07 Internationaal humanitair recht en transitional justice
Stef Vandeginste
Internationaal humanitair recht en transitional justice: een LAT-relatie? Stef Vandeginste1
Deze bijdrage blikt terug op twee tendensen van de afgelopen vijftien jaar en hoe die zich tot elkaar verhouden. Enerzijds is er de groei van juridische instrumenten om ernstige inbreuken op het internationaal humanitair recht te vervolgen en te bestraffen. Anderzijds is er de zoektocht die tal van staten en samenlevingen doormaken om gerechtigheid te bieden voor grootschalige schendingen van mensenrechten uit het verleden. Deze zoektocht wordt vaak onder de noemer transitional justice samengevat.
Strijd tegen straffeloosheid Ernstige inbreuken op het internationaal humanitair recht moeten worden bestraft. Dit principe is niet nieuw. Reeds ten tijde van de Genocideconventie (1948) en de Verdragen van Genève (1949) verbonden de verdragsluitende partijen er zich toe om dit principe ook in de praktijk om te zetten, door te voorzien in wetgeving die moest toelaten om verantwoordelijken voor schendingen te vervolgen en te bestraffen. Al te lang echter bleef het internationaal humanitair recht een leeuw zonder klauwen. Pas in de jaren 1990, na het einde van de Koude Oorlog, kwam er een doorbraak op het kruispunt waar het volkenrecht en het strafrecht elkaar ontmoeten. De oprichting van de internationale ad hoc straftribunalen voor voormalig Joegoslavië (1993) en Rwanda (1994), bereidde de weg voor de goedkeuring van het Statuut van Rome tot oprichting van een permanent Internationaal Strafhof (ISH). Het Statuut trad in werking in 2002 en begin 2006 verdween de eerste verdachte achter de tralies van het ISH in Den Haag. Thomas Lubanga, leider van de UPC (Union des Patriotes Congolais) wordt beschuldigd van het rekruteren van kinderen jonger dan 15 jaar om ze in te zetten als kindsoldaten ten tijde van het conflict in Ituri (in de tweede helft van 2002 en in 2003).
1 Stef Vandeginste is onderzoeker aan het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer van de Universiteit Antwerpen. Dit artikel werd afgerond in september 2006. Eventuele recentere ontwikkelingen zijn dan ook niet weergegeven. 91
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
Parallel met de creatie van deze internationale instrumenten, namen ook meer en meer staten nationale wetgeving aan die toelaat om daden van genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden te vervolgen, zelfs als die niet op hun eigen grondgebied zijn gepleegd. België was op het vlak van universele jurisdictie trouwens heel even een voortrekker, een modelstaat en stichtend voorbeeld volgens mensenrechtenorganisaties, het voorwerp van spot en protest in diplomatieke kringen. Recentere wetgeving is dan ook pragmatischer, en vereist een aanknopingspunt tussen het forum en de misdaad, bvb. de verblijfplaats van de verdachte. Maar de filosofie blijft dezelfde: voor wie ernstige internationale misdaden begaat, mag er geen ‘veilige haven’ zijn om aan vervolging en bestraffing te ontsnappen. Het tegengaan van straffeloosheid wordt daarbij beschouwd als een instrument van preventie, een essentiële stap naar een betere naleving van de norm in de toekomst. Bovendien wordt het sanctioneren van daders ook beschouwd als een integraal deel van de rechten van slachtoffers. In een resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van december 2005 betreffende herstelrechten van slachtoffers (Basic Principles and Guidelines on the Right to a Remedy and Reparation for Victims of Gross Violatons of International Human Rights Law and Serious Violations of International Humanitarian Law) werd de verplichting van staten om onderzoek en vervolging in te stellen en verantwoordelijken te bestraffen, eens te meer bevestigd.
Transitional justice: hoe omgaan met de last van het verleden? Decennia lang werd achter staatsgrepen, militaire dictaturen en burgeroorlogen vaak een punt gezet met een eenvoudig blad papier. Een A4formaat volstond om een amnestieregeling neer te pennen die de spons veegde over folteringen, executies en verdwijningen die voor en/of tijdens de machtswissel werden gepleegd. Wie op amnestie kon rekenen, had uiteraard alles te maken met politieke en militaire macht. Het recht was een gewillig instrument in de handen van machthebbers. En dat blijft grotendeels zo, ook al is er heel wat veranderd en kunnen slachtoffergroeperingen en mensenrechtenorganisaties in toenemende mate het internationaal recht inroepen om hun aanspraken hard te maken.
