Innoveren, te beginnen bij de overheid EVERT JAN VAN ASSELT
Is
innovatie wenselijk? Is het iets om na te streven? De vraag omkeren is hem beantwoorden. Stelt u zich een maatschappij zonder innovatie voor: een samenleving die niet verandert, een beschaving die zichzelf niet vernieuwt – die leefwereld zou snel ten onder gaan. Het leven is immers een en al
verandering. Mensen ontdekken nieuwe mogelijkheden die binnen de schepping besloten liggen, ze vinden nieuwe dingen uit, ze zoeken naar creatieve wegen om problemen die inherent zijn aan het menselijk bestaan, op te lossen. De wenselijkheid van innovatie is daarom geen vraag, maar een gegeven. De noodzaak tot innovatie Innovatie is noodzakelijk vanwege maatschappelijke problemen. De hardnekkigheid van de problemen waarmee Nederland kampt, roept de vraag op of ons land voldoende ruimte biedt voor innovatie. Files op de wegen, milieuvervuiling, wachtlijsten in de zorg, bureaucratie, uitval in het onderwijs, criminaliteit, onverdraagzaamheid tussen bevolkingsgroepen, toenemende kosten van de vergrijzing… De creativiteit die nodig is voor vernieuwing, voor het oplossen van deze maatschappelijke problemen, komt niet tot bloei. Innovatie lijkt te worden belemmerd door onze instituties; zelfregulering komt te weinig uit de verf. Onder de titel Het wachten moe publiceerde het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA enige jaren geleden studies die de achtergronden hiervan in kaart brachten. Ook zijn vele beleidsaanbevelingen gedaan om zaken te kantelen. Dat is een taai proces, omdat de vormende kracht van hervormingen botst met gevestigde patronen, belangen en gestolde ideeën over sociaal beleid. Innovatie zal in Nederland echter niet slagen als we niet ook en vooral de institutionele randvoorwaarden verbeteren en dynamiseren. Innovatie is ook noodzakelijk vanwege de internationale concurrentie. De noodzaak tot innovatie neemt toe vanwege de oplopende druk van buiten Nederland. Twee economische parameters laten dat zien. Onze productiviteitsgroei, in het vorige decennium nog gecompenseerd door een toenemende arbeidsparticipatie, loopt achter op die van andere westerse landen. En onze concurrentiepositie op onze economische thuismarkt, de EU, is op het gebied van loonkosten drastisch
CDA
23
verslechterd: in de EU bevonden we ons tot voor kort in de middenmoot in een veld van spelers met relatief kleine verschillen. Door de uitbreiding van de EU met lage lonenlanden als Bulgarije, Hongarije en Polen is Nederland, net als andere West-Europese landen, opeens een factor vier tot vijf duurder dan een grote groep medespelers. Bovendien zijn als gevolg van de globalisering ontwikkelingen aan het andere eind van de wereld niet langer een ver-van-mijn-bed-show. De opkomst van China en India op het wereldtoneel zijn voor Nederland van grote invloed. Er zijn 1,3 miljard Chinezen en 1,1 miljard Indiërs. Samen is dat eenderde van de wereldbevolking van 6,4 miljard mensen.21 De economieën lopen daar nog bij achter: China is qua omvang de zesde economie van de wereld, India staat op plek twaalf (Nederland is de veertiende economie van de wereld).22 Maar qua economische groei lopen China en India voorop. De Chinese economie groeide vorig jaar met ruim negen procent, die van India met zes procent. Ramingen geven aan dat de economieën van China en India in 2020 de nummer twee en drie van de wereld zullen zijn. 23 Kansen? Jazeker 24
Bieden de opkomende economieën van China en India kansen voor Nederland? Jazeker. Toch is het netto-effect van deze ontwikkeling niet automatisch positief. Met een inflexibele arbeidsmarkt en beperkte innovatie kan de overgangsperiode pijnlijk en lang zijn. Een rekenvoorbeeld van het McKinsey Global Institute toont aan dat sommige economieën beter in staat zijn te profiteren van een groeiende wereldeconomie dan anderen.24 Het verschil moet worden gezocht in de flexibiliteit van de arbeidsmarkt en het aanpassingsvermogen van de economie. In het onderzoek is gekeken naar het effect van het overhevelen van arbeid (door outsourcing en offshoring) naar een land met lagere lonen.
