Inleiding In dit boekje vind je de uitwerkingen van het oefenboek waarmee je jezelf kunt voor bereiden op het examen Bedrijfseconomie 1. Het examen bestaat uit drie hoofdonderdelen, te weten:
Deel 1: Deel 2: Deel 3:
Exploitatiekosten Consumentenprijs Break-even (analyse)
Dit boek is een werkboek om je goed te trainen op de rekenvaardigheden in het examen. De theorie van de lesstof kun je vinden in de diverse leereenheden van Elobase Detailhandel in de map Bedrijfseconomie 1. Het beheersen van deze theorie is een noodzakelijke basisvoorwaarde, niet alleen voor het examen, maar ook voor het kunnen uitwerken van de diverse vraagstukken in dit oefenboek! In het onderdeel “Exploitatiekosten” gaat het om de volgende aspecten: kennis van verschillende kostencategorieën, constante en variabele kosten, directe en indirecte kosten; kennis van en inzicht in kengetallen en het verband met kosten en opbrengsten: omzet per m2 wvo, omzet per fte, opbrengst per gewerkt uur, omloopsnelheid en inkoopruimte; berekeningen uitvoeren met kengetallen; kennis van en inzicht in kostensoorten: rentekosten, de kosten van menselijke arbeid, de kosten van diensten van derden, de belastingen (kosten en niet-kosten), de voorraadkosten en afschrijvingskosten van duurzame bedrijfsmiddelen; berekenen van exploitatiekosten en verkoopresultaten. In het onderdeel “Consumentenprijs” gaat het om de volgende aspecten: berekenen van de consumentenprijs (met behulp van opslagpercentages voor indirecte kosten); bepalen van de consumentenprijs aan de hand van een omrekenfactor. In het onderdeel “Break-even(analyse)” gaat het om de volgende aspecten: berekenen van break-evenomzet en –afzet; uitvoeren van een break-evenanalyse; kennis van en inzicht in het begrip veiligheidsmarge; berekenen van de veiligheidsmarge.
Werkwijze Bestudeer de theorie van de verschillende leereenheden aan de hand van je studiekaart. Maak de vragen en opgaven van deze leereenheden. Kijk je antwoorden na en zoek nog eens op wat je fout had. Maak de extra oefensommen van de verschillende leereenheden. Kijk je antwoorden na met behulp van het uitwerkingenboek en zoek nog eens op wat je fout had. Je bent nu goed voorbereid voor het examen. Heel veel succes!
Noorderpoort, René Kolenberg, mei 2011. Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
1
Inhoudsopgave: Deel 1: Exploitatiekosten 1. Kosten van het vermogen: rentekosten ............................................ 3 2. Kosten van de diensten van derden ............................................... 11 3. Kosten van belastingen .................................................................. 14 4. Kosten van de goederen ................................................................ 15 5. Kosten van de menselijke arbeid ................................................... 21 6. Gewaardeerd loon ......................................................................... 24 7. Kosten van duurzame bedrijfsmiddelen......................................... 30 Deel 2: Consumentenprijs 8. Directe en indirecte kosten: de primitieve opslagmethode............. 39 9. Kostenverdeelstaat ........................................................................ 46 10. Directe en indirecte kosten: de verfijnde opslagmethode............. 55 11. Vaste opslagmethode ................................................................... 62 Deel 3: Break-evenanalyse 12. Kosten nader bekeken ................................................................. 73 13. De constante kosten ..................................................................... 77 14. Het bezettingsresultaat ................................................................ 85 15. De variabele kosten ..................................................................... 89 16. Het bepalen van de juiste verkoopprijs ........................................ 94 17. Break-even (inleiding) ............................................................... 101 18. Het bepalen van de break-even afzet ......................................... 103 19. De break-even omzet in de detailhandel .................................... 111 20. De veiligheidsmarge .................................................................. 120 21. Break-even analyse: het nemen van investeringsbeslissingen ... 128
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
2
Deel 1: Exploitatiekosten Kostensoorten 1. Kosten van het vermogen: rentekosten De kosten van het vermogen bestaan uit de rentekosten over het in de detailhandel geïnvesteerde vermogen. Deze rentekosten worden berekend over het eigen vermogen en het vreemd vermogen. De rente is de vergoeding voor het gebruik van dat vermogen. Het eigen vermogen is het “eigen geld” dat de ondernemer in de detailhandelsonderneming geïnvesteerd heeft. Over het eigen vermogen zou de ondernemer rente moeten krijgen, omdat hij zijn “eigen centjes”(spaargeld) investeert in de onderneming. Deze vergoeding noemt met gewaardeerde interest. Het vreemd vermogen is het geld dat de ondernemer geleend heeft van anderen. De vergoeding die de ondernemer betaalt voor het gebruiken van vreemd vermogen noemt men de rente van leningen. Totale kosten van vermogen = gewaardeerde interest + rente van leningen Voorbeeld: Ronald heeft totaal € 150.000,- geïnvesteerd in zijn winkel. Daarvan is € 50.000,- eigen geld en is € 100.000,- geleend bij de plaatselijke bank. De rente van de lening bedraagt 6,1%. Voor de gewaardeerde interest mag Ronald 3,2% rekenen. De kosten van het vermogen in het eerste jaar zijn dan: gewaardeerde interest: rente van lening: totale kosten van vermogen:
3,2% (0,032) x € 50.000,6,1% (0,061) x € 100.000,-
€ 1.600 € 6.100 € 7.700
De rentekosten zijn afhankelijk van: de grootte van het gemiddeld geïnvesteerd vermogen, het Kapitaal: de K de rentevoet (rentepercentage): de p voor het vreemd vermogen is deze altijd bekend. de investeringsduur (tijd), uitgedrukt in jaren (een jaar heeft 360 dagen): de t De rentekosten kun je berekenen met de volgende renteformule: Rk =
*
Kxpxt 100 x 1*
De 1 staat voor 1 jaar; bij de renteberekening per maand staat er op die plaats 12; per dag staat er 360 (of 365/366). De rente wordt altijd uitgedrukt in een percentage per jaar.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
3
Opgaven: 1) Bereken hoeveel rente je moet betalen over de volgende leningen: a) € 4.200 tegen 9% over 2 jaar b) € 6.250 tegen 6% over 5 jaar c) € 98.755 tegen 7% over 4 jaar d) € 44.685 tegen 8% over 3 jaar Uitwerking: a) € 756 b) € 1.875 c) € 27.651,40 d) € 10.724,40 Voordat je de rente berekent, moet je het kapitaal afronden in hele euro’s. Een voorbeeld: Bereken de rente over € 5.245,40 tegen 7,4% over 5 jaar. Eerst rond je het kapitaal af: dit wordt € 5.245. Vervolgens bereken je de verschuldigde rente. Deze is:
2) Bereken nu de rente in de volgende situaties: a) € 3.890,75 tegen 8,7% over 2 jaar b) € 12.455, 56 tegen 8,2% over 3 jaar c) € 37.682,25 tegen 6,2% over 4 jaar Uitwerking: Let op de juiste afrondingen, het kapitaal moet afgerond worden. a) € 677,03 b) € 3.064,18 c) € 9.345,14
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
4
3) Roel Mesure heeft dit jaar gedurende 5 maanden € 15.000 van zijn oom geleend. Ze hebben afgesproken dat hij zijn oom hiervoor een vergoeding van 4% betaalt. Hoeveel rente moet Roel betalen? a) € 750 b) € 2.500 c) € 250 d) € 2.250 Uitwerking c is juist, namelijk:
4) Bereken de rente in de volgende gevallen: a) Je koopt een nieuwe auto voor € 16.000. De jaarrente bedraagt 9,2%. Je hoeft pas na 11 maanden te betalen, maar dan wel alles in één keer. Hoeveel rente moet je extra betalen? Uitwerking:
b) Je neef wil gedurende 6 maanden € 35.000 van je lenen voor het opzetten van een nieuw filiaal. Hij biedt je 4,2% rente. Uitwerking:
c) Je zegt tegen dezelfde neef dat als hij je 5,6% rente biedt, hij het geld wel 9 maanden mag houden. Uitwerking:
d) Je koopt een huis en sluit een hypotheek af voor € 210.000. De eerste zes maanden staat de rente vast op 3,8%. Hoeveel betaal je totaal in het eerste halfjaar? Uitwerking:
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
5
5) Het jaar 2008 was een schrikkeljaar. Geef aan hoeveel dagen er met de precieze methode in dat jaar werden gerekend voor:
Uitwerking:
6) Bereken met de precieze methode het aantal dagen en de verschuldigde rente in de volgende situaties: a) € 2.310 à 4,7% van 24 augustus t/m 26 december. Geef de formule voor de renteberekening en vul het bedrag in. Uitwerking: Aantal rentedagen = 7 + 30 + 31 + 30 + 26 = 124 Formule:
b) € 25.920 à 7,6% vanaf 7 januari t/m 19 april. Uitwerking: Aantal rentedagen = 24 + 28 + 31 + 19 = 102 Bedrag: € 550,50 c) € 119.540 à 6,9% van 22 december t/m 5 maart. Uitwerking: Aantal rentedagen = 9 + 31 + 28 + 5 = 73 Bedrag: € 1.649,65 d) € 34.750 à 3,1% van 5 augustus t/m 14 oktober. Uitwerking: Aantal rentedagen = 26 + 30 + 14 = 70 Bedrag: € 206,60 Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
6
7) Bereken met de gemakkelijke methode het aantal dagen en de verschuldigde rente in de volgende situaties: a) € 5.370 tegen 6,3% van 4 maart tot en met 4 juli. Geef de formule voor de renteberekening en vul het bedrag in. Uitwerking: Rentedagen 26 + 30 + 30 + 30 + 4 = 120 (eerste maand: 30 – 4)
b) € 9.870 tegen 8,5% van 16 juni tot en met 6 november. Uitwerking: Rentedagen: 14 + 30 + 30 + 30 + 30 + 6 = 140 Bedrag: € 326,26 c) € 10.560,30 tegen 5,8% van 21 september tot en met 2 maart. Uitwerking: Rentedagen: 9 + 30 + 30 + 30 + 30 + 30 + 2 = 161 Bedrag: € 273,92 d) € 55.336 tegen 6,7% in een schrikkeljaar van 3 januari tot en met 6 april. Uitwerking: Rentedagen: 27 + 30 + 30 + 6 = 93 Bedrag: € 957,77
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
7
8) Ebru Koss staat in een gewoon jaar vanaf 1 januari tot 21 maart € 4.000 rood bij de bank. Ze moet hierover 8% rente betalen. Op haar afrekening staat het volgende bedrag: € 71,11. a) Is de rente hier met de eenvoudige of met de precieze methode bepaald? Uitwerking: Bij de precieze methode bedraagt het aantal rentedagen: 30 + 28 + 21 = 79. Bij de gemakkelijke methode bedraagt het aantal rentedagen: 29 + 30 + 21 = 80. De precieze rente is als volgt:
Hier is dus voor de gemakkelijke methode gekozen. b) Voor wie valt deze berekening voordelig uit? Uitwerking: Deze berekeningswijze is in het voordeel van de bank.
9) Bereken de rente in de volgende situaties. We werken met een gewoon jaar en de precieze methode. a) Harry Winters wacht tot 16 oktober met het betalen van een rekening ter waarde van € 31.820 De vervaldatum lag op 30 mei. Het leverancierskrediet bedraagt 8,2%. Uitwerking: 16 + 30 + 31 + 31 + 30 + 1 = 139 rentedagen. Te betalen rente: € 993,66. b) Isabelle Winters sluit een overbruggingshypotheek van € 131.230 af, omdat haar huis nog niet verkocht is, terwijl zij en haar man al wel een nieuw huis hebben. De overbrugging duurt van 8 maart tot en met 6 juli. De bank rekent hiervoor 7,3% rente. Uitwerking: 23 + 30 + 31 + 30 + 6 = 120 rentedagen. Te betalen rente: 120 x 7,3 x € 131.230/(100 x 365) = € 3.149,52. c) Jeanette Winters leent € 1.200 van haar moeder om in het voorjaar op vakantie te gaan. In de zomer gaat ze werken om het geld terug te betalen. In totaal heeft ze het geld drie maanden nodig. Ze betaalt haar moeder evenveel rente als de bank: 3,1%. Uitwerking: De jaarrente bedraagt 3,1 x € 1.200/100 = € 37,20. Het geld leent ze echter maar drie maanden, dus: (3/12) x € 37,20 = € 9,30.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
8
d) Marijke Winters koopt een auto om naar haar werk te kunnen reizen. Ze leent hiervoor € 15.000 bij de bank, terug te betalen na vier jaar. De rente hierover bedraagt 6,2%. Uitwerking: Marijke betaalt per jaar: € 15.000 x 6,2% (0,062) = € 930. De lening loopt 4 jaar, dus: 4 x € 930 = € 3.720. e) Marijke Winters kan het bedrag boetevrij aflossen na 2 jaar en 9 maanden. Hoeveel rente betaalt ze nu totaal? Uitwerking: Nu betaalt ze 2,75 jaar. Dus: 2,75 x € 930 = € 2.557,50.
10) Leg in je eigen woorden uit waarom een ondernemer de gewaardeerde interest bepaalt. Uitwerking: De gewaardeerde interest is de vergoeding voor het Eigen Vermogen. Dit is het bedrag dat de ondernemer als het ware misloopt, doordat hij zijn geld in zijn eigen zaak steekt en niet op de bank zet.
11) Wat is het verschil tussen gewaardeerde interest en betaalde rente? Leg uit. Uitwerking: De betaalde rente zijn de kosten die je als ondernemer maakt voor het gebruik van Vreemd Vermogen in de vorm van bijvoorbeeld een lening of een krediet. Ze vallen onder de exploitatiekosten. De gewaardeerde interest is een berekende vergoeding voor het Eigen Vermogen.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
9
12) Pieter Smeedwerk heeft de balans van zijn schoenenzaak opgemaakt. Door zijn goede bedrijfsvoering heeft hij winst gemaakt. Een deel hiervan komt ten goede aan het Eigen Vermogen. Aan het begin van het jaar bedroeg dit € 25.000 en aan het einde van het jaar is dit met € 10.000 toegenomen. Bereken de gewaardeerde interest indien de grootste bank in Nederland 3,1% rente vergoedt. Uitwerking: Eerst berekenen we het gemiddeld geïnvesteerd Eigen Vermogen. Dit bedraagt: (€ 25.000 + € 35.000)/2 = € 30.000. De rentevergoeding bedraagt € 30.000,- x 0,031 x 1 = € 930. 13) Felix Koks heeft een pannenkoekenrestaurant. In het vorige jaar had hij gemiddeld € 42.500 in zijn eigen zaak geïnvesteerd. Daarnaast heeft hij € 91.000 geleend van de plaatselijke bank. De bank betaalt hij hiervoor 5,8%. Voor het bepalen van de gewaardeerde interest rekent Felix met 4,0%. Bereken de verschillende rentekosten die van belang zijn voor dit pannenkoekenrestaurant. Uitwerking: De betaalde rente bedraagt 5,8 x € 91.000/100 = € 5.278. De gewaardeerde interest bedraagt € 42.500,- x 0,04 x 1 = € 1.700. 14) Voor de inrichting van een nieuwe winkel leent Elly € 40.000,-. De lening kost 4,2 % aan rente per jaar. Zij leent het geld vanaf 1 september 2009. Zij lost ieder jaar op 31 december € 4.000,- af. Op die datum wordt ook achteraf de rente betaald. a) Bereken de rentekosten voor het jaar 2009. Uitwerking: De betaalde rente bedraagt €40.000,- x 0,042 x 4/12 = € 560,b) Bereken de rentekosten voor het jaar 2010. Uitwerking: De betaalde rente bedraagt € 36.000,- x 0,042 x 1 = € 1.512,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
10
2. Kosten van de diensten van derden Kosten van diensten van derden zijn kosten die je als ondernemer maakt, wanneer je diensten “koopt” bijvoorbeeld van de accountant, de leverancier van elektriciteit, gas en water, de leverancier van telefonie en digitale diensten, de transporteur en/of de verzekeringstussenpersoon. Aangezien de btw over alle kosten teruggevorderd mag worden bij de Belastingdienst, worden alle kostenberekeningen zonder btw uitgevoerd. Verzekeringskosten bestaan uit de verzekeringspremie en de poliskosten (administratiekosten). De som van deze twee bedragen wordt verhoogd met de assurantiebelasting, die bij elke verzekering wordt berekend. Poliskosten worden alleen gemaakt in het eerste jaar van de verzekering. Als de verzekering na 1 jaar wordt verlengd hoeft immers geen nieuwe polis aangemaakt te worden. Wel worden ieder volgend jaar de administratiekosten in rekening gebracht. 15) Supermarkt Eussen sluit een goederen- en inventarisverzekering voor bedrijven af. De inventaris wordt verzekerd voor € 185.000,-. De voorraad wordt verzekerd voor € 80.000,-. De premie voor de inventaris bedraagt 2,8 promille en die van de goederenvoorraad 3 promille. De premie wordt verhoogd met: poliskosten: eerste jaar € 7,50; administratiekosten vanaf tweede jaar € 1,50; assurantiebelasting: 7%. a) Hoeveel bedragen de kosten van de goederen- en inventarisverzekering voor supermarkt Eussen in het eerste verzekeringsjaar? Uitwerking: Premie I € 2,80 x 185 = Premie G € 3,- x 80 = Poliskosten Assurantiebelasting 7% van € 765,50 Kosten G/I-verzekering eerste jaar
€ + + € + €
518,240,7,50 765,50 53,59 819,09
b) Hoeveel bedragen de kosten van de goederen- en inventarisverzekering voor supermarkt Eussen in het tweede jaar? Uitwerking: Premie I € 2,80 x 185 = Premie G € 3,- x 80 = Administratiekosten Assurantiebelasting 7% van € 759,50 Kosten G/I-verzekering tweede jaar
€ + + € + €
518,240,1,50 759,50 53,17 812,67
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
11
16) Erwin Rutten eigenaar van een ijzerwarenspeciaalzaak sluit een bedrijfschadeverzekering af. De premie is 2,45 promille van de brutowinst. De te verwachten consumentenomzet is € 357.000,-; de te verwachten brutowinst is 35%. De premie wordt verhoogd met: poliskosten: € 7,50; assurantiebelasting: 7%; Voor de btw geldt het h-tarief. Hoeveel bedragen de kosten van deze bedrijfsschadeverzekering? Uitwerking: Te verzekeren brutowinst 0,35 x € 357.000,- x 100/119 = Premie 2,45 promille Poliskosten Assurantiebelasting 7% van € 264,75 Kosten bedrijfsschadeverzekering
17)
€ 105.000,€ + € + €
257,25 7,50 264,75 18,53 283,28
Supermarkteigenaar Paul Vrancken heeft zijn boekhouder de volgende nota’s gegeven: elektriciteit, inclusief btw: h-tarief € 362,95 gas, water, inclusief btw: h-tarief - 773,50 telefoon - 228,67 Van Gend & Loos, inclusief btw: h-tarief - 402,22 reisbureau: vakantie Spanje - 998,75
Bereken aan de hand van de bovenstaande nota’s welk bedrag de boekhouder tot de kosten mag rekenen. Uitwerking: Elektriciteit 100/119 x € 362,95 Gas 100/119 x € 773,50 Telefoon Van Gend & Loos Totale exploitatiekosten
€ 305,+ 650,+ 228,67 + 338,€ 1.521,67
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
excl. btw!!
12
18) Winkelier Bergeman woont boven zijn winkel. Hij heeft de volgende rekeningen liggen: Energienota (incl. btw hoog tarief): € 238,00 (hiervan is 15% voor rekening van het woonhuis); Telefoon- en internetkosten (incl. btw hoog tarief): € 148,75 (dit is een zakelijk abonnement); Printer voor eigen gebruik: € 95,20 (incl. btw hoog tarief) Bereken het bedrag dat tot de bedrijfskosten gerekend kan worden. Uitwerking: Energienota Telefoon- en internetkosten Totale bedrijfskosten
0,85 x 100/119 x € 238,00 = 100/119 x € 148,75 =
€ 170,+ 125,€ 295,-
excl. btw!!
19) Marco van Marwijk, eigenaar van een voetbalspeciaalzaak, heeft de volgende nota’s verzameld:
Elektriciteit Gas en water Telefoon Administratiekantoor Verzekeringskosten
inclusief btw h-tarief inclusief btw h-tarief exclusief btw h-tarief inclusief btw h-tarief
€ 2.678,50 € 1.567,50 € 325,90 € 1.945,50 € 1.850,75
Verdere gegevens: de telefoonkosten zijn voor 35% privé; de rekeningen van gas en water zijn voor 50% privé; de elektriciteitsrekening is voor 25% privé. Bereken aan de hand van de bovenstaande nota’s, welk bedrag de boekhouder tot de kosten van deze voetbalspeciaalzaak mag rekenen. Uitwerking: Elektriciteit Gas en water Telefoon Administratiekosten Verzekeringskosten Totale bedrijfskosten
0,75 x 100/119 x € 2.678,50 = 0,50 x 100/119 x € 1.567,50 = 0,65 x € 325,90 =
€ + + + + €
1.688,13 658,61 211,84 1.634,87 1.850,75 6.044,20
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
13
3. Kosten van belastingen Alleen uitgaven aan belastingen die rechtstreeks verband houden met de bedrijfsvoering, worden in een onderneming als kosten beschouwd. Tot deze uitgaven behoren ook de lokale belastingen en de heffingen. Sommige uitgaven worden niet-fiscaal als exploitatiekosten aangemerkt. Zo zijn geldboetes en een deel van de representatiekosten niet-fiscale exploitatiekosten. 20)
Winkelier Franssen moet in januari de volgende betalingen verrichten: aanslag inkomstenbelasting € 7.750, voorlopige aanslag inkomstenbelasting - 850, aanslag motorrijtuigenbelasting eerste kwartaal 85, afdracht btw-vorig boekjaar - 3.750, aanslag onroerende zaakbelasting winkelpand - 750, afdracht loonbelasting december vorig jaar - 2.750,-
Bereken het bedrag van de te betalen kosten van belastingen van januari. Uitwerking: aanslag motorrijtuigenbelasting eerste kwartaal aanslag onroerende zaakbelasting winkelpand Te betalen kosten van belastingen van januari
€ + €
85,750,835,-
de rest is privé!! 21)
Ondernemer Dekker moet in oktober de volgende betalingen verrichten: aanslag inkomstenbelasting - € 5.600, aanslag onroerende zaakbelasting - 1.750, voorlopige aanslag inkomstenbelasting - 2.100, aanslag onroerend goedbelasting woonhuis - 900, aanslag motorrijtuigenbelasting vierde kwartaal - 560, afdracht btw derde kwartaal - 8.125, afdracht loonbelasting derde kwartaal - 1.375,-
Bereken het bedrag van de kosten van belastingen van oktober. Uitwerking: aanslag onroerende zaakbelasting aanslag motorrijtuigenbelasting vierde kwartaal kosten van belastingen van oktober
€ 1.750,+ 560,€ 2.310,-
de rest is privé!!