92
Internationaal humanitair recht en transitional justice
Stef Vandeginste
Het International Center for Transitional Justice, een marktleider in onderzoek en lobbying betreffende de omgang met het verleden, definieert transitional justice als volgt: het geheel van benaderingen waardoor samenlevingen pogen af te rekenen met de erfenis van massale schendingen van mensenrechten, op het moment dat ze de overstap maken van een periode van gewapend conflict en verdrukking naar een periode van vrede, democratie en eerbied voor de regels van de rechtsstaat. Dat laatste is een belangrijke beperking. Na de euforie bij de democratisering in Oost-Europa en de paar geslaagde experimenten met de invoering van een meerpartijensysteem in Afrikaanse landen, werd immers al vlug duidelijk dat lang niet alle politieke transities uitmonden in meer democratie en meer respect voor mensenrechten. Bij veel transities vervangt het ene autoritaire regime het andere. Pogingen om daarbij aan transitional justice te doen, lopen vaak spaak omwille van politieke parameters: het gebrek aan speelruimte voor de civiele samenleving, toenemende machtsconcentraties en uitsluiting onder het nieuwe regime, nieuwe conflicthaarden langs religieuze of etnische lijnen. Idealiter komen bij transitional justice een viertal objectieven aan bod, die allen kaderen in de meer algemene doelstelling van de (her)opbouw van een samenleving waarin tussen de verschillende geledingen voldoende vertrouwen bestaat om vreedzaam samen te leven en waarbij de overheid voor iedereen als een bron van bescherming van basisrechten eerder dan als een bron van onderdrukking geldt. Die vier doelstellingen zijn: rekenschap, waarheid, herstel en verzoening. Rekenschap (of accountability) houdt in dat de verantwoordelijkheid voor schendingen uit het verleden wordt geïndividualiseerd, erkend en op de een of andere manier ook gesanctioneerd (waarbij strafvervolging één van de mogelijke benaderingen is). Waarheid (of truth telling) veronderstelt dat de wortels, de mechanismen, de schaal van het geweld en de onderdrukking uit het verleden in kaart worden gebracht en dat het inzicht daarin deel gaat uitmaken van het collectieve geheugen van de samenleving. Ook op het micro-niveau speelt truth telling een rol: het moet aan de overlevenden toelaten om de waarheid te kennen over het lot van hun verdwenen of vermoorde familieleden. Herstel (of reparation) is er op gericht om met materiële en/of immateriële maatregelen aan slachtoffers, hetzij individueel, hetzij collectief een erkenning van hun slachtofferschap te bieden en, in de mate van het mogelijke, het
93
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
geleden leed deels goed te maken. Met verzoening (of reconciliation) wordt verwezen naar het proces waarbij twisten uit het verleden niet langer de bron vormen van nieuw geweld. Dat proces kan zich situeren op microniveau (tussen daders en slachtoffers en hun onmiddellijke omgeving), op het niveau van (religieuze, etnische, regionale en andere) groepen in de samenleving en op het macro-niveau (waarbij verzoening processen van machtsdeling en compromis-vorming vereist). Uiteraard zijn de vier doelstellingen niet altijd strikt gescheiden en deels overlappend, zoals ook zal blijken uit het overzicht van transitional justice in de praktijk.