VS
1.2 $ 1
Winstoverdracht aan V.S. ondernemingen
Bron McKinsey Global Institute
0.8 0.6 $ 0,58 0.4
$ 0,05
$ 0,04 $ 0,67
Extra import uit India
0.2
Waarde van nieuwe inzet van arbeid
0 Besparingen voor consumenten en investeerders
CDA
$ 0,46 $ 1,13
Netto direct voordeel in de V.S.
Mogelijk voordeel voor V.S. economie
Duitsland
1.2 € 1
0.4 0.2
€ 0,02 N.A.
Extra import uit India
€ 0,51
Waarde van nieuwe inzet van arbeid
0
Besparingen voor consumenten en investeerders
Netto direct voordeel Duitsland
Bron
0.6 € 0,58
McKinsey Global Institute
€ 0,29 € 0,80
0.8
Mogelijk voordeel voor de Duitse economie
Wanneer de Verenigde Staten $ 1,00 aan werkzaamheden uitbesteden, is het netto-effect op de Amerikaanse economie gemiddeld $ 1,13. Gemiddeld gaan de Verenigde Staten er per saldo dus dertien dollarprocent op vooruit. In Duitsland daarentegen heeft het uitbesteden van € 1,00 een netto-effect van € 0,80. De Duitse economie krijgt dus een klap van twintig procent. Dit verschil is grotendeels toe te schrijven aan het verschil in flexibiliteit van de economie. Als werk zich verplaatst van de Verenigde Staten naar India is er weliswaar het verlies van inkomen van een werknemer van een dollar, maar op andere manieren profiteert de Amerikaanse economie: verplaatsing leidt tot kostenreductie, waarvan investeerders en consumenten profiteren. Als gevolg van de extra werkgelegenheid in India neemt de vraag naar Amerikaanse producten toe, vooral naar high tech. Wanneer een Amerikaans bedrijf haar productie outsourced, gebeurt dat deels bij Indiase vestigingen van Amerikaanse bedrijven, waardoor de winst weer terugkeert naar Amerika. Meer dan de helft van het hierboven genoemde verschil tussen Duitsland en de Verenigde Staten wordt verklaard door de inflexibiliteit van de Duitse arbeidsmarkt: hoe snel een ontslagen werknemer een nieuwe baan vindt. (De werknemer die zijn baan verliest en een nieuwe baan vindt, voegt alsnog waarde toe.) In Amerika vinden werklozen makkelijker een andere baan dan in Duitsland. De Nederlandse economie vertoont meer overeenkomst met de Duitse dan de Amerikaanse arbeidsmarkt. We hebben een situatie laten ontstaan die voorbijgaat aan de banencreërende capaciteit van het zoekgedrag van arbeidskrachten zelf. Dit zou betekenen dat ook in Nederland het effect van uitbesteding in eerste instantie negatief is. Economische optimisten argumenteren dat de overgangsperiode als gevolg van de opkomst van China en India vlot en vanzelf voorbij zal gaan. De veronderstelling is dat, net als in het verleden, de economische structuur zich zal aanpassen aan de gewijzigde verhoudingen. Bovendien zal het loonniveau in China en India stijgen als de welvaart daar groeit. Daarmee krijgen die economieën op natuurlijke wijze vergelijkbare concurrentievoorwaarden als de andere ontwikkelde spelers op de wereldmarkt.
25
1,2 miljard Chinezen komen eraan.
