Interpretatie van Pijlen in Statische Afbeeldingen Effecten van pijlkenmerken, objectkenmerken en persoonskenmerken
Master Thesis Opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen Specialisatie Communicatie Design Faculteit Geesteswetenschappen Universiteit van Tilburg
Begeleider: dr. C.H. van Wijk
Rosanne Speessen Juni, 2010
Inhoud Samenvatting ......................................................................................................................................... 3 1. Inleiding .............................................................................................................................................. 4 1.1 Aanleiding tot het onderzoek ......................................................................................................... 4 1.2 Karakterisering van de afbeelding ................................................................................................. 5 1.3 Karakterisering van de pijl ............................................................................................................. 6 1.4 Toepassingen en onderzoek naar effecten ................................................................................... 8 1.4.1 Aspecten van het gebruik van de pijl ...................................................................................... 8 1.4.2 Toepassing van de pijl ............................................................................................................ 9 1.4.3 Reacties op de pijl ................................................................................................................... 9 1.5 Uitgangspunten onderzoek .......................................................................................................... 10 1.6 Vraagstellingen ............................................................................................................................ 12 2. Methode ............................................................................................................................................ 13 2.1 Materiaal ...................................................................................................................................... 13 2.2 Opzet van het onderzoek............................................................................................................. 13 2.3 Instrumentatie .............................................................................................................................. 14 2.4 Procedure .................................................................................................................................... 16 2.5 Samenstelling respondentgroep .................................................................................................. 16 2.6 Statistische verwerking van de gegevens ................................................................................... 16 3. Resultaten ........................................................................................................................................ 17 3.1 Spontane reactie .......................................................................................................................... 17 3.2 Ja/nee oordeel ............................................................................................................................. 21 3.3 Geforceerde keuze ...................................................................................................................... 23 4. Conclusie & Discussie .................................................................................................................... 26 4.1 Spontane reactie .......................................................................................................................... 26 4.2 Ja/nee oordeel ............................................................................................................................. 27 4.3 Geforceerde keuze ...................................................................................................................... 27 Literatuur .............................................................................................................................................. 29 Bijlage Analyse van de schalen voor persoonskenmerken ........................................................... 31
2
Samenvatting Pijlen zijn niet meer weg te denken uit onze maatschappij. Ze worden voor vele doeleinden ingezet, maar is de betekenis ervan wel zo eenduidig? Hoogwegt, Maes en van Wijk (2009) hebben in ZuidAfrika onderzoek gedaan naar de betekenis van de pijl in afbeeldingen voor de gezondheidszorg. Uit dit onderzoek blijkt dat toevoeging van de pijl maar voor een kleine winst in begrip van de afbeeldingen zorgde. Hiervoor werden twee mogelijke verklaringen gegeven; de lage visual literacy van Zuid-Afrikanen of de conventionaliteit van de pijl. Om het effect van visual literacy uit te sluiten is vervolgonderzoek uitgevoerd onder respondenten met een hoge visual literacy; Nederlanders. In dit onderzoek werden objecten gecombineerd met een pijl in een van de vier posities (voor- of achter het object en naar links of naar rechts wijzend). Respondenten reageerden op drie manieren op deze afbeeldingen: spontane reactie, ja/nee oordeel, geforceerde keuze.
Bij de spontane reactie werd in 55,8 procent een adequate interpretatie gegeven. Uit deze kleine meerderheid aan adequate reacties bleek dat de pijl geïnterpreteerd kan geworden als hulpmiddel voor de beschrijving van de situatie van de afbeelding (referentiële beschrijvingen) of als hulpmiddel om actie weer te geven (attributieve beschrijvingen). Hieruit kunnen we concluderen dat de pijl op zich heeft geen unanieme betekenis en het begrip ervan dus niet afhankelijk is van de visual literacy van een persoon. Begrip van de afbeelding komt het beste tot stand wanneer de pijl naar rechts wijst. Bij referentiële beschrijvingen heeft de pijlpositie „voor rechts‟ de voorkeur en bij attributieve beschrijvingen de pijlpositie „achter rechts‟.
3
1. Inleiding 1.1 Aanleiding tot het onderzoek Statische afbeeldingen kom je overal tegen. Ze worden gebruikt in kleding om duidelijk te maken hoe deze het beste gewassen kan worden en op televisie om advies te geven over de schadelijkheid van een film of televisieprogramma voor kinderen. Op gebied van veiligheid geven ze in een oogopslag een waarschuwing of belangrijke informatie over een gevaarlijke situatie. Ook in het verkeer worden afbeeldingen gebruikt, om een gebod, een verbod of een waarschuwing te geven. Kader 1 geeft hier voorbeelden van. Kader 1 Voorbeelden van afbeeldingen Wasvoorschriften
Kijkwijzer
Veiligheidsinstructies
Verkeersborden
Statische afbeeldingen zijn niet taalgebonden en geven snel en makkelijk informatie, maar deze informatie is niet als vanzelfsprekend te begrijpen. Om een afbeelding te begrijpen moet men weten hoe deze geïnterpreteerd moet worden. Of iemand dit kan is afhankelijk van de bereidwilligheid en vaardigheid van een persoon. De bereidwilligheid is de mate waarin iemand graag deelneemt aan en geniet van bewuste cognitieve activiteiten. De vaardigheid om afbeeldingen te interpreteren wordt uitgedrukt als de visual literacy van een persoon. De westerse wereld wordt veel en vaak blootgesteld aan afbeeldingen in verschillende contexten. Westerlingen leren op die manier onbewust om ze te interpreteren en hebben dan ook een hoge visual literacy. Kijk bijvoorbeeld naar het verkeersbord met de pijl. Iedereen die deelneemt in het verkeer, weet dat dit de verplichte rijrichting is. Of dat de pijl op het eerste bord van de veiligheidsinstructies (zie Kader 1) aangeeft aan welke kant de dichtstbijzijnde (nood)uitgang is. De pijl is een veel gebruikt symbool in afbeeldingen. Om na te gaan of de betekenis van de pijl als vanzelfsprekend geacht kan worden hebben Hoogwegt, Maes en van Wijk (2009) afbeeldingen voor gezondheidsvoorlichting voorgelegd aan inwoners van Zuid-Afrika. Zij kregen afbeeldingen te zien van uit te voeren handelingen, al dan niet voorzien van een pijl. In kader 2 staan voorbeelden van de afbeeldingen in gezondheidsvoorlichting die zijn voorgelegd aan respondenten in Zuid-Afrika. Kader 2 Afbeeldingen in gezondheidsvoorlichting
Haal condoom uit verpakking
Was handen
Druk astmapijpje in
4
Uit dit onderzoek kwam naar voren dat toevoeging van de pijl zorgde voor een kleine winst in begrip van de uit te voeren handeling, maar dat nog steeds 25 tot 75 procent van de respondenten er niet in slaagde om de bedoelde handeling te begrijpen. Voor deze resultaten werden twee mogelijke verklaringen gegeven. Doordat Zuid-Afrikanen niet vaak worden blootgesteld aan afbeeldingen hebben zij een lage visual literacy. Dit zou betekenen dat zij niet (genoeg) bekend zijn met de pijl en om die reden de afbeeldingen moeilijk kunnen interpreteren. De andere mogelijkheid is dat de betekenis van de pijl niet conventioneel is. Om te achterhalen of het begrip van de pijl afhankelijk is van de visual litercy van een persoon of de conventionaliteit van de pijl of, is vervolgonderzoek uitgevoerd onder Nederlanders die een hoge visual literacy hebben. Doel van dit onderzoek is om na te gaan welke interpretaties Nederlanders aan een pijl geven in een statische afbeelding.
1.2 Karakterisering van de afbeelding Een afbeelding is een vertaling van een gedachte naar een beeld, een zichtbare voorstelling van iets wat in werkelijkheid of in gedachten bestaat. Ze kan de kracht hebben om informatie expliciet te maken die bij tekstuele instructies impliciet blijft en kan meerdere gedaantes aannemen (Larkin & Simon, 1987). Kader 3 geeft drie varianten van statische afbeeldingen die een ontwikkeling laten zien van een natuurlijke naar een conventionele vorm; pictogrammen, symbolen en tekens. Pictogrammen hebben een natuurlijke vorm, tekens een conventionele vorm en symbolen nemen de tussenpositie in. Kader 3 Varianten van afbeeldingen Pictogram
Symbool
Teken
€ ‰ √
Pictogrammen hebben een natuurlijke vorm, wat wil zeggen dat ze een directe relatie vertonen met de weergave in de werkelijkheid. Een pictogram van een vliegtuig betekent niks anders dan dat er vliegtuigen te zien zijn en een pictogram van een sigaret in een rode cirkel met een streep erdoor, betekent dat er niet gerookt mag worden. Pictogrammen worden wereldwijd gebruikt om instructies of signalen af te geven, omdat ze vanwege hun grafische uitstraling en realistische beeld voor een grote groep mensen snel te begrijpen zijn. Tekens zijn conventioneel, wat wil zeggen dat het verband tussen het teken en de werkelijkheid objectief gezien willekeurig is en dat de betekenis geheel berust op grond van conventie, die ook in de wet kan worden vastgelegd. Ondanks de willekeurige vorm zijn tekens zo ingeburgerd dat de betekenis vanzelfsprekend is als ze in een bepaalde omgeving, tijd en plaats worden gebruikt. Het euroteken spreekt voor zich als het op een product staat weergegeven, maar zou niet begrepen worden als het in het verkeer zou worden gebruikt. Symbolen zijn een weergave van iets wat in werkelijkheid bestaat en ook tastbaar is, terwijl ze symbool staan voor iets wat begrepen wordt op grond van conventie en niet tastbaar is. Een anker wordt gebruikt om een schip mee vast te leggen, maar staat symbool voor hoop. Het hart is een onderdeel van het menselijk lichaam, maar staat symbool voor liefde. Kader 3 geeft voorbeelden van pictogrammen, symbolen en tekens. De betekenis van symbolen lijkt direct en eenduidig begrepen te worden, omdat deze zo ingeburgerd zijn, maar dat is niet voor alle symbolen vanzelfsprekend. Een pijl, van oorsprong een wapen, staat symbool voor richting, maar kan ook symbool staan voor onder andere beweging, causaliteit of referentie. Dit symbool is dus ambigu. Welke betekenis de pijl als symbool heeft en hoe deze wordt geïnterpreteerd zal verder onderzocht worden.
