Installatiehandleiding DHP-S
VMGFB210
Als deze instructie niet wordt gevolgd bij installatie en service, is de aansprakelijkheid van Danfoss A/S krachtens de geldende garantiebepalingen niet langer bindend. Danfoss A/S behoudt zich het recht voor om zonder voorafgaande mededeling wijzigingen aan te brengen in details en specificaties. © 2010 Copyright Danfoss A/S. De originele gebruiksaanwijzing is in het Zweeds opgesteld. De overige talen zijn vertalingen van de originele gebruiksaanwijzing. (Richtlijn 2006/42/EG)
Inhoudsopgave 1
Over de handleiding......................................................................... 3 1.1
2
3
Inleiding............................................................................................. 3
1.2
Symbolen.......................................................................................... 3
1.3
Terminologie.................................................................................... 3
Belangrijke informatie...................................................................... 4 2.1
Koudemiddel................................................................................... 4
2.2
Geluid en trillingen........................................................................ 5
Informatie warmtepomp................................................................. 9 3.1
Afmetingen en onderdelen........................................................ 9
3.2
Leidingaansluitingen.................................................................. 10
3.3
Benodigde ruimte voor service.............................................. 10
3.4
Technische gegevens................................................................. 11
4
Gaten voor brineleidingen........................................................... 13
5
Uitpakken en plaatsen................................................................... 14
6
7
8
9
5.1
Plaatsen........................................................................................... 14
5.2
Frontplaat demonteren............................................................. 14
Installatie van leidingen................................................................ 16 6.1
Veiligheidsklep............................................................................. 16
6.2
Aanvoer- en retourleidingen van verwarmingssysteem. 16
6.3
Systeemvoorbeeld...................................................................... 17
Elektrische installatie...................................................................... 18 7.1
Elektrische aansluiting............................................................... 18
7.2
Aansluiting pomp heetgas....................................................... 19
7.3
Sensor voor buitentemperatuur aansluiten...................... 19
7.4
Sensor warm water aansluiten................................................ 19
7.5
Sensor voor systeemaanvoerleidingtemperatuur aansluiten. 19
7.6
Driewegklep voor warm water aansluiten......................... 19
7.7
Kamersensor (accessoire) aansluiten.................................... 19
7.8
Druk- en flowsensor (accessoire) aansluiten..................... 19
7.9
Start en stop bijverwarming aansluiten.............................. 19
7.10
Regelsignaal voor bijverwarming aansluiten.................. 19
7.11
Conversietabel voor sensoren.............................................. 20
Testen.................................................................................................. 21 8.1
Checklijst installatie.................................................................... 21
8.2
Handmatige test.......................................................................... 22
Opstarten............................................................................................ 25 9.1
Aan verwarmingssysteem aanpassen.................................. 25
10
Frontplaat monteren................................................................... 26
11
Menu-informatie........................................................................... 27
12
11.1
Menu SERVICE............................................................................. 28
11.2
Belangrijke parameters........................................................... 36
Referenties....................................................................................... 42
VMGFB210 – 1
1
Over de handleiding
1.1
Inleiding De installatiehandleiding begint met een beschrijving van warmtepompgegevens. De installatiehandleiding bevat verderop instructies in een logische volgorde met betrekking tot het uitpakken, de installatieprocedure en het controleren van de installatie. Verwijzingen naar hoofdstukken en secties binnen de handleiding worden cursief aangegeven, bijvoorbeeld: Over de handleiding. Verwijzingen naar menu-opties in het regelsysteem van de warmtepomp worden met hoofdletters geschreven, bijvoorbeeld: INFORMATIE -> BEDRIJF -> AUTO. Alle afbeeldingen in de handleiding zijn genummerd, zodat installateurs en servicemonteurs ze makkelijk kunnen vinden.
1.2
Symbolen De handleiding bevat verschillende waarschuwingssymbolen die samen met de tekst de lezer laten weten dat de uit te voeren handelingen gevaren met zich meebrengen. De symbolen worden links naast de tekst weergegeven en er worden drie verschillende symbolen gebruikt om de mate van gevaar aan te geven. GEVAAR! Gevaarlijke elektrische spanning!Geeft een direct gevaar aan dat leidt tot levensgevaarlijk of ernstig letsel indien niet de vereiste maatregelen worden genomen.
Waarschuwing! Gevaar voor persoonlijk letsel!Geeft een mogelijk gevaar aan dat kan leiden tot levensgevaarlijk of ernstig letsel indien niet de vereiste maatregelen worden genomen.
Voorzichtig! Gevaar voor schade aan de installatie. Wijst op een mogelijk gevaar dat kan leiden tot productschade indien niet de vereiste maatregelen worden genomen. Er wordt een vierde symbool gebruikt voor praktische informatie of tips voor het uitvoeren van een procedure. Let op! Informatie met betrekking tot het vereenvoudigen van het werken met de installatie of een mogelijk operationeel technisch nadeel.
1.3
Terminologie De handleiding bevat consequent gebruikte termen voor het aanduiden van onderdelen en functies. De tabel bevat de meest gebruikte termen in de handleiding. Tabel 1.
Terminologie
Term
Betekenis
Verwarmingssysteem
Het circuit dat warmte genereert voor het pand of voor de boiler.
Aanvoerleiding
De aanvoerleiding van het verwarmingssysteem met stroomrichting vanaf de warmtepomp naar radiatoren/vloerverwarming of boiler.
Retourleiding
De retourleiding van het verwarmingssysteem met stroomrichting vanaf radiatoren/vloerverwarming of boiler naar de warmtepomp.
Circulatiepomp
Circulatiepomp voor verwarmingssysteem.
Koudemiddelcircuit
Het energiedragende circuit tussen buitenlucht en verwarmingssysteem.
Koudemiddel
Het gas/de vloeistof dat/die circuleert in het koudemiddelcircuit.
Installatiehandleiding VMGFB210 – 3
2
Belangrijke informatie Voorzichtig! Plaats de warmtepomp op een vorstvrije locatie!
Voorzichtig! De installatie mag alleen in bedrijf worden gesteld als het verwarmingssysteem is gevuld en ontlucht. Anders kan de circulatiepomp beschadigd raken.
Voorzichtig! Als de elektromonteur zijn aansluitingen wil testen voordat het bovenstaande is uitgevoerd, mag dat alleen nadat ervoor is gezorgd dat de warmtepomp, de elektrische boiler, de compressor en de hitteschilden zijn uitgeschakeld.
Voorzichtig! Bij het vullen van het brinesysteem moet de brinepomp in bedrijf zijn, maar moet er wel op worden toegezien dat de compressor en de verwarmingspomp niet kunnen starten. De installatie kan worden beschouwd als zijnde onderhoudsvrij, maar enig toezicht is wel noodzakelijk. Voordat u de instellingen van de regelaar verandert, moet u eerst nagaan wat deze veranderingen inhouden. Neem voor eventuele servicewerkzaamheden contact op met uw installateur. Voorzichtig! Deze apparatuur mag niet worden gebruikt door personen (waaronder kinderen) met verminderde fysieke, sensorische of mentale vermogens of gebrekkige ervaring en kennis, tenzij onder supervisie van of geïnformeerd over de functies van de apparatuur door een veiligheidsfunctionaris.
Let op! Zorg ervoor dat er geen kinderen met het apparaat spelen.
2.1
Koudemiddel Het koelsysteem van de warmtepomp (het koudemiddelcircuit) is gevuld met het koudemiddel R407C. Voorzichtig! Werkzaamheden aan het koudemiddelcircuit mogen uitsluitend worden uitgevoerd door personen met een diploma koeltechniek.
Voorzichtig! Brandgevaar! Koudemiddel R407C is onder normale omstandigheden niet ontvlambaar of explosief. Giftigheid Bij normaal gebruik en onder normale omstandigheden hebben deze koudemiddelen een lage giftigheid. Hoewel het koudemiddel een lage giftigheid heeft, kan het toch tot letsel leiden (ook levensgevaarlijk letsel) in bijzondere omstandigheden of als het opzettelijk verkeerd wordt gebruikt. Koudemiddeldamp is vele malen zwaarder dan lucht en in besloten ruimtes of in een deel van een ruimte onder het niveau van bijvoorbeeld een deur, kan in geval van lekkage de concentratie dermate toenemen dat verstikkingsgevaar door zuurstoftekort kan ontstaan. Ruimtes waar zich zware dampen kunnen vormen die de lucht kunnen verdringen, moeten daarom goed worden geventileerd.
4 – Installatiehandleiding VMGFB210
Waarschuwing! Gevaar voor persoonlijk letsel! Als koudemiddel wordt blootgesteld aan een open vlam, komt er een giftig en irriterend gas vrij. Dit gas kan worden herkend aan de geur, ook bij concentraties onder de toegestane grenswaarde. Evacueer het betreffende gebied totdat het zorgvuldig geventileerd is.
Waarschuwing! Gevaar voor persoonlijk letsel! Personen met vergiftigingssymptomen door de damp moeten direct naar de frisse lucht gaan of ernaartoe worden gebracht. Werkzaamheden aan het koudemiddelcircuit Bij reparatiewerkzaamheden aan het koudemiddelcircuit mag er geen koudemiddel uit de warmtepomp ontsnappen. Dit moet worden vernietigd in een speciale installatie. Het aftappen en bijvullen mag alleen worden gedaan met nieuw koudemiddel (zie voor hoeveelheid koudemiddel het machineplaatje) via servicekleppen. Alle garanties van Thermia Värme AB komen te vervallen als andere koudemiddelen worden gebruikt dan R407C, tenzij schriftelijk is bevestigd dat het nieuwe koudemiddel in combinatie met andere ingrepen wordt goedgekeurd. Afvoeren Als de warmtepomp moet worden afgevoerd, moet het koudemiddel voor vernietiging worden afgetapt. Er moet worden voldaan aan de plaatselijke voorschriften met betrekking tot het afvoeren van koudemiddel. Zie ook de betreffende voorschriften van overheidswege.