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
14
4. Kosten van de goederen De hoogte van de kosten van goederen in een detailhandelsonderneming wordt grotendeels bepaald door de hoogte van de inkoopprijzen. De inkoopwaarde van de omzet is de belangrijkste kostenfactor in een detailhandelsonderneming. De InkoopWaarde van de Omzet (IWO) bestaat hoofdzakelijk uit het totaalbedrag van de inkoopprijzen die verkocht zijn in een bepaalde periode. De IWO kan op twee manieren berekend worden: gegevens over de brutowinst;
-/-/-
Consumentenomzet Btw Omzet Inkoopwaarde van de omzet Brutowinst
119% 19% 100% !! 70% 30%
gegevens over de inkopen en de begin- en eindvoorraad.
+ -/-
BeginVoorraad Inkopen (excl. btw) Totaal beschikbare Voorraad EindVoorraad InkoopWaarde Omzet
3 plantjes 6 plantjes 9 plantjes 2 plantjes 7 plantjes
x € 1,- = € 3,x € 1,- = € 6,x € 1,- = € 9,x € 1,- = € 2,x € 1,- = € 7,-
Anders opgeschreven: beginvoorraad + inkopen (excl. btw) -/- eindvoorraad = IWO
Naast de inkoopwaarde van de omzet behoren ook de volgende voorraadkosten tot de kosten van goederen (de 3 R’s): Ruimtekosten: Het aanhouden van voorraden gaat altijd gepaard met ruimte en dus met kosten. Denk bijvoorbeeld aan de huur van het winkelpand, stroomverbruik magazijn, onderhoud magazijn, enz.; Rentekosten: De voorraad is in de meeste gevallen aan de leverancier betaald. Dat betekent dat je het geld dat je in de voorraad geïnvesteerd hebt, niet meer ergens anders voor kunt gebruiken, bijvoorbeeld op de bank zetten. De misgelopen rente moet je wel als kosten beschouwen. Dit zijn rentekosten; Risicokosten: De voorraad kan bederven, verkleuren of indrogen. Ook kan de inkoopprijs, gedurende de tijd dat de artikelen bij jou op voorraad liggen, dalen.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
15
22)
Cindy Biermans eigenaresse van een lederwarenzaak beschikt over de volgende gegevens: omzet € 392.000, brutowinst 40% exploitatiekosten, waarvan € 575,- niet-fiscaal € 117.980,Voor de btw geldt het hoge tarief.
a) Bereken de consumentenomzet van deze lederwarenzaak. Uitwerking: C.O. = 1,19 x € 392.000,- = € 466.480,-
b) Bereken de inkoopwaarde van deze lederwarenzaak. Uitwerking: IWO = 0,60 x € 392.000,- = € 235.200
c) Druk de fiscale exploitatiekosten uit in procenten van de inkoopwaarde van de omzet (afronden op één decimaal nauwkeurig). Uitwerking: Fiscale exploitatiekosten zijn: € 117.980,- - € 575,- = € 117.405,in % van de IWO: 117405/235200 x 100%
49,9%
23)
De voorraad van een sportspeciaalzaak bedraagt: per 1 januari per 1 juli per 31 december De consumentenomzet bedraagt Door het jaar heen is voor € 372.000,- ingekocht (excl. btw). Voor de btw geldt het h-tarief. a)
€ 130.500,- 148.000,- 124.500,- 708.050,-
Bereken de inkoopwaarde voor de omzet.
Uitwerking: Voorraad 01-01 Inkopen Totaal beschikbaar Voorraad 31-12 Inkoopwaarde
€ 130.500,+ 372.000,€ 502.500,-/- 124.500,€ 378.000,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
16
b)
Bereken het gerealiseerde brutowinstpercentage van deze sportspeciaalzaak (afronden op twee decimalen nauwkeurig).
Uitwerking: C.O.
€ 708.050,-
Omzet (100/119 x 708.250) -/- IWO (antwoord a) Gerealiseerde brutowinst
€ 595.000,-/- 378.000,€ 217.000,-
in % van de omzet: 217.000/595.000 x 100%
36,47%
24)
Ondernemer J. Fokkema beschikt over de volgende gegevens: voorraad op 1 januari € 25.000, voorraad op 31 december - 30.000, inkopen, tegen inkoopfactuurprijzen - 202.300, consumentenomzet - 272.510, brutowinstpercentage 30 Voor de btw geldt het h-tarief. a) Bereken de inkoopwaarde voor de omzet. Uitwerking: Voorraad 01-01 Inkopen excl. btw Totaal beschikbaar Voorraad 31-12 Inkoopwaarde
€ 25.000,+ 170.000,€ 195.000,-/- 30.000,€ 165.000,-
b) Hoeveel brutowinst had ondernemer J. Fokkema theoretisch moeten behalen? Uitwerking: Theoretisch: Omzet = 100/119 x 272.510,- = € 229.000,Brutowinst 30% = 0,30 x 229.000,- = € 68.700,c) Hoeveel bedraagt de werkelijke brutowinst van dat jaar? Uitwerking: Werkelijk: Omzet = 100/119 x 272.510,- = -/- Gerealiseerde IWO (antwoord a) Gerealiseerde brutowinst
€ 229.000,-/- 165.000,€ 64.000,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
17
d) Noteer drie mogelijkheden die het verschil tussen vraag b en vraag c veroorzaken. Uitwerking: T.B.D.: Lekkage cq derving (crimineel en/of niet-crimineel)
25) Van een winkelorganisatie zijn de volgende gegevens bekend: voorraad op 1-1-2010 € 30.000, voorraad op 1-7-2010 € 40.000, voorraad op 31-12-2010 € 20.000, omzet (exclusief btw) € 500.000, brutowinstpercentage 40% de vvo (verkoopvloeroppervlakte) bedraagt 250 m2 a) Bereken de omzetsnelheid (1 dec.) Uitwerking: gemiddelde voorraad eerste halfjaar: (€ 30.000,- + € 40.000,-) / 2 = € 70.000,- / 2 = € 35.000,gemiddelde voorraad tweede halfjaar: (€ 40.000,- + € 20.000,-) / 2 = € 60.000,- / 2 = € 30.000,Gemiddelde voorraad 2010: (€ 35.000,- + € 30.000,-) / 2 = € 65.000,- / 2 = € 32.500,-. of (½ * begin januari + 1 juli + ½ *eind december) / 2 = (€ 15.000,- + € 40.000,- + € 10.000,-) / 2 = € 65.000,- / 2 = € 32.500,IWO = 60% (0,60) x € 500.000,- = € 300.000,O.S. = Inkoopwaarde van de omzet = Gemiddelde voorraad (tegen inkoopprijzen)
€ 300.000,€ 32.500,-
= 9,2307692
9,2
b) Hoeveel bedroegen de inkopen in 2010? Uitwerking: Voorraad 1 januari 2010 Inkopen (excl. btw) 2010 Voorraad 31 december 2010 Inkoopwaarde omzet 2010
€ 30.000,€ 290.000,- + € 320.000,€ 20.000,- -/€ 300.000,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
18
c) Hoe groot is de brutowinst per m2 VVO? Uitwerking: Brutowinst 2010: 40% (0,40) x € 500.000,- = € 200.000,Per m2 VVO = € 200.000,- : 250 = € 800,-
26)
De heer R. Mertens, eigenaar van een doe-het-zelfzaak, verstrekt de volgende gegevens: voorraad per 1 januari € 185.000, voorraad per 31 december - 205.000, inkopen, inclusief btw: h-tarief - 525.087,50
a) Bereken de inkoopwaarde voor de omzet. Uitwerking: Voorraad 01-01 Inkopen excl. btw Totaal beschikbaar Voorraad 31-12 Inkoopwaarde
€ 185.000,+ 441.250,€ 626.250,-/- 205.000,€ 421.250,-
Overige gegevens: huisvestingskosten, inclusief € 2.680,- btw bedrijfsvloeroppervlakte in m² verkoopvloeroppervlakte in m² oppervlakte toilet/administratie/kantine, exclusief magazijn in m² rentepercentage over het in de voorraad gemiddelde geïnvesteerde vermogen overige exploitatiekosten met betrekking tot het aanhouden van voorraden, inclusief € 468,- btw
€ 39.180,340 210 30 7,5 €
6.468,-
b) Bereken de totale kosten met betrekking tot het aanhouden van voorraden. Uitwerking: Huisvestingskn 100/340 x € 36.500,Rentekn € 195.000 x 0,075 x 1 (KxPxT) Overige exploitatiekosten
€ 10.735,29 + 14.625,+ 6.000,€ 31.360,29
excl. btw!!
c) Bereken de voorraadkosten per m² magazijnruimte. Uitwerking: € 31.360,29 ÷ 100 m²
€ 313,60 per m²
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
19
27)
De heer J. Willems exploiteert een parfumeriespeciaalzaak in het stadscentrum van Einddam. In de winkel heeft de heer J. Willems een computerkassa in gebruik, zodat hij regelmatig de beschikking heeft over cijfers met betrekking tot de voorraad. Voorraadgegevens: per 1 januari € 92.800, per 31 december - 96.500,Totaalbedragen van de inkoopfacturen van het: eerste kwartaal € 91.263,29 tweede kwartaal - 104.470,20 derde kwartaal - 77.396,71 vierde kwartaal - 111.372,15
a) Bereken voor de parfurmeriespeciaalzaak van de heer J. Willems de inkoopwaarde van de omzet. Uitwerking: Voorraad 01-01 Inkopen excl. btw Totaal beschikbaar Voorraad 31-12 Inkoopwaarde
€
92.800,+ 323.565,€ 416.365,-/- 96.500,€ 319.865,-
Overige gegevens: huisvestingskosten bedrijfsvloeroppervlakte in m² verkoopvloeroppervlakte in m² aantal m² personele ruimte, excl. magazijn rentepercentage over het in de voorraad gemiddelde geïnvesteerde vermogen overige exploitatiekosten met betrekking tot het aanhouden van voorraden brutowinstpercentage
€ 25.000,125 90 15 8 €
6.750,36
b) Bereken de totale kosten met betrekking tot het aanhouden van voorraden. Uitwerking: Huisvestingskosten 110/125 x € 25.000,Rentekosten 0,08 x € 94.650,Overige kosten Totale kosten
€ 22.000,+ 7.572,+ 6.750,€ 36.322,-
c) Bereken de voorraadkosten per euro omzet. Uitwerking: Omzet is 100/64 x € 319.865,- = € 499.789,06 Voorraadkosten per euro omzet = 36.322/499.789.06
€ 0,0727
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
20
5. Kosten van de menselijke arbeid Elk personeelslid in een onderneming brengt voor die onderneming kosten met zich mee. Je kunt dan denken aan brutoloon, vakantietoeslag, werkgeversaandeel in de premies van de sociale verzekeringen en pensioenregeling, reiskostenvergoeding, opleidingskosten en bonussen. In één begrip samengevat: de betaalde loonkosten. voorbeeld 1: Baukje exploiteert een dameskledingzaak in Domburg. Zij heeft Willy als verkoopster in dienst. Zij werkt per week 22 uur. Haar brutoloon bedraagt € 6,- per uur. De vakantietoeslag bedraagt 8%. Het werkgeversaandeel in de premie van de sociale werknemersverzekeringen (svw), inclusief pensioenpremie bedraagt 17,6%. Als reiskosten krijgt Willy € 20,- per maand. De jaarlijks betaalde loonkosten zijn dan: brutoloon (geheel jaar) 22 x € 6,- x 52 = vakantietoeslag 8% (0,08x) van € 6.864,00 = werkgeversaandeel SVW
17,6% (0,176x) van € 7.413,12
reiskostenvergoeding betaalde loonlosten
12 x € 20,-
€ 6.864,00 € 549,12 + € 7.413,12 € 1.304,71 + € 8.717,83 € 240,00 + € 8.957,83
voorbeeld 2: Willy krijgt een kerstbonus uitgekeerd ter hoogte van € 250,-. De betaalde loonkosten van deze bonus zijn: bonus werkgeversaandeel SVW 17,6% (0,176x) van € 250,extra loonkosten bonus 28)
€ 250,00 € 27,60 + € 267,60
Henny Driessen werkt in een supermarkt als kassamedewerkster. Ze verdient € 1.418,per maand. De vakantietoeslag is 8%. Over het brutoloon en de vakantietoeslag moet de supermarktonderneming 17,6% aan premie voor de sociale werknemersverzekeringen en de VUT betalen. De reiskostenvergoeding voor Henny bedraagt € 8,- per week (gebaseerd op openbaar vervoer).
Bereken de jaarlijks betaalde loonkosten. Uitwerking: Brutoloon 12 x € 1.418,Vakantietoeslag 8% Ov.t + Pr SWV 17,6% Reiskosten Betaalde loonkosten
€ + € + + €
17.016,1.361,28 18.377,28 3.234,40 416,00 22.027,68
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
21
29)
Raymond Peters werkt als verkoopmedewerker in een parfumerie-speciaalzaak. Hij verdient € 320,- bruto per week. De vakantietoeslag is 8%. Raymond krijgt in de maand december € 150,- kerstuitkering. De bijdrage aan de VUT-regeling en aan het pensioenfonds en het werkgeversaandeel voor de premie van de sociale werknemersverzekeringen is samen 17,6% over het brutoloon, de vakantietoeslag en de kerstuitkering. De reiskosten voor Raymond bedraagt € 35,- per maand (gebaseerd op openbaar vervoer).
Bereken de jaarlijks betaalde loonkosten. Uitwerking: Brutoloon 52 x € 320,Vakantietoeslag 8% Kerstuitkering
€ + + € + + €
Ov.t + pr.SWV 17,6% Reiskosten Totaal loonkosten
30)
16.640,1.331,20 150,18.121,20 3.189,33 420,21.730,53
De heer P. Theelen, eigenaar van een kantoorboekhandel, heeft aan zijn boekhouder, de heer J. Maagdenberg, gevraagd hem op de hoogte te houden van de maandelijkse totale loonkosten. De heer P. Theelen heeft per 1 oktober in dienst: Truus Huis in ’t Veld, 22 jaar; brutoloon per maand € 1.000,-; Petra Theunissen, 19 jaar; brutoloon per maand € 750,-; Joke Driessen, 17 jaar; brutoloon per maand € 115,-. Truus en Petra zijn fulltime krachten (40 uur per week). Joke is een hulpkracht. Ze werkt 10 uur per week. De vakantietoeslag is 8%, terwijl de VUT-bijdrage en het werkgeversaandeel voor de premie van de sociale werknemers-verzekeringen samen 17,6% bedragen.
a) Bereken zowel het bruto-uurloon van Truus als dat van Joke. Uitwerking: Truus: € 1.000,- (per maand) x 12 (=per jaar) ÷ 52 (=per week) ÷ 40 € 5,77 per uur. Joke: € 115,- (per maand) x 12 (=per jaar) ÷ 52 (=per week) ÷10 € 2,65 per uur.
b) Bereken de betaalde loonkosten van de maand oktober. Uitwerking: € 1.865,- x 1,08 x 1,176
€ 2.368,70
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
22
31)
Mitchel Nieboer heeft een goedlopende elektronicawinkel in Gasselternijveen. In deze winkel werkt Denise gemiddeld 12 uur per week als deeltijdwerkster. Het brutoloon van Denise is € 3,80 per uur. Robert werkt als voltijdwerker in deze winkel. Hij ontvangt een brutoloon van € 275,per week. De vakantietoeslag bedraagt 8%. Het werkgeversaandeel in de premie van de sociale verzekeringen bedraagt 17,6 %. Denise ontvangt als reiskostenvergoeding € 10,- per week en Robert € 35,- per maand.
Bereken de jaarlijks betaalde loonkosten van deze elektronicawinkel. Uitwerking: Brutoloon Denise 52 x 12 x € 3,80 Brutoloon Robert 52 x € 275,Totaal brutoloon Vakantietoeslag 8% Ov.t + pr.SWV 17,6% Reiskosten Denise 52 x € 10,Reiskosten Robert 12 x € 35,Totaal loonkosten
32)
€ + € + € + + + €
2.371,20 14.300,16.671,20 1.333,70 18.004,90 3.168,86 520,420,22.113,76
Vanwege de uitbreiding van haar winkel heeft Tsalina per 1 juli 2010 veranderingen aangebracht in haar personeelssamenstelling. Pascal werkt al bij haar, maar hij wordt Eerste verkoper. Hierdoor gaat zijn brutoloon van € 1.586,- naar € 1.694,- per maand. Daarnaast heeft zij nog een fulltimer en een parttimer aangenomen. Het brutoloon voor de fulltimer is € 1.470,- en voor de parttimer € 750,Voor de berekening van de loonkosten moet Tsalina rekening houden met een premie van de sociale werknemersverzekeringen van 18%. De vakantietoeslag is 8%.
Bereken de stijging van de loonkosten voor 2010. Uitwerking: Stijging brutoloon Pascal in 2010 + Brutoloon fulltimer in 2010 + Brutoloon parttimer in 2010 Totaal brutoloon + Vakantietoeslag 8% + Ov.t + pr.SWV 18% Stijging loonkosten in 2010
6 x €108,6 x € 1.470,6 x € 750,-
€ 648,€ 8.820,€ 4.500,€ 13.968,+ 1.117,44 € 15.085,44 + 2.715,38 € 17.800,82
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
23
6. Gewaardeerd loon Een ondernemer heeft ervoor gekozen om zelfstandig te zijn en niet elders in loondienst te gaan werken. Hij heeft dan recht op een vergoeding voor de verrichte arbeid. Dit bedrag moet worden geschat. Gewaardeerd loon is de geschatte waarde van de verrichte arbeid door de ondernemer en zijn familieleden als daar geen vergoeding voor wordt uitbetaald. Kortom: het loon dat de ondernemer zichzelf toerekent; het is zijn beloning voor het werk dat hij in zijn eigen zaak of bedrijf verricht. De hoogte van het gewaardeerd loon wordt bepaald door tal van factoren. Deze kunnen per branche of zelfs per onderneming verschillen. In het algemeen wordt de hoogte van het loon bepaald door leeftijd, ervaring en opleiding van de ondernemer. Voor meewerkende familieleden speelt daarnaast ook hun functie in de onderneming vaak een rol. Bedrijfseconomisch kan het gewaardeerd loon geschat worden op basis van de behaalde brutowinst of aan de hand van het aantal volledige banen ofwel full time equivalents (fte’s). Uitgangspunt hierbij is het kengetal van de gemiddelde omzet per fte dat wordt gehanteerd door de branche (www.hbd.nl). Dit branchegemiddelde wordt elk jaar aangepast (indexering). Het aantal fte’s wordt als volgt bepaald: aantal fte's =
gerealiseerde omzet branchegemiddelde omzet per fte
Gewaardeerd loon in verhouding tot de brutowinst Bij het berekenen van het gewaardeerd loon op basis van de behaalde brutowinst worden de gegevens van onderstaande tabel gebruikt. Het vaste bedrag aan gewaardeerd loon bedraagt € 30.000,-. Brutowinst in € Van 0,- t/m 37.500,Van 37.501,- t/m 100.000,Van 100.001 t/m 200.000,Van 200.001,- t/m 500.000,Van 500.001,- t/m 1.000.000,Van 1.000.001 t/m 3.000.000,Van 3.000.001 of meer
Toeslag geen boven de ondergrens van deze klasse: boven de ondergrens van deze klasse: boven de ondergrens van deze klasse: boven de ondergrens van deze klasse: boven de ondergrens van deze klasse: boven de ondergrens van deze klasse:
15% van de brutowinst 9% van de brutowinst 5 % van de brutowinst 4% van de brutowinst 3% van de brutowinst 1% van de brutowinst
Voorbeeld 1: Wouter de Roosz is eigenaar van een groentezaak. In 2010 heeft hij een brutowinst gehaald van € 44.000,-. Bereken het gewaardeerd loon waarop Wouter recht heeft. Maak hierbij gebruik van de gegevens uit bovenstaande tabel. Uitwerking: Basisloon 15% x (€ 44.000,- - € 37.500,-) Totaal gewaardeerd loon
€ 30.000 € 975 € 30.975
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
24
Voorbeeld 2: Maria Koster heeft in 2010 een brutowinst gerealiseerd van € 140.000,-. Bereken het gewaardeerd loon voor Maria aan de hand van de gegevens uit bovenstaande tabel. Uitwerking: Basisloon 15% x (€ 100.000,- - € 37.500,-) 9% x 40.000,Totaal gewaardeerd loon
€ 30.000 € 9.375 € 3.600 € 42.975
Gewaardeerd loon aan de hand van het aantal fte’s Mike de Vries te Gasselternijveen heeft in 2010 een brutowinst gerealiseerd van € 290.000,-. De omzet bedroeg € 945.000,-. Het branchegemiddelde van de omzet per fte is geïndexeerd op € 115.000,-. Mike houdt bij het schatten van het gewaardeerd loon rekening met de gegevens uit onderstaande tabel: Aantal fte's 1 2 3 4 10 15 20 30 50
Gewaardeerd loon in € 30.000 37.500 45.000 53.000 65.000 75.000 83.000 90.000 99.000
Bereken voor Mike het gewaardeerd loon over 2010. Uitwerking: aantal fte's =
gerealiseerde omzet branchegemiddelde omzet per fte
4 fte = (€ 65.000,- - € 53.000,- ) x 4,21 / 6 Totaal gewaardeerd loon
=
€ 945.000 € 115.000
= 8,21 fte
€ 53.000 € 8.420 € 61.420
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
25
33)
Onderstaande tabel wordt gebruikt bij het berekenen van het gewaardeerd loon.