Transitional justice in de praktijk Een aantal recente voorbeelden uit de wereldwijde praktijk van transitional justice maken duidelijk welke instrumenten en mechanismen worden ingezet om die vier doelstellingen na te streven. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat, afhankelijk van de concrete situatie, de ene doelstelling meer prioriteit kan krijgen dan de andere, dat bepaalde doelstellingen helemaal niet (of pas na verloop van jaren) aan bod komen, of dat bepaalde doelstellingen louter als pure retoriek ten tonele worden gevoerd. Wat dat laatste betreft, is vooral de notie ‘verzoening’ een vaak maar al te bewust verkeerd begrepen excuus om niet of nauwelijks met het verleden om te gaan en geen gerechtigheid te bieden. De praktijk wordt hieronder geschetst aan de hand van vijf landen, in alfabetische volgorde. In elk van die landen, gespreid over meerdere continenten, zijn er recente ontwikkelingen, maar toch zijn er ook belangrijke verschillen. In Algerije, Peru en Timor-Leste lijkt het transitonal justice proces grotendeels afgehandeld (al is het maar de vraag of dat een definitieve zaak is!), terwijl in Burundi en Uganda zowat alles nog moet beginnen. Bovendien verschillen de landen nogal wat hun succes betreft: Peru komt hierbij wellicht als het beste voorbeeld naar voren. Voor andere landen is het eenvoudigweg nog te vroeg om conclusies te trekken. Opvallend is in elk geval dat de doelstelling rekenschap, die het dichtste aansluit bij de strijd tegen straffeloosheid, in elk van de gevallen maar een beperkte plaats inneemt. In dat verband zal overigens ook blijken dat amnestiewetgeving nog wordt gehanteerd als instrument, zij het vaak overgoten met een democratisch
94
Internationaal humanitair recht en transitional justice
Stef Vandeginste
sausje (zie o.m. Algerije) of verhuld in juridische spitsvondigheden (zie o.m. Burundi). Ook Uganda (sinds 2000 tot op vandaag) en eerder al ZuidAfrika experimenteerden met amnestiemaatregelen, waarbij toegevingen inzake gerechtigheid de prijs vormen om te komen tot vrede en stabiliteit.
Algerije Na het annuleren van de verkiezingen van 1992 kende Algerije een bloedige periode van burgeroorlog, met zware schendingen van de mensenrechten door het regeringsleger en door gewapende oppositiegroepen. In 1999 werd wetgeving goedgekeurd op grond waarvan een voorwaardelijke amnestie werd aangeboden aan de opstandelingen die bereid waren de wapens neer te leggen. In september 2003 werd een Nationale Adviescommissie Mensenrechten opgericht die opheldering moest verschaffen over het lot van duizenden verdwenen personen en voorstellen moest uitwerken om herstel te bieden aan overlevende familieleden. In maart 2005 legde de Adviescommissie haar vertrouwelijk rapport voor aan de president, waarbij de verantwoordelijkheid voor meer dan 6000 verdwijningen bij de overheid werd gelegd. Concrete namen van slachtoffers of verantwoordelijken werden echter niet bekendgemaakt. In september 2005 werd een Nationaal Charter voor Vrede en Verzoening bij referendum goedgekeurd door de bevolking. Op grond van dat Charter vaardigde de president in februari 2006 een decreet uit dat een blijvende amnestie verleent aan verantwoordelijken voor ernstige inbreuken op het internationaal humanitair recht, zowel bij de veiligheidstroepen als bij de vroegere gewapende groepen. Wat deze laatsten betreft, wordt weliswaar een uitzondering gemaakt voor massamoorden, verkrachtingen en bomaanslagen op publieke plaatsen. Een schadevergoeding wordt aangekondigd voor de familieleden van verdwenen personen, mits zij een certificaat van overlijden kunnen voorleggen. Voor veel families is dit onaanvaardbaar zolang zij niet de waarheid kennen over het lot van hun verdwenen familieleden. Amnesty International en andere organisaties veroordeelden het decreet en stelden dat Algerije niet aan zijn volkenrechtelijke verplichtingen kan ontsnappen door een meerderheidsbeslissing bij referendum.