CDA
Een bloem bloeit niet door aan de stengel te trekken.
Een realistische kanttekening daarbij is echter dat de macht der getallen in China en India zodanig is, dat deze ontwikkeling niet snel kan en zal verlopen. Op dit moment nemen in China naar schatting honderd miljoen mensen op enigerlei wijze deel aan de wereldeconomie. Dat betekent dat nog 1,2 miljard Chinezen dat niet doen. Ook zij zijn bereid voor minder dan een euro per uur te werken en zo een graantje mee te pikken van de stijgende welvaart. De opkomst van China en India is dus niet persé positief voor Nederland. Wel maakt het duidelijk dat Nederland niet zonder innovatie kan.25 Rol van de overheid De Nederlandse overheid moet in deze tijd een actieve rol spelen op het gebied van innovatie, daar zijn we het allemaal over eens. Maar wat precies is de rol van de overheid in innovatie en productiviteitsverbetering? De discussie hierover richt zich veelal op de vraag hoe de overheid innovatie kan vergroten. Door die vraag centraal te stellen wordt het debat gestuurd in de richting van meer overheidsbemoeienis. En dat terwijl we bijvoorbeeld op het gebied van de administratieve lasten juist leren inzien dat aan overheidsbemoeienis geen gebrek is. Zoals een bloem niet tot bloeien kan worden gedwongen door aan de stengel te trekken, kan overheidsbemoeienis geen innovatie afdwingen. Het is ook niet nodig. De menselijke drive om zich in te willen zetten voor anderen, voor de maatschappij is groot. Daarom moet er ruimte zijn voor de positieve krachten in de maatschappij, waarbij vertrouwen en samenwerking mogelijk is. Als iemand een goed idee heeft, is het van belang dat dit idee tot een product of verbetering kan leiden. Op die manier kan de creativiteit die de samenleving herbergt ook ontsloten worden om reële maatschappelijke problemen aan te pakken. Dat laat onverlet dat er wel degelijk een rol is weggelegd voor de overheid op het gebied van innovatie. De vragen die we daarbij moeten stellen, zijn de volgende: wat kan de overheid doen om belemmeringen voor innovatie weg te nemen? Welke overige randvoorwaarden (vestigingsklimaat) kan de overheid creëren? Wat kan de overheid zelf doen om de eigen innovatie te stimuleren en om de productiviteit van de collectieve sector te (helpen) verhogen?
26
CDA
Belemmeringen wegnemen Internationale onderzoeken met betrekking tot concurrentiekracht hebben een aantal belangrijke conclusies opgeleverd. Zo blijkt concurrentiekracht sterk gecorreleerd met de groei van het bruto nationaal product en ook innovatief vermogen is gecorreleerd met diezelfde groei. Succesvolle landen hebben niet zozeer een specifieke focus in hun economische benadering; zij doen eigenlijk bijna alles goed. De rol van de overheid in het vergroten van de concurrentiekracht is daarin gelegen, dat de overheid voortdurend de zwakste punten in het ondernemingsklimaat oppakt en opstuwt naar nieuwe hoogten.26 Dit terugvertalend naar de Nederlandse situatie betekent het in elk geval twee zaken. Ten eerste moet de economische omgeving zodanig worden vormgegeven dat barrières om te vernieuwen zoveel mogelijk worden weggenomen. De kosten van institutionele veranderingen moeten omlaag, de infrastructuur moet op peil worden gehouden, de flexibiliteit op de arbeidsmarkt dient te worden vergroot en factoren die het herstel van de binnenlandse vraag inperken, moeten worden weggenomen. De arbeidsmarkt is daarbij cruciaal.
