zij: ‘het werkt immers goed. DMO is meer van het stimuleren, van weinig drempels. Andere stadsdelen zijn heel huiverig voor verplichting’.
Verzuim Verzuim blijkt lastig te tackelen. De meeste respondenten geven aan dat docenten er erg aan moeten trekken om een deelname van 80% te bereiken. Het is afhankelijk van hoe actief de school achter de deelnemers aanzit, hoe hoog de opkomst is. Wederom is Kampen hierop een uitzondering, daar wordt 90% van de doelgroep bereikt en er wordt weinig verzuimd, de betrokkenheid van de ouders blijkt erg groot. Redenen waarom deelnemers verstek laten gaan, zijn andere afspraken, bijvoorbeeld met de huisarts of ziek zijn. Vooral op de kinderen passen bij gebrek aan kinderopvang is doorslaggevend. Ook gebrek aan zogenaamd agendamanagement wordt genoemd; veel ouders vinden het bijvoorbeeld niet netjes 'nee' te zeggen en af te bellen. In stadsdeel Geuzenveld- Slotermeer is deelname verplicht. Ouders die 1x niet komen, worden aangesproken door de docent, bij 2x door de teamleider en bij 3x door het stadsdeel. Sinds 2006 zijn er slechts 2 ouders die er bewust voor hebben gekozen niet meer te komen, met de consequentie dat hun kind van de voorschool moest. De overige gemeenten werken veelal met presentielijsten of reiken een certificaat uit. ‘Dat helpt’.
Faciliteiten; locatie en kinderopvang Alle trajecten lopen in de wijk waar het kind op school zit, soms op een schooltje, soms in een buurtcentrum. Dit is toegankelijk en niet duur. Respondenten hebben een duidelijke voorkeur voor het geven van les op de deelnemende basisscholen, maar dit is soms niet haalbaar wegens ruimtegebrek. Voor het slagen van een cursus is dit een belangrijke voorwaarde, temeer omdat het streven is om enerzijds de relatie tussen leerkrachten, ouders en kinderen te versterken en anderzijds (waar dit nog niet het geval is) deze relatie te initiëren. Indien de school niet beschikt over een geschikte ruimte voor de lessen, wordt soms naar een locatie in de directe omgeving van de school gezocht. Zo hebben twee groepen deelnemers les in de koffiekamer van de basisschool en zit er een groep in de Ouderkamer. Ook het Vrouw en Kind centrum wordt genoemd als een toegankelijke en niet dure locatie. Kinderopvang blijkt niet alleen bij de reguliere inburgeringcursussen een groot obstakel, ook bij de meer laagdrempelige TOB speelt de afwezigheid van opvang een probleem zo blijkt uit de volgende voorbeelden. ‘Kinderopvang is nu nog lastig te regelen’ (Kampen). ‘Er is geen kinderopvang. Dat is het grootste struikelblok voor deelname. Kinderopvang regelen gaat gewoon niet’ (Zaanstad). ‘De scholen en
11
andere aanbieders bieden geen kinderopvang. Dit wordt door de gemeente niet bekostigd. Aan kinderopvang worden strenge eisen gesteld, dit kan de gemeente niet gaan bekostigen. De kosten staan niet meer in verhouding tot de baten. Voor formele opvang is de duur van het programma ook te kort’ (Den Haag). ‘Er is geen kinderopvang, de gemeente betaalt dit niet. Het ROC regelt ook geen opvang. Enerzijds vormt dit een punt van aandacht als er kindjes mee de cursus in gaan, anderzijds willen we ook dat ouders leren hoe zij zelf opvang regelen’ (Utrecht). In Amsterdam kunnen cursisten met kleine kinderen onder bepaalde voorwaarden gebruik maken van de regeling kinderopvang, waarbij de deelnemer € 4,- per kind per uur ontvangt als hij of zij daadwerkelijk de les heeft gevolgd. Ook hierover echter kritische geluiden: ‘Er is een oppasvergoeding, maar die moet je tijdig aanvragen als deelnemer en wordt pas later uitbetaald. De school of de docent moet dit dan voorschieten’. Bergen op Zoom lost dit op door -in een enkele basisschool- bij toerbeurt een groepje ouders voor opvang te laten zorgen in het gebouw van de school zelf, naast aanwezige kinderopvang in enkele brede scholen. Hieraan zijn geen kosten verbonden. Ook Dordrecht heeft dit structureel geregeld via de ouderacademie van de basisschool. Hieraan zijn voor de deelnemers kosten verbonden.
Wie betaalt, uit welk budget? De trajecten worden betaald vanuit verschillende financieringsstromen, met name uit inburgeringsmiddelen (2), educatiemiddelen (8), VVE middelen (4) of stedelijk integratiebeleid (2). Ook zijn er gecombineerde budgetten: van het stadsdeel en van DMO (1) en uit een potje integratie en een potje educatie (1). Er is zelfs 1 ROC dat het traject uit eigen budget betaalt. Met de woorden van een schooldirecteur in Amsterdam ‘met de hele financiering heeft de school niets te maken, wij hebben er dus geen zicht op, want geen bemoeienis meer mee. Dit loopt tussen de aanbieder en het stadsdeel. Vroeger was het zo, dat de school een vergoeding kreeg als cursisten een traject met goed gevolg hadden doorlopen. Nu niet meer’. Gemeenten (zoals Eindhoven) kiezen ervoor zich te focussen op inburgering en missen daarmee de verbanden met educatie en VVE. Overal is budget maar je moet als aanbieder, school of gemeente de wegen heel goed kennen.
Bijdrage van ouders De meerderheid van het aanbod wordt gratis aangeboden aan deelnemers (11). Hierdoor wordt als reden aangedragen dat het bij deze doelgroep beter werkt als het een gratis cursus betreft. Een bijdrage vragen werkt niet prikkelend maar remmend. Andere redenen zijn, dat het noodzakelijk noch haalbaar is een bijdrage te vragen. In enkele gemeenten wordt expliciet gekozen geen financiële bijdrage te vragen, omdat dat niet strookt met de visie van de school op ouderbetrokkenheid. ‘Opvoedingsondersteuning kent geen eigen bijdrage, dit is besloten in overleg met de gemeente’. In slechts vier gemeenten van de 23 wordt een bijdrage gevraagd aan ouders. Een respondent licht toe dat de aanbieder van het traject een bijdrage aan het materiaal vraagt vanuit het idee dat wat gratis is in waarde daalt. Zo ook in Arnhem, waar deelnemers € 1 per dagdeel betalen. Het idee hierachter is dat het betaalbaar is voor deelnemers, maar omdat ze moeten betalen, toch komen. ‘Het motiveert mensen als het niet geheel gratis is’.
Moment van de dag en duur van het traject Bijna zonder uitzondering worden de trajecten onder schooltijd aangeboden, meestal in de ochtenduren. Dit ligt voor de hand en wordt door deelnemers gewaardeerd, omdat de kinderen van de deelnemers dan
12
naar school zijn en er geen kinderopvang hoeft te worden geregeld voor de kinderen in de schoolgaande leeftijd. Ook wordt in de cursus regelmatig de link gelegd naar de les van het kind. Slechts driemaal komt het voor, dat de cursus in overleg ook ’s avonds kan worden aangeboden, zoals in Utrecht. Hier hebben ouders die overdag niet kunnen ook de mogelijkheid de cursus 's avonds te volgen. Een traject in Tilburg is het enige dat niet onder schooltijd plaatsvindt. Hoelang het traject duurt, maar ook de mate van intensiteit wisselen sterk. Van maximaal 300 uur (1 jaar) tot 6 tot 10 bijeenkomsten, omdat ‘ouders het daarna zelf moeten oppakken’. Gemiddeld volgen deelnemers twee ochtenden per week de cursus. ‘Drie ochtenden zou beter zijn maar dat is niet haalbaar bij een vrijwillige cursus’. Dit komt inderdaad in geen van de voorbeelden voor.
Docenten De meest TOB-lessen worden gegeven door NT2-docenten (Nederlands als Tweede Taal) (10). Dit zijn docenten met veel ervaring met deze doelgroep, die veel aandacht hebben voor de taalcomponent. ‘Bij ons doceert een docent 'Nederlands voor migranten', vanuit het ROC, dit is iemand die brede wijkoriëntatie heeft. Vanuit Welzijn loopt er een vrijwilliger mee’. Deze combinatie met welzijn wordt bijvoorbeeld ook in Amersfoort gemaakt, waar ‘iemand van SOVEE ouderbetrokkenheid doceert, het ROC de taalkant’. In Amsterdam kan de school kan zowel eigen leerkrachten inzetten bij de trajecten als externe taalaanbieders of freelance NT2-leerkrachten. In een enkel geval zet een school een vrijwilliger in.
Methode Voor het geven van de lessen gebruikt de helft van de initiatieven een bekende methode, de andere helft stoelt zich op maatwerk, een combinatie van beiden, een eigen methode, taalles volgens NT2 of weet niet welke methode gebruikt wordt. Slechts in twee gevallen vindt het aanbod (naast in de Nederlandse taal) ook plaats in de moedertaal van de deelnemer. Er zijn verschillende methodes die NT2 en Ouderbetrokkenheid combineren. Hieronder worden er drie genoemd:
Spraakmakers. Opvoeden in Nederland. Dit is een duale methode NT2 en opvoedingsondersteuning rond de Cruciale Praktijksituaties (CP’s) van het domein Opvoeding, Gezondheid en Onderwijs (OGO). De opbouw van Spraakmakers is gerelateerd aan verschillende leeftijdscategorieën. Dit is een heel praktijkgerichte methode waarmee je Nederlands van een laag niveau snel kunt verbeteren.
Wat is een basisschool? In deze methode staat de woordenschat van het Nederlandse basisonderwijs centraal, om de ouderbetrokkenheid te vergroten
Thuis in Nederlands. Deze laatste methode is ook opgezet rond de CP’s van het domein OGO. Hij heeft een groot e-learninggedeelte dat cursisten zelfstandig kunnen doorlopen. De groepslessen kunnen benut worden voor het oefenen van rollenspelen en het voorbereiden van
praktijkopdrachten. Ook genoemd zijn Leven in twee culturen, Meervaardig en Nieuwe stijl. Vaak wordt gebruik gemaakt van eigen lesmateriaal en mag de school zelf bepalen hoe de lessen worden georganiseerd, hoe vaak en door wie. De enige voorwaarden zijn dan dat de lessen in of vlakbij de school gegeven moeten worden, dat de lessen niet alleen bestaan uit Nederlandse les maar ook een duidelijke component ouderbetrokkenheid bevatten en dat de kwaliteit van de lessen goed is. Hierdoor wisselt het soort methode per school. In de praktijk is er veel aandacht voor schoolzaken, opvoedingsvragen en gezondheid. Maar sommige scholen vullen Ouder en School in met ‘Nederlandse les’ (vaak op verzoek van ouders, zij willen
13
Nederlands leren). Ze behandelen bijvoorbeeld de thema’s van de VVE en leren aan de hand van die thema’s Nederlandse woorden. Alle schoolactiviteiten - activiteitenkalender- zijn uitgangspunt voor de lesbijeenkomsten: de nieuwsbrief, de schoolreis, de sportdag, de schoolarts, de ouderavond, etc ; er wordt een 10-minutengesprek geoefend, de leesvaardigheid en woordenschat n.a.v. het rapport wordt geoefend, een brief aan de leerkracht wordt geoefend, enz.
Differentiatie naar niveaus Aan de respondenten is gevraagd, of bij het geven van de les gedifferentieerd wordt naar (taal)niveau. Uit de antwoorden blijkt dat dit meestal niet het geval is. Zoals eerder is beschreven bestaat de doelgroep meestal uit laagopgeleide ouders met een geringe Nederlandse woordenschat. Wanneer het niveau gelijk is, is differentiatie niet nodig. In die situatie waar het wel nodig is, lukt het veelal de cursisten op individueel niveau te benaderen omdat de groep niet zo groot is. ‘We geven les op het niveau dat de groep aan kan, de docent speelt hier op in. Meestal is het niveau gelijk: taalarm en laagopgeleid’. Soms werkt dit verschil echter enigszins belemmerend, zoals blijkt uit een voorbeeld uit Den Haag: ‘deelnemers met verschillend niveau volgen het zelfde programma, het is een diverse groep. Taaldoelen kun je daarom niet te hoog stellen. Het taalniveau varieert sterk binnen de groep. In elke groep zitten meerdere deelnemers die bijna geen Nederlands praten of moeilijk te begrijpen zijn’. Als er onvoldoende deelnemers zijn om verschillende groepen te maken, lossen docenten dit op door binnen de les in subgroepjes te werken. Ook leren ouders van elkaar, ze tolken voor elkaar. Dat ouders met verschillend opleidings- en taalniveau dezelfde cursus volgen, wordt niet altijd als een probleem ervaren: ‘diversiteit heeft in dit aanbod juist een meerwaarde’. In Bergen op Zoom heeft elke deelnemer zijn eigen lesmap met daarin naast gezamenlijk materiaal individuele opdrachten. Alleen in Arnhem is het door de grote hoeveelheid aanmeldingen mogelijk om groepen van min of meer gelijk niveau te vormen. Dit bevordert de voortgang van de lessen.
Integratie van schoolactiviteiten in de TOB-lessen De meeste docenten werken heel bewust aan integratie van schoolactiviteiten in het TOB-programma. In tien (van de 16) gevallen, wordt de les aan de ouders aangepast aan de schoolactiviteiten van het kind. Afhankelijk van de behoefte van de school en de deelnemers geeft de docent hier invulling aan. Zo kan een school dichtbij een druk kruispunt ouders en kinderen leren over veilig oversteken en wordt aan belangrijke schoolactiviteiten zoals de rapporten en de rapportgesprekken, veel aandacht besteed in de lessen. ‘De peuterspeelzaalleidsters hebben veel overleg met de taaldocent. Verder sluit het taalonderwijs van de moeders aan bij het ontwikkelingsprogramma Kaleidoscoop dat op de peuterspeelzaal wordt gebruikt’ (Arnhem). In de overige gevallen is niet duidelijk of de les aan de ouder aansluit op die aan het kind of is er geen afstemming. Naast afstemming op schoolactiviteiten weten sommige trajecten de inhoud van de lessen ook aan te passen op het daaropvolgende inburgeringstraject. Bij het domein Inburgering OGO komen namelijk verschillende praktijksituaties aan de orde die ook in trajecten taal en ouderbetrokkenheid behandeld worden. Ondanks dat er veel overlap is, is afstemming voor veel basisscholen moeilijk te organiseren aangezien ‘we te maken hebben met een veelvoud aan taalaanbieders’. Ook gehoord: ‘het programma heeft niets met inburgering te maken. Er is geen portfolio. Sommige docenten behandelen het OGO-profiel als ze dat goed dunkt’ en ‘het OGO-deel wordt niet gebruikt in deze cursus en zou meestal ook nog te moeilijk zijn. De cursus geeft wel een goede voorbereiding op OGO’.
14
Uitstroom en doorstroom TOB dient vaak als een goede basis om door te stromen naar een regulier traject voor het inburgeringexamen. De meeste deelnemers (9 van de 15 antwoorden) stromen na een project taal en ouderbetrokkenheid door naar een vervolgcursus zoals de inburgeringscursus, of naar vrijwilligerswerk. ‘De directe stap naar inburgering is voor veel ouders te groot. Het idee is eerst actief te worden op de school via een project als dit, en dan een inburgeringscursus te volgen. In die volgorde, en niet andersom’ (Den Haag). In Utrecht geldt het omgekeerde: ‘ouders stromen in vanuit een inburgeringscursus maar hebben daar een heel laag niveau behaald. Tijdens deze cursus leren ze nog wat extra Nederlands’. In een enkel geval is de deelnemer tegelijkertijd bezig met inburgeren en vormt de cursus een prima aanvulling. In (sommige van de trajecten in) Amsterdam kan de inburgeringscursus korter duren, als de cursist met behulp van zijn portfolio kan aantonen welke onderdelen al geoefend zijn en voor welke onderdelen al bewijzen zijn gehaald. Dan in doorstroom ‘zeker de bedoeling’. Dit is niet in alle gemeenten het geval.’De cursussen hebben niet als doel toe te leiden naar een inburgeringscursus, maar hebben soms wel als positief neveneffect dat de vrouwen gestimuleerd worden door te leren’ (Utrecht).
Opbrengsten Naar aanleiding van de vraag of TOB effect heeft, treedt een tweedelig op in antwoorden. Ongeveer een derde van de respondenten acht de effecten moeilijk meetbaar en meten onnodig. Daarnaast zijn nog vele andere factoren van invloed op de ontwikkeling van kinderen en hun ouders, bijvoorbeeld hun thuissituatie en kwaliteit van de docent. ‘Er wordt geëvalueerd, maar SMART is het allemaal niet. Ook is het effect waarschijnlijk niet ineens merkbaar maar na verloop van tijd: moeders zoeken elkaar op op het schoolplein, herkennen medestanders in hun opvoedproblemen, er treedt bewustzijn op’. Ook is enkele malen aangegeven, dat er geen enquête of ander meetinstrument wordt ingezet, aangezien de trajecten daar te kort voor zijn. De overige respondenten hebben meer geloof in enquêtes en effectevaluaties: ‘het project is uitgebreid geëvalueerd, met de leerkrachten, de docenten van de school en door een vragenlijst bij de ouders. De doelen zijn gehaald: betere functionele taalvaardigheid en meer betrokkenheid bij de school. Kinderen hebben geprofiteerd van het succes van hun ouders. De school was hierbij gebaat’. Een deelnemende school geeft eerlijk toe, er zelf geen peil op te trekken. De school heeft geen zicht of de trajecten inderdaad geëvalueerd worden, maar 'daar mag ik toch van uit gaan?' Los van de vraag of het methodologisch verantwoord is te spreken van een meetbaar effect, geven respondenten aan dat deelnemers een grotere woordenschat hebben (3), spreekvaardiger zijn en vragen durven te stellen aan de leerkracht (5), doorstromen naar een vervolgcursus (4) en empowered zijn (6). Ook vindt er een kleine emancipatieslag plaats: omdat één van de ouders moet komen, kunnen mannen hun vrouwen niet verbieden de cursus te volgen. Enkele kritische noten zijn ook gehoord. ‘Tijdens de evaluatie scoorde het project een ruime voldoende. Toch is de betrokkenheid bij school nog niet voor alle groepen ouders een vanzelfsprekend gegeven. Vooral alleenstaande ouders en vaders blijven achter’. Twee trajecten hadden in zijn geheel geen informatie over mogelijke opbrengsten.
15
Wat werkt, wat werkt niet? Succesfactoren en knelpunten Scholen, gemeenten en taalaanbieders die werken aan of met trajecten taal- en ouderbetrokkenheid, geven aan wat de succesfactoren en knelpunten zijn (er vanuit gaande, dat deze trajecten in beginsel bijdragen aan taal en ouderbetrokkenheid van allochtone ouders). Wat draagt bij aan een succesvolle cursussen en wat werkt niet? Enkele opvallende punten zijn gearceerd. Succesfactoren
Aanbod
Deelnemers
Knelpunten
Combinatie van taal en iets actiefs doen, in plaats van taal om de taal in de schoolbankjes. Methode die gericht is op combinatie: praktijksituaties! Vraaggestuurde werkwijze: ‘We zijn echt uitgegaan van de behoeftes van scholen en ouders. Dat heeft geresulteerd in een veelheid aan ouderactiviteiten, zoals koffieochtenden, taallessen voor ouders, bewegingslessen en bijeenkomsten rond opvoedingsthema’s’. Zorg voor maatwerk, aansluiting zoeken bij je doelgroep: het helpt dat het ergens goed voor is: je kunt je kind beter helpen. Interessegebied ipv theorie. Veel bewustere inzet: het zou logischer moeten zijn dat ouders meeleren met hun kind, zoals de vroegere moedermavo. Het verband met de opvoeding moet duidelijk zijn: praktijkgerichte trajecten zijn nuttig. Leuke cursussen, leuk aanbod. ‘Als ouders zien dat hun kinderen het goed doen stralen zij van trots en dit motiveert hen om deel te nemen’ Deelnemers zien duidelijk het belang/nut Laagdrempelig / komt tegemoet aan een behoefte Scholen richten het programma in op hun eigen manier, die past bij de ouders op hun school. Ouders verschillen, schoolculturen verschillen. De programma's zijn schoolgebonden en niet gemeentegebonden.