5
1.3 Karakterisering van de pijl Een pijl is een langwerpig wapen met scherpe punt dat met behulp van een boog afgeschoten wordt om zijn doel te treffen. Hij bestaat uit drie onderdelen namelijk de punt, de schacht en de bevedering. De juiste afstemming qua vorm en materiaal van deze drie onderdelen zorgt voor een stabielere vlucht wat de kans op het treffen van het doel verhoogt. De symbolische pijl bestaat ook uit een punt, schacht en bevedering, maar wordt in de meeste gevallen ingezet als visuele cue (Cutting, 2002) om een richting van een bepaalde actie aan te geven (Krull & Sharp, 2006). Doordat het oorspronkelijke doel van de pijl is komen te vervallen, zijn de onderdelen qua uiterlijk niet langer aan een vaste vorm gebonden en kunnen dus verschillende vormen aannemen (zie Kader 4). Kader 4 Onderdelen van de symbolische pijl Punt Schacht Bevedering
Welke vorm wordt ingezet is afhankelijk van de context waarin de pijl wordt afgebeeld en het doel dat ermee wordt beoogd. Kader 5 laat zien dat er verschillende variaties op de pijl ontstaan om de boodschap kracht bij te zetten. Wanneer de pijl wordt ingezet in een speelse context ontstaan er creatieve varianten op de pijl qua kleur en vorm. Deze varianten kunnen ook met tekst gecombineerd worden om het doel te verduidelijken. Vorm, kleur en context zijn variabelen die van invloed zijn op de interpretatie die gegeven wordt aan de pijl. Kader 5 Variaties op de symbolische pijl Creatieve variant van de pijl Pijl in combinatie met tekst
Om te achterhalen welke interpretaties Nederlanders toekennen aan de pijl, moet eerst bepaald worden welke pijl qua vorm als prototypische pijl wordt herkend. Uitgangspunt hiervoor is de Prototype Theorie van Rosch (1973). In deze theorie wordt een prototype omschreven als “een vaste vorm voor een vrij rekbaar begrip”. Een boom wordt omschreven als “een vaste plant met een houten stam en een kroon (kruin)”. Wanneer gevraagd wordt om een boom te tekenen blijkt dat men een bepaalde vorm in gedachten heeft om een boom te representeren. Ondanks de vele boomsoorten die er bestaan is dit een eenduidige vorm die gekarakteriseerd wordt als de prototypische boom. Op diezelfde manier wordt ook voor een vis, een bloem of een huis een prototypische vorm bepaald door deze door verschillende mensen te laten tekenen. Er zijn zoveel verschillende soorten vissen, bloemen en ook huizen in alle soorten en maten, maar de getekende versie zal veelal gelijk, en dus prototypisch zijn. Zoals uit Kader 4 en 5 blijkt, is ook de pijl een vrij rekbaar begrip, maar met behulp van de prototype theorie is de prototypische pijl als volgt vastgesteld en gebruikt in het onderzoek:
→
6
Functie pijl De functie van de symbolische pijl in een statische afbeelding is afhankelijk van de context en daardoor moeilijk te interpreteren (Hoogwegt, Maes & van Wijk, 2009). Zelfs als de functie consistent is met andere contextuele tekens, zoals een wijzende vinger, is de interpretatie van de pijl niet eenduidig. Tabel 1 laat zien dat de functie van de pijl in een statische afbeelding afhankelijk is van de context. Een pijl verwijst in een handleiding naar een specifiek onderdeel, op een plattegrond naar de plaats van bestemming of in het verkeer naar een bepaalde richting. In de afbeeldingen voor gezondheidsvoorlichting wordt met de pijl een bepaalde handeling beoogd en wanneer een pijl tussen twee afbeeldingen wordt geplaatst, wordt daarmee causaliteit geïmpliceerd. Tabel 1 Functiemogelijkheden van pijlen in statische afbeeldingen
1a Dit is het 1b U bevindt zich onderdeel waar hier we het over hebben
1c De berg gaat stijl omhoog
1d Haal het condoom uit de verpakking
1e Als de telefoon gaat, neem dan de hoorn op
De functiemogelijkheden van de pijl en de manier waarop ze in de praktijk worden toegepast, worden onderverdeeld in drie categorieën: Referentie, Richting en Overgang. In (1) worden deze functies schematisch weergegeven en toegelicht met een toepassingsbeschrijving. Referentie komt tot uiting in beschrijvingen als „Dit is X‟, maar impliceert ook een lokaliserende functie (Hier is X) of een aandacht richtende functie (Kijk naar X). Richting is gekarakteriseerd als de dominerende functie van de pijl (Tversky et al.,2000; Dowse & Ehlers, 2004; Tversky, 2005; Heiser & Tversky, 2006; Hoogwegt, 2007). Wanneer de pijl wordt ingezet om een richting aan te geven, wordt dat gedaan in beschrijvingen als „X naar Y‟. Om in een bepaalde richting te gaan, impliceert dat mede een beweging of handeling. Hieronder vallen beschrijvingen als „X gaat naar Y‟ respectievelijk „Verplaats X naar Y‟. Een overgang van de ene afbeelding naar de andere wordt beschreven als „X na Y‟. Twee afbeeldingen die op elkaar volgen, impliceren ook oorzakelijkheid, zoals „waar rook is, is vuur’ oftewel „Y door X‟. Aangezien in het onderzoek wordt uitgegaan van opzichzelfstaande afbeeldingen met een pijl, worden de functies Overgang en Oorzakelijkheid verder buiten beschouwing gelaten.
(1)
a) Referentie ‘Dit is X’
impliceert mede
Lokaliseren ‘Hier is X’
(geadresseerde afwezig)
Aandacht richten ‘Kijk naar X’
(geadresseerde aanwezig)
Beweging ‘X gaat naar Y’
(geadresseerde afwezig)
óf
b) Richting ‘X naar Y’
impliceert mede óf
Handeling (geadresseerde aanwezig) ‘Verplaats X naar Y’ c) Overgang ‘Y na X’
impliceert mede
Oorzakelijkheid ‘Y door X’
7
De beschrijvingen uit de praktijk verschillen niet alleen inhoudelijk van elkaar, maar ook op het gebied van aanspreektype. Verschillen in aanspreektype uiten zich in het wel of niet (impliciet of expliciet) benoemen van een geadresseerde. Beschrijvingen waarbij een geadresseerde wordt geïmpliceerd, hebben de vorm van een imperatief oftewel een bevel dat aan iemand is gericht (Kijk naar Y). De beschrijvingen waarbij een geadresseerde afwezig is, hebben de vorm van een mededeling (Hier is de wigwam). Vergelijkbaar met beschrijvingen met een dubbele interpretatiemogelijkheid (Donnellan, 1966), kan een beschrijving inhoudelijk gekarakteriseerd worden als een referentiële dan wel attributieve beschrijving. Wanneer een beschrijving referentieel is, wordt een situatie beschreven. Wanneer een beschrijving attributief is, wordt naar een actie verwezen door middel van een actiewerkwoord zoals rijden of trappen. Tabel 2 geeft hiervan een schematische weergave. Als een geadresseerde afwezig is, kan de beschrijving referentieel dan wel attributief zijn. Een referentiële beschrijving zonder geadresseerde wordt gekarakteriseerd als pointer, koppelwerkwoord en object en geeft beschrijvingen als „Dit is een wigwam‟. De structuur van een attributieve beschrijving zonder geadresseerde bestaat uit object, actiewerkwoord, richting en geeft beschrijvingen als „De fiets rijdt naar rechts‟. Ook wanneer een geadresseerde aanwezig is kan een beschrijving referentieel dan wel attributief zijn. Een referentiële omschrijving wordt gekarakteriseerd als geadresseerde, toestandswerkwoord en object en geeft beschrijvingen als „(jij daar) kijk naar de bloempot‟. De structuur van een attributieve beschrijving met geadresseerde bestaat uit een geadresseerde, actiewerkwoord, object, richting en geeft beschrijvingen als „(jij daar) trap de bal naar links‟. Tabel 2 Karakterisering van plaatjesbeschrijvingen naar Aanspreektype en Inhoud Referentieel dit is een wigwam
Geadresseerde afwezig
Pointer Koppelwerkwoord Object
Geadresseerde aanwezig
(Geadresseerde) Toestandwerkwoord Object
(jij daar) kijk naar de bloempot
Attributief de fiets rijdt naar rechts Object Actiewerkwoord Richting
(jij daar) trap de bal naar links (Geadresseerde) Actiewerkwoord Object Richting
1.4 Toepassingen en onderzoek naar effecten 1.4.1 Aspecten van het gebruik van de pijl Een pijl kan vanuit twee invalshoeken aan een statische afbeelding worden toegevoegd: om de focus bij de persoon te leggen die de afbeelding te zien krijgt, of om de nadruk op het object te leggen. Wanneer de focus op de persoon ligt, is het doel van de afbeelding om iemand een handeling uit te laten voeren; het verplaatsen van de bal, het aandraaien van een schroef of het uitbeelden van een gebaar. Uitgeverij Van Dale heeft onlangs het Basiswoordenboek Nederlandse Gebarentaal (NGT) uitgebracht. Hierin wordt veelvuldig gebruik gemaakt van pijlen om de beweging van het gebaar te verduidelijken. Kader 6 geeft hier voorbeelden van. Kader 6 Woorden uit het Basiswoordenboek NGT
8
Wanneer de focus op het object ligt, wordt de pijl puur informatief ingezet. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de pijltjes op het toetsenbord van een computer. Ze geven aan hoe men de cursor naar links, rechts, omhoog of omlaag kunt laten bewegen, maar niet dat dat ook daadwerkelijk gedaan moet worden. Een ander voorbeeld hiervan is een bewegwijzeringbord. De pijlen geven aan welke baan naar welke bestemming leidt. Onderzoek dat door Rijkswaterstaat is uitgevoerd, heeft uitgewezen dat het wel van belang is hoe de pijl wordt afgebeeld op een verkeersbord. De originele omlaag wijzende pijl die aangeeft welke baan naar welke bestemming leidt, wordt ingewisseld voor een omhoog wijzende pijl. Dit verandert niets aan de functie van de pijl die de nadruk op de rijbaan legt, maar bevordert wel de doorstroming. Kader 7 geeft hier een voorbeeld van. Kader 7 Bewegwijzering autosnelweg, oude en nieuwe situatie Oude situatie
Nieuwe situatie
Bij onderzoek naar effecten van de pijl moet onderscheid gemaakt worden tussen de toepassing van en de reactie op de pijl. Paragraaf 1.4.2 beschrijft onderzoek naar de toepassing van de pijl in visuele communicatie door de zender. Paragraaf 1.4.3 beschrijft onderzoek naar de reactie van de ontvanger van de pijl en welke conclusies over de interpretatie op grond daarvan getrokken kunnen worden. Belangrijk is wel om op te merken dat een zender via visuele communicatie een betekenis kan overbrengen, maar dat hierbij wel rekening moet worden gehouden met de vaardigheid en bereidwilligheid van een ontvanger om een afbeelding te gaan „lezen‟ (Kress & van Leeuwen, 1996; van Peeck, 1993). Zij beschrijven dit ook wel als visual literacy.
1.4.2 Toepassing van de pijl Al in 1979 deed Szichcinski onderzoek naar de spontane toepassing van de pijl. Hij vroeg respondenten om de werking van een schakelaar uit te tekenen. Hieruit bleek dat 96 procent van de respondenten de pijl gebruikte om de actie te verduidelijken. In 44 procent van de gevallen werd de pijl bijgestaan door analoge elementen zoals vingers of handen om de werking van een schakelaar uit te leggen. Later hebben Tverksy en Lee (1998, 1999) dezelfde resultaten gevonden. Zij hebben een soortgelijk onderzoek uitgevoerd waarbij respondenten aan de hand van een toolkit een route moesten uittekenen. De toolkit bevatte onder andere twee soorten pijlen, een gebogen en een rechte pijl. 68 procent maakte gebruik van de pijlen om de route uit te tekenen. Als variant op de routebeschrijving hebben Heiser en Tversky (2006) een onderzoek uitgevoerd waarin respondenten op basis van structurele of functionele beschrijvingen een mechanisch systeem moesten tekenen. Ook hierbij maakten de respondenten veelvuldig spontaan gebruik van pijlen om het proces uit te beelden. Hoogwegt, Maes en van Wijk (2009) hebben de toepassing van de pijl onderzocht in gezondheidsvoorlichting in Zuid-Afrika. De resultaten toonden aan dat toevoeging van de pijl een kleine winst in begrip opleverde, maar dat de pijl wel op verschillende manieren werd geïnterpreteerd.
1.4.3 Reacties op de pijl Volgens Hoogwegt, Maes en van Wijk (2009) wordt een statische visualisering als dynamisch geïnterpreteerd en beter begrepen wanneer er een symbool of icoon wordt toegevoegd. Een veel gebruikte symbool om beweging weer te geven is de pijl. Onderzoek van Tversky, Zacks, Lee en Heiser (2000) sluit hierbij aan. Zij lieten respondenten diagrammen van complexe systemen zonder pijl en diagrammen met pijl zien en vroegen hen deze te beschrijven.
9
Bij de diagrammen zonder pijl werden er vooral statische beschrijvingen van het diagram gegeven, zoals “The brake fluid is liquid”. Wanneer er een pijl werd toegevoegd aan de illustratie, probeerden de respondenten om het diagram van dynamische, oorzakelijke en functionele informatie te voorzien. Dit leidde tot beschrijvingen als “The brake fluid travels down the tube”. Door toevoeging van de pijl interpreteert men een visualisering als dynamisch in tegenstelling tot statisch als de pijl afwezig is (zie ook Narayanan, Suwa & Motoda,1994, 1995; Schwartz & Black, 1996). Zij stellen dat de werking van een machine goed ingeschat kan worden als de bewegingen van en tussen de onderdelen door middel van pijlen wordt weergegeven.