2.2
Geluid en trillingen
2.2.1
Flexibele slangen Alle leidingen moeten zo worden geplaatst dat trillingen van de warmtepomp niet kunnen worden doorgegeven in het gebouw via de leidingen. Dit geldt ook voor de expansieleiding. Om te voorkomen dat trillingen worden doorgegeven, wordt aangeraden om voor alle leidingaansluitingen flexibele slangen te gebruiken. Flexibele slangen zijn als accessoire te koop. In de onderstaande afbeeldingen worden juiste en onjuiste installaties met dit type slang getoond.
Installatiehandleiding VMGFB210 – 5
Om geluidsoverlast door de ophanging van leidingen te voorkomen, gebruikt u met rubber beklede klemmen om te voorkomen dat trillingen worden doorgegeven. De montage mag echter niet te star zijn en de rubberen klem mag daarom niet te strak zitten.
Afbeelding 1.
Monteer de flexibele slangen wrijvingsloos. Gebruik bij een schroefdraadverbinding een tegenhoudsleutel.
Afbeelding 2.
Pas de slanglengte aan bij bochten om afbuigen en uitrekken te vermijden.
Afbeelding 3. Pas de slanglengte aan om afbuigen en uitrekken te vermijden en verschuif de uiteinden zo dat de slang geheel recht gemonteerd wordt.
Afbeelding 4. voorkomen.
2.2.2
Gebruik vaste leidingbochten om niet-toegestane belastingen van de bochten bij de aansluitingen te
Voorzorgsmaatregelen Bij het oplossen van problemen kunnen ook enkele van de volgende punten worden gebruikt.
• •
Installeer geen warmtepompen op wanden die aan de slaapkamers grenzen. Zorg ervoor dat alle leidingen elastisch zijn opgehangen met de bevestigingen in de illustratie of vergelijkbare bevestigingen. Dit omdat het rubber (of ander materiaal) tijdens trillingen 1-2 mm samentrekt. Wij raden daarom
6 – Installatiehandleiding VMGFB210
af om de leidingen op te veel punten op te hangen, omdat er dan niet voldoende kracht op iedere bevestiging staat.
Afbeelding 5.
Elastische ophanging van leidingen.
•
Als de warmtepomp binnenshuis wordt geplaatst en het plafond van de ruimte te zwak is of om andere redenen niet geschikt is voor ophanging van de bovengenoemde leidingbevestigingen, kan het handig zijn om speciale standaarden te plaatsen (of te construeren) op de vloer, waaraan de leidingen kunnen worden opgehangen.
•
Zorg ervoor dat leidingen niet tegen de wanden aanliggen of tegen metalen kasten waar ze langslopen en dat er rond de gehele leiding schuimisolatie is aangebracht, en niet alleen op de bovenkant.
•
Leidingen binnen in de warmtepomp mogen niet tegen elkaar aan liggen (als dat wel het geval is, brengt u ertussen geschikte rubberen klemmen aan die u met tape vastzet, omdat het met de hand uit elkaar trekken van leidingen alleen tijdelijk helpt).
•
Als de warmtepomp op een instabiele ondergrond staat, brengt u rubberen poten aan die het gewicht kunnen dragen.
•
Gebruik indien nodig rubberen banden om flexibele slangen vast te zetten, zodat ze niet tegen elkaar aan liggen of op andere wijze trillingsbruggen creëren.
•
Zorg ervoor dat de elektrische bedrading niet op spanning komt te staan. Als dat wel het geval is, ontstaan er trillingsbruggen.
•
Installeer de warmtepomp indien mogelijk op een plaats met geluidsisolatie ten opzichte van ruimtes waar bewoners normaal gesproken verblijven.
Geluidswerende maatregelen die achteraf kunnen worden uitgevoerd:
2.2.3
• • •
Doorloop de bovengenoemde punten en breng waar mogelijk verbetering aan.
•
In sommige gevallen kan het verstandig zijn om de warmtepomp naar een andere ruimte te verplaatsen.
Kap voor compressor (meest effectief voor hoge frequenties). Verbeter de geluidsomgeving in ruimtes waar de warmtepomp staat door akoestische panelen te plaatsen op wanden en aan het plafond.
Elektrische aansluiting
Voorzichtig! De elektrische installatie mag alleen worden uitgevoerd door een erkende elektricien en moet voldoen aan de toepasselijke lokale en landelijke voorschriften.
Installatiehandleiding VMGFB210 – 7
Voorzichtig! Bij de elektrische installatie mogen alleen permanent aangelegde kabels worden gebruikt. De stroomtoevoer moet kunnen worden geïsoleerd met een meerpolige schakelaar (werkschakelaar) met een minimale contactopening van 3 mm. Raadpleeg voor informatie over de maximale belasting voor extern aangesloten eenheden de elektrische voorschriften. Elektrische stroom! GEVAAR! De klemmenstroken staan onder spanning en kunnen levensgevaarlijk zijn vanwege het gevaar voor elektrische schokken. De stroomtoevoer moet worden onderbroken voordat met de elektrische installatie kan worden begonnen. De warmtepomp is in de fabriek intern aangesloten.
8 – Installatiehandleiding VMGFB210
3
Informatie warmtepomp
3.1
Afmetingen en onderdelen
184
60 ±10 5
6 4
83 74
1488 (±10)
89
7 8
690
Afmetingen
Legenda
5 6
4
3
7
8
181
40 ±10
455 596
Afbeelding 6.
2
131
234 333
1
856
1229 1348 1358
3
1
2
9
10
1
Brine uit (vanuit warmtepomp)
2
Warmte retour (retourleiding)
3
Retourleiding heetgaswisselaar
4
Aanvoerleiding heetgaswisselaar
5
Warmtetoevoer (aanvoerleiding)
6
Brine in (naar warmtepomp)
7
Doorvoer voor communicatiekabel
8
Doorvoer voor ing. voeding en sensor
9
Aanvoerleidingsensor
10
Condensor met afvoer voor primaire zijde
11
Verdamper
12
Retoursensor
15
13
Compressor
14
14
Heetgaswisselaar
15
Droogfilter
16
Expansieklep
17
Verwarmingspomp
18
Brinepomp
11
13
16
12
17
18
Afbeelding 7.
Onderdelen
Installatiehandleiding VMGFB210 – 9
3.2
Leidingaansluitingen
Tabel 2.
Aansluitdiameter
Grootte
Brine
Warmte
Heetgaswisselaar
Solid 20
35
28
28
Solid 26
35
28
28
Solid 35
42
35
28
Solid 42
42
35
28
Bij installatie in kleine ruimtes is het goed om het trekken van leidingen aan de achterkant van de warmtepomp te vereenvoudigen door de leidingen aan te sluiten voordat u de pomp op zijn plek zet. De volgende afbeelding geeft een voorbeeld van hoe de leidingen getrokken kunnen worden. Let op! Let op: schroef de leidingen niet vast aan de plaatmetalen behuizing van de warmtepomp, omdat dan trillingen worden overgedragen en problemen optreden met geluid.
2
1
3
4
5
6
Legenda 5
1
Brine uit (vanuit warmtepomp)
6
2
Warmte retour (retourleiding)
4
3
Retourleiding heetgaswisselaar
4
Aanvoerleiding heetgaswisselaar
5
Warmtetoevoer (aanvoerleiding)
6
Brine in (naar warmtepomp)
3
1 2
Afbeelding 8.
3.3
Leidingaansluiting
Benodigde ruimte voor service Om de installatie alsmede latere controle- en onderhoudswerkzaamheden te vereenvoudigen, moet er rond
10 – Installatiehandleiding VMGFB210
de warmtepomp voldoende vrije ruimte zijn overeenkomstig de volgende maten:
300
30
0 50
500
60
Afbeelding 9.
3.4
0
Ruimte voor service
Technische gegevens Tabel 3.
Technische gegevens
DHP-S Koudemiddel
Compressor Elektrische gegevens 3-N ~50Hz
Type
20
26
35
42
R407C
R407C
R407C
R407C
Hoeveelheid
kg
3,4
3,5
3,6
4,2
Testdruk
MPa
3,4
3,4
3,4
3,4
Ontwerpdruk MPa
2,95
2,95
2,95
2,95
Type
Scroll
Scroll
Scroll
Scroll
Olie
POE
POE
POE
POE
Elektrische aansluiting
Volt
400/50 Hz
400/50 Hz
400/50 Hz
400/50 Hz
Nominaal vermogen
kW
8,8
11,8
15,7
19,9
Startstroom
A
22
24
27
38
Zekering
A
25
25
35
35
Afgegeven vermogen
kW
18,2
24,5
32,8
38,4
3,09
3,03
3,11
2,91
l/s
1,2
1,6
2,2
2,4
Warmtefactor l/s
0,5
0,6
0,8
1,0
Extern beschikbare druk 4)
Brine
kPa
133
67
130
127
Verwarming
kPa
63
54
47
48
Interne drukval
Condensor
kPa
5
9
11
4
Verdamper
kPa
37
73
58
53
Max./ min.temperatuur
Brine
°C
20/-10
20/-10
20/-10
20/-10
Verwarming
°C
60/20
60/20
60/20
60/20
Nominale vermogens 1)
Warmtefactor COP Nominale flow Brine 3) 2)
Installatiehandleiding VMGFB210 – 11
DHP-S Pressostaten
20
26
35
42
Lage druk
MPa
0,08
0,08
0,08
0,08
Bedrijf
MPa
2,65
2,65
2,65
2,65
Hoge druk
MPa
2,95
2,95
2,95
2,95
Ethyleenglycol/ Ethanol
Ethyleenglycol/ Ethanol
Ethyleenglycol/ Ethanol
Ethyleenglycol/ Ethanol
274
278
297
315
Antivriesmiddel Gewicht
kg
De metingen zijn verricht voor een beperkt aantal warmtepompen. De resultaten kunnen daarom variëren. Toleranties in de meetmethoden kunnen eveneens leiden tot variaties.
