IWT-Studies
IWT-Observatorium
Innovation Science Technology 'Flanders Vegetable Valley': De Vlaamse diepvriesgroentesector als voorbeeld van een clusteranalyse
WIM VANHAVERBEKE JAN LAROSSE
52
COLOFON
IWT-Studies worden uitgegeven door het IWT-Vlaanderen in het kader van het werkprogramma van het IWT-Observatorium. De auteurs zijn echter persoonlijk verantwoordelijk voor de standpunten die worden ingenomen bij de uitwerking van deze studies. Redactie Ann Van den Bremt (secretariaat) Jan Larosse (coördinatie) Olivier De Cock (eindredactie) Productie N’lil Copyright Reproductie en gebruik is toegestaan mits bronvermelding.
IWT-Observatorium Jan Larosse, Coördinator Donald Carchon, Informatiesysteem Ann Van den Bremt, Secretariaat
Bischoffsheimlaan 25 1000 Brussel
Tel.: 02/209 09 00 Fax: 02/223 11 81 E-mail:
[email protected] Web-site: http://www.iwt.be Depotnummer: D/2004/7037/8 Verschenen in juni 2005
IWT-STUDIES > >> 52
INHOUD
V O O RW O O R D
4
DANKWOORD
5
1 . I N L E I D I N G : C L U S T E R A N A LY S E E N - B E L E I D
7
2. SECTORBESCHRIJVING
11
2.1 Voorgeschiedenis
11
2.2 Strategische Factoren 2.2.1 Productie 2.2.2 Vraag 2.2.3 Differentiatie 2.2.4 Gerelateerde en ondersteunende industrieën 2.2.5 Strategie en management 2.2.6 Verdere maatschappelijke borging:
12 12 13 16 17 17
overheid en lokale ondernemerswereld 3 . R E L AT I E S M E T L E V E R A N C I E R S
18 21
3.1 Een eerste analyse van de toelevanciers 3.1.1 Afhankelijkheidsgraad en indirecte werkgelegenheid 3.1.2 Geografische spreiding
21 21 24
3.2 Classificatie van leveranciers
24
3.3 Afhankelijkheid
34
4 . C L U S T E R A N A LY S E : ' F L A N D E R S V E G E TA B L E VA L L E Y '
37
4.1 Opzet
37
4.2 De waardeketen van de diepvriesgroenten
38
4.3 Clusteranalyse 4.3.1 De kern van de cluster: de producenten van diepvriesgroenten
40 40 42 45 46 46 47 48
4.3.2 4.3.3 4.3.4 4.3.5 4.3.6 4.3.7
Toeleverende en ondersteunende sectoren Klanten Internationale concurrentie Ondersteunende instellingen Socio-culturele borging van de cluster Clusterdynamiek
5. CONCLUSIE
51
6 . A N N E X : H E T C L U S T E R E N VA N I N D U S T R I E TA K K E N BINNEN DE VOEDINGSSECTOR
54
3
V O O RW O O R D
Deze IWT-Studie is een haalbaarheidsonderzoek naar de mogelijkheid van het gebruik van data over klant- en leveranciersrelaties voor een clusteranalyse. Hiervoor werd een project opgezet met de Nationale Bank van België, dienst Micro-economische Analyse. Dat hiervoor de diepvriesgroentesector als testcase werd genomen is eerder toevallig, maar het is dan wel een gelukkig toeval omdat hierdoor meer licht wordt geworpen op één van de minder bekende niches waar Vlaanderen een sterke internationale positie heeft opgebouwd. Daarnaast is het de bedoeling om met het beschikbare kwantitatieve en kwalitatieve materiaal een strategische analyse te maken van de clusterdynamiek in en rond de diepvriesgroentesector. Hiervoor werd samengewerkt met Prof. Wim Vanhaverbeke (Universiteit Hasselt), specialist in innovatiemanagement en regionale economie, die al eerder over deze sector had gepubliceerd1. Het resultaat is een trapsgewijs opgebouwde studie, waarin vertrokken wordt van een klassieke sectoranalyse van kernbedrijven, die vervolgens wordt uitgediept, dankzij de nieuwe micro-economische data, over meer dan 4000 bedrijven die toeleveren aan deze sector. Circa 300 van hen staan in voor het leeuwendeel van de industriële toelevering. Op basis van deze data en bijkomende kwantitatieve en kwalitatieve gegevens over de interne dynamiek en de omgevingsfactoren wordt een totaalbeeld geschetst van deze industriële cluster waaraan ca 5000 directe en indirecte arbeidsplaatsen verbonden zijn. De werkmethode illustreert ook dat er interactie nodig is tussen statistische analyse, literatuuronderzoek en bevraging van actoren om een coherent beeld op te bouwen van de clusterdynamiek. Dit project heeft het karakter van een ‘proefproject’: het licht een tip van de sluier maar het is geen exhaustieve analyse van deze sector. De studie kan dienen als smaakmaker en inspiratie voor verder onderzoek. De laatste jaren is er immers een nieuwe ‘cluster’-dynamiek op gang gekomen die zich kristalliseert rond ‘excellentiepolen’ van verschillende aard, zoals Flanders Drive of VIL. Deze initiatieven zijn steeds vraagge-
4
dreven maar maken gebruik van de instrumenten die het innovatiebeleid de voorbije jaren systematisch heeft uitgebreid om de ganse innovatieketen te ondersteunen. Daarin is er veel aandacht voor de innovatiesamenwerking. Omdat samenwerking tussen bedrijven bij het innoveren nog onvoldoende ontwikkeld is, wordt door het IWT een nieuw type van VIS-project aangeboden, namelijk de ‘VIS-haalbaarheidsstudies’. Met deze nieuwe vorm van ondersteuning kunnen studies over clusterinitiatieven uitgevoerd worden. Deze studies laten toe om samenwerkingprojecten beter te onderbouwen en de economische opportuniteiten die eraan verbonden zijn in kaart te brengen. Deze IWT-Studie biedt een methodologie aan die hiervoor wellicht inspirerend kan zijn. Deze studie is nog om een andere reden een ‘smaakmaker’. De doelstellingen van het Innovatiepact (en van de kennisintensivering van de Vlaamse economie in het algemeen) zijn immers niet haalbaar indien innovatie in de zogenaamde traditionele sectoren ook niet in een hogere versnelling wordt gebracht. De voorbereiding van ‘Flanders Food’ door belangrijke actoren in de voedingssector getuigt van deze visie. De voorliggende studie over de diepvriesgroentesector toont aan dat innovatie op technologisch, commercieel en organisatorisch niveau het strategische antwoord moet zijn op de veranderde internationale omgeving. De Vlaamse regering zet belangrijke middelen in op de ontwikkeling van de kenniseconomie. Het IWT is het voornaamste instrument van de Vlaamse regering om innovatie te stimuleren in het bedrijfsleven. Om de effectiviteit van de ingezette middelen en acties beter te evalueren zal het IWT zijn monitorings- en analysecapaciteit versterken en ook de nodige strategische intelligentie opbouwen voor de evaluatie van clusterinitiatieven.
Paul Zeeuwts Directievoorzitter
DANKWOORD
IWT-STUDIES > >> 52
DANKWOORD
Dit rapport is het resultaat van een informele samenwerking over het clusteringsfenomeen in de diepvriesgroentesector, één van de succesvolle Vlaamse industrieniches. Het werd een apart wetenschappelijk avontuur waarbij de academische wereld, het IWT, de Vlaamse Administratie, de Nationale Bank van België (NBB) en de sectorvereniging zich bogen over de clusteringsdynamiek in deze sector. Zonder die samenwerking zou het rapport er niet gekomen zijn. De auteurs zijn daarom erg veel dank verschuldigd aan George Van Gastel, Francois Coppens en Jean Marc Troch van de NBB. Zij zorgden voor het aanleveren van de cijfergegevens en de kwantitatieve analyses in dit rapport. De medewerking van de Nationale Bank in dit project was essentieel omwille van twee redenen. Ten eerste beschikt de NBB over microdata die voor deze studie cruciaal waren. Daarnaast werd door de vermelde medewerkers van de NBB systematisch mee nagedacht hoe de cijfers konden omgezet
5
worden in een zinvolle analyse van de clusterdynamiek in deze sector. Freek De Witte van de Vlaamse Administratie Economie en Claire Nauwelaers van Merit willen we danken voor hun inbreng en het mee opvolgen van dit rapport. Tenslotte wordt ook de input van Dirk Decoster en Romain Cools, respectievelijk voorzitter en secretaris van het Verbond van Groenteverwerkende Bedrijven en Industriegroenten (VeGeBe), erg geapprecieerd. Zonder de contacten met de VeGeBe was het onmogelijk om de kwantitatieve gegevens te vertalen in de bedrijfsacties en -strategieën die de clusterdynamiek kunnen verklaren. Tenslotte willen we ook Patrick Meulemeester, tuinbouwconsulent Boerenbond, bedanken voor zijn nuttige commentaren. Vanzelfsprekend blijven de auteurs verantwoordelijk voor de interpretatie van deze kwantitatieve en kwalitatieve input.
6
Hoofdstuk 1
INLEIDING: CLUSTERANALYSE EN -BELEID
Clustering wordt algemeen gedefinieerd als de economische netwerkvorming of het interactieproces tussen bedrijven en andere maatschappelijke actoren verbonden aan een toegevoegde waardeketen2. Deze netwerkvorming gebeurt doorgaans binnen een bepaalde regio en heeft als effect een duurzaam competitief voordeel te genereren voor bedrijven die betrokken zijn in de productie en verkoop van bepaalde producten of diensten. Door de combinatie van concurrentie en coöperatie onstaan er tussen de actoren allerlei interdependenties die een collectief productiviteitsvoordeel opleveren3. Economische clusters zijn dus grotendeels een ‘spontaan’ marktfenomeen, in tegenstelling tot ‘clusterinitiatieven’ die erop gericht zijn deze clustervoordelen bewust te versterken, in de vorm van diverse types van georganiseerde samenwerking. Een clusterbeleid kan dus regionale competitiviteitsvoordelen stimuleren door clusterinitiatieven te ondersteunen omdat die sterk bijdragen tot een gedeelde perceptie van de voordelen van en barrières tot dergelijke clustering. Een actieve cluster onderscheidt zich immers door ‘actieve kanalen’ waardoor die cluster niet alleen als transactienetwerk maar ook als een sociaal productiesysteem werkt4. Een clusteranalyse heeft dus als objectief deze economische en sociale netwerkvorming in kaart te brengen. Om er zeker van te zijn dat alle facetten van een clusteranalyse goed tot uiting zouden komen, werd geopteerd voor een relatief kleine maar toch belangrijke cluster, nl. die van de diepvriesgroentesector. De sector is scherp af te bakenen omdat de kern wordt uitgemaakt door een 18-tal bedrijven waarvan men weet dat er onderlinge relaties bestaan. Al deze bedrijven zijn gesitueerd in midden West-Vlaanderen, behalve één in Wallonië. Deze ondernemingen betrekken een belangrijk deel van hun toeleveringen uit de lokale groenteteelt. De 18 bedrijven laveren continu binnen het spanningsveld van concurrentie en samenwerking. Bovendien is deze cluster een markant voorbeeld van de exportspecialisatie van de Vlaamse economie omdat de Vlaamse diepvriesgroentebedrijven een groot deel van de Europese export voor hun rekening nemen.
7
Door de exportspecialisatie, de geografische concentratie van producenten en toeleveranciers, de samenwerkingsverbanden en de scherpe afbakening voldoet de diepvriesgroentesector aan alle voorwaarden om een economische clustersanalyse op los te laten. Zij is bovendien een cluster uit een traditionele sector, die al een succesvolle ontwikkeling gekend heeft en dus belangrijk is voor de Vlaamse economie maar nu voor een nieuwe ontwikkelingsfase staat als innovatieve cluster. Zij is dan ook een prototype voor de omschakelingsproblematiek die het grootste deel van de Vlaamse industrie (die eerder low en medium-tech is geörienteerd) kent en waarop het beleid op een nieuwe wijze zou moeten inspelen. Het klassieke industriebeleid is immers niet aangepast aan de globale herstructureringsdynamieken omdat het sectorale aggregaties van bedrijven hanteert die niet meer zijn aangepast aan de hedendaagse context. De 'voedingsnijverheid' bijvoorbeeld is een conglomeraat van verschillende bedrijfstakken die wel een aantal karakteristieken gemeen hebben maar terzelfdertijd sterk verschillen van elkaar omdat ze verbonden zijn met andere markten en technologieën, elk met een andere globale dynamiek. Daarom kan een clusterbeleid een betere policy mix maken van de beschikbare beleidsinstrumenten indien het kan inspelen op de specificiteit van die cluster en zijn ontwikkelingsdynamiek. Een clusterbeleid wijkt in de praktijk echter vaak af van de academische invulling van dit concept. Immers, voor de onderzoekers moeten clusters gezien worden als vrij belangrijke economische complexen terwijl de beleidsmatige overheidsaanpak veeleer de klemtoon legt op relatief kleine netwerken, vaak rond een specifieke onderneming. De discrepantie tussen theorie en praktijk heeft verschillende oorzaken. Vooreerst is er de vaststelling dat in het verleden het economisch beleid sterk macro-economisch geïnspireerd was. De neiging is derhalve groot om ook een clusterbeleid te enten op de "gebruikelijke” beleidsinstrumenten zoals subsidiëring, garanties, regulering enz, terwijl op dit meso-economisch niveau veeleer een structuurbeleid moet gevoerd wor-
HOOFDSTUK 1 > Inleiding: Clusteranalyse en -beleid
den. Een andere oorzaak is echter dat het bestaan van clusters maar zichtbaar wordt van zodra een belangrijke schakel problemen vertoont. De bestaande meetinstrumenten geven geen ‘visibiliteit’ aan deze economische netwerken. Zowel academici als overheid menen nu evenwel dat een modern clusterbeleid niets te maken mag hebben met een defensief subsidiëringsbeleid; de nadruk dient te worden gelegd op het genereren van innovaties voor nieuwe processen, producten en diensten door de versterking van kennisuitwisseling en samenwerking waarbij de rol van de overheid die van "facilitator" in een multiactoren omgeving is5. De rol van de overheid als facilitator kan maar worden gerealiseerd voor zover het beleid een inzicht krijgt in de bestaande economische netwerken en het belang ervan. Hiervoor moet echter een betere beleidsanalyse worden ontwikkeld, wat het voorwerp is van deze studie. Deze vaststelling leidde op initiatief van het IWT tot de vraag van toenmalig Vlaams minister Ceysens aan de Nationale Bank om na te gaan of met de beschikbare statistische informatie een beter zicht kan verkregen worden op economische clusters. Daartoe werd beslist een proefproject op te starten tussen het IWT, de dienst Micro-economische analyse van de Nationale Bank en Wim Vanhaverbeke (Universiteit Hasselt en Technische Universiteit Eindhoven) voor de academische analyse. Het objectief van deze samenwerking is om de haalbaarheid en relevantie te toetsen van clusteranalyses als instrument voor de ondersteuning van een strategisch innovatiebeleid. Een haalbaarheidsonderzoek betekent dat deze studie geen studie ten gronde is maar enkel een spoor trekt waarlangs een meer systematische aanpak kan verder werken. Voor dit project werden immers slechts minimale middelen vrijgemaakt. Maar de resultaten ervan moeten beleidsmakers overtuigen van de relevantie van verdergezet onderzoek aan de hand van specifieke kwantitatieve indicatoren over klant-leveranciersrelaties. De relevantie van dit alles moet echter ook getoetst worden aan de appreciatie van de hoofdactoren, met name de bedrijfsleiders van de diepvriesgroente-
8
sector zelf. Vandaar dat deze clusteranalyse kwalitatief getoetst werd aan de inzichten van de bedrijfsleiders over de ‘clusterdynamiek’ in hun sector en over de de wijze waarop de overheid de innovativiteit en competitiviteit van de cluster kan ondersteunen of versterken. In de onderhavige studie werd de lijst van de kernondernemingen via de beroepsorganisatie aangeleverd. Deze lijst werd aangevuld met informatie over publiek gekende relaties die tussen de bedrijven bestaan en met specifieke sectorkennis. Maar het onderzoeken van die onderlinge verbanden en netwerken wordt sterk gehinderd door strikte confidentialiteitsregels wat betreft het gebruik van micro-data. Om tegemoet te komen aan de regelgeving inzake statistische confidentialiteit dienden door de Nationale Bank een aantal voorbereidende berekeningen met behulp van de beschikbare microdata6 te worden gemaakt die resulteerden in naamloze en geaggregeerde observaties die voor academisch onderzoek konden aangewend worden. Zo werd voor de gekende ondernemingen de verdeling van de aan hen toegeleverde bedragen berekend evenals de distributie van de afhankelijkheidsgraden van een 4000-tal gedetecteerde toeleveranciers. De oplijsting van deze toeleveranciers is een belangrijke input voor de clusteranalyse. Maar de activiteitenclassificatie van de ondernemingen in de statistische bronnen is vaak niet gedetailleerd genoeg en de statistische aggregaten zijn te ruim om op eenvoudige wijze het bestaan van netwerkrelaties te ontwaren. Concreet komt het er op neer dat zonder specifieke sectorkennis clusters moeilijk (niet) kunnen gedetecteerd en geanalyseerd worden. Het ideale scenario dat ondernemingsclusters kunnen gelokaliseerd worden via vaak gebruikte statistische procedures moet derhalve verlaten worden. Indien statistische technieken al een uitkomst zouden bieden om databanken met transactiegevens te analyseren op clusterverbanden dan zijn ze onvoldoende om de organisatiegraad te detecteren die potentiële, sluimerende clusters transformeert in echte, actieve clusters. Dit betekent echter niet dat statistische bronnen geen
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 1 > Inleiding: Clusteranalyse en -beleid
belangrijke input kunnen leveren voor een clusteranalyse, zoals verder zal worden geïllustreerd. De verdere analyse in deze studie gebeurt in drie stappen. Ten eerste wordt in hoofdstuk 2 de ‘kern’ van de cluster – de producenten van de diepvriesgroenten – geanalyseerd. Via een ‘sectorbeschrijving’ worden de belangrijke karakteristieken van de sector aan de oppervlakte gebracht.
9
Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 dieper ingegaan op de relaties met de leveranciers, dit is de beschrijving van de relaties in de toegevoegde waardeketen. In een derde stap worden de bevindingen van de vorige twee hoofdstukken opgenomen in een aanzet van clusteranalyse die de interacties en de institutionele elementen in het totaalbeeld tracht op te nemen (hoofdstuk 4). In de conclusie worden een aantal bevindingen hernomen op het vlak van de clusterdynamiek.
HOOFDSTUK 1 > Inleiding: Clusteranalyse en -beleid
VOETNOTEN 1
2
3
Vanhaverbeke, Wim en Karolien Desimpel (2002); The frozen vegetable industry in West-Flanders, IESE: Barcelona, N° 01992700, 26 p. Er bestaat geen ‘vaste’ definitie van clusters maar één van de meest voorkomende verwijzingen is Roeland et al. (1999): “Clusters can be characterised as economic networks of strongly interdependent firms linked in a value-adding production chain. In some cases, clusters encompass strategic alliances with agents in the knowledge infrastructure, such as research institutes, universities, engineering companies and firms of consultants.” In Boosting Innovation: The Cluster Approach, OECD Proceedings, OECD p. 315. De oorsprong gaat terug naar Marshall in het begin van de 20ste eeuw met zijn ‘industriële agglomeraties’ . In de jaren 50 en 60 sprak men van ‘groeipolen’, in de jaren 70 van ‘industriële complexen’ en ook ‘clusters’. Maar het concept van ‘clusters’ werd pas populair met het werk van Porter over competitiviteitsvoordelen (1900; The Competitive Advantage of Nations). Bedrijven zijn immers geen onafhankelijke entiteiten en daarom bepaalt de intensiteit en kwaliteit van hun interacties in sterke mate de performantie van het gehele economische weefsel. Die intensiteit en kwaliteit van de interacties is
10
sterk gebonden aan de ‘proximiteit’ van de actoren. 4
Zie Rosenfeld, Stuart E. (1997), "Bringing Business Clusters into the Mainstream of Economic Development", European Planning Studies, vol. 5 (1). Daarin zijn clusters gedefinieerd als “A geographically bounded concentration of interdependent businesses with active channels for business transactions, dialogue, and communications, and that collectively shares common opportunities and threats” http://www.cherry.gatech.edu/sim/refs/rosen.pdf
5
Zie eerdere IWT-Studies over clusters, clusterbeleid en clusteranalyse: Debackere, K. en De Backer, K. (1999); Clusterbeleid: Een innovatie instrument voor Vlaanderen?: Reflecties op basis van een analyse van de automobielsector, IWT-Studies, Nr 21, IWT, Brussel, 56 p. Capron, H. en M. Cincera (1999), The Flemish Innovation System : an external viewpoint, Nr 28, IWT, Brussel, 75 p. Larosse J. , Hantschel R., Jacobs D., Roelandt T., Gilsing V. en K. Debackere (2000), Clusterbeleid als hefboom tot innovatie, IWT-Studies, Nr 30, IWT, Brussel, 87 p.
. Het betreft hier databestanden die de Bank gebruikt voor het opstellen van de nationale rekeningen.