1.5 Uitgangspunten onderzoek Bij onderzoek naar de interpretatie van de pijl, moet rekening worden gehouden met drie factoren: de kenmerken van de pijl, de kenmerken van het object waar de pijl bij geplaatst wordt, en kenmerken van de ontvanger. Kenmerken van de pijl De prototypische pijl is qua vorm al vastgesteld met behulp van de Prototype Theorie, maar over de ontwerpkeuze is verder weinig bekend. De positie van de pijl ten opzichte van het object, de richting waarin de pijl wijst en de kleur van de pijl zijn aspecten die moeten worden gekarakteriseerd. Het eerste kenmerk is de positie van de pijl. De pijl kan overal ten opzichte van een object geplaatst worden: ervoor, erachter, eromheen, er in, ernaast, eronder en erboven. Kader 8 geeft hier voorbeelden van. In dit onderzoek is ervoor gekozen om de pijlpositie te beperken tot vóór het object (→O / ← O) en na het object (O → / O ←). Kader 8 Mogelijkheden pijlposities Ervoor
Eromheen
Er in
Erachter
Eronder
Erboven
Het tweede kenmerk is de richting van de pijl. De pijl kan in elke mogelijke richting wijzen, naar boven, naar beneden, naar links of naar rechts en alle richtingen daar tussenin. Dit onderzoek heeft zich beperkt tot naar links of naar rechts. Het derde kenmerk is de kleur van de pijl. Kleuren hebben een conventionele of een symbolische betekenis en zijn vaak afhankelijk van land, cultuur, tradities en omstandigheden. Zo wordt de kleur zwart in onze cultuur vaak geassocieerd met rouw en de dood, terwijl in China en Japan juist de kleur wit deze associaties oproept. Voor de meeste kleuren is dit echter niet het geval en is de symbolische betekenis dan ook overal ter wereld gelijk. De meest voorkomende kleuren zijn wit, zwart, rood, blauw, geel en groen en de betekenis waar deze kleuren symbool van staan, gaat vaak al eeuwen ver terug. Dit is te zien in het gebruik van kleur in de kerk, maar ook in de kleuren van vlaggen van landen. Een vlag van een land geeft aan waar het land voor staat en wat inwoners van dat land belangrijk vinden. Op grond hiervan zijn de landen te verdelen in drie regio‟s waarvan de vlagkleuren veel overeenkomen, namelijk Pan-Afrikaanse kleuren, Pan-Arabische kleuren en PanSlavische kleuren. De Pan-Afrikaanse kleuren zijn rood, geel en groen en komen vooral voor in vlaggen van Afrikaanse landen, waarmee ze willen refereren naar de Afrikaanse onafhankelijkheidsstrijd. De Pan-Arabische kleuren zijn zwart, rood, wit en groen en een combinatie van deze kleuren komt veel voor in Arabische vlaggen. De kleuren, die symbool staan voor respectievelijk daden, strijd, velden en zwaarden gaan terug naar de Arabische Revolutievlag. De Pan-Slavische kleuren rood, blauw en wit, waar ook de vlag van Nederland onder valt, staat symbool voor onafhankelijkheid. In de loop der jaren heeft consequent gebruik van een kleur in een bepaalde context ervoor gezorgd dat de kleur een conventionele betekenis heeft gekregen. Dit is bijvoorbeeld terug te zien in het verkeer, waarbij rood staat voor verbod, blauw voor een gebod en groen voor veiligheid. Om elke associatie met betrekking tot conventionaliteit en symboliek voor wat betreft kleur uit te sluiten zijn de kleuren zwart en oudroze gekozen.
10
Kenmerken van het object Voor de objecten is als voorwaarde gesteld dat ze algemeen bekend moeten zijn. Bij selectie van de objecten is rekening gehouden met twee factoren namelijk beweegbaarheid en oriëntatie van een object. De eerste factor is onder te verdelen in beweegbare objecten en statische objecten. Beweegbare objecten bewegen vanuit zichzelf of met behulp van iets of iemand in tegenstelling tot objecten niet kunnen bewegen. Voor de beweegbare objecten zijn een voetbal, een autoband, een fiets en een kruiwagen geselecteerd en voor de statische objecten zijn een bloempot, een wigwam, een tuinkabouter en een lamp geselecteerd. De tweede factor is de oriëntatie van een object. Een object dat een oriëntatie heeft, heeft een duidelijke voor- en achterkant in tegenstelling tot symmetrische objecten die dat niet hebben. Voor de asymmetrische objecten zijn de fiets, de tuinkabouter, de kruiwagen en de lamp geselecteerd, waarvan de eerste twee een oriëntatie naar rechts hadden en de laatste twee een oriëntatie naar links. Voor de symmetrische objecten zijn de voetbal, de autoband, de bloempot en de wigwam geselecteerd. Kenmerken van de gebruiker Bij karakterisering van de respondent, moet rekening worden gehouden met de vaardigheid en bereidwilligheid van een ontvanger om een afbeelding te gaan „lezen‟ (Kress & van Leeuwen, 1996; van Peeck, 1993). Hoe een respondent een pijl in een afbeelding interpreteert, is afhankelijk van de Need for Cognition en het Informatieverwerkingstype van de gebruiker. Need for Cognition is de mate waarin iemand graag informatie verwerkt. Iemand met een hoge NFC verwerkt graag en veel informatie in tegenstelling tot iemand met een lage NFC (Cacioppo & Petty, 1982). Een informatieverwerkingstype wordt gekarakteriseerd aan de hand van twee types: visualizer en verbalizer (Richardson, 1977). Uitgangspunt hiervoor is de manier waarop iemand informatie het liefste verwerkt. Een verbalizer krijgt informatie het liefste aangeboden in woorden. Zij lezen bijvoorbeeld liever de krant dan dat zij het nieuws op televisie kijken. Voor een visualiser geldt het omgekeerde. Zij krijgen het liefste informatie aangeboden in beelden. Samengevat Aspecten van de kenmerken van de pijl die mee worden genomen in het onderzoek, zijn de kleur (zwart en oudroze), de positie (voor- en achter het object) en de richting (naar links of naar rechts). De kenmerken waarop de objecten zijn geselecteerd zijn op beweegbaarheid (beweegbaar versus statisch) en oriëntatie van het object (symmetrisch, naar rechts gericht, naar links gericht). De persoonskenmerken waar rekening mee zal worden gehouden bij de interpretatie van de pijl zijn de bereidwilligheid (Need for Cognition) en de vaardigheid (verbalizer/ visualizer) van de ontvanger.
11
1.6 Vraagstellingen Er is onderzoek gedaan naar de interpretatie van de symbolische pijl in een statische, communicatief bedoelde afbeelding. Hiervoor werden drie taken uitgevoerd, namelijk het geven van een spontane reactie, een ja/nee oordeel en het maken van een geforceerde keuze. Bij deze taken nam de vrijheid om zelf een antwoord te genereren af. Men reageerde op statische afbeeldingen waarin drie kenmerken van de pijl (de richting van de pijl, de positie van de pijl en de kleur van de pijl) en twee kenmerken van het object (beweegbaarheid en oriëntatie) systematisch zijn gevarieerd. Doel van het onderzoek was om te achterhalen welke interpretatie wordt gegeven aan een pijl in een statische afbeelding. Met betrekking tot de kenmerken van de pijl zijn daar de volgende specifieke vragen aan toegevoegd: 1 a. Welke invloed heeft de richting van de pijl op deze interpretatie? b. Welke invloed heeft de positie van de pijl op deze interpretatie? c. Welke invloed heeft de kleur van de pijl op deze interpretatie? Met betrekking tot de kenmerken van het object zijn daar de volgende specifieke vragen gedefinieerd: 2 a. Welke invloed heeft de beweegbaarheid van het object op de interpretatie? b. Welke invloed heeft de oriëntatie van het object op de interpretatie? Tevens wordt nagegaan of er een invloed uitgaat van specifieke kenmerken van de respondent: 3 Welke invloed hebben de persoonskenmerken Need for Cognition en Informatieverwerkingstype op de interpretatie? In alle gevallen wordt nagegaan in welke mate de bevindingen afhangen van de gegeven taak 4 Welke invloed hebben de taken: spontane reactie, ja/nee oordeel en geforceerde keuze op de interpretatie?
12
2. Methode 2.1 Materiaal Uitgangspunt voor dit onderzoek was de interpretatie van de pijl in een statische afbeelding. Dit kan een referentiële of een attributieve interpretatie zijn die wel of niet aan een geadresseerde was gericht. Aan de samenstelling van het onderzoek lagen twee factoren ten grondslag, namelijk de kenmerken van de pijl en de kenmerken van het object. De pijl De factor pijl was opgesplitst in de volgende drie aspecten: de positie van de pijl (vóór of achter het object), de richting van de pijl (naar links of naar rechts) en de kleur van de pijl (zwart of oudroze). Tabel 3 geeft een voorbeeld van de acht mogelijkheden per object. Een combinatie van een object met een van de pijlvarianten wordt een afbeelding genoemd. Tabel 3 Karakterisering van de pijl in termen van positie, richting en kleur Links van het object Rechts van het object naar rechts
naar links
→ →
← ←
naar rechts
naar links
→ →
← ←
Het object Bij de selectie van objecten zijn twee kenmerken systematisch gevarieerd, de beweegbaarheid (beweegbaar versus statisch) en oriëntatie van een object (symmetrisch, naar rechts gericht, naar links gericht). Tabel 4 laat alle objecten zien die gekozen zijn op basis van beweegbaarheid en oriëntatie. Tabel 4 Karakterisering van objecten in termen van beweging en oriëntatie Beweegbaar Statisch symmetrisch
naar rechts
naar links
symmetrisch
naar rechts
naar links
2.2 Opzet van het onderzoek Het onderzoek bestond uit drie taken; het geven van een spontane reactie, het geven van een ja/nee oordeel en het maken van een geforceerde keuze. Voor de eerste taak werd respondenten gevraagd om spontaan een afbeelding te interpreteren. Vervolgens gaven zij aan hoe moeilijk of duidelijk ze de afbeelding vonden en hoe zeker men van het antwoord was. Bij de tweede taak kreeg men vijf beschrijvingen voorgelegd, waarvan aangegeven moest worden of deze wel of niet adequaat werden bevonden bij een afbeelding. Dit waren beschrijvingen van zowel referentiële aard (twee beschrijvingen) als van attributieve aard (3 beschrijvingen) en waarbij in twee gevallen wel een geadresseerde werd betrokken en in 3 gevallen niet. In de derde taak werden de respondenten verplicht om voor elk object te kiezen welke van de beschrijvingen het beste bij de afbeelding paste. Tabel 5 geeft schematisch weer hoe aan deze drie taken invulling is gegeven.
13
Tabel 5 De drie experimentele taken Spontane reactie Ja/ Nee oordeel Maak de volgende zin af: Geef voor deze afbeelding aan of Dit plaatje geeft aan… elk van de volgende beschrijvingen van toepassing is of niet: dit is X; kijk naar X; X komt van links; X gaat naar rechts; verplaats X
Geforceerde keuze Kies uit de volgende vier afbeeldingen de best passende beschrijving: bij elke serie werden de beschrijvingen gegeven die bij het ja/nee oordeel gegeven zijn.
De volgorde van de taken bleef voor elke respondent gelijk, maar de afbeeldingen en de volgorde waarin ze werden aangeboden, zijn via een Latin Squares Design systematisch gevarieerd. Dit resulteerde in acht presentatievolgordes. Deze volgordes werden in de kleuren zwart en oudroze aangeboden. Dit heeft tot zestien verspreide versies geleid. Bij het geven van de spontane reactie en het ja/nee oordeel is een tussenrespondent-design gehanteerd, aangezien een respondent per taak wel alle objecten, maar van elk object maar één pijlvariant te zien kreeg. Bij de geforceerde keuze is een binnenrespondent-design gehanteerd, aangezien een respondent van één object uit alle mogelijke pijlvariaties de beste passende selecteerde.