1) Bij B0W45 conform EN14511. Verwarming Δ5K, brine Δ3K.
3) Antivriesmidel in gekoeld middel: Ethanol-water.
2) Nominale flow: verwarming Δ10, koelcircuit Δ3K.
4) Bij nominale flow:
12 – Installatiehandleiding VMGFB210
4
Gaten voor brineleidingen Voorzichtig! Zorg ervoor dat u de gaten voor de doorvoerleidingen zo aanbrengt dat er ruimte is voor de overige installaties.
Voorzichtig! Voor de brineleidingen zijn aparte doorvoeren door de muur vereist. Als de doorvoeren in de muur onder het hoogste grondwaterpeil liggen, moeten waterdichte doorvoeren worden gebruikt. Het traject voor de brineleidingen moet helemaal worden geïsoleerd; vanaf de warmtepomp, door muren en langs de buitenkant van het huis tot aan de collector. Dit om condensvorming te voorkomen en om warmteverliezen te vermijden. Als de brineleidingen bovengronds moeten komen, maakt u gaten in de muren voor de brineleidingen. Als de brineleidingen ondergronds moeten komen, volgt u de instructie hieronder.
Legenda 1
1
Doorvoerleiding
2
Brineleiding
3
Specie
4
Afdichtmiddel
3 2 3 1
4
Afbeelding 10. 1.
2. 3. 4. 5. 6.
Gaten
Maak een gat in de muur voor de doorvoerleiding (1) voor de brineleidingen. Volg hierbij de maatschetsen en aansluitschema's. Als er gevaar bestaat voor binnendringend grondwater, moeten er speciale waterdichte doorvoeren worden gebruikt. Plaats de doorvoerleidingen (1) in de gaten en laat ze omlaag hellen met minimaal 1 cm per 30 cm. Snijd ze schuin naar binnen af (zie afbeelding), zodat er geen regenwater in de leidingen kan dringen. Breng de brineleidingen (2) aan door de doorvoerleidingen in de installatieruimte. Werk de muur rond de leidingen af met specie (3). Zorg ervoor dat de brineleidingen (2) in het midden van de doorvoerleidingen (1) zitten, zodat de warmteisolatie gelijk verdeeld wordt over alle zijden. Dicht de doorvoerleidingen (1) af met een geschikt afdichtmiddel (schuimplastic) (4).
Installatiehandleiding VMGFB210 – 13
5
Uitpakken en plaatsen De warmtepomp is verpakt in karton en golfkarton en wordt geleverd op een houten pallet. 1. Controleer of de levering volledig is en of er geen beschadigingen zijn. Voorzichtig! Bij verplaatsing van de warmtepomp mogen uitstekende leidingaansluitingen niet worden gebruikt om de warmtepomp op te tillen. Ook de verpakking mag niet worden gebruikt om de warmtepomp mee op te tillen.
5.1
Plaatsen 1. 2. 3. 4.
Verplaats de warmtepomp naar de plaats van installatie. Snijd de spanbanden door en verwijder de verpakking. Til de warmtepomp van de pallet. Monteer indien gewenst een condensafvoer.
Legenda 1
Verstelbare poten
1
Afbeelding 11. Zet de warmtepomp horizontaal met een waterpas 5.
5.2
Stel met behulp van de verstelbare poten (1) zodanig af dat de warmtepomp horizontaal op de ondergrond staat.
Frontplaat demonteren De frontplaat demonteert u op de volgende wijze: 1. Draai de schroeven (1) eruit. 2. Schuif de frontplaat (2) omhoog en til deze voorzichtig naar boven/voren weg. 3. Zet de frontplaat naast de warmtepomp.
14 – Installatiehandleiding VMGFB210
2
Legenda 1
Schroeven
2
Frontplaat
1
Afbeelding 12. frontplaat
Demonteer de
Installatiehandleiding VMGFB210 – 15
6
Installatie van leidingen Voorzichtig! Om lekkage te voorkomen, mogen de aansluitleidingen bij het monteren niet gespannen zijn!
Let op! Zorg dat de leidingen worden geïnstalleerd volgens de maatschetsen en aansluitschema's.
Let op! De installatie van leidingen moet worden uitgevoerd door een erkende installateur.
Voorzichtig! Het is belangrijk dat het verwarmingssysteem na installatie wordt ontlucht.
Voorzichtig! Waar nodig moeten ontluchtingskleppen worden gemonteerd.
6.1
Veiligheidsklep Let op! De warmtepomp moet volgens de toepasselijke voorschriften worden aangesloten op expansievat en veiligheidsklep. De verbinding tussen het reservoir en de veiligheidsklep moet onafgebroken omhoog lopen. Met onafgebroken omhoog lopen wordt hier bedoeld dat de leiding nergens mag aflopen onder een denkbeeldige horizontale lijn.
Voorzichtig! Het brinecircuit moet zijn gevuld met de juiste hoeveelheid vloeistof, omdat de installatie anders beschadigd kan raken. Zorg ervoor dat in het systeem de benodigde druk aanwezig is, maar wel maximaal 3 bar.
Voorzichtig! Bij verwarmingssystemen met gesloten expansievaten moet ook dat systeem zijn voorzien van een goedgekeurde drukmeter en een veiligheidsklep.
6.2
Aanvoer- en retourleidingen van verwarmingssysteem 1. 2. 3. 4.
Monteer een vuilfilter (max. maaswijdte 0,7 mm) in de retourleiding van het verwarmingssysteem om de eenheid te beschermen tegen vreemde deeltjes. Monteer de aanvoerleiding met alle bijbehorende onderdelen. Monteer de retourleiding met alle bijbehorende onderdelen. Isoleer de aanvoer- en retourleidingen.
16 – Installatiehandleiding VMGFB210
6.3
Systeemvoorbeeld 50
51
36
72
83
80
75
117
88
77
82
90
82
34 86
84
83
82
31
55
91
97
81
83
112
84 86 111 53 1
80
Afbeelding 13.
115 19
19
92
Systeemvoorbeeld
Legenda 1
Warmtepomp
82
Afstelklep
19 Boiler
83
Terugslagklep
31 Circulatiepomp (VVC)
84
Manometer
34 Circulatiepomp (heetgas)
86
Veiligheidsklep
36 Circulatiepomp (systeem)
88
Klepbuis (koud water)
50 Buitensensor
90
Vuilzeef (wp)
51 Systeemaanvoerleidingsensor
91
Vuilzeef (heetgas)
53 Warmwatersensor start
92
Vuilzeef (koudedr.)
55 Warmwatersensor top (te monteren in de warmste boiler) 97
Flexibele slang
75 Mengklep
111
Ontlucht. en exp.vat (koudedr.)
77 Driewegklep
112
Expansievat (gesloten)
80 Afsluitklep
115
Elektrisch verwarmingselement
81 Vulklep
117
Bijverwarming
De warmtepomp kan zowel warmte als warm water produceren. Met een externe bijverwarming (oliegestookte of elektrische boiler, stadsverwarming o.i.d.) wordt de productie van warmte wél ondersteund, maar die van warm water niet. De driewegklep voor warmte en warm water zit vóór de externe bijverwarming, waardoor gelijktijdige productie van warmte en warm water mogelijk is. De regelaar van de warmtepomp stuurt ook een bijverwarmingsshunt aan die achter de externe bijverwarming is geplaatst. In het menu SERVICE kiest u voor BIJVERWARM., EXT. BIJVERWARMING. De fabrieksinstellingen zijn:
• •
EXT. BIJVERWARMING = AAN VXV WARMWATER = INT
Wanneer er een oliegestookte boiler wordt gebruikt voor de bijverwarming, moet naverbranding 60 minuten worden geactiveerd. In het menu SERVICE kiest u voor BIJVERWARM., EXT. BIJVERWARMING, UITSCH.VERTRAG., 60M
Installatiehandleiding VMGFB210 – 17
7
Elektrische installatie
7.1
Elektrische aansluiting
Voorzichtig! De elektrische installatie mag alleen worden uitgevoerd door een erkende elektricien en moet voldoen aan de toepasselijke lokale en landelijke voorschriften.
Voorzichtig! Bij de elektrische installatie mogen alleen permanent aangelegde kabels worden gebruikt. De stroomtoevoer moet kunnen worden geïsoleerd met een meerpolige schakelaar (werkschakelaar) met een minimale contactopening van 3 mm.
GEVAAR! De klemmenstroken staan onder spanning en kunnen levensgevaarlijk zijn vanwege het gevaar voor elektrische schokken. De stroomtoevoer moet worden onderbroken voordat met de elektrische installatie kan worden begonnen. De warmtepomp is in de fabriek intern aangesloten.
1. 2. 3.