Aanwezigheid van een groepsgevoel onder cursisten. Gemotiveerde, betrokken en succesvolle cursisten. Wij merken dat mensen de taal willen leren. ‘Sommige scholen verkopen het programma heel bewust als een taaltraject, want dat prikkelt ouders. Ouders willen graag de taal leren om op die manier hun kind te kunnen helpen. Een cursustitel met daarin de term opvoedingsondersteuning, dat trekt dus niet’. Sterker nog, termen als ‘helpen bij de opvoeding’ schrikken af, net als de term examens.
Er is geen vaste woordenlijst. Ook de lijst van OGO is niet compleet. Organiseren en uitvoeren is erg tijdrovend.
Wisselende deelname. Vooral alleenstaande ouders en vaders blijven achter in de deelname. Op één school bestaat de groep vooral uit Turkse vrouwen. Dit kan een drempel vormen voor met name Marokkaanse vrouwen om deel te nemen. Doordat de groep bestaat uit alleen Turkse moeders was het in het begin erg moeilijk om ze gemotiveerd te krijgen.
16
Docenten
Ervaren, deskundige en gemotiveerde docenten. Docenten met plezier in hun werk Investeren in opleiden. ‘Je moet je meest ervaren docenten inzetten omdat je het belangrijk vindt’.
Verplichten….
… of juist niet verplichten:
Lange termijn visie/beleid en geduld
Omdat er geen verplichting is, schrijven ouders zich in maar nemen uiteindelijk niet altijd deel. Om segregatie tegen te gaan, gaan nu ook kindjes van de peuterspeelzaal naar de voorschool. Het verplichtende principe volgend, zou dit betekenen dat de niet doelgroepouders naar de TOB-cursus moeten. Dat zien deze autochtone ouders niet zitten. Het is zoeken naar een eerlijke, gelijke benadering.
De verplichte taalles is een effectieve aanpak om ouderbetrokkenheid te organiseren. Verplichtend karakter werkt verhelderend. Vrouwen hebben door de verplichting argument naar hun man toe. Ze mogen nu van hun man deelnemen.
Scholen zijn niet verplicht het programma aan te bieden en ouders zijn niet verplicht deel te nemen. Niet te hoge doelen (hoeven) stellen. Het programma heeft niets met inburgering te maken. Er is geen portfolio. Sommige docenten behandelen het OGO-profiel, maar alleen als ze dat goed dunkt. Uitreiken van een certificaat om het een officieel tintje te geven.
Verplicht stellen zou afstoten!
Gebrek aan lange termijn visie en beleid. ‘De ene keer mag je de wijk in, de andere keer moet alles centraal. Met de komst van de Vogelaarwijken, is er gelukkig weer ruimte om je netwerk in de wijken op te bouwen. Directeuren van de basisscholen worden hier ook gek van’ Wisseling van wet- en regelgeving maakt scholen moe. Haagse scholen zijn nog boos over het afschaffen van de oudereducatie. School is vaak de eerste plek waar ouders terecht komen met hun hulpvraag, soms weten de scholen het ook niet meer Het daadwerkelijk over de streep trekken van de deelnemers vergt een lange adem, van zowel basisschool als cursusuitvoerder Bureaucratie ontneemt docenten de zin om cursussen te geven, gelukkig is er nu meer ruimte aan het ontstaan Het duurt even voor docenten van de basisschool ook betrokken zijn bij TOB
Structureel ondersteunen en verankeren van initiatieven op het gebied van ouderbetrokkenheid Volhouden, de aanhouder wint. Het vergt echt geduld. Gemeente maakt heldere keuze voor een aanbieder, daardoor: continuïteit, tot 2014 en bereidheid bij aanbieder tot extra inspanningen. Doorlopende financiële ondersteuning vanuit de gemeente.
17
Samenwerking, organisatie en draagvlak
Veel overleg tussen stadsdeel, opvoedingsondersteuning en VVE. Netwerken, beter samenwerken, ontkokeren! ‘Er is genoeg vraag vanuit inburgeraars, kunst is de juiste mensen samen te brengen’ Duidelijke rolverdeling. Steun van de directie van de school Draagvlak en volledig commitment van de gemeente. Meer initiatief vanuit de scholen, die zijn vaak het belang niet hoewel het ze inspanning zou kunnen schelen als de ouders van deze kindjes de taal beter spreken.
Faciliteiten
Werving
Duur
In de school! In de wijk Vaste ruimte, ouderkamer
Scholen willen iets doen voor hun eigen ouders. Willekeurige inburgeraars die stage komen lopen op school kosten tijd aan begeleiding, de school krijgt daar niets voor terug. De oudercontactmedewerkers zijn bij de meeste stadsdelen in dienst van welzijninstellingen, maar worden aangestuurd door de schooldirecties. Dat levert regelmatig een spanningsveld op tussen beide partijen. ‘Het lijkt er wel eens op dat er sprake is van een competentiestrijd tussen welzijn en onderwijs’. Gemeentelijke verkokering. Moeizaam contact met de leerkrachten van de school. Ruimte! Er is geen plek in de school, ‘lessen zijn nu in de koffiekamer, dat is verre van ideaal’ Afwezigheid van kinderopvang. Ouders met jonge kindjes kunnen niet deelnemen. Oppasvergoeding wordt pas achteraf betaald aan ouders. Beperkte middelen en het stellen van prioriteiten door de openwijkscholen. Als je 10 ouders in de groep hebt, heb je het 2e uur 10 ouders en 10 kinderen! Bekostiging geldt alleen voor de ouders.
Geef bekendheid aan je traject, mond-tot mond reclame. Gebruik meerdere kanalen om te werven Toegankelijke IBers die ouders aanspreken Goed netwerk, met GGD en Thuiszorg.
Werving is moeizaam. Basisscholen worden te vaak gebruikt als vindplaats voor ouders. Scholen hebben het hiervoor te druk en krijgen te veel verzoeken.
Intensiteit van de cursus, 2 x per week, 2 groepen. De korte duur (6 tot 10 bijeenkomsten) is prettig.
Slechts 2 dagdelen per week is eigenlijk te weinig om taal te leren.
Verbeterpunten Aan de geïnterviewden is gevraagd, wat zij denken dat nodig is om binnen TOB voorzieningen betere resultaten te kunnen boeken. Onderstaand staan de veelgenoemde verbeterpunten en behoeften naar thema geordend. Werving Zoals taalaanbieders van reguliere inburgeringstrajecten moeite hebben cursisten tijdig op de juiste cursus te plaatsen, hebben ook aanbieders van TOB voorzieningen moeite met de werving. Meer medewerking van basisscholen, kinderopvang en brede scholen bij de werving is daarom een grote wens van veel ROC’s en commerciële aanbieders. Ook geopperd is de behoefte aan het afleggen van huisbezoeken tijdens de werving en het geven van bekendheid op zoveel mogelijk locaties door de gemeente, zoals op het consultatiebureau en centra voor jeugd en gezin.
18
Aanbod De TOB-programma’s verbonden aan de basisschool zijn laagdrempelig en daarom succesvol. Laat het laagdrempelig blijven: houdt het een onderwijsproject. Zodra je het koppelt aan inburgering (=verplichting) is het effect weg en treedt er weerstand op bij scholen en ouders. Wat mooi zou zijn, is als zowel inburgeringsplichtigen als behoeftigen meer kunnen shoppen in het aanbod, zo dat ze deelstukjes van de trajecten kunnen doen. Uiteindelijk draait het immers om mensen, die kun je niet opknippen in ‘plichtig’ en ‘behoeftig’ en dat doen we nu wel in het aanbod. Er zijn bijvoorbeeld ouders die voor hun verplichte inburgeringscursus het OGO-stage deel lopen bij de 7
Verteltassen . Dat zijn mooie combinaties, waarmee je inburgering uit de schoolbankjes haalt. Het participatiefonds is een goede ontwikkeling; hierdoor kunnen trajecten beter op elkaar worden afgestemd en middelen uit verschillende potjes worden gebruikt. Deelnemers Om de cursus nog succesvoller te laten zijn is een mix van afkomsten belangrijk, terwijl er momenteel veelal Marokkaanse en Turkse moeders deelnemen. Basisscholen willen ook graag bijvoorbeeld de Somalische en Irakese moeders erbij. Hoewel de cursussen gericht zijn op ouders en in de praktijk meestal alleen moeders deelnemen, noemt slechts een enkele respondent de behoefte vaders naar de cursus te halen. Lange termijn visie/beleid en geduld Over het belang van een lange termijn visie bestaat opvallend veel overeenstemming. Gemeenten veranderen soms halverwege een traject de regels of stoppen het traject, terwijl aanbieders de afgelopen jaren veel voorwerk hebben gedaan, contacten hebben opgebouwd en materiaal hebben ontwikkeld. TOB zou daarom een structureel karakter binnen het participatiebeleid van de gemeente dienen te krijgen en een prominenter en vast onderdeel binnen het jaarprogramma van de school. In het beleid van gemeenten, in het beleid van scholen en als logisch traject voor ouders. Bij een structureel karakter hoort dan ook een structurele subsidie van de gemeente. Gemeenten zouden met de vve/ basis- en brede scholen hierover zelf contact op kunnen nemen en structurele afspraken moeten maken. Samenwerking, organisatie en draagvlak Naast uitgesproken ideeën over beleid, leven er onder respondenten duidelijke standpunten en wensen over onderlinge samenwerking. Niet altijd wordt er voldoende betrokkenheid ervaren van deelnemers, gemeenten en/of scholen aan de TOB-cursussen. Ook leeft de wens dat gemeenten op dit vlak ontschotten en ontkokeren. Nog te vaak weten afdelingen onderwijs en inburgering niet van elkaar waar ze aan werken of, sterker, werken ze elkaar tegen. Inburgering en TOB worden meestal versplinterd aangeboden, terwijl deze cursussen in elkaars verlengde liggen. Hiermee hangt samen dat welzijnsinstellingen meer verbanden zouden moeten kunnen leggen van hulpvraag naar leervraag.
7
Een Engels initiatief dat in Nederland is georganiseerd in de Stichting Nederlands Kenniscentrum Verteltassen, met als voornaamste doel het betrekken van ouders bij het onderwijs en bij de ontwikkeling van hun kind. Ouders zijn betrokken op school, peuterspeelzaal of kinderdagverblijf bij alle aspecten van de Verteltasmethode. Ze bedenken, maken en gebruiken de tassen. Daarnaast zijn taalontwikkeling van ouder en kind en vergroten van lees- en voorleesplezier belangrijke doelen.
19
Faciliteiten Een struikelblok dat bijna zonder uitzondering door de respondenten genoemd wordt, is de afwezigheid van kinderopvang. Er is grote behoefte aan kinderopvang, die snel, goed en gratis wordt aangeboden, zo dicht mogelijk bij de leslocatie. Ook bestaat een grote behoefte aan een goede leslocatie. Minder vaak genoemd, maar wel opvallend, is de wens tot een goede, complete woordenlijst. Tot slot ontbreekt het aan voldoende financiën. Zo vragen taalaanbieders bijvoorbeeld een realistische vergoeding, die niet afhangt van de mate van deelname.
20
3. Initiatieven per gemeente In deze bijlage staan alfabetisch de initiatieven per gemeente omschreven.
Alkmaar Voor de invoering van de Wet Inburgering werden in Alkmaar veel laagdrempelige cursussen aangeboden aan ouders. Na de invoering zijn alle krachten (en financiën) ingezet op de reguliere inburgeringstrajecten. De cursussen die Alkmaar aanbiedt aan allochtone ouders, zijn alleen deze reguliere trajecten met een OGO-component. Op De Wegwijzer, een zwarte school in Alkmaar, heeft de gemeente een Ouderkamer gestart. Deze school heeft echter geen specifieke taalcomponent. Inova is een onafhankelijke organisatie voor (re)integratie, sociale activering, inburgering en vluchtelingenwerk, met Alkmaar als werkgebied. Op dit moment worden er volgens Inova geen gecombineerde trajecten aangeboden. Dit gebeurde wel in het kader van de oudkomersregeling. Sinds de invoering van de WI is dit soort trajecten gestopt. Inova is wel heel actief in het werven en op een traject plaatsen van inburgeringsbehoeftigen in een regulier aanbod. Die werving loopt dan onder andere via de basisschool.
Almelo Stichting Scoop Welzijn werkt aan Kleuterplus, waarbij ouders en kinderen thuis worden bezocht. Kinderen in groep 1 en 2 met en ontwikkelings- en taalachterstand en hun ouders worden thuis bezocht, met als doel dat de ouders leren om hun kind zelf te stimuleren bij het ontwikkelingsproces en het leren van taal. De nadruk ligt dus op de ouderbetrokkenheid bij de ontwikkeling van het kind en niet zozeer op taalontwikkeling van kind of ouder. De cursus is deels bij deelnemers thuis en deels in de wijken. Thuis is vertrouwd en kan een op een gereageerd worden op hoe een ouder zijn of haar kind stimuleert. Bij de groepsbijeenkomsten worden juist ervaringen uitgewisseld; dit gebeurt in de wijken omdat dit dicht bij mensen is. De werving voor dit project loopt via de basisscholen. Er bestaat een wachtlijst, maar er zijn waarschijnlijk ‘ook mensen voor wie het nuttig is, die we nog niet bereiken’. Inmiddels hebben 70 kinderen en hun ouders deelgenomen. Gemeente Almelo werkt, net als gemeente Alkmaar, aan de pilot Wijkgerichte inburgering 8. De gemeente heeft minder zicht op wat scholen zélf doen aan taal- en ouderbetrokkenheid.
Almere Gemeente Almere werkt op verschillende manieren aan het vergroten van taal- en ouderbetrokkenheid van allochtone ouders. Enerzijds via de duale inburgeringstrajecten (profiel OGO), uitbesteed aan Capabel Taal, waar jaarlijks maximaal 150 cursisten aan deelnemen. Anderzijds biedt de gemeente de 8
Pilot Wijkgerichte Inburgering: In 8 gemeenten (Zoetermeer, Alkmaar, Schiedam, Utrecht, Leeuwarden, Almelo, Roermond en
Leiden) wordt gewerkt aan een pilot Wijkgerichte inburgering. Het is één van de innovatietrajecten uit het Deltaplan Inburgering, dat minister Vogelaar in 2007 heeft opgesteld en waarvoor zes miljoen euro beschikbaar gesteld is. In het innovatieve project Wijkgericht Inburgeren wordt inburgeren verweven met activiteiten in de wijk. Dit kan bijvoorbeeld door inburgeraars de mogelijkheid te bieden om als vrijwilliger of stagiair actief te zijn in de wijk. Maar ook door hen te betrekken bij bewonersinitiatieven in het buurtgericht samenwerken.
21
programma’s Opstapje en Opstap aan, waaraan in 2009 respectievelijk 72 en 60 mensen deelnemen. Dit zijn gezinsgerichte stimuleringsprogramma’s, waarbij kinderen spelenderwijs worden voorbereid op het leren lezen, schrijven en rekenen en ouders kennis en vaardigheden leren over ontwikkeling, opvoeding en onderwijs. Gemeente Almere biedt geen gecombineerde trajecten taal- en ouderbetrokkenheid aan allochtone ouders.
Amersfoort In 2008 heeft SOVEE in samenwerking met het ROC gecombineerde trajecten aangeboden op vier basisscholen en in het Vrouw en Kind Centrum, waar per groep gemiddeld 12 allochtone moeders aan deelnamen. SOVEE doceerde ouderbetrokkenheid, het ROC de taalkant. De trajecten werden aangeboden in het kader van 'cursussen in de wijk', op initiatief van SOVEE en het ROC. Deze gecombineerde trajecten waren 'heel effectief', bleek uit een kleine enquête na afloop van de cursussen. Deelnemers begrepen beter hoe zij hun kind konden ondersteunen en begrepen de Nederlandse taal beter. In 2009 worden in Amersfoort geen gecombineerde trajecten voor Taal en Ouderbetrokkenheid aangeboden. Het ROC moest bezuinigen en is gestopt met deze trajecten, tot spijt van SOVEE. Gemeente Amersfoort biedt alleen de reguliere inburgering aan via het NvA, centrum voor duurzame inburgering. Ook via de brede scholen (Amersfoortse Brede Combinatie (ABC)-school) lopen -nog- geen gecombineerde trajecten.
Amsterdam In Amsterdam wordt op verschillende manieren gewerkt aan taal, aan ouderbetrokkenheid en aan de combinatie van taal -en ouderbetrokkenheid. Ouderbetrokkenheid is in elk stadsdeel anders georganiseerd. De afgesproken richtlijnen voor ouderbetrokkenheid in de voorschool hebben er voor 9
gezorgd dat er in de meeste stadsdelen oudercontactmedewerkers actief zijn .
Vrijwillig aanbod op basis van subsidie van DMO10 Naast een verplichtende versie in Geuzenveld-Slotermeer, biedt DMO subsidie aan scholen om vrijblijvende gecombineerde trajecten aan te bieden. Het aanbod wordt gedaan aan alle Amsterdamse 11 scholen en het animo is groot, te zien aan de lijst met scholen op de site van DMO . 9
Het Expertisenetwerk Ouderbetrokkenheid.nl heeft een stedelijke inventarisatie afgerond naar activiteiten die Amsterdamse scholen op het gebied van ouderbetrokkenheid hebben ontplooid. 10 Bron; Website DMO Amsterdam 11 Momenteel nemen onderstaande scholen deel of hebben deelgenomen: Achthoek, Aldoende, Al Wafa, Amstelmeer, Annie MG Schmidt, As-Siddieq, Avonturijn, Boomgaard, Bos en Lommer (PO), Botteloef, Brede school Don Bosco en Transvaal, Brede school in Centrum (Parel en De Pool), Brederocollege (locatie Buikslotermeerplein), Brederocollege (locatie Meeuwenlaan), Burgemeester de Vlugt, Catharinaschool, College De Meer, Corantijn, Dapper, Dorus Rijkers, Dr. J.Th. De Visser, El Amien I, El Kadisia, Flevopark, Globe, Huizinga, IJplein, Burg. de Vlugt, Goeman Borgesius, Johanneschool, Paulusschool, Slootermeer, Timotheus, t Koggeschip, de Immanuel, Troelstraschool, Insulinde, Johannes (PO), Joop Westerweel, JP Coen, Kade, Kinderboom, Kinkerhoek, Klimop, Knotwilg, t Koggeschip, Kraal, Leonardo da Vinci, Linnaeus, Louise de Coligny, Marcanti College, Vlinderboom, Meander, Montessori College Oost, Montessori 13e Bijlmer, Mozaïek, Nova college, IJdoornschool, Amstelmeerschool, De Berkelier, Mgr. Bekkerschool, Olympus, Oranje-Nassau, Paulusschool (PO), Piramide de (PO), Prof. dr. H. Kraemer, Prof. Einstein, Regenboog, Roos, Rosa, Rosa Boekdrukker, Ru Paré, Sint Augustinus, Sint Barbara, Sint Jan, Sint Jan de Doper, Sint Lukas, Sint Paulus, Springplank De, Ster de / Schakel de, Stern De, 12de Montessorischool, Tijl Uilenspiegel (PO), P.J. Troelstra (PO), Vier Windstreken, Driemaster, Vlaamse Reus, Vogelnest, Vogelnest, waaier, Waterkant, Willibrord, Winkler, Winterkoninkje,Blauwe Lijn, Bijlmerhorst, Ster, Holendrecht, Nellestein, Rozemarijn, De Schakel, De Tamboerijn, Zuiderlicht College.