De vaste vergoeding voor gewaardeerd loon bedraagt € 30.000,-. Brutowinst in € Van 0,- t/m 37.500,Van 37.501,- t/m 100.000,Van 100.001 t/m 200.000,Van 200.001,- t/m 500.000,Van 500.001,- t/m 1.000.000,Van 1.000.001 t/m 3.000.000,Van 3.000.001 of meer
Toeslag geen boven de ondergrens van deze klasse: boven de ondergrens van deze klasse: boven de ondergrens van deze klasse: boven de ondergrens van deze klasse: boven de ondergrens van deze klasse: boven de ondergrens van deze klasse:
15% van de brutowinst 9% van de brutowinst 5 % van de brutowinst 4% van de brutowinst 3% van de brutowinst 1% van de brutowinst
Bereken het gewaardeerd loon in de onderstaande situaties: a) De gerealiseerde brutowinst is € 150.000,-. Uitwerking: Basisloon 15% x (€ 100.000,- - € 37.500,-) 9% x € 50.000,Totaal gewaardeerd loon
€ 30.000 € 9.375 € 4.500 € 43.875
b) De gerealiseerde brutowinst is € 220.000,Uitwerking: Basisloon 15% x (€ 100.000,- - € 37.500,-) 9% x € 100.000,5% x € 20.000,Totaal gewaardeerd loon
€ 30.000 € 9.375 € 9.000 € 1.000 € 49.375
c) De gerealiseerde brutowinst is € 640.000,-. Uitwerking: Basisloon 15% x (€ 100.000,- - € 37.500,-) 9% x € 100.000,5% € 300.000,4% x € 140.000,Totaal gewaardeerd loon
€ 30.000 € 9.375 € 9.000 € 15.000 € 5.600 € 68.975
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
26
34)
Joke Hamminga, eigenaresse van een jeansshop in Borger, heeft in 2010 een brutowinst gerealiseerd van € 390.000,-. Haar omzet bedroeg € 950.000,-. Het branchegemiddelde van de omzet per fte is geïndexeerd op € 125.000,-. Joke houdt bij het schatten van het gewaardeerd loon rekening met de gegevens uit onderstaande tabel:
Aantal fte's 1 2 3 4 10 15 20 30 50
Gewaardeerd loon in € 30.000 37.500 45.000 53.000 65.000 75.000 83.000 90.000 99.000
a) Bereken het aantal fte’s voor Joke (afronden op één decimaal nauwkeurig. Uitwerking: € 950.000 = 7,6 fte € 125.000 b) Bepaal voor Joke het gewaardeerd loon over 2010. Uitwerking: 4 fte = (€ 65.000,- - € 53.000,- ) x 3,6 / 6 Totaal gewaardeerd loon
35)
€ 53.000 € 4.800 € 57.800
Ineke Spijkerman is eigenaresse van een schoenenzaak in Groningen. In 2010 heeft zij een omzet behaald van € 902.000,-. Het gerealiseerde brutowinstpercentage is 35%. Het branchegemiddelde van de omzet per fte is € 205.000,-.
a) Bereken het gewaardeerd loon voor Ineke over 2010 op basis van de tabel bij opgave 32 (afronden op hele euro’s nauwkeurig). Uitwerking: Gerealiseerde brutowinst = 0,35 x € 902.000,- = € 315.700,Basisloon 15% x (€ 100.000,- - € 37.500,-) 9% x € 100.000,5% € 115.700,Totaal gewaardeerd loon
€ 30.000 € 9.375 € 9.000 € 5.785 € 54.160
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
27
b) Bereken het gewaardeerd loon voor Ineke over 2010 op basis van de tabel bij opgave 34 (afronden op hele euro’s nauwkeurig). Uitwerking: aantal fte's =
gerealiseerde omzet branchegemiddelde omzet per fte
4 fte = (€ 65.000,- - € 53.000,- ) x 0,4 / 6 Totaal gewaardeerd loon
=
€ 902.000 € 205.000
= 4,4 fte
€ 53.000 € 533 € 53.533
36) Jan Kees de Zeeuw is eigenaar van een dierenspeciaalzaak in Assen. Over het jaar 2010 heeft hij de volgende gegevens verzameld: Winkelomzet: € 467.000, Winkelgrootte: 245 m² Brutowinst: 38% Personeelsleden: 1 fulltimer en 1 parttimer voor 0,7 fte Voorraad: 1 januari € 75.200,1 juli € 82.600,31 december € 79.240,Jan Kees wil de prestaties van zijn winkel analyseren aan de hand van: omzet per m² wvo; omzet per fte; omzetsnelheid. Hij gebruikt hiervoor de omzetkengetallen voor zijn branche van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (www.hbd.nl ) . Omzetkengetallen dierenspeciaalzaken gehele branche netto-omzet (per winkel) € 341.000 omzet in de winkel (per winkel) € 326.000 omzet in de winkel per m² wvo € 2.050 netto-omzet per fte € 218.600 omzetsnelheid 3,6
a) Maak de berekeningen die hiervoor nodig zijn. Uitwerking: omzet per m² wvo: € 467.000 = € 1.906,12 245 m² omzet per fte: € 467.000 € 274.706 1,7
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
28
omzetsnelheid: gemiddelde voorraad eerste half jaar: (€ 75.200,- + € 67.550,-) / 2 = € 142.750,- / 2 = € 71.375,gemiddelde voorraad tweede half jaar: (€ 67.550,- + € 79.240,-) / 2 = € 146.790,- / 2 = € 73.395,Gemiddelde voorraad 2010: (€ 71.375,- + € 73.395,-) / 2 = € 144.770,- / 2 = € 72.385,-. of (½ * begin januari + 1 juli + ½ *eind december) / 2 = (€ 37.600,- + € 67.550,- + € 39.620,-) / 2 = € 144.770,- / 2 = € 72.385,IWO = 62% (0,62) x € 467.000,- = € 289.540,O.S. = Inkoopwaarde van de omzet = Gemiddelde voorraad (tegen inkoopprijzen)
€ 289.540,-€ 72.385,-
= 4,0
b) Geef de analyse van deze uitkomsten als je ze vergelijkt met de branchecijfers. Uitwerking: Per m² wvo is er te weinig omzet, terwijl er minder personeel nodig is dan in de branche. De omzetsnelheid is hoger.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
29
7. Kosten van duurzame bedrijfsmiddelen Het gebruik van duurzame bedrijfsmiddelen (bedrijfsmiddelen die langer dan 1 jaar actief gebruikt worden) brengt kosten met zich mee. Deze kosten bestaan uit afschrijvingskosten, rentekosten en complementaire kosten. De afschrijvingskosten hebben betrekking op de waardevermindering in geld, gedurende de periode dat de duurzame bedrijfsmiddelen in gebruik zijn. De rentekosten zijn de kosten van het in de duurzame bedrijfsmiddelen gemiddeld geïnvesteerd vermogen. De complementaire kosten zijn de kosten die gemaakt worden om de duurzame bedrijfsmiddelen te laten functioneren. Er zijn verschillende systemen voor het berekenen van de afschrijvingskosten. Voor de ondernemer is het belangrijk dat hij de waardevermindering van een duurzaam bedrijfsmiddel goed inschat. Dit vanwege het feit dat hij, op het moment dat het bedrijfsmiddel economisch versleten is, geld beschikbaar moet hebben voor vernieuwing of vervanging van het bestaande bedrijfsmiddel. Voor het bepalen van die waardevermindering kan hij kiezen uit meerdere afschrijvingssystemen. In dit boekje worden er twee besproken: afschrijven op basis van een vast bedrag van de aanschafwaarde (excl. btw); afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde. Afschrijven met een vast bedrag van de aanschafwaarde Bij het afschrijvingssysteem op basis van een vast bedrag van de aanschafwaarde wordt een vast bedrag per periode als waardevermindering gerekend. Als basis voor het afschrijvingsbedrag geldt de aanschafwaarde. Het afschrijvingsbedrag wordt aan de hand van de volgende formule berekend: Afs
=
A – Rwn n
=
Aanschafwaarde – Restwaarde (n) economische levensduur (n)
Voorbeeld: Marieke koopt voor haar damesmodewinkel een etalagepop met een inkoopprijs van € 357,(incl. btw). Voor de btw geldt het hoge tarief. Na 8 jaren wil Marieke deze pop vervangen. De restwaarde schat zij op € 40,-. Op basis van een vast bedrag per jaar schrijft Marieke het volgende bedrag af: € 300,- – € 40,- = € 32,50 per jaar. 8 De waarde waarmee een duurzaam bedrijfsmiddel in de boekhouding genoteerd staat heet de boekwaarde. De boekwaarde van deze etalagepop na één jaar is: Afs
=
€ 300,- - € 32,50 = € 267,50
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
30
aanschafwaarde -/- afschrijvingskosten eerste jaar boekwaarde na 1 jaar -/- afschrijvingskosten tweede jaar boekwaarde na 2 jaar -/- afschrijvingskosten derde jaar boekwaarde na 3 jaar enzovoort
€ 300,00 € 32,50 € 267,50 € 32,50 € 235,00 € 32,50 € 202,50
Soms wordt er jaarlijks afgeschreven met een vast percentage van de aanschafprijs. Ook dan zijn de jaarlijkse afschrijvingskosten elk jaar gelijk!
37)
Irma is eigenares van een damesmodezaak. Zij heeft een nieuwe videostand aangeschaft, waarop tekenfilms afgespeeld kunnen worden, zodat kleine kinderen tijdens het winkelen van hun begeleider geamuseerd worden. De videostand heeft een inkoopfactuurprijs van € 476,-. Voor de btw geldt het hoge tarief. Irma denkt dat de apparatuur na zes jaar vervangen moet worden. De geschatte restwaarde is dan € 10,-.
a) Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten van deze videostand. Uitwerking: Aanschafwaarde (excl. btw) = € 476,- : 1,19 (of x100/119) = € 400, Afs = € 400,- – € 10,- = € 65,- per jaar. 6 b) Bereken de boekwaarde van deze videostand na één jaar, na twee jaar en na drie jaar. Uitwerking: Aanschafwaarde -/- afschrijvingskosten eerste jaar boekwaarde na 1 jaar -/- afschrijvingskosten tweede jaar boekwaarde na 2 jaar -/- afschrijvingskosten derde jaar boekwaarde na 3 jaar enzovoort
€ 400,00 € 65,00 € 335,00 € 65,00 € 270,00 € 65,00 € 205,00
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
31
38)
Jeroen is eigenaar van een supermarkt in Stadskanaal. Hij heeft een partij nieuwe winkelwagentjes gekocht. De aanschafprijs, inclusief btw, is € 1.530,-. Jeroen wil na 6 jaar deze winkelwagentjes vervangen. Hij schat de restwaarde op € 195,-. Jeroen schrijft af op basis van een vast bedrag per jaar.
a) Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten van deze winkelwagentjes. Uitwerking: Aanschaf waarde (excl. btw) = € 1.530,- : 1,19 (of x100/119) = € 1.285,71 Afs = € 1.285,71 – € 195,- € 181,78 per jaar. 6 b) Bereken de boekwaarde van deze winkelwagentjes na één jaar, na twee jaar en na drie jaar. Uitwerking: aanschafwaarde -/- afschrijvingskosten eerste jaar boekwaarde na 1 jaar -/- afschrijvingskosten tweede jaar boekwaarde na 2 jaar -/- afschrijvingskosten derde jaar boekwaarde na 3 jaar enzovoort
€ 1.285,71 € 181,78 € 1.103,93 € 181,78 € 922,15 € 181,78 € 740,37
39) Watze Zijlstra is eigenaar van een elektronicazaak. Per 1 januari van dit jaar heeft hij nieuwe winkelstellingen gekocht voor € 6.300,-, exclusief btw). Watze hoopt dat deze winkelstellingen pas over 10 jaar vervangen hoeven te worden. Daarbij gaat hij uit van een restwaarde van € 430,-. Watze schrijft af op basis van een vast bedrag per jaar. a) Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten van deze winkelstellingen. Uitwerking: Afs =
€ 6.300,- – € 430,- = € 587,- per jaar. 10
b) Bereken de boekwaarde van deze winkelstellingen na één jaar, na vier jaar en na 8 jaar. Uitwerking: Boekwaarde na 1 jaar: € 6.300,- - € 587,- = € 5.713,Boekwaarde na 4 jaar: € 6.300,- - (4 x € 587,-) = € 3.952,Boekwaarde na 8 jaar: € 6.300,- - (8 x € 587,-) = € 1.604,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
32
40) Tineke is eigenaresse van een snoepwinkel. Zij heeft een nieuwe weegschaal gekocht. De weegschaal heeft een inkoopfactuurprijs van € 1.770,-. Tineke wil elk jaar 10% van de aanschafprijs afschrijven. Zij denkt dat zij de weegschaal na 7 jaar moet vervangen. a) Bereken de jaarlijkse afschrijvingskosten van deze weegschaal. Uitwerking: Aanschafwaarde (excl. btw): € 1.770,- : 1,19 € 1.487,39 Afschrijvingsbedrag per jaar: 10% x € 1.487,39 € 148,74 b) Bereken de boekwaarde van deze weegschaal na twee jaar. Uitwerking: Boekwaarde na 2 jaar: € 1.487,39 - (2 x € 148,74) = € 1.189,91 c) Bereken de restwaarde van deze weegschaal. Uitwerking: Restwaarde na 7 jaar: € 1.487,39 - ( 7 x € 148,74) = € 446,21
41) In de administratie van een winkelorganisatie staat een koelmeubel met een boekwaarde van € 500,-. Volgens de gegevens is er op dit koelmeubel vier keer afgeschreven. De restwaarde bedraagt € 250,-. De levensduur is gesteld op 5 jaar. a) Wat was de oorspronkelijke aanschafwaarde (excl. btw) van dit koelmeubel? Uitwerking: Boekwaarde na 4 jaar = € 500,Boekwaarde na 5 jaar (restwaarde) = € 250,Vast afschrijvingsbedrag per jaar = € 500,- - € 250,- = € 250,Aanschafwaarde = Restwaarde + Totale afschrijvingen over de gehele levensduur = € 250,- + (5 x € 250,-) = € 1.500,b) Wat is de afschrijving in procenten van de aanschafwaarde (1 dec.)? Uitwerking: € 250,- / € 1.500,- x 100%
16,7%
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
33
Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde Technische duurzame bedrijfsmiddelen verliezen in de eerste jaren meer waarde dan in de latere jaren. Daarom schrijft men deze af met een vast percentage van de boekwaarde. Bij dit systeem wordt er afgeschreven met een vast percentage van de boekwaarde, waardoor er sprake is van een jaarlijks afnemend afschrijvingsbedrag. Voorbeeld: Jan Wubbo koopt voor zijn supermarkt een bestelauto. De inkoopprijs bedraagt € 27.500,-. Jan Wubbo wil, na 4 jaar gebruik te hebben gemaakt van de bestelauto, deze vervangen door een nieuwe. Jan Wubbo schrijft af met 20% van de boekwaarde. aanschafwaarde -/- afschrijvingskosten eerste jaar boekwaarde na 1 jaar -/- afschrijvingskosten tweede jaar boekwaarde na 2 jaar -/- afschrijvingskosten derde jaar boekwaarde na 3 jaar -/- afschrijvingskosten vierde jaar boekwaarde na 4 jaar
20% van
€ 27.500,00
20% van
€ 22.000,00
20% van
€ 17.600,00
20% van
€ 14.080,00
€ 27.500,00 € 5.500,00 € 22.000,00 € 4.400,00 € 17.600,00 € 3.520,00 € 14.080,00 € 2.816,00 € 11.264,00
NB 1: als je per jaar 20% van de boekwaarde aan het begin van het jaar afschrijft, dan is de boekwaarde aan het einde van jaar 80% van de boekwaarde aan het begin van het jaar. De boekwaarde na 4 jaar kan dan ook als volgt berekend worden: 0,80 x 0,80 x 0,80 x 0,80 x € 27.500,- = € 11.264,Controleer dit met je rekenmachine!
NB 2: als de boekwaarde na 4 jaar € 11.264,- is, wat is dan de oorspronkelijke aanschafwaarde? Als je moet terugrekenen dan moet je delen door 0,80 i.p.v. vermenigvuldigen; vermenigvuldigen en delen zijn elkaars tegenovergestelde! Dus: € 11.264,- : 0,80 : 0,80 : 0,80 : 0,80 = € 27.500,Controleer dit met je rekenmachine!!
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
34
42) John koopt op 1 januari van dit jaar voor de afdeling houtmaterialen in zijn doe-hetzelfzaak een zaagmachine. De aanschafprijs (excl. btw) bedraagt € 16.000,-. De economische levensduur wordt geschat op 10 jaar. John kiest voor een jaarlijkse afschrijving van 10% van de boekwaarde. a) Bereken de afschrijvingskosten van het eerste jaar van deze zaagmachine. b) Bereken de boekwaarde van deze zaagmachine op 1 januari van het volgend jaar. c) Bereken de afschrijvingskosten van het tweede jaar van deze zaagmachine. d) Bereken de boekwaarde van deze zaagmachine na twee boekjaren. Uitwerking: aanschafwaarde -/- afschrijvingskosten eerste jaar (a) 10% van boekwaarde na 1 jaar (b) -/- afschrijvingskosten tweede jaar (c) 10% van boekwaarde na 2 jaar (d)
€ 16.000,00 € 14.400,00
€ 16.000,00 € 1.600,00 € 14.400,00 € 1.440,00 € 12.960,00
43) Marcel koopt voor zijn broodjeszaak een bestelauto. De koopprijs bedraagt € 32.000,(excl. btw). Marcel wil na 5 jaar deze bestelauto vervangen door een nieuwe. Marcel schrijft af met 20% van de boekwaarde. a) Bereken de boekwaarde van deze bestelauto na 1 jaar. b) Bereken de boekwaarde van deze bestelauto na 2 jaar. c) Bereken de boekwaarde van deze bestelauto na 3 jaar. Uitwerking: aanschafwaarde -/- afschrijvingskosten eerste jaar 20% van boekwaarde na 1 jaar (a) -/- afschrijvingskosten tweede jaar 20% van boekwaarde na 2 jaar (b) -/- afschrijvingskosten derde jaar 20% van boekwaarde na 3 jaar (c)
€ 32.000,00 € 25.600,00 € 20.480,00
€ 32.000,00 € 6.400,00 € 25.600,00 € 5.120,00 € 20.480,00 € 4.096,00 € 16.384,00
d) Bereken de restwaarde van deze bestelauto. Uitwerking: Boekwaarde na 1 jaar is 80% van de aanschafwaarde. Na 5 jaar is de restwaarde: 0,80 x 0,80 x 0,80 x 0,80 x 0,80 x € 32.000,- = € 10.485,76
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
35
44) Jacob Jan Roossien, eigenaar van een slagerij, heeft een nieuwe winkelinventaris gekocht voor € 15.420,- (inclusief btw h-tarief). De jaarlijkse afschrijving wordt berekend door 30% te nemen van de boekwaarde aan het begin van het jaar. Bereken de boekwaarde van deze winkelinventaris na vier jaar. Uitwerking: Als er 30% per jaar van de boekwaarde afgaat, blijft er aan het einde van het jaar 70% van de boekwaarde over. Na vier jaar is dit dan: 0,70 x 0,70 x 0,70 x 0,70 x € 15.420,- : 1,19 = € 3.112,21 of aanschafwaarde (excl. btw) -/- afschrijvingskosten eerste jaar boekwaarde na 1 jaar -/- afschrijvingskosten tweede jaar boekwaarde na 2 jaar -/- afschrijvingskosten derde jaar boekwaarde na 3 jaar -/- afschrijvingskosten vierde jaar boekwaarde na 4 jaar
30% van
€ 12.957,98
30% van
€ 9.070,59
30% van
€ 6.349,41
30% van
€ 4.444,59
€ 12.957,98 € 3.887,39 € 9.070,59 € 2.721,18 € 6.349,41 € 1.904,82 € 4.444,59 € 1.333,38 € 3.111,21
45) Een ondernemer heeft voor € 41.640,- aan nieuwe winkelapparatuur gekocht (inclusief btw h-tarief). Hij schrijft jaarlijks 10% af van de boekwaarde. Voor welk bedrag komt de winkelapparatuur op de balans na twee gebruiksjaren (afronden op hele euro’s nauwkeurig). Uitwerking: € 41.640,- : 1,19 x 0,90 x 0,90 = € 28.343,19
€ 28.343,-
of aanschafwaarde (excl. btw) afschrijvingskosten eerste jaar boekwaarde na 1 jaar afschrijvingskosten tweede jaar boekwaarde na 2 jaar
10% van
€ 34.991,60
10% van
€ 31.492,44
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
€ 34.991,60 € 3.499,16 € 31.492,44 € 3.149,24 € 28.343,20
36
46) Vanessa Pander heeft op 1 april 2010 een bestelauto gekocht voor een bedrag van € 19.635,- (incl. btw hoog tarief). De afschrijving per jaar bedraagt 25% van de boekwaarde. Bereken de afschrijvingskosten voor het gebruiksjaar 2010. Uitwerking: € 19.635,- : 1,19 x 0,25 x 9/12 = € 3.093,75
47) In de administratie van een winkelorganisatie staat een vrieskist met een boekwaarde van € 686,-. Volgens de gegevens is er op deze weegschaal drie keer afgeschreven. Er wordt jaarlijks 30% van de boekwaarde afgeschreven. Wat was de oorspronkelijke aanschafwaarde (excl. btw) van deze vrieskist? Uitwerking: Terugrekenen: € 686,- : 0,70 : 0,70 : 0,70 = € 2.000,Bewijs: aanschafwaarde (excl. btw) -/- afschrijvingskosten eerste jaar 30% van boekwaarde na 1 jaar -/- afschrijvingskosten tweede jaar 30% van boekwaarde na 2 jaar -/- afschrijvingskosten derde jaar 30% van boekwaarde na 3 jaar
€ 2.000,00 € 1.400,00 € 980,00
€ 2.000,00 € 600,00 € 1.400,00 € 420,00 € 980,00 € 294,00 € 686,00
48) Wesley van Persie koopt per 1 januari een nieuw koelmeubel. Om de kosten van deze investering per jaar te berekenen, zijn de volgende gegevens nodig: de aanschafprijs (excl. btw) is € 18.700,-; er wordt afgeschreven op basis van een vast bedrag per jaar; de restwaarde na 6 jaar is € 6.100,-; de rentekosten worden gelijkmatig over de periode van 6 jaar verdeeld; de rentevoet is 4%; de complementaire kosten zijn € 1.850,- per jaar. Bereken de totale kosten van dit koelmeubel in het eerste boekjaar. Uitwerking: Afschrijvingskosten per jaar: Afs
€ 18.700,- – € 6.100,- = € 2.100,- per jaar. 6 + Rentekosten per jaar: 4% van (0,04 x) € 18.700,- + € 6.100,- = € 496,-. per jaar 2 + Complementaire kosten: € 1.850,- per jaar Totale kosten koelmeubel in het eerste boekjaar: € 4.446,=
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
37
49) Henk Smit koopt per 1 januari een nieuw kassaregister. Om de kosten van deze investering per jaar te berekenen, zijn de volgende gegevens nodig: de aanschafprijs is € 3.600,-; er wordt afgeschreven op basis van 25% van de boekwaarde; de rente bedraagt 4,2% over de gemiddelde boekwaarde van het betreffende jaar; de complementaire kosten zijn € 200,- per jaar. a) Bereken de totale kosten van dit kassaregister in het eerste boekjaar. Uitwerking: aanschafwaarde (excl. btw) + afschrijvingskosten eerste jaar 25% van € 3.600,00 boekwaarde na 1 jaar Afschrijvingskosten eerste jaar: + Rentekosten eerste jaar: 4,2% van (0,042 x)
€ 3.600,00 € 900,00 € 2.700,00 € 900,€ 132,30
€ 3.600,- + € 2.700,- = 2
€ 200,€ 1.232,30
+ Complementaire kosten: Totale kosten kassaregister in het eerste boekjaar: b) Bereken de totale kosten van dit kassaregister in het tweede boekjaar. Uitwerking: boekwaarde na 1 jaar afschrijvingskosten tweede jaar 25% van € 2.700,00 boekwaarde na 2 jaar Afschrijvingskosten tweede jaar: + Rentekosten tweede jaar: 4,2% van (0,042 x)
€ 2.700,00 € 675,00 € 2.025,00
€ 2.700,- + € 2.025,- = 2
+ Complementaire kosten: Totale kosten kassaregister in het tweede boekjaar: 50) Van een koelvitrine zijn de volgende gegevens bekend: aanschafwaarde (excl. btw) installatiekosten (deze worden meegenomen in de afschrijvingen) restwaarde geschatte economische levensduur rentekosten 5% over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen; er wordt jaarlijks met een vast bedrag afgeschreven
€ 675,€ 132,30 € 200,€ 1.007,30
€ 9.600,€ 800,€ 400,8 jaar
a) Bereken de jaarlijkse afschrijving. Uitwerking: Aanschafwaarde (excl. btw) + Installatiekosten: € 9.600,- + € 800,- = € 10.400,Afs = € 10.400,- – € 400,- = € 1.250,- per jaar. 8 b) Hoeveel bedragen de jaarlijkse rentekosten? Uitwerking: Rentekosten per jaar: 5% van (0,05 x) € 10.400,- + € 400,- = € 270,-. per jaar 2 Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
38
Deel 2: Consumentenprijs Directe en indirecte kosten Er zijn 3 methoden om de indirecte kosten toe te reken aan een artikel, t.w.: de primitieve opslagmethode; de kostenverdeelstaat; de verfijnde opslagmethode.