Demonteer de frontplaat van de warmtepomp. Trek de voedingskabel door de hiervoor bedoelde opening in de achterkant van de warmtepomp naar de klemmenstroken. Sluit de voedingskabel aan op de hiervoor bedoelde klemmenstroken.
Zie de aparte handleiding voor de elektrische voorschriften.
GEVAAR! Elektrische stroom! De voedingskabel mag alleen worden aangesloten op de daarvoor bedoelde klemmenstrook. Gebruik geen andere klemmenstroken!
Opzet elektriciteitskast F1
F0 F3 F4
1
E1
Legenda
K2 K1
F10 F11 1
X1
Afbeelding 14.
Elektriciteitskast
18 – Installatiehandleiding VMGFB210
K1
Contactgever compressor
K2
Contactgever brine-pomp
F10
Overstroomrelais compressor
F11
Overstroomrelais brine-pomp
F1
Zekering brine-pomp
F0
Regelzekering regeling, oververhittingsbeveiliging en compressor
F3
Regelzekering bijverwarming
F4
Regelzekering olie en elektriciteit
X1
Klemmenstroken voor ingaande voeding en temperatuursensor alsmede klemmenstroken voor externe onderdelen
1
Ruimte voor extra kaart
7.2
Aansluiting pomp heetgas 1.
Sluit de pomp heetgas aan op de hiervoor bedoelde klemmenstroken. De spanning is 230 VAC. De pomp is bedoeld voor plaatsing buiten de behuizing van de warmtepomp en moet worden aangesloten met flexibele slangen.
Deze pomp draait parallel aan de compressor. Zie de aparte handleiding voor de elektrische voorschriften.
7.3
Sensor voor buitentemperatuur aansluiten Plaats de buitensensor aan de noord- of noordwestzijde van het huis, goed beschermd tegen direct zonlicht. Plaats de buitensensor niet op reflecterende metaalplaten. Plaats de sensor op minimaal 1 m afstand van openingen in de muren waar warme lucht uit kan stromen. Als de sensorkabel via een leiding wordt aangesloten, moet de leiding worden afgedicht, zodat de sensor niet door eventuele warme, naar buiten stromende binnenlucht wordt beïnvloed. 1. Trek de aansluitkabel van de buitensensor door de hiervoor bedoelde opening in de achterkant van de warmtepomp naar de klemmenstrook. 2. Sluit de sensor aan op de hiervoor bedoelde klemmenstrook. Zie de aparte handleiding voor de elektrische voorschriften. Voorzichtig! De buitensensor wordt aangesloten met een zeer lage veiligheidsspanning. Volg de afzonderlijke montage-instructies voor buitensensoren!
7.4
Sensor warm water aansluiten Sluit de sensor warm water aan op de hiervoor bedoelde klemmenstroken. Plaats de sensor op een derde van de hoogte vanaf de bodem in de warmste boiler. Zie de aparte handleiding voor de elektrische voorschriften.
7.5
Sensor voor systeemaanvoerleidingtemperatuur aansluiten De systeemaanvoerleidingsensor moet altijd op de aanvoerleiding van het systeem worden gemonteerd ná de bijverwarming. Plaats de sensor zodanig dat het verwarmingswater daar al goed vermengd is. Zie de aparte handleiding voor de elektrische voorschriften.
7.6
Driewegklep voor warm water aansluiten Zie de aparte handleiding voor de elektrische voorschriften en driewegklep.
7.7
Kamersensor (accessoire) aansluiten Demonteer de frontplaat van de warmtepomp. 1. Trek de aansluitkabel van de kamersensor door de hiervoor bedoelde opening in de achterkant naar de klemmenstrook. 2. Sluit de sensor aan op de hiervoor bedoelde klemmenstrook. Zie de aparte handleiding voor de elektrische voorschriften.
7.8
Druk- en flowsensor (accessoire) aansluiten Zie aparte handleidingen voor elektrische voorschriften en druk- en flowsensor.
7.9
Start en stop bijverwarming aansluiten Sluit start/stop van bijverwarming aan op de daarvoor bedoelde klemmenstrook. Zie de aparte handleiding voor de elektrische voorschriften.
7.10
Regelsignaal voor bijverwarming aansluiten Zie de aparte handleiding voor de elektrische voorschriften.
Installatiehandleiding VMGFB210 – 19
7.11
Conversietabel voor sensoren
Voorzichtig! Bij weerstandsmeting van de sensoren moeten eerst de sensorkabels worden losgemaakt van de regelapparatuur.
Tabel 4.
7.11.1
Utegivare
Tabel 5.
övriga givare
°C
ohm, Ω
°C
kilo-ohm, kΩ
-30
1884
0
66,3
-25
1443
5
52,4
-20
1115
10
41,8
-15
868
15
33,5
-10
681
20
27,1
-5
538
25
22,0
0
428
30
18,0
5
343
35
14,8
10
276
40
12,2
15
224
45
10,1
20
183
50
8,5
25
150
55
7,1
30
124
60
6,0
35
103
65
5,0
40
86
70
4,2
75
3,7
80
3,1
85
2,7
Controlemeting van sensor bij storingzoeken 1. 2. 3.
Maak de betreffende sensor los uit de I/O-kaart/klemmenstrook. Meet de weerstand van de sensor en een eventuele verlengkabel. Meet vervolgens alleen de sensor. Let op! Om zeker te zijn van de waarde van de sensor moet de actuele temperatuur worden gecontroleerd t.o.v. de gemeten weerstand.
20 – Installatiehandleiding VMGFB210
8
Testen Let op! Lees de veiligheidsvoorschriften!
Voorzichtig! De installatie mag alleen in bedrijf worden gesteld als het verwarmingssysteem, de boiler en het brinesysteem zijn gevuld en ontlucht. Anders kunnen de circulatiepompen beschadigd raken.
Voorzichtig! Bij eventuele alarmmeldingen die kunnen optreden in verband met de installatie moet u storingzoeken.
Voorzichtig! Als de installatie tijdens het installeren alleen zal worden aangedreven door een bijverwarming, zorgt u ervoor dat het verwarmingssysteem gevuld is en dat de compressor niet kan starten. Dit doet u door de bedrijfsmodus in te stellen op Bijverwarm.
8.1
Checklijst installatie Voordat u met de handmatige test begint, moet worden gecontroleerd of de volgende punten zijn uitgevoerd:
• • 8.1.1
Installatie van leidingen Elektrische installatie
Installatie van leidingen verwarmingssysteem
• • • • • • • • • • •
Aansluiting van leidingen volgens aansluitschema Flexibele slangen op aanvoer- en retourleiding Buffervat op aanvoerleiding Leidingisolatie Vuilzeef op retourleiding Ontluchting van verwarmingssysteem Alle radiatorkranen volledig geopend Expansievat verwarmingssysteem (niet inbegrepen bij levering) Veiligheidsklep voor expansievat (3 bar) (niet inbegrepen bij levering) Vulkraan verwarmingssysteem (niet inbegrepen bij levering) Inspectie lekkage
Indien er een externe boiler is geïnstalleerd, controleert u ook:
• • 8.1.2
Driewegklep Veiligheidsklep voor koud water (9 bar)
Elektrische installatie
• • • • • •
Werkschakelaar Zekeringen Draairichting compressor Brinepomp Plaatsing buitensensor Instellingen regelaar Installatiehandleiding VMGFB210 – 21
Indien er een externe boiler is geïnstalleerd, controleert u ook:
• 8.1.3
Brinesysteem
• • • • • • • 8.2
Driewegklep
Expansie-/ontluchtingsvat op retourleiding Veiligheidsklep voor expansievat (3 bar) Bijvulkoppeling op retourleiding Isolatie door buitenmuur Overige isolatie brine Ontluchting brine Inspectie lekkage
Handmatige test Voer een test uit en controleer tegelijkertijd of de onderdelen werken.
8.2.1
Handmatige test activeren 1. Controleer of de hoofdschakelaar is ingeschakeld. 2. 3. 4.
Selecteer bedrijfsmodus in het menu INFORMATIE -> BEDRIJF -> Open het menu SERVICE door < vijf seconden ingedrukt te houden. Stel de waarde voor MANUEEL TEST in op 2. Let op! Selecteer stand 2 voor MANUEEL TEST om tijdens de lopende test uit het menu MANUEEL TEST te kunnen navigeren.
8.2.2
Brinepomp testen 1. Start de circulatiepomp van het brinesysteem door de waarde BRINEPOMP in te stellen op 1. 2. Controleer of de brinepomp draait door:
3. 4. 5. 8.2.3
• • •
te luisteren
•
ook te luisteren of er lucht aanwezig is
uw hand op de pomp te leggen te kijken of het niveau in het expansievat stabiel is. Als het niveau niet stabiel is, zit er nog lucht in het systeem.
Als de pomp niet automatisch start, voert u een handmatige start uit. Als er lucht in het brinesysteem zit, moet het systeem ontlucht worden. Stop de brinepomp door de waarde in te stellen op 0.
Circulatiepomp testen 1. Start de circulatiepomp van het verwarmingssysteem door de waarde CIRC.POMP in te stellen op 1. 2. Controleer als volgt of de circulatiepomp draait:
• • • 3. 4. 5.
Luister Leg uw hand op de pomp Luister ook of er lucht aanwezig is
Als de pomp niet start, gaat u naar Circulatiepompen handmatig starten Als er lucht in het verwarmingssysteem zit, moet dit worden ontlucht. Zie Ontlucht het verwarmingssysteem. Stop de circulatiepomp door de waarde in te stellen op 0.