22
De doelstellingen van het project zijn:
betere beheersing van het Nederlands bij ouders;
de scholen in de gelegenheid stellen om meer contact te onderhouden met de ouders;
het versterken van de onderlinge relatie ouder, kind en school;
En de ouderparticipatie en ouderbetrokkenheid te vergroten. Dit sluit aan bij de beleidslijnen van Jong Amsterdam (het nieuwe Lokaal onderwijs en jeugdplan 20062010) en is opgenomen in het huidige programakkoord. De school is altijd initiatiefnemer van een traject. De schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de trajecten. Aan het begin en einde van een traject toetst de school het niveau van de cursisten. Tijdens het traject brengt DMO - eenmalig - de voortgang in kaart. In het geval van een voorschool kan het zijn dat het bestuur van een welzijnsinstelling (het gremium dat verantwoordelijk is voor de voorschool) verantwoordelijk is voor een traject. De oudercontactmedewerkers zijn bij de meeste stadsdelen in dienst van welzijninstellingen, maar worden aangestuurd door de schooldirecties. Dat levert regelmatig een spanningsveld op tussen beide partijen. ‘Het lijkt er wel eens op dat er sprake is van een competentiestrijd tussen welzijn en onderwijs’. De school mag zelf bepalen hóe de lessen worden georganiseerd, hoe vaak en door wie. De enige voorwaarden zijn dat de lessen in of vlakbij de school gegeven moeten worden, dat de lessen niet alleen bestaan uit Nederlandse les maar ook een duidelijke component ouderbetrokkenheid bevatten en dat de kwaliteit van de lessen goed is. De school kan zowel eigen leerkrachten inzetten bij de trajecten als externe taalaanbieders of freelance NT2-leerkrachten. Speciale aandacht verdient de afstemming met het onderdeel Opvoeding, Gezondheidszorg en Onderwijs (OGO) van de Inburgering. Bij de Inburgering OGO komen namelijk verschillende praktijksituaties aan de orde die ook in trajecten Taal en Ouderbetrokkenheid behandeld worden. Er zijn verschillende methodes die NT2 en Ouderbetrokkenheid combineren. Hieronder zijn er drie genoemd: 1. Spraakmakers. Opvoeden in Nederland,Thieme Meulenhoff Dit is een duale methode NT2 en opvoedingsondersteuning rond de Cruciale Praktijksituaties van het domein OGO. De opbouw van Spraakmakers is gerelateerd aan verschillende leeftijdscategorieën. 2. Wat is een basisschool?,Coutinho In deze methode staat de woordenschat van het Nederlandse basisonderwijs centraal, om de ouderbetrokkenheid te vergroten. 3. Thuis in Nederlands, ITpreneurs en ITTA Deze methode is opgezet rond de Cruciale Praktijksituaties van het domein OGO. Een deelnemer mag maximaal 300 lesuren volgen. In incidentele gevallen kan voor deelnemers die na 300 uur het niveau van A1 nog niet hebben bereikt, een verlenging van 300 uur worden aangevraagd. De trajecten worden op school gegeven. Dit is een belangrijke voorwaarde, temeer omdat het streven is om enerzijds de relatie tussen leerkrachten, ouders en kinderen te versterken en anderzijds (waar dit nog niet het geval is) deze relatie te initiëren. Cursisten met kleine kinderen kunnen onder bepaalde
23
voorwaarden gebruik maken van de regeling kinderopvang. Zij krijgen € 4,- per kind per uur dat de deelnemer daadwerkelijk les heeft gevolgd. Het schoolbestuur verkrijgt de financiële middelen van DMO. De deelnemer moet minimaal 80% van de lessen hebben gevolgd. Na een project Taal en Ouderbetrokkenheid kunnen cursisten in veel gevallen een vervolgcursus volgen, deze trajecten kunnen dienen als een goede basis om door te stromen naar een regulier traject voor het inburgeringexamen. Cursisten die na een cursusjaar naar een inburgeringscursus doorstromen, nemen hun portfolio mee. Als de cursist werkt met een portfolio, kan aan de inburgeringscursus getoond worden welke onderdelen al geoefend zijn en voor welke onderdelen al bewijzen zijn gehaald. De inburgeringscursus kan daardoor ook korter duren. De inburgerings- en TOB-cursussen moeten op elkaar afgestemd worden. DMO heeft de visie dat een inburgeraar in elk geval het cursusjaar TOB mag afmaken.
Vrijwillig aanbod op de Willibrordschool, IJburg Deze cursus is een van de voorbeelden van de subsidieverstrekking door DMO. Het betreft een vrijwillige cursus aan ouders, met een grote nadruk op taal. De cursus wordt vanaf september 2006 aangeboden aan alle niet inburgeringsplichtige ouders (in praktijk nemen met name Marokkaanse moeders deel) en wordt verlengd naar gelang deelnemers zich aanmelden. Deelname is gratis, ouders worden gestimuleerd er daarom gebruik van te maken. ‘Er zijn ook mensen die zich ernstig beledigd voelen dat ze gevraagd worden voor de cursus’. De NT-2 docente maakt gebruik van Spraakmakers van het ITTA, gecombineerd met eigen materiaal, waarbij 1 uur materiaal staat voor 3 uur ontwikkeltijd. Omdat de groep niet zo groot is, lukt het veelal de cursisten op individueel niveau te benaderen. De cursus duurt 3 uur per ochtend, 2 ochtenden per week. Drie ochtenden zou beter zijn maar dat is niet haalbaar bij een vrijwillige cursus. Het traject duurt 300 uur (50 weken). De cursus is vrijwillig. Momenteel hoeven ouders ook geen convenant te tekenen, hoewel de docent het soms in overweging neemt. Anderzijds: ‘ook met een contract kun je deelname niet afdwingen. Deelnemers verhuizen en hebben zo hun eigen problemen, waardoor ze niet komen. Verzuim komt voor, maar niet veel’. Het schoolbestuur verkrijgt de financiële middelen van DMO. De deelnemer moet minimaal 80% van de lessen hebben gevolgd. De NT-2 docent krijgt uitbetaald als de deelnemers voldoende aanwezig zijn.
‘Verplichten van een traject taal- en ouderbetrokkenheid aan inburgerende ouders is een slecht plan, dit komt uiteindelijk op het bordje van de docenten en de cursisten. Vrijwilligheid geeft een zekere vrijheid om invulling te geven om je als docent te richten op wat cursisten nodig hebben. Ouders zijn nu bovendien niet op de hoogte van de consequenties van een verplichte cursus. Mensen willen graag leren, maar begin dan met de goede faciliteiten, het heeft tijd nodig. Als je ongemotiveerde cursisten in je klas hebt, werkt dat anderen enorm tegen. De last ligt dan bij de docent. Veel docenten haken daarom nu en in de toekomst af. Als deelnemers niet komen, krijgt de docent zijn geld niet. De schoolbesturen nemen dit risico niet op zich’.
24
De mate van succes hangt af van de inzet van de cursiste en haar thuissituatie. Zichtbare effecten zijn een grotere woordenschat, grotere spreekvaardigheid en vragen durven stellen. ‘Empowerment, kortom’. Deelnemers hebben veel voordeel van het groepsgevoel, het idee dat meer mensen kampen met hun vragen. Dit groepsgevoel, tezamen met de inzet van cursisten (‘mensen willen de taal leren’), inzet en deskundigheid van de docent en steun van de directie van de school maken dit traject succesvol. Wat soms knelt, zijn de faciliteiten. ‘De lessen zijn nu in de koffiekamer, dat is verre van ideaal’. Ook is er geen kinderopvang. Deelnemers nemen daarom soms hun kind mee de les in. Er is een oppasvergoeding, maar die wordt pas later uitbetaald. De school of de docent moet dit dan voorschieten. Wat zou bijdragen aan het succes zijn een lange termijn visie vanuit DMO (‘het duurt even voor docenten van de basisschool ook betrokken zijn bij TOB, tegen de tijd dat we gewend zijn, wordt het beleid omgegooid’), minder bureaucratie, een realistische vergoeding voor de docent die niet afhangt van de mate van deelname en vakinhoudelijke ondersteuning. En tot slot: niet verplichten, dat is funest. Empowerment gaat verloren bij verplichting, dan wordt het een standaard afgedraaid taalcursusje.
Vrijwillig aanbod op het Mozaïek, De Pijp Dit project ‘Ouders bij de les’ heeft drie jaar gedraaid als een pilot. De duur van dit project is uitzonderlijk lang en er is veel in geïnvesteerd, vanuit de opdrachtgevende school, uitvoerder ITTA en de financiers stadsdeel Oud-Zuid én bovenstaande subsidie van DMO Amsterdam. De school Het Mozaïek is rond 2005 slecht in het nieuws geweest, waarna het aantal leerlingen in 2008 zo klein werd dat de school gesloten is. Het project op basis van het praktijkgerichte Spraakmakers loopt echter nog steeds. ‘In praktijk nemen moeders deel, vaders trokken zich al snel terug omdat ze zich niet op hun gemak voelden. De deelnemers bleken gretige en leergierige ouders’. Belangrijk voor het slagen van het project zijn de materiële voorwaarden, zoals aanwezigheid van oudercontactpersonen en een ouderkamer. Ook de intensiteit van de cursus (2 x per week, 2 groepen) droeg bij aan de betrokkenheid van school en ouders. De school vroeg om een ouderlijke bijdrage aan materiaalkosten vanuit het idee dat wat gratis is in waarde daalt. Daarnaast is een methode die gericht is op combinatie van taal en praktijksituaties succesvol. Helaas is de aanwezigheid van deelnemende ouders wisselend en ging de school sluiten. Dit lag buiten de invloedssfeer van het traject, ‘maar is doodzonde’. Het project is uitgebreid geëvalueerd, met de leerkrachten de docenten van de school en door een vragenlijst bij de ouders. De doelen zijn gehaald: er is een betere functionele taalvaardigheid en meer betrokkenheid bij de school. Kinderen hebben geprofiteerd van het succes van hun ouders. ‘TOB zou, in zijn algemeenheid, een prominentere plaats moeten hebben. In het beleid van gemeenten, in het beleid van scholen en als logisch traject voor ouders. Het moet een structurele voorziening zijn’.
Verplicht aanbod in stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer Vanuit de Amsterdamse voorschool (VVE) hebben enkele stadsdelen, waaronder GeuzenveldSlotermeer, ingesteld dat ouders verplicht taalcursussen dienen te volgen als willen zij dat hun kind kan 12 deelnemen aan de voorschool . Omdat ouders dit graag willen is deze constructie effectief. Het idee achter deelname aan cursussen is dat ouders ook moeten investeren. ‘Omdat kinderen loyaal zijn aan 12
Vanaf 1994 loopt de vroegschool met wekelijkse lessen, vanaf 2000 bestaat de voorschool. In 2006 is DMO TOB ernaast gestart. Sinds 3 jaar bestaat het traject in Geuzenveld uit 10 bijeenkomsten.
25
hun ouders, weerhoudt dit hen soms om goed hun best te doen op school’. En andersom. De voorziening is overigens niet verplicht als de ouders een inburgeringscursus volgen. Ouders die het afgelopen jaar vaker dan drie keer zonder geldige reden een bijeenkomst misten, worden uitgenodigd voor een gesprek met het stadsdeel. De voorschool is gratis, als ouders deelnemen aan de cursussen. Op alle scholen met een voorschool in dit stadsdeel, worden cursussen aangeboden door Impuls (alle basisscholen hebben een voorschool, behalve de gereformeerde school). Zo ook op de Slootermeerschool, waar 4 groepen van 15 kindjes de voorschool volgen (en daarmee dus ook ten minste 60 ouders). ‘De ouders hebben nu les in een deel van de aula. Niet ideaal dus’. Ook is er
‘Een verplichtend karakter werkt verhelderend. Je kunt ouders dwingen naar deze cursus te gaan. Ouders die desondanks afwezig blijven (het waren er welgeteld vier!), moeten in GeuzenveldSlotermeer uitwijken naar de reguliere peuterspeelzaal, waardoor ze niet meer kunnen profiteren van de voorschool. Dit is echter geen cursus, waar je de Nederlandse taal echt onder de knie krijgt. Echter, je kunt niet inburgeringsplichtige ouders niet dwingen naar de reguliere inburgering te gaan, onder het mom van deelname van het kind aan de voorschool’. ‘DMO is meer van het stimuleren, van weinig drempels. De andere stadsdelen zijn heel huiverig voor verplichting’. Het is voor het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer niet duidelijk, waarom andere stadsdelen niet hetzelfde werken zoals zij: het werkt immers goed. Anderzijds: om segregatie tegen te gaan, gaan nu ook kindjes van de peuterspeelzaal naar de voorschool. Het verplichtende principe volgend, zou dit beteken dat de niet doelgroepouders naar de cursus moeten. Dat zien deze autochtone ouders niet zitten. Het is voor het stadsdeel dus heel erg zoeken naar een eerlijke, gelijke benadering.
is geen kinderopvang. Dit is een duidelijk knelpunt. De doelgroep heeft nog geen goed netwerk waar ze hun kleinere kindjes kunnen laten opvangen. Sommige ouders nemen daarom het kind mee. De motieven om deel te nemen zijn heel divers: sommige ouders komen voor de taal, anderen misschien vooral voor de gezelligheid. Na deelname komen ouders in de school, voelen ze zich vrijer om buiten te komen, stromen soms door naar de inburgeringscursus en spreken ze de taal beter. Een bijkomend effect is een kleine emancipatieslag; omdat één van de ouders moet komen, kunnen mannen hun vrouwen niet verbieden de cursus te volgen.
Arnhem In Arnhem lopen en liepen veel programma’s gericht op taal en ouderbetrokkenheid, met name gericht op opvoedingsondersteuning. Deze programma’s ontstaan vanuit de wijken en lopen via VVE. Er zijn veel partijen betrokken, maar minder coördinatie op stadsniveau. Deelnemers kunnen bijvoorbeeld niet hun deelname inzetten in de inburgeringscursussen, die ‘cursussen zijn gescheiden’.
26
Gemeente Arnhem subsidieerde ROC’s om op basisscholen cursussen taal en ouderbetrokkenheid aan te bieden. De gemeente verstrekte informatie en beoordeelde of ouders mee konden doen aan de cursus. Deze trajecten (‘cursus taalstap’) zijn twee jaar geleden afgerond. Na invoering van de WI zijn voor deze cursus de reguliere inburgeringstrajecten in de plaats gekomen. Voorbeeld van een succesvol, maar inmiddels gestopt traject is het pilotproject ‘De Voorsprong’, waarin allochtone moeders in 2003 en 2004 een taalcursus volgden met als thema opvoedingsondersteuning. Met gemiddeld 12 moeders per groep werd in in totaal 5 wijken gedurende een jaar twee dagdelen per week onder schooltijd een programma aangeboden, waarvoor op een enkele peuterspeelzaal zelfs een wachtlijst liep. De lessen van De Voorsprong werden in grote mate bepaald door de actualiteit op de peuterspeelzaal. Het taalonderwijs aan de moeders sloot aan bij het ontwikkelingsprogramma Kaleidoscoop dat op de peuterspeelzaal werd gebruikt. Door de grote hoeveelheid aanmeldingen was het mogelijk om groepen van min of meer gelijk niveau te vormen. Financiering gebeurde deels met rijksgelden die voor VVE beschikbaar werden gesteld. De resultaten van het traject waren goed zichtbaar. ‘De moeders komen meer voor zichzelf en hun kind op. Ze durven eerder op mensen af te stappen en hebben meer zelfvertrouwen. Kortom, ze participeren meer in de Nederlandse samenleving.’ Wat nog wel loopt, zijn de gecombineerde educatie & taaltrajecten aangeboden door ROC Rijnijssel in Arnhem en omstreken. Al het aanbod heeft een duidelijke taalcomponent. De inburgeringstrajecten puur gericht op taal zijn uitbesteed aan een andere taalaanbieder. Het ROC werkt heel wijk- en vraaggericht in met name de vijf Vogelaarwijken van Arnhem. Het aanbod wisselt daarom per moment en per wijk. De cursus ‘Taal op de basisschool’ loopt anno april 2009 bijvoorbeeld niet, maar kan als daar behoefte aan is, opgepakt worden. Het ROC biedt tal aan cursussen, die samen opgeteld een soort OGO-aanbod vormen: ‘deelnemers kunnen shoppen; vrouwen die een cursus leuk vinden, initiëren zelf een vervolg of gaan een andere vervolgcursus volgen’. Deelnemers betalen hiervoor € 1,- per dagdeel. Het idee hierachter is, dat het betaalbaar is voor deelnemers, maar omdat ze moeten betalen, toch komen. Het motiveert mensen als het niet geheel gratis is. Afhankelijk van de cursus nemen zowel autochtone als allochtone ouders deel. Het gaat altijd om inburgeringsbehoeftigen. Inburgeringsplichtigen mogen de trajecten niet volgen, omdat zij via de gemeente een inburgeringsaanbod krijgen en ze niet van twee potjes tegelijk gebruik mogen maken. In praktijk volgen met name allochtone moeders de trajecten, vaders nemen nog niet deel. Dit is een moeilijk te bereiken doelgroep. Het ROC is aan het bekijken, hoe ze deze ouders ook kunnen betrekken, bijvoorbeeld in de puberteit van het kind. Andere knelpunten zijn de afwezigheid van kinderopvang en een verplicht karakter: omdat er geen verplichting is, schrijven ouders zich in maar nemen uiteindelijk niet altijd deel. Het ROC pleit sterk voor de combinatie van taal en iets actiefs doen, in plaats van taal om de taal in de schoolbankjes. ‘Dit is dé succesformule. Inburgering moet uit de schoolbankjes!’.
Bergen op Zoom In de regio van gemeente Bergen op Zoom biedt ROC West-Brabant momenteel op zes brede (basis)scholen een cursus aan gericht op ouderparticipatie en taal. Deze cursus is onderdeel van het project Gewoon Doen!, een samenwerkingsverband tussen zes gemeenten in West-Brabant en het ROC voor de aanpak van laaggeletterdheid in de regio.