8. Primitieve opslagmethode Bij de primitieve opslagmethode worden de totale indirecte kosten uitgedrukt in een percentage van de totale directe kosten:
Opslagpercent. indir. Kosten =
(gebudgetteerde) indirecte kosten (gebudgetteerde) directe kosten
x 100%
Voorbeeld 1: De totale indirecte kosten van een meubelzaak bedragen € 475.000,-. De inkoopwaarde van de omzet is € 1.150.000,-. De eigenaar verwacht voor het komende jaar dat de indirecte kosten met 10% zullen stijgen. Bij een gelijkblijvende omzet voor het komende jaar verwacht de eigenaar, als gevolg van gunstigere inkoopcondities, een daling van de inkoopwaarde met € 50.000,-. Het opslagpercentage voor indirecte kosten voor het komende jaar wordt als volgt berekend: de gebudgetteerde indirecte kosten voor het komende jaar zijn: € 475.000,- + (10% van € 475.000,-) = € 522.500,de gebudgetteerde inkoopwaarde van de omzet voor het komende jaar is: € 1.150.000,- -/- € 50.000,- = € 1.100.000,-. Het opslagpercentage voor indirecte kosten is dan: Opslagpercentage indir. kosten =
€ 522.500,€ 1.100.000,-
x 100%
Opslagpercentage indir. kosten = 47,5% Als je de inkoopprijs verhoogt met het opslagpercentage van de indirecte kosten, dan krijg je de kostprijs. Deze prijs heb je als detaillist minimaal nodig om geen verlies te lijden. Natuurlijk tel je bij de kostprijs nog een winstpercentage. Zo ontstaat de verkoopprijs van het artikel. Door deze prijs te verhogen met het btw-percentage krijg je de theoretische consumentenprijs.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
39
Het prijsschema ziet er als volgt uit: directe kosten = inkoopprijs + opslagpercentage indirecte kosten kostprijs + winstopslag verkoopprijs + btw theoretische consumentenprijs
Voorbeeld 2: Het opslagpercentage voor indirecte kosten in een groentespeciaalzaak is 30%. De winstopslag is 20% van de kostprijs. De btw is 6%. Voor de berekening van de (theoretische) consumentenprijs van een bloemkool, die een inkoopprijs heeft van € 0,65, worden de gegevens ingevuld in het bovenstaande prijsschema. Dat prijsschema ziet er dan als volgt uit: € 0,65
inkoopprijs opslagpercentage indirecte kosten kostprijs
30%
€ 0,20 € 0,85
+
winstopslag verkoopprijs
20%
€ 0,17 € 1,02
+
6%
€ 0,06 € 1,08
+
btw theoretische consumentenprijs
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
40
Opgaven: 1)
Van een meubelzaak zijn de volgende gegevens bekend: De totale indirecte kosten zijn € 160.000. De totale directe kosten zijn € 400.000. De directe kosten voor een wandmeubel zijn € 600. De directe kosten voor een bank zijn € 290.
a) Wat is de kostprijs van het wandmeubel? Uitwerking:
b) Wat is de kostprijs van de bank? Uitwerking:
2)
Van een drogisterij zijn de volgende gegevens bekend: De totale indirecte kosten in 2010 waren € 74.000. De totale directe kosten in 2010 waren € 247.800. De directe kosten van een crème zijn € 2,59. De drogist verwacht in 2010 een stijging van 10% van de indirecte kosten en een verhoging van de directe kosten met € 10.000.
a) Bereken het opslagpercentage voor de indirecte kosten voor 2011. Uitwerking:
b)
Wat is de kostprijs van de crème in 2011?
Uitwerking:
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
41
3)
Chantal heeft een cadeaushop. Ze verkoopt onder andere exclusieve kandelaars. De inkoopprijs van een kandelaar is € 35. Chantal heeft het opslagpercentage voor de indirecte kosten vastgesteld op 50%. Als winstpercentage rekent Chantal 60% van de kostprijs. Het btw-percentage is 19%.
a) Bereken de opslag indirecte kosten. Uitwerking:
b) Bereken de winst. Uitwerking:
c) Bereken de btw en vervolgens de consumentenprijs Uitwerking:
4)
Eddy heeft een broodjeszaak. Indirecte kosten: hiervoor neemt Eddy een opslagpercentage van 70% op de inkoopprijs van een broodje ham. Als winstpercentage rekent Eddy 40% van de totale kosten. Het btw-percentage is 6%. De inkoopprijs van een broodje ham is € 0,75.
Bereken de consumentenprijs van een broodje ham. Uitwerking:
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
42
5)
De heer J. Boerkamp, eigenaar van een speciaalzaak in schoenen, koopt 100 paar laarzen à € 30,- (inclusief btw: h-tarief) per paar. Om de theoretische consumentenprijs van een paar laarzen vast te stellen, gebruikt hij de volgende percentages: een opslagpercentage voor de exploitatiekosten, een winstopslag van 40%, te berekenen in procenten van de kostprijs. Het opslagpercentage voor de exploitatiekosten wordt berekend door de werkelijke exploitatiekosten uit het vorige boekjaar uit te drukken in een percentage van de inkoopwaarde van de omzet uit het vorige boekjaar. Voor de btw geldt het hoge tarief.
Gegevens uit het vorige boekjaar: inkoopwaarde van de omzet loonkosten afschrijvingskosten huisvestingskosten rentekosten vreemd vermogen overige exploitatiekosten
€ 525.000,€ 125.500,€ 8.350,€ 55.900,€ 17.250,€ 39.750,-
a) Bereken het opslagpercentage voor de exploitatiekosten (afronden op één decimaal nauwkeurig). Uitwerking: € 246.750,00 € 525.000,00
Opslagpercentage indir. kosten =
x 100%
Opslagpercentage voor de exploitatiekosten = 47,0% b) Bereken de theoretische consumentenprijs van één paar laarzen. Uitwerking: inkoopprijs één paar laarzen + opslagpercentage exploitatiekosten kostprijs + winstopslag verkoopprijs + btw theoretische consumentenprijs
47% 40% 19%
€ 30,00 € 14,10 € 44,10 € 17,64 € 61,74 € 11,73 € 73,47
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
43
6)
Marjanne Timmer, eigenaresse van een speciaalzaak in vis, begroot de inkoopwaarde van de omzet voor het komende jaar op € 127.300,-. De exploitatiekosten (indirecte kosten) worden gebudgetteerd op € 60.400,-. Voor het berekenen van de kostprijs worden de exploitatiekosten uitgedrukt in een percentage van de inkoopwaarde van de omzet.
a) Bereken het opslagpercentage voor de exploitatiekosten (afronden op één decimaal nauwkeurig). Uitwerking: € 60.400,00 € 127.300,00
Opslagpercentage indir. Kosten =
x 100%
Opslagpercentage indir. Kosten = 47,4% b) Bereken de kostprijs van; een kilo kabeljauw, die ingekocht wordt voor € 3,75 (exclusief btw) per kilo; een makreel, die ingekocht wordt voor € 1,05 (exclusief btw) per stuk. Uitwerking: inkoopprijs één kilo kabeljauw + opslagpercentage exploitatiekosten Kostprijs één kilo kabeljauw inkoopprijs 1 makreel + opslagpercentage exploitatiekosten kostprijs 1 makreel
7)
47,4%
47,4%
€ 3,75 € 1,78 € 5,53 € 1,05 € 0,50 € 1,55
Nicole is eigenaresse van een lingeriespeciaalzaak in Musselkanaal. Zij koopt 100 luxe setjes in van het bekende Duitse modemerk “Mey”. De totaalprijs van deze luxe setjes is volgens de catalogus € 2.380,- (inclusief het hoge btw-tarief). Zij krijgt als vaste klant 5% korting. Om de kostprijs vast te stellen van één luxe setje gebruikt zij één opslagpercentage voor de exploitatiekosten. Het opslagpercentage voor de exploitatiekosten wordt berekend door de werkelijke exploitatiekosten uit te drukken in een percentage van de inkoopwaarde van de omzet uit het vorige boekjaar.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
44
Gegevens uit het vorige boekjaar:
€ 303.750,€ 92.600,€ 6.650,€ 32.500,€ 10.000,€ 34.000,-
inkoopwaarde van de omzet loonkosten afschrijvingskosten huisvestingskosten rentekosten vreemd vermogen overige exploitatiekosten
a) Bereken het opslagpercentage voor de exploitatiekosten (afronden op één decimaal nauwkeurig). Uitwerking: Totale exploitatiekosten: € 92.600,- + € 6.650,- + € 32.500,- + € 10.000,- + € 34.000,- = € 175.750,€ 175.750,€ 303.750,-
Opslagpercentage indir. kosten = Opslagpercentage indir. kosten
x 100%
57,9%
b) Bereken de kostprijs van één luxe setje. Uitwerking: inkoopprijs één luxe setje (95%) + opslagpercentage exploitatiekosten Kostprijs één luxe setje
57,9%
€ 19,00 € 11,00 € 30,00
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
45
9. Kostenverdeelstaat Een tweede methode om de indirecte kosten toe te rekenen aan een artikel is het gebruik van een “kostenverdeelstaat”. Een kostenverdeelstaat is een overzicht waarbij de indirecte kosten verdeeld worden naar de afdeling die deze indirecte kosten veroorzaakt. Bij het vaststellen van de consumentenprijs zal je rekening moeten houden met de hoogte van de exploitatiekosten per afdeling of per artikelgroep. Om te komen tot verschillende opslagpercentages voor de verschillende artikelgroepen, kun je de exploitatiekosten via een kostenverdeelstaat over de diverse artikelgroepen verdelen. De verdeelsleutels die hiervoor in een detailhandelsonderneming vaak gehanteerd worden, zijn: voor de loonkosten: het aantal gewerkte uren per afdeling; voor de huisvestingskosten: de verhouding van de winkelvloeroppervlakte per afdeling; voor de overige exploitatiekosten: de verhouding van de inkoopwaarde van de omzet per afdeling. Voorbeeld: De gegevens in de tabel hebben betrekking op de verschillende afdelingen van een kledingzaak in het centrum van Emmen van het afgelopen jaar. afdeling aantal gewerkte uren aantal m2 winkelvloeroppervlakte inkoopwaarde per afdeling Herenkleding 7.000 70 € 400.000 Dameskleding 11.000 90 € 500.000 Kinderkleding 12.000 40 € 350.000 Totaal 30.000 200 € 1.250.000
Verdere gegevens: de totale loonkosten bedragen € 360.000, de totale huisvestingskosten bedragen € 210.000, de totale overige exploitatiekosten bedragen € 250.000,Op basis van de bovengenoemde verdeelsleutels worden de: loonkosten per afdeling als volgt verdeeld over de: herenafdeling: 7.000 30.000 x € 360.000,- = € 84.000,damesafdeling: 11.000 30.000 x € 360.000,- = € 132.000,kinderafdeling: 12.000 30.000 x € 360.000,- = € 144.000, huisvestingskosten per afdeling als volgt verdeeld over de: herenafdeling: 70 200 x € 210.000,- = € 73.500,damesafdeling: 90 200 x € 210.000,- = € 94.500,kinderafdeling: 40 200 x € 210.000,- = € 42.000, overige exploitatiekosten per afdeling als volgt verdeeld over de: herenafdeling: € 400.000,€ 1.250.000,- x € 250.000 = € 80.000,damesafdeling: € 500.000,€ 1.250.000,- x € 250.000 = € 100.000,kinderafdeling: € 350.000,€ 1.250.000,- x € 250.000 = € 70.000,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
46
Samengevat: De totale indirecte kosten (in euro’s) per afdeling zijn: afdeling loonkosten huisvestingskosten overige exploitatiekosten totale exploitatiekosten Herenkleding € 84.000 € 73.500 € 80.000 € 237.500 Dameskleding € 132.000 € 94.500 € 100.000 € 326.500 Kinderkleding € 144.000 € 42.000 € 70.000 € 256.000 Totaal € 360.000 € 210.000 € 250.000 € 820.000
De opslagpercentages van de indirecte kosten volgens de primitieve methode zijn dan per afdeling (afgerond op één decimaal nauwkeurig): herenafdeling: € 237.500,€ 400.000,- x 100% 59,4% damesafdeling: € 326.500,€ 500.000,- x 100% 65,3% kinderafdeling: € 256.000,€ 350.000,- x 100% 73,1%
8)
De huisvestingskosten van een doe-het-zelfzaak worden voor het volgende jaar gebudgetteerd op € 50.000,-. De huisvestingskosten worden naar de afdelingen gerekend in de verhouding van de benodigde vierkante meters winkelvloeroppervlakte. De benodigde vierkante meters winkelvloeroppervlakte zijn: ijzerwaren 60 m2 sanitair 35 m2 hout 85 m2 diversen 120 m2
Bereken de gebudgetteerde huisvestingskosten per afdeling voor het volgende jaar (afronden op hele euro’s). Uitwerking: ijzerwaren: sanitair: hout: diversen:
9)
60 35 85 120
300 300 300 300
x x x x
€ 50.000,- = € 10.000,€ 50.000,€ 5.833,€ 50.000,€ 14.167,€ 50.000,- = € 20.000,-
In de plaatselijke supermarkt is afgelopen jaar € 480.000,- aan personeelskosten uitgegeven. De indirecte loonkosten worden aan een afdeling toegewezen op basis van het aantal gewerkte uren in de afdeling.
afdeling Food Non-food Totaal
aantal gewerkte uren 25.000 5.000 30.000
Bereken de indirecte loonkosten per afdeling. Uitwerking: Food: 25.000 Non-food: 5.000
30.000 x € 480.000,- = € 400.000,30.000 x € 480.000,- = € 80.000,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
47
10)
Ineke Spijkerman exploiteert aan de Hoofdkade een winkel in dames- en herenkleding, sportartikelen, schoenen, lederwaren en reisartikelen. De verkoop van deze artikelgroepen vindt plaats in twee panden die naast elkaar liggen. Ineke maakt gebruik van een centraal magazijn dat achter één van de winkelpanden ligt.
Ineke beschikt over de volgende exploitatiegegevens van het afgelopen jaar.
inkoopwaarde directe loonkosten Totale directe kosten indirecte loonkosten huisvestingskosten overige exploitatiekosten
dames- en sport- schoenen lederwaren totaal herenkleding artikelen x € 1,x € 1,x € 1,x € 1,x € 1,300.000 200.000 260.000 240.000 1.000.000 110.000 100.000 130.000 120.000 460.000 410.000 300.000 390.000 360.000 1.460.000 30.000 92.400 160.600
De indirecte kosten worden met behulp van de volgende verdeelsleutels aan de vier artikelgroepen toegerekend. De indirecte loonkosten worden verdeeld naar de verhouding: dames- en herenkleding : sportartikelen : schoenen : lederwaren . Deze verhouding is: 5 : 6 : 8 : 6 De huisvestingskosten worden verdeeld naar rato van de winkelvloeroppervlakte van de artikelgroepen. Deze is voor: de dames- en herenkleding 170 m2 de sportartikelen 90 m2 de schoenen 130 m2 de lederwaren en reisartikelen 110 m2 De overige exploitatiekosten worden over de artikelgroepen verdeeld naar rato van de totale directe kosten. a) Verdeel de indirecte kosten over de verschillende artikelgroepen. Uitwerking: Indirecte loonkosten: dames- en herenkleding: 5 25 x € 30.000,- = € 6.000, sportartikelen: 6 25 x € 30.000,- = € 7.200, schoenen: 8 25 x € 30.000,- = € 9.600, lederwaren en reisartikelen: 6 25 x € 30.000,- = € 7.200,Huisvestingskosten: dames- en herenkleding: sportartikelen: schoenen: lederwaren en reisartikelen:
170 90 130 110
Overige exploitatiekosten: dames- en herenkleding: € 410.000, sportartikelen: € 300.000, schoenen: € 390.000, lederwaren en reisartikelen:€ 360.000,-
500 500 500 500
x x x x
€ 92.400,€ 92.400,€ 92.400,€ 92.400,-
€ 1.460.000,€ 1.460.000,€ 1.460.000,€ 1.460.000,-
x x x x
= = = =
€ 31.416,€ 16.632,€ 24.024,€ 20.328,-
€ 160.600,€ 160.600,€ 160.600,€ 160.600,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
= = = =
€ € € €
45.100,33.000,42.900,39.600,-, 48
inkoopwaarde directe loonkosten totale directe kosten indirecte loonkosten huisvestingskosten overige exploitatiekosten
dames- en sport- schoenen lederwaren totaal herenkleding artikelen x € 1,x € 1,x € 1,x € 1,x € 1,300.000 200.000 260.000 240.000 1.000.000 110.000 100.000 130.000 120.000 460.000 410.000 300.000 390.000 360.000 1.460.000 6.000 7.200 9.600 7.200 30.000 31.416 16.632 24.024 20.328 92.400 45.100
33.000
42.900
39.600
160.600
b) Bereken de opslagpercentages voor de indirecte kosten voor de afdeling lederwaren, als de indirecte lonen worden uitgedrukt in de procenten van de directe lonen, de huisvestingskosten in procenten van de inkoopwaarde en de overige exploitatiekosten in procenten van de totale directe kosten (afronden op één decimaal nauwkeurig). Uitwerking: Ind. loonkosten dir. loonkosten Huisvest. kosten IWO Ov. expl.kosten Tot. dir. kosten
11)
x 100 %
€ 7.200,€ 120.000,-
x 100%
6,0%
x 100 %
€ 20.328,€ 240.000,-
x 100%
8,5%
x 100 %
€ 39.600,€ 360.000,-
x 100%
11,0%
Anne Hamminga werkt als filiaalmanager in opleiding in een kledingzaak in Borger. In het kader van haar opleiding geeft haar praktijkopleider haar gegevens van de zaak van het afgelopen jaar. Aan de hand van deze gegevens moet Anne de opslagpercentages voor de indirecte kosten per afdeling berekenen.