Premiestijgingen voor zorg en pensioenen kunnen leiden tot de wens de koopkrachtdaling ter compensatie via een stijging van de lonen, maar daar blijft het niet bij. In de komende jaren is er een reële dreiging van een nieuwe oververhitting van de arbeidsmarkt, ditmaal gedreven door de vraag naar arbeid die zal ontstaan bij de overheid en overheidssectoren.27 Bij de overheid zal een grote vervangingsvraag ontstaan van de huidige generatie economen, managers en accountants – hoogopgeleide specialisten die ook in het bedrijfsleven hard nodig zijn. Ook in het onderwijs ontstaat de komende decennia een grote vervangingsvraag door pensionering van grote delen van het huidige lerarenkorps. De zorg zal een bijna onstilbare honger naar extra werkkrachten hebben door de toenemende vergrijzing van onze samenleving en de daarmee toenemende behoefte aan gezondheidszorg. Wanneer de overheid om aan de eigen arbeidsbehoefte tegemoet te komen, de loonkosten uit de hand laat lopen, legt zij daarmee een tijdbom onder de Nederlandse economie. Door de samenhang van lonen in ons CAO-stelsel zal een stijgend loonniveau bij de overheid onherroepelijk leiden tot een toename van de lonen bij de sectoren die moeten concurreren op de wereldmarkt. In weerwil van de recent door PvdA-leider Bos ontkende relatie tussen loonkostenniveau en de Nederlandse concurrentiepositie, toont onderzoek van de OECD aan dat stijgende lonen direct negatief effect hebben op onze exportresultaten (zie grafiek).28 Een tweede loonexplosie zoals we die eind jaren negentig hebben gekend, zal een enorme klap betekenen voor onze totale welvaart. Eind jaren negentig van de vorige eeuw waarschuwde het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA al voor zo’n ontwikkeling. Ook toen sloegen verschillende partijen (waaronder het Centraal Planbureau) dat in de wind. Maar de loonexplosie kwam en de economische terugslag was enorm. Nog steeds hebben we daar last van.
Er bestaat een reële dreiging van een nieuwe oververhitting van de arbeidsmarkt.
27
Door hogere relatieve loonkosten daalt onze export Concurrerende Loonkosten-Export Prestaties 106
3
104 2
Export Loonkosten
102
1
100 98
0
92
Export Products
-2
90 -3 88 -4
86 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Bron OESD
94
Concurrerende lookosten
96 -1
2003
Jaar CDA
Ten tweede dient de overheid de gaten die zijn ontstaan in de ontwikkeling van de kenniseconomie te dichten. Het Innovatieplatform heeft daarvoor waardevolle aanbevelingen gedaan.29 Wat ICT en kennisinvesteringsquote betreft, moeten wij ons willen meten met de besten. ICT zou een direct speerpunt voor de Nederlandse overheid moeten zijn, maar is het nu niet. Uit het Global Competitiveness Report van het World Economic Forum blijkt dat de Nederlandse overheid op ICT-gebied tekortschiet. Het krijgt geen prioriteit. Dat blijkt in het bijzonder uit het gebrek aan promotie van ICT en matige ICT-wetgeving.30 In de OECD neemt Nederland een dertigste plaats in op de ranglijsten betreffende kennis en beleid rond ICT. (Onze natuurlijke positie gezien de stand van onze economie zou rond plaats veertien liggen.) De wisselwerking tussen ICT en onderwijs is van groot belang. In het onderwijs zelf liggen legio mogelijkheden voor de toepassing van ICT. Dit geldt voor het leerproces, maar ook voor de ICT-vaardigheden van leerlingen. Een hoge vertrouwdheid met de mogelijkheden van ICT blijkt sterk gecorreleerd met een hoge prestatiegraad van de economie, omdat de uitstralingseffecten van ICT groot en veelomvattend zijn. De overheid zou in al haar rollen – uitvoerder, financier, klant, wetgever, facilitator – een sterkere nadruk moeten leggen op het ontwikkelen van ICT-kennis en -kunde in Nederland.
28
Vestigingsbeleid
De overheid moet ook de balk in het eigen oog zien.