6
Hoofdstuk 2
SECTORBESCHRIJVING
Deze sectoranalyse spitst zich toe op de diepvriesgroenten, een zeer specifieke industrietak die in België geografisch geconcentreerd is in de regio rond Roeselare. Van de 18 bedrijven die in België actief zijn, zijn er 17 gevestigd in deze streek, meer bepaald in en rond Ardooie en Staden. Men kan dus spreken van een geografisch sterk geconcentreerde cluster in West-Vlaanderen. De Belgische diepvriesgroenten-industrie neemt, sinds haar ontstaan in 1965, een prominente plaats in op de Europese markt. België nam in 2002 niet minder dan 46% van de export door de 15 EU-landen voor zijn rekening, en kende tot dan een gestage groei. De competitieve sterkte van de WestVlaamse diepvriesgroenten-industrie kan ondermeer worden gerelateerd aan de kostenefficiënte productie dank zij verregaande automatisering in de sector, de daaraan gekoppelde schaalvoordelen en voordelige prijzen, en de gerichte afstemming van de productie op de buitenlandse vraag. Het continueren van deze positieve trend is evenwel niet vanzelfsprekend: bodemuitputting bedreigt de teelt van bepaalde groentensoorten, een consolidatie in de distributiesector zet de marges van de diepvriesgroentenproducenten onder druk, de verstrengende milieuwetgeving verhoogt de productiekosten, de internationale expansie van de diepvriesgroentesector (met name in Oost-Europa) creëert nieuwe opportuniteiten én bedreigingen, de relaties tussen producenten van diepvriesgroenten en de lokale groententelers ondervindt spanningen, en de streek kent een nijpend gebrek aan geschoolde arbeidskrachten. De vraag is dus of de diepvriesgroentesector de nodige veerkracht heeft om zijn sterke positie te handhaven. Het strategisch inspelen op de ‘clustervoordelen’ is hiervan een onderdeel. In deze analyse zullen we de Vlaamse diepvriesgroenten-industrie op een systematische manier ontleden. We besteden daarbij in de eerste plaats aandacht aan de historische achtergrond van deze industrietak.
11
Vervolgens analyseren we de strategische factoren die de industrie vorm geven en aan de grondslag liggen van de competitieve sterkte van de sector. In het volgend hoofdstuk bestuderen we, gewapend met de achtergrondkennis van de sector, welke afhankelijkheidseffecten en structuren kunnen worden waargenomen in de samenwerking tussen de diepvriesgroentesector en zijn toeleveranciers, met een set van statistische gegevens als uitgangspunt. > 2.1 VOORGESCHIEDENIS De West-Vlaamse diepvriesgroenten-industrie is sterk geworteld in de ondernemerstraditie die de regio kenmerkt. Aan het eind van de 19de eeuw was West-Vlaanderen één van de meest gekende centra van vlasproductie wereldwijd. De opkomst van synthetische vezels omstreeks 1950 lag aan de basis van een herstructurering van de lokale industrie: vlas nam in belang af, en nieuwe sectoren kenden hun opgang, met onder meer de productie van spaanderplaten, plantaardige oliën, tapijten, textiel en diepgevroren groenten. De diepvriesgroentesector groeide onder de impuls van lokale ondernemers, Europese landbouwsubsidies, en een neerwaartse trend in het gebruik van inblikken als bewaartechniek. De consument gaf steeds meer de voorkeur aan diepvriesgroenten, want die genoten de reputatie gezonder te zijn dan de varianten in blik. Ondertussen nam het gewicht van de Vlaamse diepvriesgroentesector in de Europese markt toe. Een beperkte binnenlandse afzet droeg er toe bij dat de West-Vlaamse ondernemers zich meer en meer richtten op de buurlanden. Bovendien zorgde de interne dynamiek van de sector ervoor dat deze bedrijven een sterk competitief voordeel konden opbouwen, waardoor de leidinggevende positie van de Vlaamse diepvriesgroenten-industrie binnen de Europese markt kon gehandhaafd blijven. De factoren die aan de grondslag liggen van deze dynamiek analyseren we meer in detail in de volgende sectie.
HOOFDSTUK 2 > Sectorbeschrijving
2.2 STRATEGISCHE FACTOREN
Een meer gedetailleerde strategische analyse van onderliggende factoren waarom de West-Vlaamse diepvriesgroenten-industrie zich internationaal zo sterk kan profileren biedt in eerste instantie een retrospectieve verklaring van het succes van de sector, maar opent tegelijk perspectieven voor meer toekomstgerichte interpretaties en initiatieven met als doelstelling de duurzame ontwikkeling van deze industrie en haar competitieve sterktes te bestendigen. We benaderen de diepvriesgroenten-industrie vanuit 6 invalshoeken1, met name: productiefactoren, vraagfactoren, differentiatie, gerelateerde en ondersteunende industrieën, strategie en management, overheid en sociale dimensies. 2.2.1. Productie
De natuurlijke productiefactoren in WestVlaanderen zijn gunstig voor de teelt van groenten – het basisproduct voor de diepvriesgroenten-industrie. Met een mild maritiem klimaat en een gunstige bodemsamenstelling beschikt West-Vlaanderen over excellente condities voor de groenteteelt. Bovendien is de streek gekenmerkt door agrarische structuren (relatief kleine oppervlaktes, merendeels familiebedrijven) die uiterst geschikt zijn voor intensieve landbouw. Ook de centrale ligging van Vlaanderen in Europa en de goede (wegen-) infrastructuur dragen bij tot de competitieve sterkte van de diepvriesgroentesector. De nabijheid van landbouwbedrijven bij de diepvriesgroentenproducenten is een voordeel voor deze sector, voornamelijk omdat transporttijden van de verse groenten hierdoor kort blijven, met positieve gevolgen voor zowel kwaliteit als kostprijs. Door deze symbiose is Vlaanderen uitgegroeid tot de voornaamste productielokatie van diepvriesgroenten met ca 45% van de Europese productie. Daar staat tegenover dat de sector bedreigd wordt door bodemuitputting. Intensieve teelt van specifieke groentensoorten leidde tot bodemverarming, waardoor bepaalde
12
groenten niet langer in West-Vlaanderen kunnen geteeld worden. Hoewel migratie naar Noord-Frankrijk of Zuid-Nederland tot de mogelijkheden behoort, brengt de logistieke impact hiervan heel wat bijkomende kosten met zich mee. Die problemen worden nog verder versterkt door een gestage toename van het wegverkeer: hierdoor lopen transporttijden en -kosten steeds hoger op, wat resulteert in een stijging van zowat 10% in de variabele kost van het eindproduct. Naar kostenbeheer toe speelt niet enkel transport maar ook de aankoopprijs van de rauwe groenten een voorname rol. Deze laatste wordt onderhandeld door het collectief van ondernemers in de diepvriesgroenten-industrie: dit gezamenlijk front en de stabiele aanvoer van groenten dragen ertoe bij dat de sector relatief goedkoop verse groenten kan inkopen. Toch maken deze ruwe grondstoffen ruim 40% van de operationele kosten uit. Ook de kost van arbeid weegt aanzienlijk in de productiekost van diepvriesgroenten: personeelskosten nemen iets minder dan 9% van de operationele kosten voor hun rekening. De hoge loonlasten in België zijn een drijfveer voor een verregaande automatisering in de sector. De noodzaak tot automatiseren werd nog verscherpt door een nijpend tekort aan geschikte – technisch geschoolde – arbeiders in het recente verleden. Als gevolg van die investeringen in automatisering nam de Vlaamse diepvriesgroentesector niet alleen een technologische voorsprong op de concurrentie, maar ook de druk om de productiviteit te verhogen nam toe, met name door het nastreven van schaalvoordelen en continue productie. Het hoge rendement dat zo gerealiseerd wordt, is een verdere stimulus voor nieuwe investeringen in innovatieve technologieën. Schaalvergroting wordt eveneens gedreven door een concentratie in de distributiesector. Doordat ook distributeurs hun aankopen centraliseren, slagen ze er in hoge druk uit te oefenen op de winstmarge van de diepvriesgroentenproducenten. Kostenefficiëntie in
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 2 > Sectorbeschrijving
de sector krijgt hierdoor een nog dringender karakter.
hebben in vergelijking met hun buitenlandse concurrenten.
Een positief gevolg is dat de Vlaamse diepvriesgroentesector een competitieve positie kan innemen door een gunstige prijzenpolitiek: de combinatie van productiefactoren en de continue investeringen van de industrie verstevigen de positie van de Vlaamse diepvriesgroentenproducenten.
De exportoriëntatie van de Vlaamse diepvriesgroentesector vindt haar oorsprong in een op het eerste opzicht nadelige situatie met betrekking tot de lokale vraag: de kleine thuismarkt verplichtte de Vlaamse diepvriesproducenten reeds in een vroeg stadium om zich te concentreren op exportmarkten. Dit dwong de producenten binnen de sector ook om een competitieve prijzenpolitiek te voeren. Bovendien vereiste deze situatie een grote flexibiliteit om aan specifieke kenmerken van de verschillende buitenlandse markten en consumenten te voldoen.
2 . 2 . 2 . Vr a a g
Meer dan 90% van de Belgische diepvriesgroentenproductie is bestemd voor export. Hierdoor neemt België een leidende positie in binnen Europa: de Belgische diepvriesgroentesector staat in voor niet minder dan 46% van alle Europese export van diepvriesgroenten (zie Figuur 1 en Tabel 2). De import van diepvriesgroenten naar België is vooral bepaald door de behoeften van de diepvriesgroentenproducenten aan grondstoffen want de penetratie van de invoer op de binnenlandse markt is beperkt (zie Figuur 2 en Tabel 4). België is dus een netto exporteur: de sector importeert heel wat minder dan het exporteert, met het Europa van 15 als voornaamste exportmarkt (zie Figuur 3, Figuur 4 en Tabel 2). Deze positie van netto-exporteur is op zich al een aanwijzing dat de Belgische (of West-Vlaamse) producenten een competitief voordeel Figuur 1 >
Gezien het grote belang van de internationale positie van de cluster werd in de statistieken van de buitenlandse handel voor de activiteit van de diepvriesgroenten de in- en uitvoer opgedeeld naar land van bestemming en de transportmodi die werden aangewend. Het relatieve aandeel van de 18 kernbedrijven bedroeg in 2002 73% van de Belgische intra-Europese import en 87% van de Belgische intra-Europese export in 2002 (Tabel 3). Voor de transportmodi bleek de beschikbare informatie kwalitatief ontoereikend te zijn om een gedegen inzicht te krijgen in ondermeer de maritieme gevoeligheid van de sector.
Export door de 15 EU-landen in 2002
Zweden 2.1%
Finland 0.1%
Oostenrijk 0.6%
Frankrijk 11.7%
Luxemburg 0.0%
Nederland 12.6% Duitsland 4.3% Italië 2.3%
België 46.4%
Verenigd Koninkrijk 3.9% Ierland 0.1% Denemarken 1.1%
Spanje 12.6%
Portugal 1.4%
13
Griekenland 0.8%
HOOFDSTUK 2 > Sectorbeschrijving
Figuur 2 >
Import naar de 15 EU-landen in 2002
Zweden 2.7% Luxemburg 0.4%
Finland 1.1%
Oostenrijk 2.2% Frankrijk 15.3%
België 12.1%
Nederland 5.5%
Spanje 6.1% Portugal 1.4%
Duitsland 21.8%
Griekenland 1.9% Denemarken 2.3%
Ierland 2.2%
Verenigd Koninkrijk 16.4%
Figuur 3 >
Italië 8.6%
Belgische export
700,000
in 1000 EUR
600,000 500,000 400,000 300,000 200,000 100,000 0 1999
2001
2002
Belgische import
700,000 600,000 in 1000 EUR
Figuur 4 >
2000
500,000 400,000 300,000 200,000 100,000 0 1999
2000
14
2001
2002
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 2 > Sectorbeschrijving
Tabel 1 >
Import en export in de diepvriesgroentesector 1990-1998 (BLEU)
JAAR
FLUX
1989
Import Export Import Export Import Export Import Export Import Export Import Export Import Export Import Export Import Export Import Export
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998
Tabel 2 >
EXTRA-EUR in EUR 000 in % 5.197 3,7 17.500 26,7 8.048 5,2 14.981 22,7 11.014 6,0 12.797 21,5 9.130 4,9 14.075 22,5 11.005 6,7 18.132 25,3 15.520 7,7 23.251 30,2 13.373 6,0 19.893 30,4 14.964 6,8 26.645 37,9 17.229 7,3 34.816 40,0 17.063 6,5 42.801 46,7
TOTAAL in EUR 000 38.508 159.338 45.681 185.846 60.348 225.454 53.707 241.971 66.197 287.410 88.229 323.899 95.428 342.042 102.202 378.449 109.679 417.641 142.374 483.967
in % 6,2 33,0 6,7 34,2 7,6 36,8 6,6 38,0 8,6 40,8 9,3 41,7 9,1 41,0 9,6 41,9 9,7 42,6 11,0 44,4
Import en export in de diepvriesgroentesector 1999-2003 (BLEU)
JAAR
FLUX
1999
Import Export Import Export Import Export Import Export Import Export
2000 2001 2002 2003 jan-aug
Tabel 3 >
INTRA-EUR in EUR 000 in % 33.311 6,9 141.838 34,0 37.634 7,1 170.865 35,8 49.334 8,1 212.657 38,4 44.577 7,1 227.895 39,7 55.191 9,1 269.277 42,5 72.709 9,8 300.648 42,9 82.056 9,9 322.149 41,9 87.238 10,3 351.804 42,2 92.450 10,3 382.825 42,8 125.311 12,1 441.165 44,2
INTRA-EUR in EUR 000 in % 118.855 11,0 465.784 45,0 139.769 12,4 500.810 45,2 163.876 12,5 551.148 45,8 182.682 13,4 593.029 46,2 114.196 13,3 390.485 47,8
België EXTRA-EUR in EUR 000 in % 15.386 5,4 32.700 40,6 15.424 5,2 40.653 45,3 24.319 6,5 47.347 45,7 23.662 6,8 54.957 46,6 16.407 8,1 38.215 47,5
TOTAAL in EUR 000 in % 134.242 9,9 498.484 44,7 155.193 10,9 541.464 45,2 188.196 11,1 598.496 45,8 206.344 12,1 647.987 46,3 130.603 12,3 428.701 47,7
Luxemburg INTRA-EUR EXTRA-EUR TOTAAL in EUR 000 in % in EUR 000 in % in EUR 000 in % 4.363 0,4 29 0,0 4.392 0,4 539 0,1 7 0,0 546 0,1 4.565 0,4 0 0,0 4.565 0,4 223 0,0 6 0,0 229 0,0 5.596 0,4 9 0,0 5.605 0,4 210 0,0 8 0,0 218 0,0 6.447 0,5 2 0,0 6.449 0,5 288 0,0 4 0,0 292 0,0 4.132 0,5 12 0,0 4.145 0,5 190 0,0 0 0,0 190 0,0
Aandeel van de 18 kernbedrijven in de Belgische buitenlandse handel
JAAR 1999 2000 2001 2002
Invoer Extra 68.47% 68.74% 75.70% 76.91%
Uitvoer Intra 73.28% 75.70% 73.56% 72.51%
15
Extra 85.54% 87.77% 88.85% 88.36%
Intra 88.40% 88.02% 86.56% 86.22%
Invoer Totaal 72.73% 75.01% 73.83% 73.01%
Uitvoer Totaal 88.21% 88.00% 86.74% 86.40%
HOOFDSTUK 2 > Sectorbeschrijving
De vraag naar diepvriesgroenten steeg de voorbije jaren sterk: het gebruiksgemak, de reputatie van kwalitatieve en gezonde voeding, en de lange bewaartermijn van diepvriesgroenten droegen hier in aanzienlijke mate toe bij. Diepvriesgroenten vinden hun afzet in de cateringsector, de kleinhandel en de voedingsindustrie. Deze drie afzetmarkten zijn verantwoordelijk voor een vergelijkbaar aandeel in de afzet. Het grootste groeipotentieel ligt in de catering en voedingsindustrie, terwijl de verkoop van diepvriesgroenten in de kleinhandel (voor huishoudelijk gebruik) gekenmerkt wordt door een stijging in huismerken van de grote supermarktketens – waaraan de Vlaamse diepvriesgroentesector een voorname toeleverancier is. Ondanks deze opwaartse trend in huismerken, blijft Iglo, een merk van de Unilever groep, marktleider in dit segment. De Vlaamse diepvriesgroentesector is zich ervan bewust dat merknamen enkel in de kleinhandel van belang zijn. Het uitbouwen van een sterk eigen merk zou evenwel niet rendabel zijn op korte termijn, terwijl de catering of voedingsindustrie nauwelijks aandacht besteed aan merkbekendheid. Vandaar dat producenten in de sector hun diepvriesgroenten voornamelijk onder merken van derden (huismerken of internationale merken als Iglo en Bonduelle) op de markt brengen.
solideerde omzet het tweede grootste bedrijf in Vlaanderen en het derde grootste in Europa. Het bedrijf verwerkt 200.000 ton groenten per jaar in 5 landen. De groeistrategie is gebaseerd op internationalisatie en diversificatie: sinds 2001 produceert het bereide groentenmaaltijden (i.s.m. Volystar voor vlees van gevogelte). Het bedrijf is beursgenoteerd sinds 1999 en is via een kapitaalsverhoging zich aan het voorbereiden op de komende ‘consolidatiebeweging’. Het management wordt ondertussen verder geprofessionaliseerd (Luc Van Nevel, exSamsonite, voorzitter RvB en Frank Meysman ex Sara Lee als onafhankelijk bestuurder). Dujardin/Unifrost is de derde grootste producent in Vlaanderen (oorspronkelijk opgericht als joint-venture met Pinguin). Er is een familiale controle (familie Haspeslagh Richard). Het bedrijf bouwt zijn groeistrategie op via diversificatie in diepvrieskruiden, panklare maaltijden (sinds 1996), biogroenten (gestopt). Het bedrijf heeft een participatie van de GIMV sinds 2000 voor de ondersteuning van de diversificatiestrategie. Net zoals tussen de top drie bestaan er nog meer uitgesproken verschillen tussen de andere producenten die in verschillende segmenten van de markt gespecialiseerd zijn. Toch zijn er ook gemeenschappelijke punten.
2 . 2 . 3 . D i ff e r e n t i a t i e
Het zou echter verkeerd zijn om alle bedrijven over één kam te scheren gegeven de duidelijke verschillen tussen de bedrijven binnen de sector. Een korte vergelijking tussen de top drie maakt dit duidelijk. Ardo is de grootste producent in Europa; met een omzet van 380 mio EUR. Het bedrijf verwerkt 400.000 ton groenten per jaar in 11 vestigingen in 8 landen. Het bedrijf wordt gefinancierd op basis van familiekapitaal (familie Haspeslagh Eduard). Het is geïntegreerd over de hele keten (teelt, verwerken, invriezen, verpakken, opslag en verkoop) en richt zich op kernactiviteiten door middel van schaalvoordelen en specialisatie binnen de groep. Pinguin is het oudste bedrijf in Vlaanderen (1968). Het bedrijf is met 150 mio EUR gecon-
16
De bedrijven mikken op risicospreiding door diversificatie, zowel door geografische expansie als door de introductie van nieuwe producten. De verregaande concentratie in de distributiesector leidt tot een verhogende prijsdruk: de grootschalige aankooppolitiek vergroot de machtspositie van deze afnemers. Schaalvergroting en het verhogen van de kostenefficiëntie binnen de diepvriesgroentesector vormen het antwoord van de producenten hierop. Schaalvoordelen worden onder andere verkregen door verdere automatisatie en het vergroten van het marktaandeel in Europa. Dit verscherpt op zijn beurt de concurrentie binnen de sector. Het nadeel van deze volumegedreven strategie is dat er relatief lage marges gehanteerd worden en dat de groei enkel te bestendigen is zolang de globale vraag blijft toenemen.
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 2 > Sectorbeschrijving
Differentiatiestrategieën kennen heeft heel wat varianten: de basis voor de differentiatie kan het product zelf zijn (nieuwe soorten), de eigenschappen ervan (bewaring), of de toegevoegde waarde (speciale verpakking). Het groeipotentieel van de diepvriesgroentesector bevindt zich niet zozeer in de basisgroenten – met een stagnerende vraag – maar in diversificatie naar groentenmixen, bereide groenten, bio-groenten en kruiden, en mogelijk ook kant-en-klare diepvriesmaaltijden. De productdiversificatie kan binnen de diepvriesvoeding blijven maar kan evengoed verder gaan (zoals Bonduelle als ‘groentenspecialist’ ook in versmarkt actief is).
sche vernieuwingen die de sector ten goede komen. Door de productie van grotere volumes zijn de West-Vlaamse diepvriesgroentenproducenten in staat om hun machines sneller af te schrijven: dit laat toe om vlugger nieuwe machines aan te kopen die sneller en productiever zijn en een betere kwaliteit kunen verzekeren.
2.2.4 Gerelateerde en ondersteunende industrieën
De gerelateerde en ondersteunende industrietakken worden meer in detail besproken wanneer we ingaan op de relaties met toeleveranciers en de clusteranalyse, respectievelijk in hoofdstukken 3 en 4.
De opmars van de groenteteelt in WestVlaanderen werd in grote mate gestimuleerd door de oprichting van een groentenveiling in Roeselare in 1944. Tot op vandaag blijft de groentenveiling een belangrijk kanaal voor de landbouwsector in de regio om de versmarkt voor groenten te bereiken. De diepvriesgroentesector en de groentenveiling nemen zo een complementaire rol in, niet enkel in termen van afzetmarkt (vers versus diepvries), maar ook voor de landbouwsector: de diepvriesgroentesector neemt groenten af op contractuele basis aan vaste prijzen, terwijl de veiling een hogere winstmarge biedt op momenten dat de aanvoer van verse groenten laag is. Deze risicospreiding betekent een stimulus voor de landbouwsector in de regio om de intensieve groenteteelt verder te zetten. De concentratie van de diepvriesgroentenindustrie in West-Vlaanderen trok ook producenten van goederen en diensten voor de sector aan. Bedrijven voor koeltechnieken en verwerkingsmachines werden opgericht in de regio, en groeiden parallel met de diepvriesgroentesector. Vooral voor koelinstallaties is de lokale aanwezigheid van leveranciers belangrijk: onmiddellijke interventies in geval van defecten is essentieel. Voor andere machines gebeurt de aankoop internationaal, maar nauwe samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de sector en deze toeleveranciers stimuleert technologi-
17
Ook de samenwerking met de transportindustrie is van strategisch belang. Niet alleen de logistieke noodzaak van gekoeld transport, maar ook de relatieve kost van alternatieve transportmogelijkheden (wegtransport, scheepvaart) speelt een belangrijke rol.