22 – Installatiehandleiding VMGFB210
8.2.3.1 Circulatiepompen handmatig starten Als de circulatiepomp niet start, moet u deze mogelijk als volgt op gang helpen:
1
Afbeelding 15.
Plaatsing ontluchtingsschroef
Bij het ontluchten van de circulatiepomp kan er water in aanraking komen met elektrische onderdelen. Bescherm daarom het elektrische paneel tegen water. 1. 2. 3.
Draai de ontluchtingsschroef aan de voorzijde van de pomp los en verwijder deze. Zorg ervoor dat u het water opvangt dat eruit loopt wanneer de schroef wordt verwijderd. Steek er een platte schroevendraaier in en draai deze in de draairichting van de pomp (rechtsom). Plaats de ontluchtingsschroef terug met zijn rubberen pakking.
8.2.4
Driewegklep testen (als er warm water in de installatie zit) 1. Activeer de driewegklep door de waarde voor VXV WARMWATER in te stellen op 1. 2. Controleer of de arm van de driewegklep van stand verandert. 3. Als dat niet gebeurt, moet u storingzoeken.
8.2.5
Compressor testen 1. Start de circulatiepomp door de waarde CIRC.POMP in te stellen op 1. 2. Start de compressor van de warmtepomp door de waarde WARMTEPOMP op 1 te zetten. Wanneer de waarde voor warmtepomp op 1 wordt gezet, start ook de brinepomp. Waarschuwing! Gevaar voor brandwonden. De drukleiding van de compressor kan na enige tijd in bedrijf opwarmen tot een temperatuur van wel 70-80°C!
Installatiehandleiding VMGFB210 – 23
Legenda 1
Let op! Heet!
1
Afbeelding 16. De drukleiding moet tijdens bedrijf warm worden
1.
2. 3. 4. 5.
8.2.6
Controleer of:
•
de compressor in de juiste richting draait door vóór het starten van de compressor met uw hand aan de drukleiding te voelen. De leiding is dan koud. Voel na enige tijd opnieuw om te kijken of de drukleiding goed heet wordt.
•
alles normaal klinkt zonder rare geluiden.
Als de leiding niet heet wordt of abnormaal klinkt, moet u storingzoeken. Stop de compressor door de waarde in te stellen op 0. Stop de brinepomp door de waarde in te stellen op 0. Stop de circulatiepomp door de waarde in te stellen op 0.
Bijverwarmingsstappen testen 1. Start de circulatiepomp door de waarde CIRC.POMP in te stellen op 1. BIJVERW. 1 1. Start de eerste bijverwarmingsstap door de waarde BIJVERW. 1 op 1 te zetten. 2. Controleer of de bijverwarmingsstap werkt door het menu MANUEEL TEST te verlaten en naar het menu INFORMATIE -> TEMPERATUUR -> AANV.LEIDING te gaan om te controleren of de temperatuur stijgt. 3. Keer terug naar het menu MANUEEL TEST en stop BIJVERW. 1 door de waarde in te stellen op 0. BIJVERW. 2, BIJVERW. 3 1. Herhaal de stappen bij BIJVERW. 1 voor BIJVERW. 2 en BIJVERW. 3. 2. Stop de circulatiepomp door de waarde in te stellen op 0.
8.2.7
Zekeringen testen 1. Start de circulatiepomp door de waarde CIRC.POMP in te stellen op 1. 2. Start de compressor door de waarde WARMTEPOMP in te stellen op 1. 3. Start gelijktijdig de beschikbare bijverwarmingsstappen om te controleren of de zekeringen volledig bedrijf aankunnen. 4. Stop de bijverwarmingsstappen en compressor door de waarden in te stellen op 0. 5. Stop de circulatiepomp door de waarde in te stellen op 0.
8.2.8
Testen beëindigen Stel de waarde voor MANUEEL TEST in op 0.
24 – Installatiehandleiding VMGFB210
9
Opstarten
9.1
Aan verwarmingssysteem aanpassen Pas de instellingen voor de warmtepomp aan het betreffende verwarmingssysteem aan, bijvoorbeeld voor systemen met vloerverwarming of radiatoren. De temperatuurdelta over de warmtepomp moet minimaal 8°C bedragen. De temperatuurdelta aan de brinezijde moet 3–5°C bedragen. Als geen van de temperatuurdelta's wordt bereikt, moet mogelijk de flow van de circulatiepompen worden aangepast, afhankelijk van het betreffende verwarmingssysteem.
9.1.1
Geluidscontrole Tijdens het transport en de installatie kan de warmtepomp beschadigd raken en kunnen onderdelen verschuiven of verbuigen. Dit kan dan weer geluidsoverlast veroorzaken. Het is daarom belangrijk om de warmtepomp te controleren na de installatie en voordat deze in gebruik wordt genomen, om er zeker van te zijn dat alles in orde is. Laat de warmtepomp draaien in zowel de verwarmings- als de warmwatermodus om te controleren of de pomp geen geluidsoverlast geeft. Controleer daarbij ook of er geen abnormaal geluid te horen is in andere delen van het huis. Ongewenste geluiden kunnen zich namelijk ook voordoen in andere ruimtes dan de ruimte waar de warmtepomp staat.
9.1.2
Bedrijfsmodus selecteren Stel de warmtepomp in op de gewenste bedrijfsmodus in het menu INFORMATIE -> BEDRIJF. Eventueel moeten ook bepaalde parameters in het regelsysteem worden ingesteld, zoals KAMER en STOOKLIJN.
Installatiehandleiding VMGFB210 – 25
10
Frontplaat monteren 2
Legenda 1
Schroeven
2
Frontplaat
1
Afbeelding 17. frontplaat
Monteer de
Voorzichtig! Zorg ervoor dat u de frontplaat of de kabels van de display niet beschadigt!
Monteer de frontplaat op de volgende wijze: 1. Leid het bovenste deel van de frontplaat (2) in de beide zijgleuven aan de bovenkant van de eenheid en schuif hem voorzichtig omlaag tot hij de gehele voorkant bedekt. 2. Schroef de frontplaat (2) vast met de schroeven (1).
26 – Installatiehandleiding VMGFB210
11
Menu-informatie De menubeschrijving heeft betrekking op software met versie 1.3 De warmtepomp heeft een ingebouwd regelsysteem dat wordt gebruikt om automatisch de warmtevraag te berekenen in het huis waar de warmtepomp is geïnstalleerd en om te controleren of de juiste hoeveelheid warmte wordt geproduceerd en afgegeven wanneer dat nodig is. Er zijn veel verschillende waarden (parameters) waarmee tijdens de berekening van de warmtevraag rekening moet worden gehouden. U kunt tijdens installatie en service het bedieningspaneel gebruiken om waarden in te stellen en te wijzigen die moeten worden aangepast al naargelang de warmtevraag in het huis. Het bedieningspaneel bestaat uit een display, een toetsenpaneel en een indicator. Op de display wordt een eenvoudig menusysteem gebruikt voor het navigeren naar de gewenste instellingen en waarden. Tijdens bedrijf worden op de display altijd de ingestelde KAMER-waarde, de bedrijfsmodus en de status van de warmtepomp getoond.
ROOM
20°C 1
NO HEAT DEMAND OPERAT. AUTO
2
3
Afbeelding 18.
Nummer
Display, toetsenpaneel en indicator.
(20°C)
Beschrijving
1
De tekst en symbolen op de display zijn alleen bedoeld als voorbeelden. Bepaalde symbolen kunnen niet tegelijkertijd worden weergegeven.
2
Toetsenpaneel: + Het plusteken wordt gebruikt om omhoog te scrollen in een menu of om de waarden te verhogen. - Het minteken wordt gebruikt om omlaag te scrollen in een menu of om de waarden te verlagen. > De rechterpijl wordt gebruikt om een waarde te selecteren of een menu te openen. < De linkerpijl wordt gebruikt om te annuleren of om een menu te verlaten.
3
Indicator
Het regelsysteem wordt bediend via een gebruiksvriendelijk menusysteem dat op de display wordt weergegeven. Gebruik de vier navigatiesymbolen op het toetsenpaneel om door de menu’s te navigeren en de ingestelde waarden te verhogen of te verlagen. Het regelsysteem is onderverdeeld in de volgende twee hoofdmenu's:
• •
INFORMATIE SERVICE
Het menu INFORMATIE wordt gebruikt voor het afstellen van de volgende zaken (zie ook Menu INFORMATIE):
• • • • •
Bedrijf Warmstooklijnen Temperaturen Bedrijfstijd Taal van menusysteem
Installatiehandleiding VMGFB210 – 27
Het menu SERVICE wordt gebruikt bij installatie en service, met een heleboel instellingen, zie de Installatiehandleiding.
1
2
Afbeelding 19.
De menu's zijn te openen door op diverse knoppen te drukken.
Nummer
Beschrijving
1
Informatiemenu Druk op de linker- of rechterknop
2
Servicemenu Houdt de linkerknop minimaal vijf seconden ingedrukt
U kunt het menu INFORMATIE openen door op de linker- of rechterknop te drukken. Bij installatie en service wordt het menu SERVICE gebruikt. Dit menu kunt u openen door de linkerknop minimaal vijf seconden ingedrukt te houden. De indicator onderaan op het bedieningspaneel kan drie standen aangeven:
• • •
Geen licht, betekent dat er geen spanning op de warmtepomp staat. Constant licht, betekent dat er spanning op de warmtepomp staat en dat deze gereed is voor de productie van warmte of warm water. Knipperend licht, betekent dat er een alarm actief is.