2.3 Instrumentatie De vragenlijst bestond uit vijf onderdelen: persoonlijke gegevens, persoonskenmerken, spontane reactie, ja/nee oordeel en geforceerde keuze. Persoonlijke gegevens Er is gevraagd naar leeftijd, sekse en hoogst genoten opleiding. Persoonskenmerken Er is beoordeeld op twee aspecten; Informatieverwerkingstype (verbalizer en visualizer) en Need for Cognition (NFC). Het Informatieverwerkingstype geeft weer of iemand het liefste informatie verwerkt die aangeboden wordt in beelden (visualizer) of in woorden (verbalizer). Om dit te bepalen zijn negen beweringen gegeven met twee mogelijkheden voor het verwerken van informatie. De items zijn op hun meettechnische kwaliteiten onderzocht. De details van deze analyses staan in de bijlage. De vier items in (2) bleken een betrouwbare schaal op te leveren. De antwoorden op deze items zijn samengenomen tot één schaalscore door steeds één punt te geven bij voorkeur voor de verbale instelling en géén punt bij voorkeur voor de visuele instelling. De totaalscore varieerde van nul tot en met vier, waarbij nul stond voor een algehele voorkeur voor de visuele opties en vier voor een algehele voorkeur voor de verbale opties. Respondenten met een score van 0 of 1 zijn gekarakteriseerd als visualizer, respondenten met een score van 2, 3 of 4 als verbalizer. (2)
Ik geef bij presentaties de voorkeur aan: een uitleg met diagrammen en schema‟s een uitleg met veel mondelinge toelichtingen
o o
(visualizer) (verbalizer)
Wanneer iemand onderzoeksgegevens laat zien, dan prefereer ik:
o o
diagrammen of grafieken een tekst die de resultaten samenvat
(visualizer) (verbalizer)
Wanneer ik een diagram of een tekening zie, dan herinner ik me later meestal: de diagram of tekening zelf de informatie die over de diagram of tekening werd verteld
(visualizer) (verbalizer)
In een boek met veel afbeeldingen en diagrammen zal ik: de afbeeldingen en diagrammen aandachtig bestuderen me richten op de geschreven tekst
(visualizer) (verbalizer)
o o
o o
14
Om te bepalen in welke mate iemand graag deelneemt aan en geniet van bewuste cognitieve activiteiten (Need for Cognition), zijn vijftien beweringen voorgelegd. De items zijn op hun meettechnische kwaliteiten onderzocht. De details van deze analyses staan in de bijlage. De zeven items in (3) bleken een betrouwbare schaal op te leveren. De antwoorden op deze items zijn samengenomen tot één schaalscore door steeds het gemiddelde van de scores uit te rekenen. Deze score varieerde van een tot en met zeven, waarbij een stond voor een zeer hoge Need for Cognition en zeven voor een zeer lage (de items waren immers negatief gesteld). Respondenten met een score van 4 of minder zijn gekarakteriseerd als hoog, met een score tussen 4 en 5 als matig en met en score van 5 of hoger als laag. (3)
Ik hou van taken waarbij weinig nagedacht hoeft te worden wanneer ik ze eenmaal geleerd heb Ik doe liever iets waarbij weinig nagedacht hoeft te worden dan iets waarbij mijn denkvermogen zeker op de proef wordt gesteld Ik vind het voldoende wanneer iets blijkt te werken; hoe of waarom het precies werkt interesseert me niet Ik denk liever over kleine dagelijkse dingen dan over lange termijn problemen na Ik denk alleen zoveel als nodig is Nieuwe manieren leren om te denken trekt me niet bijzonder aan Denken is niet precies mijn idee van plezier hebben
Spontane reactie Aan de hand van een open vraag is de spontane reactie ten aanzien van de afbeelding bepaald (zie (4)). Om na te gaan hoe de respondenten hun antwoord op de open vraag hadden ervaren voor moeilijkheid, duidelijkheid en zekerheid (zie 5), zijn er drie zevenpunts oneens/eens schalen gesteld. (4) Dit plaatje geeft aan………………………………. (5) Ik vond het moeilijk om de betekenis van dit plaatje te achterhalen Het was me direct duidelijk wat de betekenis van dit plaatje was Ik ben er zeker van dat ik de betekenis goed heb weergegeven Ja/nee oordeel Er werden vijf beschrijvingen (6) voorgelegd waarvan respondenten middels een ja/nee oordeel aangaven of deze adequaat werden bevonden bij een afbeelding of niet. Deze beschrijvingen verschilden op Inhoud (referentiële of attributieve beschrijving) en Aanspreektype (wel of geen geadresseerde betrokken). De beschrijvingen werden vooraf gegaan door de frase: „Het plaatje geeft aan…‟. (6) Dit is X Kijk naar X X komt van links X gaat naar rechts Verplaats X
referentieel referentieel attributief attributief attributief
geen geadresseerde wel geadresseerde geen geadresseerde geen geadresseerde wel geadresseerde
Geforceerde keuze Respondenten werden gevraagd om een keuze te maken aan de hand van vijf stellingen (zie (7)) die getoond werden bij de vier mogelijke plaatjes per object (zie Tabel X, één kleurvariant). De vijf stellingen werden voorafgegaan door de opdracht om een kruis te zetten door het plaatje dat het beste bij de stelling paste. (7) Dit is X past het beste bij……………………….. Kijk naar X past het beste bij……………………….. X komt van links past het beste bij……………………….. X gaat naar rechts past het beste bij……………………….. Verplaats de fiets past het beste bij………………………..
15
2.4 Procedure De procedure tijdens de afname verliep voor iedere respondent gelijk. De onderzoeken werden in groepen afgenomen in rustige ruimtes en in aanwezigheid van de onderzoeker. De vragenlijsten werden vooraf ingedeeld zodat elke versie door evenveel mannen als vrouwen, van beide leeftijdsgroepen (<40 en ≥ 40 jaar) zou worden ingevuld. Er werd benadrukt dat het geen test betrof waarvoor gepresteerd moest worden, maar dat het doel van het onderzoek was om meer te weten te komen over de informatieoverdracht via afbeeldingen. Ook werd specifiek vermeld dat de respondenten niet lang na moesten denken over de antwoorden, maar dat hun eerste ingeving genoteerd moest worden en dat ze het onderzoek van voor naar achter af moesten werken. Aan de respondenten werd de mogelijkheid geboden om tijdens het onderzoek vragen te stellen, mocht dat nodig zijn. Voor verder informatie werd verwezen naar de toelichting en instructie in de vragenlijst. Na deze introductie werden de onderzoeken uitgedeeld. Alle respondenten mochten in hun eigen tempo het onderzoek doorlopen, maar gemiddeld duurde het invullen van de vragenlijst ongeveer vijftien minuten.
2.5 Samenstelling respondentgroep Aan het onderzoek namen 128 personen deel, 64 mannen en 64 vrouwen. Hun leeftijd varieerde van 18 tot en met 68 jaar, was gemiddeld 39.1 (sd 13.21). De respondent is gekarakteriseerd op grond de aspecten Need for Cognition (NFC) en Informatieverwerkingstype (verbalizer versus vizualiser). De NFC gaf aan in welke mate iemand graag deelneemt aan en geniet van bewuste cognitieve activiteiten. Het informatieverwerkingstype gaf weer of iemand het liefste informatie verwerkt die aangeboden wordt in beelden (visualizer) of in woorden (verbalizer); zie bijlage. Er is een splitsing gemaakt naar vier persoonskenmerken: Leeftijd (<40 jaar, 49%; ≥ 40 jaar, 51%), Opleidingsniveau (laag 26%, middelbaar 31%. hoog 43%), Need for Cognition (laag 28%, gemiddeld 38%, hoog 34%) en Informatieverwerkingstype (verbalizer 46%, visualizer 54%).
2.6 Statistische verwerking van de gegevens De uniciteit van de schalen van informatieverwerkingstype en Need for Cognition is geëvalueerd met een principale componentenanalyse met toepassing van varimax-rotatie, hun homogeniteit aan de hand van Cronbach‟s alpha. Beide schalen zijn geëvalueerd met een logistische regressie met als tussen-groepsfactoren Sekse (man, vrouw), Leeftijd (<40, ≥40) en Opleidingscategorie (laag, middelbaar, hoog). Bij de spontane reacties is de adequaatheid van het antwoord geëvalueerd met een logistische regressie met als factoren Kleur (zwart, oudroze), Positie (voor het object, achter het object), Richting (naar rechts, naar links), Beweegbaarheid (bewegend, statisch), Oriëntatie (symmetrisch, naar rechts gericht, naar links gericht), Sekse (man, vrouw), Leeftijd (<40, ≥40), Opleidingsniveau (laag, middelbaar, hoog), Need for Cognition (laag, matig, hoog) en Informatieverwerkingstype (verbalizer, visualizer). Bij de schaalscores zijn de „moeilijkste‟ en „gemakkelijkste‟ afbeelding met elkaar vergeleken op basis van het LSD-criterium zoals bepaald in een meerweg MANOVA met als tussengroepsfactoren Afbeelding (pijl voor rechts, pijl achter links, pijl achter rechts, pijl voor links). In een voorverkenning is nagegaan of er een systematisch verband was met Kleur en de vijf persoonskenmerken. Dat bleek niet het geval te zijn. Daarom zijn deze factoren niet meegenomen in de definitieve analyses. Bij het de ja/nee oordeel is bij ieder van de vier afbeeldingen (pijl voor rechts, pijl achter links, pijl achter rechts, pijl voor links) met een χ²-toets geëvalueerd of de score afweek van kansniveau (=50 procent). In een steekproef van 32 personen wijkt de score significant af van een fifty-fifty verdeling wanneer deze groter is dan .68 of kleiner dan .32.
16
3. Resultaten 3.1 Spontane reactie De spontane reacties zijn geanalyseerd aan de hand van abstracte formuleringen. Tabel 6 geeft de abstracte formuleringen schematisch weer, die zijn gekarakteriseerd in drie antwoordtypen; Benoeming, Juxtapositie en Integratie. Deze typen gaven in toenemende mate de waarde van de beschrijving en de pijl weer. De functie van de beschrijving is attributief dan wel referentieel. Beschrijvingen met een attributieve functie worden gekarakteriseerd door een actiewerkwoord. Dit werkwoord beschrijft een actie die door iemand uitgevoerd wordt (geadresseerde aanwezig) of een actie die plaatsvindt (geadresseerde afwezig). Beschrijvingen met een referentiële functie bevatten vooral toestandswerkwoorden die de situatie beschrijven (Pijl wijst kruiwagen aan) of een koppelwerkwoord (zijn, worden, lijken, blijven e.d.). Ook deze werkwoorden zijn opgesplitst in woorden die een situatie beschrijven waar iemand (impliciet of expliciet) bij betrokken is (geadresseerde aanwezig) of een situatie die plaatsvindt (geen geadresseerde). Tabel 6 Karakterisering van de spontane reactie Type Benoeming
Focus
Functie
Formulering [eigenschap] object
Voorbeelden Een voetbal Zwart witte bal Bloempot is leeg
(pijl) [positie] [connector] [context] object
Bal met pijl Kabouter en pijl in kader Lamp rechts
A. afwezig referentieel
(pijl) toestandwerkwoord [positie] object
Pijl wijst kruiwagen aan Links staan bloempotten Daar staat de wigwam
A. aanwezig referentieel
(A.) toestandwerkwoord object
Kijk naar de bloempot Zie hier de lamp Trap de bal naar rechts Verplaats de kruiwagen
Juxtapositie
Integratie
Pijl
kijker
attributief object
A. afwezig referentieel attributief
Noot
(A.) actiewerkwoord object [richting]
pointer koppelwerkwoord object object actiewerkwoord richting
A. : geadresseerde ( ) : term is expliciet vermeld of impliciet gegeven
Dit is een wigwam Dat is een kabouter De band rolt naar rechts Een fiets gaat naar links [ ] : term is optioneel
Benoeming was de beschrijving die de minste betekenis aan de afbeelding gaf, doordat de pijl buiten beschouwing wordt gelaten. Hierbij gaf men alleen een reactie op het object en een eventuele eigenschap daarvan (De zwart witte bal). Om de interpretatie van de pijl te kunnen onderzoeken moet de pijl wel in de beschrijving zijn opgenomen. Dat is bij het type benoeming niet het geval en daarom zijn deze beschrijvingen buiten beschouwing gelaten. Bij juxtapositie werd naast het object ook de aandacht op de pijl gelegd, maar werden deze twee elementen naast elkaar geplaatst (Bal met pijl naar rechts). Om de interpretatie van de pijl te kunnen onderzoeken moet men een relatie tussen het object en de pijl leggen. Om die reden is het type Juxtapositie niet adequaat bevonden. Integratie is het type reactie waarbij de pijl en het object, zoals beoogd, op elkaar betrokken werden. De focus lag op de pijl, de kijker of het object en was al dan niet gericht aan een geadresseerde. Waneer de focus op de pijl lag, werden reacties gegeven als (Pijl met kruiwagen). In deze beschrijvingen is de pijl als uitgangspunt gebruikt en waren het object en de geadresseerde ondergeschikt. Om de interpretatie van de pijl te kunnen onderzoeken moet het object of de geadresseerde uitgangspunt zijn bij de beschrijving van de relatie tussen het object en de pijl, waardoor ook het type Integratie/pijl als niet adequaat is beschouwd. Met de focus op de kijker werd een geadresseerde geïmpliceerd, met als doel een actie teweeg te brengen.