2.2.5 Strategie en management
De West-Vlaamse producenten van diepvriesgroenten zijn onafhankelijke familiebedrijven. Typerend voor deze bedrijven is hun vlakke organisatiestructuur en de afwezigheid van hiërarchie: een verregaand engagement van de eigenaars, managers en personeel is kenmerkend. Dit vertaalt zich ook in de beschikbaarheid van familiekapitaal om de competitieve positie van het bedrijf te garanderen. Tegelijk dwingen de groeiende kapitaalintensiteit en de toenemende schaalvergroting tot de professionalisering van het management in heel wat bedrijven. De noodzaak tot professionaliseren wordt nog versterkt door de hevige concurrentie die de sector kenmerkt. Enerzijds leidt de lokale concentratie van de sector en de onderlinge verbondenheid tussen de bedrijven2 (historisch of familiaal, formeel of informeel) tot een onderlinge wedloop die permanente vernieuwing stimuleert, waarin automatisering en schaalvergroting centraal staan. Anderzijds is de concurrentie ook internationaal gezien zeer intens: kostenefficiëntie is essentieel om een lage prijzenpolitiek te kunnen blijven aanhouden. De implementatie van een dergelijke strategie leidt ertoe
HOOFDSTUK 2 > Sectorbeschrijving
dat de West-Vlaamse bedrijven prioritaire leveranciers zijn voor de internationale marktleiders Iglo en Bonduelle, en dat ze bovendien een prominente plaats kunnen veroveren in buitenlandse afzetgebieden.
currentie – kunnen ondergraven worden wanneer samenwerking zich opdringt: het behoud van de innovatieve dynamiek is hier van groot belang. 2.2.6
Met de uitbreiding van de Europese Unie worden ook de markten in het Oosten van Europa meer toegankelijk. De relatief lage loonlasten in die landen, hun grote – en in koopkracht groeiende – thuismarkt, en de mogelijke toegang die van daaruit naar Rusland kan worden gecreëerd, zou aantrekkelijk kunnen zijn voor diepvriesgroentenproducenten. Recentelijk echter zijn enkele West-vlaamse diepvriesgroetenproducenten in Oost-Europa gaan produceren om de lokale en Duitse markt te kunnen bedienen. Door de uitbreiding van de E.U. van 15 naar 25 lidstaten wordt het mogelijk om de voordelen van Oost-Europese productiecentra ten volle te benutten: grote aanvoer van groenten tegen een lage prijs, lage productiekosten en een snelgroeiende OostEuropese vraag. De kans dat nieuwkomers in de sector de positie van de diepvriesgroenten-producenten op korte termijn bedreigen wordt als minimaal ingeschat: de hoge investeringen, de specifieke know-how, de schaalgrootte, en de toegang tot distributiekanalen vormen een solide barrière, terwijl de intense concurrentiestrijd met lage winstmarges en groeiende prijsdruk tot gevolg de industrie op zich vrij onaantrekkelijk maakt voor nieuwkomers. Omdat de vraag naar diepvriesgroenten steeds meer tekenen van saturatie vertoont is een consolidatie van de sector meer dan waarschijnlijk. Deze concentratiebeweging kan uiteraard de clusterdynamiek binnen de sector drastisch veranderen. Een toenemende globalisering van de economie zou in zekere zin de druk op de sector kunnen verhogen: hoewel het familiale karakter van de sector een sterkte is, zou hierin een financieel obstakel kunnen schuilen wanneer kapitaalsbeperkingen uitbreiding in de weg staan. Toegang tot extern kapitaal is dan cruciaal. Bovendien zou de competitieve draagkracht van de sector – nu vooral geënt op de intense onderlinge con-
18
Verdere maatschappelijke borging: overheid en lokale ondernemerswereld
De groei en competitiviteit van de diepvriesgroentesector in West-Vlaanderen kan enkel verklaard worden wanneer ook gekeken wordt naar de maatschappelijke borging van de sector. De sector groeide decennia lang mede dankzij de (lokale) initiatieven door de overheid op het vlak van onderwijs, onderzoek, kwaliteitscontrole, etc... We komen daarop terug in hoofdstuk 5. Ook de lokale ondernemerscultuur in Midden WestVlaanderen is cruciaal in het verklaren van de dynamiek van de sector. We geven hieronder enkele van de belangrijkste karakteristieken van deze ondernemerscultuur weer. De geografische concentratie van de diepvriesgroentesector in West-Vlaanderen vindt deels ook haar oorsprong in het socio-economisch karakter van de streek. De lokale zakencultuur2 is gekenmerkt door een opmerkelijke vaardigheid om zich te organiseren en zich aan te passen aan een snel veranderende omgeving. Die vaardigheid wordt versterkt door de drang naar economische autonomie zowel op individueel als op familiaal niveau, de werkethiek, de bereidheid om risico’s te nemen, en de competitiezucht. Hieruit vloeide ‘autonome industrialisatie’ voort die getypeerd wordt door een netwerk van kleine en middelgrote ondernemingen, traditionele vaardigheden, verwevenheid met de sociale en culturele achtergrond van de streek, een grote verantwoordelijkheidszin onder werknemers, en technologische innovatie die ‘flexibele specialisatie’ stimuleert. Het belang van het sociale netwerk mag evenmin onderschat worden: historische en familiale banden typeren de sector, met een emotioneel geladen concurrentie tot gevolg. In dit verband wijzen we naar Figuur 5 waar de onderlinge familierelaties tussen de bedrijfsleiders van de 18 diepvriesgroen-
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 2 > Sectorbeschrijving
tenverwerkende bedrijven in beeld gebracht zijn. Er zijn duidelijk 4 familieclusters en die hebben een impact op het vormen van (financiële) groepen tussen de bedrijven (zie Figuur 6). Er is een positive correlatie van 48% (significantie >99%) tussen de familiebanden en de vorming van financiële groepen. Uit regressies blijkt dat twee bedrijven waar er familiebanden bestaan tussen het management 29% meer kans (significantie >99%) hebben op het vormen van een financiële goep dan wanneer dit niet het geval is. Dit is uiteraard niet verwonderlijk: familieleden vormen nieuwe bedrijven die onderling financiële banden hebben. Ook de relaties met de toeleveranciers spelen een voorname rol in de concurrentiële sterkte van de sector: de informatie-uitwisseling en samenwerking in dit verband stuurt nieuwe technologieën aan die de sector meer slagkracht geven. Deze formele en
Figuur 5>
informele contacten – onderling en met leveranciers – stimuleren ook het wederzijds leren. Hierdoor versterkt de sector haar innovatieve dynamiek, die als dusdanig moeilijk te imiteren is en dus het competitieve voordeel van de sector versterkt. In dit hoofdstuk hebben we een schets gemaakt van de strategische factoren die de competitiviteit van de diepvriesgroentesector in België bepalen. De interactie tussen deze diverse factoren leidt tot een unieke context waarin de diepvriesgroentesector moet worden gesitueerd. In het volgende hoofdstuk geven we aandacht aan de toeleveranciers. We kijken meer bepaald naar de relaties die er bestaan tussen de diepvriesgroentesector en de toeleveranciers. Die relaties worden geanalyseerd op basis van cijfermateriaal dat werd samengesteld door de Nationale Bank van België.
Familierelaties tussen de 18 producenten
ALVEGRO PINGUIN LANGEMARKT PINGUIN
BELFROST ARDO HESB DICOGEL WESTFRO DUJARDIN KORTEMARKT BASFROST UNIFROST
LAFAUT
DEJAEGHERE
HOMIFREEZ HORAFROST JABELL
BEGRO
D‘ARTA
19
HOOFDSTUK 2 > Sectorbeschrijving
Figuur 6>
(Financiële) groepsrelaties tussen de 18 producenten
DEJAEGHERE JABELL
WESTFRO
HESBAYFROST
D‘ARTA
BASFROST
ARDO
LAFAUT PINGUIN LANGEMARKT BELFROST
DUJARDIN KORTEMARKT
PINGUIN UNIFROST
ALVEGRO HOMIFREEZ
DICOGEL
HORAFROST
BEGRO
VOETNOTEN 1
2
Zie volgend hoofdstuk voor een gedetailleerde analyse van de samenwerkingsverbanden. Zoals aangetoond in ondermeer Musyck B. (1993): “Autonomous industrialization in South-West Flanders”,
20
University of Sussex, Brighton; zie ook Vanhaverbeke W. (2000): “The tufted carpet industry in Belgium (A)”, nr. 300-094-1, ECCH, en Vanhaverbeke W., Gertskamp P., Sterzl V., en Tonsnetchev C. (2000): “The tufted carpet industry in Belgium (B)”, nr. 300-095-1, ECCH
Hoofdstuk 3
R E L AT I E S M E T L E V E R A N C I E R S
Een analyse van de relaties die bestaan tussen de diepvriesgroentesector en zijn toeleveranciers laat toe de wederzijdse afhankelijkheid te bestuderen en conclusies te trekken over de relaties en clustervorming tussen beide. Omdat het voorliggend rapport het resultaat is van een proefproject, gaan we eerst kort in op de doelstellingen en beperkingen van het project. Daarna gaan we dieper in op de classificatie van de leveranciers in termen van hun economisch gewicht – dit is het bedrag dat ze jaarlijks leveren aan de sector. Vervolgens onderzoeken we hoeveel klanten een leverancier gemiddeld bedient, en welke waarde een gemiddelde levering heeft. Tot slot analyseren we de afhankelijkheid van de toeleveranciers ten aanzien van de diepvriesgroentesector.
van de beschikbare microdata1. Deze berekeningen resulteerden in naamloze en geaggregeerde observaties die voor academisch onderzoek konden aangewend worden. Zo werd voor de gekende ondernemingen de verdeling van de aan hen toegeleverde bedragen berekend evenals de distributie van de afhankelijkheidsgraden van een 4700-tal toeleveranciers. De tabel met de distributie van de toegeleverde bedragen (Tabel 4) laat toe om de selectiedrempel voor de cluster te bepalen. De linkerkolom in Tabel 4 verdeelt de leveranciers volgens de leveringen per leverancier in 2000. De tabel illustreert voor het jaar 2000 dat de verdere verfijning van de analyse zich alleen op de 299 ondernemingen moet toespitsen. Deze klasse (waar de jaarlijkse leveringen per leverancier meer dan 100.000 EUR bedragen) staat immers in voor meer dan 80 procent van de leveringen.
> 3 . 1 E E N E E R S T E A N A LY S E VA N D E T O E L E VA N C I E R S AFHANKELIJKHEIDSGRAAD EN INDIRECTE WERKGELEGENHEID
Om tegemoet te komen aan de regelgeving inzake statistische confidentialiteit diende de Nationale Bank een aantal voorbereidende berekeningen te maken met behulp
Tabel 4 >
In Tabel 5 werden directe toeleveranciers (d.w.z. de eerstelijnstoeleveranciers) rond de 18 diepvriesgroentennondernemingen opgesplitst volgens afhankelijkheid van deze sector: niet minder dan 130 ondernemingen hangen voor meer dan 30% van hun zakencijfer af van leveringen aan de 18 (daarvan zijn er zelfs 85 bedrijven voor meer dan de helft van hun omzet afhankelijk van
Verdeling van de toegeleverde bedragen in 2000
Klasse (in EUR)
Aantal ondernemingen
2500 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000 22500 25000 50000 75000 100000 > 100000
1224 538 453 318 254 182 159 124 104 85 436 145 67 299
Totaal leveringen per klasse (in EUR) 1113580 1996152 2808271 2771990 2836775 2476831 2566244 2328083 2213617 2018409 15321422 8733923 5842631 245522609
Totaal leveringen
4388
298550537
21
Gemiddelde afhankelijkheidsgraad 0.40% 1.00% 1.80% 2.50% 3.00% 3.00% 2.40% 2.70% 3.10% 4.90% 5.60% 8.60% 5.20% 20.20%
Relatief aandeel klasse 0.37% 0.67% 0.94% 0.93% 0.95% 0.83% 0.86% 0.78% 0.74% 0.68% 5.13% 2.93% 1.96% 82.24%
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
Tabel 5 >
Verdeling van de afhankelijkheidsgraden in 2000
Afhankelijkheidsklasse
5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% Meer
Aantal ondernemingen 3809 212 103 67 45 22 19 15 11 4 9 11 7 5 4 5 6 6 7 21
Totaal leveringen per klasse (in EUR) 104452086 24618012 9551667 21160235 11634882 2709285 30271436 1520402 2136498 937114 2107759 6271136 3056980 1956997 535384 9481853 9122999 21949638 14091484 20984692
de diepvriesgroentenbedrijven). De leveringen van de 130 ondernemingen maken 42% uit van hun totaal gerealiseerd zakencijfer (Tabel 5). Door deze eerste stap met behulp van microdata werd het mogelijk om de cluster duidelijk af te bakenen. De vermelde verdeling van de afhankelijkheidsgraden is belangrijk omdat op die manier een raming kon gemaakt worden van de globale afhankelijkheidsgraad en van de indirecte effecten die in de toeleverende bedrijfstakken worden gerealiseerd. Voor de berekening van de indirecte effecten wordt gebruik gemaakt van de NBB-ervaring terzake. In verschillende studies van de NBB2 werden voor een aantal branches een economische impactanalyse gemaakt waarin het belang van de toelevering goed tot uiting kwam. Aan die methode werd eveneens een grondige methodologische studie gewijd3. Zoals hierboven reeds werd vermeld, zijn statistische classificaties veelal te ruim om kleine clusters te ontwaren. Zulks had ondermeer tot gevolg dat de diepvriesgroentencluster niet zomaar zonder bijkomende bewerkin-
22
Gemiddelde afhankelijkheidsgraad per klasse 0.40% 7.30% 12.20% 17.00% 22.40% 27.60% 32.80% 37.10% 41.70% 47.40% 51.30% 57.00% 61.70% 66.70% 73.20% 76.90% 83.00% 86.80% 92.30% 99.50%
gen en assumpties kon worden afgebakend. Bovendien beperken de microdatabestanden zich tot het nationale niveau. Ondanks deze onvermijdelijke beperkingen mag gesteld worden dat clusteranalyse zonder gebruik van de vermelde statistische databanken een schier onmogelijke opdracht is. De aanpak die gevolgd wordt in dit rapport is een innovatie die door de Nationale Bank in 2003 werd geïntroduceerd. Er dient uiteraard te worden herhaald dat de tussenkomst van een statistisch beheerder noodzakelijk is. Omdat de analyse van de diepvriesgroentencluster een proefproject betrof, werd de impactanalyse niet sterk doorgedreven en beperkt gehouden tot twee niveaus, d.w.z. tot de eerstelijnstoeleveranciers en hun respectieve leveranciers. Bij de eerstelijnsleveranciers vinden we vooral veel landbouwbedrijven die samen 46% van alle toeleveranciers uitmaken (zie Tabel 6). De waarde van de leveringen is ongeveer gelijkmatig verdeeld over de drie grootste toeleverende sectoren, met name de landbouw, de voedingsnijverheid en de groothandel.
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
Tabel 6 >
Sectorale verdeling van eerstelijnstoeleveranciers in 2000
Landbouw Voedingsnijverheid Metaalconstructies Machines en koelsinstallaties Groothandel Kleinhandel Hotels en restaurants Transport Zakelijke dienstverlening (o.a. interim arbeid, labo's, etc...) Totaal
Tabel 7 >
Aantal toeleveranciers 2023 72 87 85 694 222 60 105 262 3610
% 46.10% 1.64% 1.98% 1.94% 15.82% 5.06% 1.37% 2.39% 5.97% 100.00%
Waarde leveringen (in EUR) 55973806 58791942 10748751 27838067 57894014 2725710 291928 13951009 20429182 248644409
% 22.51% 23.64% 4.32% 11.20% 23.28% 1.10% 0.12% 5.61% 8.22% 100.00%
Sectorale verdeling van tweedelijnstoeleveranciers in 2000
Activiteit Industriële teelt Groenteteelt Gemengde landbouw Landbouwdiensten Verv. stoomgeneratoren Machinebouw Elektrische installaties Schilderwerken Onderh. en reparaties machines Handelsbemiddeling Groothandel granen Groothandel Kleinhandel Alg. herstellingswerken Wegvervoer Maritiem vervoer Immobiliënverhuur utiliteitsgebouwen Bemiddeling immobiliënverhuur Studiebureau's Technische studiebureaus Andere diensten aan ondernemingen Diverse diensten Andere diensten aan personen
Aantal observaties 2 11 15 11 1 1 1 2 2 1 2 1 1 1 3 1 2 1 1 1 3 1 1
Er zijn iets minder dat 70 tweedelijnstoeleveranciers waarvoor meer dan 30 % van hun omzet onrechtstreeks (via de eerstelijns) naar de 18 onderzochte kernbedrijven gaat. Meer dan de helft is terug te vinden in de direct landbouwgerelateerde sectoren (zie Tabel 7). Zoals vermeld, kan deze informatie gebruikt worden in bijkomende ramingen van de toegevoegde waarde en de werkgelegenheid.
23
Gemiddelde afhankelijkheid 32.68% 51.58% 46.85% 43.92% 47.98% 33.22% 63.39% 46.74% 58.49% 41.24% 61.74% 44.80% 40.36% 60.39% 52.29% 68.88% 57.34% 49.28% 47.37% 33.66% 42.34% 73.60% 40.43%
Dit gebeurt door de werkgelegenheid bij de toeleveranciers a rato van hun omzetafhankelijkheid als indirecte werkgelegenheid van de diepvriesgroentesector te beschouwen en dus als onderdeel van de diepvriesgroentencluster. Een eerste schatting van de indirecte tewerkstellingseffecten geeft aan dat er 1738 jobs rechtstreeks afhangen van de economische activiteit in de diepvriesgroentesector. Negen op tien afgeleide jobs situeren zich in 9 sectoren: landbouw4 (8.3% van de
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
totale indirecte tewerkstelling), 'vervaardigen van voedingsmiddelen en dranken' (8.4%), papier- en kartonnijverheid (4.6%), 'vervaardiging van producten van metaal' (6.1%), 'vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen' (10.7%), de bouwnijverheid (6.6%), groothandel en handelsbemiddeling (9.0%), transport (6.0%) en zakelijke dienstverlening (29.1%).
geografische concentraties zijn meestal het gevolg van historische omstandigheden die we in het vorig hoofdstuk al besproken hebben. Figuur 8 geeft eveneens de geografische concentratie van de toeleverende groententelers weer maar dan op basis van de waarde van de leveringen. Door beide figuren te vergelijken komen we tot de conclusie dat de West-Vlaamse cluster zich laat toeleveren door vele relatief kleine toeleveranciers in de groetenteelt. In Luik (Haspengouw) is dat anders: daar zijn een aantal coöperatieven of tussenpersonen belangrijke toeleveranciers voor de lokale diepvriesgroentenproducent(en).
GEOGRAFISCHE SPREIDING
Clusters worden vaak gekarakteriseerd door een geografische concentratie van de toelevering. De toeleveranciers werden opgedeeld naar hun NIS-code. Per NIS-code werden de geleverde bedragen en het aantal ondernemingen geaggregeerd. Voor elk van deze aggregaten werd een 'glijdend geografisch gemiddelde' berekend om een lappendekeneffect te vermijden5. Op die manier krijgt men een idee over de geografische concentratie van de binnenlandse toeleveringen. Figuur 7 illustreert het verband tussen het aantal toeleverende groententelers (alleen eerstelijns) per gemeente6. De grafiek toont overduidelijk aan dat er wel degelijk sprake is van een sterke geografische concentratie in West-Vlaanderen met een nucleus rond Roeselare en eveneens een kleinere cluster in Haspengouw en de provincie Luik. Dergelijke Figuur 7>
>
3 . 2 C L A S S I F I C AT I E VA N L E V E R A N C I E R S
Om een zinvolle classificatie van leveranciers aan de diepvriesgroentesector op te maken baseren we ons op de totale waarde (in EUR) van de leveringen die een leverancier op jaarbasis aan de sector levert. Cijfers van het jaar 2000 laten ons toe om een onderverdeling te maken in 14 klassen (zie Figuur 9 ). Het grootste aantal toeleveranciers leveren op jaarbasis niet meer dan EUR 2.500 aan goederen of diensten aan de sector. Niet minder dan 1.224 leveranciers behoren tot deze klasse. Naarmate de waarde van de
Geografische concentratie van eerstelijnstoeleveranciers in de groenteteelt op basis van het aantal leveranciers
Aantal leveranciers 21.6 tot 50.9 (10) 9.3 tot 21.6 (20) 2.7 tot 9.3 (19) 0 tot 2.7 (77) 0 (463)
0
25 Kilometers
24
50
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
Figuur 8>
Geografische spreiding van de eerstelijnstoeleveranciers in de groenteteelt op basis van de waarde van de leveringen
Waarde van de Leveringen (EUR) 4,900,000 to 12,500,000 (6) 2,300,000 to 4,900,000 (5) 400,000 to 2,300,000 (21) 0 to 400,000 (94) 0 to 0 (463)
Figuur 9 >
0
25
50
Kilometers
Aantal leveranciers per klasse van leveranciers
1400 1200
1224
1000 800 538
600
453
400
436
318 254
200
299 182
159
124
104
145 85
67
0 2500
5000
7500
10000 12500 15000 17500 20000 22500 25000
50000 75000 100000
Meer
Totaal jaarlijkse levering aan de sector in EUR
leveringen op jaarbasis toeneemt, neemt uiteraard ook het aantal leveranciers per klasse af. Vanaf de klasse van EUR 50000 is het interval tussen de opeenvolgende klassen veel groter (namelijk EUR 25.000 in plaats van EUR 2.500) waardoor het aantal leveranciers per klasse weer lijkt toe te nemen. Vervolgens herstelt de neergaande trend zich ook voor deze ruimere klassenindeling. De laatste klasse neemt alle leveranciers voor haar rekening die voor meer dan EUR 100.000 per jaar aan de sector toeleveren: deze klasse bevat nog 299 leveranciers. Dezelfde oefening kan gedaan worden op basis van het aantal contacten met klanten (zie Figuur 10): een aantal leveranciers leveren verschillende keren per jaar aan de
25
diepvriesgroentenbedrijven. De waarden zijn daarom allemaal iets groter dan in Figuur 9. In tegenstelling met het dalend aantal leveranciers naarmate het totaalbedrag van de jaarlijkse leveringen toeneemt, zien we in Figuur 11 dat de klassen met het grootste aantal leveranciers slechts een klein aandeel van het totaal geleverde bedrag aan de sector in 2000 voor hun rekening nemen. Zo draagt de klasse tot EUR 2.500 met 1.224 leveranciers slechts bij voor 0,37% van de totale leveringen aan de sector, terwijl de klasse van meer dan EUR 100.000 niet minder dan 82,24% van de totale leveringen aan de sector vertegenwoordigt. M.a.w.,
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
een relatief klein aantal leveranciers (299) zijn goed voor het overgrote deel van de leveringen ook al zijn er 4.388 toeleveranciers waarvan het overgrote deel geen structurele banden heeft met de sector7.