Voorzichtig! Tijdens een eventuele service waarbij de displaykaart vervangen wordt, worden voor alle instellingen voor de warmtepomp de fabrieksinstellingen hersteld. Noteer daarom vóór het vervangen de actuele instellingen.
11.1
Menu SERVICE Het menu SERVICE is bedoeld voor gebruik tijdens de installatie en service om de werking van de warmtepomp te optimaliseren en bij te stellen. Open het menu door de linkerknop vijf seconden ingedrukt te houden. Cursief gedrukte menu’s zijn zichtbaar als er een uitbreidingskaart is geïnstalleerd. Tabel 6. Menu
Wordt gebruikt om de basisinstellingen van de warmtepomp te wijzigen. Submenu
Submenu
SERVICE WARMWATER START WARMWATERTIJD VERWARMINGSTIJD DOORV.INTERVAL DOORVERW.TIJD DOORV. STOP INVL. W.W.SENSOR GEWICHT W. WATER WARMTEPOMP
28 – Installatiehandleiding VMGFB210
Submenu
Menu
Submenu
Submenu
Submenu
INTEGRAAL A1 HYSTERESIS MAX RETOUR STARTINTERVAL ALARM BRINE DRUKLEIDING BUITEN STOP SHUNTTIJD SHUNT KOELING BIJVERWARM. MAX STAP INTEGRAAL A2 HYSTERESIS MAX STROOM WARMWATER STOP VERTR. NA EVU EXT. BIJVERWARMIMG EXT. BIJVERWARMIMG INTEGRAAL A3 UITSCH.VERTRAG. VXV WARMWATER DOORV. EXT.BV MANUEEL TEST MANUEEL TEST WARMTEPOMP CIRC.POMP VXV WARMWATER SHUNT SYSTEEMSHUNT HGW-SHUNT BIJVERW. 1 BIJVERW. 2 BIJVERW. 3 EXT. BIJVERWARMIMG EXT. CIRC.POMP ALARM SHUNTKOELING SHUNTGROEP SHUNT VC 2 PASSIEVE KOELING ACTIEVE KOELING VXV ZWEMBAD (uitbreidingskaart) 0-10V
Tabel 7. Menu
Wordt gebruikt om de basisinstellingen van de warmtepomp te wijzigen. (vervolg) Submenu
Submenu
Submenu
Submenu
SERVICE INSTALLATIE SYSTEEM WARMTEBRON AARDE OF STEEN LUCHT BRINE-OPLOSSING DIRECTE VERD. KOELING
Installatiehandleiding VMGFB210 – 29
Menu
Submenu
Submenu
Submenu
Submenu PASSIEVE KOELING ACTIEVE KOELING
ZWEMBAD (uitbreidingskaart) SHUNTGROEP BUFFERTANK BUFFERTANK AANTAL CIRCUITS SYSTEEMSHUNT SHUNT VC 2 TOEVOEGING 0-10V Ø EXT. BIJVERW. STROOMBEGRENZER SERVICETIJD FABR.INSTELLING ANNULEREN RADIATOR VLOER RESET BEDRIJFST. KALIBR. SENSOR BUIT AANV.LEIDING RETOURLEIDING WARMWATER KOUDEM. 1 KOUDEM. 2 KOUDEM. 3 ZWEMBAD SHUNTGROEP HGW-TEMPERATUUR BUFFERTANK VERW.CIRC. 2 AANV. SYSTEEM EXTERNE FACTOR VERSIE DISPLAY I/O-KAART LOGTIJD ONTDOOIPERIODE ONTD.CURVE 0 ONTD.CURVE -XX STOP ONTD. ONDER 5°C ONTD. MIN TIJD ONTD. MAX. AANTMP. RAD VENTILATOR START VENTILATOR STOP KOUDEM. 3
30 – Installatiehandleiding VMGFB210
11.1.1
Submenu WARMWATER Tabel 8.
Wordt gebruikt om de bedrijfsinstellingen voor de warmwaterproductie te wijzigen.
Menu-optie
Betekenis
START
Starttemperatuur voor warmwaterproductie. Toont de actuele gewogen warmwatertemperatuur. Tussen haakjes wordt de starttemperatuur aangegeven. (
11.1.2
Fabrieksinstelling
(interval:
= geen sensoralarm)
, 30°C / 55°C)
WARMWATERTIJD
Tijd voor warmwaterproductie tijdens gecombineerde vraag naar warm water en verwarming, in minuten weergegeven.
DOORVERW.TIJD
Tijd in uren dat aan de legionella-eis moet zijn voldaan om de legion- 0M ellafunctie als gereed te beschouwen. (interval: 1M / 10M
VERWARMINGSTIJD
Tijd voor verwarmingsproductie tijdens gecombineerde vraag naar 20M verwarming en warm water, in minuten weergegeven. (interval: 5M / 40M)
DOORV. INTERVAL
Tijdsinterval tussen doorverwarming (anti-legionellafunctie) in 7D dagen. Er moet een bedrijfsmodus zijn geselecteerd die bijverwarm(interval: ing toelaat.
20M (interval: 5M / 40M)
, 1D / 90D)
DOORV. STOP
Stoptemperatuur voor doorverwarming. Er moet een bedrijfsmodus 60°C zijn geselecteerd die bijverwarming toelaat. (interval: 50°C / 65°C)
INVL. W.W.SENSOR
De invloed van de warmwatersensor ten opzichte van die van de pieksensor bij de start van de warmwaterproductie.
GEWICHT W. WATER
De berekende waarde van de warmwatersensor gericht op de piek- sensor.
65% (interval: 0% / 100%)
Submenu WARMTEPOMP Tabel 9. Wordt gebruikt om de bedrijfsinstellingen van de warmtepomp te wijzigen. Menu-optie
Betekenis
Fabrieksinstelling
INTEGRAAL A1
De integraalwaarde voor het starten van de warmtepomp. Zie Belangrijke parameters voor meer informatie.
-60°min (interval: -250°min / -5°min)
HYSTERESIS
Als het verschil tussen de werkelijke aanvoerleidingtemperatuur 12°C en de berekende aanvoerleidingtemperatuur te groot is, wordt de (interval: 1°C / 15°C) integraalwaarde op de startwaarde A1 ingesteld (de warmtepomp start) of wordt de waarde op 0 ingesteld (de warmtepomp stopt).
MAX RETOUR
Stoptemperatuur bij hoge retour vanuit het verwarmingssysteem. 55°C (interval: 30°C / 70°C)
STARTINTERVAL
Minimale tijdsinterval tussen twee starts van de warmtepomp, in 20M minuten weergegeven. (interval: 10M / 30M)
ALARM BRINE
Geeft een alarm als de uitgaande brinetemperatuur onder de ingestelde waarde komt. (interval:
, -14°C / 10°C)
DRUKLEIDING
Sensor op de heetgasleiding van de compressor. De waarde tus- 140°C sen haakjes geeft de toegestane maximumtemperatuur aan. Als deze waarde wordt overschreden, zal de compressor stoppen en pas weer starten als de temperatuur gezakt is. Er wordt geen alarm weergegeven op de display, maar er staat wel een vierkant in de hoek linksonder op het displayscherm.
SHUNTTIJD
Tijd in seconden. Geeft aan hoe vaak de shunt zijn opening moet 60S bijstellen. (interval: 10S / 99S
SHUNT KOELING
De koelshunt werkt naar de ingestelde temperatuur toe.
18°C (interval: 0°C / 30°C)
Installatiehandleiding VMGFB210 – 31
11.1.3
Submenu BIJVERWARM. Tabel 10.
Wordt gebruikt om de bedrijfsinstellingen van de bijverwarming te wijzigen.
Menu-optie
Betekenis
Fabrieksinstelling
MAX STAP
Maximale aantal toegestane stappen voor bijverwarming. = geen bijverwarming toegestaan (betekent dat alleen bedrijfsmodi AUTO, WARMTEPOMP of [symbool] kunnen wor- (interval: den gekozen en dat de anti-legionellafunctie niet mogelijk is).
,1
INTEGRAAL A2
Er moet aan twee voorwaarden worden voldaan om de bijver- -600 warming te kunnen starten: de integraalwaarde om te starten (interval: -50 / -990) moet minder dan integraal A1 + A2 zijn en de aanvoertemperatuur moet 2°C lager zijn dan de berekende temperatuur. Zie voor meer informatie Belangrijke parameters.
HYSTERESIS
Als het verschil tussen de werkelijke aanvoertemperatuur en 20°C de berekende aanvoertemperatuur te groot is (zie Belangrijke (interval: 5°C / 30°C) parameters), wordt de integraalwaarde op de startwaarde A1 + A2 ingesteld (de bijverwarming start) of wordt de waarde op 0 ingesteld (de bijverwarming stopt).
VERTR. NA EVU
Tijd in minuten. Geeft aan hoeveel minuten er na EVU moeten 30M verstrijken voordat de bijverwarming mag worden geacti(interval: 0M / 120M veerd.
MAX STROOM (uitbreidingskaart)
Toont de hoofdzekering van de installatie in ampère.
20 (interval: 16 / 35)
WARMWATER STOP
Stoptemperatuur voor warmwater tijdens BIJVERWARM. De waarde wordt afgelezen door de warmwatersensor.
60°C (interval: 50°C / 65°C)
EXT. BIJVERWARMIMG
32 – Installatiehandleiding VMGFB210
Menu-optie
Betekenis
EXT. BIJVERWARMIMG
Externe bijAAN / UIT verwarming in- en uitschakelen.
INTEGRAAL A3
Geeft de -300 waarde voor (interval: -990 / INTEde integraal GRAAL A1 - 10) aan waarbij de externe bijverwarming moet worden ingeschakeld.