95
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
Burundi In Burundi werden democratische verkiezingen in juni 1993 gevolgd door een poging tot staatsgreep en de moord op president Ndadaye in oktober 1993. Het was de start van een burgeroorlog die tienduizenden slachtoffers maakte. In augustus 2000 werd in Arusha een Akkoord voor Vrede en Verzoening gesloten tussen de regering en een aantal politieke partijen en werd een overgangsregering gevormd. In het Arusha-akkoord werd overeengekomen om aan de Verenigde Naties de oprichting te vragen van een Internationaal Tribunaal voor Burundi, naar het model van het Rwanda-tribunaal. Tevens werd beslist tot de oprichting van een nationale Waarheids- en Verzoeningscommissie. Ondertussen woedde de oorlog verder, tot in november 2003 de voornaamste rebellengroepering een vredesakkoord sloot met de overgangsregering. Zowel aan rebellen als aan regeringssoldaten werd op grond van dat akkoord een zogenaamde ‘voorlopige immuniteit’ toegekend. Niettemin werd tegelijk de vraag naar een Burundi-tribunaal en een waarheidscommissie herbevestigd. Verkiezingen in 2005 brachten een coalitieregering aan de macht die politiek in toenemende mate wordt gecontroleerd door de vroegere rebellengroep CNDD-FDD (Conseil National pour la Défense de la Démocratie / Forces pour la Défense de la Démocratie). De regering besliste om een commissie in te stellen die ongeveer 3300 verdachten van deelname aan de massamoorden in de nasleep van de moord op president Ndadaye als ‘politieke gevangenen’ catalogeerde. Begin 2006 werden zij op beslissing van de minister van Justitie in vrijheid gesteld in afwachting van hun proces of hun verschijning voor de waarheidscommissie. Inmiddels vinden onderhandelingen plaats tussen de Verenigde Naties en de nieuwe Burundese regering met betrekking tot de oprichting van een dubbel mechanisme: een Speciaal Tribunaal (dat deel uitmaakt van de nationale rechtsorde, maar waarbij ook internationale magistraten worden aangesteld) en een gemengde waarheids- en verzoeningscommissie (waarvan zowel nationale als internationale commissarissen deel uitmaken). De onderhandelingen slepen aan, onder meer als gevolg van de nog lopende vredesbesprekingen met de kleinere rebellengroepering FNL (Forces Nationales de Libération). In een voorakkoord met de FNL stemde de regering er in juni 2006 mee in om de voorgestelde waarheidscommissie om te dopen in een ‘waarheids-, vergevings- en verzoeningscommissie’.
96
Internationaal humanitair recht en transitional justice
Stef Vandeginste
Peru Na het einde van het regime-Fujimori in 2000, werd in Peru een waarheids- en verzoeningscommissie opgericht. In augustus 2003, na tal van hoorzittingen met slachtoffers en andere onderzoeken, publiceerde de commissie haar rapport. Daarin wordt gewag gemaakt van ongeveer 69.000 slachtoffers, heel vaak mensen van inheemse bevolkingsgroepen in rurale gebieden, die tussen 1980 en 2000 slachtoffer werden van het politieke geweld tussen de regering en het gewapend verzet van het Lichtend Pad en Tupac Amaru. De commissie formuleerde ook aanbevelingen aan de regering, zowel wat strafvervolging, herstelmaatregelen als institutionele hervormingen betreft. Mede in uitvoering van het rapport van de commissie en na publieke campagnes vanwege slachtofferorganisaties en andere geledingen van de civiele samenleving, keurde de regering in 2005 een wet goed die de herstelmaatregelen in de praktijk moet brengen. Daarvoor werd onder meer een nationaal register opgericht dat alle verdwenen slachtoffers inventariseert, en werd tevens voorzien in een bijzondere categorie van burgerlijke staat. Familieleden kunnen voor hun vermiste verwanten een ‘certificaat van afwezigheid door verdwijning’ bekomen, wat het voor hen mogelijk maakt om administratieve en andere juridische problemen (o.m. inzake erfenissen en eigendommen) te regelen. Mensen die hun identiteitspapieren verloren tijdens de oorlog kunnen nieuwe documenten aanvragen. Ook wat strafvervolging betreft, blijven mensenrechtenorganisaties acties voeren en concrete ondersteuning leveren bij het samenstellen van dossiers. Mede door de rechtspraak van het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens kan de onder Fujimori afgekondigde amnestie-wetgeving niet langer worden ingeroepen. Tevens erkende het Grondwettelijk Hof van Peru dat wetgeving inzake verjaring niet kan worden ingeroepen om dossiers van verdwijningen te seponeren. In augustus 2005 begon een proces tegen Vladimiro Montesinos, chef van de inlichtingendienst, onder meer op beschuldiging van het leiden van een paramilitair doodseskader. Ook aan een aantal andere strafdossiers tegen hoge militairen wordt verdergewerkt door de Bijzondere Procureur.