17
Dit leverde zowel referentiële beschrijvingen (Kijk naar de bloempot) als attributieve beschrijvingen op (Trap de bal naar rechts). Met de focus op het object werd er geen geadresseerde geïmpliceerd. Dit leverde zowel referentiële beschrijvingen (Dit is een wigwam) als attributieve beschrijvingen op (De band rolt naar rechts). Door de focus op het object te leggen, wordt buiten beschouwing gelaten wie of wat de bal in beweging heeft gebracht. Een spontane reactie werd adequaat bevonden wanneer de pijl geïntegreerd werd en het object of de geadresseerde uitgangspunt waren voor de beschrijving. Tabel 7 geeft schematisch de verdeling van de spontane reacties naar hun verwerking van de onderdelen in de afbeelding. Van de spontane reacties werd 55,8 procent adequaat bevonden (kijker/referentieel, 3,3%; kijker/attributief, 26,8%; object/referentieel, 9,8%; object/attributief, 15,9%). Van de overige reacties werd 40,5 procent niet adequaat bevonden (benoeming, 19,5%; juxtapositie, 9,2%; pijl/referentieel 11,8%) en 3,7 procent was niet te classificeren als adequaat dan wel niet adequaat. De niet-adequaat bevonden en niet classificeerbare reacties zijn niet meegenomen in de analyses. Wanneer men een adequate spontane reactie gaf, werden er vanuit de kijker en het object beschrijvingen gegeven, zowel referentieel als attributief. Men had een duidelijke voorkeur voor het geven van een attributieve beschrijving vanuit de kijker (48%). De referentiële beschrijving vanuit de kijker werd spontaan het minst gebruikt om de statische afbeelding te beschrijven (6%). Tabel 7 Verdeling van de spontane reacties naar hun verwerking van de onderdelen in de afbeelding (n=1024) frequentie Percentage Niet adequaat
Wel adequaat
benoeming
200
19.5
juxtapositie
94
9.2
integratie
pijl
referentieel
121
11.8
integratie
kijker kijker
referentieel attributief
34 274
3.3 26.8
object object
referentieel attributief
100 163
9.8 15.9
38
3.7
Niet classificeerbaar
Effect van de kenmerken In tabel 8 staan voor de kenmerken van de pijl welk percentage van de spontane reacties adequaat was. Geen van de drie kenmerken liet een significant verschil zien. De kleur, de positie of de richting van de pijl waren niet van invloed op de adequaatheid van de spontane reacties. Tabel 8 Aandeel van adequate reacties in relatie met pijlkenmerken (in percentages) Kleur Positie
Richting
zwart
oudroze
ervoor
erachter
naar links
naar rechts
56
59
58
58
56
60
Noot. Wanneer de score een significant verschil liet zien, is de achtergrond van de hoogste score gearceerd.
In tabel 9 staan voor de kenmerken van het object de gemiddelde scores op de adequaatheid van de spontane reactie weergegeven. De beweegbaarheid van het object was van invloed op de adequaatheid van de spontane reacties. Bij een bewegend object werd vaker een adequate reactie gegeven dan bij een statisch object. De oriëntatie van het object had geen effect. Tabel 9 Aandeel van adequate reacties in relatie met objectkenmerken (in percentages) Beweegbaarheid Oriëntatie statisch
bewegend
symmetrisch
rechts
links
53
62
59
59
56
Noot. Wanneer de score een significant verschil liet zien, is de achtergrond van de hoogste score gearceerd.
18
In tabel 10 worden voor de persoonskenmerken de scores op de adequaatheid van de spontane reacties weergegeven. Er zijn significante verschillen gevonden voor de kenmerken Sekse, Leeftijd en Informatieverwerkingstype. Vrouwen gaven vaker een adequate reactie dan mannen. Respondenten onder de veertig jaar gaven vaker een adequate reactie dan respondenten ouder dan 40 jaar. Tot slot gaven respondenten met een visuele instelling (visualizers) vaker een adequate reactie dan respondenten met een verbale instelling (verbalizers). Opleiding en Need for Cognition waren niet van invloed op de mate van adequaatheid van de spontane reacties. Tabel 10 Aandeel van adequate reacties in relatie met persoonskenmerken (in percentages) Opleidingsniveau Need for Cognition Informatieverwerkingstype Sekse Leeftijd man
vrouw
< 40
≥ 40
laag
middelbaar
hoog
laag
matig
hoog
visualizer
verbalizer
51
64
62
53
56
56
59
59
61
51
65
48
Noot. Wanneer de score een significant verschil liet zien, is de achtergrond van de hoogste score gearceerd.
Effect op beleving Om het effect op beleving te karakteriseren, gaf men na de open vraag op drie zevenpunts oneens/eens schalen een oordeel over de gegeven reactie. Deze drie schalen gaven weer hoe moeilijk en duidelijk men de afbeelding vond en of men zeker was van de gegeven reacties. Bij analyse van deze schalen is onderscheid gemaakt tussen de naar verwachting makkelijkst en de moeilijkst te interpreteren afbeelding. Dit was afhankelijk van de positie en richting van de pijl ten opzichte van het object. Bij de pijlpositie „vóór rechts‟, dus met de leesrichting mee, bleek de afbeelding het makkelijkst te interpreteren. Bij de pijlpositie „vóór links‟, dus van het object weg en tegen de leesrichting in, bleek de afbeelding het moeilijkst te interpreteren. De pijlpositie „voor rechts‟ is voor zes van de acht afbeeldingen als makkelijkst te interpreteren gekarakteriseerd. De afbeelding met de fiets en de kabouter vormden hierop een uitzondering, omdat deze naar rechts georiënteerd staan. Voor deze afbeeldingen is de pijlpositie „achter links‟ als makkelijkst te interpreteren afbeelding gekarakteriseerd, waarbij de pijl naar de voorkant van het object gericht staat. De naar verwachting moeilijkst te interpreteren afbeeldingen was voor alle objecten gelijk. Tabel 11 geeft per afbeelding de scores op het oordeel „Ik vond het moeilijk om de betekenis van dit plaatje te achterhalen‟. Voor vijf van de acht afbeeldingen werden de naar verwachting moeilijkst te interpreteren afbeelding ook daadwerkelijk als moeilijker ervaren; voor een van de acht afbeeldingen bleef de beoordeling onbeslist en twee van de afbeeldingen scoorden tegengesteld aan de verwachting (band, kruiwagen). Een van de acht afbeeldingen vertoonde een significant verschil tegen de verwachting in (de band). Hierbij werd de naar verwachting moeilijkst te interpreteren afbeelding als makkelijkst ervaren. Tabel 11 Per afbeelding de moeilijkheid van de reactie in relatie met pijlkenmerken (score is minimaal 1, maximaal 7) Pijl voor Pijl achter Pijl achter Pijl voor rechts links rechts links Symmetrisch Symmetrisch
Beweging Beweging
bal band
2.38 3.75
2.82 3.04
2.83 3.48
3.18 2.61
Symmetrisch Symmetrisch
Geen beweging Geen beweging
pot wigwam
3.45 2.66
3.45 3.95
3.45 3.05
3.43 3.88
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Beweging Beweging
fiets kruiwagen
3.22 3.54
2.99 3.08
3.76 2.85
3.96 2.90
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Geen beweging Geen beweging
kabouter lamp
2.82 3.13
2.63 3.63
3.74 3.48
4.33 3.40
Noot
Wanneer de „gemakkelijkste‟ lager scoort dan de „moeilijkste‟, is de achtergrond van beide scores gearceerd; wanneer verschil tussen deze scores statistisch betrouwbaar is, zijn beide scores vetgedrukt.
19
Tabel 12 geeft per afbeelding de scores op het oordeel „Het was me direct duidelijk wat de betekenis van dit plaatje was‟. Voor zes van de acht afbeeldingen werden de naar verwachting makkelijkst te interpreteren afbeeldingen ook daadwerkelijk als duidelijker ervaren; Twee van de acht afbeeldingen scoorden tegengesteld aan de verwachting (band, kruiwagen). Tabel 12 Per afbeelding de duidelijkheid van de reactie in relatie met pijlkenmerken (score is minimaal 1, maximaal 7)
Pijl voor Pijl achter Pijl achter Pijl voor rechts links rechts links Symmetrisch Symmetrisch
Beweging Beweging
bal band
4.74 4.28
5.12 4.58
4.85 4.42
4.20 5.04
Symmetrisch Symmetrisch
Geen beweging Geen beweging
pot wigwam
4.40 5.14
4.33 3.83
4.41 4.79
3.98 3.66
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Beweging Beweging
fiets kruiwagen
4.72 4.30
4.26 4.31
4.15 5.12
4.19 4.64
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Geen beweging Geen beweging
kabouter lamp
4.37 4.83
5.19 3.93
4.08 3.84
3.91 3.99
Noot
Wanneer de „gemakkelijkste‟ hoger scoort dan de „moeilijkste‟, is de achtergrond van beide scores gearceerd; wanneer verschil tussen deze scores statistisch betrouwbaar is, zijn beide scores vetgedrukt.
Tabel 13 geeft per afbeelding de scores op het oordeel „Ik ben er zeker van dat ik de betekenis goed heb weergegeven‟. Voor zes van de acht afbeeldingen gaf men aan bij de naar verwachting makkelijkst te interpreteren afbeeldingen ook zekerder te zijn van de betekenis; Twee van de acht afbeeldingen scoorden tegengesteld aan de verwachting (band, kruiwagen). Tabel 13 Per afbeelding de zekerheid van de reactie in relatie met pijlkenmerken (score is minimaal 1, maximaal 7)
Pijl voor Pijl achter Pijl achter Pijl voor rechts links rechts links Symmetrisch Symmetrisch
Beweging Beweging
bal band
4.81 4.50
4.77 4.53
4.48 4.45
4.06 5.01
Symmetrisch Symmetrisch
Geen beweging Geen beweging
pot wigwam
4.19 5.02
4.11 3.86
4.17 4.19
4.13 3.72
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Beweging Beweging
fiets kruiwagen
4.64 4.18
4.30 4.41
4.11 5.03
4.09 4.38
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Geen beweging Geen beweging
kabouter lamp
4.19 4.87
5.14 3.80
4.35 3.94
3.88 4.24
Noot
Wanneer de „gemakkelijkste‟ hoger scoort dan de „moeilijkste‟, is de achtergrond van beide scores gearceerd; wanneer verschil tussen deze scores statistisch betrouwbaar is, zijn beide scores vetgedrukt.
Conclusie Voor zes van de acht afbeeldingen scoort de gemakkelijkst geachte versie hoger op duidelijk en zeker en lager op moeilijk. Bij twee van de afbeeldingen is het verschil steeds statistisch betrouwbaar (wigwam, kabouter). Twee afbeeldingen scoorden tegen de verwachting in: band en kruiwagen.