Met andere woorden: de sector lijkt economisch het meest afhankelijk van een relatief beperkt aantal toeleveranciers die het grootste aandeel hebben in de totale jaarlijkse leveringen aan de sector. De gemiddelde afhankelijkheid t.o.v. de diepvriesgroentesector stijgt ook naarmate de toeleveranciers in een hogere klasse vallen. Dit is het onderwerp van de volgende sectie.
De meer gedetailleerde cijfergegevens zijn gebundeld in Tabel 8. In Tabel 8 zien we bovenstaande analyse bevestigd, namelijk dat de klasse met het grootste aantal leveranciers (deze die minder dan EUR 2500 per jaar aan de sector leveren) een te verwaarlozen aandeel heeft in het totaal van de leveringen. Naarmate de jaarlijkse leveringen in waarde toenemen neemt het aantal leveranciers per klasse af, en stijgt hun economisch belang ten aanzien van de totale toeleveringen die de sector in 2000 ontving. Figuur 10 >
De grote leveranciers die tevens zelf sterk afhankelijk zijn van de diepvriesgroentenbedrijven kunnen ook per sector bekeken worden (Tabel 9). Het gaat in hoofdzaak om een paar tiental bedrijven in de groenteteelt en de akkerbouw. In de andere sectoren gaat het telkens om heel kleine aantalen toeleveranciers die sterk gebonden zijn aan de diepvriesgroentesector.
Aantal contacten met klanten per totaalbedrag van de leveringen 1400 1200
1224
1000 800 538
600
453
400
436
318 254
182
200
159
124
299
145
104 85
67
0 2500
5000
7500
10000 12500 15000 17500 20000 22500 25000
50000 75000 100000
Totaal jaarlijkse levering aan de sector in EUR
Figuur 11 >
Bijdrage per klasse ten opzichte van de totale leveringen aan de sector (2000) 7500 0.94%
2500 0.37% 5000 0.67%
10000 0.93%
12500 0.95%
15000 0.83% 17500 0.86% 20000 0.78%
Meer 82.24%
25000 0.68%
100000 1.96%
26
75000 2.93%
50000 5.13%
22500 0.74%
Meer
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
Tabel 10 presenteert details per klasse van leveranciers en breekt iedere klasse vervolgens op in subklassen volgens het aantal Tabel 8 >
Classificatie van leveranciers gebaseerd op het totaalbedrag van jaarlijkse leveringen (in EUR, jaar 2000)
Levering aan sector in EUR per jaar (kleiner dan of gelijk aan) 2500 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000 22500 25000 50000 75000 100000 Meer Totaal
Tabel 9 >
klanten dat door een leverancier in elke klasse wordt bediend. Hier kunnen we vaststellen dat naarmate het bedrag van de jaar-
Aantal ondernemingen
1224 538 453 318 254 182 159 124 104 85 436 145 67 299
Totaal bedrag (in EUR) leveringen in deze klasse 1113580 1996152 2808271 2771990 2836775 2476831 2566244 2328083 2213617 2018409 15321422 8733923 5842631 245522609
Gemiddelde afhankelijkheid t.o.v. de sector per leverancier in deze klasse 0,40% 1,00% 1,80% 2,50% 3,00% 3,00% 2,40% 2,70% 3,10% 4,90% 5,60% 8,60% 5,20% 20,20%
Aandeel van deze klasse leveranciers in totaal van leveringen aan sector in 2000 0,37% 0,67% 0,94% 0,93% 0,95% 0,83% 0,86% 0,78% 0,74% 0,68% 5,13% 2,93% 1,96% 82,24% 100 %
Sectoren met grote leveranciers die sterk afhankelijk zijn van de diepvriesgroentesector
Nace code 01110 01121 01300 01410 28300 28520 45310 45441 50200 51190 51210 51250 52621 52740 60242 61200 70203 70311 74131 74203 74849 91330 93053 Totaal
Beschrijving Teelt van granen en andere akkerbouwgewassen Groenteteelt Gemengd landbouwbedrijf Diensten verwant aan de landbouw Vervaardiging van stoomketels Algemene metaalbewerking Elektrische installatie Schilderen Onderhoud en reparatie van auto's Niet-gespecialiseerde handelsbemiddeling Groothandel in granen, zaden diervoeders Groothandel in ruwe tabak Markt- en straathandel in voedingsmiddelen Overige reparaties n.e.g Goederenvervoer over de weg Binnenvaart Verhuur van niet-residentiële gebouwen Bemiddeling bij aan- en verkoop van onroerend goed Marktonderzoeksbureaus Technische studiën en ingenieursbureaus Overige zakelijke dienstverlening , n.e.g. Overige verenigingen, n.e.g. Overige diensten aan personen, n.e.g.
27
Aantal leveranciers 2 11 15 11 1 1 1 2 2 1 2 1 1 1 3 1 2 1 1 1 3 1 1 66
Gemiddelde afhankelijkheid 32.68% 51.58% 46.85% 43.92% 47.98% 33.22% 63.39% 46.74% 58.49% 41.24% 61.74% 44.80% 40.36% 60.39% 52.29% 68.88% 57.34% 49.28% 47.37% 33.66% 42.34% 73.60% 40.43%
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
Tabel 10 >
Overzicht van de leverancier-klant relaties
Levering aan sector in EUR per jaar (kleiner dan of gelijk aan) 2500 2500 2500 2500 2500 2500 2500 5000 5000 5000 5000 5000 5000 5000 7500 7500 7500 7500 7500 7500 7500 10000 10000 10000 10000 10000 10000 10000 12500 12500 12500 12500 12500 15000 15000 15000 15000 15000 15000 15000 15000 15000 17500 17500 17500 17500 17500 17500 17500
Aantal klanten per leverancier 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 11 1 2 3 4 5 6 12 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 6 7 9 10 1 2 3 4 5 6 7
Aantal leveranciers
1085 108 26 1 2 1 1 431 61 26 15 3 1 1 357 62 13 10 2 8 1 250 47 7 10 1 1 2 181 51 15 6 1 118 42 12 4 1 2 1 1 1 90 38 19 6 1 3 1
28
Totaal-bedrag in EUR jaarlijkse leveringen in deze subklasse 936295 133958 36565 0 2775 2457 1531 1599463 218781 96984 63388 9736 4441 3359 2220695 376132 82753 >59080 12812 51097 5702 2170599 416236 60005 90233 8705 9255 16958 2009555 573335 175162 67946 10777 1603736 572886 165461 55428 13281 25984 13931 12789 13334 1457241 614594 303106 93755 15166 48700 16616
Gemiddeld bedrag in EUR per leverancier
Gemiddeld bedrag in EUR per klant
862,94 1240,35 1406,35 0,00 1387,50 2457,00 1531,00 3711,05 3586,57 3730,15 4225,87 3245,33 4441,00 3359,00 6220,43 6066,65 6365,62 5908,00 6406,00 6387,13 5702,00 8682,40 8856,09 8572,14 9023,30 8705,00 9255,00 8479,00 11102,51 11241,86 11677,47 11324,33 10777,00 13590,98 13640,14 13788,42 13857,00 13281,00 12992,00 13931,00 12789,00 13334,00 16191,57 16173,53 15952,95 15625,83 15166,00 16233,33 16616,00
862,94 620,18 468,78 0,00 277,50 409,50 218,71 3711,05 1793,29 1243,38 1056,47 649,07 740,17 305,36 6220,43 3033,32 2121,87 1477,00 1281,20 1064,52 475,17 8682,40 4428,04 2857,38 2255,83 1741,00 1542,50 1211,29 11102,51 5620,93 3892,49 2831,08 2155,40 13590,98 6820,07 4596,14 3464,25 2656,20 2165,33 1990,14 1421,00 1333,40 16191,57 8086,76 5317,65 3906,46 3033,20 2705,56 2373,71
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
Gemiddelde afhankelijk-heid t.o.v. de sector per leverancier in deze subklasse 0,40% 0,30% 0,10% 0,00% 0,10% 0,00% 0,00% 1,00% 0,80% 0,50% 0,40% 0,20% 0,00% 0,60% 2,10% 1,00% 0,30% 0,30% 0,30% 0,20% 0,50% 2,80% 1,20% 2,80% 1,10% 0,60% 0,40% 1,10% 3,60% 2,30% 0,50% 0,80% 0,00% 3,40% 2,70% 1,30% 1,80% 1,80% 0,50% 0,00% 0,20% 0,10% 2,20% 2,00% 5,50% 0,60% 0,40% 0,70% 5,90%
Aandeel van deze klasse leveranciers in totaal van leveringen aan sector in 2000 0,31% 0,04% 0,01% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,54% 0,07% 0,03% 0,02% 0,00% 0,00% 0,00% 0,74% 0,13% 0,03% 0,02% 0,00% 0,02% 0,00% 0,73% 0,14% 0,02% 0,03% 0,00% 0,00% 0,01% 0,67% 0,19% 0,06% 0,02% 0,00% 0,54% 0,19% 0,06% 0,02% 0,00% 0,01% 0,00% 0,00% 0,00% 0,49% 0,21% 0,10% 0,03% 0,01% 0,02% 0,01%
Totaal aantal klantcontacten per subklasse 1085 216 78 4 10 6 7 431 122 78 60 15 6 11 357 124 39 40 10 48 12 250 94 21 40 5 6 14 181 102 45 24 5 118 84 36 16 5 12 7 9 10 90 76 57 24 5 18 7
Totaal aantal klantcontacten per klasse
Gemiddeld aantal klanten per leverancier in deze klasse van leveranciers
Gemiddeld bedrag in EUR van jaarlijkse leveringen per klant in deze klasse van leveranciers
1406
1,15
792,02
723
1,34
2760,93
630
1,39
4457,57
430
1,35
6446,49
357
1,41
7946,15
297
1,63
8339,49
>
29
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
Tabel 10 >
Overzicht van de leverancier-klant relaties (vervolg)
Levering aan sector in EUR per jaar (kleiner dan of gelijk aan) 17500 20000 20000 20000 20000 20000 20000 20000 22500 22500 22500 22500 22500 22500 25000 25000 25000 25000 25000 25000 25000 25000 50000 50000 50000 50000 50000 50000 50000 50000 50000 50000 50000 50000 50000 75000 75000 75000 75000 75000 75000 75000 75000 75000 75000 75000 75000 100000 100000 100000
Aantal klanten per leverancier 13 1 2 3 4 6 7 8 1 2 3 4 5 9 1 2 3 4 6 9 11 12 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 13 1 2 3
Aantal leveranciers
1 71 33 9 7 2 1 1 59 29 11 1 2 2 41 28 8 4 1 1 1 1 166 116 87 31 11 2 6 6 1 3 5 1 1 62 29 14 13 12 3 1 4 3 1 2 1 26 9 13
30
Totaal-bedrag in EUR jaarlijkse leveringen in deze subklasse 17067 1331896 620651 168014 132335 35451 19870 19867 1257618 615917 232558 20978 42601 43946 969984 667365 189303 95284 24757 24495 23669 23552 5712195 4013063 3133939 1098532 417698 75960 230329 211525 33373 115001 202511 43128 34168 3743001 1692197 861423 748496 772308 182379 71740 233030 187678 58890 121014 61765 2300028 779637 1117293
Gemiddeld bedrag in EUR per leverancier
Gemiddeld bedrag in EUR per klant
17067,00 18759,10 18807,61 18668,22 18905,00 17725,50 19870,00 19867,00 21315,56 21238,52 21141,64 20978,00 21300,50 21973,00 23658,15 23834,46 23662,88 23821,00 24757,00 24495,00 23669,00 23552,00 34410,81 34595,37 36022,29 35436,52 37972,55 37980,00 38388,17 35254,17 33373,00 38333,67 40502,20 43128,00 34168,00 60370,98 58351,62 61530,21 57576,62 64359,00 60793,00 71740,00 58257,50 62559,33 58890,00 60507,00 61765,00 88462,62 86626,33 85945,62
1312,85 18759,10 9403,80 6222,74 4726,25 2954,25 2838,57 2483,38 21315,56 10619,26 7047,21 5244,50 4260,10 2441,44 23658,15 11917,23 7887,63 5955,25 4126,17 2721,67 2151,73 1962,67 34410,81 17297,69 12007,43 8859,13 7594,51 6330,00 5484,02 4406,77 3708,11 3833,37 3682,02 3594,00 2628,31 60370,98 29175,81 20510,07 14394,15 12871,80 10132,17 10248,57 7282,19 6951,04 5889,00 5500,64 4751,15 88462,62 43313,17 28648,54
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
Gemiddelde afhankelijk-heid t.o.v. de sector per leverancier in deze subklasse 0,00% 3,40% 2,30% 1,70% 0,60% 0,30% 0,30% 0,00% 4,40% 1,80% 0,60% 0,00% 1,10% 0,30% 6,40% 3,80% 0,10% 9,90% 3,70% 0,30% 0,70% 0,60% 6,60% 7,40% 2,40% 3,10% 8,50% 7,60% 2,80% 2,00% 0,00% 1,10% 2,30% 19,90% 1,10% 9,50% 9,20% 5,60% 8,90% 4,40% 22,60% 0,30% 0,80% 20,90% 0,90% 5,00% 0,80% 12,90% -16,00% 1,90%
Aandeel van deze klasse leveranciers in totaal van leveringen aan sector in 2000 0,01% 0,45% 0,21% 0,06% 0,04% 0,01% 0,01% 0,01% 0,42% 0,21% 0,08% 0,01% 0,01% 0,01% 0,32% 0,22% 0,06% 0,03% 0,01% 0,01% 0,01% 0,01% 1,91% 1,34% 1,05% 0,37% 0,14% 0,03% 0,08% 0,07% 0,01% 0,04% 0,07% 0,01% 0,01% 1,25% 0,57% 0,29% 0,25% 0,26% 0,06% 0,02% 0,08% 0,06% 0,02% 0,04% 0,02% 0,77% 0,26% 0,37%
Totaal aantal klantcontacten per subklasse
Totaal aantal klantcontacten per klasse 290
Gemiddeld aantal klanten per leverancier in deze klasse van leveranciers 1,82
Gemiddeld bedrag in EUR van jaarlijkse leveringen per klant in deze klasse van leveranciers 8849,12
13 71 66 27 28 12 7 8 59 58 33 4 10 18 41 56 24 16 6 9 11 12 166 232 261 124 55 12 42 48 9 30 55 12 13 62 58 42 52 60 18 7 32 27 10 22 13 26 18 39
219
1,77
10630,52
182
1,75
12162,74
175
2,06
11533,77
1059
2,43
14467,82
403
2,78
21672,26
31
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
Tabel 10 >
Overzicht van de leverancier-klant relaties (vervolg)
Levering aan sector in EUR per jaar (kleiner dan of gelijk aan) 100000 100000 100000 100000 100000 100000 Meer Meer Meer Meer Meer Meer Meer Meer Meer Meer Meer Meer Meer Meer Meer Meer
Aantal klanten per leverancier 4 5 6 7 8 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Aantal leveranciers
10 2 2 2 2 1 74 49 30 29 21 21 13 11 18 11 6 6 5 1 3 1
lijkse leveringen aan de sector stijgt, het aantal klanten dat bediend wordt per leverancier ook toeneemt – zo bedraagt het aantal klanten per leverancier in de EUR 2.500 klasse maximaal 7, terwijl het voor de klasse van meer dan EUR 100.000 oploopt tot 16 klanten. We stellen ook vast dat in elke klasse van leveranciers het merendeel van de leveranciers slechts een klein aantal klanten bedient. De subklasse van leveranciers met 1 klant telt systematisch het hoogst aantal observaties in iedere klasse – en het aantal observaties neemt trendmatig af naarmate het aantal klanten toeneemt. Die trend zien we bevestigd in Figuur 12, waar we het gemiddeld aantal klanten per klasse van leveranciers in beschouwing nemen. De opwaartse trend geeft aan dat het aantal klanten toeneemt naarmate een leverancier op jaarbasis meer levert aan de sector, met name van gemiddeld 1,15 klanten per leverancier in de EUR 2.500 klasse tot gemiddeld 4,47 klanten per leverancier in de klasse van meer dan EUR 100.000. We merken eveneens op dat de gemiddelden in het
32
Totaal-bedrag in EUR jaarlijkse leveringen in deze subklasse 901375 163204 161251 169687 168233 81921 39301967 31063579 11636898 22764144 16751415 28183423 16549901 10670946 19327146 8175096 13401081 8548772 1505007 2989649 8660456 5993129
Gemiddeld bedrag in EUR per leverancier
Gemiddeld bedrag in EUR per klant
90137,50 81602,00 80625,50 84843,50 84116,50 81921,00 531107,66 633950,59 387896,60 784970,48 797686,43 1342067,76 1273069,31 970086,00 1073730,33 743190,55 2233513,50 1424795,33 301001,40 2989649,00 2886818,67 5993129,00
22534,38 16320,40 13437,58 12120,50 10514,56 8192,10 531107,66 316975,30 129298,87 196242,62 159537,29 223677,96 181867,04 121260,75 119303,37 74319,05 203046,68 118732,94 23153,95 213546,36 192454,58 374570,56
algemeen vrij laag liggen, wat bevestigt dat de meeste leveranciers inderdaad slechts aan een zeer gering aantal klanten leveren. Het is dus eerder uitzonderlijk dat een leverancier toelevert aan de ganse diepvriesgroentesector. Men zou kunnen veronderstellen dat de binding tussen toeleveranciers en diepvriesgroentenbedrijven vooral de groeps- en familiestructuur zou volgen zoals weergegeven in Figuur 5 en Figuur 6. Dit is evenwel niet het geval. De groeps- en familierelaties zijn niet van die aard dat ze leiden tot exclusieve leveranciersrelaties. Er zijn heel wat leveranciers die aan meerdere groepen van bedrijven leveren. Vervolgens gaan we dieper in op de gemiddelde waarde van de leveringen per klant op jaarbasis (in EUR) – zie Figuur 13. We stellen vast dat de gemiddelde waarde van de jaarlijkse toeleveringen per klant gestaag toeneemt naarmate de klassenwaarde stijgt. De meest opvallende vaststelling is evenwel dat in de klasse van leveranciers die op jaar-
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
Gemiddelde afhankelijk-heid t.o.v. de sector per leverancier in deze subklasse 3,50% 0,00% 45,50% 0,40% 1,40% 2,30% 25,60% 24,30% 18,70% 15,50% 20,40% 17,10% 8,60% 19,40% 15,10% 15,00% 24,70% 3,90% 5,20% 24,80% 44,30% 34,90% Figuur 12 >
Aandeel van deze klasse leveranciers in totaal van leveringen aan sector in 2000 0,30% 0,05% 0,05% 0,06% 0,06% 0,03% 13,16% 10,40% 3,90% 7,62% 5,61% 9,44% 5,54% 3,57% 6,47% 2,74% 4,49% 2,86% 0,50% 1,00% 2,90% 2,01%
Totaal aantal klantcontacten per subklasse 40 10 12 14 16 10 74 98 90 116 105 126 91 88 162 110 66 72 65 14 45 16
Totaal aantal klantcontacten per klasse
Gemiddeld aantal klanten per leverancier in deze klasse van leveranciers
Gemiddeld bedrag in EUR van jaarlijkse leveringen per klant in deze klasse van leveranciers
185
2,76
31581,78
1338
4,47
183499,71
Gemiddeld aantal klanten per leverancier (2000) 5 4.47 4 2.78
3
2.76
2.43 1.82
2 1
1.15
1.41
1.77
1.75
2.06
1.63
1.34
1.39
5000
7500 10000 12500 15000 17500 20000 22500 25000 50000 75000 100000 Meer
1.35
0 2500
Totaal jaarlijkse leveringen aan de sector in EUR Figuur 13 >
Gemiddeld bedrag in EUR van de totale leveringen per klant (2000)
200,000
183,500
150,000 100,000 50,000
0
8,339 8,849 10,631 12,163 11,534 14,468
21,672
31,582
792
2,761 4,458
6,446 7,946
2500
5000
10000 12500 15000 17500 20000 22500 25000 50000 75000 100000 Meer
7500
Totaal jaarlijkse leveringen aan de sector in EUR
33
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
basis meer dan EUR 100.000 aan de sector leveren (299 toeleveranciers in het totaal) de gemiddelde jaarlijkse levering per klant niet minder dan EUR 183.500 bedraagt. Deze cijfers doen het vermoeden rijzen dat de wederzijdse afhankelijkheid van klant en leverancier in deze klasse groot is, terwijl leveranciers die relatief gezien minder leveren aan de sector behoorlijk onafhankelijk zijn ten aanzien van de sector. > 3.3 AFHANKELIJKHEID Om die afhankelijkheid te onderzoeken kunnen we ons in de eerste plaats beroepen op de cijfers die reeds in Tabel 8 en Tabel 10 zijn opgenomen. In Tabel 8 stellen we vast dat de afhankelijkheid van de leveranciers toeneemt naarmate ze op jaarbasis meer leveren aan de sector. Het belang van de grotere leveranciersklassen neemt toe, en daarmee ook de afhankelijkheid van de sector ten aanzien van de toeleveranciers. Maar die afhankelijkheid is wederkerig in de zin dat ook de toeleveranciers in groeiende mate afhankelijk zijn van de sector naarmate ze meer leveren. Het risico voor opportunistisch gedrag neemt toe naarmate de transactievolumes groter worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de diepvriesgroentenbedrijven zich in groep zijn gaan organiseren om die risico's zoveel mogelijk te minimaliseren door acties te gaan ondernemen op het clusterniveau – we gaan hier verder op in in het volgende hoofdstuk. In Tabel 10 valt het op dat afhankelijkheid van de leveranciers zonder meer het hoogst is in de klasse van meer dan EUR 100.000 waar de afhankelijkheid van de leveranciers t.a.v. de diepvriesgroentesector varieert tussen 3,90% en 44,30%. De gemiddelde afhankelijkheid bedraagt méér dan 20%. In klassen van leveranciers die relatief weinig leveren aan de sector blijkt de afhankelijkheid ook gradueel af te nemen naarmate een leverancier meer klanten bedient. Die trend gaat echter niet op voor leveranciers die zich in de hogere klassen situeren. Dit
34
zou kunnen verklaard worden door het feit dat er zich onder die leveranciers een aantal bedrijven bevinden die bijna exclusief aan de sector leveren, ongeacht van het aantal klanten dat ze bedienen binnen de sector. Een meer gerichte analyse van de afhankelijkheid van leveranciers ten opzichte van de sector is grafisch weergegeven in Figuur 14 en Figuur 15. De cijfergegevens hiervoor zijn opgenomen in Tabel 11. Uit Figuur 14 blijkt dat 3.809 leveranciers (op een totaal van 4.388) voor minder dan 5% afhankelijk zijn van de diepvriesgroentesector, met een gemiddelde voor die klasse van slechts 0,40% van hun omzet. Dit duidt erop dat de overgrote meerderheid van toeleveranciers een minimale afhankelijkheid heeft ten opzichte van de sector en zich duidelijk kan beroepen op een groot klantenbestand dat zich buiten de sector situeert. Deze groep van meest afhankelijke leveranciers vertegenwoordigt ook het grootse deel van de totale jaarlijkse leveringen, met name EUR 104.452.086 of 35% van de totale leveringen aan de sector op jaarbasis. We merken vervolgens op hoe de waarde vande jaarlijkse leveringen initieel afneemt naarmate de afhankelijkheid stijgt, om naar het einde van de grafiek in Figuur 15 opnieuw licht te stijgen voor een aantal categorieën van zeer afhankelijke leveranciers. Dit ligt in de lijn van de verwachtingen, aangezien we ook al opmerkten dat de grootste leveranciers ook relatief meer afhankelijk zijn van de sector. Samenvattend kunnen we stellen dat de afhankelijkheid van de leveranciers aan de sector relatief laag is voor de meerderheid van de toeleveringsbedrijven. Een relatief beperkt aantal bedrijven zijn erg afhankelijk van de diepvriesgroentesector, dit in tegenstelling met de overgrote meerderheid van de toeleveranciers8. De afhankelijkheid van enkele grote leveranciers – in de klasse > EUR 100.000 – is relatief groot met een gemiddelde afhankelijkheid van meer dan 20%, maar daar staat tegenover dat ze voor de diepvriesgroentesector erg belangrijke leveranciers zijn waardoor de afhankelijkheid eigenlijk wederkerig is.