UITSCH.VERTRAG.
Geeft aan hoe 0M lang de (interval: 0M / 180M) externe bijverwarming actief moet blijven nadat deze niet meer nodig is.
Menu-optie
11.1.4
Betekenis
Fabrieksinstelling
VXV WARMWATER
Geeft aan of INT / EXT de driewegklep voor warm water vóór of achter de externe bijverwarming is geplaatst. (Bepaalt of de externe bijverwarming warm water mag maken.)
TOPVERW. EXT.BV
Geeft aan of AAN / UIT externe bijverwarming kan worden gebruikt voor anti-legionella.
Submenu MANUEEL TEST Tabel 11. Wordt gebruikt om de onderdelen of signaaluitgangen van de warmtepomp handmatig te testen en te laten proefdraaien. Menu-optie
Betekenis
Fabrieksinstelling
MANUEEL TEST
0 = deactiveren handmatige test 1 = activeren handmatige test 2 = activeren van handmatige test met optie om uit het menu SERVICE te navigeren en bijvoorbeeld te controleren of de temperatuur stijgt.
-
WARMTEPOMP
0 = stop warmtepomp 1 = start warmtepomp
-
Let op! De warmtepomp kan niet worden gestart bij een actief alarm.
BRINEPOMP
0 = stop brinepomp 1 = start brinepomp
-
CIRC.POMP
0 = stop circulatiepomp 1 = start circulatiepomp
-
VXV WARMWATER
0 = verwarmingsmodus voor driewegklep 1 = warmwatermodus voor driewegklep
-
SHUNT
- = sluit shunt 0 = shunt ongewijzigd + = opent shunt
SYSTEEMSHUNT
- = sluit shunt 0 = shunt ongewijzigd + = opent shunt
HGW-SHUNT
- = sluit shunt 0 = shunt ongewijzigd + = opent shunt
BIJVERW. 1
0 = stop bijverwarming 1 1 = start bijverwarming 1
Alleen bij buffertank
-
Installatiehandleiding VMGFB210 – 33
Menu-optie
Betekenis
BIJVERW. 2
0 = stop bijverwarming 2 1 = start bijverwarming 2
BIJVERW. 3
0 = stop bijverwarming 3 1 = start bijverwarming 3
EXT. BIJVERWARMING
0 = stop externe bijverwarming 1 = start externe bijverwarming
EXT. CIRC.POMP
0 = stop circulatiepomp 1 = start circulatiepomp
SHUNT ONTD.
- = opent flow vanaf ontdooitank 0 = shunt ongewijzigd + = sluit flow vanaf ontdooitank
VENTILATOR L
0 = stop ventilator 1 = start ventilator met lage snelheid
VENTILATOR H
0 = stop ventilator 1 = start ventilator met hoge snelheid
EXT. BIJVERW.
0 = 0V op klem 283 1 = stuurspanning 230V op klem 283
ALARM
0 = stopt signaal op uitgang Extern alarm 1 = start signaal op uitgang Extern alarm
-
SHUNTKOELING
- = sluit shunt 0 = shunt ongewijzigd + = opent shunt
-
SHUNTGROEP
- = sluit shunt 0 = shunt ongewijzigd + = opent shunt
SHUNT VC 2
- = sluit shunt 0 = shunt ongewijzigd + = opent shunt
PASSIEVE KOELING
0 = stop passieve koeling 1 = start passieve koeling
ACTIEVE KOELING
0 = stop actieve koeling 1 = start actieve koeling
VXV ZWEMBAD
0 = normale stand voor driewegklep 1 = zwembadstand voor driewegklep
-
0-10V
Wordt gebruikt voor circulatiepompen bij BUFFERTANK.
-
34 – Installatiehandleiding VMGFB210
Fabrieksinstelling
Alleen bij buffertank
11.1.5
Submenu INSTALLATIE Tabel 12.
Wordt gebruikt voor instellingen die bij de installatie worden verricht.
Menu-optie
Betekenis
Fabrieksinstelling
SYSTEEM
Submenu SERVICE -> INSTALLATIE -> SYSTEEM:
Let op! De menu-opties in het menu SYSTEEM variëren afhankelijk van de gekozen waarden. Tip: begin in het bovenste menu en werk dan naar beneden.
Menu-optie
Betekenis
WARMTEBRON
ZWEMBAD (uitbreidingskaart) SHUNTGROEP
Menu-optie
Betekenis
DIRECTE VERD.
Het actuele systeem met directe verdamping en vierwegklep.
AAN / Wordt niet weergegeven als SHUNTGROEP geselecteerd is. AAN / Indien AAN wordt WARMSTOOKLIJN 2 in het menu INFORMATIE geactiveerd. Wordt niet weergegeven als ZWEMBAD geselecteerd is.
BUFFERTANK BUFFERTANK (Zie afzonderlijke instruc- AANTAL CIRCUITS ties voor buffertank) SYSTEEMSHUNT SHUNT VC 2 TOEVOEGING
0-10V:
(uitbreidingskaart)
STROOMBEGRENZER: AAN /
(uitbreidingskaart)
SERVICETIJD
-
Let op! Wordt alleen gebruikt voor testdraaien. De warmtepomp telt 60 keer sneller, waardoor de wachttijden verdwijnen tijdens een test. 0 = deactiveert SERVICETIJD 1 = activeert SERVICETIJD, die de integraalberekening en de startvertraging van het regelsysteem met 60 keer versnelt. FABR.INSTELLING
ANNULEREN = uitgangspositie, geen verandering. RADIATOR = resetten van fabrieksinstellingen voor radiatorsysteem VLOER = resetten van fabrieksinstellingen voor vloerverwarming
-
RESET BEDRIJFST.
0 = geen reset van bedrijfstijden 1 = reset van bedrijfstijden naar nul
-
Installatiehandleiding VMGFB210 – 35
Menu-optie
Betekenis
Fabrieksinstelling
KALIBR. SENSOR
In de installatie kunnen de volgende sensoren zitten: BUITEN AANV.LEIDING RETOURLEIDING WARMWATER KOUDEM.1 KOUDEM.2 KOUDEM.3 ZWEMBAD SHUNTGROEP BUFFERTANK VERW.CIRC. 2 AANV. SYSTEEM ONTD. SENSOR EXTERNE FACTOR Beïnvloedt binnen in de warmtepomp gemonteerde sensoren.
0 (interval: -5°C / 5°C) 0 (interval: -5°C / 5°C) 0 (interval: -5°C / 5°C) 0 (interval: -5°C / 5°C) 0 (interval: -5°C / 5°C) 0 (interval: -5°C / 5°C) -5°C (interval: -5°C / 5°C) 0 (Bij LUCHT 5) (interval: 0 / 20)
VERSIE
Geeft de softwareversie weer die is opgeslagen op de displaykaart of de I/O-kaart. DISPLAY: V n.n. I/O-KAART: V n.n.
LOGTIJD
Tijdsinterval tussen verzamelpunten van temperatuurhistorie, in minuten weer1M (interval: 1M / 60M) gegeven. In de historiegrafieken worden altijd de 60 laatste verzamelpunten getoond, wat inhoudt dat in de grafieken de historie kan worden weergegeven van 1 uur tot maximaal 60 uur geleden. (De functie is niet actief bij een actief alarm.)
11.2
Belangrijke parameters
11.2.1
Warmteproductie - berekening De binnentemperatuur wordt afgesteld door de warmstooklijn van de warmtepomp te wijzigen. De warmstooklijn is het instrument van het regelsysteem om de aanvoertemperatuur te berekenen voor het water dat naar het verwarmingssysteem wordt getransporteerd. De warmstooklijn berekent de aanvoertemperatuur op basis van de buitentemperatuur. Hoe lager de buitentemperatuur, hoe hoger de aanvoertemperatuur die nodig is. Met andere woorden: de aanvoertemperatuur naar het verwarmingssysteem zal bij een daling van de buitentemperatuur lineair stijgen. De warmstooklijn wordt tijdens de installatie afgesteld. Deze moet echter later worden bijgesteld om te zorgen voor een aangename binnentemperatuur onder alle weersomstandigheden. Een correct ingestelde warmstooklijn zorgt voor een beperking van het onderhoud en bespaart energie.
36 – Installatiehandleiding VMGFB210
11.2.2
STOOKLIJN Op de display wordt de waarde voor STOOKLIJN weergegeven via een grafiek op het displayscherm. Stel de warmstooklijn in door de waarde voor STOOKLIJN te wijzigen. De waarde voor STOOKLIJN geeft aan welke aanvoerleidingtemperatuur er naar het verwarmingssysteem moet worden verzonden bij een buitentemperatuur van 0°C. 1
56
2
5 40
24
3 20
0
-2 0
4
Afbeelding 20.
Grafiek die de ingestelde waarde 40 aangeeft voor STOOKLIJN.
Nummer
Beschrijving
1
Temperatuur (°C)
2
Maximale instelwaarde
3
Buitentemperatuur (°C)
4
0°C
5
Ingestelde waarde (standaard 40°C)
Bij een buitentemperatuur onder de 0°C wordt er een hogere instelwaarde berekend en bij een hogere buitentemperatuur dan 0°C wordt een lagere instelwaarde berekend. 1
2
56
40
24
3 20
Afbeelding 21.
0
-2 0
Door het verhogen of verlagen van STOOKLIJN verandert de helling van de stooklijn.