20
3.2 Ja/nee oordeel In de analyse van het ja/nee oordeel is onderscheid gemaakt tussen referentiële en attributieve uitspraken. Referentiële uitspraken beschrijven een situatie: „Dit is X‟ en „Kijk naar X‟ (Tabel 14 en 15) en attributieve uitspraken beschrijven een actie: „X gaat naar rechts‟, „X komt van links‟ en „Verplaats X‟ (Tabel 16, 17, 18). Tabel 14 geeft per afbeelding aan in welke mate men voor de referentiële uitspraak „Dit is X‟ de pijlposities toepasbaar vond op de afbeeldingen. Deze uitspraak liet een duidelijk patroon zien bij de symmetrische afbeeldingen. De combinaties „pijl voor rechts‟ en „pijl achter links‟ werden voor boven kansniveau toepasbaar geacht. Bij de combinaties „pijl achter rechts‟ en „pijl voor links‟ is het andersom: zij werden boven kansniveau niet van toepassing geacht. Bij de asymmetrische afbeeldingen wijken bijna geen scores af van wat op kansniveau verwacht kan worden. Tabel 14 Per afbeelding de Toepasbaarheid van de uitspraak „Dit is X‟ in relatie met pijlkenmerken (in percentages)
Pijl voor rechts
Pijl achter Pijl achter Pijl voor links rechts links
Symmetrisch Symmetrisch
Beweging Beweging
bal band
ja ja
78 69
72 91
28 28
28 31
Symmetrisch Symmetrisch
Geen beweging Geen beweging
pot wigwam
ja ja
78 72
78 75
25 13
16 23
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Beweging Beweging
fiets kruiwagen
ja ja
63 59
56 66
50 41
34 50
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Geen beweging Geen beweging
kabouter lamp
ja ja
75 59
56 56
56 28
34 63
Noot. Score wijkt bij n=32 betrouwbaar af van een fifty-fifty verdeling, wanneer deze groter is dan .68 of kleiner is dan .32. Wanneer score groter is dan .68 dan is de achtergrond gearceerd; wanneer de score kleiner is dan .32 dan is de score vetgedrukt
Tabel 15 geeft per afbeelding aan in welke mate men de pijlposities toepasbaar vond op de afbeeldingen voor de referentiële uitspraak „Kijk naar X‟. Deze uitspraak laat een duidelijk patroon zien bij de asymmetrische afbeeldingen. De combinaties „pijl voor rechts‟ en „pijl achter links‟ werden voor boven kansniveau toepasbaar geacht. Bij de combinaties „pijl achter rechts‟ en „pijl voor links‟ is het andersom: zij werden boven kansniveau niet van toepassing geacht. Bij de symmetrische afbeeldingen wijken bijna geen scores af van wat op kansniveau verwacht kan worden. Tabel 15 Per afbeelding de Toepasbaarheid van de uitspraak „Kijk naar X‟ in relatie met pijlkenmerken (in percentages) Pijl voor rechts
Pijl achter Pijl achter Pijl voor links rechts links
Symmetrisch Symmetrisch
Beweging Beweging
bal band
ja ja
66 72
50 63
47 47
41 44
Symmetrisch Symmetrisch
Geen beweging Geen beweging
pot wigwam
ja ja
63 56
53 59
41 38
38 47
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Beweging Beweging
fiets kruiwagen
ja ja
63 78
78 69
25 28
25 9
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Geen beweging Geen beweging
kabouter lamp
ja ja
88 75
72 88
13 22
19 22
Noot. Score wijkt bij n=32 betrouwbaar af van een fifty-fifty verdeling, wanneer deze groter is dan .68 of kleiner is dan .32. Wanneer score groter is dan .68 dan is de achtergrond gearceerd; wanneer de score kleiner is dan .32 dan is de score vetgedrukt
21
Tabel 16 geeft per afbeelding aan in welke mate men de pijlposities toepasbaar vond op de afbeeldingen voor de attributieve uitspraak „X gaat naar rechts‟. Afwijkende scores gaven de mate van toepasbaarheid aan op de afbeelding. De pijlpositie „voor rechts‟ is toepasbaar bevonden op de afbeeldingen bal en kabouter; „pijl achter links‟ op de afbeeldingen bal en band. De pijlpositie „achter rechts‟ was wel van toepassing op de band, maar als niet toepasbaar op de kabouter bevonden. De pijlpositie „voor links‟ werd bij de bal wel van toepassing bevonden en bij de afbeeldingen wigwam, fiets en lamp niet. De overige pijlposities vertoonden geen betrouwbare afwijking ten aanzien van de afbeelding. Tabel 16 Per afbeelding de Toepasbaarheid van de uitspraak „X gaat naar rechts‟ in relatie met pijlkenmerken (in percentages) Pijl voor rechts
Pijl achter Pijl achter Pijl voor links rechts links
Symmetrisch Symmetrisch
Beweging Beweging
bal band
ja ja
84 56
69 75
47 72
75 56
Symmetrisch Symmetrisch
Geen beweging Geen beweging
pot wigwam
ja ja
66 44
59 56
41 34
47 28
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Beweging Beweging
fiets kruiwagen
ja ja
56 47
47 44
63 38
31 50
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Geen beweging Geen beweging
kabouter lamp
ja ja
69 41
34 50
31 34
56 28
Noot. Score wijkt bij n=32 betrouwbaar af van een fifty-fifty verdeling, wanneer deze groter is dan .68 of kleiner is dan .32. Wanneer score groter is dan .68 dan is de achtergrond gearceerd; wanneer de score kleiner is dan .32 dan is de score vetgedrukt
Tabel 17 geeft per afbeelding aan in welke mate men de pijlposities toepasbaar vond op de afbeeldingen voor de attributieve uitspraak „X komt van links‟. Afwijkende scores gaven de mate van toepasbaarheid aan op de afbeelding. De pijlpositie „voor rechts‟ is niet toepasbaar bevonden op de afbeeldingen band, wigwam, kruiwagen en lamp; „pijl achter links‟ is niet toepasbaar op de afbeeldingen pot, wigwam, fiets, kabouter en lamp. De pijlpositie „achter rechts‟ is alleen van toepassing op de wigwam bevonden. De pijlpositie „voor links‟ werd bij de kruiwagen wel van toepassing bevonden en bij de fiets niet. De overige pijlposities vertoonden geen betrouwbare afwijking ten aanzien van de afbeelding. Tabel 17 Per afbeelding de Toepasbaarheid van de uitspraak „X komt van links‟ in relatie met pijlkenmerken (in percentages) Pijl voor rechts
Pijl achter Pijl achter Pijl voor links rechts links
Symmetrisch Symmetrisch
Beweging Beweging
bal band
ja ja
53 28
44 53
44 59
47 44
Symmetrisch Symmetrisch
Geen beweging Geen beweging
pot wigwam
ja ja
38 13
9 22
47 69
59 38
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Beweging Beweging
fiets kruiwagen
ja ja
34 16
22 34
53 38
31 72
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Geen beweging Geen beweging
kabouter lamp
ja ja
53 25
13 31
41 66
41 53
Noot. Score wijkt bij n=32 betrouwbaar af van een fifty-fifty verdeling, wanneer deze groter is dan .68 of kleiner is dan .32. Wanneer score groter is dan .68 dan is de achtergrond gearceerd; wanneer de score kleiner is dan .32 dan is de score vetgedrukt
22
Tabel 18 geeft per afbeelding aan in welke mate men de pijlposities toepasbaar vond op de afbeeldingen voor de attributieve uitspraak „Verplaats X‟. Afwijkende scores gaven de mate van toepasbaarheid aan op de afbeelding. Voor deze uitspraak zijn geen scores groter dan .68 bevonden. Voor deze uitspraak is geen pijlpositie toepasbaar bevonden. Uit de analyse volgen wel scores kleiner dan .32 , wat wil zeggen dat een aantal pijlposities als niet toepasbaar op deze uitspraak werden geacht. De pijlpositie „voor rechts‟ is niet toepasbaar bevonden op de afbeeldingen pot, wigwam, kruiwagen en lamp; „pijl achter links‟ is niet toepasbaar op de afbeeldingen pot, wigwam, kabouter en lamp. De pijlpositie „voor links‟ werd bij de fiets niet van toepassing bevonden. Tabel 18 Per afbeelding de Toepasbaarheid van de uitspraak „Verplaats X‟ in relatie met pijlkenmerken (in percentages) Pijl voor rechts
Pijl achter Pijl achter Pijl voor links rechts links
Symmetrisch Symmetrisch
Beweging Beweging
bal band
ja ja
53 41
34 44
56 50
41 31
Symmetrisch Symmetrisch
Geen beweging Geen beweging
pot wigwam
ja ja
22 19
22 22
38 47
56 34
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Beweging Beweging
fiets kruiwagen
ja ja
41 19
9 50
47 34
31 63
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Geen beweging Geen beweging
kabouter lamp
ja ja
44 9
9 16
56 34
34 44
Noot. Score wijkt bij n=32 betrouwbaar af van een fifty-fifty verdeling, wanneer deze groter is dan .68 of kleiner is dan .32. Wanneer score groter is dan .68 dan is de achtergrond gearceerd; wanneer de score kleiner is dan .32 dan is de score vetgedrukt
Conclusie Bij het ja/nee oordeel laten de referentiële uitspraken een duidelijke systematiek zien op oriëntatie van het object. De pijlposities „voor rechts‟ en „achter links‟ worden als toepasbaar bevonden. Bij de uitspraak „Dit is X‟ worden deze pijlposities bij de symmetrische objecten als toepasbaar bevonden en bij de uitspraak „Kijk naar X‟ bij de asymmetrische objecten. De attributieve uitspraken worden vooral pijlposities als niet toepasbaar gekarakteriseerd.
3.3 Geforceerde keuze In de analyse van de geforceerde keuze is onderscheid gemaakt tussen referentiële en attributieve uitspraken. Referentiële uitspraken beschrijven een situatie: „Dit is X‟ en „Kijk naar X‟ (Tabel 19 en 20) en attributieve uitspraken beschrijven een actie: „X gaat naar rechts‟, „X komt van links‟ en „Verplaats X‟ (Tabel 21, 22, 23). Tabel 19 geeft per afbeelding aan welke pijlpositie het meest toepasbaar werd bevonden voor de referentiële uitspraak „Dit is X‟. Deze uitspraak liet een duidelijk patroon zien voor de pijlpositie „voor rechts‟. Deze pijlpositie kreeg bij zeven van de acht objecten de voorkeur boven de andere pijlposities. Uitzondering hierop is de fiets waarbij de voorkeur uitging naar de pijlpositie „achter links‟.
23
Tabel 19 Per afbeelding de voorkeur voor „Dit is X‟ in relatie met pijlkenmerken (in percentages) Pijl voor Pijl achter Pijl achter Pijl voor rechts links rechts links Symmetrisch Symmetrisch
Beweging Beweging
bal band
72 80
27 19
2 2
-
Symmetrisch Symmetrisch
Geen beweging Geen beweging
pot wigwam
52 63
45 38
2 -
2 -
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Beweging Beweging
fiets kruiwagen
45 73
55 27
-
-
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Geen beweging Geen beweging
kabouter lamp
56 73
44 23
3
-
Noot. Van de hoogste score is de achtergrond gearceerd.
Tabel 20 geeft per afbeelding aan welke pijlpositie het meest toepasbaar werd bevonden voor de referentiële uitspraak „Kijk naar X‟. Deze uitspraak liet een duidelijk patroon zien voor de pijlpositie „voor rechts‟. Deze pijlpositie kreeg bij zeven van de acht gevallen de voorkeur boven de andere pijlposities. Uitzondering hierop is de fiets waarbij de voorkeur uitging naar de pijlpositie „achter links‟ om de uitspraak „Kijk naar X‟ te beschrijven. Tabel 20 Per afbeelding de voorkeur voor „Kijk naar X‟ in relatie met pijlkenmerken (in percentages) Pijl voor Pijl achter Pijl achter Pijl voor rechts links rechts links Symmetrisch Symmetrisch
Beweging Beweging
bal band
56 53
41 45
3 -
2
Symmetrisch Symmetrisch
Geen beweging Geen beweging
pot wigwam
69 70
30 25
2 3
2
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Beweging Beweging
fiets kruiwagen
41 64
58 33
2 3
-
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Geen beweging Geen beweging
kabouter lamp
64 83
36 16
2
-
Noot. Van de hoogste score is de achtergrond gearceerd.
Tabel 21 geeft per afbeelding aan welke pijlpositie het meest toepasbaar werd bevonden voor de attributieve uitspraak „X gaat naar rechts‟. Deze uitspraak laat een duidelijk patroon zien voor de pijlpositie „achter rechts‟. Deze pijlpositie kreeg voor alle acht objecten de voorkeur boven de andere pijlposities. Tabel 21 Per afbeelding de voorkeur voor „X gaat naar rechts‟ in relatie met pijlkenmerken (in percentages)
Pijl voor Pijl achter Pijl achter Pijl voor rechts links rechts links Symmetrisch Symmetrisch
Beweging Beweging
bal band
16 22
5 5
78 73
2 -
Symmetrisch Symmetrisch
Geen beweging Geen beweging
pot wigwam
9 11
2 2
88 88
2 -
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Beweging Beweging
fiets kruiwagen
14 16
2 2
83 83
2 -
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Geen beweging Geen beweging
kabouter lamp
11 17
2 2
86 80
2 2
Noot. Van de hoogste score is de achtergrond gearceerd.
24
Tabel 22 geeft per afbeelding aan welke pijlpositie het meest toepasbaar werd bevonden voor de attributieve uitspraak „X komt van links‟. Deze uitspraak laat een duidelijk patroon zien voor de pijlpositie „achter rechts‟. Deze pijlpositie kreeg voor vijf van de acht objecten de voorkeur boven de andere pijlposities. De pijlpositie „voor rechts‟ kreeg voor twee van de acht objecten de voorkeur boven de andere pijlposities. Bij het object kabouter behaalden de pijlposities „voor rechts‟ en „achter rechts‟ een gelijke score. Tabel 22 Per afbeelding de voorkeur voor „X komt van links‟ in relatie met pijlkenmerken (in percentages) Pijl voor Pijl achter Pijl achter Pijl voor rechts links rechts links Symmetrisch Symmetrisch
Beweging Beweging
bal band
39 30
8 16
34 47
19 8
Symmetrisch Symmetrisch
Geen beweging Geen beweging
pot wigwam
41 44
5 5
50 47
5 5
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Beweging Beweging
fiets kruiwagen
50 36
6 13
39 52
5 -
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Geen beweging Geen beweging
kabouter lamp
44 36
8 5
44 52
5 8
Noot. Van de hoogste score is de achtergrond gearceerd.
Tabel 23 geeft per afbeelding aan welke pijlpositie het meest toepasbaar werd bevonden voor de attributieve uitspraak „Verplaats X‟. Deze uitspraak laat een duidelijk patroon zien voor de pijlpositie „achter rechts‟. Deze pijlpositie kreeg voor zeven van de acht objecten de voorkeur boven de andere pijlposities. De pijlpositie „voor links‟ werd bij de kruiwagen verkozen als meest toepasbare pijlpositie om de uitspraak „Verplaats X‟ uit te beelden. Tabel 23 Per afbeelding de voorkeur voor „Verplaats X‟ in relatie met pijlkenmerken (in percentages) Pijl voor Pijl achter Pijl achter Pijl voor rechts links rechts links Symmetrisch Symmetrisch
Beweging Beweging
bal band
27 25
8 6
50 52
16 17
Symmetrisch Symmetrisch
Geen beweging Geen beweging
pot wigwam
25 16
8 13
47 42
20 30
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Beweging Beweging
fiets kruiwagen
17 8
8 20
59 33
16 39
Asymmetrisch rechts Asymmetrisch links
Geen beweging Geen beweging
kabouter lamp
13 20
3 2
52 52
33 27
Noot. Van de hoogste score is de achtergrond gearceerd.
