Interview met Lidy en Jacques van Rooij door Ellen Langenkamp, Kerkrade-Heilust, 2014 Achtergrond Meneer en mevrouw Van Rooij wonen al in Heilust sinds ze elkaar begin jaren zeventig in Kerkrade tegenkwamen en verliefd werden. Hij kwam uit Terwinselen en werkte bij de Wilhelmina op de mijn, zij kwam uit Brunssum. Heilust was de middenweg. In 1973 trokken ze in één van de witte flats aan het Papaverplein die inmiddels alweer afgebroken is. Ze kregen vijf kinderen die door flatbewoners steeds werden verwend. Altijd legden ze ergens snoepjes voor de kinderen neer, die dat gaandeweg doorkregen en erop in speelden. De kinderen van de familie Van Rooij waren zowat de enige kleine kinderen in de flat die voornamelijk werd bewoond door oudere mensen. Grijze hoofden domineerden het gebouw. Mettertijd werd de flat te klein voor al die kinderen. Ze misten ook de mogelijkheid om buiten in de tuin te spelen, moesten steeds al die trappen op en af. Ze verhuisden naar een ééngezinswoning in de buurt van de kerk. Daar woonden ze dertig jaar, totdat zij last kreeg van COPD en geen trap meer op kon. Ze verhuisden een paarhonderd meter verder en zitten nu in een aangepaste woning op de begane grond. Eenmaal per week komt de gezinshulp. Meneer Van Rooij werkte jarenlang op de Wilhelmina, totdat hij een ongeluk krijgt en gedwongen is te stoppen. Hij komt onder vallend gesteente terecht en verbrijzelt gedeeltelijk zijn rug. De mijnarts stuurt hem naar huis, maar riep hem na drie dagen weer op. Hij kan weer aan de slag. Van Rooij had er een hard hoofd in maar gaat toch. In de mijn viel hij flauw en werd hij op een brancard naar het ziekenhuis gebracht. Daar herstelde hij zes weken van verschillende operaties, de vijf volgende jaren zou hij niet kunnen werken. Na die vijf jaar is hij niet meer welkom op de mijn, dus trekt hij maar naar Duitsland. Volgens de familie waren de mijnartsen er niet voor de werknemers, maar voor het vertoon. De doktoren wilden mijnwerkers zo snel mogelijk weer aan het werk zetten, koste wat het kost. Cohesie in de wijk Die is er volgens beiden niet. Sinds een paar jaar voelen ze zich ook niet meer thuis. Er zijn teveel buitenlanders, wat op zich geen probleem is, maar ze passen zich niet aan en maken geen contact. Dat is het probleem. Die dertig jaar (tussen eind jaren ’70 en eind jaren ’00) onderaan de straat was er niets aan de hand. ‘‘Er stond weleens een Serviër buiten de deur door de telefoon te schreeuwen, maar daar werd wat van gezegd en dat was het wel zo’n beetje’’. ‘‘Vroeger was het leven leuker’’, benadrukt mevrouw Van Rooij meerdere keren. Deuren stonden altijd open, mensen liepen zo bij elkaar binnen. Mensen waren ook sneller tevreden met dingen, vindt ze. Geef een kind nu vijf euro en hij kijkt misprijzend. Kinderen speelden toen ook nog veel met elkaar. Woningafbraak was nog een zeldzaam fenomeen. Veel mensen hadden vroeger een huis met eigen tuin waarin vanalles werd verbouwd. Als buren hulp nodig hadden in de tuin werd die gegeven. Het was een hechte gemeenschap waarbij mensen letterlijk bij elkaar op de stoep zaten. Ook toen waren er geldzorgen, maar