27
De cursus is bedoeld voor ouders van kinderen in het basis – en/of vve-onderwijs, die graag meer over de ontwikkeling en opvoeding van hun kind willen weten en de rol van de school daarbij. Omdat de cursus verzorgd wordt door de basiseducatie, wordt de doelgroep gevormd door laagopgeleide ouders van zowel allochtone als autochtone afkomst. In de praktijk nemen voor 99% allochtone moeders aan de cursus deel. “Taal” is de rode draad die door de cursus loopt: zowel de mondelinge als de schriftelijke taalvaardigheid (inclusief woordenschat ) wordt vergroot; daarnaast wordt uiteraard de betrokkenheid van de deelnemer met de school van zijn kind vergroot en bewustwording van de eigen attitude van de deelnemer (in de opvoedingstaak in brede zin) komt aan bod. De lessen worden op locatie gegeven. Het lesmateriaal bestaat uit authentiek materiaal van de betrokken school: de nieuwsbrief, het rapport van de diverse leerjaren, de leesboekjes, de activiteitenkalender, enz.. Het materiaal stelt de school ter beschikking. Het aanbod is alleen in het Nederlands. In enkele - brede -scholen is kinderopvang aanwezig. Dit aanbod wordt geheel betaald vanuit het project Gewoon Doen!. De 6 betrokken gemeenten hebben voor de uitvoering van Gewoon Doen! een jaarlijks budget uitgetrokken dat de kosten volledig dekt. Er zijn voor deelnemers geen kosten verbonden aan deelname. Deelnemers ondertekenen een inschrijfformulier en een onderwijsovereenkomst, waarin hij/zij zich akkoord verklaart met de 80% -aanwezigheidsnorm. Bij verzuim dient de deelnemer zich met reden af te melden. In praktijk is het verzuim zeer gering. Het effect van de training is dat de betrokken basisscholen constateren dat het aanwezigheidspercentage van ouders op een informatie- en/of ouderavond toeneemt. Het directe contact tussen de ouder(s) en de individuele leerkracht is verbeterd: ouders durven zelf eerder het initiatief te nemen, durven eerder vragen te stellen. Ook is de actieve deelname van de ouder(s) aan activiteiten op school toegenomen. Er wordt na afloop van de 12 weken geëvalueerd en bekeken wat de meerwaarde is, in een aantal gevallen vraagt de basisschool om een vervolgcursus. In een enkel geval is de deelnemer tegelijkertijd bezig met inburgeren OGO op afdeling NT2 en vormt de cursus een prima aanvulling. Knelpunten vormen het daadwerkelijk over de streep trekken van de deelnemers. Dit vergt een lange adem, van zowel basisschool als cursusuitvoerder. Daarnaast is er soms ruimtegebrek binnen de basisschool en knelt de afwezigheid van kinderopvang. Voor gemeenten is deze cursus een goede manier om laaggeletterdheid aan te pakken met de basisschool als toeleider/ doorverwijzer. Voor basisscholen is het positief dat ouders actiever betrokken zijn bij de school. En last but not least de deelnemer: naast vergroting van taalvaardigheden en kennis groeit het zelfvertrouwen. Dat de cursus gratis is, maakt het aantrekkelijk deel te nemen. De wens (van het ROC) is dat de gemeente deze cursus gaat subsidiëren, zodat het een vast onderdeel van het jaarprogramma op de school wordt. Dit vraagt wel dat kinderopvang gratis wordt aangeboden en dat de gemeente bijdraagt aan het geven van bekendheid. Er zouden ook trajecten moeten komen voor EU ingezetenen. ‘Het participatiefonds is een goede ontwikkeling. Hierdoor kunnen trajecten beter op elkaar worden afgestemd en middelen uit verschillende potjes worden gebruikt’.
28
Breda Stichting Spraaksaam biedt in samenwerking met basisschool De Wisselaar een training aan. Deze stichting heeft vorig jaar van het oranje fonds een prijs ontvangen en is nu in overleg om het project op meerdere scholen aan te bieden. Momenteel loopt de training op 1 school met 20 deelneemsters, een uitrol naar 5 andere scholen is in voorbereiding. De doelgroep bestaat uit laagopgeleide migrantenvrouwen die in een sociaal isolement verkeren die kinderen op de basisschool hebben. Zij volgen gedurende een jaar de training, die bedoeld is als voortraject voor inburgering om de Nederlandse taal te leren, te werken aan persoonlijke ontwikkeling, aan betrokkenheid bij de kinderen op school en aan maatschappelijke participatie en/of -doorstroom naar inburgeringstrajecten. Er is voor gekozen kinderopvang aan te bieden, om een mogelijk belemmering voor deelname weg te nemen. De gemeente betaalt uit het participatiebudget. Er wordt geen bijdrage van ouders gevraagd, omdat dat niet haalbaar is. Voor de vrouwen is er is geen verplichting om het traject te volgen maar het is ook niet vrijblijvend. Er is nauwelijks verzuim, bij verzuim moet men zich afmelden. Het effect van de training is dat het zelfvertrouwen en zelfbewustzijn van de vrouwen vergroot, het bevordert de maatschappelijke participatie en de contacten met de school met deze ouders worden beter. Er is echter geen doorstroom of uitstroom. Pluspunt is de laagdrempeligheid en dat de training tegemoet komt aan een behoefte, nadeel is dat het lastig is om een structurele voorziening en middelen voor het project te realiseren. Het zou mooi zijn als het project een structureel karakter kreeg binnen het participatiebeleid van de gemeente.
Delft Binnen de gemeente Delft bestaat er geen georganiseerd traject taal en ouderbetrokkenheid, niet vanuit de afdeling Onderwijs en ook niet vanuit Integratie en Inburgering. De gemeente verleent geen subsidie aan scholen voor dergelijke trajecten. De brede school doet zelf (nog) niets. Ook vanuit peuterspeelzaal of VVE loopt geen specifieke inzet op dergelijke trajecten. Er is wel contact tussen de afdeling inburgering en VVE. Als kindjes naar de voorschool gaan, wordt gekeken of de ouders al een inburgeringstraject hebben gevolgd. Als dat niet zo is, wordt er 'enige druk' uitgeoefend, door mensen te wijzen op de voordelen en op de wenselijkheid de Nederlandse taal te beheersen. Ook andersom wordt gekeken of kinderen van wie de ouders een inburgeringstraject komen volgen, in aanmerking komen voor VVE. De gemeente schakelt 'bezoekvrouwen' in die de gezinnen thuis bezoeken om ze te werven voor VVE. Uiteraard is er wel op andere wijze aandacht voor deze groep: op basisschool de Horizon, de school met de meeste allochtone kindjes in gemeente Delft, is heel veel aandacht voor ouderbetrokkenheid. Er is veel contact en er lopen veel cursussen. De Horizon spreekt ouders duidelijk aan op de eigen verantwoordelijkheid.
Den Bosch Ook in gemeente Den Bosch worden geen duale trajecten taal- en ouderbetrokkenheid aangeboden door VVE, peuterspeelzaal of basisschool (peuterspeelzalen zijn verweven in de basisscholen). Op het gebied van breed taalbeleid is wel begin 2009 ‘De VoorleesExpress’ gestart, een project ‘dat werkt aan de
29
vermindering van taalachterstand van kinderen en mensen met elkaar verbindt’. Dit project richt zich echter niet op het leren van taal aan allochtone ouders. Ook vanuit de inburgering worden aan ouders geen -aan het onderwijs van het kind verbonden- cursussen aangeboden. Ook voor de invoering van de WI was van dergelijke trajecten geen sprake. 'We lopen een beetje achter'. De gemeente is zich er van bewust, dat ze de oudercomponent van VVE nog verder kunnen oppakken. Over ouderbetrokkenheid en de inzet van de VVE-middelen/ participatiegelden, ‘moet nog goed nagedacht worden’. Het uitvoeren van de VVE op locatie laat de gemeente aan externen over, in dit geval stichting Signum. Hierop is naar eigen zeggen onvoldoende overzicht. De gemeente heeft een actieve dienst inburgering, die veel aandacht besteedt aan het organiseren van kinderopvang voor inburgerende moeders. Aan de kinderen wordt bijvoorbeeld een VVE traject aangeboden in de tijd dat de moeder naar cursus gaat, in de hoop ouder en kind na afloop van de inburgeringscursus gewonnen te hebben voor de VVE. Dat lukt nu nog niet erg.
Den Haag Al vanaf 1997 wordt op Haagse GOA-scholen oudereducatie aangeboden. Oudereducatie was in eerste instantie gericht op anderstalige ouders, die in het herkomstland maximaal 8 jaar naar school zijn geweest (analfabeten en zeer laagopgeleiden). De doelstelling was tweeledig: het leren van de Nederlandse taal en het vergroten van ouderbetrokkenheid. In 2004 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de inrichting en financiering van de oudereducatie. Besloten is dat de uitvoering van oudereducatie effectiever en efficiënter moest verlopen (het was te duur voor wat het opleverde) en dat deze moest aansluiten bij de eisen van de Wet Inburgering in Nederland. In 2005 werd de toen bestaande oudereducatie gestopt en vervangen door het project Taal en School. Taal en School moest de cursist opleiden tot het inburgeringsexamen en bestond uit 2 dagdelen per week gericht op taal (gegeven door ROC Mondriaan) en 1 dagdeel OGO (opvoeding, gezondheid en onderwijs), wanneer mogelijk gegeven op de school van de kinderen. Veel scholen waren niet blij met deze wijziging. Hun belangrijkste bezwaar was dat zij zich in een rol gedwongen voelden rond de inburgeringsverplichting (waarbij sprake kan zijn van sancties) die zij niet wilden. Ook verwachtten ze op deze manier een belangrijke opbrengst van oudereducatie ‘oude stijl’ kwijt te raken, namelijk de betrokkenheid bij de school. De Wet Inburgering die per 1 januari 2007 in werking is getreden, had tot consequentie dat Taal en School medio 2007 is gestopt. Omdat voor het vergroten van ouderbetrokkenheid op scholen een laagdrempelige vorm van oudereducatie wenselijk is, is met het opheffen van Taal en School besloten om één dagdeel per week oudereducatie, gericht op ouderbetrokkenheid, te continueren. Dit project, Ouder en School, wordt uitgevoerd op zo’n 30 Haagse basisscholen.
Programma Ouder en school Doel van Ouder en School is om ouders te informeren over en te betrekken bij de gang van zaken op de (voor)school en het schoolondersteunende gedrag van ouders te versterken. Een nevendoelstelling is om ouders te activeren en zo nodig te motiveren voor het volgen van NT2-lessen. Het programma, gefinancierd uit onderwijsbudget van de gemeente, loopt in principe één schooljaar en wordt incidenteel met een schooljaar verlengd.
30
Haagse scholen krijgen van de gemeente de ruimte zelf te kiezen door wie ze de trajecten laten verzorgen, zodat ze het aanbod kunnen verzorgen dat het beste bij de school past. Ongeveer de helft van de scholen voert het project zelf uit en de helft kiest voor een externe aanbieder. De invulling van het programma is overal anders. De insteek van het project is niet het leren van de Nederlandse taal, maar er zijn scholen die hier wel aandacht aan besteden. Deelnemers zijn ouders die (nog) weinig betrokken zijn bij de (voor)school. Vaak zijn het laagopgeleide ouders van niet-Nederlandse afkomst, met weinig of geen (of negatieve) schoolervaring en die opkijken tegen de school en de leerkrachten. In praktijk zijn de deelnemers meestal moeders; vrouwen van nietNederlandse afkomst, laag tot zeer laag opgeleid, met kinderen in de lagere groepen van de school. Ouders dienen 80% aanwezig te zijn, hierover worden afspraken gemaakt met de deelnemers. Afspraken als deze zijn al een deel van het leren hoe de Nederlandse schoolcultuur werkt. Het is afhankelijk van hoe actief de school achter de deelnemers aanzit, hoe hoog de opkomst werkelijk is. Alle scholen houden een presentielijst bij. De werving verloopt via de scholen zelf. Uit een evaluatie na één jaar Ouder en School (2006) bleek dat de werving van voldoende ouders soms lastig is. Veel ouders melden zich in eerste instantie wel aan, maar vallen af wanneer het concreet wordt, met diverse redenen:
Veel vrouwen zeggen ja, omdat het onbeleefd is om nee te zeggen.
Veel ouders beschouwen school en thuis als twee gescheiden werelden. Zij willen zich niet bemoeien met dingen die op school gebeuren, dat vinden zij de deskundigheid van de mensen op school.
De doelgroep is er wel, maar ouders vinden het niet belangrijk of hebben andere prioriteiten.
De noodzaak bij veel ouders om taal te leren voelen ze niet (ze kunnen zich met veel dingen redden in hun moedertaal).
Sommige ouders vinden één keer in de week te weinig.
Vrouwen mogen niet deelnemen van hun man.
De docent is niet altijd een bekend gezicht voor de ouders. Naast verzuim is de afwezigheid van kinderopvang een knelpunt. ‘Aan kinderopvang worden strenge eisen gesteld, dit is niet op de locatie van de school te realiseren. En voor formele opvang is de duur van het programma (een dagdeel per week) te kort’. Wanneer je taal leren centraal gaat stellen, is de diversiteit in niveau onder de deelnemers een punt van aandacht. Hierdoor kun je de taaldoelen niet te hoog stellen. In elke groep zitten meerdere deelnemers die bijna geen Nederlands praten. Een probleem is dat geruchten gaan rondzingen dat de ‘beteren’ moeten tolken voor de ‘slechteren’.
31
Toch sorteert het programma effect ten aanzien van ouderbetrokkenheid, al zijn deze effecten moeilijk hard te maken. Zo is er meer contact tussen ouders onderling, durven ouders Nederlands te praten en naar school te bellen, hebben ze meer zelfvertrouwen waardoor ze makkelijker de school binnenstappen of vrijwilligerswerk of de inburgeringscursus gaan doen. Wat betreft taalvorderingen worden geen concrete doelen gesteld. Daarvoor is het aantal lessen te klein, de niveauverschillen tussen de deelnemers te groot en het startniveau van de meeste deelnemers te laag. Overigens is volgens de docenten het leren van de taal voor sommige deelnemers wel de belangrijkste motivatie om aan Ouder en School deel te nemen. Dat scholen niet verplicht zijn het programma aan te bieden, ouders niet verplicht deel hoeven te nemen en dat er vanuit de gemeente verder weinig verplichtingen worden opgelegd, zijn belangrijke succesfactoren. Wat ook bijdraagt is dat scholen het programma in kunnen richten op hun eigen manier, die past bij de ouders op hun school. Immers, ouders verschillen en schoolculturen verschillen. De programma's zijn schoolgebonden en niet gemeentegebonden. De oudereducatie op scholen en inburgering zijn steeds aan verandering onderhevig (geweest), deels
‘De stap naar inburgering is voor veel ouders te groot. Het idee is eerst actief te worden op de school via een project als dit, en dan een inburgeringscursus te volgen. In die volgorde, en niet andersom. Het programma van Ouder en School heeft niets met inburgering te maken. Er is geen portfolio. Sommige docenten behandelen OGO-profiel als ze dat goed dunkt.
door steeds veranderende wet- en regelgeving en deels door gemeentelijke beleidskeuzes. ‘Dit is verwarrend voor scholen en maakt ze soms moe. Enkele scholen zijn nog boos over het afschaffen van de in hun ogen succesvolle oudereducatie ‘oude stijl’. Scholen willen graag investeren in hun eigen ouders, omdat zij en vooral de leerlingen baat hebben bij hun betrokkenheid. Verder willen ze goed
‘Sommige scholen vullen Ouder en School in met Nederlandse les. Dit is vaak op verzoek van ouders, zij willen Nederlands leren. Ze behandelen bijvoorbeeld de thema’s van de VVE en leren aan de hand van die thema’s Nederlandse woorden. Sommige scholen verkopen het programma als een taaltraject, want dat prikkelt ouders. Zij willen graag de taal leren om op die manier hun kind te kunnen helpen'.
kunnen doorverwijzen, maar ze zien door de bomen het bos niet meer’. Wanneer inburgeraars ‘van buiten’ stage komen lopen op de school, kost het de school tijd aan begeleiding en ze krijgen die tijd niet vergoed.
32
Programma Meer Kansen met Ouders De Gemeente Den Haag investeert niet alleen in ouders, maar ook in scholen wanneer het gaat om ouderbetrokkenheid. Het initiatief om contact met ouders te leggen, ligt immers vaak daar. Via de
‘Deze programma's zijn laagdrempelig en daarom succesvol. Laat het laagdrempelig blijven en laat de vrijheid aan de scholen. Zodra je het koppelt aan ‘inburgering’ (=verplichting) is het effect weg en treden scholen in de weerstand’.
methodiek Meer Kansen met Ouders gaan scholen aan de slag met hun beleid, activiteiten en communicatie ten aanzien van ouders. Betrokken ouders vragen ook om een open cultuur op de scholen. Via de tweejarige impuls Meer Kansen met Ouders formuleren scholen niet alleen hun schoolspecifieke ouderbeleid, maar wordt ook aandacht besteed aan houding en vaardigheden van het schoolteam. Het vergroten van ouderbetrokkenheid is een van de doelstellingen van het lokale onderwijsbeleid, en staat als zodanig opgenomen in het Lokaal Onderwijs Plan 2006-2010.
Ouderbetrokkenheid bij schakelklassen In schakelklassen krijgen kinderen intensief taalonderwijs. De school investeert extra in de leerling, het is een goed moment om ook extra inzet en betrokkenheid van de desbetreffende ouders te vragen. De gemeente faciliteert scholen die het contact met deze ouders willen intensiveren en extra activiteiten voor hen gaan organiseren. Scholen zetten bijvoorbeeld in op huiswerkbegeleiding, huisbezoeken, excursies met leerlingen en ouders of het maken van Verteltassen. Het betreft hier echter geen TOB-trajecten, deze programma's zijn niet gericht op taal aan de ouders.
Taal in de buurt Voor inburgeringsbehoeftige volwassenen, waaronder niet-uitkeringsgerechtigden loopt sinds voorjaar 2009 een pilot, gestart op (aanvraag van) basisschool Zuidwal. De insteek van Taal in de buurt is zoals de ondertitel van het programma luidt, ‘boeien en binden: taalstimulering via burgerschap’. Dit vrijwillige aanbod moet aanvullend zijn op het reeds pluriforme aanbod dat in Den Haag beschikbaar is voor taalles. Het aanbod is vraaggericht wat betekent dat per vraag de methode kan verschillen. Ook kunnen basisscholen zelf docenten vrijmaken of externen de activiteiten laten invullen en kan het programma bijvoorbeeld worden uitgevoerd op school, in buurthuizen, gebedsruimten of sportzalen. Het programma beschouwt zichzelf als ‘meer dan geslaagd’ als deelnemers doorstromen naar een inburgeringscursus, maar wil dit deelnemers niet opleggen, om het Nederlands leren vooral leuk, inspirerend en nuttig te laten zijn. Het programma Burgerschap van gemeente Den Haag financiert het programma. Inmiddels nemen 25 allochtone moeders deel aan de pilot op de Zuidwal en hebben andere basisscholen aangegeven interesse te hebben in het programma. Taal in de buurt is voornemens in 2009 minimaal 500 deelnemers te bereiken.
Deventer Gemeente Deventer biedt geen gecombineerde trajecten taal en ouderbetrokkenheid aan allochtone ouders. Wel zijn er meerdere voorzieningen specifiek voor vrouwen en uiteraard voor
33
inburgeringsbehoeftigen en inburgeringsplichtigen. Ook ouderbetrokkenheid is een thema en belangrijk issue. Zo biedt ROC Aventus gratis taalonderwijs aan laaggeletterden waarvan het taalniveau na inburgering nog verbeterd kan worden. Dit zijn vrijwillige trajecten, waarbij het ROC steeds balanceert tussen een lage drempel en voortgang. Er is bij deze trajecten nog geen convenant, maar ‘daar willen we wel naar toe. Tot op heden wordt op educatie nog geen klantmanagement gevoerd en dat willen we veranderen’.
Dordrecht Gemeente Dordrecht is betrokken bij een aantal pilotprojecten die vorig jaar zijn gestart bij de VVE. Dit zijn echter projecten gericht op ontwikkelingsstimuleren van de kinderen. TOP staat hier voor Thematisch Ouderprogramma Peuterspeelzalen. Binnen het project wordt samengewerkt met de gemeente Dordrecht, JSO, expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding, DWO en SPD. Het project is ontwikkelend omdat de provincie graag betrokkenheid wilde vergroten en zo het effect van de VVE versterken. Het doel van het project is dan ook het vergroten van de betrokkenheid van ouders bij de peuterspeelzaal. Het project is bedoeld voor moeders met kinderen op de peuterspeelzaal, eventuele andere geïnteresseerde zijn ook welkom. Wat volgens de respondent opvalt is dat ouders veel willen doen ten behoeve van de ontwikkeling van het kind. "Ouders willen veel doen voor hun kind, ook de Nederlandse taal leren!". Het project dat voor de VVE is ontwikkeld wordt nu aangepast voor PO.