97
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
Timor-Leste Na 24 jaar van bezetting door Indonesië stemde de bevolking van Oost-Timor in 1999 voor onafhankelijkheid. Via massaal geweld en schendingen van de mensenrechten probeerde Indonesië het streven naar onafhankelijkheid alsnog om te buigen. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties reageerde door een overgangsadministratie voor Oost-Timor in te stellen (UNTAET), in afwachting van de oprichting van de onafhankelijke staat Timor-Leste in 2002. Onder UNTAET werd in 2001 een Commissie voor Aanvaarding, Waarheid en Verzoening opgericht. Op basis van getuigenissen van meer dan 8000 personen werd de gruwel van 24 jaar bezetting te boek gesteld in een rapport van ruim 2000 bladzijden. De president van Timor-Leste, vooral bezorgd om goede betrekkingen met grote buur Indonesië, weigerde aanvankelijk om het rapport publiek te maken. Toen het rapport aan de vooravond van de overhandiging aan de VN secretaris-generaal in januari 2006 uitlekte, was de Indonesische reactie bijzonder scherp en afwijzend. Een parlementair debat over de concrete opvolging van het rapport van de Commissie vond nog niet plaats, maar de president legde in zijn reactie steeds de nadruk op de nood aan verzoening in plaats van bestraffing. In het kader van de Commissie werd ook een ‘Community Reconciliation Process’ opgestart met het oog op reïntegratie van daders van minder ernstige misdrijven (zoals brandstichting en diefstal) in hun gemeenschap. Voor zwaardere misdaden werden in 2000, eveneens onder UNTAET bestuur, Special Panels for Serious Crimes en een Serious Crimes Unit opgericht, samengesteld uit zowel nationale als internationale magistraten. In mei 2005 besliste de VN Veiligheidsraad om de Serious Crimes instanties niet langer te financieren. In 5 jaar tijd werden 391 personen in staat van beschuldiging gesteld, waarvan 85 ook schuldig werden bevonden. Meer dan 300 verblijven in Indonesië, dat weigert om beklaagden over te dragen aan de nationale justitie van Timor-Leste dat de vervolging zou moeten verder zetten. In april 2006 begon - uitzonderlijk - een proces tegen een pro-Indonesische militieleider, maar zijn proces werd al vlug sine die uitgesteld. Ondertussen vonden ook in Indonesië processen plaats voor een Ad Hoc Human Rights Court. Op één na werden echter alle verdachten vrijgesproken. Politiek veelbeduidend is de oprichting, in maart 2005, van een gezamenlijke Commissie voor Waarheid en Vriendschap door Timor-Leste en Indonesië. Deze Commissie heeft onder meer de bevoegdheid om amnestie aan te bevelen voor degenen die haar hun medewerking verlenen.
98
Internationaal humanitair recht en transitional justice
Stef Vandeginste
Uganda In Noord-Uganda vocht het Verzetsleger van de Heer (Lord’s Resistance Army, LRA) gedurende 20 jaar een oorlog tegen het Ugandese leger, tot op 26 augustus 2006 voor het eerst een wapenstilstand werd gesloten in afwachting van een echt vredesakkoord. Het LRA is vooral berucht wegens het ontvoeren en rekruteren van jonge kinderen als slaven en kindsoldaten. In 2000 keurde de Ugandese regering amnestiewetgeving goed. Deze moest iedereen die sinds januari 1986 betrokken was bij de gewapende rebellie tegen president Museveni toelaten om zonder vrees voor vervolging de wapens neer te leggen. Een paar jaar later veranderde Uganda het geweer van schouder en koos voor een andere aanpak. In juni 2002 werd het Statuut van het ISH goedgekeurd en in 2003 werd de situatie in Noord-Uganda doorverwezen naar de Procureur bij het ISH. Bovendien herzag Uganda in december 2003 zijn eigen amnestiewetgeving, waardoor leiders van de rebellie voortaan niet langer op amnestie een beroep konden doen. De gunst van een mogelijke amnestie was voortaan voorbehouden voor ‘kleinere vissen’. In oktober 2005 vaardigde het ISH voor het eerst in zijn geschiedenis vijf internationale aanhoudingsbevelen uit, tegen Joseph Kony en andere LRA-leiders. In juli 2006 echter, lokte president Museveni het LRA terug rond de onderhandelingstafel met de belofte dat niemand zou worden vervolgd. Human Rights Watch en Amnesty International protesteerden heftig. De onderhandelingen resulteerden voor het eerst sinds jaren in een wapenstilstand. Inmiddels reageren ook lokale organisaties in Noord-Uganda verdeeld op de stappen die door het ISH werden gezet. Een aantal onder hen zweert bij het gebruik van traditionele conflictbeslechtingsmechanismen zoals mato oput (het ritueel “drinken van het bittere kruid”) om tot gerechtigheid te komen, en verwerpt het retributieve justitie-model, onder meer omdat daardoor het sluiten van een definitief vredesakkoord kan bemoeilijkt worden.