Nummer
Beschrijving
1
Temperatuur (°C)
2
Maximale instelwaarde
3
Buitentemperatuur (°C)
Als u de STOOKLIJN-waarde verhoogt, wordt de warmstooklijn steiler en wanneer u deze verlaagt, wordt de warmstooklijn vlakker.
Installatiehandleiding VMGFB210 – 37
De meest energiezuinige en kostenbesparende instelling krijgt u door de STOOKLIJN-waarde te wijzigen die leidt tot minder starts en langere bedrijfstijden, maar tegelijkertijd een constante binnentemperatuur aanhoudt. Een tijdelijke stijging of daling kunt u bijstellen met de KAMER-waarde. 11.2.3
KAMER Als u de binnentemperatuur tijdelijk wilt verhogen of verlagen, wijzigt u de KAMER-waarde. Het verschil tussen het wijzigen van de KAMER-waarde en de STOOKLIJN-waarde is het volgende:
•
De warmstooklijn van het systeem wordt niet steiler of vlakker als de KAMER-waarde wordt gewijzigd. In plaats daarvan wordt de gehele warmstooklijn met 3°C verschoven voor iedere graad dat de KAMER-waarde wordt gewijzigd. De reden waarom de stooklijn met 3°C wordt bijgesteld, is dat de aanvoertemperatuur normaal gesproken met ongeveer 3°C moet stijgen om de binnentemperatuur met 1°C te verhogen.
•
Als de STOOKLIJN-waarde wordt gewijzigd, verandert de helling van de warmstooklijn van het systeem. 1
56
2
40
24 20
Afbeelding 22. plaats.
0
-2 0
3
Bij wijziging van de KAMER-waarde vindt parallelle verschuiving omhoog of omlaag van de stooklijn
Nummer
Beschrijving
1
Aanvoertemperatuur (°C)
2
Maximale aanvoertemperatuur
3
Buitentemperatuur (°C)
Dit heeft geen gevolgen voor de relatie tussen de aanvoertemperatuur en de buitentemperatuur. De aanvoertemperatuur wordt over de hele warmstooklijn met hetzelfde aantal graden verhoogd of verlaagd. Dat wil zeggen dat de hele warmstooklijn stijgt of daalt zonder dat de helling van de stooklijn verandert. Deze methode voor het aanpassen van de binnentemperatuur is vooral geschikt voor een tijdelijke verhoging of verlaging van de binnentemperatuur. Voor langetermijnstijgingen of -dalingen van de binnentemperatuur wordt in plaats daarvan de warmstooklijn afgesteld. 11.2.4
WARMTESTOP Warmtestop is een functie die de productie van radiatorwarmte automatisch volledig stopzet als de buitentemperatuur gelijk aan of hoger dan de ingestelde waarde voor de warmtestop is. Als de warmtestopfunctie actief is, wordt de circulatiepomp uitgeschakeld, behalve als er warm water wordt geproduceerd. De circulatiepomp wordt echter dagelijks gedurende één minuut ingeschakeld om niet vast te gaan zitten. Af fabriek is de waarde voor het inschakelen van de warmtestop ingesteld op een buitentemperatuur van 17°C. Als de warmtestopfunctie actief is, moet de buitentemperatuur dalen tot 3°C onder de instelling voordat de warmtestop wordt beëindigd.
11.2.5
MIN en MAX De MIN- en MAX-waarden voor de aanvoerleiding zijn respectievelijk de laagste en hoogste instelwaarden voor de aanvoerleidingtemperatuur. Het instellen van de minimale en maximale temperaturen voor de aanvoerleidingtemperatuur is met name belangrijk als u vloerverwarming hebt. Als u vloerverwarming en een parketvloer in huis hebt, mag de aanvoerleidingtemperatuur niet hoger zijn dan 45°C, omdat anders de parketvloer beschadigd kan raken. Als u vloerverwarming en een stenen vloer hebt, moet MIN ook
38 – Installatiehandleiding VMGFB210
in de zomertijd, als er geen verwarming nodig is, worden ingesteld op 22-25°C. Dit om een aangename vloertemperatuur te realiseren. In huizen met kelder moet de MIN-temperatuur worden ingesteld op een geschikte temperatuur om te voorkomen dat het binnenklimaat 's zomers in de kelder onprettig aanvoelt. Een voorwaarde om warmte in de kelder te houden in de zomer is dat alle radiatoren over thermostaatkleppen beschikken die de warmte in de rest van het huis uitschakelen. Het is van het grootste belang dat het verwarmingssysteem en de radiatorkranen goed op elkaar zijn afgestemd. Aangezien de uiteindelijke klanten dit vaak zelf moeten doen, is het belangrijk dat u de klant uitlegt hoe dit correct wordt uitgevoerd. Vergeet niet dat ook de waarde voor WARMTESTOP omhoog moet worden bijgesteld voor verwarming in de zomer. 11.2.6
TEMPERATUREN De warmtepomp kan een grafiek weergeven met de historie van de temperaturen voor de verschillende sensoren. U kunt de verandering tot 60 meetpunten terug bekijken. Het tijdsinterval tussen de meetpunten kan worden bijgesteld van één minuut tot één uur. Af fabriek is de instelling één minuut. De historie van alle sensoren is beschikbaar, maar voor de kamersensor is alleen de ingestelde waarde zichtbaar op de display. De integraalwaarde die kan worden weergegeven, is de energiebalans van het verwarmingssysteem.
11.2.7
INTEGRAAL De warmtevraag in het huis hangt af van het jaargetijde en het weer en is niet constant. De warmtevraag kan als temperatuursverschil worden uitgedrukt en kan worden berekend met een integraalwaarde als resultaat (warmtevraag). Het regelsysteem gebruikt meerdere parameters om de integraalwaarde te berekenen. Voor het starten van de warmtepomp is een tekort aan warmte nodig en er zijn drie verschillende integraalwaarden: A1 (af fabriek ingestelde waarde = -60) die de compressor start, A2 (af fabriek ingestelde waarde = -600) die de bijverwarming start en A3 die de externe bijverwarming start. Tijdens de warmteproductie wordt het tekort verkleind en wanneer de warmtepomp stopt, veroorzaakt de traagheid in het systeem een warmteoverschot. De integraalwaarde is een maatstaf voor het oppervlak onder de tijdas en wordt uitgedrukt in graadminuten. In de afbeelding hieronder ziet u de fabrieksinstellingen voor de integraalwaarden van de warmtepomp. Als de integraalwaarde de ingestelde waarde voor INTEGRAAL A1 bereikt, start de compressor. Als de integraalwaarde niet daalt, maar in plaats daarvan door blijft stijgen, start de interne bijverwarming als de integraalwaarde de ingestelde waarde voor A2 bereikt en de externe bijverwarming bij de ingestelde waarde voor A3. 2
2
1 3
3
5 4
4
15
5 6
14
11 15
11 15
13
12
12
10
10
16
9
9
7 8
Afbeelding 23.
8
Start en stop van warmtepomp op basis van integraalwaarde
Legenda 1
Integraal
2
Warmteoverschot
3
INTEGRAAL A1
Installatiehandleiding VMGFB210 – 39
Legenda 4
INTEGRAAL A2
5
Warmtetekort
6
Tijd
7
Warmtepomp in bedrijf
8
Buiten bedrijf
9
Compressor
10
Interne bijverwarming
11
Compressor start (A1)
12
Bijverwarming start A2
13
Bijverwarming stopt (uiterlijk bij A1)
14
Compressor stopt (=0)
15
INTEGRAAL A3
16
Externe bijverwarming
De berekening van de integraalwaarde stopt tijdens warmtestop. De berekening van de integraalwaarde wordt hervat als warmtestop geëindigd is. In dit voorbeeld is INTEGRAAL A3 < INTEGRAAL A2. Dat houdt in dat de externe bijverwarming eerder wordt geactiveerd dan de interne bijverwarming. Voorwaarde hiervoor is dat deze geactiveerd zijn. 11.2.8
HYSTERESIS Om de warmtepomp vooraf te starten bij plotselinge veranderingen in de warmtevraag kunt u de HYSTERESIS-waarde gebruiken. Deze waarde reguleert het verschil tussen de werkelijke aanvoertemperatuur, t1, en de berekende aanvoertemperatuur, t2. Als het verschil gelijk is aan of groter is dan de ingestelde HYSTERESIS-waarde (x), dat wil zeggen dat er een warmtevraag ontstaat of dat de warmtevraag sneller verdwijnt dan is berekend door de reguliere integraalberekening, wordt de integraalwaarde geforceerd op de startwaarde (-60) INTEGRAAL A1 of op de stopwaarde (0) gezet.
3 2
4 9 8
1
5 6 7
Afbeelding 24.
Voorwaarden voor geforceerde verplaatsing van de integraalwaarde door HYSTERESIS.
Nummer
Beschrijving
1
Integraal
2
Aanvoertemperatuur
3
t1
4
t2
40 – Installatiehandleiding VMGFB210
Nummer
Beschrijving
5
Tijd
6
Compressor stopt (0)
7
Compressor start (-60)
8
Hysteresis (Δt) ≥ x
9
Hysteresis (Δt) ≥ x
Installatiehandleiding VMGFB210 – 41
12
Referenties Installatie van leidingen Datum
........................................................
Bedrijf
........................................................
Naam
........................................................
Tel.nr.
........................................................
Elektrische installatie Datum
........................................................
Bedrijf
........................................................
Naam
........................................................
Tel.nr.
........................................................
Afstelling van het systeem Datum
........................................................
Bedrijf
........................................................
Naam
........................................................
Tel.nr.
........................................................
42 – Installatiehandleiding VMGFB210
VMGFB210