mensen stonden voor elkaar garant. Soms gebeurde het dat een gezin door geldproblemen weinig of niets te eten had. Dan kookten de buren extra stamppot en gehaktballen en brachten het langs. Er waren destijds trouwens ook weinig buitenlanders in Heilust, die zaten vooral op centrale plaatsen in Heerlen. Er waren wel wat Polen en Italianen uit het gezellenhuis om de hoek, die waren vriendelijk en behulpzaam. Mensen trekken sinds de mijnsluitingen al weg uit Heilust voor nieuw werk, en daar lijdt de saamhorigheid behoorlijk onder. Sommigen blijven ze in de buurt wonen, anderen trekken naar de randstad. Oude bekenden hebben ze hier amper nog, van de tien mensen die zijn meeverhuisd spreekt het echtpaar er nog twee. ‘‘Maar niemand komt helpen’’, zegt ze. Het afgelopen jaar heeft ze drieëntwintig keer in het ziekenhuis gelegen, niemand die vroeg hoe het met haar ging of die een kaartje stuurde. Daar is ze zelf toen ook maar mee gestopt. Zo’n tien jaar geleden begonnen er steeds meer mensen weg te trekken uit Heilust en kwamen daar steeds meer onbekende immigranten voor in de plaats. Nu proberen mensen in de wijk zelfs geen contact meer te maken. Kinderen wel, die krijgen dan een snoepje van buurtbewoners, maar dat vergeten ze als ze ouder worden en vaak mogen ze überhaupt geen contact leggen van hun ouders. Mevrouw Van Rooij stond een keer voor de deur te praten met een buitenlandse vrouw die langsliep met haar kind. Ze knikte alleen maar, het kind reageerde. Later bleek dat ze geen Nederlands sprak. In gebrekkig Nederlands legde ze uit dat ze dat niet mocht van haar man, pas als het laatste kind is groot gebracht mag ze de taal gebruiken. Dat verbaasde haar. Naar het buurthuis gaat de familie Van Rooij niet, ook niet naar het multifunctioneel centrum dat binnenkort af is. Daar moet je een trap voor op en dat kan ze niet. Er komt ook eigenlijk niemand meer op af. Vroeger wel, toen kaartten buurtbewoners er op zondag, vierden ze er pasen samen en stond de harmonie te repeteren. Die harmonie bestaat trouwens nog. Nu knutselt mevrouw Van Rooij thuis kaarten in elkaar, vaak alleen, soms met haar kleindochter. Sociaal contact halen ze uit het internet en brieven. Op internet wisselt ze met vriendinnen knutseltips uit. Meneer facebookt erop los, voornamelijk op pagina’s van oudmijnwerkers uit Terwinselen. Ze hebben een vaste computer, twee Ipads en allebei een smartphone. Mevrouw heeft zes penvriendinnen waarmee ze contact houdt en die ze maandelijks een brief stuurt. Via internet en telefoon houden ze contact met hun kinderen in Gracht, Heerlen en Tilburg. Ze hebben allemaal gestudeerd. Nieuwe werkgelegenheid Toen de mijnen sloten verliep het zoeken naar nieuw werk volgens beide soepel. Mensen om hen heen vonden snel een plek bij de sociale werkplaatsen van LICOM en bij de WIM die een paar fabrieken bouwde waar ex-mijnwerkers terecht konden. Een hoop gingen naar DSM. Dat liep allemaal vlot in het begin, ook het omscholen. Veel mijnwerkers gingen ook verder in de Duitse en Belgische mijnen, bij gebrek aan werk hier. Toen een aantal bedrijven failliet ging, of als het nieuwe werk ze toch tegen stond, stonden mensen weer op straat en
trokken ze naar andere delen van het land. De broer van meneer Van Rooij zweert nog altijd trouw bij de mijn. Fragiel en in de zeventig roept hij steeds dat als de mijnen morgen open gaan, hij klaar staat om te beginnen. Meneer Van Rooij komt zelf nog veel bij de Wilhelmina. Hij maakt er fietstochten en neemt zo nu en dan een stuk steenkool mee voor zijn kleindochter, dat onderaan de berg voor het oprapen ligt. Hij vertelt dat ze de leermijn van de Wilhelmina, waar de OVS’ers ooit de praktijk leerden, willen openmaken voor publiek. Dat vindt hij een geweldig plan. Verandering inkomen en schaarste Nadat hij niet meer op de Wilhelmina werkte is het gezinsinkomen beduidend achteruit gegaan. Naast het hoge loon vielen de extra toeslagen ook weg (bijvoorbeeld de prestatiepremie naar hoge prestatie: vijf gulden per dienst en toeslagen voor de nachtdienst). De familie kon oude vanzelfsprekendheden als een goed stuk vlees bij het eten of