Eindhoven In Eindhoven worden momenteel geen trajecten aangeboden op het gebied van taal en ouderbetrokkenheid aan allochtone inburgeringsbehoeftige ouders. Gemeente Eindhoven heeft de keuze gemaakt, toen het contract met het ROC van Eindhoven afliep in 2008, te stoppen met trajecten taal en ouderbetrokkenheid. De focus is verlegd naar de inburgering, waardoor de opgebouwde contacten van het ROC ‘nu helaas al bijna 2 jaar in de koelkast liggen. Als de gemeente ervoor zou kiezen, zouden er nu trajecten worden aangeboden, het ROC is makkelijk in staat deze contacten weer aan te halen’. Ook omdat de gemeente Eindhoven 'stadsbreed' beleid voert, laat zij zich verder niet in met de acties op de scholen. Vanuit de afdeling onderwijs wordt geen actief beleid gevoerd op taal- en ouderbetrokkenheid aan allochtone ouders. Specifiek voor allochtone ouders biedt het ROC nu geen trajecten aan, ‘alles werkt toe naar werk, niet zozeer gericht op taal en ouderbetrokkenheid’. Inburgeringsbehoeftigen worden doorverwezen naar de gemeente om een inburgeringcursus te volgen. De cursussen taal en ouderbetrokkenheid die het ROC voor invoering van de WI aanbood, waren succesvol; de schooldirecteuren waren heel enthousiast en deelnemende ouders kregen meer zelfvertrouwen. Omdat basisscholen zelf weinig tijd hebben deed het ROC de werving. Het ROC is heel actief in de samenwerking met gemeente, scholen en welzijn. Werving kan gaan via de basisschool, een bingoavondje, via de woningcorporatie, buurtinfowinkels etc. Ook SKPO laat als bovenschools bestuur haar 38 scholen vrij in hun beleid en heeft geen inzicht in het aanbod op de scholen. Op vijf van de achterstandsscholen van SKPO biedt het ROC trajecten ouderbetrokkenheid en/of opvoedingsondersteuning aan, of is van plan deze op te gaan zetten. Het gaat om de Vogelaarwijken van Eindhoven, Woensel-West, Doornakker (2 scholen), Kruidenbuurt en Bennekel.
34
‘Met de komst van de Vogelaarwijken, is er gelukkig weer ruimte om een netwerk in de wijken op te bouwen. Door steeds wisselend beleid door de korte termijn visie van de politiek ontstond verwarring en irritatie, zowel onder taalaanbieders als onder schooldirecteuren’. ‘De ene keer mag je de wijk in, de andere keer moet alles centraal’. Ook bureaucratie ontneemt docenten de zin om cursussen te geven, gelukkig is er nu meer ruimte aan het ontstaan. Er is genoeg vraag vanuit inburgeraars, kunst is de juiste mensen samen te brengen. ‘Netwerken, beter samenwerken, ontkokeren! En, gebruik meerdere kanalen om te werven’.
Enschede Gemeente Enschede is initiatiefnemer van verschillende trajecten met verschillende looptijden. De
‘Cursisten tekenen een onderwijsovereenkomst. Er wordt voor het begin van de cursus duidelijk afgesproken dat men verplicht is om te komen als men aan de cursus begint’.
trajecten ‘Ouderbetrokkenheid en Taalvaardigheid’ (24 weken), ‘Samen leren, samen naar school’ (12 weken), ‘’De Toekomst van je kind’ (12 weken) en deskundigheidsmodules in het kader van het project BASIS053 (6 weken) worden aangeboden door het ROC van Twente aan laagopgeleide ouders met een beperkte taalvaardigheid in het Nederlands. De basisscholen geven de namen op van de cursisten van wie zij vinden dat dit traject nuttig dan wel nodig is. In 2006/2007 hebben hieraan 6 basisscholen deelgenomen, in 2007/2008 1 basisschool en 1 school voor voortgezet onderwijs, naast 133 trajecten van het project BASIS053. In 2008/2009 loopt het traject op 2 basisscholen met 10 deelnemers. Het doel is de competenties verwerven die het mogelijk maken actiever betrokken te zijn bij de ontwikkeling van hun kinderen en bij de school. Taalontwikkeling is hiervan een onderdeel. In het begin van de cursus ligt de nadruk sterk op taalverwerving, naarmate de cursus vordert komt de nadruk sterker op ouderbetrokkenheid te liggen. Een probleem voor de basisscholen is dat zij niet weten welke cursisten verplicht zijn om deel te nemen aan de Wet Inburgering. Beide trajecten naast elkaar blijkt niet altijd haalbaar. ‘We weten niet uit hoeveel mensen de doelgroep in Enschede bestaat’. Bij voorkeur worden de lessen overdag gegeven op de deelnemende basisscholen. In principe is daar geen kinderopvang, omdat er geen geld voor beschikbaar is. Aan belangrijke schoolactiviteiten zoals rapporten en rapportgesprekken wordt veel aandacht besteed in de lessen. Dit is een onlosmakelijk onderdeel. Er wordt gebruik gemaakt van de methode “Wat is een basisschool”, aangevuld vanuit de behoefte van de deelnemers. Het “OGO-deel” wordt niet gebruikt in deze cursus en zou meestal ook nog te moeilijk zijn. De cursus geeft wel een goede voorbereiding op OGO. Tussentijdse uitstroom in verband met de WI vormt een probleem. Gemeente Enschede betaalt uit het WEB-budget, de deskundigheidsmodules worden gefinancierd uit aanbesteding BASIS053. In overleg met de gemeente is besloten, dat deze opvoedingsondersteuning geen eigen bijdrage kent. Het effect is een duidelijke verbetering van het taalniveau, in het bijzonder met betrekking tot opvoeding, school en een grotere deelname aan (rapport)gesprekken op de school. Er wordt geëvalueerd met behulp van een vragenlijst. Het traject is succesvol omdat de lessen direct betrekking hebben op het
35
dagelijkse leven en omdat het geleerde meteen in de praktijk wordt gebruikt. ‘Bovendien ervaren wij een grote mate van motivatie zowel bij het ROC als bij de deelnemers’.
Hengelo In Hengelo lijkt de gemeente als initiatiefnemer bewust op afstand te staan als het gaat om TOB-trajecten. De informatie komt met name van de taalaanbieder ROC van Twente die ook het aanbod verzorgt in Enschede. Er is dan ook de nodige overlap tussen het aanbod in Enschede en Hengelo. Er lopen twee programma’s in Hengelo. Het eerste is een programma opvoedingsondersteuning voor ouders van kinderen die het VVE (Piramide) programma volgen. Dit traject is gericht op taal aan ouders en loopt nu zo'n 2 tot 3 jaar. De belangstelling hiervoor wordt minder. Het tweede is het programma ouderparticipatie. Sinds schooljaar 2006/2007 wordt voor en op 8 basisscholen een TOBprogramma aangeboden aan laagopgeleide allochtone ouders met een beperkte taalvaardigheid in het Nederlands. Maximaal 12 cursisten per groep volgen gedurende 30 weken twee ochtenden (drie uur) per week het programma, met als doel competenties te verwerven die het mogelijk maken actiever betrokken te zijn bij de ontwikkeling van hun kinderen en bij de school. Taalontwikkeling is hiervan een onderdeel, de lessen worden dan ook alleen in het Nederlands gegeven door een NT2 docent. In het begin van de cursus ligt de nadruk sterk op taalverwerving, naarmate de cursus vordert komt dit sterker op ouderbetrokkenheid te liggen. Door middel van differentiatie blijkt het mogelijk om het traject voor verschillende (taal)niveaus zinvol te maken. Aan belangrijke schoolactiviteiten zoals de rapporten en de rapportgesprekken wordt veel aandacht besteed in de lessen. De basisscholen geven de namen op van de cursisten van wie zij vinden dat dit traject nuttig danwel nodig is. Een probleem hierbij is dat zij niet weten welke cursisten verplicht zijn deel te nemen aan de Wet Inburgering. Ook de taalaanbieder weet niet uit hoeveel mensen de doelgroep in Hengelo bestaat. In overleg met de gemeente, die het TOB-traject financiert uit WEB-budget, is besloten om geen eigen bijdrage aan ouders te vragen. Er is geen geld beschikbaar voor kinderopvang, terwijl vooral het ontbreken hiervan of ziekte van kinderen of van zichzelf aanleiding geeft tot verzuim. Een zorg van de gemeenteambtenaar bij eventuele uitbreiding van dergelijke TOB is de financiering door de gemeente, want ‘op welk budget gaat dit drukken?’. Deelnemers tekenen een onderwijsovereenkomst. Er wordt voor het begin van de cursus duidelijk afgesproken dat men verplicht is om te komen als men aan de cursus begint. Het effect is een duidelijke verbetering van het taalniveau, in het bijzonder met betrekking tot opvoeding, school en een grotere deelname aan (rapport)gesprekken op de school. Er wordt geëvalueerd met behulp van (delen van) “Portfolio voor Opvoeders” ‘Het traject is succesvol omdat de lessen direct betrekking hebben op het dagelijkse leven en omdat het geleerde meteen in de praktijk wordt gebruikt. Bovendien ervaar ik een grote mate van motivatie zowel bij mijzelf als docent als bij de deelnemers’.
Kampen Kampen is geen G30 gemeente. Omdat Kampen een relatief grote concentratie Turkse Nederlanders heeft, is deze gemeente meegenomen in de inventarisatie om te bezien of dit interessante initiatieven op heeft geleverd. Op één basisschool wordt inderdaad sinds schooljaar 2008 in samenwerking met Cares aan 12 Turkse moeders twee ochtenden per week les gegeven.
36
Door het aanbieden van Nederlandse taal aan ouders wil de school de ouderbetrokkenheid en daardoor de leerprestaties vergroten. De school bereikt met deze cursus 90% van de doelgroep. Er wordt weinig verzuimd, de betrokkenheid van de ouders is erg groot. Wat daaraan bijdraagt, is dat de lessen op school worden gegeven, onder schooltijd van de kinderen. De moeders dragen zelf € 30,- bij aan boekengeld. Hoewel er nog niet geëvalueerd is, blijkt nu al dat de moeders zeer gemotiveerd zijn en dat het contact met de leerkracht en de school beter is. Bij de start van de cursus was dit een aandachtspunt: doordat de groep bestaat uit alleen Turkse moeders was het in het begin erg moeilijk om ze gemotiveerd te krijgen. Om de cursus nog succesvoller te laten zijn wil de school ook graag de Somalische en Irakese moeders erbij betrekken.
37
Leiden Leiden kende de trajecten ‘moedertaal’ en ‘meer kansen met ouders’, die niet langer lopen omdat ze niet leiden tot inburgering. ‘Dat alle trajecten onder de WEB of WI moeten vallen is lastig. De rek is er qua financiering uit. Wij denken dat vanaf 2010 weer meer mogelijk is omdat de participatiewet dan van kracht is’.
‘De ouders (moeders) willen veel voor hun kinderen maar hebben handvatten nodig. Het moment dat zij horen dat een cursus onder de WI valt haken ze echter af omdat dat een nare bijsmaak heeft. Men wil gewoon de taal leren!’
De focus in gemeente Leiden ligt dus op uitvoering van de WI. Wel start het ROC met een project sociale activering op twee scholen maar dit is breder dan ouderbetrokkenheid. Ook is er een leesprogramma aan huis genaamd ‘ik lees voor jou’, loopt het programma ‘opstapje’ en het project ‘moeders in de buurt’, waar moeders in buurtcentra naast opvoedingsondersteuning ook taalcursussen kunnen volgen. In 2007 namen hieraan 73 moeders deel, in 2008 83. Deze trajecten zijn vrijwillig, maar niet vrijblijvend.
Nijmegen 13
Nijmegen kent twaalf openwijkscholen die op vrijwillige basis taalcursussen bieden aan ouders. De resultaten ten aanzien van ouders (betrekken bij school en bieden van ontwikkelingskansen) lopen echter nogal uiteen. De overige 35 scholen hebben momenteel geen aanbod op dit vlak. Wel zijn er lange termijn plannen om de scholen meer te laten integreren in de wijken, zodat ze door dag- en avondarrangementen nog beter toegankelijk worden voor ouders van gewichtenleerlingen. ‘De ambities en verwachtingen ten aanzien van deze scholen zijn hoog. Ze moeten door het aanbieden van een breed scala aan activiteiten de ontwikkelingskansen van kinderen en ouders vergroten, de ouders betrekken bij de school, en de sociale structuur in de wijk versterken’. Naast het taalaanbod op de openwijkscholen, werken Zafirah (een samenwerkingsproject van Stichting Intercity en V&NZG) en Tandem Welzijn sinds begin 2009 aan het bevorderen van ouderparticipatie van allochtone ouders in de wijk Willemskwartier middels het project ‘Actief met taal’, dat wordt uitgevoerd in de basisschool de Groot Nijeveld. Er zijn 13 inburgeringsbehoeftige vrouwen met het project gestart. De ene groep vrouwen, bestaande uit 6 personen, kan het beste worden omschreven als een groep met een laag taalniveau, een hogere leeftijd (50 jaar en ouder) en weinig maatschappelijke ambities. Vaak kampen deze vrouwen met gezondheidsproblemen. Nederlandse taalles en alfabetisering vinden deze vrouwen heel belangrijk. Actief worden in en rond school heeft minder prioriteit voor hen.
13
Sinds 1998 De Klumpert (Hatert), Het Octaaf (Neerbosch-Oost); De Bloemberg en De Lindenhoeve (Zellersacker in Lindenholt). Najaar 1999 is formeel besloten dat de andere basisschool in Hatert - De Vossenburcht - samen met De Klumpert één Open Wijk School-project vormt. Bovendien heeft het gemeentebestuur najaar 1999 besloten om zes nieuwe Open Wijk School-projecten te ondersteunen: Aquamarijn (Waterkwartier); De Wieken (Wolfskuil); Michiel de Ruyter(Wolfskuil); De Dukendonck (Tolhuis); De Aldenhove (Aldenhof); De Zonnewende (Heseveld).
38
De stap om naar een aanbieder te gaan, die 4 keer per week lessen aanbiedt via de gemeentelijke inburgeringsactiviteiten vinden de vrouwen te groot. De vrouwen hebben verschillende zorgtaken en/of gezondheidsklachten waardoor zij deze belasting te groot vinden.
Met soortgelijke groepen vrouwen heeft Zafirah overigens veel ervaring opgedaan in het stadsdeel Dukenburg waar zij sinds juni 2006 actief is. Daar zijn tot dusverre 83 vrouwen bereikt, waarvan 43 na een jaar zijn doorgeleid naar (vrijwilligers)werk, een inburgeringstraject of reguliere taalles.
Rotterdam Rotterdam legde haar aanpak van het inburgeringsbeleid vast in het actieprogramma 'Meer dan Taal Alleen', daarbij uitdrukkelijk kiezend voor integrale trajecten: het leren van de Nederlandse taal in combinatie met opvoedingsondersteuning, met bevorderen van ouderbetrokkenheid bij het onderwijs, met vrijwilligersparticipatie, met maatschappelijke stages en zo mogelijk met werkervaring. Ook de keuze voor moeders in 'Meer dan taal alleen!' is heel bewust. Zij zijn de sleutelfiguren in gezinnen en in het integratieproces. Moeders geven als eerste het voorbeeld aan hun kinderen en onderhouden de relatie met de school en het consultatiebureau. De dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) van gemeente Rotterdam heeft sinds de invoering van de WI een snelle vermindering van het aantal laagdrempelige initiatieven voor allochtone ouders bemerkt. ‘Voor 1 januari 2007 werkten ongeveer 120 scholen over de hele stad aan kleinschalige projecten taal en ouderbetrokkenheid, maar door de efficiencyslag die taalaanbieders moesten maken hebben zij er veelal voor gekozen niet meer in te zetten op kleine groepjes, maar te focussen op de reguliere trajecten’. Basisscholen zagen met het verdwijnen van de cursussen de ouderbetrokkenheid afnemen.
De Rotterdamse filosofie is sterk gestoeld op ‘verleiden en stimuleren. Wij willen het aanbod zo aantrekkelijk maken dat mensen ja zeggen. Wij zitten niet op de lijn van verplichting. Hoewel intrinsiek motiveren ook makkelijker gezegd is dan gedaan’.
Sinds maart 2009 wordt hier echter nieuw leven in geblazen door de start van een pilotproject genaamd ‘Meedoen kun je leren’, betaald vanuit algemene middelen van de stad Rotterdam. De uitvoering van deze pilot is in handen van Alsare. Maximaal 52 groepen, gestart vanuit de Rotterdamse focuswijken, werken met de basisscholen als uitvalsbasis aan taal en ouderbetrokkenheid aan allochtone ouders. In praktijk nemen vooral moeders deel in groepjes van 12 tot 15 deelnemers. De deelnemers hebben gedurende 7 weken twee dagdelen per week les, een ochtend taalles en een ochtend gericht op participatie. Na afronding van de cursus, waar deelnemers van verschillend niveau aan meedoen, heeft iedere deelnemer een Persoonlijk Participatie Plan. Doel van de cursus is doorstroom naar werk, naar meedoen of naar inburgering. Omdat in één wijk vaak meerdere basisscholen starten met de pilot, hoopt Rotterdam enige massa aan deelnemers te generen.
39
Op het moment dat de cursus afgerond is, zou het dan mogelijk moeten zijn om in de wijk een inburgeringscursus te starten. Ook bij deze pilot vormt kinderopvang en knelpunt. Kinderen worden zoveel mogelijk doorverwezen naar de VVE, of ouders wordt gevraagd zelf de opvang te regelen. Daarnaast wordt gewerkt met vrijwilligers op de cursuslocatie. Een van de respondenten in Rotterdam benadrukt enkele algemene knelpunten. ‘Ik zie veel bottlenecks bij het leren van de taal voor allochtone ouders. Er zijn veel analfabeten, veel alleenstaanden en vooral bij mannen heerst schaamte dat zij de taal onvoldoende machtig zijn. Deze mensen, die geïsoleerd leven, moet je eerst uit hun isolement trekken. Het is belangrijk eerst begrip te krijgen van de doelgroep, in plaats van over te gaan tot dwang en financieel korten. ’ Naast trajecten geïnitieerd vanuit de gemeente, lopen op verschillende basisscholen initiatieven, maar deze zijn vooral gericht op ouderbetrokkenheid en minder op taal. Op de Hildegardisschool loopt een project waar vooral vrouwen aan meedoen, waar de nadruk ligt op ouderparticipatie. Ook heeft de school verschillende kortlopende cursussen, zoals een cursus over geld, waar met ouders (allochtoon en autochtoon) onderwerpen behandeld worden als zakgeld, groepsdruk, goedkoop boodschappen doen, inkomsten en uitgaven bijhouden. Deze cursus is gratis. De Catamaran is een school die haar taak ‘breed’ opvat. De kinderen met verschillende achtergronden leren er met elkaar om te gaan. De Catamaran heeft schoolmaatschappelijk werk en er worden cursussen voor ouders georganiseerd. Ouderbetrokkenheid is van belang voor het onderwijs daarom is een ouderkamer ontworpen. De ouderkamer is een plek waar ouders elkaar kunnen ontmoeten, informeren, communiceren, overleggen, ouders te betrekken, ondersteunen en leren. Er worden verschillende activiteiten georganiseerd: ontmoetingen, cursussen, opvoedings-ondersteuning, themabijeenkomsten en taalcursussen. Tijdens de activiteiten is kinderoppas aanwezig. De oppas is geregeld in een speciale ruimte door een aantal vrijwilligers onder leiding van een ervaren kracht. Belangstelling en deelname zijn boven verwachting. Voor de taalcursussen ruim 15 cursisten per groep. De andere activiteiten of voorlichtingsbijeenkomsten over ouderbetrokkenheid, opvoeding en dergelijke hebben vaak meer dan 30 deelnemers. Door de ouderkamer zijn er contacten gelegd, die voorheen niet mogelijk leken. Hiervoor was wel een investering en doorzettingsvermogen van bijna 7 jaar nodig. De ouderkamer wordt geleid door een ouderconsulent en een assistent ook zijn 2 leerkrachten betrokken. De taalcursussen worden verzorgd door het Zadkine en Overbruggen. Via de gemeente krijgen zij hiervoor de middelen. Voor de nabije toekomst wordt gedacht aan openstelling van de Ouderkamer in de avonduren en aan het betrekken van vaders bij de activiteiten. Basisschool De Hoeksteen in Rotterdam was één van de pilotlocaties voor de ontwikkeling van het programma “Alle ouders doen mee”. Dit programma is ontwikkeld door de CED-groep in opdracht van de afdeling Jeugd, Onderwijs en Samenleving van de Gemeente Rotterdam. Het programma is bedoeld voor ongeletterde ouders van kinderen in de groepen 1 t/m 8 van het basisonderwijs en is geschikt voor allochtone en autochtone ouders. De uitvoering van het project ligt bij Zadkine. De school stelt een lokaal beschikbaar en zorgt voor de werving van de ouders (ongeveer 12). De gemeente financiert het project. Aan het project nemen net name allochtone laagopgeleide moeders deel. Doel van het project is het leren van de Nederlandse taal en het stimuleren van ouderbetrokkenheid. Dit laatste wordt door de
40
schoolleiding gezien als een duidelijk winstpunt. Ouders (moeders) raken duidelijk meer betrokken bij school en hun kinderen en willen vaker meedoen aan andere activiteiten die door de school worden aangeboden. Het project is succesvol omdat het laagdrempelig is binnen de veilige omgeving van de school. Juist doordat de cursisten op vrijwillige basis aan het project deelnemen is het succesvol. Het is de vraag of je door het verplichtstellen van deze cursus nog gemotiveerde ouders krijgt, wel kan het zijn dat je moeders kunt bereiken die van hun man niet mogen deelnemen aan de cursus. Een knelpunt van het project is de kinderopvang. Het lukt de school niet om dit goed te regelen. De verantwoordelijkheid voor de kinderen komt dan bij de school te liggen en dit kunnen/willen zij niet dragen. Er is wel een externe partij geweest die de kinderopvang heeft gedaan maar hier was continuïteit. “Voor dit knelpunt moet extra aandacht zijn als men een project wil starten”. Een ander knelpunt is de continuïteit van de docenten. Het gebeurd geregeld dat docenten wisselen.