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
Figuur 14>
Afhankelijkheid van leveranciers
4000 3809 3500
Aantal leveranciers
3000 2500 2000 1500 1000 500 103 67 45 22 19 15 11
212 0 5%
15%
25%
35%
4 45%
9
11
7
55%
5
4
65%
5 75%
6
6 85%
7
21 95%
Afhankelijkheid kleiner dan of gelijk aan
Table 11>
Overzichtstabel van de afhankelijkheid van leveranciers
classP 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% Meer
NumberObs 3809 212 103 67 45 22 19 15 11 4 9 11 7 5 4 5 6 6 7 21
totclass 104452086 24618012 9551667 21160235 11634882 2709285 30271436 1520402 2136498 937114 2107759 6271136 3056980 1956997 535384 9481853 9122999 21949638 14091484 20984692
35
meandependance 0,40% 7,30% 12,20% 17,00% 22,40% 27,60% 32,80% 37,10% 41,70% 47,40% 51,30% 57,00% 61,70% 66,70% 73,20% 76,90% 83,00% 86,80% 92,30% 99,50%
HOOFDSTUK 3 > Relaties met leveranciers
Bedrag in EUR van jaarlijkse leveringen volgens afhankelijkheid
120,000,000 100,000,000
in EUR
Figuur 15>
80,000,000 60,000,000 40,000,000 20,000,000 0
5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% 50% 55% 60% 65% 70% 75% 80% 85% 90% 95% Meer Afhankelijkheid
VOETNOTEN 1
2
3
4
5
Het betreft hier databestanden die de Bank gebruikt voor het opstellen van de nationale rekeningen.
6
Zie ondermeer "De autonijverheid in België: het belang van het toeleveringsnetwerk rond de assemblage van personenauto's" F. Coppens & G. van Gastel; WP nr. 38; juni 2003 "De ICT-nijverheid in België" F. Coppens & D. Vivet; Economisch Tijdschrift 1ste kwartaal 2004
7
Op de website van de Nationale Bank vindt men een omstandige beschrijving van de methodologie. Zoals verder nog zal worden vermeld is hier waarschijnlijk sprake van een onderschatting omdat het aantal landbouwers dat afhankelijk is van de diepvriesgroentesector op ca 2500 wordt geschat. Die zijn gemiddeld voor 15 à 20 % van hun omzet afhankelijk van de diepvriesgroenteproducenten. Een reden van die onderschatting kan zijn dat de landbouw onderworpen is aan een forfaitair BTW-regime waardoor de micro-data die hier gehanteerd werden niet volledig adequaat zijn. In essentie komt deze methode er op neer dat de leveringen van omliggende gemeenten binnen een straal van 10 km worden meegerekend in de waarde van een bepaalde gemeente. De gewichten voor de buurgemeenten nemen af naarmate ze op een grotere aftsand van de gemeente in kwestie liggen. Voor meer info, zie Cabus, Peter en Wim Vanhaverbeke (2003); Ruimtelijk-economische dynamiek in Vlaanderen, Strategisch Plan Ruimtelijke Economie, Academia Press: Gent/Brussel, 303 p
36
8
Het spreekt vanzelf dat dergelijke grafische relaties voor alle binnenlandse leveringen kunnen worden gemaakt. Deze vaststelling is niet direct in overeenstemming te brengen met het groot aantal landbouwers dat instaat voor de bevoorrading in de groenten als "basisgrondstof". De afhankelijkheidsgraad is echter zeer verschillend omdat de meeste landbouwers gemengde bedrijven exploiteren. Er zou ook een statistisch effect kunnen spelen omdat de landbouw aan een forfaitair BTW-regime is onderworpen. Men mag echter niet vergeten dat de diepvriesgroentesector een kapitaalsintensieve sector is waardoor de afhankelijkheid uitgedrukt in de "waarde van de toeleveringen" vooral van de niet-agrarische sectoren komt. De observatie dat de grootste groep leveranciers voor minder dan 5% afhankelijk is wordt niet helemaal bevestigd door de kwalitatieve informatie over de groentetelers, de grootste groep toeleveranciers. Volgens een sectorspecialist is de gemiddelde afhankelijkheid van de groentetelers eerder tussen de 15 en 20%. Daarbij moet wel een sterke spreiding worden aangenomen tussen gespecialiseerde telers voor de diepvriessector, telers die ook voor de versmarkt werken en gemengde bedrijven waarvoor de groenteteelt een diversificatie is. De aard van de statistische bron laat niet toe uitsluitsel te krijgen over deze schijnbare anomalie.
Hoofdstuk 4
C L U S T E R A N A LY S E : ' F L A N D E R S V E G E TA B L E VA L L E Y '
> 4.1 OPZET Wat zijn clusters? Kunnen we daar ook een ‘meetbare’ dimensie aan geven? Heeft een clusterbeleid zin? Kunnen de kritische factoren, die het succes bij clustervorming bepalen, geïdentificeerd worden zodat de vraag naar de wenselijkheid en de mogelijkheid van een stimuleringsbeleid voor clusters concreet kan worden gesteld? De discussie over de mogelijkheid en opportuniteit van ‘clusters’ en ‘clusterbeleid’ is meer dan 15 jaar oud. Begin jaren negentig kwam het clusterbeleid op het voorplan via Porter's analyse van de competitiviteitvoordelen van regio’s in de globale economie. Het clusterbeleid dient zich echter heden tendage nog steeds te legitimeren binnen een beleidscontext waarin de ‘meso-economische’ dimensie van economische netwerking ‘verdrukt’ wordt tussen de traditionele macro- en micro-economische modellen en het beleid nog steeds op zoek is naar de geschikte instrumenten om het potentieel van clusters te mobiliseren. Nochtans weten we dat ondernemers en bedrijven niet als losse elementen in een abstract marktmodel werken, maar samen met andere bedrijven onderdelen vormen van waardeketens die samen producten of diensten produceren. Tussen deze bedrijven zijn vele interacties niet te reduceren tot simpele markttransacties die tot stand komen op basis van de geldende marktprijs. Transacties zijn ingebed in een institutioneel kader dat zowel maatschappelijke als sectorspecifieke elementen bevat. Bovendien moeten bedrijven steeds meer vanuit een combinatie van samenwerking en concurrentie werken: een product alleen op de markt zetten wordt steeds moeilijker, zelfs voor de grootste bedrijven. Markttransacties moeten daarom in meer en meer gevallen de plaats ruimen voor verschillende vormen van samenwerkingsverbanden of allianties. Niet het bedrijf maar het netwerk van partners bepaalt hoe succesvol er waarde gecreëerd kan worden voor een doelgroep. Ondanks de moeilijkheid om ‘greep’ te krijgen op het clusterfenomeen is de discussie over een clusterbeleid nog steeds actueel omdat het economisch beleid nog steeds op
37
zoek is naar nieuwe groeimodellen. De Europese ‘Lissabon’-strategie voor de ontwikkeling van competitieve kenniseconomieën geeft hiervoor maar een zeer algemene oriëntatie. Om dit te operationaliseren is er meer aandacht nodig voor de specifieke regionale vestigings- en ontwikkelingsvoorwaarden die binnen de globaliserende economie een steeds groter gewicht krijgen. Op zijn beurt vraagt dit om een beter analysekader van de regionale competitieve voordelen zoals die door Porter naar voor gebracht werden. Het clustermodel is een dergelijke blikopener die tevens een antwoord biedt op vragen welke keuzes een regio moet maken en welke innovatieve specialisaties ze moet uitbouwen om competitief te blijven binnen de globale economie. In Nederland werd de discussie over dergelijk actief innovatiebeleid in 2004 opnieuw gelanceerd onder de noemer ‘sleutelgebieden’. “Een sleutelgebied is een combinatie van bedrijvigheid en kennis, die de mondiale concurrentie aankan in een duurzame groeimarkt. Innovatie is daarbij van doorslaggevend belang”. Het ‘Innovatieplatform’, samengesteld uit topmensen uit bedrijfs- en onderzoekswereld en dat fungeert als ideeënfabriek voor het innovatiebeleid in Nederland, heeft voor de zomer 2004 een oproep gedaan tot inventarisatie van de sleutelgebieden waarrond een actief beleid zou kunnen gevoerd worden. Dat heeft geresulteerd in meer dan 100 voorstellen waarvoor het Innovatieplatform een aantal aanbevelingen heeft afgeleid om het proces van zelforganisatie te ondersteunen. Daarmee is het clusterbeleid in een nieuwe stroomversnelling geraakt bij de noorderburen1. In Vlaanderen bestaat er sinds het aantreden van de nieuwe regering een nieuwe beleidscontext waarin de bevoegdheden voor economie, innovatie en buitenlandse handel bij één Minister zijn samengebracht. Die heeft uitdrukkelijk een ‘geïntegreerd beleid’ aangekondigd waarin innovatie centraal staat, een beleid dat ‘horizontaal’ is maar tegelijk de noodzakelijke ‘zwaartepunten’wil laten ontwikkelen. Het clustermodel kan een kader bieden voor het voeren van een dergelijk geïntegreerd beleid
HOOFDSTUK 4 > Clusteranalyse: 'Flanders Vegetable Valley'
dat een generiek instrumentarium koppelt aan maatwerk door het combineren van instrumenten voor een bepaalde sector. In deze studie willen we geen uitspraken doen over het potentieel van een specifieke cluster, maar presenteren we de cluster in en rond de diepvriesgroentesector als een case om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van een clusterbenadering. Daarbij exploreren we zowel de mogelijkheden van databases om een cluster ‘zichtbaar’ te maken voor de betrokken actoren en het beleid in het bijzonder, als de conceptuele mogelijkheden van een strategische clusteranalyse. Deze oefening moet dus beschouwd worden als een ‘haalbaarheidsstudie’, een smaakmaker voor een meer systematische oefening. We kozen voor deze haalbaarheidsstudie bewust niet voor een ‘high-tech’ cluster in ICT of biotechnologie omdat daar al meer kennis over bestaat2. Dit soort clusters heeft al vanzelf een zekere aansluiting bij het technologisch innovatiebebeleid, maar daardoor wordt het clusterbeleid beperkt. ‘High-tech’ is een begrip dat ten onrechte wordt versmald tot een beperkt aantal sectoren. Innovatie die resulteert in duurzame groei is niet uitsluitend gebonden aan de nieuwe technologiesectoren. Daarom moet
meer rekening worden gehouden met de vernieuwingsdynamiek in de traditionele sectoren die het grootste deel uitmaken van onze economie. >
4 . 2 D E WA A R D E K E T E N VA N D E DIEPVRIESGROENTEN
In het vorig hoofdstuk zijn de relaties tussen de diepvriesgroentesector en de verschillende toeleveranciers op kwantitatieve wijze geanalyseerd. Hier trachten we de cijfermatige resultaten aan te vullen met enkele kwalitatieve inzichten voor de leveranciers die sterk verbonden zijn met de diepvriesgroentenbedrijven in de waardeketen. De diepvriesgroentencluster is een sterk geïntegreerde cluster via contractteelt en de automatisatie van de productieketen. We zullen de verschillende types van economische actoren beschrijven om het "samenspel" tussen deze actoren binnen de cluster beter te begrijpen. De belangrijkste toeleverende sectoren die in zekere mate afhankelijk zijn van de verkoop aan de diepvriesgroenten-industrie, zijn sectoren zoals groothandelaars, groententelers, transporteurs, verhuur en marktonderzoek e.a. zakelijke dienstverlening. Daarnaast zijn loonwerkers ook sterk gebonden aan de diepvriesgroentesector.
DE VERSCHILLENDE ACTOREN IN DE WAARDEKETEN ZIJN:
Groententelers : De basisgrondstof wordt voor het grootste deel plaatselijk gewonnen door de groententelers. Vele groententelers zijn gemengde bedrijven die hun risico spreiden door andere teelten te kweken en ook groenten leveren voor de versmarkt (via de veiling). De groenteteelt voor de diepvriesindustrie is een contractteelt Groothandel: Inkoop en verkoop van diepvriesgroenten gebeuren door met de producenten verbonden bedrijven. Diepvriesproducenten: De producenten staan in voor verwerken, invriezen, verpakken, opslag en verkoop en zijn dus sterk geïntegreerd. Het uitbesteden en het uitbouwen van partnerships met andere productiebedrijven zijn praktijken die beperkt gebleven zijn bij het klassieke diepvriesproces van grove groenten, maar neemt toe met meer gediversifieerde producten (uitbreiding van het assortissement en nieuwe producten met b.v. vlees). Logistiek: De sector doet een beroep op gespecialiseerde transporteurs en stockageruimten. Dikwijls zijn zij in beheer van de producenten. Maar er komen ook leveranciers van ‘valueadded’ logistieke diensten die b.v. voor speciale verpakkingen voor kleinere hoeveelheden kunnen instaan.
38
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 4 > Clusteranalyse: 'Flanders Vegetable Valley'
Uitrustingsgoederen: Er is een nauwe synergie met lokale leveranciers van kritische uitrusting, met name op het vlak van koeltechniek, waarvoor de nabijheid van groot belang is. Voor andere uitrusting zijn de leveranciers internationaal. Klanten: De grootste klanten zijn de distributiebedrijven waarvoor vaak onder ‘private label’ wordt gewerkt (ongeveer één derde). Leveringen voor catering aan hospitalen, hotelketens, etc... zijn ook belangrijk (ca. één derde). De voedingsindustrie (b.v. voor pizza’s en andere bereidingen) is eveneens verantwoordelijk voor een derde van de afzet. Eindverbruikers: De veranderende consumptiegewoonten van de consumenten bepalen uiteindelijk de markt Milieu: De hele waardeketen is op zijn beurt ingebed in een ecologische cyclus waarbij aan de inputzijde het waterverbruik belangrijk is (bronwater als proceswater) en aan de outputzijde de afvalstroom (organisch afval, maar ook afvalwater).
Figuur 16>
Clusterkaart Flanders Vegetable Valley
FLANDERS VEGETABLE VALLEY Retail
Catering
Voedingsindustrie
prijsdruk
Klanten Internationale concurrentie
Groententeelt
Uitrusting
Toeleveranciers Verbonden leveranciers
Marketingbedrijven vs productiebedrijven
Internationale leveranciers
Kern bedrijven
Oost-Europa:
Kennis
Hongarije Polen
Logistiek
Ondersteunende instituten Kwaliteitsborging
Onderwijs & Vorming
Onderzoek
Sectororganisatie
HACCP/ CKC / Vegaplan
WAVI / PCVT
POVLT/ UGent / VITO
VEGEBE
Regulatie
Organisatiecultuur
Voedsel Veiligheid Milieu
Flexibiliteit Leren-al-doende
Klant-leveranciers relaties
Ondernemerscultuur
Financierings mogelijkheden
Loonwerkers Co-development
Flexibiliteit Autonomie
vnl familiaal kapitaal Vlaams risikokapitaal (Gimv/Gevaert)
Achtergrond instituten
39
HOOFDSTUK 4 > Clusteranalyse: 'Flanders Vegetable Valley'
> 4 . 3 C L U S T E R A N A LY S E De beschrijvende analyse van de sector en de waardeketen vormen de ingrediënten voor een clusteranalyse van wat we gemakshalve 'Flanders Vegetable Valley' noemen. Een overzicht is weergegeven in Figuur 16 . 4.3.1 DE KERN VAN DE CLUSTER: DE PRODUCENTEN VAN DIEPVRIESGROENTEN
De cluster is ontwikkeld vanuit de diepvriesgroentenproducenten als onafhankelijke tussenschakel tussen groententelers en voornamelijk grootdistributie. De ontwikkeling van de sector is een typisch voorbeeld van 'autonome industrialisatie' die kenmerkend is voor Zuid en Midden West-Vlaanderen. Er is een beperkt aantal bedrijven van wie de ondernemers onderling verbonden zijn via familiale banden en familiekapitaal. Hierdoor bestaan er ook financiële banden en groepstructuren tussen sommige van die bedrijven. Even kenmerkend – zoals dat ook in andere sectoren in de regio het geval is – zijn de vlijmscherpe onderlinge concurrentie en de ‘copycat’-strategie. In zijn geheel is de sector een prachtige illustratie van het clusterconcept van Porter3. Er zijn volgens de sectororganisatie VeGeBe 12 onafhankelijke diepvriesgroentenbedrijven in België. Juridisch zijn er evenwel 18 (in het jaar 2000) entiteiten. In de Balanscentrale vinden we voor het jaar 2000 16 jaarrekeningen. De verschillen zijn te verklaren door de groepstructuren waardoor bepaalde bedrijven juridisch geen aparte entiteit zijn. Volgens Figuur 6 zijn er verschillende groepen te detecteren in de sector met Ardo, Pinguin en Unifrost als de grootste spelers. De gezamenlijke omzet van die 16 bedrijven bedroeg 840 mio EUR in 2002; zij hebben een balanstotaal van 711 mio EUR. De WestVlaamse producenten van diepvriesgroenten domineren de Europese markt. De productie van deze producenten bedroeg in 2003 795.000 ton op een totaal van 2 mio ton in de EU. De export in 2002 bedroeg 648.000 ton wat 46% is van de totale intra EU-export. Nummer één (Ardo) en nummer drie (Pinguin) in Europa zijn Vlaamse bedrijven.