Conclusie Bij de referentiële uitspraken wordt de pijlpositie „voor rechts‟ als meest toepasbaar bevonden. Bij de attributieve uitspraken werd de pijlpositie „achter rechts‟ als meest passend gekarakteriseerd.
25
4. Conclusie & Discussie Doel van het onderzoek was om te achterhalen welke interpretatie wordt gegeven aan een pijl in een communicatief bedoelde statische afbeelding. Dit is onderzocht aan de hand van drie taken waarbij de vrijheid van reageren steeds verder werd beperkt (spontane reactie, ja/nee oordeel, geforceerde keuze). Naarmate de antwoordmogelijkheden afnemen wordt de interpretatie van de pijl eenduidiger. De vraagstellingen zullen dan ook per taak besproken worden. Zowel de spontane reacties als de aangereikte beschrijvingen in het ja/nee oordeel en de geforceerde keuze, zijn onderverdeeld in referentiële dan wel attributieve beschrijvingen. Referentiële beschrijvingen geven een situatie weer (Dit is een bal, Kijk naar de bal) en attributieve beschrijvingen een actie (De bal rolt naar rechts, Verplaats de bal). In de eerste taak gaven respondenten spontaan een reactie op een statische afbeelding met een pijl. Deze reacties zijn geanalyseerd en onderverdeeld in vijf types, waarvan Benoeming, Juxtapositie en Integratie/pijl als niet adequaat zijn beschouwd. Alleen bij de reacties van het type integratie/kijker en integratie/object werd de pijl gebruikt als hulpmiddel en geïntegreerd in de beschrijving. Het aandeel adequate reacties, bestaande uit de types Integratie/ kijker en Integratie/pijl, bedroeg bijna 60 procent.
4.1 Spontane reactie Wanneer respondenten spontaan reageren op een pijl in een statische afbeelding, levert dit voor elke afbeelding referentiële en attributieve beschrijvingen op. Het vaakst wordt een attributieve beschrijving gegeven, die geïnterpreteerd wordt als een hulpmiddel om actie weer te geven. Bij deze beschrijvingen ligt de focus op de kijker (Verplaats X; 48%) of de focus op het object (De band rolt naar rechts; 28,5%). Onderzoeksvraag 1: Invloed van de pijlkenmerken op de interpretatie Bij de spontane reactie hebben de pijlkenmerken richting, positie en kleur geen invloed op de adequaatheid van de interpretatie van de pijl. Deze kenmerken blijken echter wel invloed te hebben op het waardeoordeel (moeilijk, duidelijk en zeker) over de gegeven spontane reacties. Naar aanleiding van het gegeven waardeoordeel blijkt dat respondenten volgens verwachting scoren op de afbeeldingen. De als makkelijk gekarakteriseerde pijlposities (voor rechts) worden als makkelijker en duidelijker ervaren en hierbij zijn de respondenten ook zekerder van hun gegeven reactie. De band en de kruiwagen wijken van de verwachting af doordat er geen duidelijke voorkeur voor de pijlpositie en richting blijkt te zijn. Voor de band zou de verklaring kunnen liggen in het feit dat dit geen op zichzelf staand object is. Het is een onderdeel van een auto die wel een bepaalde oriëntatie heeft en over het algemeen vooruit rijdt. De afwijkingen bij de kruiwagen kunnen verklaard worden door het feit dat een kruiwagen geduwd maar ook getrokken kan worden. Daardoor is er geen eenduidige oriëntatie en dus ook geen eenduidige interpretatie. Of de afwijkingen veroorzaakt worden door het afgebeelde object of door de taak, kan nagegaan worden door ook bij het ja/nee oordeel en de geforceerde keuze een waardeoordeel te laten geven. Onderzoeksvraag 2: Invloed van de beweegbaarheid en oriëntatie van het object De beweegbaarheid van het object was van invloed op de adequaatheid van de spontane reacties. Bij een bewegend object werd vaker een adequate reactie gegeven dan bij een statisch object. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat een bewegend object als extra functionaliteit actie en beweging impliceert, waardoor de pijl vaker als hulpmiddel geïntegreerd wordt in de beschrijving. De oriëntatie van het object had geen effect. Onderzoeksvraag 3:Invloed van de persoonskenmerken NfC en Informatieverwerkingstype Need for Cognition liet tegen de verwachting in geen effect zien op de interpretatie. Het Informatieverwerkingstype bleek wel van invloed te zijn op de interpretatie. Visualizers geven vaker een adequate reactie dan verbalizers. Dit zou verklaard kunnen worden door hun voorkeur om informatie uit beelden te krijgen, waardoor zij gewend zijn om beelden te interpreteren. Dit in tegenstelling tot verbalizers met hun voorkeur om informatie uit geschreven teksten te halen.
26
Verder gaven vrouwen vaker een adequate reactie dan mannen. Respondenten jonger dan veertig jaar geven vaker een adequaat antwoord dan respondenten van veertig jaar of ouder. Het verschil in leeftijd kan verklaard worden door de cultuur waarin men is opgegroeid. Jongeren zijn opgegroeid met televisie en computer, waardoor zij gewend zijn om afbeeldingen en beelden te interpreteren.
4.2 Ja/nee oordeel Onderzoeksvraag 1: Invloed van de pijlkenmerken op de interpretatie Kenmerken van de pijl hebben afzonderlijk geen effect op de interpretatie van de afbeelding. De combinatie van positie van de pijl met de richting van de pijl is wel van invloed op de interpretatie. Als een pijl naar het object toe wijst, koppelen de respondenten hier vaker een referentiële uitspraak aan (Dit is x, Kijk naar x). Er is geen voorkeur voor de pijlpositie „voor rechts‟ of „achter links‟. Deze pijlposities worden bij attributieve uitspraken juist als niet toepasbaar geacht. Onderzoeksvraag 2: Invloed van de beweegbaarheid en oriëntatie van het object De beweegbaarheid van het object speelt geen rol bij de interpretatie. De oriëntatie van het object heeft wel invloed op de interpretatie van de afbeelding bij referentiële uitspraken. Wanneer een object symmetrisch is en de pijl naar het object toewijst (voor rechts, achter links) is de referentiële uitspraak „Dit is X‟ het meest toepasbaar. Bij deze uitspraak ligt de focus op het object. Wanneer een object asymmetrisch is en de pijl naar het object toewijst is de referentiële uitspraak „Kijk naar X‟ het meest toepasbaar. Bij deze uitspraak ligt de focus op de kijker. Dit zou verklaard kunnen worden doordat de oriëntatie oproept dat men zichzelf gaat positioneren ten opzichte van het object, waardoor de kijker betrokken wordt in de betekenis van de afbeelding. De oriëntatie van het object heeft geen effect op de attributieve uitspraken. Onderzoeksvraag 3 Invloed van de persoonskenmerken NfC en Informatieverwerkingstype Need for Cognition en Informatieverwerkingstype waren niet van invloed op de interpretatie.
4.3 Geforceerde keuze Onderzoeksvraag 1: Invloed van de pijlkenmerken op de interpretatie Kenmerken van de pijl hebben afzonderlijk geen effect op de interpretatie van de pijl. De combinatie van positie van de pijl met de richting van de pijl is wel van invloed op de interpretatie. Een referentiële dan wel attributieve uitspraak wordt gekenmerkt door specifieke combinaties van richting en positie van de pijl. De pijlpositie „voor rechts‟ (naar het object toe) wordt als best toepasbaar geacht bij referentiële uitspraken. Uitzondering hierop is het object fiets waarbij de voorkeur uitgaat naar pijl „achter links‟ om de referentiële uitspraken weer te geven. Wanneer de pijl „achter rechts‟ wordt weergegeven (van het object af) wordt deze als best passend gekarakteriseerd voor attributieve uitspraken. Zowel bij referentiële als attributieve uitspraken heeft de pijlrichting ´naar rechts´ de voorkeur. Dit kan verklaard worden doordat de richting van de pijl de leesrichting volgt. Deze verklaring kan getoetst worden door dezelfde taken uit te laten voeren door bijvoorbeeld Arabieren. In de Arabische taal is de leesrichting tegenovergesteld aan de Nederlandse; hierbij is de leesrichting van rechts naar links. Onderzoeksvraag 2: Invloed van de beweegbaarheid en oriëntatie van het object De beweegbaarheid en oriëntatie van het object hebben geen effect op de interpretatie. In tegenstelling tot het ja/nee oordeel heeft oriëntatie bij de gedwongen keuze geen invloed op de interpretatie en wordt voor zowel symmetrische als asymmetrische objecten de pijlpositie „voor rechts‟ als best toepasbaar bevonden voor beide referentiële uitspraken. Het maakt geen verschil of de focus op het object ligt (Dit is x) of bij de kijker (Kijk naar x). Onderzoeksvraag 3: Invloed van de persoonskenmerken NfC en Informatieverwerkingstype Need for Cognition en Informatieverwerkingstype waren niet van invloed op de interpretatie.
27
Eindconclusie Wanneer een pijl in een statische afbeelding wordt afgebeeld, wordt de functie ervan niet als vanzelfsprekend en eenduidig geïnterpreteerd. De verklaring hiervoor zou kunnen liggen in het feit dat er geen context gegeven is bij de gegeven afbeeldingen. Met vervolgonderzoek zou de rol van context op de interpretatie van afbeeldingen uitgesloten kunnen worden door daarbij afbeeldingen te gebruiken die in een duidelijke context geplaatst worden. Bij de spontane reactie werd in 55,8 procent een adequate interpretatie gegeven. In bijna 20 procent van de spontane reacties wordt de pijl zelfs geheel buiten beschouwing gelaten. De functie van de pijl wordt het vaakst geïnterpreteerd als hulpmiddel bij het weergeven van actie, wat blijkt uit attributieve beschrijvingen in de spontane reactie. Wanneer een pijl naar het object toe wijst, worden hier referentiële beschrijvingen aan gekoppeld (Dit is een bal, Kijk naar de bal). Wanneer een pijl van het object af wijst, worden hier attributieve beschrijvingen aan gekoppeld; (Verplaats de bal, Trap tegen de bal, De bal rolt naar rechts). Voor het ontvangen van informatie gaat de voorkeur uit naar een pijl die naar rechts wijst. Kortom bij referentiële beschrijvingen heeft de pijlpositie „voor rechts‟ de voorkeur en bij attributieve beschrijvingen de pijlpositie „achter rechts‟. De pijl heeft geen unanieme betekenis en het begrip ervan dus niet afhankelijk is van de visual literacy van een persoon.