Nederland scoort op een aantal vestigingsfactoren niet goed. Een daarvan – er zijn er uiteraard meer – is de bereikbaarheid.31 Files maken ons land minder aantrekkelijk als vestigingsland voor bedrijven, terwijl transport en de daaraan gekoppelde dienstverlening sinds jaar en dag sterke punten van ons land zijn geweest. Ook is de verslechterende bereikbaarheid een maatschappelijk probleem. Het vergt meer tijd voor mensen om elkaar te ontmoeten; denk aan het overbruggen van afstanden tussen generaties die veruit elkaar wonen. Er is creativiteit nodig bij het oplossen van deze problemen. Dan kan gedacht worden aan nieuwe manieren om wegen te bouwen. Dubbeldekswegen zijn bijvoorbeeld stukken goedkoper en besparen ruimte. Ook innovatie in de financiering middels een zelfstandig privaatrechtelijk infrastructuurfonds kan publiek-private samenwerking aantrekkelijker maken. En zeker ook bij infrastructuur geldt dat regelgeving nu veel te veel een belemmering vormt.32 Bovendien moeten de negatieve consequenties van mobiliteit serieuzer nemen. Als auto’s vervuilen, dan moeten we zorgen dat ze schoner worden. Niet de mobiliteit an sich is het probleem, maar de schadelijke gevolgen ervan voor het milieu. Nederland heeft behoefte aan een betere bereikbaarheid, maar zeker ook aan schonere auto’s. Het bevorderen van schonere technologieën in auto’s is daarom van groot belang. Innovatie op het vlak van de mobiliteit lost maatschappelijke problemen op, versterkt onze vestigingsfactoren en levert tot slot ook exporteerbare concepten op. Door juist daar te innoveren waar maatschappelijke problemen liggen, kan Nederland van haar zwakte een kracht maken.33 Innovatie bij de overheid stimuleren
CDA
Sprekend over innovatie en productiviteitsverbetering gaan ieders gedachten als vanzelfsprekend uit naar het bedrijfsleven. In Matteüs 7,3 wordt geschreven
over het zien van de splinter in andermans oog en niet de balk in het eigen oog. De Nederlandse overheid moet de moed hebben ook naar haar eigen innovatiekracht te kijken. De econoom Michael Porter noemt productiviteit de kern in de discussie over concurrentievermogen. Alleen als een land productief is, zal ze concurrerend zijn.34 Analyse van sectorale verschillen in productiviteit geeft een sterke indicatie dat de overheid het Nederlands concurrentievermogen het beste stimuleert door aan te pakken wat binnen haar directe invloedssfeer ligt: haar eigen productiviteit. Het algemene beeld van de productiviteit van de Nederlandse economie is dat die achterblijft bij de rest van Europa en zeker bij die van de Verenigde Staten. Analyse van de productiviteit per sector laat een genuanceerder beeld zien. De meeste sectoren uit het bedrijfsleven hebben een positieve productiviteitsontwikkeling. De exporterende sectoren hebben een hoge productiviteitsgroei en slaagden (totdat de al genoemde loonexplosie van de jaren negentig toesloeg) er zelfs in hun marktaandeel op de wereldmarkt te vergroten. De grootste pijn ligt daarom bij de binnenlandse sectoren. Naast de bouwnijverheid en de financiële en zakelijke dienstverlening, gaat het om zorg, onderwijs en overheid die een negatieve arbeidsproductiviteitsontwikkeling kennen. Als aanzet voor de discussie over hoe de overheid de eigen productiviteit kan stimuleren, volgt hieronder een visie op noodzakelijke innovatie in het onderwijs en de zorg.