40
De diepvriesgroentesector in Vlaanderen bestaat pas sinds een kwarteeuw en stelt nu rechtstreeks 2260 personeelsleden tewerk (volgens de jaarrekeningen) en onrechtstreeks zijn er nog eens 1740 personen volledig afhankelijk voor hun inkomen als toeleveranciers (de indirecte werkgelegenheid bij eerste lijnstoeleveranciers, zie hoger). De totale directe en indirecte werkgelegenheid kan op ca 5000 arbeidsplaatsen geschat worden4. Tijdens de eeuwwende heeft de sector sterk geïnvesteerd in automatisering. De gemiddelde solvabiliteit is mede daardoor relatief zwak (7%). Na een lange periode van expansie komt de industrie in een maturiteitsfase, wat de bestaande fragmentatie in de sector onhoudbaar maakt. Er wordt daarom een fase van consolidatie en diversificatie verwacht waarbij de samenstelling en de dynamiek van de diepvriesgroentencluster op een nieuwe basis moet gedefinieerd worden. Daarvoor is het essentieel om de huidige clusterdynamiek en de veranderingsdruk die op deze cluster wordt uitgeoefend beter te begrijpen. Binnen de klassieke definitie is de sector alles behalve innovatief: er is geen enkel patent verkregen en investeringen in licenties belopen slechts 0.25% van de gerealiseerde toegevoegde waarde. Ook vorming van personeel blijft met 7.2 uren per jaar op een laag pitje staan. De diepvriessector is weinig O&O-intensief. Toch is de sector erg innovatief in een breder perspectief. De kennisopbouw is in een context van familiale, kleinere ondernemingen immers weinig geformaliseerd. Al doende leert men, zonder dat daar veel O&O-uitgaven bij te pas komen. De drijvende kracht van de technologische vooruitgang is de competitieve ‘actie-reactie’ dynamiek tussen de locale concurrenten bij implementatie van nieuwe innovaties. Procesinnovatie (automatisatie) is een belangrijk competitief element. Om de lokale en internationale prijsconcurrentie aan te kunnen (om de handicap van transportkosten en hogere arbeidskosten voor de export te compenseren) is zwaar geïnvesteerd in automatisatie, in samenwerking met de - vaak lokale - leveranciers. Dit heeft ook geleid tot belangrijke spillovers. Een toeleve-
HOOFDSTUK 4 > Clusteranalyse: 'Flanders Vegetable Valley'
rancier zoals SKT stond zo mede aan de wieg van de diepvriestechnologie in Vlaanderen en kon door voortdurende co-development niet alleen de producenten volgen in hun internationalisering om marktleider te worden in Europa, maar ook met de opgebouwde engineeringcapaciteit verder diversificeren in nieuwe niches, zoals het bouwen van indoor skipistes (zie ‘gevalstudie’ verder in dit hoofdstuk) . Productinnovatie is een diversificatiestrategie om nieuwe niches met hoger groeipotentieel en hogere marges te kunnen exploiteren (biogroenten, fruit, kruiden, exotische groenten, bereide schotels en kant-en-klaar maaltijden). Dit gebeurt op professionele wijze in een aantal van de diepvriesgroentenbedrijven. Pinguin heeft hiervoor een aparte vennootschap 'Pinguin R&D' opgericht. De organisatorische innovatie is eveneens een noodzaak voor het beheren van een steeds verder geïntegreerd proces en de internationalisatie van de bedrijfsvoering. Bovendien verandert de werkwijze van de bedrijven: ze hebben nu ook de rol van verdeler en verwerker van gedeeltelijk afgewerkte producten die worden geïmporteerd. Samenwerking met kennisinstellingen gebeurt nog niet systematisch. Alhoewel er al vaak informele contacten waren werd het eerste IWT-project (VLAG) met UGent pas in 2004 gestart. De bedrijven binnen de cluster halen hun competitief voordeel uit industriespecifieke know-how die wordt ontwikkeld uit de interactie tussen de bedrijven binnen een groep met voldoende kritische massa om de lokale voordelen tot een bron van collectieve productiviteitswinst te ontwikkelen. Voor de diepvriesgroenten zijn deze lokale voordelen: • de eeuwenoude traditie van kwaliteitsgerichte intensieve groenteteelt, in een gebied met gunstige klimatologische en bodemomstandigheden (Vlaanderen als ‘le jardin d’Europe’ in de 18de eeuw) • de flexibiliteit en de internationale oriëntatie van de lokale familiale entrepreneurs • de negotiatie van prijzen en het opleggen van uniforme kwaliteitsnormen via een collectief overlegmodel tussen telers en diepvriesgroentenbedrijven
41
IWT-STUDIES > >> 52
• de centrale ligging ten opzichte van de afzetmarkten en de goede verbindingen • de voortdurende technologische verbeteringen als gevolg van scherpe prijsconcurrentie binnen de cluster en van de relatief hoge arbeidskosten in de regio • de hoge mate van innovativiteit in de sector, aangevuurd door onderlinge concurrentie en imitatie De diepvriesgroentesector heeft tijdens de laatste decennia een sterke, internationale groei gekend. Dank zij dit internationaal succes is in 20 jaar tijd het areaal voor de groenteteelt verdubbeld in Vlaanderen. Maar na jaren van sterke groei is de markt nu gesatureerd. Voor het eerst is er zelfs een productiebeperking afgesproken om het overaanbod te verminderen. De vraag verschuift naar nieuwe vormen van convenience food / kant-en-klaar maaltijden (voorgekookt; gecombineerd met andere ingrediënten). Nieuwe concurrenten komen uit Oost-Europa. De industrie komt dus in een maturiteitsfase terwijl het aanbod nog sterk versnipperd is (dit in tegenstelling met de conservenindustrie waar er nog hooguit drie dominante spelers zijn). De verzwakte groei zal samen met de druk op de prijzen leiden tot een consolidatie in de sector. Sommige bedrijven kiezen voor een diversificatie in andere productsegmenten. Algemeen is het de verwachting dat de samenstelling en de dynamiek van de diepvriesgroentencluster op een nieuwe basis moet gedefinieerd worden. Daarvoor is het essentieel om de huidige clusterdynamiek en de factoren, die de cluster dwingen om zich te herstructureren, beter te begrijpen. De sector staat voor een belangrijke mutatie. De saturatie van de West-Europese vraag en de groeiende macht van de grootdistributie dwingt de producenten om te zoeken naar nieuwe bedrijfsmodellen om te overleven: Schaalvergroting waardoor de rol van familiale aandeelhouders kleiner zal worden, lijkt onafwendbaar. Verdere professionalisering van het management en de intrede van nieuwe partners zijn essentiële onderdelen van deze strategie. Daarnaast verschuiven bedrijven het zwaartepunt van de expansie
HOOFDSTUK 4 > Clusteranalyse: 'Flanders Vegetable Valley'
naar Oost-Europa omwille van de uitbreiding van de EU en de goedkopere groenten en productiekosten. Tenslotte wordt gezocht naar een doorgedreven differentiatie van de concurrentiestrategieën (nieuwe niches zoals bevroren fruit of kruiden, nieuwe assortimenten zoals verse groenten). De snelle ontwikkeling van de sector roept een aantal vragen op. Wat is de oorzaak van dit succes? In welke mate is deze industrie in Vlaanderen verankerd en wat zijn de toekomstmogelijkheden? Wat is de rol van innovatie als er nauwelijks een beroep gedaan wordt op patenten en licenties? Wat kan de rol zijn van een geïntegreerd innovatiebeleid bij het versterken van de competitiviteit van deze bedrijven in de toekomst? Voor het definiëren van een clusterbeleid is er behoefte aan een actuele ‘marktanalyse’. Daarin staan de strategieën van de verschillende producenten en de wijze waarop de cluster hierop reageert centraal. Kunnen enkel de grote bedrijven (Ardo, Pinguin en Unifrost) op termijn overblijven als onafhankelijke spelers, maar hoe en voor hoe lang? De Vlaamse diepvriesgroentesector valt uiteen in een kopgroep van bedrijven die sterk investeren in automatisatie en die op termijn zelfs bij de top drie van Europa willen behoren (consolidatie om marktmacht – en prijzen - te kunnen verhogen ten opzichte van de grootdistributie) en een groep die vooral een strategie van kostenbesparing heeft gevolgd (en die vaak de prijs zetten). Is dit een valabele strategische keuze? Is het mogelijk een differentiatie aan te brengen tussen de massaproducenten en de nichespelers, waar er telkens plaats is voor Vlaamse spelers? Zullen niche-spelers op termijn toch geen allianties moeten aangaan om te overleven? In welke mate vormt de traditionele 'stand-alone'strategie van de familiale ondernemers een barrière om noodzakelijke strategische veranderingen door te voeren? 4.3.2 TOELEVERENDE EN ONDERSTEUNENDE SECTOREN
Vlaamse diepvriesgroentesector op een kwantitatieve wijze onderzocht. In totaal waren er 4388 eerstelijns leveranciers in 2000. De meeste stellen in termen van volume en afhankelijkheid weinig voor: dit zijn eenvoudige markttransacties die geen verdere aandacht verdienen binnen de context van een clusteranalyse. Driehonderd industriële leveranciers leverden echter méér dan 100.000 EUR en waren samen goed voor 82% van de totale leveringen aan de sector5. Vandaar dat we een onderscheid moeten maken tussen 'occasionele' en 'verbonden' leveranciers. Van die 300 leveranciers zijn er 85 voor meer dan 50% van hun omzet afhankelijk van de diepvriesgroentesector. Daarenboven zijn er nog eens 70 tweedelijnsleveranciers voor minimum 30% afhankelijk van deze eerstelijnsleveranciers. Voor 20% van deze 300 leveranciers bestaat er een sterke wederzijdse afhankelijkheid tussen de leverancier en de diepvriesgroentenproducent. Van dit soort transacties weten we dat de kosten van opportunistisch gedrag van één van beide groot kunnen zijn6. Dit probleem wordt nog verscherpt wanneer er door de leverancier specifieke investeringen moeten gebeuren die waardeloos zijn buiten de transactie met de diepvriesgroentesector. Bovendien dienen 'verbonden' leveranciers hun strategie af te stemmen op die van de diepvriesgroentenproducenten: wat zijn bijvoorbeeld de mogelijkheden voor ‘verbonden leveranciers’ om mee te groeien met de internationalisering van de producenten? (SKT werkt bijvoorbeeld voor Ardo in de buitenlandse vestigingen). De kring 'verbonden' leveranciers bestaat uit bedrijven uit verschillende sectoren: groothandelaars; telers die rechtstreeks leveren; leveranciers van uitrustingsgoederen, transporteurs; verhuur, marktonderzoek en andere zakelijke dienstverlening. Ook loonwerkers die investeren in een machinepark voor het oogsten zijn in sterke mate afhankelijk van de diepvriesgroentenproducenten. We bespreken ze één na één. Groentetelers
In het vorige hoofdstuk hebben we de relaties tussen de leveranciers en de
42
De contractteelt is de dominante wijze van produceren voor de diepvriesgroenten,
HOOFDSTUK 4 > Clusteranalyse: 'Flanders Vegetable Valley'
waarbij prijzen, hoeveelheden en kwaliteit op voorhand worden vastgelegd. De groententelers zelf zijn dan weer gebruikers van inputs zoals plantgoed, pesticiden, maar ook machines voor het planten en rooien. De groententelers vormen dus een essentieel deel van de cluster. Ze zijn ervan afhankelijk in de mate dat er voor de diepvriesgroenten geen alternatieve afzet zou zijn. De groenteteelt is sinds de achteruitgang van de vlasteelt één van de meest dynamische agrarische activiteiten in WestVlaanderen. Er zijn echter verschillende categorieën groententelers7: - akkerbouwtelers die een relatief grote oppervlakte ter beschikking hebben en naast de traditionele akkerbouwteelten (granen, suikerbieten, ...) ook akkerbouwmatige industriegroenten (arbeidsextensief) in hun areaal hebben zoals erwten, bonen, spinazie, wortelen. Wanneer het om een gemengd landbouwbedrijf gaat kan de afhankelijkheidsgraad heel laag zijn. Toch zijn die teelten in het kader van vruchtafwisseling onmisbaar. - groentetelers die op een beperktere oppervlakte groenten telen voor zowel diepvriesindustrie en verse markt (REO veiling). Het gaat hier dan meer over arbeidsintensieve teelten zoals prei, bloemkool, selder, ... Al naargelang de prijsvorming op de verse markt is dus ook de afhankelijkheidsgraad van diepvriesgroenten wisselend. Omwille van hun kleinschaligheid zijn deze telers echter bedreigd door het verlies van contracten bij een stagnerende markt. - groentetelers die bijna uitsluitend gericht zijn op diepvriesgroenten (grotere bedrijven) en de combinatie maken tussen arbeidsintensieve en arbeidsextensieve teelten. Deze bedrijven zijn heel sterk afhankelijk van de diepvriessector wat nog versterkt wordt door verdere investeringen of uitbreidingen. Ongeveer 3200 groententelers zijn aangesloten bij REO, de Coöperatieve Veiling Roeselare, die de versmarkt organiseert. Ca 2500 groetentelers (al dan niet bij REO aangesloten) leveren aan de diepvriesindustrie. Zij produceren in Vlaanderen jaarlijks 750.000 ton grove groenten met een pro-
43
IWT-STUDIES > >> 52
ductiewaarde van 150 mio EUR (in 2000). Deze groenten worden grotendeels door de diepvriesindustrie afgenomen (voornamelijk bloemkool, spruitkool, groene erwten, groene bonen, prei, spinazie). Die diepvriesindustrie is dan ook de hoofdverantwoordelijke voor de verdubbeling van het areaal sinds 1980. Dank zij veralgemeende technologische vooruitgang konden plant- en rooimachines ook rendabel in de kleinere boerderijen ingezet worden terwijl het kwaliteitsbewustzijn van de traditioneel intensieve groenteteelt bewaard bleef. De toenemende bodemverarming in de West-Vlaamse regio ten gevolge van de jaarlijkse groenteteelten, vormt een bedreiging. Maar het areaal kan nog uitgebreid worden naar het Westen van de provincie (IeperPoperinge). Teelten zoals schorseneren, wortelen en bonen worden deels naar Frankrijk verhuisd waar ook de milieuregels minder streng zijn. De verzadiging van de diepvriesgroentenmarkt liet zich voor het eerst in 2004 vertalen in een vermindering van het areaal voor de contractteelt. De groententelers staan vrij gefragmenteerd tegenover een sector waar bedrijven voor hun aankoop van groenten een traditie hebben om gezamenlijke afspraken te maken. Van een negotiatiemacht van landbouwers is nauwelijks sprake. Dit heeft tijdens de laatste jaren waarin de afzet stagneert tot groeiende spanningen geleid. Toch is de grove groenteteelt in West-Vlaanderen een belangrijke factor in het creëren van een competitief voordeel voor de diepvriesgroentenbedrijven. De kleinschaligheid van de landbouwbedrijven en de traditie van kwaliteitsproducten zijn essentieel in het toeleveringsproces. Bovendien spelen de weersomstandigheden een cruciale rol in die relatie tussen landbouwers en bedrijven: bij een slechte oogst zou er een prijzenopbod ontstaan tussen de bedrijven om groenten aan te kopen. Bij goede oogsten zou er een neerwaartse prijzenspiraal ontstaan waardoor de landbouwers onvoldoende kunnen verdienen. Vandaar dat er in de sector gewerkt wordt met contractteelten waar het volume en de prijzen op voorhand vastgelegd worden. Indien de oogsten minder goed zijn dan vooropgezet zijn de bedrijven
HOOFDSTUK 4 > Clusteranalyse: 'Flanders Vegetable Valley'
ingedekt tegen een onderling prijzenopbod. Wanneer de oogsten beter zijn dan verwacht houden zij zich aan de prijs en kopen extra volumes op (tegen lagere prijzen) zodat de landbouwers een voordeel kunnen halen uit een goede oogst in plaats van geconfronteerd te worden met een desastreuze prijzenoorlog. Omdat de transactiekosten zo groot kunnen zijn is de contractteelt een geïnstitutionaliseerde marktpraktijk waar beide partijen moeilijk buiten kunnen. In 2004 trad er voor het eerst een vermindering van het areaal contractteelt in ten gevolge van de saturatie van de vraag naar diepvriesgroenten. Het spreekt vanzelf dan in een dergelijke situatie de onderhandelingen tussen de sector en de landbouworganisaties voor het jaar 2005 keihard zouden verlopen. Toch was het bijna met zekerheid te voorspellen dat er een akkoord uit de bus zou komen, want zonder akkoord stellen beide partijen zich bloot aan nog veel grotere economische risico's. Maar de groententelers voelen zich in de situatie van ‘prijsnemer’ steeds meer in de hoek gedrongen. Het zou echter verkeerd zijn om de contractteelt enkel als een indekking tegen transactierisico's te beschouwen. Via deze weg zorgen de bedrijven ervoor dat er nieuwe type zaden in productie gaan en dat er gezocht wordt naar verbeterde landbouwtechnieken. Landbouwers krijgen informatie en opleidingen. De markttransactie leent zich tezelfdertijd als leermechanisme omdat beide partijen daar voordeel kunnen uit halen. Deze leermechanismen spelen een niet te onderschatten rol in de graduele versterking van de internationale competitiviteit van de cluster. Maar in de landbouwsector zijn de coöperatieve landbouwersorganisaties van de Boerenbond ook een belangrijke machtsfactor. Die hebben zich in het verleden niet ingelaten met de diepvriesgroentesector, in tegenstelling tot de versgroenten waarin zij o.m. via de coöperatieve veilingen een sterke marktorganisatie hebben opgebouwd. Maar de recente intrede van Almanij (waarin de coöperatieve CERA een rol speelt) via de risicofinancier Gevaert in het kapitaal van Pinguin, lijkt erop te wijzen dat zij een meer
44
actieve rol wensen te spelen in de organisatie van de cluster in de toekomst. Leveranciers van uitrustingsgoederen
Voor de automatisatie van de productie en de ontwikkeling van nieuwe producten en processen moet nauw samen gewerkt worden met installateurs van uitrustingsgoederen en machinebouwers. Een eerste groep zijn de constructeurs van voorbehandelinginstallaties (wassen, versnijden, blancheren). Constructie Bruynooghe bijvoorbeeld staat in voor installaties voor het reinigen van groenten. Ook koeltechnieken spelen een belangrijker rol; bijvoorbeeld SKT voor diepvrieskamers en vriestunnels (zie ook tekstbox over 'SKT als gevalstudie'). Verder zijn er nog luchtdroogsystemen (Munters), inspectiesystemen en sorteermachines (Elbicon, Best), automatisatie, etc.... Mede dank zij de diepvriessector bestaat er een West-Vlaamse cluster van industriële koeltechniek die ook leveren aan vleesverwerkers, melkerijen, brouwerijen. Met Barco Automation werd ook Barco actief in deze sector (via Barco Elbicon dat in 2004 overgenomen werd door Best). Er is dus een belangrijke kruisbestuiving van de WestVlaamse machinebouwcluster en de diepvriesgroentencluster. De marktmacht van leveranciers t.o.v. de diepvriesgroentenproducenten verschilt van sector tot sector. De diepvriesgroentenproducenten hebben een vrij comfortabele positie wanneer het gaat om vrij eenvoudige producten en diensten die aangeleverd worden. Moeilijker wordt het wanneer een leverancier een uniek product verkoopt dat de kosten van de diepvriesgroentenproducenten kan drukken of de waarde van de diepvriesgroenten kan verhogen. In dit geval proberen de diepvriesgroentenproducenten de marktmacht van de leverancier te beperken door lokale, concurrerende leveranciers aan te zetten om de innovatie te imiteren en gelijkaardige installaties te produceren. Logistiek
Aangezien de koudeketen niet mag verbroken worden bestaat er een nauwe interactie met gespecialiseerde logistieke bedrijven
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 4 > Clusteranalyse: 'Flanders Vegetable Valley'
SKT ALS GEVALSTUDIE
SKT (oorspronkelijk Stevens Koeltechniek) werd opgericht als spin-out voor industriële koeltechniek door Herman D’Hulster (1965) en is gespecialiseerd in koeltechnische uitrusting, bouw van koel- en diepvrieskamers, klimatisatie en bijhorende automatisatie. Samen met oprichter Dejonge werd in de pioniersjaren de invriestechniek voor Pinguin ontwikkeld. Later werd de klantenkring uitgebreid tot de nieuwe intreders en nog later groeide SKI in het zog van de internationale expansie van de West-Vlaamse diepvriesgroentenproducenten uit tot de marktleider in Europa. Hun invriestunnels verwerken tot 20 ton erwten of friet per uur. De installatie en constructie van diepvrieskamers en invriestunnels maakt 70% uit van de omzet, naast andere industriële markten brouwerijen, melkerijen, slachthuizen. Maar dank zij de opgedane ervaring kan het bedrijf nu diversifiëren naar indoor skipistes als nieuwe (internationale) niche. SKT is een groep met 180 werknemers in verschillende afdelingen die een volledig geïntegreerd ontwerp, fabricage en onderhoudsdiensten leveren. Er is een eigen studiebureel voor ontwerp. Dat ontwikkelt samen met de verwerkers nieuwe machines voor nieuwe producten. Informatiek verzorgt de informatica. Datapolis is een gespecialiseerde eenheid voor automatisatie (software voor sturing). Ypes levert diensten van hooggekwalificeerde lassers en elektriciens voor gecertificeerde uitvoering van installaties. SKT Service staat in voor een 24 op 24uur dienst na verkoop en herstellingen (met voorraad van alle onderdelen). SKT zelf bouwt zijn installaties steeds meer in prefab zodat de installatietijd wordt verkort en de firma competitief blijft in het buitenland. SKT is een exponent van de cluster van koeltechniek in West-Vlaanderen met bedrijven als AKF; Impens Koeltechniek; Bruggemans Koeltechniek; Koeltechniek De Grave; Nemegeer Koeltechniek; Fieuw Koeltechniek, etc. Koel- en vriestechniek zijn een ondersteunende cluster voor diverse subsectoren in de voedingsnijverheid8. Vandemoortele (Izegem) bijvoorbeeld realiseerde in november 2004 de overname van Cottes in Frankrijk, marktleider in diepgevroren traditioneel gebakken brood en wordt dus ook actief in dit technologiesegment. De dochtermaatschappij Metro is een transportbedrijf gespecialiseerd in koelwagens.
voor transport en opslag. Omwille van het strategisch belang zijn die vaak ook 'verbonden' met de verwerkende bedrijven. Verpakking is geïntegreerd binnen de productiebedrijven. Maar door de diversificatie in de diepvriessector is er ook ruimte gekomen voor value-added logistics op dit vlak. Zo speelt het verpakkingsbedrijf Barias in op het gebrek aan flexibiliteit van grote volume verpakkingen door bijvoorbeeld kleine series te herverpakken met behulp van zelfstandige loonwerkers. Diensten
Voor de commercialisatie doet de sector niet enkel beroep op het eigen verkoopsappa-
45
raat, maar ook op de tussenhandel. De groei en internationalisering hebben de professionalisering van het management sterk aangemoedigd. Als een gevolg hiervan wordt ook beroep gedaan op marktstudiebureaus en managementsconsultants om het veranderingstraject te begeleiden. 4.3.3 KLANTEN
De grootdistributie, de voedingssector en de catering nemen elk ongeveer een derde van de productie af, uiteraard in wisselende verhoudingen voor de verschillende producenten. De grootdistributeurs zijn de grootste individuele klanten en hebben een grote
HOOFDSTUK 4 > Clusteranalyse: 'Flanders Vegetable Valley'
marktmacht: de Vlaamse diepvriesgroentenproducenten leveren meestal onder 'private label' aan hen. Door de toenemende concentratie van de aankoopmacht is de druk op de marges van de diepvriesgroentenproducenten zeer groot. In de voedingssector zijn de klanten te vinden bij merkproducenten zoals Iglo en bij voedingsbedrijven die groenten verwerken in klaargemaakte schotels zoals pizza. De diepvriesgroentenproducenten proberen zelf toe te treden tot dit marktsegment dat gekenmerkt wordt door hogere marges en een sterke groei. Een derde belangrijke klantensector is de catering, met zeer diverse klanten die grootkeukens exploiteren. Voorbeelden zijn ziekenhuizen en restaurantketens. 4.3.4 INTERNATIONALE CONCURRENTIE
Bonduelle is de tweede Europese producent (na aankoop van de diepvriesafdeling van Iglo in 2001). Iglo heeft zijn diepvriesproductie verkocht en is nog enkel een marketingorganisatie. Voor Bonduelle is diepvries slechts één vorm waarin het zijn strategie als groentenspecialist wil waarmaken; het is nog vooral een conservenproducent (marktleider in vele landen, ook in België na de overname van Marie Thumas) en het bedrijf is in toenemende mate actief in de versmarkt. Het Franse bedrijf telt 4300 vaste medewerkers met 23 fabrieken in 18 landen. De Vlaamse bedrijven in de diepvriesgroentesector positioneren zich voornamelijk als ‘verwerkers’ en kunnen niet investeren in het ontwikkelen van eigen merken. De andere West-Europese producenten zijn kleinere bedrijven, waarvan al verschillende werden overgenomen door hun Vlaamse concurrenten. Zij hebben zich in het verleden vooral met hun eigen nationale marktstructuren kunnen beschermen. De zuiderse producenten kunnen enkel internationaal groeien via de verkoop van hun specialiteiten (paprika, broccoli, maïs). Over het algemeen vormen ze geen bedreiging, maar zijn ze eerder overnamekandidaten.