De gegevens zijn: afdeling aantal gewerkte uren aantal m2 winkelvloeroppervlakte inkoopwaarde per afdeling Herenkleding 3.000 80 € 400.000 Dameskleding 4.000 50 € 500.000 Kinderkleding 1.000 30 € 100.000 Totaal 8.000 160 € 1.000.000
Verdere gegevens: de totale loonkosten bedragen de totale huisvestingskosten bedragen de totale overige exploitatiekosten bedragen
€ 120.000,-; € 240.000,-; € 200.000,-.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
49
a)
Verdeel de exploitatiekosten over de drie afdelingen, waarbij de volgende verdeelsleutels gehanteerd worden: voor de loonkosten: het aantal gewerkte uren per afdeling; voor de huisvestingskosten: de verhouding van de winkelvloeroppervlakte per afdeling; voor de overige exploitatiekosten: de verhouding van de inkoopwaarde van de omzet per afdeling. Uitwerking: Loonkosten: herenkleding: dameskleding: kinderkleding:
3.000 4.000 1.000
Huisvestingskosten: herenkleding: dameskleding: kinderkleding:
80 50 30
Overige exploitatiekosten: herenkleding: dameskleding: kinderkleding:
8.000 x € 120.000,- = € 45.000,8.000 x € 120.000,- = € 60.000,8.000 x € 120.000,- = € 15.000,160 x € 240.000,- = € 120.000,160 x € 240.000,- = € 75.000,160 x € 240.000,- = € 45.000,-
€ 400.000,€ 500.000,€ 100.000,-
€ 1.000.000,- x € 200.000,- = € 80.000,€ 1.000.000,- x € 200.000,- = € 100.000,€ 1.000.000,- x € 200.000,- = € 20.000,-
b) Bereken de opslagpercentages van de indirecte kosten per afdeling volgens de primitieve opslagmethode (afronden op één decimaal nauwkeurig). Uitwerking: Herenkleding: Opslagpercentage indir. kosten = Opslagpercentage indir. kosten
€ 245.000,€ 560.000,-
x 100%
€ 235.000,€ 560.000,-
x 100%
€ 80.000,€ 560.000,-
x 100%
43,8%
Dameskleding: Opslagpercentage indir. kosten = Opslagpercentage indir. kosten
42,0%
Kinderkleding: Opslagpercentage indir. kosten = Opslagpercentage indir. kosten
14,3%
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
50
12)
Sarah Nijboer exploiteert een meubelzaak in Hoogezand. Aan de hand van de exploitatiegegevens van het afgelopen jaar berekent Sarah de opslagpercentages voor de indirecte kosten per afdeling.
De gegevens zijn: afdeling Keuken Slaapkamer Woonkamer Totaal
aantal gewerkte uren aantal m2 winkelvloeroppervlakte inkoopwaarde per afdeling 10.000 120 € 1.200.000 14.000 360 € 1.500.000 16.000 420 € 2.300.000 40.000 900 € 5.000.000
Verdere gegevens: de totale loonkosten bedragen de totale huisvestingskosten bedragen de totale overige exploitatiekosten bedragen
€ 640.000,-; € 630.000,-; € 500.000,-.
a) Verdeel de exploitatiekosten over de drie afdelingen, waarbij de volgende verdeelsleutels gehanteerd worden: voor de loonkosten: het aantal gewerkte uren per afdeling; voor de huisvestingskosten: de verhouding van de winkelvloeroppervlakte per afdeling; voor de overige exploitatiekosten: de verhouding van de inkoopwaarde van de omzet per afdeling. Uitwerking: Loonkosten: keuken: slaapkamer: woonkamer:
10.000 14.000 16.000
Huisvestingskosten: keuken: slaapkamer: woonkamer:
120 360 420
Overige exploitatiekosten: keuken: slaapkamer: woonkamer:
€ 1.200.000,€ 1.500.000,€ 2.300.000,-
40.000 x € 640.000,- = € 160.000,40.000 x € 640.000,- = € 224.000,40.000 x € 640.000,- = € 256.000,900 x € 630.000,- = € 84.000,900 x € 630.000,- = € 252.000,900 x € 630.000,- = € 294.000,€ 5.000.000,- x € 500.000,- = € 120.000,€ 5.000.000,- x € 500.000,- = € 150.000,€ 5.000.000,- x € 500.000,- = € 230.000,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
51
b) Bereken de opslagpercentages van de indirecte kosten per afdeling volgens de primitieve opslagmethode (afronden op één decimaal nauwkeurig). Uitwerking: Keuken: Opslagpercentage indir. kosten = Opslagpercentage indir. kosten
€ 364.000,€ 1.770.000,-
x 100%
€ 626.000,€ 1.770.000,-
x 100%
€ 780.000,€ 1.770.000,-
x 100%
20,6%
Slaapkamer: Opslagpercentage indir. kosten = Opslagpercentage indir. kosten
35,4%
Woonkamer: Opslagpercentage indir. kosten = Opslagpercentage indir. kosten
44,1%
c) Bereken voor de volgende artikelen de theoretische consumentenprijs (afronden op veelvouden van 50 euro). keuken, inkoopprijs € 4.200,-, winstopslag 15% van de kostprijs; slaapkamer, inkoopprijs € 3.500,- winstopslag 17,5% van de kostprijs; bankstel. inkoopprijs € 2.840,-, winstopslag 20% van de kostprijs. Uitwerking: inkoopprijs keuken
€ 4.200,00
+ opslagpercentage exploitatiekosten 20,6% € 865,20 € 5.065,20 kostprijs keuken + winstopslag 15% € 759,78 € 5.824,98 verkoopprijs + btw 19% € 1.106,75 € 6.931,73 theoretische consumentenprijs
+ + +
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
52
€ 3.500,00
inkoopprijs slaapkamer + opslagpercentage exploitatiekosten kostprijs slaapkamer + winstopslag verkoopprijs + btw theoretische consumentenprijs
35,4% € 1.239,00 € 4.739,00 17,5% € 829,33 € 5.568,33 19,0% € 1.057,98 € 6.626,31
+ +
€ 2.840,00
inkoopprijs bankstel + opslagpercentage exploitatiekosten kostprijs bankstel + winstopslag verkoopprijs + btw theoretische consumentenprijs
13)
+
44,1% € 1.252,44 € 4.092,44 20,0% € 818,49 € 4.910,93 19,0% € 933,08 € 5.844,00
+ + +
Dhr. Bulthuis is eigenaar van een franchise Intersportwinkel in Oude Pekela. De winkel kent diverse afdelingen. Een van zijn afdelingen is de afdeling buitensporten. Er werken diverse medewerkers voor deze afdeling. Op jaarbasis wordt dit geschat op 2,45 fte’s. De loonkosten van 1 fte kunnen gesteld worden op € 30.000,- en worden als indirecte kosten beschouwd. De totale oppervlakte van de winkel bedraagt 2.500 m2. De huur op jaarbasis per m2 € 750,-. De afdeling buitensporten heeft een vloeroppervlakte van 200 m2. De inkoopwaarde van de omzet in 2010 van de afdeling buitensporten bedroeg € 350.000,-. Verwacht wordt dat in 2011 de inkoopwaarde van de omzet met 5% zal stijgen. Op advies van zijn boekhouder worden de indirecte kosten uitgedrukt in een percentage van de inkoopwaarde van de omzet.
a) Bereken het opslagpercentage voor de afdeling buitensporten voor 2011 op één decimaal nauwkeurig. Uitwerking: Exploitatiekosten afdeling buitensport: loonkosten: 2,45 x € 30.000,= huisvestingskosten: 200 x € 750,= Totaal: Inkoopwaarde van de omzet in 2011: 1,05 Opslagpercentage indir. Kosten = Opslagpercentage indir. Kosten
€ 73.500,€ 150.000,€ 223.500,x € 350.000,- = € 367.500,€ 223.500,€ 367.500,-
x 100%
60,8%
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
53
b) Bereken de geschatte kostprijs van een “Lamar Storm 2009” (snowboard) met een inkoopprijs van € 199,-. Uitwerking: inkoopprijs "Lamar Storm 2009"
€ 199,00
+ opslagpercentage exploitatiekosten kostprijs "Lamar Storm 2009"
14)
60,8%
€ 120,99 € 319,99
+
Mevr. Zijlstra is eigenaresse van een franchise Super de Boer winkel. De winkel kent diverse afdelingen. Een van haar afdelingen is de afdeling AGF (aardappelen, groenten en fruit). Er werken diverse medewerkers uitsluitend voor deze afdeling. Daarnaast zijn er ook nog medewerkers die bij drukte bijspringen op deze afdeling. Geschat wordt dat op jaarbasis 3,87 fte’s met de afdeling AGF bezig zijn. De loonkosten van 1 fte kunnen gesteld worden op € 29.500,- en worden als indirecte kosten beschouwd. De totale oppervlakte van de winkel bedraagt 1.250 m2. De huur bedraagt op jaarbasis per m2 € 600,-. De huur wordt als indirecte kosten beschouwd. De afdeling AGF kent een vloeroppervlakte van 70 m2 Volgens de boekhouder bedragen de overige indirecte kosten voor de afdeling AGF € 78.675,-. De inkoopwaarde van de omzet van 2010 van de afdeling AGF bedroeg € 200.000,-. Verwacht wordt dat in 2011 de inkoopwaarde van de omzet met 14% zal stijgen. Op advies van haar boekhouder worden de indirecte kosten uitgedrukt in een percentage van de inkoopwaarde van de omzet.
a) Bereken het opslagpercentage voor de afdeling AGF voor 2011 op één decimaal nauwkeurig. Uitwerking: Exploitatiekosten afdeling AGF: loonkosten: 3,87 x € 29.500,huisvestingskosten: 70 x € 600,Overige indirecte kosten: Totaal:
= € 114.165,= € 42.000,= € 78.675,€ 234.840,-
Inkoopwaarde van de omzet in 2011: 1,14 x € 200.000,- = € 228.000,€ 234.840,€ 228.000,-
Opslagpercentage indir. kosten = Opslagpercentage indir. kosten
x 100%
103,0%
b) Bereken de geschatte kostprijs van een kropsla met een inkoopprijs van € 0,30. Uitwerking: inkoopprijs kropsla + opslagpercentage exploitatiekosten kostprijs kropsla
€ 0,30 103,0%
€ 0,31 € 0,61
+
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
54
10.
Directe en indirecte kosten: de verfijnde opslagmethode
Bij de verfijnde opslagmethode worden de directe en de indirecte kosten in soorten gesplitst. Vervolgens wordt er per soort een opslagpercentage berekend. De opslagpercentages worden berekend aan de hand van de werkelijke directe en indirecte kostenbedragen van de vorige periode of aan de hand van de verwachte (gebudgetteerde) directe en indirecte kostenbedragen van een volgende periode. De som van de directe en indirecte kosten per eenheid is de kostprijs. De meest gangbare opslagpercentages zijn: Voor de huisvestingskosten: (gebudgetteerde) huisvestingskosten (gebudgetteerde) inkoopwaarde van de omzet
x 100 %
Voor de indirecte loonkosten: (gebudgetteerde) indirecte loonkosten (gebudgetteerde) directe) loonkosten
x 100 %
Voor de overige exploitatiekosten: (gebudgetteerde) overige exploitatiekosten (gebudgetteerde) totale directe kosten
x 100 %
Voorbeeld: Van een handelsonderneming zijn de volgende gegevens bekend: Gebudgetteerde directe kosten voor het komende jaar: inkoopwaarde omzet € 100.000,directe loonkosten € 60.000, Gebudgetteerde indirecte kosten voor het komende jaar: huisvestingskosten € 28.000,indirecte loonkosten € 42.000,overige exploitatiekosten € 8.000,Van een artikel uit het assortiment van deze detailhandelsonderneming zijn de volgende gegevens bekend: de inkoopprijs is € 11,het direct loon is € 2,50 de winstopslag is 10% van de kostprijs het btw-percentage is 20%
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
55
Voor het vaststellen van de (theoretische) consumentenprijs van dit artikel, moeten eerst de verschillende opslagpercentages berekend worden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de eerdergenoemde berekeningswijzen. Voor de huisvestingskosten: € 28.000,€ 100.000,x 100 % = 28% Voor de indirecte loonkosten: € 42.000,€ 60.000,x 100 % = 70% Voor de overige exploitatiekosten: € 8.000,€ 160.000,x 100 % = 5%
Voor de berekening van de (theoretische) consumentenprijs wordt gebruikgemaakt van het onderstaande staatje: inkoopprijs + direct loon totale directe kosten + opslag huisvestingskosten + opslag indirecte loonkosten + opslag overige exploitatiekosten kostprijs + winstopslag verkoopprijs + btw (theoretische) consumentenprijs
28,0% 70,0% 5,0% 10,0% 20,0%
€ 11,00 € 2,50 € 13,50 € 3,08 € 1,75 € 0,68 € 19,01 € 1,90 € 20,91 € 4,18 € 25,09
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
56
15)
Een ondernemer heeft het afgelopen jaar de volgende cijfers verzameld:
Verdere gegevens: de huisvestingskosten houden verband met inkoopwaarde van de omzet; de indirecte loonkosten houden verband met de directe loonkosten; de overige indirecte kosten houden verband met de totale directe kosten. a) Bereken de opslagpercentages voor de opslag van de indirecte kosten. Uitwerking:
b) Met behulp van de directe kosten per product kan de kostprijs worden berekend. De inkoopprijs van een bankstel is € 1.830. De directe loonkosten zijn € 300. Bereken de kostprijs. Uitwerking:
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
57
16) Een winkelorganisatie beschikt over de volgende gegevens: inkoopwaarde omzet € 384.000, directe loonkosten - 68.200, indirecte loonkosten - 27.300, huisvestingskosten - 42.950, overige exploitatiekosten - 67.850,a) Bereken de opslagpercentages voor de indirecte kosten, als: de indirecte kosten verband houden met de directe loonkosten; de huisvestingskosten verband houden met de inkoopwaarde van de omzet; de overige exploitatiekosten verband houden met de totale directe kosten. Uitwerking: Ind. loonkosten dir. loonkosten
x 100 %
€ 27.300,€ 68.200,-
Huisvest. kosten IWO
x 100 %
€ 42.950,€ 384.000,-
x 100%
11,18%
Ov. expl.kosten Tot. dir. kosten
x 100 %
€ 67.850,€ 452.200,-
x 100%
15,00%
x 100%
40,03%
b) Bereken het opslagpercentage voor de exploitatiekosten als de totale exploitatiekosten verband houden met de inkoopwaarde van de omzet (afronden op één decimaal nauwkeurig). Uitwerking: Tot.. expl.kosten IWO
x 100 %
€ 206.300,€ 384.000,-
x 100%
53,7%
17)
De heer A. van Schendel, eigenaar van een speelgoedspeciaalzaak, beschikt over de volgende gegevens: inkoopwaarde van de omzet € 449.000, directe loonkosten - 53.000, indirecte loonkosten - 21.200, huisvestingskosten - 35.920, overige exploitatiekosten - 85.340,Voor de berekening van de kostprijs maakt Van Schendel gebruik van drie opslagpercentages voor de indirecte kosten. Bij de berekening van die opslagpercentages gaat hij ervan uit dat de indirecte loonkosten verband houden met de directe loonkosten, dat de huisvestingskosten verband houden met de inkoopwaarde van de omzet en dat de overige exploitatiekosten verband houden met de totale directe kosten. De directe loonkosten worden geschat op 12% van de inkoopprijs. De heer van Schendel berekent de verkoopprijs door de kostprijs van een artikel te verhogen met 20% voor winstopslag. Voor de btw geldt het h-tarief. Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
58
a) Bereken de drie opslagpercentages voor de indirecte kosten. Uitwerking: Ind. loonkosten dir. loonkosten Huisvest. kosten IWO
x 100 %
€ 21.200,€ 53.000,-
x 100% = 40%
x 100 %
€ 35.920,€ 449.000,-
x 100% = 8%
€ 85.340,€ 502.000,-
x 100% = 17%
Ov. expl.kosten Tot. dir. kosten x 100 %
b) Bereken de (theoretische) consumentenprijs voor een artikel dat een inkoopprijs heeft van € 10,- (Alle berekeningen afronden op hele eurocenten). Uitwerking: Inkoopprijs + Direct loon 12% Totale directe kosten Indirecte kosten: + Loonkosten (40% x € 1,20) + Huisvestingskosten (8% x € 10,-) + Overige expl.kstn (17% x € 11,20) Kostprijs + Winstopslag 20% Verkoopprijs + Btw 19% Theoretische consumentenprijs
€ 10,- 1,20 € 11,20 € € €
0,48 0,80 1,90 14,38 2,88 17,26 3,28 20,54
18) Een winkelorganisatie beschikt over de volgende gegevens: inkoopwaarde omzet € 425.000, directe loonkosten - 32.000, indirecte loonkosten 8.000, huisvestingskosten - 50.000, overige exploitatiekosten - 49.500,a) Bereken de opslagpercentages voor de indirecte kosten (afronden op één decimaal nauwkeurig), als: de indirecte loonkosten verband houden met de directe loonkosten; de huisvestingskosten verband houden met de inkoopwaarde van de omzet; de overige exploitatiekosten verband houden met de totale directe kosten.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
59
Uitwerking: Ind. loonkosten dir. loonkosten
x 100 %
€ 8.000,€ 32.000,-
Huisvest. kosten IWO
x 100 %
€ 50.000,€ 425.000,-
x 100%
11,8%
x 100 %
€ 49.500,€ 457.000,-
x 100%
10,8%
Ov. expl.kosten Tot. dir. kosten
x 100% = 25,0%
b) Bereken het opslagpercentage voor de exploitatiekosten als de totale exploitatiekosten verband houden met de inkoopwaarde van de omzet (afronden op één decimaal nauwkeurig). Uitwerking: Tot. expl.kosten IWO
x 100 %
€ 139.500,€ 425.000,-
x 100%
32,8%
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
60
Tot slot een eenvoudige omrekenfactor Een omrekenfactor is een getal waarmee je in één berekening vanuit de inkoopprijs de theoretische consumentenprijs van een artikel kunt bepalen. Voorbeeld: Bereken de omrekenfactor in de volgende situatie: De inkoopprijs van een artikel is € 34. De opslag voor de indirecte kosten is 15%. De winstopslag is 40% en de btw is 19%. Uitwerking:
Gegeven is de volgende berekening. Wat is de omrekenfactor?
Uitwerking:
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
61
11.
Vaste opslagmethode
Bij de vaste opslagmethode hanteer je voor het berekenen van de theoretische consumentenprijs één opslagpercentage voor de te calculeren brutowinst. Dit opslagpercentage bestaat uit twee elementen: het gebudgetteerde brutowinstpercentage, dit is het brutowinstpercentage in procenten van de omzet dat men verwacht te realiseren. het te verwachten lekkagepercentage. met het te verwachten lekkagepercentage wordt uitgedrukt hoeveel procent van de omzet wegvloeit als gevolg van criminele en niet-criminele derving. Het opslagpercentage voor de te calculeren brutowinst is feitelijk de te calculeren brutowinst in procenten van de inkoop. Dit opslagpercentage kun je op de volgende manier berekenen: Opslagpercentage brutowinst =
gecalculeerde brutowinst (in %) gebudgetteerde inkoopwaarde (in %)
x 100%
Voorbeeld 1: Een detaillist wil in een assortimentsgroep van zijn winkel een brutowinst realiseren van 25%. Uit ervaring weet hij dat ongeveer 5% van zijn omzet als gevolg van derving wegvloeit. Met andere woorden: het gebudgetteerde brutowinstpercentage is 25% het lekkagepercentage is 5% Als de detaillist een brutowinst van 25% wil realiseren, dan zal hij in zijn calculatie met een hoger brutowinstpercentage rekening moeten houden!! Het te calculeren brutowinstpercentage kun je als volgt berekenen: omzet -/- lekkage omzet na lekkage -/- inkoopwaarde 75% van 95% (!) brutowinst 25% van 95% (!)
100,00% 5,00% 95,00% 71,25% 23,75%
De gecalculeerde brutowinst in procenten is nu: 23,75% + 5% (Lp) = 28,75% Het opslagpercentage voor de te calculeren brutowinst (in procenten van de inkoop) is: 28,75 71,25
x 100%
=
40,4%
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
62
Voorbeeld 2: Gegevens van een schoenenspeciaalzaak: de gebudgetteerde inkoopwaarde van de omzet bedraagt € 190.000,-; het lekkagepercentage is 20; de gebudgetteerde exploitatiekosten bedragen € 90.000,-; de eigenaar hoopt een winst van € 10.000,- te realiseren. 1. Bereken de gecalculeerde brutowinst in euro’s rekening houdend met het lekkagepercentage. 2. Bereken het opslagpercentage voor de te calculeren brutowinst (afronden op één decimaal nauwkeurig). 3. Bereken de theoretische consumentenprijs van een paar pumps, dat een inkoopprijs heeft van € 52,50 per paar. Voor de btw geldt het h-tarief. Uitwerking 1: Omzet -/- Lekkage 20% Omzet na lekkage -/- Inkoopwaarde Brutowinst -/- Exploitatiekosten Winst
€ - 190.000,-
(=gegeven)
- 90.000,€ 10.000,-
(= gegeven) (= gegeven)
Eerst invullen wat bekend is (vet gedrukt) en dan terugrekenen!! Omzet 100% -/- Lekkage 20% Omzet na lekkage 80% -/- Inkoopwaarde Brutowinst -/- Exploitatiekosten Winst
€ 362.500,- 72.500,€ 290.000,- 190.000,€ 100.000,- 90.000,€ 10.000,-
(= € 290.000,- ÷ 80 x 100) (= € 290.000,- ÷ 20 x 100) (= € 190.000,- + € 100.000,-) (=gegeven) (= € 10.000,- + € 90.000,-) (= gegeven) (= gegeven)
De gecalculeerde brutowinst is dan: Gebudgetteerde brutowinst € 100.000,+ Te verwachten lekkage - 72.500,Gecalculeerde brutowinst € 172.500,Kortom: om volgens plan (het budget) € 100.000,- brutowinst te halen, moet de ondernemer de brutowinst hoger gaan doorrekenen (calculeren). Dit komt door de lekkage die hij moet goedmaken!!