29
1991-1999
1996-1999
Totale economie
1,7
1,1
0,7
Marktsector ICT-sector Rest marksector
2,2
1,3
1,3
2,8 2,1
4,4 1,0
4,6 0,9
Niet-marktsector Zorgsector Overheid
0,7 0,0 1,4
0,7 -0,8 1,5
-0,5 -2,1 1,3
Centraal Planbureau35
1981-1990
Bron
Groei van de arbeidsproductiviteit in Nederland
Innovatie in het onderwijs Rapporten over het onderwijs wijzen alle in dezelfde richting: de kwaliteit van ons onderwijs kan beter. Geruststellende cijfers over het basisonderwijs laten zien dat het gemiddelde niveau hoog is. Maar dat is niet het hele verhaal. Directeuren van basisscholen zijn ontevreden over de kwaliteit van nieuwe leraren, die de komende jaren juist zo’n belangrijke verantwoordelijkheid gaan dragen in het opleiden van onze jeugd. In het middelbaar onderwijs kent Nederland veel uitvallers en
CDA
De zorgsector biedt veel mogelijkheden voor innovatie.
weinig toppers. De bètarichtingen zijn weinig populair. De uitgaven per academische student nemen af. De directe kosten aan onderwijs dalen nog sterker, terwijl de indirecte kosten toenemen. Een moeilijkheid bij de aanpak van de problemen is dat de bestaande structuren in het onderwijs niet bevorderlijk zijn voor vernieuwing. Regelgeving en financiering versterken de bestaande structuren. Innovatie vergt dus institutionele vernieuwing. Zo is het bekend dat de overgang van VMBO naar MBO voor veel leerlingen een grote hobbel is. Het onder een dak brengen van VMBO en MBO lijkt de uitval te kunnen verminderen. De regulering is hier echter nog niet op toegesneden. Behalve institutionele vernieuwing vragen ook de werkwijzen van scholen om innovatie. Initiatieven in het primair en voortgezet onderwijs tonen het potentieel van nieuwe onderwijsmethoden voor kwaliteitsverbetering. Ook de inzet van ICT draagt bij aan beter behalen van de onderwijsdoelstellingen. Een grote uitdaging ligt zeker ook op het vlak van levenslang leren. Leren blijft in een kenniseconomie niet beperkt tot de initiële fase. Ook als men werkt, is het nodig om te blijven scholen. De afstemming tussen vraag en aanbod verloopt in de praktijk gebrekkig. Innovatie in de zorg
30
CDA
De Nederlandse zorgsector is bestuurlijk in slechte conditie. De financiering van de gezondheidszorg is dermate verweven geraakt met het budgettaire beleid van de overheid, dat de dynamiek in de sector sterk is verminderd. Innovatie, zoals de invoering van telemedicine en andere ICT-toepassingen, wordt door de bestaande instituties op diverse wijzen belemmerd.36 Ook in de zorgmarkt zelf wordt het inmiddels hardop gezegd: nieuwe toetreders krijgen geen kans. Bestaande aanbieders willen hun eigen markt niet verpesten, het draagvlak onder professionals en bij de overheid voor veranderingen is laag, besluitvorming binnen en buiten instellingen is traag en de financieringsstructuur ondersteunt innovatie niet. Er zijn veel verbeteringsmogelijkheden met behulp van ICT voorstelbaar, die tot zowel product- als procesinnovatie kunnen leiden.37 Product- of dienstinnovaties zijn bijvoorbeeld systemen waarbij chronisch zieken of ouderen via een webcam op de computer communiceren met specialisten of de thuiszorgorganisatie. Door telemonitoring (meekijken op afstand via computergestuurde foto’s of videobeelden) is een grotere concentratie mogelijk van superspecialisten die veel specifieke ervaring opdoen, waardoor tegen lagere kosten een hogere kwaliteit kan worden geleverd. De zorgsector staat aan het begin van een bijna eindeloze reeks van mogelijkheden tot procesinnovatie. Denk aan het vervangen van de papieren agenda door elektronisch agendabeheer, het vervangen van