Raakvlakken en pijnpunten Wat leert ons dit noodgedwongen zeer onvolledige overzicht over de verhouding tussen transitional justice en de verplichting om ernstige inbreuken op het internationaal humanitair recht te bestraffen? Een aantal
99
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
raakvlakken en pijnpunten wordt hier kort geschetst. Daarbij is het belangrijk op te merken dat deze materie, niet in het minst in sommige van de hierboven behandelde landen, in volle ontwikkeling is, en dat een evaluatie dus sowieso riskant en niet definitief is. 1. De voormelde landen en hoe zij omgaan met hun verleden brengen alvast deze constante aan het licht. Er bestaat een spanningsveld tussen enerzijds de strijd tegen straffeloosheid en anderzijds de bezorgdheid voor vrede, veiligheid en politieke stabiliteit. Het motto dat de Verenigde Naties daarbij vaak hanteren is ‘No peace without justice’: geen (duurzame) vrede zonder gerechtigheid. Maar hoe dat concreet in de realiteit moet worden omgezet, is ook in de recente praktijk van de Verenigde Naties niet altijd eenduidig. Hoe overtuig je rebellenleiders om de wapens neer te leggen als ze riskeren achter de tralies te belanden? Langs de andere kant hoe ontmoedig je potentiële rebellenleiders om oorlogsmisdaden te plegen als ze achteraf toch geen enkel risico lopen om te worden vervolgd? En hoe integreer je dit alles in een vredesakkoord, zonder daarbij de volkenrechtelijke norm uit te hollen, maar toch met een redelijke kans om op korte termijn de vrede te bewerkstelligen? 2. Duidelijk is bovendien dat de opbouw van een rechtsstaat in post-conflictgebieden sterk onderhevig is aan politieke parameters, die bovendien vaak de eigen landsgrenzen overstijgen. Een justitieapparaat is in de meeste conflictgebieden zelf tot in zijn diepste vezels doordrongen van de conflictstof. Met het neerleggen van de wapens komt daar niet meteen verandering in. Ook voor de bevolking is vertrouwen hebben in justitie en medewerking verlenen aan gerechtelijke onderzoeken allesbehalve evident. Ook het onttrekken van transitional justice aan de landsgrenzen en de soevereiniteit van de betrokken staat biedt maar ten dele een oplossing. Zelfs in zijn meest geglobaliseerde vorm botst de strijd tegen straffeloosheid immers tegen politieke grenzen: ook het Internationaal Rwanda-tribunaal (ICTR) beperkt zich immers, in weerwil van zijn eigen Statuut, tot het vervolgen en berechten van leden die behoorden tot het vroegere, militair verslagen regime dat de genocide plande en uitvoerde. Oorlogsmisdaden die werden gepleegd door de toenmalige rebellie (de kern van het huidige regime) blijven ook door het ICTR volledig onbestraft. Is victor’s justice beter dan no justice? Of draagt ze op termijn bij tot een nieuwe voedingsbodem voor meer oorlogsgeweld?