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
63
Uitwerking 2: Het opslagpercentage (uiteraard in % van de inkoopwaarde!!) is dan: € 172.500,€ 190.000,-
x 100%
90,8 %
Uitwerking 3: Inkoopprijs (gegeven) + Opslag 90,8 % (antw. 2) Verkoopprijs + Btw 19% Theoretische Consumentenprijs
€ 52,50 - 47,67 € 100,17 - 19,03 € 119,20
100,00% 90,80% 190,80% 36,25% 227,05%
Omrekenfactor wordt dan: 227,05 = 2,27 100,00 Met een omrekenfactor is de ondernemer/manager in staat om vanuit een gegeven inkoopprijs, met behulp van één berekening (= hier vermenigvuldiging), meteen de theoretische consumentenprijs te berekenen. De omrekenfactor van deze schoenenspeciaalzaak kan als volgt worden bepaald: De inkoop wordt gesteld op + Opslagpercentage Verkoopwaarde + Btw 19% Consumentenwaarde
100 % 90,8 % 190,8% 36,3% 227,1%
De omrekenfactor is nu 2,27 Als de ondernemer/manager de inkoopprijs nu vermenigvuldigt met 2,27, dan krijgt hij direct de theoretische consumentenprijs. Voor de paar pumps uit het voorbeeld geldt dan € 52,50 x 2,27 = € 119,18 De omrekenfactor is dus een getal waarin de percentages zijn opgenomen van: de gebudgetteerde brutowinst; de te verwachten lekkage; de btw. In het voorbeeld van de pumps is dit: de gebudgetteerde brutowinst is 34,5% van de verkoopprijs (€ 190.000,- ÷ € 290.000,- x 100%); dus de inkoopwaarde is 65,5%; lekkage is 20%: btw is 19%.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
64
De omrekenfactor kan ook in één keer berekend worden met behulp van de formule:
omrekenfactor =
100 x 100 x 100-Lp% IWO%
100 + btw 100
Lp = Lekkagepercentage IWO% = Gebudgetteerde inkoopwaarde in procenten van de omzet
Voor de schoenenspeciaalzaak uit het voorbeeld betekent dit: 100 80
x
100 65,5
x
119 100
2,27
19) Gegeven: het gebudgetteerde brutowinstpercentage is 15; het lekkagepercentage is 10. Bereken het opslagpercentage voor de te calculeren brutowinst (afronden op één decimaal nauwkeurig). Uitwerking: Omzet 100% -/- Lekkage 10% Omzet na lekkage 90% -/- Inkoopwaarde (0,85 x 0,90) 76,5% Brutowinst (0,15 x 0,90) 13,5% Opslagpercentage (in % van de iwo)
13,5% + 10% 76,5%
x 100%
30,7%
20) Gegeven: het gebudgetteerde brutowinstpercentage is 20; het lekkagepercentage is 8. Bereken het opslagpercentage voor de te calculeren brutowinst (afronden op één decimaal nauwkeurig). Uitwerking: Omzet 100% -/- Lekkage 8% Omzet na lekkage 92% -/- Inkoopwaarde (0,80 x 0,92) 73,6% Brutowinst (0,20 x 0,92) 18,4% Opslagpercentage (in % van de iwo)
18,4% + 8% 73,6%
x 100%
35,9%
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
65
21) Gegeven: het gebudgetteerde brutowinstpercentage is 40; het lekkagepercentage is 7½; voor de btw geldt het h-tarief. Bereken de omrekenfactor voor het berekenen van de theoretische consumentenprijs (afronden op twee decimalen nauwkeurig). Uitwerking: Opslagpercentage (in % van de iwo)
(0,4 x 92,5%) + 7,5% 0,6 x 92,5%
Omrekenfactor: 1,802 x 1,19
2,14.
ofwel met de formule: omrekenfactor = 100 x 100 x 100-Lp% IWO% 100/92,5 x 100/60 x 119/100
x 100% = 80,2%
100 + btw 100
2,14
22) Gegeven: gebudgetteerde inkoopwaarde gebudgetteerde brutowinst het lekkagepercentage voor de btw geldt het h-tarief.
€ 500.000,- 200.000,3
Bereken de omrekenfactor voor het berekenen van de theoretische consumentenprijs (afronden op één decimaal nauwkeurig). Uitwerking: IWO% =
500.000,700.000,-
met de formule: omrekenfactor =
x 100%
71,4%
100 x 100 x 100-Lp% IWO%
100/97 x 100/71,4 x 119/100
100 + btw 100
1,7
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
66
23)
Gegeven: het gebudgetteerde brutowinstpercentage is 26; het lekkagepercentage is 2½; voor de btw geldt het l-tarief.
Bereken de omrekenfactor voor het berekenen van de theoretische consumentenprijs (afronden op één decimaal nauwkeurig). Uitwerking: met de formule: omrekenfactor =
100 x 100 x 100-Lp% IWO%
100/97,5 x 100/74 x 106/100
24)
100 + btw 100
1,5
De heer W. Westbroek exploiteert een fotospeciaalzaak in het stadscentrum van Zaanstad. In het komende jaar wil hij een brutowinst realiseren van 32½%. Uit ervaring weet hij dat het lekkagepercentage in zijn zaak gemiddeld 5% is. Voor de btw geldt het h-tarief. Voor de berekening van de theoretische consumentenprijzen/omzet hanteert de heer Westbroek één omrekenfactor, waarin rekening gehouden wordt met: de gebudgetteerde brutowinst; de verwachte lekkage; de btw.
Bereken de omrekenfactor die de heer W. Westbroek in zijn fotospeciaalzaak hanteert (afronden op twee decimalen nauwkeurig). Uitwerking: met de formule: omrekenfactor =
100 x 100 x 100-Lp% IWO%
100/95 x 100/67,5 x 119/100 25)
100 + btw 100
1,86
In een lederwarenzaak verkopen ze exclusieve tassen. Als omrekenfactor gebruiken ze hiervoor 2,5. Bereken met deze omrekenfactor de brutowinstmarge van een riem met een inkoopprijs van € 190,40 (exclusief het hoge btw-tarief).
Uitwerking: consumentenprijs = 2,5 x € 190,40 = € 476,verkoopprijs = € 476,1,19 = € 400,verkoopprijs – inkoopprijs = brutomarge: € 400,- - € 190,40 = € 209,60
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
67
26)
Jeroen is filiaalmanager van de C1000 in Stadskanaal. Vanuit het hoofdkantoor worden alle prijzen bepaald en via een geautomatiseerd systeem bij de diverse filialen in een computerkassa geplaatst. Van elk artikel heeft Jeroen een omrekenfactor. Waarbij maakt hij gebruik van de volgende formule:
omrekenfactor =
100 x 100 x 100-Lp% IWO%
100 + btw 100
Lp = Lekkagepercentage IWO% = Gebudgetteerde inkoopwaarde in procenten van de omzet Van een komkommer zijn de volgende gegevens bekend: IWO 60% btw 6% Lekkagepercentage: 5% a) Bereken de omrekenfactor voor een komkommer op twee decimalen nauwkeurig. Uitwerking: met de formule: omrekenfactor =
100 x 100 x 100-Lp% IWO%
100/95 x 100/60 x 106/100
100 + btw 100
1,86
b) Hoe groot is de consumentenprijs van 1 komkommer als de inkoopfactuurprijs € 0,65 bedraagt. Uitwerking: consumentenprijs = € 0,65
1,06 * 1,86
€ 1,12
Uit onderzoek bij hun klantenpanel blijkt dat klanten voor 1 kg tomaten maximaal € 1,69 willen betalen. De omrekenfactor voor 1 kg tomaten bedraagt 2,35. Ook voor tomaten geldt een btw tarief van 6%. Het opslagpercentage is 60% van de inkoopprijs. c) Wanneer de C1000 12.000 kg tomaten inkoopt, wat is dan maximaal de inkoopfactuurprijs van deze partij? (afronden op hele euro’s nauwkeurig) Uitwerking: 12.000 * € 1,69
2,50 * 1,06
€ 8.599,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
68
d) Hoeveel is het verkoopresultaat indien de C1000 in een periode 8.000 kg tomaten van deze partij verkocht heeft tegen een consumentenprijs van € 1,69 per kg? Uitwerking: Omzet - Kosten = Winst (verkoopresultaat) Inkoopprijs 8.000 kg tomaten: € 8.599,-
1,06
12.000 * 8.000 = € 5.408,18
€ 5408,18
inkoopprijs + opslagpercentage exploitatiekosten kostprijs tomaten
60% € 3.244,91 € 8.653,09
Consumentenomzet 8.000 kg * € 1,69 -/- btw 6% Omzet
+
€ 13.520,€ 765,28 € 12.754,72
Verkoopresultaat tomaten: € 12.754,72 - € 8.653,09 = € 4.101,63
27)
Drogisterij Leegte is een kleine buurtwinkel in het idyllische plaatsje Waterland. De eigenaresse heeft als doelstelling dat er toch een breed assortiment aanwezig moet zijn. De laatste weken zijn er nogal klanten geweest met de vraag om het assortiment uit te breiden met: de “Oral-B Pro Bright”. Dit is een opzetborsteltje voor de Braun tandenborstel. Volgens een onderzoek zijn de klanten bereid om € 15,00 te betalen voor een set van twee borsteltjes. Mevrouw Leegte kan de borsteltjes inkopen van € 8,25 (exclusief 19% btw). De gemiddelde brutowinst in haar assortiment bedraagt 25%. Verder is er een gemiddelde lekkage van 12%. Over de verkoopprijs van deze borstels geldt een btw tarief van 19%.
omrekenfactor =
100 x 100 x 100-Lp% IWO%
100 + btw 100
a) Bereken de omrekenfactor voor Oral-B Pro Bright op één decimaal nauwkeurig. Uitwerking: Omrekenfactor: 100/88 x 100/75 x 119/100
1,80
b) Bereken de consumentenprijs. Uitwerking: Consumentenprijs: 1,80 * € 8,25 = € 14,85
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
69
c) Hoe groot mag de inkoopprijs maximaal zijn voor de borsteltjes? Uitwerking: Maximale inkoopprijs: € 15,1,8 = € 8,33 d) Zal mevr. Leegte de borsteltjes wel of niet in haar assortiment opnemen? Motiveer je antwoord op basis van je gevonden antwoorden bij a t/m c. Uitwerking: Ja, de inkoopprijs bedraagt € 8,25 en dat is minder dan de maximaal toegestane inkoopprijs van € 8,33.
28)
Gegevens van een winkelorganisatie: De gebudgetteerde inkoopwaarde van de omzet bedraagt Het lekkagepercentage is De gebudgetteerde exploitatiekosten bedragen De eigenaar hoopt een winst van € 40.000,- te realiseren.
€ 471.650,4½ € 266.675,-
a) Bereken de te calculeren brutowinst in euro’s, rekening houdend met het lekkagepercentage. Uitwerking: Resultaat + Exploitatiekosten Brutowinst exclusief lekkage + Inkoopwaarde Omzet na lekkage + Lekkage Omzet inclusief lekkage
€ 40.000,€ 266.675,€ 306.675,€ 471.650,€ 778.325,€ 36.675,€ 815.000,-
95,5% 4,5% 100%
Te calculeren brutowinst: gebudg. brutowinst + lekkage: € 306.675,- + € 36.675,- = € 343.350,b) Bereken het opslagpercentage voor de te calculeren brutowinst (afronden op twee decimalen nauwkeurig). Uitwerking: Het opslagpercentage is dan (in % van de inkoopprijs!): € 343.350,€ 471.650,- x 100% 72,80%
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
70
c) Bereken de theoretische consumentenprijs van een artikel, dat een inkoopprijs heeft van € 32,50 per stuk. Voor de btw geldt het h-tarief. Uitwerking: Inkoopprijs + Opslag 72,80% Verkoopprijs + Btw 19% Theoretische consumentenprijs
29)
€ 32,50 € 23,66 € 56,16 € 10,67 € 66,83
Van een speciaalzaak in meubelen worden voor het komende jaar de onderstaande cijfers verwacht: inkoopwaarde van de omzet € 822.000, exploitatiekosten - 431.440, nettowinst - 38.435,-
Verdere gegevens: het lekkagepercentage is 2½; voor de btw geldt het h-tarief. Bereken de omrekenfactor voor het berekenen van de theoretische consumentenprijzen in deze meubelspeciaalzaak (afronden op twee decimalen nauwkeurig). Uitwerking: Methode 1: Nettowinst + Exploitatiekosten Brutowinst exclusief lekkage + Inkoopwaarde Omzet na lekkage + Lekkage Omzet inclusief lekkage
€ 38.435,€ 431.440,€ 469.875,€ 822.000,€ 1.291.875,- 97,5% € 33.125,- 2,5% € 1.325.000,- 100%
Omzet, incl. lekkage € 1.291.875 0,975 = € 1.325.000,Gecalc. brutowinst: gebudgett. brutowinst + lekkage € 469.875,- + € 33.125,- = € 503.000,Opslagpercentage voor de te calc. brutowinst: Omrekenfactor = 1,6119 x 1,19
€ 503.000,€ 822.000,-x 100%
61,19%
1,92.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
71
Methode 2: Gebudg. IWO% (in % van de omzet na lekkage!!) met de formule: omrekenfactor =
100 x 100 x 100-Lp% IWO%
100/97,5 x 100/63,63 x 119/100 30)
= 822.000,1.291.875,- x 100%
63,63%
100 + btw 100
1,92
Gegevens van een winkelorganisatie: De gebudgetteerde inkoopwaarde van de omzet bedraagt € 403.000,-; Het lekkagepercentage is 3; De gebudgetteerde exploitatiekosten bedragen € 160.400,-; De eigenaar hoopt een nettoresultaat van € 38.000,- te realiseren.
a) Bereken de te calculeren brutowinst in euro’s, rekening houdend met het lekkagepercentage. Uitwerking: Resultaat € 38.000,+ Exploitatiekosten € 160.400,Brutowinst exclusief lekkage € 198.400,+ Inkoopwaarde € 403.000,Omzet na lekkage € 601.400,97% + Lekkage € 18.600,3% Omzet inclusief lekkage € 620.000,100% Te calculeren brutowinst: gebudgett. brutowinst + lekkage: € 198.400,- + € 18.600,- = € 217.000,b) Bereken het opslagpercentage voor de te calculeren brutowinst (afronden op twee decimalen nauwkeurig). Uitwerking: Het opslagpercentage is dan (in % van de inkoopprijs!): € 217.000,€ 403.000,- x 100% 53,85% c) Bereken de theoretische consumentenprijs van een artikel, dat een inkoopprijs heeft van € 1,50 per stuk. Voor de btw geldt het l-tarief. Uitwerking: Inkoopprijs € 1,50 + Opslag 53,85% € 0,81 Verkoopprijs € 2,31 + Btw 6% € 0,14 Theoretische consumentenprijs € 2,45 Kortweg: (en preciezer, want alleen het eindresultaat wordt afgerond) € 1,50 x 1,5358 x 1,06 € 2,44
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
72
Deel 3: Break-even(analyse) 12.
Kosten nader bekeken
Het bestaan van de zelfstandig ondernemer is een onzeker bestaan. Dagelijks spelen de volgende vragen door het hoofd van een gedreven ondernemer: Hoe houd ik mijn omzet op het gewenste niveau? Is mijn product ook in de toekomst nog interessant? Hoe houd ik mijn klanten vast? Hoe beheers ik mijn kosten? Wat doet de concurrentie? Het inkomen van de ondernemer is direct afhankelijk van het inspelen op bovenstaande vragen. Om een stukje onzekerheid weg te nemen is het belangrijk dat je als ondernemer aan een aantal zaken houvast hebt. Zo is het noodzakelijk te weten hoeveel omzet je minimaal moet halen om minstens al je kosten terug te kunnen verdienen. Een dergelijke minimale omzet vormt een belangrijk ijkpunt voor de onderneming. Veel ondernemers weten ook precies wat de minimale omzet of break-even omzet voor hun onderneming is. Door per boekjaar de omzet van maand tot maand te volgen, krijgt de ondernemer geleidelijk een beeld van het omzetniveau van zijn onderneming.
Verhogen van de omzet of verlagen van de kosten? Het probleem omzet: Een zelfstandig ondernemer kan met een uitgekiende marketingmix (denk aan de 6 p’s) zorgen voor een juiste benadering van de doelgroep. Hierdoor heeft hij alles in het werk gesteld om ervoor te zorgen dat de omzetstroom richting zijn onderneming optimaal is. Zo zit hij op een goede locatie voor zijn product (Plaats) Heeft hij een uitgekiend assortiment (Product) Is zijn prijsstelling afgestemd op de beurs van zijn doelgroep en het niveau van de concurrentie (Prijs) Het personeel is niet te duur en heeft de juiste vakkennis en uitstraling voor zijn onderneming (Personeel) Het totaalbeeld van de onderneming versterkt de goede indruk die klanten van zijn onderneming hebben (Presentatie) Doordat de onderneming een juist beeld van zijn doelgroep heeft, kan hij zijn promotie specifiek op deze groep richten (Promotie) Ondanks dit alles kan de ondernemer er niet op rekenen dat de bestaande klantenstroom blijft kopen en dat hij nieuwe klanten blijft aantrekken. Met andere woorden de invloed van de ondernemer op de omzet is beperkt.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
73
Het probleem kosten: In tegenstelling tot de omzet, heeft de ondernemer meer grip op zijn kosten. De kosten binnen de onderneming komen voort uit de keuzes die hij als ondernemer maakt. Kiest een ondernemer voor een winkelpand in een drukke winkelstraat dan zullen de huisvestingskosten veel hoger zijn dan de kosten van een vestiging op een perifere locatie. Nu lijkt het beheersen van de kosten een simpel probleem, want je zult misschien voorstellen om alles zo goedkoop mogelijk te houden. Dit is echter niet mogelijk, omdat de kosten uit de gehanteerde winkelformule voortvloeien. Zo zal een speciaalzaak met vakkundig personeel, meer personeelskosten hebben dan een winkel met een discountformule.
Soorten kosten Je begrijpt dat de ondernemer een geringe invloed heeft op zijn omzet, daarnaast is het niet zo makkelijk om bepaalde kosten te verlagen, omdat ze uit de winkelformule voortvloeien. Maar hoe zit dat nou eigenlijk met die kosten? Want, wanneer ik de winkel twee weken voor een welverdiende vakantie sluit, dan heb ik toch geen kosten? Dit is slechts ten dele waar. Zo heeft de ondernemer te maken met constante kosten, variabele kosten en gemengde kosten. Onderstaand voorbeeld maakt dit duidelijk: Huur Gas/Licht/Water Personeel Verpakkingsmateriaal De goederen Verzekeringen Rentekosten Autokosten Abonnementen Afschrijvingskosten
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
74
1)
Stel je woont zelfstandig op kamers. Je gaat een maand met vakantie. Geef dan aan welke thuiskosten in die maand gewoon blijven doorlopen en welke kosten door de vakantie beïnvloed worden.
Uitwerking:
Kosten die niet veranderen Huur Abonnement telefoon Verzekeringen Rente
2)
Kosten die wel veranderen Alg. levensonderhoud > eten, drinken > ontspanning
Plaats de genoemde kosten van de modezaak op pagina 7 in het onderstaande schema. Geef eronder een juiste omschrijving voor de kostensoorten.
Uitwerking:
Constante kosten Huur Kosten vast personeel Verzekeringen Rente Afschrijvingskosten
Variabele kosten Verpakkingsmateriaal Kosten van oproepkrachten Inkoop goederen
Gemengde kosten Gas/Licht/Water Autokosten
Constant= kosten die niet veranderen als de bedrijfsdrukte verandert Variabel= kosten die wel veranderen als de bedrijfsdrukte verandert Gemengd= kosten die deels constant, deels variabel zijn
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
75
3)
Groentewinkel Rabarbara heeft de volgende kostenstructuur: Huur € 23.500,– Energienota per maand € 820,– Reclamekosten € 4.600,– Brandstofkosten bestelbus per maand € 125,– Verzekering bestelbus € 375,– Houderschapsbelasting bestelbus € 290,– Afschrijvingskosten bestelbus € 1.400,– Onderhoud bestelbus € 450,– Verkoopkosten € 2.800,– Afschrijvingskosten inventaris € 3.300,– Inkoopwaarde groenten e.d. € 89.000,– Rentekosten € 4.600,– Verzekeringen € 540,– Personeelskosten € 21.350,– Overige vaste kosten € 5.100,– Alle bedragen per jaar, tenzij anders aangegeven.
Verdeel de kosten in constante kosten en variabele kosten en tel ze bij elkaar op. Voor het gemak laten we het vaste deel in de energiekosten buiten beschouwing, er zijn dus geen gemengde kosten. Uitwerking:
Constante kosten Huur 23.500 Afschrijving bus 1.400 Afschrijving inventaris 3.300 Rente 4.600 Verzekeringen 540 Personeel 21.350 Verzekering bus 375 Houdersch.belasting 290 Reclame 4.600
Totale kosten
€ 59.955
Variabele kosten Energie 12x = 9.840 Brandstof 12x = 1.500 Onderhoud bus 450 IWO 89.000 Verkoopkosten 2.800
Totale kosten
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
€ 103.590
76
13.
De constante kosten
De vaste kosten of constante kosten trekken zich niets van een omzetverandering aan. Met andere woorden of je nu veel of weinig tot geen omzet hebt, kosten als huur, afschrijving en vast personeel gaan gewoon door. Maar, veranderen constante kosten dan niet? Uiteraard kunnen constante kosten voortdurend wijzigen. Denk maar aan de (jaarlijkse) huurverhoging of een verandering in het Cao-loon van het personeel, of een verandering van de bankrente. Een belangrijk kenmerk van dit soort veranderingen is echter, dat ze niet door een omzetverandering of een verandering van de bedrijfsdrukte worden veroorzaakt.