tabak en alcohol nauwelijks nog betalen. Alles moest minder en goedkoper. Vroeger zaten er om de hoek in Terwinselen drie slagers, binnen drie jaar na de sluiting trokken twee weg. Nu zijn ze blij dat ze in Duitsland goedkoop boodschappen kunnen doen. Mevrouw Van Rooij, ernstig: ‘’Ze hebben Limburg kapot gemaakt’’. Nu maken ze samen een heleboel zelf. Eigen brood, vlaai, beleg, noem maar op. Dat deden ze vroeger ook al, toen hadden ze een tuin van dertig meter en kruisbessenstruiken waarmee ze vlaaien maakten als er bezoek kwam. Bonen stonden in wekpotten op voorraad in de bijkeuken. Gevaar in de wijk Als ik vraag naar hun gevoel van veiligheid in de wijk zijn ze niet meer te stuiten. Er volgt een lang verhaal. Tegenwoordig is mevrouw Van Rooij bang om naar buiten te gaan zodra de avond valt. Ze hebben zes jaar geleden speciaal rolluiken aangeschaft. Ramen gaan dicht als ze naar bed gaan en er zitten twee kettingsloten op de voordeur. Het blijkt geen overbodige luxe. Als ik vraag naar ervaringen is de recentste een overval bij de overburen op klaarlichte dag. Mevrouw Van Rooij zat voor het raam en zag hoe een jongen die bij haar dochter in de klas heeft gezeten de deur van de overburen intrapte en met een breedbeeldtelevisie naar buiten liep. Hun vorige bovenbuurman was zwaar verslaafd aan drugs. Hij leefde ’s nachts, schreeuwde door de telefoon en zette de wasmachine aan om vijjf uur ’s ochtends. Zij konden alles horen, inclusief het draaien van de wastrommel, en lagen vaak bang in bed omdat ze niet wisten waar die uitbarstingen toe zouden leiden. Hij hield ook een wietplantage en zodra de bloemetjes uit kwamen rook het hele huis van de onderburen ernaar. De familie belde de woningstichting en samen met de politie hielden ze een paar maanden de bovenbuurman in de gaten. Uiteindelijk werd er gedreigd met uithuisplaatsing en hierop liet hij zich spontaan opnemen in een afkickkliniek. De wiet werd weggehaald en meteen werden er verderop in de straat, in drie opeenvolgende huizen, ook plantages opgerold. De Van Rooijs kregen er de schuld van en werden herhaaldelijk bedreigd. Zes jaar geleden begonnen die problemen echt. Daarvoor speelde het ook wel, maar in mindere
mate en het was minder zichtbaar op straat. Dealers staan nu soms op een straathoek alles in de gaten te houden. Soms doen bewoners mee met dealtjes, dan rijdt er een scootmobiel naar zo’n jongen toe en wisselen ze pakjes uit waarop de scooter snel weer wegrolt. Vroeger, zegt mevrouw, ging ze nog weleens in haar tuintje voor de voordeur staan als ze een politiewagen of geschreeuw in de buurt hoorde, om te luisteren waar het vandaan kwam. Dat durft ze niet meer. Drie jaar terug was de situatie het ergst. Toen cirkelde er een zwarte helicopter boven de wijk die foto’s maakte vanuit de lucht. De invallen gebeuren nog steeds, vandaar de rolluiken. Om hen heen hebben zoveel mensen daarom ook rolluiken aangeschaft. Mevrouw Van Rooij noemt de situatie van toen verschrikkelijk. Momenteel hebben ze geen problemen, maar dat kan zo weer veranderen. Met zeventig jaar vinden ze zichzelf te oud om te verhuizen. Bedreigd worden ze nog steeds wel, maar daar zijn ze intussen aan gewend. Als het even kan zou mevrouw Van Rooij Heilust zo verlaten. Ze wil er niet blijven maar ze kan door haar aandoening het huis bijna niet uit. Meneer Van Rooij kijkt haar verbaasd aan. Hij wil helemaal niet weg. Het bos is vijf minuten fietsen, de Wilhelmina ook. het is een fijne omgeving, zegt hij. Je moet alleen ’s avonds niet naar buiten gaan. Vroeger stond de balkondeur op warme avonden tot elf uur ‘s avonds open, dat gebeurt niet meer – het ligt op de begane grond aan de straatkant. Hij legt ook uit dat zij banger is vanwege haar aandoening, maar dat ontkent ze. Ook als ze mobieler was zou ze dezelfde angsten hebben. Voorheen was Heilust een normale buurt, benadrukken ze allebei, Heilust stond altijd bekend als gezellige buurt met een hechte gemeenschap, al sinds de jaren ’30. Er bestaat nog een kapperszaak bij de woning van pastoor Con Dogge in de buurt die daar symbool voor staat. Hij gaat al verschillende generaties mee en wordt nu gerund door de kleindochter. Het is het enige voorbeeld dat ze kunnen bedenken. Stripfiguur van Heilust In 1930 was Jozefientje de eerste homo van Heilust. Iedereen kende hem en hij kende iedereen. Hij lakte zijn nagels, verfde zijn lippen rood en trok dan door het dorp en sprak met iedereen. Hij was jarenlang kapper. Mensen noemden hem gekscherend ‘het stripfiguur van Heilust’. Veranderde vieringen Eenmaal per jaar op vier december is er de Barbaraviering. Vroeger was het een grootse feestdag. Koempels kregen de dag vrij en scholen waren dicht. Grote zakken snoep werden uitgedeeld en een optocht trok langs de straten. Kinderen verkleedden zich met oude mijnwerkerskleding. ’s Avonds was er vuurwerk en een dansavond voor de volwassenen. Dat hield allemaal op na de mijnsluitingen. Nu organiseert de vereniging van oud-mijnwerkers de viering. Er wordt een mis opgedragen, dan volgt een optocht naar de Barbarakapel en een bescheiden koffietafel achteraf.
Verenigingen De fanfare van Heilust kampt momenteel met een teruglopend ledenaantal. Er komen steeds minder mensen bij. Volgens beiden omdat ze met andere dingen bezig zijn; computer, telefoon, verandere interesses. De interesse ligt ook niet meer bij muziek, zeker als die niet binnen de familie wordt doorgegeven. Want speelt een vader in een harmonie, dan kun je er donder op zeggen dat zijn kind dat ook zal doen, volgens meneer Van Rooij. De eerste periode na de sluiting bleef het ledental van de St. Barbarafanfare gelijk. De jeugd had er nog interesse in, alleen de mijnkapellen verdwenen langzaam - elke mijn had zo’n gesubsidieerde kapel. Mensen bleven aangesloten bij de harmonie omdat het samenhang creëerde: samen spelen en samen drinken, herinneringen ophalen (komt overeen met de stelling van Winand Grouls – hoofd Statistieken bij de gemeente Kerkrade – die zei dat Kerkraadse verenigingen niet direct na de sluiting, maar pas vanaf de jaren 2000 kampen met ledenverlies). Ergens is het volgens meneer Van Rooij niet gek dat harmonieën fuseren en krimpen (opdoeken is een ander). In de mijnstreek waren er meer dan honderd, zegt hij. Dat is ook niet vol te houden. Maar jammer is het wel. Huur Huur moest altijd betaald worden, tijdens de mijnen en ook na de sluiting. Alleen werd het voorheen samen met de stroomkosten automatisch van het loon ingehouden. Zo ging het ook in de winkels van de mijn. Daar kon je tot een bepaald bedrag elke maand iets kopen dat dan van je loon werd ingehouden, bijvoorbeeld bij de Konsum. Wel gingen de huren steeds een beetje meer omhoog toen de woningcorporaties het van de mijnbedrijven overnamen. Koopkracht De koopkracht leed onder de mijnsluitingen, maar nam ook een beetje toe bij de vestiging van sociale werkplaatsen en kleine fabriekjes zoals de BATA-schoenfabriek. De CAJA is er blijkbaar nog, maar onder een andere naam en het verkoopt andere producten; meer plastic en tandenborstels, geen wielen meer. Of mensen daar snel werk vonden weten ze niet, de fabriek lag aan de andere kant van het spoor en daar kenden ze allebei niemand. Op verzoek van de geïnterviewden zijn alle namen gefingeerd.