Tilburg Gemeente Tilburg is naar eigen zeggen nog in een verkennende, startende fase als het gaat om cursussen taal- en ouderbetrokkenheid aan allochtone ouders. Op de brede scholen worden veel activiteiten voor ouders georganiseerd, zoals een spreekuur, themabijeenkomsten en participatiebijeenkomsten, maar deze zijn niet zozeer gericht op taal. Ook heeft het ROC van Tilburg 13 educatiepunten (een soort spreekuren) ingericht in wijken en buurten, die zich onder meer richten op allochtone ouders. De gemeente verkent momenteel (medio 2009) wat de behoeften zijn van scholen en ouders. De school is daarbij voor de gemeente (als het gaat om inburgering) vooral nog een wervingsplek, een vindplaats om ouders op een inburgeringstraject te krijgen. De gemeente ondervindt hierbij dat scholen ‘vaker wel dan niet’- tegenzin hebben om hier aan mee te werken. Scholen staan hier niet voor open. Ook duale OGO-trajecten (stage lopen op bijvoorbeeld een school) wekken weerstand op; scholen hebben hier geen tijd voor. Op verschillende scholen wordt wel gewerkt aan de oprichting van Ouderkamers. In deze Ouderkamers zouden ouders en scholen er voor kunnen kiezen gecombineerde taal- en ouderbetrokkenheidscursussen aan te bieden. Dit gebeurt nu nog niet. De afdelingen inburgering en volwasseneneducatie werken los van elkaar. 'Raar eigenlijk dat we dit verband niet leggen. Wel een goed idee.'
41
In het verleden zijn er wel TOB initiatieven geweest, maar ‘deze hadden waarschijnlijk onvoldoende levenskracht’ en zijn gestopt. Het ROC van Tilburg is een van de aanbieders (naast lokaal welzijnswerk en een grote Tilburgse zorginstelling) en heeft onder andere het project Family Learning op de Thomas More school uitgevoerd. Doel van Family Learning is allochtone ouders (in praktijk de moeders) toerusten om hun eigen kansen en die van hun kinderen in het onderwijs en in de samenleving te vergroten en zo een positieve bijdrage te leveren aan maatschappelijke participatie. Ouders volgen vrijwillig een half jaar lang een dagdeel per week de cursus, die volledig in het Nederlands wordt aangeboden. Ze tekenen wel een onderwijsovereenkomst. De cursus is niet onder schooltijd, maar net erna. Het eerste uur krijgen de ouders les, het uur erna gaan ze samen met het kind oefenen. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de
‘Opvoeding is in de cursus het aangrijpingspunt, maar onderliggend zijn taal en emancipatie altijd aanwezig. De titel 'Opvoedingsondersteuning' klinkt voor deelnemers trouwens niet aanlokkelijk!, ze komen af op de taalcomponent’. ‘Als ouders in het tweede gezamenlijke uur zien dat hun kinderen het goed doen op school stralen zij van trots en dit motiveert hen om deel te nemen’.
opvang van hun kinderen, kinderen uit groep 3 en 4 mogen gratis aanwezig zijn een deel van het programma. De bekostiging uit WEB-budget geldt echter alleen voor de ouders. Het ROC ondervindt hinder van deze gemeentelijke verkokering. Ook blijkt het lastig de doelgroep te bereiken. Het ROC is afhankelijk van de medewerking van de basisschool, terwijl het contact met de leerkrachten van de school soms moeizaam loopt. ‘Basisscholen worden te vaak gebruikt als vindplaats voor ouders. Op zich logisch, maar die scholen hebben het veel te druk en krijgen te veel verzoeken’. Een oplossing zou liggen in het afleggen van huisbezoeken tijdens de werving. Deze geven heel veel informatie. Effect van dit traject is dat er een grotere betrokkenheid van de ouders met de school van hun kind ontstaat Ook maken de kinderen vorderingen met de taal. Een enkeling stroomt door. Waar sprake is van een verplichte inburgering, kan het OGO-deel tijdens de cursus worden afgerond.
Utrecht Gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen het accent te leggen op VVE en minder op Taal en Ouderbetrokkenheid. Er wordt aangesloten bij het kind en niet zozeer bij het traject van de ouders. ‘Amsterdam richt zich wellicht meer op de ouders als inburgeraars’. Het idee is om voor ouders een keten van cursussen op te zetten, via VVE naar PO naar TOP, waarbij TOP staat voor Taalvaardigheid, ouderbetrokkenheid en participatie. Alleato concentreert zich tijdens de VVE op de toerusting van de ouders, met als doel dat zij thuis de taalontwikkeling van hun kind gericht gaan stimuleren. Samen met het ROC Midden-Nederland organiseerde Alleato hiertoe in 2007-2008 op tien locaties een cursus ouderbetrokkenheid en opvoedingsondersteuning. In schooljaar 2008-2009 doen er 24 scholen en voorscholen mee. Gemeente Utrecht heeft aanbod ingekocht bij ROC Midden Nederland om TOP cursussen op maximaal tien scholen te geven. Momenteel loopt deze cursus op twee scholen. De TOP loopt nog niet hard, omdat scholen er nog aan moeten wennen dat er een ROC bij ze rondloopt die cursussen aanbiedt.
42
Ook zien niet alle scholen het als hun taak ouders te stimuleren. Scholen hebben het al druk genoeg met het onderwijs aan het kind en zien niet altijd het verband tussen ouderbetrokkenheid en prestaties van het kind op de school. ‘Meer initiatief vanuit de scholen zou erg helpen. Zij zien vaak het belang niet hoewel het ze veel inspanning zou kunnen schelen!’. De laagopgeleide moeders hebben vaak al een inburgeringcursus achter de rug maar gebruiken TOP (of het VVE- traject) om de taal bij te spijkeren, bijvoorbeeld om te kunnen helpen bij het maken van huiswerk. De docenten passen zich dan ook aan de lessen op de school van het kind. De cursus wordt, gedurende 20 weken, 2 keer per week, onder schooltijd gegeven door ervaren NT2-ers die veel aandacht hebben voor de taalcomponent. Als ouders overdag niet kunnen, biedt ROC ook de mogelijkheid de cursus 's avonds te volgen. Deelnemers betalen geen eigen bijdrage. ‘Bij deze doelgroep werkt het beter als het een gratis cursus betreft. Een bijdrage vragen werkt niet prikkelend maar remmend’. Het ROC meet niet actief de effecten. Volgens schooldirecteuren worden ouders wel actiever in de school en voelen ze zich zelfverzekerder om Nederlands te spreken. Belangrijke succesfactor is aansluiting zoeken bij de belevingswereld van ouder en kind. De combinatie van taal en ouderbetrokkenheid is heel belangrijk, ‘een gouden greep. Het helpt dat het ergens goed voor is, namelijk je kind beter kunnen helpen. Sluit daarom aan bij het interessegebied van de ouders in plaats van pure theorie’. Het zou logischer moeten zijn dat ouders meeleren met hun kind, zoals de vroegere moedermavo. Om binnen te komen op de basisscholen vraagt echter veel geduld en uithoudingsvermogen, maar, de aanhouder wint. De gemeente kan de vraag naar scholing nu echter niet meer aan: er ontstaan wachtlijsten. Wat ook een knelpunt is is de afwezigheid van kinderopvang. De lokalen bij de scholen zijn vaak net groot genoeg voor de cursisten, er is geen ruimte voor kinderopvang. Dit is een probleem want allochtone vrouwen laten niet makkelijk oppassen door de buurvrouw. Tot slot leeft er onder betrokken actoren behoefte aan inzicht en overzicht van alle activiteiten in Utrecht. Dit overzicht is er nu niet. Zo is de gemeente bijvoorbeeld in de veronderstelling dat er geen aanbod wordt gedaan in de eigen taal.
Zaanstad (Zaanstreek en Waterland) Het Regiocollege heeft van de gemeente de opdracht gekregen basisscholen in de Zaanstreek te benaderen met een gecombineerd aanbod. Voorheen bood stichting Welsaen deze cursussen (ook) aan. Met name gemeenten in Waterland zetten heel sterk in op deze ‘Uw kind op de basisschool’ trajecten. In verleden gebeurde er meer, door de invoering van de WI was er even een terugval. Dit wordt nu, meer gestructureerd, opnieuw opgepakt met behulp van het 'smaakmakers'-programma. Het aanbod wordt gedaan aan 60 basisscholen aan allochtone ouders (in praktijk komen alleen de moeders). Vanuit VVE is er wel vraag naar trajecten, maar nog geen aanbod. Ook op de basisscholen is de vraag groter dan het aanbod. Er is uitgebreid geïnventariseerd waar de behoefte ligt. Deze lopen heel erg uiteen. Zo veel als mogelijk - binnen de eigen doelstellingen- wordt het aanbod per school aangepast. Doel van “Uw kind op de basisschool’ is ondersteuning van de Nederlandse taal in praktijksituaties (‘dan leer je het ook het snelst’), naast opvoedingsondersteuning. Het Regiocollege benadert heel actief de basisscholen, met name via de IB-ers. Ook melden ouders zichzelf aan. Ouders nemen vrijwillig deel en tekenen geen convenant. Het Regiocollege neemt dit wel in overweging. Opvallende succesfactor in de Zaanstreek, benoemd door de taalaanbieder, is het draagvlak bij de gemeenten en de duidelijke rolverdeling tussen gemeente en aanbieder. ‘Er is volledig commitment bij
43
gemeenten, gemeenten schermen particuliere aanbieders af’. Hierdoor is de continuïteit in ieder geval tot 2014 gegarandeerd en loont het extra inspanningen en investeringen te plegen. ‘Wij zetten onze meest ervaren docenten in, omdat we deze cursussen belangrijk vinden’. Naast draagvlak neemt het Regiocollege deel aan een uitgebreid netwerk met onder andere GGD en thuiszorg. De afwezigheid van kinderopvang is het grootste struikelblok voor deelname. Kinderopvang regelen 'gaat gewoon niet'.
44
Bijlage I Vragenlijst Inventarisatie Taal en Ouderbetrokkenheid trajecten In opdracht van de Kamercommissie voor Wonen, Wijken en Integratie
Wat is de naam van het traject?
Praktische informatie
Wie biedt het traject aan? Bij wie ligt de uitvoering? Bv: -
VVE
-
PO
-
Uitbesteed aan ROC
Wie is de initiatiefnemer? NAW-gegevens van de aanbieder
Naam Adres
Website Contactpersoon
www.
.nl
Dhr./mevr. Telnr Email
@
Deelnemers
Op hoeveel scholen wordt het traject aangeboden? Wie is de doelgroep? Welke deelnemers nemen in praktijk deel? Wat is het (maximum) aantal deelnemers per traject? Wat is het opleidingsniveau van de deelnemers?
Doel
Wat is het doel van het traject? Ligt de nadruk meer op taal of meer op ouderbetrokkenheid?
45
Bereik
Hoe bereikt u de doelgroep? Is het lastig de doelgroep te bereiken? Welk percentage van de doelgroep wordt met deze trajecten bereikt?
….% van de doelgroep
Waar worden de lessen gegeven? Wat is de reden dat de lessen op die locatie worden aangeboden?
Organisatie
Is er kinderopvang aanwezig? Wat is de reden dat deze opvang (wel/niet) aanwezig is? Is de opvang voor deelnemers gratis? Op welk moment van de dag worden de cursussen aangeboden? Wat is de duur van het traject? Hoeveel uur duurt een les? En hoe vaak per week vindt een les plaats? Worden schoolactiviteiten geïntegreerd in de taallessen? Aanbod
Welke methode wordt er gebruikt? Is het aanbod in de Nederlandse taal? Wie geeft de lessen? Wordt er gedifferentieerd in niveaus van deelnemers? Waarom wel/niet?
Vrijwillig
Financiering
Wie betaalt dit aanbod? Uit welk budget wordt het aanbod betaald? Wordt er aan deelnemende ouders een bijdrage gevraagd? Waarom wel/niet? Wordt er met deelnemers een soort convenant van deelname afgesloten? Waarom wel/niet? In welke mate wordt er verzuimd?
Effect
Welk effect heeft het traject? Wordt er geëvalueerd? Zijn de effecten hard te maken? Stromen deelnemers door naar vervolgcursussen?
46
Indien deelnemers doorstromen naar een inburgeringscursus, kunnen zij dan het ‘OGOdeel’ meenemen? Wat maakt dit traject succesvol? Wat zijn de knelpunten?
Wat zou er nodig zijn, om de cursus (nog) succesvoller te laten zijn?
47
Bijlage II FORUM-notitie: Verplichte taalcursussen voor allochtone ouders? De FORUM-notitie Verplichte taalcursussen voor allochtone ouders? is op dinsdag 3 februari 2009 naar de Vaste Kamercommissie voor Wonen, Wijken en Integratie gestuurd ten behoeve van de hoorzitting op woensdag 4 februari 2009. In die hoorzitting werd gesproken over het verplicht stellen van taalcursussen aan allochtone ouders met kinderen in het onderwijs.
Tweede Kamer der Staten Generaal Tijd: Plaats: Soort: Voortouwcommissie:
14:00 -17:00 uur Troelstrazaal Hoorzitting / rondetafelgesprek Wonen, Wijken en Integratie
Rondetafelgesprek over het verplicht stellen van taalcursussen voor allochtone ouders.
Agendapunten: 1. Deelnemers sessie 1: Deskundigen: Dhr. Kuiken (UvA), Dhr. Muysken (Universiteit Nijmegen), Mevr. Eversteijn (Universiteit Tilburg), Mevr. Hacquebord, (RuG), Mevr. Nortier (Universiteit Utrecht) 2. Deelnemers sessie 2: Onderwijs: Dhr. Bode (Stichting Westelijke Tuinsteden), Mevr. Leenhouts (ROC Mondriaan, Den Haag), Mevr. Baudoin-van den Bichelaer (Zadkine Educatie), Dhr. Engbers (Vader Rijn College) 3. Deelnemers sessie 3: Dhr. Azdural (Inspraakorgaan Turken), Mevr. Zevenhuijzen (NT2 docenten), Zeki Arslan, (FORUM), Dhr. Moestaredjo (Landelijk Platform Allochtone Ouders en Onderwijs), Mevr. Dalli (Lokaal platform Allochtone Ouders en Onderwijs Hengelo)
Verplichte taalcursussen voor allochtone ouders?
Het opgroeien in een taalarme omgeving en ontbreken van contact met Nederlandstaligen worden genoemd als belangrijkste risicofactoren voor vroegtijdige taalachterstanden in het onderwijs. Kinderen die met een achterstand aan het primair onderwijs beginnen hebben tijdens de schoolse periode op alle
48
fronten extra ondersteuning nodig. Niet alleen op school, maar ook thuis. Vooral voor jonge kinderen, die voor de ontwikkeling van kennis en vaardigheden meer van hun ouders afhankelijk zijn dan oudere kinderen, blijkt de ‘ontwikkelende’ rol van ouders van groot belang. Ouders die betrokken zijn bij het onderwijs van hun kinderen en een goed beeld hebben van wat er op school gebeurt, kunnen hun kind 14
thuis effectiever begeleiden . Een grote groep ouders die slecht Nederlands spreekt, slaagt hier echter niet in, terwijl het juist hún kinderen zijn die extra steun nodig hebben. Niet dat de ouders bewust ondersteuning van hun kinderen achterwege laten 15, maar hun taalproblemen gecombineerd met andere verwachtingen van het onderwijs en rol van de ouders daarbij, maken dat de noodzakelijke driehoek 16
‘ouder-kind-school’ ontbreekt . Onderzoek toont aan dat bijna één op de vijf kleuters in achterstandswijken grote problemen heeft met de 17
Nederlandse taal . Ander onderzoek berekent dat ongeveer een kwart van de kinderen die voor het eerst naar groep 1 gaan een taalachterstand heeft18. Daar zitten kinderen tussen van autochtonen met lage taalvaardigheid, maar de meerderheid van deze kinderen heeft analfabete of laagtaalvaardige migrantenouders. De discussie over het versterken van ouderbetrokkenheid van allochtone ouders wordt door deze cijfers gevoed. Ondanks het feit er in Nederland de afgelopen jaren instrumenten zijn ontwikkeld die ouderbetrokkenheid succesvol lijken te ondersteunen, zijn nog lang niet alle ouders betrokken bij het onderwijs van hun kinderen. Het vergt veel inspanning van het onderwijs om de groep (laagopgeleide) anderstalige volwassenen, die de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, bij school en bij de schoolloopbaan van hun kind te betrekken. FORUM denkt dat het om een behoorlijke groep ouders gaat. Volgens de ‘oude’ gewichtenregeling, waarbij etniciteit een factor is, bevinden zich alleen al in het basisonderwijs ruim 186 duizend allochtone kinderen. Het aantal allochtone ouders met een kind in het basisonderwijs is, zo schat FORUM, ruim 300 duizend. Een deel van deze ouders zal, als gevolg van de Wet Inburgering 19, een taaltoets moeten afleggen. Een ander deel van deze ouders valt echter op wettelijke gronden buiten de 20
inburgeringplicht, maar is wel inburgeringbehoeftig en beheerst het Nederlands onvoldoende. Over de omvang van deze groep zijn geen exacte cijfers bekend. Om dit probleem aan te pakken bestaat het idee om taallessen verplicht te stellen voor alle ‘inburgeringbehoeftige’ ouders. FORUM erkent de bovenbeschreven problematiek en de urgentie van een effectieve aanpak. FORUM betwijfelt echter of het verplichten van taallessen tot de beoogde resultaten zal leiden. In deze notitie beschrijven we kort het huidige aanbod op dit terrein en stippen we de successen en ervaringen aan van een aantal initiatieven. Daarna gaan we in op de vraag in hoeverre het verplicht 14
Zie bijlage: Desforges, C. & A. Abouchaar (2003). McCollum, P. (1996) 16 Smit & Driessen, 2002; Smit, Driessen & Doesborgh, 2002, 2005 15
17 18 19
Amsing, M., Beek, S., Spliethoff, F. (2007) Stoep, J. (2008) Inburgeringsplicht geldt voor alle inwoners (behalve degenen met een Nederlands of Europees paspoort) tussen de 18 en 65 jaar
oud, die minder dan acht jaar Nederlandse onderwijs hebben gevolgd. 20
Over het aantal inburgeringbehoeftigen (dus zónder inburgeringplicht) bestaan geen exacte cijfers. Het gaat dan bijvoorbeeld
immigranten die voor 1998 de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen of immigranten die, ondanks acht jaar onderwijs in Nederland, de taal onvoldoende machtig zijn, hetgeen ze belemmert bij maatschappelijke participatie.