46
Oost-Europa is een groeimarkt en telt een aantal sterke producenten. In Polen werd al vroeg en op grote schaal door het oude regime geïnvesteerd in diepvriesverwerking. Het belangrijkste Oost-Europese bedrijf is het Hongaarse Globus (waarmee Pinguin een alliantie heeft gesloten). De OostEuropese bedrijven zijn erg kostenefficiënt maar hebben een grote achterstand in investeringen in nieuwe technologie. De grootste uitdaging voor West-Europa is de uitwijking van West-Europese telers die daar op veel grotere schaal en tegen veel lagere kosten hun kwaliteitsgerichte productiemethodes kunnen toepassen. De Oost-Europese concurrentie is dus goedkoper maar de klimatologische omstandigheden zijn er minder gunstig. Vanuit bedrijfseconomisch standpunt blijven deze bedrijven problematisch door het gebrek aan investeringen in het verleden: wanneer zij willen vernieuwen zullen de afschrijvingen (en dus de kosten) sterk stijgen. Deze situatie vormt een opportuniteit voor de expansie van de Vlaamse producenten door allianties en overnames in die landen. De productie van diepvriesgroenten zal hierdoor ongetwijfeld voor een stuk verschuiven naar Oost-Europa, maar de verpakking en verdeling zal grotendeels in West-Europa blijven omdat die activiteiten zo dicht mogelijk bij de finale klant gerealiseerd moeten worden. In deze constellatie zullen de West-Vlaamse thuisproducenten nog sterker op hun lokale voordelen en hun kwaliteitssystemen moeten concurreren. 4.3.5 ONDERSTEUNENDE INSTELLINGEN
Bedrijven werken nooit in een institutioneel vacuüm. Integendeel, de positieve clusterdynamiek is deels te danken aan het bestaan van bepaalde (al dan niet specifiek opgerichte) instellingen en de wijze waarop deze werken. Sectorfederatie
VeGeBe is opgericht in 1980 en verenigt sinds 2001 niet enkel de diepvriesgroentenproducenten, maar ook 12 handelsbedrijven die actief zijn in de industriegroenten en de
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 4 > Clusteranalyse: 'Flanders Vegetable Valley'
twee overgebleven groentenconservenproducenten. In dat jaar lag VeGeBe ook aan de basis van de oprichting van de European Frozen Vegetables Industry – een organisatie van diepvriesgroentenproducenten op Europees vlak. De sectorfederatie speelt een cruciale rol in de marktorganisatie door onderlinge prijsbepaling en negotiatie met landbouworganisaties. Het systeem van contractteelt laat toe om niet alleen prijs maar ook gewicht, kwaliteit en leveringsdatum af te spreken. De goede organisatie van de kwaliteitszorg (productie volgens kwaliteitshandboek) is een hoeksteen van de Vlaamse competitiviteit en een bijzonder actiepunt van de VeGeBe. De sectorfederatie bewaakt het evenwicht tussen samenwerking en concurrentie in de cluster, tussen de ‘concu-lega’s’ door overleg en door arbitrage bij conflicten. Kwaliteitszorg
De samenwerking tussen verwerkende industrie, veiling, gespecialiseerde groothandel en telers toont zich van zijn sterkste kant in de organisatie van de kwaliteitszorg. Vanaf 1997 zijn alle producenten uitgerust met een HACCP systeem voor kwaliteitsmonitoring. In 2000 werd op initiatief van VeGeBe het CKC (Centrum voor Kwaliteitscontrole) opgericht als onafhankelijk controleorgaan voor de controle en certificatie-implementatie van de afgesproken normen. Recent is ook de groenteteelt opgenomen in het Vegaplan, het overkoepelend systeem van autocontrole voor het toezicht op uitvoering van lastenboeken. Het Federaal Voedselagentschap houdt toezicht op deze autocontrole. De REO-veiling (Roeselare) heeft het EurepGAP bedrijfslabel aangenomen dat een omvattende kwaliteitscontrole voorziet. Het investeert 11 mio EUR in een hoogtechnologisch systeem van traceren via barcodes, flexibele koelruimtes en radiofrequentiegestuurde heftrucks om zijn loodsen te moderniseren. Onderwijs & vorming
In West-Vlaanderen bestaat er gespecialiseerd tuinbouwonderwijs en vorming: er zijn 8 scholen voor secundair landbouw en/of tuinbouwonderwijs, er is een 'Praktijkcentrum voor Land- en Tuinbouw' (PCVT) en een 'WestVlaams Agrarisch Vormingsinstituut' (WAVI).
47
Onderzoek
Ook de onderzoeksinfrastructuur werd geleidelijk opgebouwd. In 1956 werd het Provinciaal Onderzoeks en Informatiecentrum voor Landen Tuinbouw (POVLT) opgericht in Beitem (nabij Roeselare), dat ook onderzoek doet i.v.m. groenteteelt voor de industrie. De bedrijven hebben over het algemeen wel een afdeling kwaliteitscontrole die producteigenschappen kan controleren maar Pinguin is de enige met een formele O&O-afdeling die zich vooral op het uittesten van nieuwe producten en nieuwe mengelingen toelegt. De contacten met onderzoeksinstellingen zijn ad hoc en individueel zoals met de UGent en VITO (WKK project met biogas uit waterzuivering voor D’Arta). Met de start van het VLAG project (VLaams technologisch Adviescentrum voor de Groentenverwerkende sector) in 2004, voor technologieadvies inzake bewaartechnologie wordt voor het eerst een collectieve structuur opgezet. Dit centrum wordt gesteund door het IWT, Er is echter een gans spectrum aan onderzoek over bewaartechnieken, smaak, voedingswaarde en kwaliteit aanwezig aan de onderzoeksinstellingen waar nog onvoldoende gebruik van gemaakt wordt. Het Excellentiecentrum Flanders Food dat in oprichting is zal op dit terrein een belangrijke rol kunnen spelen. Een andere uitdaging waarin het onderzoek een bijzondere rol kan spelen is de verwerking van de biomassa of restafval tot energie. Het energieverbruik is immers aanzienlijk (circa 4% van de toegevoegde waarde) terwijl de afvalstroom ook grote kosten met zich meebrengt. 4 . 3 . 6 S O C I O - C U LT U R E L E B O R G I N G VA N DE CLUSTER
De clustervorming in en rond de diepvriesgroentesector kan niet los gezien worden van de economische en socio-culturele ontwikkeling van Zuid en Midden WestVlaanderen9. De historiek van de economische ontwikkeling van de regio werd eerder uitgebreid beschreven door Musyck10. De ondernemerscultuur is een gegeven dat gecultiveerd wordt vanuit het lokaal maat-
HOOFDSTUK 4 > Clusteranalyse: 'Flanders Vegetable Valley'
schappelijk gebeuren. Een creatieve ondernemerstraditie vanuit de vlasindustrie, de continue transformatie van de economie waarbij oude industrietakken verlaten worden ten voordele van nieuwe, door familiekapitaal gefinancierde KMOs, sterke onderlinge concurrentie, etc... zijn de belangrijkste kenmerken van de lokale economie. Het ontstaan en de groei van de diepvriesgroentencluster is een typisch voorbeeld van deze endogene groei van de economie. In andere sectoren van de streek ontdekt men net dezelfde ontwikkeling: typische voorbeelden zijn de textiel (tapijten), hout en meubelen (spaanderplaten en laminaat), staalverwerkende nijverheid en de bouwsector. De competitieve voordelen van bedrijven in de diepvriesgroentencluster in WestVlaanderen zijn voor een groot deel te danken aan de typische KMO-cultuur in de regio. De vele relatief kleine, op familiekapitaal gebouwde bedrijven hebben een vlakke organisatiecultuur waardoor snel en efficiënt kan opgetreden worden bij veranderingen in de markt. De sterke flexibiliteit en de kostenefficiëntie (door het ontbreken van overtollige overhead) zorgen ervoor dat de wijze van concurreren moeilijk navolgbaar is voor buitenlandse bedrijven. De flexibiliteit zorgt er ook voor dat de bedrijven een break-even punt bereiken bij kleinere productievolumes dan de buitenlandse concurrenten. Voor een sector zoals de diepvriesgroenten-industrie, waar variëteit en het combineren van verschillende producten belangrijk zijn, kan dit tellen. De arbeidsmarkt vormt eveneens een belangrijk onderdeel van de lokale socio-economische context waarin de diepvriesgroentenindustrie werkt. Door de vele industriële KMO’s in de regio is er van oudsher een aanzienlijk en kwalitatief hoogstaand aanbod van geschoold personeel. De relatie tussen technisch onderwijs en de lokale bedrijvengemeenschap speelde decennia lang een belangrijke rol. Bovendien is er door de regionale concentratie van de diepvriesgroentenproducten een aanzienlijk netwerk van werknemers die industriespecifieke kennis hebben. Een dergelijk ruime en gevarieerde groep van werknemers in een regio is een niet te onder-
48
schatten voordeel voor de diepvriesgroentenproducenten: expertise wordt vlug opgebouwd door interactie tussen ervaren en nieuwe werknemers, ze wordt ook vlug verspreid door arbeidsmigratie tussen bedrijven en sociale contacten onder de arbeiders. Toch kampt de regio tegenwoordig met ernstige arbeidsmarktproblemen: er is een structureel tekort aan geschoold personeel wat zich op pijnlijke wijze laat voelen wanneer er een hoogconjunctuur is. Daarnaast zijn er groeiende problemen om de koppeling tussen het technisch onderwijs en de ondernemerswereld efficiënt te laten verlopen. De sector is groot geworden op basis van familiekapitaal. De achterliggende motivatie bij deze financieringsvorm is dat het management op deze wijze de autonomie over het bestuur van de bedrijven kan behouden. Deze autonomie is natuurlijk van groot belang in traditionele industriële sectoren waar een volgehouden engagement – ook in financieel slechte tijden – cruciaal is om een duurzaam competitief voordeel uit te bouwen of te behouden. Nu de industrie afstevent op een consolidatiebeweging en internationalisatie een basisvoorwaarde wordt om te overleven zijn nieuwe financiële injecties nodig. De bijkomende financiering kan nog moeilijk op basis van familiekapitaal samengebracht worden. Een beursintroductie zoals die van Pinguin is uitzonderlijk maar het is alvast één mogelijkheid om vers kapitaal aan te trekken. Intrede van kapitaalfondsen met een lange termijnhorizon zoals Gimv en Gevaert vormen een andere mogelijkheid. Fusies en overnames bieden een oplossing in functie van de consolidatie. De zoektocht naar nieuwe financieringsvormen gaat hand in hand met een professionalisering van het management omdat externe financierders daarop aansturen. 4.3.7. CLUSTERDYNAMIEK
Dit rapport geeft een analyse van de clusteringeffecten en –dynamiek van de diepvriesgroentesector. De relaties met lokale leveranciers (o.a. groentenaanbod) speelt hierbij een belangrijke rol. De groeiende kostendruk, die deels door de marktmacht van de grootdistributie alsmaar zwaarder wordt, zorgt er voor
HOOFDSTUK 4 > Clusteranalyse: 'Flanders Vegetable Valley'
dat de producenten op zoek zijn naar mogelijkheden om de kosten te drukken. Men probeert deze druk af te wentelen op de leveranciers. Daarom ontstaan er de laatste jaren spanningen in de negotiaties met de landbouwers over de contractteelt. De kostendruk leidt er ook toe dat bepaalde producenten zoeken waar ze de producten goedkoper kunnen produceren. OostEuropa biedt een oplossing op dat vlak. Een deel van de productie zou op termijn in de nieuwe lidstaten van de EU kunnen geproduceerd worden maar verschillende activiteiten zoals bereidingen en verpakken zullen meestal dicht bij de consument (noord West-Europa) plaats hebben. Het belang van het lokaal verpakken van geïmporteerde groenten zal toenemen. Kostenverlagende investeringen buiten de cluster zullen altijd afgewogen moeten worden in functie van de clustervoordelen. Niettemin kan men stellen dat de zoektocht naar kostenverlagende investeringen druk zet op de cohesie van de West-Vlaamse cluster. De grootste uitdaging zal erin bestaan om nieuwe institutionele samenwerkingsvormen te vinden waarin aan een gezamenlijke toekomst kan gewerkt worden tussen de producenten onderling en tussen de producenten en hun toeleveranciers. Ook de overheid speelt een duidelijke rol in de clusterdynamiek. Overheidsregulatie speelt nu vooral een beperkende rol via strengere milieueisen (voornamelijk de grondwaterproblematiek) en voedselveiligheidseisen. Milieueisen drijven de kosten omhoog wat in functie van de scherpe internationale concurrentie een zware dobber is voor de sector. Het is zonder twijfel één van de factoren die de delocalisatie van bepaalde activiteiten kan versnellen. Voedselveiligheidseisen kunnen echter ook
49
IWT-STUDIES > >> 52
een concurrentieel voordeel bieden voor de diepvriesgroentenproducenten in Vlaanderen zolang dit door bedrijven in de volgende schakels van de waardeketen ook gevalideerd wordt in de aankooppolitiek. Bovendien is het zeker een voordeel wanneer deze eisen op Europese schaal verplicht ingevoerd zouden worden: sommige buitenlandse producenten met een achterstand op dat vlak dreigen hierdoor uit de markt geconcurreerd te worden. Tenslotte doen er zich nog problemen voor op het vlak van de ruimtelijke ordening. Door het landbouwgebonden karakter van de sector zijn heel wat bedrijven ontstaan op het platteland en zijn ze uiteraard onderdeel van het buitengebied. Dit maakt het moeilijk om uit te breiden en de maatregelen zijn stringenter dan bijvoorbeeld op een standaard bedrijventerrein. Bovendien is er in de regio een tekort aan bedrijventerreinen waardoor nieuwe inplantingen moeilijk gerealiseerd kunnen worden. Het geheel aan ontwikkelingsvoorwaarden van de diepvriesgroentencluster is dan ook voorwerp van een clusterbeleid waarin de overheid de randvoorwaarden helpt creëren. Deze randvoorwaarden bepalen de wijze waarop belangrijke actoren op strategische wijze kunnen samenwerken. Eén van de belangrijkste stimulansen is de aanmoediging van innovatie in de waardeketen. Technologische innovaties op het vlak van producten en processen zijn daarbij legio, maar gezien de specifieke nabijheidsvoordelen moet ook gedacht worden aan organisatorische vernieuwingen (b.v. op vlak van geïntegreerde afstemming van oogst- en verwerkingscampagnes) waardoor de synergieën in de benuttiging van het productiepotentieel beter kunnen benut worden.
HOOFDSTUK 4 > Clusteranalyse: 'Flanders Vegetable Valley'
VOETNOTEN 1
2
3
4
5
Zie http://www.innovatieplatform.nl/nl/actueel/archief/ 2004/10/sleutelgebieden.html
6
Zie o.m. IWT-Studies nr 35: ICT Clusters in Flanders. "Clusters are geographic concentrations of inter-connected companies and institutions in a particular field. Clusters encompass an array of linked industries and other entities important to competition. They include, for example, suppliers of specialized inputs such as components, machinery, and services, and providers of specialized infrastructure. Clusters also often extend downstream to channels and customers and laterally to manufacturers of complementary products and to companies in industries related by skills, technologies or common inputs. Finally, many clusters include governmental and other institutions - such as universities, standard-setting agencies, think tanks, vocational training providers, and trade associations - that provide specialized training, education, information, research, and technical support". (Porter, M.E. (1998); On Competition, Harvard Business Review Books) In de diepvriessector bestaat ook heel wat seizoensarbeid bij de diepvriesbedrijven zelf en bij de ‘loonwerkers’. Bovendien zou in de berekening van de indirecte werkgelegenheid in de groenteelt een belangrijke onderschatting bestaan doordat de basisstatistieken hier onvolledig zijn. Gezien de beperking van de analyse voor de groentetelers onder het regime van contractteelt is deze groep van ‘verbonden leveranciers’ vooral samengesteld uit nietagrarische bedrijven.
50
7
8
9
Williamson, Oliver E., (1975), Markets and Hierarchies: Analysis and Antitrust Implications, New York: The Free Press. Williamson, Oliver E., (1983) "Credible Commitments: Using Hostages to Support Exchange," American Economic Review, 73(4), 519-540. Williamson, Oliver E., (1985) The Economic Institutions of Capitalism, New York: The Free Press.Williamson. Gebaseerd op informatie van dhr. Meulemeester, consulent BB. Er wordt in de Vlaamse onderzoeksinstituten technologie ontwikkeld waarvoor industriële toepassingen kunnen worden gezocht via de bestaande industrieën. Zo maakte het Leuvens Laboratorium voor Tropische Plantenteelt in september 2004 bekend dat het erin is geslaagd om bananenplanten in te vriezen door middel van druppelvitrificatie, wat een doorbraak is voor de langetermijnbewaring van tropische planten. Het Leuvense laboratorium coördineert een Europees project dat de techniek wil uitbreiden naar andere plantensoorten zoals koffie, appel, amandel, bessen, olijf, aardappel en knoflook. Vanhaverbeke, W. (2001), 'Realizing new regional core competencies: establishing a customer-oriented SME network', Entrepreneurship & Regional Development, 13, 97-116.
10
Musyck, B. (1995), 'Autonomous industrialization in South West Flanders (Belgium): continuity and transformation', Regional Studies, 29: 619-633.