Constante kosten en bedrijfsgrootte In grote lijnen geldt de volgende regel in de detailhandel een grote winkel met veel personeel en veel bedrijfsmiddelen als inventaris, kassa’s, computers en auto’s heeft veel meer constante kosten dan een vergelijkbare, maar kleinere onderneming. Met andere woorden de hoeveelheid constante kosten wordt bepaald door de bedrijfsgrootte.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
77
Constante kosten en bezetting Waarom kiest de ene ondernemer voor een groots opgezette winkel en pakt de ander het wat kleinschaliger aan? Dit heeft met name met de te verwachten bedrijfsdrukte te maken. Een startende ondernemer kan niet zomaar het eerste beste winkelpand kiezen dat in een winkelstraat beschikbaar is. Ook kan hij niet zomaar kiezen voor een of twee kassa’s. De keuze van het pand en de hoeveelheid bedrijfsmiddelen hangt namelijk van zijn omzetverwachting of de bezetting af. Zo zal hij dus marktonderzoek moeten verrichten om de omvang van zijn doelgroep vast te stellen. Vandaar uit kan hij de omzetverwachting inschatten. Pas als de te verwachten omzet bepaald is kan hij de bedrijfsgrootte bepalen, een geschikt pand kiezen en de overige bedrijfsmiddelen zoals inventaris e.d.. Op deze manier bepaalt hij voor een langere periode zijn constante of vaste kosten.
4)
Lees bovenstaande tekst en vul het onderstaande stroomschema in.
Uitwerking:
marktonderzoek
Omzetverwachting
Bedrijfsgrootte
Vaste of constante kosten
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
78
De normale bezetting in de winkelorganisatie De ondernemer gaat dus uit van een omzetplanning, ingeschat op basis van marktonderzoek en/of aangevuld met ervaringsgegevens uit de branche. Een gevestigde ondernemer gaat niet elk jaar een marktonderzoek uitvoeren om zijn omzetplanning te bepalen. Nee, na verloop van tijd vaart hij een koers op basis van ervaringscijfers of historische gegevens van zijn onderneming. Als de ervaring van de afgelopen twee of drie jaar leert dat de omzet zo’n € 375.000,– zal bedragen, dan gaat hij dus uit van dit omzetgegeven. Deze richtomzet of gebudgetteerde omzet noemen we ook wel de normale omzet of normale bezetting. Dit is de omzet die onder normale marktomstandigheden te realiseren is. Pas als bedrijfsgrootte verandert en daarmee de capaciteit om meer omzet te kunnen halen, veranderen de constante kosten ook. Constante kosten x € 1.000,–
155
100
60
375
600
Normale omzet x € 1.000,–
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
79
5)
Bekijk de grafiek op de voorgaande bladzijde en beantwoord onderstaande vragen.
a) Hoeveel bedragen de constante kosten als de omzet tussen de € 0 en € 375.000,– gerealiseerd wordt? b) Wat gebeurt er met de constante kosten als een de ondernemer meer dan € 375.000,– wil realiseren? Uitwerking: a. € 60.000,b. stijgt naar € 100.000,- ---------------------------------------------------
Het constante-kostentarief in de winkelorganisatie Als de normale omzet bepaald is en de daar uit voortvloeiende constante kosten bekend zijn, is het zaak na te denken over hoe de constante kosten terugverdiend kunnen worden. Uiteraard zal dit via de consumentenomzet in de winkel moeten gebeuren. De ondernemer wil natuurlijk niet alleen zijn kosten terug verdienen, maar ook winst maken. De eerste zorg is echter: Hoe verdien ik mijn kosten terug? In de praktijk kan de ondernemer een constante-kostentarief hanteren. Van elke euro die via de consumentenomzet binnenkomt, moet hij een deel opzij leggen voor het terugverdienen van de constante kosten.
€ 0,20
Aandeel Constante kosten
€ 1,-
Van elke euro of 100 eurocent moet € 0,20 of 20 eurocent opzij gelegd worden voor het terugverdienen van de constante kosten. Het constante kostentarief is dus 0,20 of 20%. Dus 20% van elke euro moet gebruikt worden voor het dekken van de constante kosten.
0,80
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
80
Berekening van het constante-kostentarief Per euro moet dus steeds een deel gereserveerd worden voor het kunnen terugverdienen van de constante kosten. Het constante-kostentarief (TC) wordt als volgt uitgerekend
TC
=
constante kosten
of
normale of gebudgetteerde omzet
C N
Voorbeeld: Anneloes heeft een lingeriewinkeltje in een drukke winkelstraat. Binnen haar onderneming werkt zij als volgt met het constante kosten tarief: gebudgetteerde consumentenomzet € 297.500, constante kosten € 62.500, variabele kosten 3% van de omzet Het constante kosten tarief vindt ze dan zo: 1
Btw uit de consumentenomzet halen: € 297.500,- x 100 = € 250.000,119
2
constante kosten normale omzet
3
Begrijpen wat uitgerekend is: Van elke euro moet Anneloes € 0,25 opzij leggen om de constante kosten terug te kunnen verdienen. Dus als Anneloes de omzet planning van € 250.000 werkelijk haalt, dan verdient zij dus 250.000 0,25 terug. Dat is € 62.500,-
= € 62.500,= € 0,25 = TC € 250.000,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
x€
81
6)
a)
Jack Visser verwacht in 2002 in zijn tijdschriftenkiosk een omzet te realiseren van € 175.000,-. Zijn constante exploitatiekosten schat hij dat jaar op € 26.250,-. De gemiddelde btw bedraagt 9%.
Bereken het constante kostentarief voor Jack Visser. Uitwerking: 26.250/175.000 = € 0,15
of 15%
b) Bereken de consumentenomzet voor Jack. Uitwerking: € 175.000,- x 1,09 = € 190.750,-
c) Leg uit waarom Jack’s constante kostentarief zo laag is. Uitwerking: Een kiosk brengt weinig vaste kosten met zich mee.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
82
7)
Egbert heeft een visspeciaalzaak in de vorm van een shop-in-de-shop bij een bekende supermarktketen. De consumentenomzet bedraagt € 275.600,– bij een laag btw-tarief. De constante exploitatiekosten bedragen € 78.000,–. Bereken het constante kostentarief Uitwerking:
€ 275.600,-/106 x 100
8)
€ 78.000,= € 260.000
= € 0,30 of 30%
Alies heeft met haar exclusieve porseleinwinkel een consumentenomzet van € 374.850,–. Haar constante-kostentarief bedraagt € 0,28 Bereken de constante exploitatiekosten van Alies. De btw bedraagt 19%. Uitwerking: € 374.850 x 100 = € 315.000 x 0,28 = € 88.200,119
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
83
Van euro’s naar procenten Natuurlijk kan een ondernemer niet van elke euro die de kassa binnenkomt een aantal eurocenten afhalen en opzij leggen om daarmee de constante kosten bij elkaar te sparen. De ondernemer zet het constante-kostentarief vaak om naar een percentage. Dit is makkelijker te gebruiken.
Alies heeft met haar porseleinwinkel een constantekostentarief van € 0,28. 28 100 Dit is dan 28%. Alies moet dus 28% van haar normale omzet opzij leggen voor het terugverdienen van de constante kosten. 28% van € 315.000,– is € 88.200,–
Dit is simpel om te zetten naar een percentage, want 0,28 is hetzelfde als
9) Zet de volgende constante kostentarieven om naar percentages. a) € 0,30 Uitwerking: 30% b) 26,5 eurocent Uitwerking: 26,5% c)
€ 0,2222 afgerond op hele procenten Uitwerking: 22 %
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
84
14.
Het bezettingsresultaat
Je begrijpt dat de constante kosten een zeer belangrijke factor zijn voor elke onderneming. De constante kosten worden met name bepaald door de bedrijfsgrootte. Deze bedrijfsgrootte is gekozen om de normale bezetting of bedrijfsdrukte te kunnen verwerken. De normale bezetting of normale omzet is door de ondernemer ingeschat op basis van marktonderzoeksgegevens of historische omzetcijfers. We noemen de normale omzet ook wel de gebudgetteerde omzet. Maar hoe zit het met de werkelijke bezetting of werkelijke omzet binnen de onderneming? De werkelijke omzet is de omzet die werkelijk gerealiseerd is. In de praktijk zal deze vaak van de normale omzet afwijken. Nu is het probleem, dat de constante kosten bepaald worden door de normale omzet van de onderneming. Als de werkelijke omzet lager is dan de normale omzet heeft de ondernemer een probleem!
10)
Omschrijf het probleem dat hierboven bedoeld wordt. Geef duidelijk de gevolgen voor de onderneming aan. Uitwerking: Als de werkelijke omzet (W) lager is dan de normale omzet (N), dan verdient de ondernemer de vaste kosten niet terug.
Als de werkelijke omzet lager afwijkt van de normale omzet, spreken we van een bezettingsverschil. Is de werkelijke omzet lager dan de normale omzet, dan spreken we van een onderbezetting. Is de werkelijke omzet hoger dan de normale omzet, dan spreken we van een overbezetting. Een onderbezetting is ongunstig. De ondernemer draait te weinig omzet om de constante kosten terug te kunnen verdienen. Een overbezetting is gunstig, omdat er meer omzet binnenkomt dan de normale omzet. Als je bedenkt dat van elke euro omzet een vast percentage opzij gelegd wordt voor de constante kosten, dan verdient de ondernemer dus een extraatje in deze situatie. Het tekort aan constante kosten of het bedrag dat extra aan constante kosten binnenkomt noemen we het bezettingsresultaat.
Het bezettingsresultaat =
(W – N) x C N
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
85
11)
Marloes is franchisenemer van de Milo-formule. Ze verkoopt naast rookwaren, tijdschriften, kaartjes, snoep en cadeauartikelen. De normale omzet bedroeg het afgelopen jaar € 330.000,–. De constante exploitatiekosten bedroegen € 95.700,–. De werkelijke omzet bedroeg € 345.000,–
a) Bepaal het constante-kostentarief dat Marloes hanteert. Uitwerking: € 95.700 € 330.000
= 0,29
b) Bereken de over-, of onderbezetting voor Marloes. Uitwerking: (€ 345.000 - € 330.000) = € 1.500 overbezetting
c) Verdient Marloes al haar constante kosten terug? Uitwerking: Ja, want er is een overbezetting Werkelijke, terugverdiende C = 345.000 x 0,29 = € 100.050,Geplande C = 330.000 x 0,29 = € 95.700,Verschil € 4.350
d) Verklaar het verschil in constante kosten d.m.v. een berekening. Uitwerking: 1.500 overbezetting x € 0,29 = € 4350,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
86
12)
Patricia behaalt met haar winkel een normale omzet van € 380.000,– De werkelijke omzet bedroeg het afgelopen jaar € 400.000,De btw bedraagt 19% en de exploitatiekosten bedroegen € 117.800,–
a) Bereken het constante-kostentarief voor Patricia Uitwerking: € 117.800 € 380.000
= € 0,31
b) Bereken het bezettingsresultaat van het afgelopen jaar. Uitwerking: (€ 400.000 - € 380.000) x € 0,31 = € 6.200,- overbezetting
c) Als Patricia een werkelijke omzet van € 300.000,– behaald zou hebben, welke gevolgen zou dit dan hebben voor de constante kosten? Uitwerking: Bij een omzet van € 300.000,- is er een onderbezetting (€ 300.000 - € 380.000) x € 0,31 = - € 24.800,Zij heeft dan geen € 117.800,- aan constante kosten terugverdiend, maar € 117.800,- - € 24.800 = € 93.000,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
87
13)
Alex gaat uit van een gebudgetteerde consumentenomzet van € 416.500,–. De werkelijke consumentenomzet daarentegen bedroeg € 357.000,–. De boekhouder heeft het totaalbedrag aan exploitatiekosten op € 66.500,– gebudgetteerd (excl. btw). Alex zit met zijn onderneming in het hoge btw-tarief en de brutowinst bedraagt 40% van de omzet.
a) Bereken het constante kostentarief voor Alex. Uitwerking: € 66.500,= € 0,19 € 416.500,- x 100 = € 350.000,- (N) 119
b) Bereken het bezettingsresultaat van het afgelopen jaar. Uitwerking: (€ 300.000 - € 350.000) x 0,19 = - € 9.500,-
c) Leg uit wat het bovenstaande bezettingsresultaat betekent voor de onderneming van Alex. Uitwerking: Bij een onderbezetting worden de constante kosten niet terugverdiend.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
88
15.
De variabele kosten
In de voorgaande situaties hebben we alleen maar gekeken naar de constante kosten in een winkelorganisatie. Uiteraard heeft elke ondernemer ook te maken met variabele kosten. Een belangrijk kenmerk van variabele kosten is, dat: Deze kosten veranderen als de omzet of bedrijfsdrukte verandert.
Goede voorbeelden van variabele kosten in een onderneming zijn:
-
IWO Verpakkingskosten personeelskosten van oproepkrachten
De belangrijkste variabele kostensoort in een winkelorganisatie wordt gevormd door de inkoopprijs van het artikel. Naast deze kosten heb je te maken met verpakkingskosten. Dit zijn ook echte variabele kosten. Je hebt ze alleen als je verkoopt of omzet hebt. Met andere woorden: de variabele kosten zijn afhankelijk van de bedrijfsdrukte. Naast deze klassieke variabele kosten heb je natuurlijk kosten die minder duidelijk opvallen maar wel variabel zijn, zoals de kosten van een oproepkracht, die enkel in drukke situaties ingezet wordt. Of de reclamekosten die in grote organisaties aan de omzet gekoppeld worden. Zo moet een franchiser een bijdrage aan het gezamenlijke reclamebudget betalen, van zo’n 3% van zijn omzet. Zolang kosten afhankelijk zijn van, of gerelateerd worden aan de omzet, gaat het steeds om variabele kosten.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
89
Nu is het zo dat variabele kosten toe- of afnemen als de omzet stijgt of daalt. Dit veranderen van de variabele kosten gaat vaak op een recht evenredige manier, ook wel proportioneel genoemd. Frits is vertegenwoordiger die een kilometervergoeding krijgt van € 0,25 per gereden kilometer. Het maakt niet uit hoeveel km Frits aflegt, de vergoeding blijft € 0,25 per km. Voor het bedrijf zijn de km-kosten van Frits proportioneel variabel. Als Frits 10.000 km in een bepaalde maand heeft gereden ontvangt hij namelijk een vergoeding van € 2.500,–. Hoeveel is dat per km?
€ 2.500 = € 0,25 10.000 km
Als hij in een jaar 40.000 km heeft gereden, dan ontvangt hij een vergoeding van € 10.000,– Hoeveel is dat per km? € 10.000 = € 0,25 40.000 km
14)
Plaats de bovenstaande uitkomsten in het onderstaande grafiekschema en geef het grafisch verloop van de km-vergoeding weer.
Km-vergoeding in €
0
I 10
I 20
I 30
I 40
I 50
I 60
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
I 70 km x 1.000
90
Naast het recht evenredige verloop van variabele kosten, zijn er twee afwijkingen van dit normale patroon: 1e de progressief variabele kosten. Dit betekent dat de variabele kosten een ander verloop hebben, namelijk dat: De kosten meer dan evenredig toenemen, ten opzichte van de bedrijfsdrukte.
2e de degressief variabele kosten. Dit verloop betekent dat: De kosten minder dan evenredig toenemen, ten opzichte van de bedrijfsdrukte.
15)
Wijzig de km-vergoeding die Frits ontvangt in een progressieve vergoeding en vervolgens ook in een degressieve vergoeding. Maak gebruik van dezelfde kilometers.
Uitwerking: Progressief variable 10.000 km a € 0,25 = € 2.500 40.000 km a € 0,30 = € 12.000
Degressief variabel 10.000 km a € 0,25 = € 2.500 40.000 km a € 0,20 = € 8.000
Het totaal bedrag wordt wel groter, maar per KM zijn de kosten lager!
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
91
16)
Schets het verloop van proportioneel, progressief en degressief variabele kosten in onderstaand schema.
0
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
92
17)
Beoordeel de volgende bedrijfssituaties en geef steeds aan of het gaat om proportionele, progressieve of degressieve kosten gaat.
a) Bij een omzet van € 300.000,– geeft groenteboer Drijber € 6.000,– aan verpakkingsmaterialen uit. Bij een omzet van € 275.000,– is dit bedrag € 5.500,-. Uitwerking: € 6.000 € 300.000
= € 0,02
€ 5.500 = € 0,02 € 275.000 Dit is dus proportioneel b) Fietsenspeciaalzaak Jansen heeft bij een normale omzet van € 650.000,– een reclamebudget van 3,5%. Bij een werkelijke omzet van € 590.000,– bedraagt het reclamebudget ook € 20.650,– Uitwerking: € 20.650 € 590.000
x 100% = 3,5%
Dus proportioneel
c) Bij cadeaushop Surprice ontwikkelen de personeelskosten zich als volgt: Uitwerking: Omzet € 170.000,– € 200.000,– € 225.000,– Progressief
personeelskosten € 22.100,– = € 0,13 € 30.000,– = € 0,15 € 36.000,– = € 0,16
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
93
16.
Het bepalen van de juiste verkoopprijs
De inkoopprijzen van de artikelen vormen dus de belangrijkste variabele kosten voor de ondernemer. Deze inkoopprijs vormt tevens de basis voor de uiteindelijke consumentenprijs. Zoals je uit voorgaande hoofdstukken weet, moet de ondernemer het nodige rekenwerk leveren om een juiste verkoopprijs te kunnen bepalen. Hoe zit dat ook alweer? Welke componenten moet de ondernemer in zijn prijs doorberekenen?
18)
Vul het onderstaande prijsschema in dat een ondernemer gebruikt om de consumentenprijs te kunnen vaststellen. Maak gebruik van de volgende onderdelen. (elk vakje moet dus gevuld worden met een begrip) Opslag voor constante kosten (TC) De btw 19% De brutowinst Opslag voor afschrijvingskosten 119% Inkomsten belasting De netto verkoopprijs 100% opslag voor nettowinst De inkoopprijs
Opslag voor constante kosten Brutowinst Opslag voor nettowinst
+ NVP
100
%
Btw
19
%
+ De consumentenprijs
119 %
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
94
Ernst verkoopt in het centrum van Leeuwarden ragegevoelige artikelen. De populaire step koopt hij middels grote partijen via internet in de Verenigde Staten tegen een stukprijs van € 22,– excl. btw. De normale omzet bedraagt € 380.000,– en de exploitatiekosten worden gebudgetteerd op € 117.800,– Ernst wil een nettowinst halen van 25% van de omzet. De step moet met 19% btw verkocht worden. 19)
Opdracht: Reken even mee met Ernst en vul de vet omkaderde vakken in: De inkoopprijs zonder btw bedraagt € 22,– De nettowinst bedraagt 25% van de omzet Het opslagpercentage (Tc) voor de exploitatie kosten moet nog berekend worden:
Uitwerking: € 117.800,– € 380.000,–
= € 0,31 of 31 %
De inkoopprijs € 22,–
44 %
Constante kosten (Tc)
31 %
Netto winst
25
%
+ De verkoopprijs € 50,NVP De btw
9,50
100 %
19 %
+ consumentenprijs € 59,50
119 %
Hint: € 22,– x 100 % = € 50,- de verkoopprijs 44 %
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
95
Opmerking! Let op het verschil tussen de nettowinst en de brutowinst binnen de onderneming. De nettowinst van Ernst is 25%. Dit is de winst na aftrek van alle kosten. Deze winst kan Ernst dus zo in zijn zak steken. Als we het hebben over de brutowinst dan is dat de winst waar alle kosten nog van betaald moeten worden. In de situatie van Ernst bestaat de brutowinst dus uit het kostenpercentage (de Tc) en het percentage nettowinst.
In het kort ziet het rekenschema voor Ernst er als volgt uit: 20) Vul de percentages op juiste wijze in dit schema. Uitwerking:
Nettowinst
25
Inkoopprijs
44
%
Brutowinst
56
%
%
Constante kosten Tc 31
%
+ Verkoopprijs
100 %
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
96
21)
Sandra werkt als filiaalhoudster bij een kampeerspeciaalzaak. De normale consumentenomzet in het filiaal bedraagt € 666.400,– De werkelijke consumentenomzet bedroeg € 719.950,– De gebudgetteerde exploitatiekosten bedragen € 156.800,Het filiaal calculeert met 15% nettowinst van de omzet. Voor een nieuw type strandstoel met een inkoopprijs van € 8,95 moet Sandra de consumentenprijs berekenen. Het btw tarief is hoog.
a) Bereken het tarief voor de constante kosten (Tc) Uitwerking:
€ 66.400 x 100 119
€ 156.800 = 0,28 = € 560.000,-
b) Bereken de consumentenprijs van de strandstoel. Uitwerking: Inkoop
€ 8,95 = 57%
+ TC + Nettowinst Netto verkoopprijs (NVP)
= 28% = 15% € 15,70 = 100%
btw
43%
= 19%
Consumentenprijs
€ 18,69 = 119%
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
97
c)
Bereken het bedrag aan nettowinst dat na verkoop van 1 stoel overblijft.