49
stellen van taallessen effect heeft op de ouderbetrokkenheid en indirect op het taalniveau van de 21
kinderen. Wij baseren onze analyse op bestaand onderzoek , een rondgang langs medewerkers en directie van PO- en VO-scholen in het land en de ouders van het Platform Allochtone Ouders en Onderwijs (PAOO). Wij sluiten af met een korte beschrijving van mogelijke oplossingsrichtingen, die gezien de te verwachten effecten, naar de mening van FORUM uitgewerkt dienen te worden. Huidige aanpakken Er bestaan vele initiatieven om taalvaardigheid en ouderbetrokkenheid bij anderstalige volwassenen te vergroten. De opgebouwde kennis heeft geleid tot een toenemend aantal best-practises 22. Anderzijds is het terrein van ouderbetrokkenheid nog altijd in ontwikkeling, met name als het gaat om het ontwikkelen van programma’s en effectmetingen gericht op de allochtone groep. Hieronder gaan we summier in op het aanbod.
Voorschool en Vroegschoolse Educatie. Voorschool is opvang voor kinderen tussen 2 en 4 jaar, waarin gewerkt wordt met VVE-programma’s als Piramide, Kaleidoscoop, Stap-programma’s. Ook zijn er programma’s ontwikkeld voor gezinsgerichte stimulering en taalprogramma’s voor ouders (in 23 de context van de voorschoolse periode) maar dit aanbod wordt nog weinig ingezet .
Platform Allochtone Ouders en Onderwijs (PAOO). Dit grootschalige door FORUM uitgevoerde project werkt met één landelijk en dertig lokale platforms van allochtone (vrijwillige) ouders om de zichtbaarheid, de betrokkenheid en de participatie van ouders bij het onderwijs te versterken. Achterliggende gedachte is dat het versterken van de betrokkenheid van ouders een positief effect heeft op de onderwijsprestaties van kinderen.
24
Ouderbetrokkenheid : Voorbeelden van aanpakken gericht op het versterken van ouderbetrokkenheid tijdens de schoolse periode zijn ondermeer: het inrichten van een ouderkamer, het inzetten van intermediairs (ouderconsulenten, oudercontactfunctionarissen, tolken etc.), het afleggen van huisbezoeken, het bieden van deskundigheidsbevordering aan personeel op terrein van interculturele communicatie, het organiseren van themadagen die afgestemd zijn op de wensen van ouders etc25.
Taal en ouderbetrokkenheid. Dit programma beoogt de binding tussen kind, school en ouder te bevorderen door Nederlandse les én schoolgebonden activiteiten te combineren. De ouders volgen op school lessen Nederlands en tijdens de lessen wordt aandacht besteed aan schoolgebonden
21 22
Zie bijgevoegde literatuurlijst Zie Paoo.nl en Ouderbetrokkenheid.nl
23
Beekhoven, S. e.a. (2008) Het gaat hier dus niet om ouderparticipatie zoals het actief meedoen aan schoolse activiteiten of zitting hebben in het bestuur, de ouderraad of medezeggenschapsraad. Ter aanvulling:’De betrokkenheid van ouders bij de opleiding van hun kinderen is van grotere invloed op het schoolsucces van een kind dan de participerende rol van ouders bij formele schoolzaken (Desforges, C. & A. Abouchaat 2003) 24
25
Zie o.a. overzicht Ouderbetrokkenheid.nl
50
thema’s zoals de organisatie van de school, rol en mogelijkheden van ouderbetrokkenheid, de verloop en inhoud van de schooldag van kinderen etc.
Taal en inburgering. Voor ouders met opgroeiende kinderen die (nog) niet werken, worden taal- en inburgeringcursussen aangeboden in het domein OGO (opvoeding, gezondheid en onderwijs). In deze cursussen gaat het onder meer om een bezoek aan het consultatiebureau, een gesprek met de school, een bezoek aan de tandarts, de huisarts etc. Voorbeelden van interventies zijn: Allochtone opvoeders in de schijnwerpers, Spraakmakers, opvoeden in Nederland. Daarnaast worden in het kader van de inburgering ook het programma Taalvaardigheid, Ouderbetrokkenheid en Participatie aangeboden.
Ervaringen met ouderbetrokkenheid Om in te kunnen gaan op de wenselijkheid van het verplichtstellen van taallessen ( in het licht van ouderbetrokkenheid) is het essentieel om eerst zicht te hebben op de vraag: ‘Wat is er nodig om het Nederlands van deze groep ouders te versterken én ze bij het onderwijs te betrekken?’ Allereerst het onderdeel ouderbetrokkenheid. Er is nog maar beperkt effectiviteitonderzoek beschikbaar op het terrein van ouderbetrokkenheid. Uit het bestaande onderzoek en een inventarisatie van praktijkervaringen
26
maken we op dat de volgende factoren succesvol zijn bij het betrekken van ouders.
Allereerst is communicatie tussen de ouder en de school een voorwaarde voor ouderbetrokkenheid (op school en thuis). Scholen die maatregelen hebben getroffen om de communicatie goed af te stemmen op de taalvaardigheid van de oudergroep, versterken daarmee de ouderbetrokkenheid. Genoemd is de inzet van tweetalige oudercontactpersonen, trainingen interculturele communicatie en de inzet van tolken. Daarnaast is het van belang dat scholen weten welke wensen er leven onder de ouders, dat zij een duidelijke visie formuleren over wat zij willen van en met ouders, en dat deze visie door directie en het team wordt gedeeld. Zodra de verwachtingen helder zijn (bijvoorbeeld vastgelegd in een ouderplan) kunnen deze met ouders worden gedeeld, bij voorkeur vanaf het eerste moment van contact met de ouders. Verplichting is hierbij niet nodig. Immers, scholen die tijd en ruimte reserveren om verwachtingen, verantwoordelijkheden en mogelijkheden over en weer uit te spreken, die werken van uit een open en positieve houding en die bij activiteiten gericht op ouderbetrokkenheid een directe ‘lijn’ leggen naar het 27
kind , blijken heel succesvol in het betrekken van anderstalige laagopgeleide ouders. Het bieden van activiteiten gericht op school-ouderbetrokkenheid bevordert bij ouders een effectief ondersteunend gezinsklimaat. Ervaringen met taal en ouderbetrokkenheid projecten Ouderbetrokkenheid wordt de laatste jaren op steeds meer scholen aangevuld met een taalaanbod voor de anderstalige ouders. De combinatie van de taallessen en de lessen ouderbetrokkenheid bieden de mogelijkheid om contextgebonden te leren en aan te sluiten bij de behoefte van de ouders en de praktijk 26
Ten behoeve van deze rapportage is gesproken met vertegenwoordigers van scholen en de Universtiteit van Amsterdam (ITTA) die ruime ervaring hebben met Taal & Ouderbetrokkenheid. Ook is de databank op paoo.nl geraadpleegd. 27 Klooster, E. (2009)
51
van de school. Tijdens de lessen komen situaties uit de dagelijkse schoolpraktijk aan de orde en verwerven ouders een praktische woordenschat die helpt bij de contacten op school en het volgen van de schoolloopbaan van kinderen. Uit een rondgang langs de scholen die op dit moment Taal & Ouderbetrokkenheid aanbieden blijkt dat dit aanbod een opvallend goed bereik heeft onder niet-werkende moeders, die in een maatschappelijke geïsoleerde positie verkeren. De meerderheid van de deelnemers is tussen de 40 en 55 jaar oud, verblijft al geruime tijd in Nederland, is analfabeet of heeft weinig scholing genoten. Een klein deel van de cursisten is jonger dan 40 jaar. Dit is de groep die wel in Nederland naar school is geweest, maar zelf het taalniveau wil verbeteren. Voor 2007 kwamen de deelnemers vooral uit de grootste etnische groepen, sinds de inburgeringplicht is er een verschuiving waarneembaar. Nieuwe migrantengroepen, zoals Polen en mensen met een tijdelijke werkvergunning stromen vaker in. Hieruit zou je mogen concluderen dat de taaltrajecten op scholen, op basis van vrijwilligheid, in staat zijn om de gewenste doelgroep te bereiken. De buurtschool biedt kennelijk een voordeel dat we ook zien bij andere buurtvoorzieningen (zoals welzijnswerk en vrouwenmigrantenorganisaties): lokaal, veilig en laagdrempelig voor de groepen die de stap naar het reguliere aanbod buiten de wijk nog niet (kunnen) maken. Zeker vrouwen in een geïsoleerde positie, die door hun thuisomgeving weinig ruimte krijgen, kunnen via scholen of vrouwencentra wel bereikt worden. Een andere verklaring voor de grote belangstelling voor de genoemde taaltrajecten ligt in het feit dat het aanbod praktisch gezien gemakkelijk te combineren valt met de haal en brengmomenten van de kinderen. Belangrijke constatering is dat de taaltrajecten binnen de scholen en buurtvoorzieningen weinig uitval kennen en er vaak sprake is van wachtlijsten voor vervolgcursussen. In de praktijk functioneert het buurtaanbod succesvol als opstap naar NT-228, zolang de vervolgcursus ook op buurtniveau of in dezelfde locatie plaatsvindt. Geen meetbare effecten op schoolresultaten van de kinderen Belangrijk bij het verplichtstellen van taallessen is de vraag naar het verwachte effect. In de praktijk blijkt het zeer moeilijk om deze groep (laagopgeleide en/of analfabete) ouders tot een Nederlands taalniveau te begeleiden zodanig dat dit thuis gebruikt kan worden voor voorlezen of ondersteunen bij het huiswerk. Tot dusverre bestaat er dan ook geen bewijs dat de Taal en Ouderbetrokkenheidcursussen daadwerkelijk bijdragen aan het verbeteren van schoolprestaties van kinderen. Dit heeft alles te maken met het lage startniveau van de cursisten, die analfabeet of laagopgeleid zijn. De stap naar het daadwerkelijk kunnen voorlezen van kinderen of inhoudelijk begeleiden van huiswerk is voor hen (nog) een stap te ver en het is juist deze thuisbegeleiding die bewezen effectief is bij het verhogen van onderwijskansen. Op dit punt moeten we dus reële verwachtingen koesteren, zonder de andere positieve effecten uit het oog te verliezen. Ondanks het feit dat de effecten op de schoolresultaten van kinderen (nog) niet meetbaar zijn, benadrukken alle scholen de positieve effecten van de taallessen op de communicatie tussen de school en de ouders. Ouders blijken na de cursus makkelijker met vragen op de docent af te stappen en meer
28
Y.Timman, S. Verhallen (2007)
52
contacten te hebben met andere ouders. Daarbij zien scholen dat ouders hun kinderen beter kunnen volgen en begeleiden doordat ze beter geïnformeerd zijn over het dagelijks leven van kinderen op school. Samenvattend is het succes van Taal &Ouderbetrokkenheid een resultaat van de volgende factoren: het aanbod is ‘contextgebonden, aantrekkelijk, laagdrempelig en op maat’. Cursisten komen op basis van vrijwilligheid, zijn gemotiveerd en er is weinig uitval. Een risico dat verplichting van de taaltrajecten gekoppeld aan school met zich mee brengt is het volgende. Door de verplichting te koppelen aan het onderwijs, bestaat het gevaar dat de contacten tussen ouders en school negatief worden beïnvloed. De school wordt een plaats waar de ouder iets moet en niet de plaats waar de ouders iets kan en de succesfactoren van het huidige aanbod worden teniet gedaan. Ten slotte. Zoals genoemd is het is belangrijk om reële verwachtingen te hebben. Het taalaanbod aan deze groep is zeker zinvol als het gaat om het versterken van de band tussen de school en de ouders, maar zal bij een groot deel van de kinderen niet leiden tot verbetering van schoolprestaties. Daarvoor zijn aanvullende – op het kind gerichte – aanpakken nodig. Wil men puur het taalniveau van de kinderen versterken dan zijn er effectieve aanpakken beschikbaar, zoals het bijscholen van docenten, zodat taalachterstanden eerder worden ontdekt, voorschoolse opvang, extra taaluren, leescampagnes, het inlassen van extra brugjaren die de overstap naar het voortgezet en hoger onderwijs vergemakkelijken etc. Belangrijk hierbij is om een pakket aan maatregelen te nemen.
53
Samenvatting en conclusie Ondanks de inburgeringsplicht en alle inspanningen rond taal en ouderschapbetrokkenheid, lijkt er een groep te bestaan die op geen enkele manier wordt bereikt. Voor deze groep ligt het voorstel om taallessen verplicht te stellen. Belangrijke vraag is of het verplicht stellen van taallessen nodig dan wel zinvol is?
Het versterken van ouderbetrokkenheid en de extra aandacht voor de problematiek van moeilijk bereikbare ouders met lage taalvaardigheid, is een beleidslijn die FORUM geheel ondersteunt. Natuurlijk zijn taallessen en maatregelen mede gericht op het versterken van ouderbetrokkenheid zinvol. Het verplicht stellen van taalcursussen voor alle allochtone ouders, bedoeld om ook de inburgeringbehoeftige ouders te bereiken, zal naar onze mening echter niet het beoogde resultaat opleveren. Gezien de ervaringen met het laagdrempelige en vrijwillige aanbod, waarin de beoogde doelgroep reeds wordt bereikt, lijkt het verplicht stellen een weinig effectieve route. FORUM meent dat de voorgestelde regeling kan leiden tot een belangrijk onbedoeld neveneffect, namelijk dat door aan het schoolgaan van kinderen een verplichting te koppelen, de relatie tussen school en ouders kan verslechteren. Zinniger is het om de reeds succesvol bewezen initiatieven op het terrein van taal en ouderbetrokkenheid verder uit te bouwen en te verspreiden en over de doelstellingen daarvan op landelijk niveau harde afspraken te maken tussen onderwijskoepels en overheid. Daarnaast stelt FORUM voor om in te zetten op taalaanbod, voorlichting en bewustwording bij aanstaande ouders en ouders van kinderen tussen 0-4 jaar. Willen wij in Nederland effectief de vroegtijdige taalachterstanden bestrijden dan zijn het deze ouders die overtuigd moeten zijn van het belang van ouderbetrokkenheid en het feit dat een taalachterstand een handicap is.
54
Aanbevelingen
FORUM is van mening dat er veel effectiever én veel efficiënter kan worden gewerkt, door in te zetten op vroegtijdige bewustwording bij de doelgroep (tijdens en meteen na de zwangerschap), door het inzetten van ‘intermediairs’ en vroegtijdig passend laagdrempelig aanbod te bieden op lokaal niveau (in de buurt) gericht op taal, opvoedondersteuning en ouderbetrokkenheid.
De eerste aanbeveling van FORUM is om meer onderzoek te doen. Als men de discussie start over het nut van verplicht stellen, zal ook duidelijk moeten zijn wat de omvang en aard is van de groep die men beoogt te bereiken. Een tweede zeer belangrijke vraag is wat de effectiviteit is van verschillende bestaande interventies en dan met name op de onderhavige doelgroep. Voorschoolse periode 1.
Zet in op vroegtijdige en samenhangende aanpak Ouderbetrokkenheid en taalvaardigheid dienen in een zo vroeg mogelijk stadium gestimuleerd te worden; tijdens en meteen na de zwangerschap. Wij stellen voor om hiertoe in de eerste plaats aan te sluiten bij de mogelijkheden die samenwerking tussen het lokale laagdrempelige aanbod (welzijnswerk en zelforganisaties) en bij de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) bieden. De CJG’s bereiken via de consultatiebureaus 95 procent van de ouders. Het welzijnswerk en met name de organisaties van migranten(vrouwen) staan bekend om de ervaring met de meest geïsoleerde groepen en het bieden van laagdrempelige activiteiten. FORUM pleit er voor om via de CJG’s, voorschoolse voorzieningen en lokale zelforganisaties aanbieders – die al op vele plaatsen samenwerken – in te zetten op vroegtijdige voorlichting. Alle aanstaande ouders en ouders van 0-4 jarigen dienen ‘op maat’ voorgelicht te worden over: - het belang van het leren van de Nederlandse taal, inzake de onderwijskansen van hun kinderen; - het aanbod NT-2 (regulier + aanbod in wijkcentra, zelforganisaties en scholen); - het belang en het aanbod van VVE en opvoedondersteuning.
2.
Start lokaal en contextgebonden Het verplichten van taalonderwijs aan geïsoleerde ouders is in tegenspraak met de bewezen succesfactoren en daarom niet raadzaam. Succesfactoren van het huidige laagdrempelige Taal en Ouderbetrokkenheidtrajecten zijn onder andere.: contextgebonden, ‘op maat’, op basis van vrijwilligheid en motivatie en in een veilige omgeving. Door deze factoren is de uitval gering op deze trajecten, zeker in vergelijking met de verplichte NT-2 lessen. Wij stellen daarom voor het al bestaande laagdrempelige taalaanbod te versterken, zodat er in alle achterstandswijken contextgebonden taalonderwijs wordt geboden aan ouders van kinderen in de leeftijd van 0-2 jaar en 2-4 jaar. Dit aanbod kan plaatsvinden op locaties van (voor)scholen,
55
peuterspeelzalen, migrantenorganisaties en vrouwencentra en dient een opstap te zijn voor het reguliere NT-2 aanbod. Schoolse periode 1.
Bouw voort op best-practices en maak op landelijk niveau afspraken In het voorgaande is erop gewezen dat succesvolle scholen een duidelijke visie hebben op ouderbetrokkenheid, goed weten wat de behoeften zijn van hun ouderpopulatie en vanaf het eerste gesprek duidelijk zijn over wat zij van ouders verwachten en wat ouders van hen kunnen verwachten. FORUM stelt voor dat op bestuurlijk niveau (PO en VO-raden, ouderorganisaties – waaronder PAOO – en overheid) een actieplan wordt opgesteld waarin afspraken worden gemaakt wie wat precies gaat doen op het terrein van taal en ouderbetrokkenheid. Ook de ondersteuning van (lokale) initiatieven moet daarin worden geregeld. Daarop vooruitlopend stelt FORUM een eerste afspraak voor: op alle scholen zal via een eerste intake/themadag aan ouders bekend gemaakt worden: - wat het belang is van ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie; - wat de inzet is van school ter ondersteuning van ouders en kinderen (oudercontactpersonen, ouderkamers, zorgteam, intern begeleider, samenwerking jeugdzorg et cetera.); - welke mogelijkheden ouders hebben op inspraak (ouderraad, medezeggenschapsorganen).
2.
Sluit aan bij Taal en Ouderbetrokkenheidtrajecten en Inburgering (OGO) De taal en ouderbetrokkenheidtrajecten vinden plaats in de vertrouwde omgeving van de school (of buurthuizen, vrouwencentra) en zijn daarom een eerste en belangrijke opstap voor moeilijk bereikbare ouders. Hierna kunnen zij doorstromen naar het reguliere aanbod. Door ook het reguliere aanbod te organiseren in de lokale voorzieningen en buurtscholen, en rekening te houden met schooltijden, zal de uitval van de moeilijk bereikbare groep moeders onder NT-2 cursisten tot minimum beperkt kunnen blijven.
3.