100
Internationaal humanitair recht en transitional justice
Stef Vandeginste
3. Hoeveel bestraffing is mogelijk en wenselijk? In staten waar het gerechtelijk apparaat onbestaand of totaal disfunctioneel is ten gevolge van het gewapend conflict (zoals in Timor-Leste of Rwanda) is een systematische strafvervolging, met eerbied voor alle mensenrechtelijke normen inzake eerlijke procesvoering, vaak alleen al om louter logistieke redenen een utopie. Bovendien stelt de vraag zich ook of strafvervolging, zeker in de gevallen waar een ruim deel van de bevolking zich schaarde achter een repressief regime, ook maatschappelijk wenselijk is. Hoeveel strafprocessen kan een samenleving verdragen zonder daardoor jarenlang te worden verscheurd? Zijn andere vormen van sanctionering (bvb. het uit hun functie ontzetten van militairen en ambtenaren, zonder hen daarom strafrechtelijk te vervolgen) en andere maatregelen die genoegdoening kunnen bieden aan slachtoffers niet wenselijker en constructiever dan een louter strafrechtelijke benadering? Welke rol is er weggelegd voor traditionele conflictbeslechtingsmechanismen? 4. Vervolging en bestraffing van inbreuken en transitional justice zijn niet noodzakelijk aan elkaar tegengesteld, maar, in het beste geval, uitermate complementair. Een waarheidscommissie kan deels op (al dan niet geïndividualiseerde en voorwaardelijke) amnestie uitlopen, maar kan ook concrete aanbevelingen rond strafvervolging formuleren (zoals dat in Peru het geval was). Het door de waarheidscommissie ingezamelde materiaal kan ook voor de procureur en de strafrechter bijzonder nuttige informatie opleveren. Getuigenissen in individuele dossiers als bewijsmateriaal hanteren in een rechtszaak stelt uiteraard tal van juridische problemen en de praktijk (onder meer in het geval van Sierra Leone) leert dat hierrond nog veel ‘trial and error’ gebeurt. Strafvervolging kan ook een dreigende stok achter de deur zijn (zoals het geval was in Zuid-Afrika) die medewerking aan een waarheidscommissie (en dus aan het ophelderen van het verleden) voor daders interessanter maakt dan stilzwijgen. De keuze waarmee een samenleving wordt geconfronteerd is immers meestal niet tussen systematische en exhaustieve vervolging van verdachten en andere vormen van transitional justice. De keuze is vaak tussen die mengvormen van transitional justice en totale amnesie en straffeloosheid. 5. Van uitstel komt niet noodzakelijk afstel. Eén van de lessen uit de afgelopen 15 jaar aan transitional justice is dat waar strafvervolging lang
101
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
een utopie leek, dit niet noodzakelijk zo hoeft te blijven. Kort na de militaire dictatuur in Argentinië (1976-1983) werd een waarheidscommissie opgericht. In de jaren daarna werd, in verschillende fasen, wetgeving goedgekeurd die herstelbetalingen bood aan voormalige politieke gevangenen, familieleden van verdwenen personen en kinderen geboren in gevangenschap. Een belangrijk pijnpunt was de strafrechtelijke vervolging van militairen. In 1985 werden hoge militairen berecht en veroordeeld. Maar tussen 1986 en 1989, onder de dreiging van een militaire staatsgreep, werd amnestiewetgeving goedgekeurd en verleende president Menem gratie aan de veroordeelde militairen. Onlangs, in 2005, werd de deur voor strafvervolging opnieuw opengezet, na jarenlange campagnes van de civiele samenleving en nadat het Argentijnse hooggerechtshof de oude amnestiewetgeving alsnog ongrondwettelijk verklaarde. Vanuit dat perspectief is de beslissing om alle dossiers en archieven van de Serious Crimes Unit in Timor-Leste in verzegelde bewaring te geven aan de Verenigde Naties van kapitaal belang. Als, zoals in Argentinië, ook daar en in Indonesië ooit de tijd rijp wordt om alsnog te doen wat nu onmogelijk lijkt, zal dat bewijsmateriaal van onschatbare waarde zijn. 6. Hoe kan de hierboven gesuggereerde LAT-relatie tussen de strijd tegen straffeloosheid en transitional justice desgewenst ook juridisch erkend worden? Concreet stelt deze