het traditionele ponsplaatje door een elektronisch patiëntenpasje, elektronisch dossierbeheer waardoor de kennisoverdracht tussen meerdere behandelaars sneller en beter wordt en de foutkans vermindert. Een voorbeeld van een concrete kostenreductiemogelijkheid door procesoptimalisatie is gerealiseerd door het MRI Centrum, een zelfstandig behandelcentrum dat zich op MRI-diagnose richt. Een MRI in een ziekenhuis kost, inclusief de vaste kosten voor de machine, tussen de € 700 en € 1300; het MRI Centrum kan het, alles inbegrepen, voor € 330.38 Naast vernieuwing in de zorg door ICT, liggen er vele mogelijkheden voor innovatie op zorginhoudelijk terrein: samenwerking tussen verschillende specia-
lismen binnen ziekenhuizen, nieuwe medicijnen, andere voeding, et cetera. Ook hier kan innovatie een belangrijke rol spelen bij het verbeteren van de kwaliteit en dienstverlening in de zorg. Modernisering van de verzorgingsstaat Het belang van het verbeteren van de productiviteit in de sectoren binnen de eigen invloedssfeer van de overheid, zoals de zorg, mag niet worden onderschat. Op dit moment werkt van de beroepsbevolking één op tien personen in de gezondheidszorg. Wanneer de organisatie van en de werkwijzen binnen de zorg ongewijzigd blijven, zal dit percentage vanwege de vergrijzing over twintig jaar het dubbele moeten zijn. Dat wil zeggen: één op de vijf werknemers werkt dan in de zorgsector. Dat roept niet alleen de vraag op naar de betaalbaarheid van die situatie (met daarbij het eerder genoemde risico van een loonexplosie gedreven door de overheidsvraag), het geeft ook vraagtekens of zoveel arbeidskrachten beschikbaar zullen zijn die kiezen voor een dergelijke carrière. Vermindering van de behoefte aan zorgpersoneel, door andere manieren van organiseren van de zorg en efficiëntere werkwijzen, is niet alleen essentieel om de lastendruk van de gezondheidszorg op termijn beheersbaar te houden, maar ook om wachtlijsten en daarmee sociale verschraling te vermijden. Dat besef is nog veel te weinig doorgedrongen bij degenen die bestaande instituties verdedigen uit vrees dat innovatie en dynamiek vertrouwde patronen doorbreken. Maar zonder modernisering is de verzorgingsstaat uiteindelijk onhoudbaar. Daarbij komt nog dat door de geschetste ontwikkeling het relatieve aandeel van de zorg in de economie zal toenemen. Als de productiviteit in de zorg blijvend stagneert, zal dat de economie dus steeds zwaarder belasten. Aan de andere kant heeft productiviteitswinst in de zorg een groeiende positieve uitstraling op de productiviteitsontwikkeling van de totale economie. Innovatie dwingen we niet af met overheidsbemoeienis. We moeten zeker onderzoeken welke kansrijke kennis-, industrie- en handelsclusters Nederland kent, maar de rol van de overheid ligt niet in het duwen en trekken aan bedrijven om zo innovatie uit de grond te stampen. De overheid moet vooral de hand in eigen boezem steken en serieus vaart maken met de omvorming van sectoren waar ze sterk sturend is, vooral het onderwijs en de zorg. Het stimuleren van innovatie in onderwijs en zorg moet gepaard gaan met het wegnemen van belemmeringen tot innovatie. Door daar te innoveren waar maatschappelijke problemen liggen, kan Nederland van haar zwakte een kracht maken. Het is onvermijdelijk daarbij bekende hete hangijzers aan te pakken. Innovatie zal in Nederland echter niet slagen als we niet ook en juist vooral de institutionele randvoorwaarden verbeteren en dynamiseren, zodat meer ruimte ontstaat voor zelfregulering en creativiteit van mensen.
31
Eén op de vijf mensen werkt straks in de zorg.
CDA