Draag zorg voor kwaliteit bij oudercontactfunctionarissen De resultaten van de inzet van intermediairen (oudercontactfunctionarissen, oudercontactpersonen) zijn hoopgevend, vanwege de verbeterde communicatie en begrip tussen ouders en school. Van belang is dat deze functionarissen een duidelijke positie krijgen binnen de school. Grootste kritiekpunt is het feit dat niet alle intermediairen adequaat zijn opgeleid. Scholen pleiten ervoor dat intermediairen moeten functioneren op HBO-niveau.
4.
Investeer in interculturele kennis van docenten Communicatie is een essentieel onderdeel van het stimuleren van de ouderbetrokkenheid en het voorkomen van taalachterstanden. Hierbij hebben zowel de leerkrachten, de scholen als de ouders een specifieke rol. Leerkrachten geven aan moeite te hebben met de communicatie met deze ouders. Opleidingen dienen hier op in te spelen door meer aandacht te besteden aan het communiceren met ouders afkomstig uit een grote diversiteit aan achtergronden. Dit dient ook al in de lerarenopleidingen vervat te worden. Zo loopt bij het project PAOO een pilot waarbij gastlessen
56
op Pabo’s worden gegeven. Ervaringen van allochtone ouders zelf zijn onderdeel van deze gastlessen. Studenten ervaren deze gastlessen als een zeer waardevolle aanvulling op het huidige curriculum. FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling Utrecht, 3 februari 2009
57
Bronnen Amsing, M., Beek, S., Spliethoff, F. (2007) Wat kun je leren als taal een probleem is. ’s Hertogenbosch: KPC Groep. Beekhoven, S., Ince, D., Kalthoff, H. en A.L. van der Vegt (2008) Ontwikkelingsstimulering en opvoedingsondersteuning voor allochtone kinderen en hun ouders. Inventarisatie van programma’s en interventies. Utrecht: Sardes/ Nederlands Jeugdinstituut Booijink, M. (2007) Terug naar de basis Communicatie tussen leerkrachten en allochtone ouders in het primair onderwijs. Leiden: Universiteit Leiden. Desforges, C. & A. Abouchaar (2003) The impact of parental involvement, parental support and family education on pupil achievement and adjustment: A literature review. London: Department for Education and Skills. De Weerd en Krooneman, M. (2002) Ouderbetrokkenheid in het primair onderwijs in Rotterdam. Rotterdam: Regioplan Jepma. IJ. (2005) Partners in onderwijs en opvoeding. Amsterdam: Eduquality/ Schepers Van Seventer Klooster, E. (2005) Onderzoek naar vrouwen en vrouwenorganisaties in de Westelijke Tuinsteden. Amsterdam: Bureau Parkstad Klooster, E, Westenberg M.R.M (2008) Evaluatie Expertisenetwerk Ouderbetrokkenheid. Amsterdam: Stichting Voorbeeld McCollum, P. (1996) Obstacles to immigrant parent participation in schools. IDRA Newsletter, XXIII, (10). Ministerie van VROM, Wonen Wijken en Integratie (2008) Op zoek naar succes van inburgering. Arnhem: Cito Schaaf, van der N., Berg, van den, T. (2008) Ouderbetrokkenheid in de brede school. Een literatuuronderzoek naar effectieve manieren om het ontwikkelingsondersteunend gedrag van ouders te stimuleren. Hanzehogeschool Groningen: Lectoraat Integraal jeugdbeleid, Groningen Smit, F., Driessen, G. (2002) Allochtone ouders en de pedagogische functie van de basisschool. Nijmegen: ITS Smit, F., Driessen, G., Sluiter, R., Brus, M., (2008) Ouders, scholen en diversiteit. Ouderbetrokkenheid en –participatie op scholen met veel en weinig achterstandsleerlingen.
Nijmegen:
ITS – Radboud Universiteit Nijmegen. Smit, F., Driessen, G., & Doesborgh, J. (2002). Ouders en educatieve voorzieningen. Nijmegen: ITS. Smit, F., Driessen, G., & Doesborgh, J. (2005). Opvattingen van allochtone ouders over onderwijs: tussen wens en realiteit. Nijmegen: ITS. Stoep, J. (2008), Opportunities for early literacy development: Evidence for home and school support. Proefschrift, Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen. Timman.Y, Verhallen.S. (2007)Verslag van een onderzoek naar de positie van het project ‘Taal en Ouderbetrokkenheid’ Amsterdam: Universiteit van Amsterdam ITTA Veen van der, N., Atas, A. & Leeuwestein, G. K. A. (1990), Ouderparticipatie van buitenlandse ouders. Cappelle a/d IJssel: TDS.
58
Bijlage III Notitie taalspecialisten: Taal is van jezelf, maar gaat niet vanzelf Notities over taalbeleid en meertaligheid In het kader van het rondetafelgesprek over het verplicht stellen van taalcursussen voor allochtone ouders, te organiseren door de Algemene commissie van WWI van de Tweede Kamer der StatenGeneraal op 4 februari 2009. Bijgaande notities zijn gemaakt door een groep specialisten op het gebied van taalbeleid en meertaligheid, met name met betrekking op de integratie van minderheden. Voor ons is het belangrijkste doel van het in te zetten taalbeleid: Alle migranten moeten kansrijke burgers worden, met een goede kennis van het Nederlands, maatschappelijk relevante vaardigheden, en een zo hoog mogelijke graad van geletterdheid. In deze doelstelling staat de kennis van het Nederlands centraal. Wij vinden het dus noodzakelijk dat alle burgers, ook allochtone ouders, het Nederlands kunnen spreken, om te kunnen communiceren in vele domeinen en met vele personen, onder wie de huisarts, de consultatiebureauarts en de leerkracht op school. Taalcursussen achten wij daartoe een prima middel, op voorwaarde dat duidelijker dan tot nog toe bekend was, vastgesteld wordt hoeveel tijd laag-opgeleiden daadwerkelijk nodig hebben om de vereiste mondelinge en schriftelijke taalvaardigheidsniveaus te behalen. In dat licht lijkt het verstandig de resultaten af te wachten van het Leerlastonderzoek dat korte tijd geleden is gestart in het kader van het Deltaplan Inburgering. Maar daarnaast willen wij benadrukken dat de eigen talen van migranten niet gezien moeten worden als een risico. Er is juist winst te behalen. Dat geldt voor iedereen, dus voor zowel hoger als lager opgeleiden. We bespreken eerst een aantal bevindingen uit het onderzoek op het gebied van de meertaligheid, en formuleren dan twee aanbevolen speerpunten voor het beleid van de Nederlandse overheid. Bevindingen Uit het wetenschappelijk onderzoek zijn een aantal bevindingen naar voren gekomen die, denken wij, voor beleidsmakers van belang zijn. Wij noemen enkele daarvan (in kleine kaders), telkens met een korte toelichting en met vermelding van bronnen voor deze bevindingen. Het grote merendeel van de wereldbevolking gebruikt meer dan één taal in het dagelijks leven. Meertaligheid is hierbij vaak juist met economisch succes verbonden, zoals bijvoorbeeld in Singapore, en niet met sociale mislukkingen. Bronnen: Rodolfo Stavenhagen (1990), The Ethnic Question: Conflicts, Development, and Human Rights. The United Nations University Press. Tucker, G.R. (1998), A global perspective on multilingualism and multilingual education. In J. Cenoz and F. Genesee (eds.) Beyond Bilingualism: Multilingualism and Multilingual Education. Clevedon: Multilingual Matters. pp. 3-15.
59
Tweetaligheid leidt tot een grotere mate van cognitieve flexibiliteit. Tweetalige kinderen blijken beter te zijn in het oplossen van allerhande verbale èn non-verbale taken, en kunnen zich beter concentreren. Een grootschalige studie onder 40.000 leerlingen in de V.S. laat zien dat kinderen die langdurig tweetalig onderwijs volgen op alle cognitieve fronten beter scoren dan kinderen in eentalig onderwijs: in de vakken taal, maar ook bijvoorbeeld in rekenen en wereldoriëntatie. Dat gold voor elke talencombinatie: bijvoorbeeld allochtone moedertaal + Engels, maar ook moedertaal Engels + vreemde taal Chinees. Bovendien verwerven kinderen die van huis uit meertalig zijn, met meer gemak een vreemde taal op school. Cognitieve voordelen van tweetaligheid treden altijd op, of het kind nu statusvolle talen beheerst (Engels, Spaans), of statusarme talen (Berbers). Meertalige personen blijken op latere leeftijd -maar liefst 4 jaar- later dement te worden dan eentalige personen. Bronnen: Bialystok , E., & Shapero, D. (2005,. Ambiguous benefits: the effect of bilingualism on reversing ambiguous figures. Developmental Science, 8, 595-604. Bialystok, E. (2007), Cognitive effects of bilingualism: How linguistic experience leads to cognitive change. International Journal of Bilingual Education and Bilingualism. 10: 210-233. Cenoz, J. (2003). The additive effect of bilingualism on third language acquisition: A review. International Journal of Bilingualism 7: 71-87. Sanz, C. (2000), Bilingual education enhances third language acquisition: Evidence from Catalonia. Applied Psycholinguistics 21: 23-44. Thomas, W.P. (1997), School effectiveness for language minority students. Washington: NCBE.
Het Nederlands staat er sterker voor dan ooit. Jaren lang heerste er de vrees dat het Nederlands bedreigd zou worden. Het tegendeel is het geval. Het staat rond de 40e plaats op de wereldranglijst van ruim 6000 talen, is gekoppeld aan een sterke economie, ingekaderd in de Taalunie, met een zeer indrukwekkende technologische ondersteuning (software, databanken), wordt geleerd door cursisten in vele landen, en is een trekpleister voor migranten. De rol van het Engels groeit, maar blijft complementair aan die van het Nederlands en vormt geen bedreiging. Bron: Nederlandse Taalunie (2008), Nederlands zonder drempels. Meerjarenbeleidsplan 2008-2012. Zie ook: www.taalunieversum.org
Cognitieve vaardigheden opgedaan in de ene taal, of met de ene schriftsoort, zijn vaak overdraagbaar naar de andere taal of schriftsoort (transfer). Veel vaardigheden zijn overdraagbaar van de ene taal op de andere. Wie in de ene taal heeft geleerd om te hoofdrekenen (acht en een is negen), om richting uit te drukken (links, boven) en om tijdsaanduidingen te markeren (eergisteren), kan deze vaardigheden moeiteloos overdragen naar de andere taal. Bronnen:
60
August, D., & Shanahan, T. (Eds.) (2006), Developing literacy in second-language learners: Report of the National Literacy Panel on Language-Minority Children and Youth. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum. Baker, C. & N. Hornberger (Editors) (2001), An introductory reader to the writings of Jim Cummins. Multilingual Matters. Dawe, L. (1983), Bilingualism and mathematical reasoning in English as a second language. Educational Studies in Mathematics 14: 325-353. Hakuta, K. (1990), Language and cognition in bilingual children. In A. Padilla, C. Valdez and H. Fairchild (eds.), Bilingual education: Issues and strategies. Newbury Park: Sage Publications. pp. 47-59.
De kwaliteit van de leerkracht is van groot belang (ook statistisch gezien) voor het schoolsucces van het kind. Het kan niet voldoende benadrukt worden dat alle leerlingen in Nederland, niet alleen die op witte scholen, recht hebben op goede leerkrachten. Die zijn van groot belang voor de kansen van het kind. Bronnen: Deynoot-Schaub, M. en M. Riksen-Walraven (2002,. Kwaliteit onder druk: de kwaliteit van opvang in Nederlandse kinderdagverblijven in 1995 en 2001. Pedagogiek vol.22 nr.2 p.109. Earli, D.M., R. K. Maxwell en M. Burchinal et al. (2007), Teachers' education, Classroom quality and Young children's academic skill: Results from seven studies of Preschool Programs. Child Development, 78, no. 2, 558-580. Inspectie van het Onderwijs (2008), Basisvaardigheden taal in het basisonderwijs. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
Ook de verwachtingen van de leerkracht omtrent de kansen van het kind zijn van grote invloed, het zogenaamde Pygmalion effect. Leerlingen worden vaak wat de leerkracht verwacht. Het heeft dus zin als leerkrachten hogere verwachtingen koesteren van migrantenkinderen, en zij van zichzelf, dan tot nu toe het geval was. Bronnen: Cummins, J. (1996), Negotiating Identities, Education for empowerment in a diverse society. California Association for bilingual Education. Stoep, J. (2008), Opportunities for early literacy development: Evidence for home and school support. Proefschrift, Radboud Universiteit Nijmegen. Samenvatting op: http://www.scienceguide.nl/article.asp?articleid=104879 Vegt, A.L. van der & J. Velzen (2002), Dilemma's in het groen. Een analyse van onderwijskansen voor 1.25 leerlingen in het basisonderwijs op het platteland. Middelburg/Utrecht: Scoop/Sardes.
Goed leren lezen, met name begrijpend lezen, hangt statistisch nauw samen met een thuisomgeving met een rijk taalaanbod. Betrokkenheid van de gezinsleden, aanwezigheid van geschreven media, voorlezen ongeacht in welke taal, aanbieden van rijmpjes en liedjes, discussies voeren en dergelijke zijn allemaal belangrijke voorspellers van schoolsucces. De soort taal (het register) dat ouders aanbieden, maakt veel meer verschil bij cognitieve ontwikkeling, dan welke taal of talen ze aanbieden. Een rijk en divers taalaanbod kent specifieke registerkenmerken. Zo beperkt het zich niet tot het hier en nu (eet je boterham op, moet je plassen?) maar verwijst het vooral ook naar toen en daar (weet je nog dat we op de kinderboerderij waren?, kijk hier was je nog maar één, etc).
61
Ouders kunnen een dergelijk rijk taalaanbod alleen leveren in de taal of talen die zij zelf vloeiend, als moedertaalspreker, beheersen. Spreken zij een taal met het kind die zij zelf niet vloeiend beheersen, dan gaat dit ten koste van de kwaliteit èn kwantiteit van het taalaanbod. Ouders gaan dan minder spreken, in kortere zinnen, en dit schaadt de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. Bovendien spreken zij dan vaak incorrect, met als gevolg dat kinderen grammaticale fouten van hun ouders overnemen, zoals bijvoorbeeld aangetoond bij Molukse kinderen. Laag opgeleide ouders zijn zich weinig bewust van talige opvoeding. 50% van de leerlingen met een taalachterstand is autochtoon, omdat bij hen, net als bij veel allochtone leerlingen, een rijk taalaanbod thuis ontbreekt. Bronnen: Bus, A., M. van IJzendoorn en A. Pellegrini (1995), Joint book reading makes for success in learning to read: A Meta-analysis on intergenerational transmission of literacy. Review of Educational Research, 65, 1, 1-21. Driessen, G., F. van der Slik en K. de Bot (2002), Home language and language proficiency: a large-scale longitudinal study in Dutch primary schools. In: Journal of multilingual and multicultural development, vol. 23 no.3, 175-194. Kohnert, K. et al (2005), Intervention with linguistically diverse preschool children: a focus on developing home languages. Language, speech, and hearing services in schools, vol. 36: p. 251-263. Landelijk Steunpunt Educatie Molukkers: www.lsem.nl Leseman, P. & P. De Jong (2000), Buitenschoolse determinanten van beginnende geletterdheid. Pedagogische Studiën, 77, 290-306. Leseman, P. & Blok, H. (2004), Effectiviteit van voor- en vroegschoolse periode. In P. Leseman & A. van der Leij (red). Educatie in de voor- en vroegschoolse periode. Baarn: HB Uitgevers. National Endowment for the Arts (2007), To read or not to read. A question of national consequence. Research Report # 47. Washington DC: National Endowment for the Arts. Nortier, J (2009), Meertaligheid is overal. Feiten, meningen en perspectieven. Amsterdam: Aksant.
Aanbevolen speerpunten We besluiten met twee algemene aanbevelingen, gericht op het verbeteren van het Nederlands en de kansen in het onderwijs van kinderen van migranten. 1.
Bevorder rijk en divers taalaanbod in de thuisomgeving van de kinderen, ook in andere talen dan het Nederlands.
Dit kan onder meer via opvoedingsondersteuning, gezinsprogramma’s, het beschikbaar maken van voorleesboekjes, plaatboeken met cd, televisieprogramma’s (in het Nederlands en andere thuistalen),oudercursussen over meertalig opvoeden en over praten met kleine kinderen, enz. 2.
Verbeter de kennis van peuter- en kleuterleid(st)ers en leerkrachten basisonderwijs over meertaligheid en methoden van Nederlands als Tweede Taal (NT2)
Dit kan via verbeterde scholing en bijscholing, gerichte lespakketten, enz.
Dr. A. el Aissati (U van Tilburg)
[email protected] Abderahman el Aissati werkt aan de Universiteit van Tilburg op het terrein van meertaligheid en sociolinguïstiek. Hij is gepromoveerd op processen van taalverlies, en is specialist op het gebied van de taalsituatie van de Berbers in Nederland. drs. N.I.M. Eversteijn (U van Tilburg)
[email protected]
62
Nadia Eversteijn verricht onderzoek naar taalgedrag van Turks-Nederlandse jongeren aan de Universiteit van Tilburg. Zij werkte als adviseur bij Palet, Steunpunt voor de multiculturele samenleving, en is adviseur van het project Meertalige logopedie van de Effatha-Guyotgroep en van de vraagbaak Meertalig opvoeden van Ouders Online. dr. H.I. Hacquebord (RU Groningen)
[email protected] Hilde Hacquebord is universitair hoofddocent Toegepaste Taalwetenschap aan de Rijkuniversiteit van Groningen. Ze houdt zich bezig met diagnostische taaltoetsing in relatie tot taalbeleid op scholen, en geeft colleges op het gebied van leesontwikkeling en meertaligheid. prof .dr. F. Kuiken (U van Amsterdam)
[email protected] Folkert Kuiken is als bijzonder hoogleraar Nederlands als tweede taal verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Hij doet onderzoek naar onder meer de implementatie en het effect van taalbeleid, is auteur van verschillende leermiddelen en handboeken op het gebied van Nederlands als tweede taal, en coördineert de duale master Nederlands als tweede taal. dr. J.J. Kurvers (U van Tilburg)
[email protected] Jeanne Kurvers is universitair hoofddocent aan de Universiteit van Tilburg, en heeft de specialismen inburgering, schriftverwerving en geletterdheid in meertalige contexten, alfabetisering en NT2-verwerving van laaggeschoolde volwassenen, en voor- en vroegschoolse educatie.. prof . dr. P.C. Muysken (Radboud U Nijmegen)
[email protected] Pieter Muysken is Akademiehoogleraar Algemene Taalwetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen en houdt zich vooral bezig met meertaligheid en taalbeïnvloeding, zowel in Nederland als in Zuid Amerika. dr. J. M. Nortier (U Utrecht)
[email protected] Jacomine Nortier is universitair hoofddocent/onderzoeker bij de Opleiding Nederlands en het Utrecht Institute of Linguistics van de Universiteit Utrecht. Zij is gespecialiseerd in meertaligheid, taalcontact en jongerentalen. In 2009 verschijnt haar boek Meertaligheid is Overal, over politiek, onderwijs en talige aspecten van meertaligheid in Nederland. dr. S. Unsworth (U Utrecht / Meertens Instituut)
[email protected] Sharon Unsworth is onderzoeker aan de Universiteit Utrecht en het Meertens Instituut; haar onderzoek richt zich op tweetaligheid en tweede-taalverwerving onder kinderen. dr. M. Verrips (Taalstudio)
[email protected] Maaike Verrips onderzocht de taalontwikkeling van Nederlandse kinderen. Zij publiceerde onder andere het boek De Taal van je Kind (1999) en maakte de documentaireserie Oetsiekoetsie (NPS, TV DITDS, 2001). Sinds 2003 is zij directeur van De Taalstudio, een bureau dat taalwetenschappelijk onderzoek vertaalt naar producten en diensten voor advocatuur, onderwijs en zorg.
63