28
Literatuur Cacioppo, J. T. & Petty, R. E., (1982). The need for cognition. Journal of Personality and Social Psychology. Vol 42(1), Jan 1982, 116-131. Cutting, J. (2002). Representing motion in a static image: constraints and parallels in art, science, and popular culture. Perception, 31, 1165-1193. Donnellan, K. (1966). Reference and definite descriptions. Philosophical Review, 75, 281-304. Dowse, R., & Ehlers, M. (2004). Pictograms for conveying medicine instructions: Comprehension in various South African language groups. South African Journal of Science,100 (November/ December), 687-693. Heiser, J. & Tversky, B. (2006) Arrows in comprehending and producing mechanical systems. Cognitive Science 30 581-592 Hoogwegt, H. (2007). How do low educated audiences understand motion in static visuals? (Master thesis, Universiteit van Tilburg). Hoogwegt, H., Maes, A., & Wijk, C. v. (2009). Understanding motion in static pictures How do low educated South Africans evaluate arrows in health related pictures? In L. Lagerwerf, H. Boer & H. Wasserman (Eds.), Health communication in Southern Africa. Engaging with social and cultural diversity (pp. 177-190). Amsterdam: Rozenberg Publishers/ UNISA Press. Hoogwegt, H., Maes, A., & Wijk, C. van (2009). Suggesting motion in health communication pictures: The effect of pictorial and extra-pictorial manipulation. Communicatio; South-African journal for communication theory and research, 35(2), 276-294 Kress & van Leeuwen (1996). The Grammar of Visual Design. Vrije Universiteit Amsterdam/ Rijksuniversiteit Leiden (OSL), The Netherlands. Language and Literature, Vol. 8, No. 2, 163178 (1999) Krull, R. & Sharp, M. (2006). Visual verbs: Using arrows to depict the direction of actions in procedural Illustrations. Information Design Journal 14(3), 189–198 Larkin, J. H., & Simon, H. A. (1987). Why a diagram is (sometimes) worth ten thousand words. Cognitive Science, 11, 65-99. Narayanan, N. H., Suwa, M.,&Motoda, H. (1994). A study of diagrammatic reasoning from verbal and gestural data. In A. Ram&K. Eiselt (Eds.), Proceedings of the 16th Annual Conference of the Cognitive Science Society (pp. 652–657). Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates, Inc. Narayanan, N. H., Suwa, M., & Motoda, H. (1995). Diagram-based problem solving: The case of an impossible problem. In Cognitive Science Society (Ed.), Proceedings of the 17th Annual Conference of the Cognitive Science Society (pp. 206–211). Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates, Inc. Peeck, J. (1993). Increasing picture effects in learning from illustrated text. Learning and Instruction, 3, 3, 227-238. Richardson, A. (1977). Verbalizer-Visualizer; a cognitive style dimension. Journal of Mental Imagery, 1, 109-126. Rosch, E.H. (1973) Natural categories, Cognitive Psychology 4: 328-50
29
Schwartz, D. L., & Black, J. B. (1996). Shuttling between depictive models and abstract rules: Induction and fallback. Cognitive Science, 20, 457–497. Szlichcinski, K.P. (1979). Diagrams and illustrations as aids to problem solving. Instructional Science, 8, 253 –274. Tversky, B. (2005). Functional significance of visuospatial representations. In P. Shah & A. Miyake (Eds.), Handbook of higher-level visuospatial thinking (pp. 1–34). Cambridge, England: Cambridge University Press. Tversky, B., & Lee, P. U. (1998). How space structures language. In C. Freksa, C. Habel, & K. F. Wender (Eds.), Spatial cognition: An interdisciplinary approach to representation and processing of spatial knowledge (pp. 157–175). Berlin, Germany: Springer-Verlag. Tversky, B., & Lee, P. U. (1999). Pictorial and verbal tools for conveying routes. In C. Freksa & D.M. Mark (Eds.), Spatial information theory: Cognitive and computational foundations of geographic information science (pp. 51–64). Berlin, Germany: Springer. Tversky, B., Zacks, J., Lee, P. U.,&Heiser, J. (2000). Lines, blobs, crosses, and arrows: Diagrammatic communication with schematic figures. In M. Anderson, P. Cheng, & V. Haarslev (Eds.), Theory and application of diagrams (pp. 221–230). Berlin, Germany: Springer. Wagner, D. (2008). De vlaggen van de wereld. Deltas Centrale Uitgeverij.
Overige literatuur Brochure Rijkswaterstaat (2009). Nieuwe Bewegwijzering Autosnelwegen. De vormgeving / De voordelen in het kort. Webversie geraadpleegd op 13 mei 2010 Pictogrammen. Tussen taal en beeld. Bezocht op 23 april 2010 op www.tussentaalenbeeld.nl Reformatorisch Dagblad, 31 mei 2008. Een dwingende pijl. Bezocht op 13 mei 2010 op http://www.refdag.nl/nieuws/binnenland/een_dwingende_pijl_1_259667 Van Dale (2009). Basiswoordenboek Nederlandse Gebarentaal. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Uitgevers Wikipedia, Pan-Afrikaanse kleuren. Geraadpleegd op 23 april 2010 http://nl.wikipedia.org/wiki/Pan-Afrikaanse_kleuren Wikipedia, Pan-Slavische kleuren. Geraadpleegd op 23 april 2010 op http://nl.wikipedia.org/wiki/Pan-Slavische_kleuren Wikipedia, Pan-Arabische kleuren. Geraadpleegd op http://nl.wikipedia.org/wiki/Pan-Arabische_kleuren
30
Bijlage Analyse van de schalen voor persoonskenmerken Informatieverwerkingsstijl Informatieverwerkingsstijl is bepaald aan de hand van negen items ontleend Richardson (1977). Tabel 1 geeft de lijst van alle items. Op ieder item is gereageerd door een keuze te maken uit twee antwoordalternatieven. Het ene alternatief was kenmerkend voor een verbale instelling, het andere voor een visuele instelling. De feitelijke samenhang tussen de items is nagegaan met een principale componentenanalyse met toepassing van varimax-rotatie. Deze bewerking leverde drie componenten op die in totaal 58.4 procent van de variantie verklaarden. Tabel 1 specificeert per item de factorladingen. Tabel 1 Ladingen van de items voor informatieverwerkingsstijl na varimax-rotatie Component 1
2
3
Ik geef bij presentaties de voorkeur aan: O een uitleg met diagrammen en schema‟s O een uitleg met veel mondelinge toelichtingen
.82
.05
-.10
Wanneer iemand onderzoeksgegevens laat zien, dan prefereer ik: O diagrammen of grafieken O een tekst die de resultaten samenvat
.79
.15
.01
Wanneer ik een diagram of een tekening zie, dan herinner ik me later meestal: O de diagram of tekening zelf O de informatie die over diagram of tekening verteld werd
.62
.06
.35
In een boek met veel afbeeldingen en diagrammen zal ik: O de afbeeldingen en diagrammen aandachtig bestuderen O me richten op de geschreven tekst
.59
.33
.14
Wanneer ik terugdenk aan wat ik gisteren heb gedaan, dan denk ik: O in woorden O in afbeeldingen
-.12
-.80
.09
Wanneer ik op een feestje nieuwe mensen ontmoet, dan herinner ik mij later: O hoe de mensen eruit zagen O wat de mensen over zichzelf vertelden
-.09
.60
.45
Wanneer ik iets nieuws leer, dan krijg ik die informatie het liefst aangeboden in: O afbeeldingen, diagrammen, grafieken, of landkaarten O geschreven of gesproken tekstuele beschrijvingen
.44
.57
.18
Voor mijn ontspanning prefereer ik: O naar de televisie kijken O een boek lezen
.10
-.02
.85
Wanneer ik een routebeschrijving krijg om naar een nieuwe plek te gaan, dan prefereer ik: O een routekaart O geschreven instructies
.39
.48
-.19
26.9
18.9
12.7
Percentage verklaarde variantie
Noot. Wanneer de factorlading .50 of meer bedraagt, dan is de achtergrond ervan gearceerd.
31
De eerste component werd bepaald door vier items die een algemene situatie beschreven, de tweede door drie items die dat voor een concrete situatie deden. De derde component werd geheel bepaald door een enkel item. Een item laadde op geen van de componenten in voldoende mate. Alleen voor de eerste component vormden de items een schaal met een voldoende homogeniteit (Cronbach‟s=s alpha .73). De antwoorden op deze items zijn samengenomen tot één schaalscore door steeds één punt te geven bij voorkeur voor de verbale instelling en géén punt bij voorkeur voor de visuele instelling. De totaalscore varieerde van nul tot en met vier, waarbij nul stond voor een algehele voorkeur voor de visuele opties en vier voor een algehele voorkeur voor de verbale opties. Respondenten met een score van 0 of 1 zijn gekarakteriseerd als visualizer, respondenten met een score van 2, 3 of 4 als verbalizer. Als visualizer zijn 69 respondenten aangemerkt, als verbalizer 59, wat neerkomt op respectievelijk 54 en 46 procent. Tabel 2 geeft de verdeling van beide informatieverwerkingstypen voor drie persoonskenmerken. Voor sekse was er geen verschil (χ5(1)=0.28, p=.60). Voor leeftijdscategorie was er wel een verschil; in de jongere groep kwamen visualizers vaker voor (χ5(1)=6.23, p<.025). Opleidingsniveau liet geen verschillen zien; er was wel een trend dat met opleiding het aandeel visualizers toenam (χ5(2)=2.59, p=.27). Tabel 2 Informatieverwerkingstypen in relatie met persoonskenmerken (in percentages) Sekse
Leeftijdscategorie
Opleidingsniveau
man
vrouw
jonger dan 40
40 of ouder
laag
midden
hoog
Visualizer
56
52
65
43
42
55
60
Verbalizer
44
48
35
57
58
45
40
n=64
n=64
n=63
n=65
n=33
n=40
n=55
Need for Cognition De Need for Cognition is bepaald aan de hand van vijftien items ontleend aan Cacioppo en Petty (1982). Tabel 3 geeft de lijst van alle items. Bij ieder item is gereageerd op een zevenpunts oneens/eens-schaal. De feitelijke samenhang tussen de items is nagegaan met een principale componentenanalyse met toepassing van varimax-rotatie. Deze bewerking leverde vier componenten op die in totaal 57.7 procent van de variantie verklaarden. Tabel 3 specificeert per item de factorladingen. De eerste component werd bepaald door zeven items waarin nadenken negatief werd afgeschilderd, de tweede door vier items waarin dit positief gebeurde. De derde component werd bepaald door twee items waarin de nadruk lag op de tijdsduur van het nadenken, de vierde component door twee items met een algemene oordeel over nadenken. Alleen voor de eerste component vormden de items een schaal met een voldoende homogeniteit (Cronbach‟s alpha .79). De antwoorden op deze items zijn samengenomen tot één schaalscore door steeds het gemiddelde van de scores uit te rekenen. Deze score varieerde van een tot en met zeven, waarbij een stond voor een zeer hoge Need for Cognition en zeven voor een zeer lage (de items waren immers negatief gesteld). Respondenten met een score van 4 of minder zijn gekarakteriseerd als hoog, met een score tussen 4 en 5 als matig en met en score van 5 of hoger als laag.
32
Tabel 3 Ladingen van de items voor Need for Cognition na varimax-rotatie Component 1
2
3
4
Ik hou van taken waarbij weinig nagedacht hoeft te worden wanneer ik ze eenmaal geleerd heb
.76
-.21
.01
-.07
Ik doe liever iets waarbij weinig nagedacht hoeft te worden dan iets waarbij mijn denkvermogen zeker op de proef wordt gesteld
.76
-.20
-.07
-.14
Ik vind het voldoende wanneer iets blijkt te werken: hoe of waarom het precies werkt interesseert me niet
.66
.03
-.10
-.00
Ik denk liever over kleine dagelijkse dan over lange termijn problemen na
.62
-.04
-.33
-.04
Ik denk alleen zoveel als nodig is
.62
-.16
-.15
.29
Nieuwe manieren leren om te denken trekt me niet bijzonder aan
.58
.02
.16
-.09
Denken is niet precies mijn idee van plezier hebben
.55
-.17
-.09
-.25
Als ik moet kiezen heb ik liever een ingewikkeld dan een simpel probleem
-.04
.85
.12
-.05
Ik heb liever een taak die intellectueel, moeilijk en belangrijk is, dan een taak die enigszins belangrijk is maar waarbij je niet veel hoeft na te denken
-.08
.79
-.12
.11
Ik ben graag verantwoordelijk voor een situatie waarin veel nagedacht moet worden
-.24
.66
.46
.10
Ik geniet echt van een taak waarin men met nieuwe oplossingen voor problemen moet komen
-.26
.56
.19
.31
Gewoonlijk maak ik zelfs uitgebreid afwegingen over zaken die niet persoonlijk op mijzelf betrekking hebben
-.06
.00
.78
.06
Iets langdurig en precies afwegen geeft mij voldoening
-.07
.16
.76
.03
Het idee om op mijn verstand te vertrouwen vind ik aantrekkelijk
.-07
-.03
.17
.77
Het idee om abstract te denken vind ik aantrekkelijk
-.09
.31
-.09
.75
21.1
15.8
11.2
9.7
Percentage verklaarde variantie
Noot. Wanneer de factorlading .50 of meer bedraagt, dan is de achtergrond ervan gearceerd.
Als laag op Need for Cognition zijn 36 respondenten aangemerkt, als matig 49 en als hoog 43, wat neerkomt op respectievelijk 28, 38 en 34 procent. Tabel 4 geeft de verdeling naar Need for Cognition voor drie persoonskenmerken. Voor sekse was er geen verschil (χ5(1)= 1.39, p=.50) en voor leeftijdscategorie ook niet (χ5(2)=0.64, p=.73). Opleidingsniveau liet wel een verschil zien; met opleiding nam het aandeel laag af en dat van hoog toe (χ5(4)= 9.76, p<.05).
33
Tabel 4 Need for Cognition in relatie met persoonskenmerken (in percentages) Sekse
Leeftijdscategorie
Opleidingsniveau
man
vrouw
jonger dan 40
40 of ouder
laag
midden
hoog
Laag
23
33
25
31
36
35
18
Matig
41
36
38
39
36
45
35
Hoog
36
31
37
31
27
20
47
n=64
n=64
n=63
n=65
n=33
n=40
n=55
Tabel 5 geeft de relatie weer tussen beide persoonskenmerken. Zij bleken geassocieerd te zijn (χ5(2)= 8.60, p<.025). Bij de verbalizers kwamen meer respondenten voor met een lage Need for Cognition. Tabel 5 Per niveau van Need for Cognition de verdeling naar informatieverwerkingstype (in percentages)
visualizer
verbalizer
Laag
17
41
Matig
45
30
Hoog
38
29
n=69
n=59
34