vraag zich in het kader van procedures voor het ISH. In tegenstelling tot het Statuut van de tribunalen voor ex-Joegoslavië en Rwanda, voorziet het Statuut van Rome in complementariteit van het ISH en primauteit van de nationale rechtsorde. Enkel als de nationale staat ‘niet bereid of niet bij machte’ is om strafvervolging in te stellen, kan het ISH dit doen (art. 17). Artikel 17 verwijst daarbij naar strafrechtelijke procedures voor nationale instanties. Een andere vraag is of het ISH ook rekening moet of kan houden met andere transitional justice-benaderingen. Stel dat in een bepaalde situatie die wordt voorgelegd aan het ISH ook een andere vorm van transitional justice aan het werk is. Een door een democratisch verkozen parlement ingestelde waarheidscommissie buigt zich over een moordpartij tijdens een burgeroorlog. Een aantal verdachten getuigen daarbij over hun verantwoordelijkheid, vertellen de volledige waarheid, tonen tijdens een traditioneel ritueel berouw en krijgen, met instemming van de slachtoffers, vrijstelling van strafvervolging, mits ze zich inschakelen in programma’s tot
102
Internationaal humanitair recht en transitional justice
Stef Vandeginste
wederopbouw van de getroffen gemeenschap en hun vroegere functie niet langer opnemen. Het Statuut van Rome doet, ondanks discussies daarover tijdens de voorbereidende besprekingen, geen uitspraak over de vraag of het wenselijk is dat het ISH in een dergelijk geval zijn bevoegdheid uitoefent. Mogelijk biedt artikel 53, paragraaf 1,c) hier een uitweg. Dat bepaalt dat de procureur op basis van de hem verstrekte informatie een onderzoek instelt, ‘tenzij hij beslist dat geen redelijke grond bestaat om krachtens dit Statuut vervolging in te stellen’. Een van de hiertoe vermelde mogelijke redenen is dat ‘rekening houdend met de ernst van de misdaad en de belangen van de slachtoffers, ‘there are nonetheless substantial reasons to assume that an investigation would not serve the interests of justice’ (in het Belgisch Staatsblad eerder ongelukkig vertaald als ‘niet in het belang van de rechtspleging zou zijn’). Over die notie ‘the interests of justice’ en hoe de procureur die kan en moet hanteren, woedt al geruime tijd een levendig debat, waarbij mensenrechtenorganisaties die ijveren voor de strijd tegen straffeloosheid een engere interpretatie voorstaan dan aanhangers van een ruimere transitional justice-benadering. Volgens deze laatsten betekent ‘the interests of justice’ dat, onder bepaalde voorwaarden, ook alternatieve wegen om tot gerechtigheid te komen, in aanmerking moeten worden genomen. Het zal uiteindelijk aan de procureur, onder toezicht van de Kamer van Vooronderzoek, toekomen om aan deze bepaling van artikel 53 een meer precieze draagwijdte te geven.
Voor meer informatie
INTERNATIONAL IDEA, Reconciliation after violent conflict. A handbook, Stockholm, 2003 (http://www.idea.int/publications/reconciliation/index. cfm) Luc HUYSE, Alles gaat voorbij, behalve het verleden, Leuven, Van Halewyk, Amsterdam, Van Gennep, 2006, 205 p. Darryl ROBINSON, Serving the Interests of Justice: Amnesties, Truth Commissions and the International Criminal Court, in European Journal of International Law, no. 3, 2003, p. 481-505.
103
Internationaal Humanitair Recht in de kijker
2006
HUMAN RIGHTS WATCH, The meaning of “The Interests of Justice” in article 53 of the Rome Statute, Policy Paper, June 2005, 25 p. Koen DE FEYTER et al., Out of the Ashes. Reparation for Victims of Gross and Systematic Human Rights Violations, Antwerpen, Intersentia, 2005, 522 p. The rule of law and transitional justice in conflict and post-conflict societies. Report of the Secretary-General, S/2004/616, 23 augustus 2004. Report of the UN Secretary-General on Justice and Reconciliation for TimorLeste, S/2006/580, 26 juli 2006. INTERNATIONAL CENTER FOR TRANSITIONAL JUSTICE, Accountability in Argentina. 20 Years Later, Transitional Justice Maintains Momentum, August 2005 (http://www.ictj.org/images/content/5/2/525.pdf); zie ook www.ictj.org
104