Hoofdstuk 5
CONCLUSIE
Uit de analyse van factoren die bepalend zijn voor de internationale competitiviteit van de West-Vlaamse diepvriesgroentencluster noteren we dat lokale factoren belangrijk blijven voor de competitieve positie van een bedrijf, ondanks de toenemende globalisering van de economie. We merkten ook op hoe specifieke omgevingsfactoren die in eerste instantie een nadeel lijken, in se het competitief voordeel van een bedrijf kunnen verhogen. Zo leidden de hoge arbeidskosten en het gebrek aan arbeidskrachten in de sector tot een doorgedreven automatisering, met schaalvoordelen en kostenefficiëntie tot gevolg. De beperkte lokale vraag stimuleerde ook een flexibele ondernemingsgeest, die de West-Vlaamse diepvriesgroentenproducenten in staat stelde om zeer gericht aan een grote en gediversifieerde buitenlandse vraag te voldoen. Bovendien kunnen de strakke wetgeving en reglementering een bedrijf er toe aanzetten een meer gerichte buitenlandse groei na te streven. Innovatie in processen, producten, organisatie en markten is een constante. De competitieve voordelen van de diepvriesgroentencluster zijn het gevolg van de nauwe interactie van de diepvriesgroentenbedrijven met andere actoren binnen de lokale socio-economische context. Een basisvoorwaarde voor de vitaliteit van de cluster is de heilzame mix van competitie (concurrenten in de verkoop) en samenwerking (onder andere overleg rond de aankoop, leren van elkaar, gebruik maken van dezelfde (R&D)infrastructuur tussen de bedrijven onderling, etc...). In dit rapport wordt de aandacht gevestigd op een andere belangrijke succesfactor, met name de interactie en samenwerking van de diepvriesgroentenproducenten met hun verschillende leveranciers. Bij de analyse van de relaties tussen de diepvriesgroentesector en de toeleveringsbedrijven stelden we vast dat de meeste toeleveranciers (1.224) aan de diepvriesgroentesector leveren voor relatief kleine bedragen (gemiddeld EUR 792 per klant per jaar). Doorgaans leveren die bedrijven aan één bedrijf in de diepvriesgroentesector of (in mindere mate) aan een kleine groep van klanten (gemiddeld
51
1,15 klanten per leverancier). Hoewel deze groep veruit het grootste aantal leveranciers telt levert ze slechts 0,37% van de totale waarde van toeleveringen binnen de sector. Bijgevolg is in dit segment van leveranciers de afhankelijkheid ten opzichte van de diepvriesgroentesector minimaal (0,40% van hun omzet). In contrast daarmee levert een groep van 299 vooral industriële toeleveranciers voor meer dan EUR 100.000 per jaar aan de sector; zij bedienen gemiddeld 4,47 klanten voor een bedrag van gemiddeld EUR 183.500 per jaar per klant. Deze groep van leveranciers realiseert niet minder dan 82,2% van de waarde van de totale toeleveringen aan de sector. Hierdoor groeit ook de afhankelijkheid van deze toeleveranciers ten opzichte van de diepvriesgroentesector: de afhankelijkheid is gemiddeld 20,2% voor deze groep van leveranciers. Zij maken dus wezenlijk deel uit van de diepvriesgroentencluster. De werkgelegenheid van ca. 1800 personeelsleden is rechtstreeks afhankelijk van leveringen aan de diepvriesgroentesector. Dit komt bovenop de ca. 2500 groententelers die afhankelijk zijn van de contractteelt voor de diepvriesgroenten. Wat deze laatste groep betreft bieden de bestaande statistieken blijkbaar geen voldoende dekking van de leverancierssrelaties1. We kunnen leveranciers ook bekijken in termen van afhankelijkheid t.a.v. de diepvriesgroentesector. Op een totaal van 4.388 geïdentificeerde leveranciers zijn er 3.809 die voor minder dan 5% afhankelijk zijn van de diepvriesgroentesector. Een kleine groep van 60 bedrijven levert tussen de 55% en 95% van zijn omzet aan de diepvriesgroentesector en voor nog eens 21 toeleveranciers gaat dat aandeel boven de 95%. Het lot van deze leveranciers is dus nauw verweven met dat van de diepvriesgroentenproducenten. We dienen ze als een essentieel onderdeel van de diepvriesgroentencluster te beschouwen. Dit illustreert nogmaals dat de economische betekenis van een cluster de sectorgrenzen overschrijdt. Uit deze gegevens kunnen we een aantal conclusies trekken over de relaties tussen toe-
HOOFDSTUK 5 > Conclusie
leveranciers en de diepvriesgroentenbedrijven als klanten. In bedrijfsstrategische analyses wordt relatief weinig aandacht besteed aan verschillen tussen de toeleveranciers in hun relatie tot klanten in een bepaalde sector. De analyse van de relaties tussen de diepvriesgroentenbedrijven en hun toeleveranciers geeft aan dat de verschillen tussen de leveranciers enorm zijn zowel wat betreft de omvang van de jaarlijkse verkopen en de afhankelijkheidsgraad. De meeste leveranciers spelen nauwelijks een rol in de cluster: de aankopen zijn relatief klein of eenmalig en zijn dus onbelangrijk voor de competitiviteit van de sector. Voor de grote meerderheid van de aankooptransacties kunnen de bedrijven dus zonder problemen werken op basis van eenvoudige markttransacties. Een kleine minderheid van de leveranciers (299 in totaal) zijn verantwoordelijk voor 82% van de aankopen in de sector en 81 bedrijven hebben een afhankelijkheidsgraad boven de 55%. Tussen de diepvriesgroentenproducenten en deze belangrijke toeleveranciers bestaat er een wederzijdse afhankelijkheid. Dit is op nog bredere schaal het geval met de 2500 landbouwbedrijven die toeleveren aan de diepvriesgroentenproducenten. Deze belangrijke en/of afhankelijke leveranciers dient men dus te beschouwen als een wezenlijk onderdeel van de diepvriesgroentencluster. Markttransacties leiden tot problemen in deze gevallen. Een verdere kwalitatieve analyse van deze transacties dringt zich op om na te gaan hoe bedrijven transacties structureren en in contracten gieten om deze wederzijdse afhankelijkheid, waar potentieel een gevaar schuilt van economisch machtsmisbruik of opportunisme, omgebogen wordt tot een win-win situatie voor beide partijen. De contractteelt met de landbouwers is een typisch voorbeeld hoe de risico's voor beide partijen (bijvoorbeeld mislukte of té rijke oogsten) aanleiding geven tot vrij complexe negotiaties die finaal leiden tot overeenkomsten waar beide partijen zich tot op een aanvaardbare hoogte kunnen indekken tegen de risico's die eigen zijn aan het aanleveren van groenten. Contractteelt kan men niet onder de
52
zuivere markttransacties catalogeren. Ze zijn het resultaat van een georganiseerde samenwerking van actoren in de waardeketen. Niet de individuele bedrijven maar overkoepelende organisaties bepalen de prijs en volume voor het volgende jaar. Dergelijke regelingen komen niet automatisch tot stand en veronderstellen dat sectoren binnen de regio goed georganiseerd zijn binnen overkoepelende sectororganisaties. Contractteelt vormt daarom één van de voorbeelden hoe de cluster van bedrijven binnen de regio zich organiseert om een competitief voordeel uit te bouwen dank zij en in samenwerking met toeleverende en ondersteunende sectoren. Dit vormt een sterk uitgangspunt voor een verdere formalisering en optimalisering van de samenwerkingsverbanden. Deze samenwerkingsverbanden maken het ook mogelijk om via deze gestructureerde contacten over de sectoren heen gebruik te maken en zo gezamenlijke competitieve voordelen verder uit te bouwen. De nauwe interactie tussen de landbouw en de diepvriesproducenten in de regio heeft er onder andere toe geleid dat er gezocht wordt naar nieuwe variëteiten en productiemethoden die de kwaliteit van de groenten verbeteren. Deze win-win situatie wordt dus vanuit een gezamenlijk leerproces opgebouwd. Zonder contractteelt was er wellicht geen continu leerproces en dat laatste versterkt op zijn beurt de legitimatie van de contractteelt. Deze dynamiek kan uiteraard alleen maar opgebouwd en onderhouden worden wanneer er in de regio andere instituten en organisaties zijn die zich bijvoorbeeld toeleggen op de veredeling van de groenten en de verbetering van de productiemethoden. In die zin is een cluster onlosmakelijk verbonden met de bredere maatschappelijke borging van de regionale economie. Deze dynamiek illustreert hoe een clusterdynamiek de competitiviteit van bedrijven in de diepvriesgroentesector en sectoren errond gaandeweg kan versterken door de cluster steeds beter te organiseren. De contractteelt is maar één voorbeeld hoe bedrijven in een cluster zich organiseren met het doel hun competitiviteit verder op te drij-
IWT-STUDIES > >> 52
HOOFDSTUK 5 > Conclusie
ven. Loonwerkers en co-development met machinebouwers zijn andere voorbeelden. De zware investeringen in specifieke machines en technologie voor de diepvriesgroentesector houden grote risico's in voor de leveranciers. Ook hier is een zuivere markttransactie niet optimaal. Integendeel, een deel van de competitieve positie van de producenten is het gevolg van een jarenlange samenwerking met een aantal machinebouwers. Deze relaties kunnen enkel opgebouwd worden vanuit een jarenlange relatie die steunt op vertrouwen en wederzijds leren. Door de groeiende marktmacht van de grootdistributie, de toenemende milieukosten en de uitbreiding van de EU komen de winstmarges van de diepvriesgroentenbedrijven de laatste jaren behoorlijk onder druk. De bedrijven trachten zich te herpositioneren en zetten op hun beurt de toeleveranciers onder druk. Deze recente ontwikkelingen leiden ertoe dat de cluster, die tot op heden zijn voordelen afgeworpen heeft voor de bedrijven die op een of andere wijze bijdragen aan de diepvriesgroentenproductie, kan desintegreren. Het hoeft geen betoog dat dit voor de participerende bedrijven en voor de productie in Vlaanderen kwalijke gevolgen kan hebben. Het is daarom ook aangewezen dat het beleid aandacht heeft voor de gevolgen van deze ontwikkelingen. Innovatie in brede zin is daarbij een sleutelbegrip. De uitdagingen in de diepvriesgroentencluster illustreren echter dat technologische innovatie echter maar één aspect is van een totaalgebeuren waarin met name organisatorische en institutionele innovaties een hoofdrol spelen. Afsluitend kunnen we stellen dat de microdata van de NBB ons in staat stellen om een vrij gedetailleerde analyse te geven van de clusterdynamiek in en rond de diepvriesgroentesector. De databron is ondanks de beperkingen uniek voor het meten van de klant-leveranciersrelaties en hun weder-
53
zijdse afhankelijkheid. De gegevens stellen ons in staat de cluster op basis van objectieve data af te bakenen en op basis van deze afbakening het belang in termen van omzet of indirecte tewerkstelling te meten, de importexportpositie te bepalen en de geografische concentratie van eerstelijnsleveranciers in te schatten. Het is ongetwijfeld noodzakelijk om dergelijke kwantitatieve analyse te toetsen en te vervolledigen aan de hand van een kwalitatieve analyse op basis van de input van bedrijfsleiders uit de sector. De meerwaarde van de analyse bestaat er immers in de uitdagingen voor de cluster te duiden en de wederzijdse voordelen van verdere samenwerking in te schatten. Het voorliggende rapport is eigenlijk maar een eerste vingeroefening van welke analyses mogelijk zijn voor het clusteronderzoek op basis van de micro-data van de NBB. De resultaten van dit rapport tonen aan dat deze nieuwe insteek voor clusteranalyses nog meer in zijn mars heeft. Het is dan ook wenselijk dat meer doorgedreven analyses voor belangrijke sectoren in de Vlaamse economie kunnen uitgevoerd worden in de nabije toekomst. Een voorbeeld voor de ganse voedingsnijverheid in België – zij het voorlopig op basis van een andere methodologie – is weergegeven in annex. Dergelijke clusteranalyse geeft een geïntegreerd innovatiebeleid de noodzakelijke achtergrond om in overleg met de strategische actoren en op een strategische wijze haar verschillende instrumenten te kunnen inzetten voor een toekomstgerichte ontwikkeling van Vlaamse groeisectoren.
VOETNOTEN 1
Dit dient verder onderzicht te worden maar kan te verklaren zijn doordat de landbouw onder een forfaitair BTW-stelsel valt.
Hoofdstuk 6
A N N E X : H E T C L U S T E R E N VA N I N D U S T R I E TA K K E N B I N N E N D E VOEDINGSSECTOR
die toegeleverd worden vanuit totaal andere sectoren dan de andere industrieën in figuur 17. Ook dit is niet uitzonderlijk omdat zuivel enerzijds en vleesverwerking anderzijds typisch Belgische exportsectoren zijn die een sterke binding hebben met de lokale landbouw. Het feit dat beide sectoren niet samen geclusterd zijn wijst er op dat zuivel en vleesproducten grotendeels aparte toeleveringskanalen hebben. De groenteteelt valt onder een derde cluster. De segmentatie van de voedingssector in deze drie clusters wordt versterkt door de verschillen in kwaliteitsborging die de organisatie van de waardeketen steeds sterker bepalen.
Op basis van aanbodstabellen – een klassieke manier om input-output verbanden tussen sectoren in te schatten – werd de onderstaande grafiek gemaakt. De figuur geeft een eerste ruwe schets van de onderlinge samenhang tussen de verschillende branches in de voedingsnijverheid. De sectoren die onderaan de grafiek gecombineerd worden met elkaar hebben gelijklopende toeleveringsprofielen. Zo worden bijvoorbeeld 'mineraalwater en frisdranken', 'andere dranken', 'deegwaren, koffie en thee, en overige voedingsmiddelen' samen met 'vis(producten)' vanuit vergelijkbare sectoren toegeleverd. Aangezien het gaat om sectoren met een hoog importgehalte is dat niet verwonderlijk. Ook 'dierlijke en plantaardige oliën en vetten' en 'diervoeders' zijn twee sectoren die vanuit dezelfde / vergelijkbare sectoren toegeleverd worden.
Het dendogram in Figuur 17 is uiteraard een zeer ruwe en onbruikbare schets van de toeleveringsrelaties van de verschillende branches in de voedingsnijverheid. Meer gedetailleerde analyses op basis van microdata zoals we die in dit rapport voor de diepvriesgroentesector gebruikt hebben, zouden een veel rijker en gedetailleerder beeld kunnen opleveren dat uiteindelijk ook voor het beleid bruikbaar is.
In tegenstelling daarmee vormen de zuivelnijverheid en vooral de vleesnijverheid sectoren De Vlaamse ‘voedingsnijverheid’
1500
15A
15E Height
Figuur 17>
1000
500
15I 15F
15C 15B
15J
15L
15D
15G
15K
15A Productie en verwerking van vlees en vleesproducten 15B Verwerking en conservering van vis en vervaardiging van visproducten 15C Verwerking en conservering van groenten en fruit 15D Vervaardiging van plantaardige en dierlijke oliën en vetten 15E Zuivelnijverheid 15F Maalderijen en vervaardiging van zetmeel en zetmeelproducten
55
15H
15G Vervaardiging van diervoeders 15H Vervaardiging van brood, vers banketbakkerswerk, beschuit e koekjes 15I Vervaardiging van suiker, chocolade en suikerwerk 15J Vervaardiging van deegwaren, koffie en thee, en overige voedingsmiddelen 15K Vervaardiging van dranken, excl. mineraalwater en frisdranken 15L Vervaardiging van mineraalwater en frisdranken
R E E D S V E R S C H E N E N B I J H E T I W T- O B S E RVAT O R I U M
VTO-STUDIES:
1/
Het Vlaams Innovatiesysteem: een nieuw statistisch beleidskader 1annex/ Theoretische en empirische bouwstenen van het ‘Vlaams Innovatie Systeem’
2/
Innovatiestrategieën bij Vlaamse industriële ondernemingen
3/
Octrooien in Vlaanderen: technologie bekeken vanuit een strategisch perspectief Deel 1: Octrooien als indicator van het technologiesysteem
4/
De impact van technologische innovaties op jobcreatie en jobdestructie in Vlaanderen
5/
Strategische verschillen tussen innovatieve KMO’s : Een kijkje in de zwarte doos
6/
Octrooien in Vlaanderen: technologie bekeken vanuit een strategisch perspectief Deel 2: Analyse van het technologielandschap in Vlaanderen
7/
Diffusie van belichaamde technologie in Vlaanderen: een empirisch onderzoek op basis van input/outputgegevens 7 annex/ Methodologische achtergronden bij het empirisch onderzoek naar de Vlaamse technologiediffusie
8/
Schept het innovatiebeleid werkgelegenheid?
9/
Samenwerking in O&O tussen actoren van het “VINS”
10/ Octrooien in Vlaanderen: technologie bekeken vanuit een strategisch perspectief Deel 3: De internationale technologiepositie van Vlaanderen aan de hand van octrooi posities Deel 4: Sporadische en frequent octrooierende ondernemingen : profielen 11/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Enquêteresultaten - Product- en diensteninnovatie: evolutie 1992-1994-1997 12/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Enquêteresultaten - Hoogtechnologische producten: evolutie 1992-1994-1997 13/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Enquêteresultaten - Procesautomatisering: evolutie 1992-1994-1997 14/ Technologiediffusie in Vlaanderen. Methodologie en vragenlijst 15/ Financiering van innovatie in Vlaanderen. Het aanbod van risicokapitaal. 16/ Product- en diensteninnovativiteit van Vlaamse ondernemingen. Enquêteresultaten 1997 17/ Adoptie van procesautomatisering en informatie- en communicatietechnologie in Vlaanderen. Enquêteresultaten 1997 18/ Performantieprofiel en typologie van innoverende bedrijven in Vlaanderen. Waarin verschillen innoverende bedrijven van niet-innoverende bedrijven. Enquêteresultaten 1997 19/ De werkgelegenheidsimpact van innovatie: is de aard van de innovatie-strategie belangrijk? 20/ Samenwerking in O&O tussen actoren van het “VINS” Deel 2: Samenwerking in een aantal specifieke technologische disciplines
56
I W T- S T U D I E S : 21/ Clusterbeleid: Een innovatie instrument voor Vlaanderen?
Reflecties op basis van een analyse van de automobielsector 22/ Benchmarken en meten van innovatie in KMO’s 23/ Samenwerkingsverbanden in O&O en kennisdiffusie 24/ Financiering van innovatie in Vlaanderen. De venture capital sector in internationaal
perspectief 25/ De O&O-inspanningen van de bedrijven in Vlaanderen - De regionale uitsplitsing van
de O&O-uitgaven en O&O-tewerkstelling in België 1971-1989 26/ De O&O-inspanningen van de bedrijven in Vlaanderen - Een perspectief vanuit de
enquête voor 1996-1997 27/ Identificatie van techno-economische clusters in Vlaanderen op basis van input-output-
gegevens voor 1995 28/ The flemish innovation system : an external viewpoint 29/ Geïntegreerd innovatiebeleid naar KMO’s toe. Casestudie: Nederland 30/ Clusterbeleid als hefboom tot innovatie 31/ Resultaten van de O&O-enquête bij de Vlaamse bedrijven 32/ ‘Match-mismatch’ in de O&O-bestedingen van Vlaamse en Belgische bedrijven in termen
van de evolutie van sectoriële aandelen 33/ ‘Additionaliteit’- versus ‘substitutie’-effecten van overheidssteun aan O&O in bedrijven in
Vlaanderen: een econometrische analyse aangevuld met de resultaten van een kwalitatieve bevraging 34/ Het innovatiebeleid in Ierland als geïntegreerd element van het ontwikkelingsbeleid: van
buitenlandse investeringen naar ‘home spun growth’ 35/ ICT Clusters in Flanders: Co-operation in Innovation in the New Network Economy 36/ Het fenomeen spin-off in België 37/ KMO-innovatiebeleid levert toegevoegde waarde aan Vlaamse bedrijven 38/ Technology watch in Europa: een vergelijkende analyse 39/ ICT-Monitor Vlaanderen: Eindrapport van een haalbaarheidsstudie 40/ Innovation policy and sustainable development: can public innovation incentives make a
difference? 41/ Spinning off new ventures: a typology of facilitating services 42/ Research mandates for technology transfer: International policy 43/ Subregionale O&O-inspanningen van de bedrijven in Vlaanderen 44/ De intelligente omgeving: de noodzaak van convergerende technologieën en
een nieuw businessmodel
57
45/ Innovatie-inspanningen van Vlaamse ondernemingen: een exploratie van de CIS-3-enquête 46/ R&D activities of the Business Sector in Flanders: Results of the R&D Surveys in the Context
of the 3% Target 47/ Patterns of Innovation in the Flemish Business Sector. A multivariate Analysis of CIS-3 firm-
level Data 48/ 'Making the Difference'. The Evaluation of 'Behavioural Additionality' of R&D Subsidies. 49/ Towards a ‘Third Generation’ Innovation Policy in Flanders: Policy Profile of the Flemish
Innovation System 50/ Linking Innovation Policy and Sustainable Development in Flanders. 51/ Nurturing and Growing Innovative Start-ups: The Role of Policy as Integrator
58
BIOGRAPHY
WIM VANHAVERBEKE Wim Vanhaverbeke is hoogleraar aan de Faculteit TEW van de Universiteit Hasselt en is Research Fellow in het ‘Eindhoven Center for Innovation Studies’. Hij behaalde een MA in Economics aan de KULeuven in 1986 en een DBA aan de IESE-Business School in 1995. Hij doceert innovatiemanagement, strategisch management en internationaal management. Hij publiceerde in internationale tijdschriften over exterrne technologieacquisitie en de rol van technologische alliantienetwerken. Zijn huidig onderzoek situeert zich op twee vlakken: (1) de dynamiek van technologische alliantienetwerken en (2) het strategisch entrepreneurship in grote bedrijven met de rol die allianties en external corporate venturing daarin spelen. Hij is samen met Peter Cabus opdrachthouder van het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie dat als doel heeft het ruimtelijk ordeningsbeleid in Vlaanderen een betere economische onderbouwing te geven.
JAN LAROSSE Jan Larosse haalde een MA in Economie en een Baccalaureaat in de Filosofie aan de KULeuven. Sinds 1992 werkt hij als Wetenschappelijk Adviseur voor het IWT. In 1996 startte hij het IWTObservatorium. Zijn werkzaamheden situeren zich op het gebied van innovatiemonitoring (indicatoren) en innovatiestudies, met thema’s als de kenniseconomie, innovatiesystemen, clusteranalyse, innovatiebeleid en additionaliteit van het beleid. In 2005 werd hij gedetacheerd als nationaal expert bij de Europese Commissie (DG Research).
WAT I S H E T I W T ? Het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen (IWT-Vlaanderen) is een autonome overheidsinstelling, opgericht in 1991 door de Vlaamse regering, voor de ondersteuning van de industriële O&O in Vlaanderen. Hiervoor beschikt het IWT-Vlaanderen over verschillende financieringsinstrumenten waarmee jaarlijks bijna 300 miljoen euro financiële steun wordt verleend. Daarnaast is er ook dienstverlening aan de Vlaamse bedrijven op het gebied van technologietransfert, partner search, voorbereiding van projecten in Europese programma’s, enz....
WAT I S H E T I W T- O B S E RVAT O R I U M ? Het IWT-Observatorium (Innovatie-Wetenschap-Technologie-Observatorium) is een afdeling van het IWT-Vlaanderen, gericht op beleidsondersteuning d.m.v. beleidsindicatoren en beleidsstudies. Het IWT-Observatorium organiseert technologie-enquêtes en verzamelt indicatoren over O&O- en innovatie-inspanningen van de bedrijven in Vlaanderen. De belangrijkste opdracht van het IWT-Observatorium is de organisatie van innovatiestudies, met steun van externe onderzoeksgroepen, voor de verdieping van de kennis over het Vlaams Innovatiesysteem, de benchmarking met buitenlandse (beleids)ervaring, introductie van nieuwe inzichten uit de innovatie en de ontsluiting van de gegevens van gespecialiseerde enquêtes en databanken.