Uitwerking:
15% nettowinst van € 15,70 = € 2,36
d) Bereken het brutowinstpercentage van de omzet dat Sandra hanteert. Uitwerking:
TC = 28% + Nettowinst 15% = 43% brutowinst
e) Bereken het bezettingsresultaat dat Sandra in haar filiaal heeft behaald. Uitwerking:
Werkelijke omzet = € 719.950 x 100 = € 605.000,119 (€ 605.000 - € 560.000) x € 0,28 =
+ € 12.600,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
98
22)
Pieter is filiaalhouder van een groentespeciaalzaak. Op de veiling heeft hij een partij bloemkolen ingekocht. De inkoopfactuurprijs bedraagt per 100 bloemkolen € 116,60 inclusief 6% btw. Pieter calculeert met een nettowinstpercentage van 12% van de verkoopprijs.. De gebudgetteerde consumentenomzet bedraagt € 275.600,–, terwijl de exploitatiekosten zijn begroot op € 59.800,–.
a) Bereken de consumentenprijs van een bloemkool. Uitwerking: € 116,60 x 100 = Inkoopprijs = 106 + Tc = C N
= € 59.800 € 260.000
€ 110,-
=
23%
+ Nettowinst Netto verkoopprijs € 110,65
= 65%
12% € 169,23
100%
= € 179,38
6% 106%
x 100 = € 169,23 + btw Consumentenprijs
1 bloemkool kost dus € 179,38 : 100 stuks = € 1,79
b) Welk brutowinstpercentage hanteert Pieter in zijn groentespeciaalzaak? Uitwerking: Tc = 23% + Nettowinst 12% = 35%
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
99
c) Pieter verkoopt ook komkommers met een consumentenprijs van € 95,40 per 100 stuks. Bereken de inkoopprijs van een komkommer, ervan uitgaande dat Pieter hetzelfde winstpercentage en constante kosten tarief hanteert. Uitwerking: € 95,40 x 100 = € 90,- (NVP) 106 € 90,- x 65 = € 58,50 : 100 stuks = € 0,59 inkoopprijs per stuk 100
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
100
17.
Break-even (inleiding)
Het is belangrijk voor iedere ondernemer en manager om op de hoogte te zijn van het breakeven punt van de onderneming. Dit is de omzet of afzet waarbij geen winst wordt gehaald maar ook geen verlies wordt geleden. Dit is de zogenaamde bodemomzet van een winkel. Ligt de omzet van de onderneming lager dan deze bodemomzet dan heeft men verlies. Ligt de omzet hoger dan de bodemomzet dan heeft men winst. “Het break-even-probleem is eigenlijk het probleem van de constante kosten”. Leg uit wat met bovenstaande uitspraak bedoeld wordt. Uitwerking: Vaak is de verhouding tussen de constante kosten en de omzet niet in orde.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
101
27) Eric en Anouk zijn beiden beleggingsadviseur. Beiden werken als zelfstandig ondernemer en ze doen vergelijkbaar werk. Eric en Anouk verkopen geen tastbaar product. Ze doen aan dienstverlening en verdienen daarmee een inkomen. Beide adviseurs hebben een kantoorruimte bij hun huis en ze beschikken over een auto van de zaak. De jaarlijkse vaste kosten van beide ondernemers zien er als volgt uit: Eric
Kosten Kantoorruimte Computerapparatuur Software licenties Abonnementen vakliteratuur Autokosten Overige kosten Arbeidsuren per jaar
Anouk € € € € € €
8.000,– 1.000,– 900,– 600,– 8.500,– 2.500,– 1.700
€ € € € € €
5.500,– 1.300,– 450,– 250,– 4.800,– 2.000,– 1.700
a) Bereken de totale kosten, zowel voor Eric als voor Anouk. Uitwerking: Totalen
Eric
Anouk
€ 21.500
€ 14.300
b) Hoeveel omzet moeten Eric en Anouk elk minimaal per jaar behalen om alle kosten terug te kunnen verdienen? Uitwerking: Eric € 21.500
Anouk € 14.300
c) Welke minimum uurtarieven moeten Eric en Anouk voor hun advieswerkzaamheden hanteren als ze alle kosten willen terug verdienen? Uitwerking: Eric:
Anouk:
€ 21.500 1.700 € 14.300 1.700
= € 12,65
= € 8,41
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
102
18.
Het bepalen van de break-even afzet
John Alberts werkt bij een productiebedrijf. John verdient tijdens braderieën en feestmarkten een aardig bedrag bij met de verkoop van suikerspinnen. John heeft met zijn marktkraam weinig vaste kosten: Afschrijving marktkraam € 2.000,– Rentekosten investering in de marktkraam € 1.475,– Onderhoud, verzekering etc. € 1.500,– Totaal pachtgeld voor markten e.d. € 2.500,– Aan variabele kosten is John het volgende kwijt: Stokje per suikerspin € 0,05; Suiker: 1kg kost € 5,– en is goed voor 100 suikerspinnen; De elektriciteitskosten voor het draaien van het suikerspinapparaat zitten in het pachtgeld opgenomen en kunnen als vaste kosten worden beschouwd. John verkoopt de suikerspinnen voor bedrag van € 1,25 exclusief btw Hoeveel suikerspinnen moet John per jaar verkopen om minimaal alle kosten terug te verdienen? Met andere woorden: hoe groot is de break-even afzet van John? John gaat als volgt te werk. Eerst telt hij alle vaste kosten op. Afschrijving Rente Onderhoud Pacht
€ 2.000,1.475,1.500,2.500,-
Totaal
€ 7.475,-
Vervolgens berekent John de variabele kosten per suikerspin. Stok Suiker
€ 0,05 - 0,05
Totaal variabel pp
€ 0,10
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
103
Dan maakt John de volgende berekening. Van de verkoopprijs per suikerspin trekt hij de variabele kosten af, zodat een bedrag overblijft. Dit bedrag is de bijdrage in de vaste kosten. Met dit bedrag dat dus steeds na aftrek van de variabele kosten overblijft, moet John de vaste kosten terugverdienen. Om er achter te komen hoeveel suikerspinnen John moet verkopen om de vaste kosten terug te kunnen verdienen deelt John de vaste kosten door het bovenstaande bedrag dat van de verkoopprijs overblijft. Verkoopprijs Variabele kosten
€ 1,25 - 0,10
Dekking vaste kosten
€ 1,15
Het aantal suikerspinnen dat John moet verkopen is dus: € 7.475,€ 1,15
= 6.500 stuks Dit aantal heet de break-even afzet
Hoeveel bedraagt de break-even omzet van John? hoeveelheid x prijs = omzet dus: break-evenafzet x verkoopprijs = break-evenomzet 6.500 stuks x € 1,25 = € 8.125,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
104
We controleren John even, of hij nu daadwerkelijk quitte draait bij het berekende aantal suikerspinnen. Controleberekening: Omzet – Kosten = Winst De break-even omzet = 6.500 stuks x de prijs € 1,25
=
-/- De totale variabele kosten zijn 6.500 stuks x vk per stuk € 0,10 -/- De totale vaste kosten zijn De omzet minus alle kosten is dus:
€ 8.125,€ 650,€ 7.475 € 0
Er is inderdaad sprake van een break-even situatie Conclusie: John heeft gewoon met zijn gezonde verstand beredeneerd hoeveel suikerspinnen hij minimaal moet verkopen. Om dit rekenwerk ook in andere situaties te kunnen gebruiken is het handiger om een formule te gebruiken. Wat heeft John nu eigenlijk gedaan? De vaste kosten (C) gedeeld door de verkoopprijs (p) – de variabele kosten (v)
De formule voor de break-even
afzet ziet er dus zo uit:
C p
-
v
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
105
28) Hans verkoopt broodjes hamburger voor een prijs van € 2,50 exclusief btw op markten en feesten. De vaste kosten van zijn marktkraam bedragen € 12.000,–. De inkoopprijs van een hamburger bedraagt € 0,50. Een broodje kost € 0,20 en voor ui en saus rekent Hans € 0,10 per hamburger. a) Hoeveel hamburgers moet Hans minimaal verkopen om alle kosten terug te kunnen verdienen? Uitwerking: € 12.000,€ 2,50 - € 0,80
= 7.058,8
=
7.059 stuks
Afronden op hele getallen naar boven!!! b) Hoeveel bedraagt de break-even omzet van Hans? Uitwerking: 7.059 x € 2,50 = € 17.647,50
c) Wat is het verschil tussen break-even afzet en break-even omzet? Uitwerking: Afzet is in stuks, omzet in euro’s
d) Maak een controle berekening voor de break-even omzet van Hans. Is de winst daadwerkelijk 0? Uitwerking: 7.059 x € 2,50 Var. Kosten 7.059 x € 0,80 Constante kosten
= € 17.647,50 = € 5.647,20 € 12.000,Totale kosten
Verschil, winst/verlies
€ 17.647,20 €
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
0,30
106
29) Een supermarkt verkoopt een 1½ literfles frisdrank tegen een gemiddelde consumentenprijs van € 1,04. De gemiddelde inkoopprijs bedraagt € 0,50 exclusief btw hoog tarief. De vaste kosten die aan de afdeling frisdranken kan worden toegeschreven worden geschat op € 5.550,–
a) Bereken het aantal flessen frisdrank dat verkocht moet worden om de constante kosten te kunnen terugverdienen. Reken met een verkoopprijs op 4 decimalen nauwkeurig! Uitwerking: P = € 1,04 x 100 119 € 5.500 = € 0,8739 - € 0,50
14.844 stuks
(verschil = € 0,3739) b) Hoeveel bedraagt de break-even omzet van de artikelgroep frisdrank? Uitwerking: 14.844 flessen x € 0,8739 = € 12.972,17
c) Leg uit waarom het voor een supermarkt vrijwel onmogelijk is om de break-even omzet per artikel te bepalen? Uitwerking: Te groot assortiment met zeer uiteenlopende producten.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
107
30) Visspeciaalzaak Het Anker verkoopt in het voorjaar de echte nieuwe haring in een authentieke haringkar voor de winkel. Dit jaar gingen de haringen voor € 1,50 exclusief btw over de toonbank. De partij haringen werd voor € 12,50 per emmertje ingekocht. Elke emmer bevat steeds 50 haringen die vervolgens schoongemaakt dienen te worden. De vaste kosten van de haringkar bedragen € 350,–. Alle bedragen zijn exclusief btw. a) Hoeveel volle emmertjes haring moest Het Anker verkopen om de vaste kosten van de haringkar terug te kunnen verdienen? Uitwerking: Emmer = 50 stuks x € 1,50
= € 75,-
€ 350,= 5,6 = 6 hele emmers € 75,- - € 12,50
Afronden op hele emmers naar boven! b) Bereken de break-even omzet van de partij haringen. Uitwerking: 6 emmers x 50 haringen x € 1,50 = € 450,-
c) In het afgelopen seizoen wist Het Anker 13 emmertjes haring af te zetten. Hoeveel bedroeg de winst als je uitgaat van de break-even afzet in hele emmers, zoals bij antwoord a. Uitwerking: 13 emmers – 6 emmers = 7 emmers x 50 haringen x € 1,50 = € 525,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
108
31) Marloes is salesmanager bij een groothandel in geschenkartikelen. Marloes bezoekt met haar eigen auto de klanten. Van haar werkgever krijgt Marloes een km-vergoeding van € 0,28. Marloes heeft de volgende gegevens van haar auto op een rijtje gezet: Aanschafwaarde (exclusief btw) € 21.000,– De auto wordt in 4 jaar tijd afgeschreven tot de restwaarde van € 5.000, Rente kosten: 7 % over het gedurende de gehele levensduur gemiddeld geïnvesteerd vermogen. Bijkomende kosten (verzekering, houderschapsbelasting) € 1.290,– De variabele kosten van dit type auto bedragen € 0,12 per km. a) Bereken de vaste kosten van de auto van Marloes . Afschrijving auto € 21.000,- - € 5.000 4 jaar
=
Rente 7% van € 13.000
€ 4.000,910,-
Verzekering etc.
1.290,-
Totaal
€ 6.200,-
b) Hoeveel kilometer moet Marloes minimaal afleggen om alle kosten terug te kunnen verdienen?
€ 6.200,= € 0,28 - € 0,12
38.750 km
c) Marloes rijdt jaarlijks 60.000 km. Hoeveel geld houdt zij aan de km-vergoeding over? 60.000 km – 38.750 km = 21.250 km meer 21.250 km x € 0,28 = Variabele kosten 21.250 km x € 0,12 =
€ 5.950,€ 2.550,-
Over
€ 3.400,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
109
32) Heije is eigenaar van een buurt-DHZ in Onstwedde. Steeds vaker bezorgt Heije ook bestellingen bij de klanten thuis. Hij huurt daarvoor een busje in. De huurprijs bedraagt per kilometer € 1,80. In de Kanaalstreek (het plaatselijke weekblad) leest hij dat er een bestelbusje te koop is. Volgens zijn financieel adviseur moet Heije rekening houden met de volgende gegevens, indien hij besluit het busje te kopen. Vaste lasten per jaar € 3.000, De variabele kosten per kilometer bedragen € 1,20 Geschat aantal kilometers per jaar 4.200 km Heije is van mening dat bezorgen tot de service behoort en om die reden worden door Heije geen bezorgkosten in rekening gebracht. a) Bij hoeveel afgelegde kilometers op jaarbasis is het voor Heije aantrekkelijk om de bestelbus te kopen? Uitwerking: € 3.000 = 5.000 km € 1,80 - € 0,90 b) Is het uit economische overweging gunstig om de bus wel of niet te kopen? Motiveer je antwoord op basis van wat je bij a hebt uitgerekend. Uitwerking: Nee, Heije rijdt per jaar rond de 4.200 km en dat is minder dan het omslagpunt (break-even).
33) Een winkelorganisatie maakt gemiddeld op jaarbasis 13.000 kopieën. Tot nu toe heeft deze winkelorganisatie dit uitbesteed. De kosten per kopie bedragen € 0,07. De winkelorganisatie zou ook het kopiëren zelf kunnen gaan verzorgen. In dat geval bedragen de jaarlijkse constante kosten € 600,- en de variabele kosten € 0,02 per gemaakte kopie. a) Bij hoeveel kopieën op jaarbasis is het voor deze winkelorganisatie voordelig om het werk niet uit te besteden maar zelf te kopiëren? Uitwerking: € 600 € 0,07 - € 0,02
= 12.000 kopieën
b) Kiest deze winkelorganisatie voor uitbesteden of om zelf te gaan kopiëren? Motiveer je antwoord op basis van wat je bij vraag a hebt berekend. Uitwerking: Ja, er worden meer dan 12.000 kopieën gemaakt.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
110
19.
De break-even omzet in de detailhandel
In het voorbeeld met John heb je gezien hoe je de break-even afzet en omzet kunt uitrekenen. In de situatie van John was dit nog niet zo moeilijk, omdat John maar één product verkoopt: een broodje hamburger. Hoe zit het nu als je de break-even omzet van een schoenenwinkel wilt bepalen? In een dergelijke winkel worden honderden verschillende artikelen verkocht. Leg uit waarom je in een dergelijke winkelorganisatie niet gebruik kunt maken van de volgende formule:
C p
-
v
Uitleg: Deze situatie is alleen toe te passen in ondernemingen met een homogeen product. De prijs en variabele kosten zijn dan steeds per product gelijk.
In de detailhandel moet dus op een andere manier gerekend worden om de break-even omzet te kunnen bepalen. Het volgende schema geeft antwoord op dit probleem. Omzet
€ 300.000,-
Inkoopwaarde vd omzet
€ 200.000,-
Brutowinst
€ 100.000,-
Exploitatie kosten
€ 100.000,-
Nettowinst
€
0,-
In de detailhandel is er sprake van break-even, als de brutowinst even gelijk is aan de exploitatiekosten. Er is dan namelijk geen winst, maar ook geen verlies. Als je dus de brutowinst gelijk stelt aan de exploitatie kosten en je rekent de daarbij behorende omzet uit, dan heb je de break-even omzet.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
111
We kijken even terug naar de schoenenwinkel. In deze winkel haalt men een gemiddelde brutowinst van 39% van de omzet. De exploitatiekosten zijn € 90.000,– Welke omzet levert precies hetzelfde bedrag aan brutowinst op, zodat je break-even omzet hebt?
Omzet € ……………..?
100 %
Inkoopwaarde van de omzet
60 %
40 %
Brutowinst
€ 90.000,–
Exploitatie kosten
€ 0,–
Nettowinst
Bereken het omzetbedrag als je weet dat de brutowinst 40% moet bedragen en gelijk is aan € 90.000,– .
€ …90.000
… x 100% = € …225.000… break-even omzet
40… %
Uit bovenstaande berekening kun je de formule voor het berekenen van de break-even omzet afleiden, namelijk:
Vaste kosten of exploitatiekosten X 100 = break-even omzet Brutowinst percentage
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
112
34) Clarissa is eigenaar van een speciaalzaak in beenmode. De normale consumentenomzet bedraagt € 344.000,– De werkelijke consumentenomzet bedroeg het afgelopen boekjaar € 312.000,–. De gebudgetteerde exploitatiekosten bedragen € 94.300,–. De gemiddelde brutowinst die Clarissa weet te behalen bedraagt 41%. a) Bereken de break-even omzet voor Clarissa. Uitwerking: € 94.300 41
x 100 = € 230.000
b) Noem 6 soorten vaste of constante kosten die Clarissa in haar winkel tegenkomt. Uitwerking: 1. huur(huisvesting) 2. afschrijving 3. rentekosten 4. autokosten 5. administratiekosten 6. personeelskosten 7. vaste reclame kosten c) Welke variabele kosten heeft Clarissa? Uitwerking:
1.
Inkoop (IWO) Verpakkingskosten Oproepkrachten personeel d) Leg uit waarom het voor Clarissa vrijwel onmogelijk is om de break-even afzet te berekenen? Uitwerking: Ze verkoopt verschillende artikelen.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
113
35) Els verkoopt in haar winkel Hot Stuff kant en klare soepen en sandwiches. De werkelijk behaalde omzet bedroeg in het startersjaar € 275.000,–. De totale exploitatiekosten bedragen € 162.400,–. Els weet doordat ze de soep zelf produceert een brutowinst van 56% van de omzet te behalen. a) Bereken de break-even omzet van Hot Stuff. Uitwerking: € 162.400,56
x 100 = € 290.000,-
b) Els is niet tevreden over de behaalde resultaten tot nu toe. Leg uit waarom Els zich zorgen maakt. Uitwerking: BEO is € 290.000,-, terwijl de werkelijke omzet lager was, met € 275.000,-
c) Noem een aantal goede oplossingen voor Els om de levensvatbaarheid van haar winkel te vergroten. Uitwerking: -
Verlagen van de vaste of constante kosten minder of jonger personeel op zoek naar goedkopere locatie verminderen van de reclamekosten Verhogen van de brutowinst door minder derving e.d.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
114
36) André beheert een winkel in automaterialen. De inkoopwaarde van de omzet bedraagt gemiddeld 65% van de omzet. André heeft de volgende kosten: Huur en overige huisvestingskosten € 55.000,– Personeelskosten € 42.000,– Afschrijvingskosten 10% per jaar van de aanschafwaarde van de winkelinrichting ad € 75.000,–. (restwaarde € 15.000,-) Rente kosten 6,5% over het gedurende de gehele levensduur gemiddeld in de winkelinrichting geïnvesteerd vermogen. Overige vaste kosten € 17.000,– Inkoopwaarde van de omzet € 227.500,a) Bereken de vaste exploitatiekosten van André. Uitwerking: Huur/huisvesting Personeel Afschrijving 10% van € 75.000 Rente 6,5% van € 75000 + € 15000 2 Overige kosten Totale vaste kosten
€
55.000,42.000,7.500,2.925,17.000,-
€
124.425,-
b) Bereken de break-even omzet van André. Uitwerking: € 124.425,35
x 100 = € 355.500,-
c) Als André de break-even situatie in zijn winkel wil verbeteren, moet hij de break-even omzet dan verhogen of verlagen? Leg uit! Uitwerking: De break-even omzet, is de omzet waarbij je alle kosten terugverdient. Deze moet dus verlaagt worden om levensvatbaar te zijn.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
115
37) Sander Smit is filiaalhouder van een ruim opgezette delicatessenzaak. De organisatie gaat uit van een normale consumentenomzet van € 476.000,–(btw tarief is hoog) .De gebudgetteerde exploitatiekosten bedragen € 84.000,–. De werkelijk gerealiseerde omzet bedroeg het afgelopen boekjaar € 380.000,– tegen een gemiddelde brutowinst van 39 % van de omzet. a) Bereken het bezettingsresultaat voor Sander, op hele euro’s nauwkeurig. Uitwerking: N = € 476.000 x 100 = 119
€ 84.000 = € 0,21 of 21% € 400.000
(380.000 – 400.000) x 0,21 = - 4.200,- (negatief)
b) Bereken de break-even omzet voor Sander afgerond op hele € 100,Uitwerking: € 84.000,- x 100 = € 215.400,- (onafgerond € 215.384,62) 39
c) Heeft Sander winst gemaakt of verlies geleden? Motiveer je antwoord. Uitwerking: W = 380.000 > € 215.400 , dus Sander heeft winst gemaakt
d) Voor het komende jaar verwacht men een kostenstijging van 10%. Leg uit welke gevolgen dit heeft voor de break-even omzet van deze delicatessenzaak. (laat een berekening zien) Uitwerking: BEO neemt toe, dit is ongunstig. € 84.000,- + 10% = € 92.400,- x 100 = € 236.924,- BEO 39
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
116
Overige variabele kosten In de voorgaande situaties zijn we er steeds vanuit gegaan dat de ondernemer slechts te maken heeft met maar één variabele kostensoort: de inkoopprijs van het artikel. Leg uit waarom de inkoopprijs van een artikel tot de variabele kosten hoort. Deze kosten worden alleen veroorzaakt als er omzet is.
Je weet dat een ondernemer veel meer variabele kosten heeft. Noem een aantal overige variabele kosten in een winkelorganisatie Kosten van verpakkingen Personeelskosten oproepkrachten
Vaak worden deze overige variabele kosten uitgedrukt in een percentage van de omzet. Zo bedragen de reclamekosten van een gemiddelde detailhandelsonderneming zo’n 2% van de omzet. De energie kosten (gas, elektriciteit) zijn 1% van de omzet. Een gemiddelde onderneming heeft dus zo’n 3% aan overige variabele kosten. Hoe kunnen binnen de break-even berekening rekening houden met deze variabele kosten? Wel, we passen de break-even formule als volgt aan:
Constante kosten of exploitatiekosten X 100 Brutowinst%
Constante kosten of exploitatiekosten X 100 Brutowinst%
-
var. kosten%
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
117
38) Een DHZ-zaak heeft een gebudgetteerde omzet van € 800.000,– De daarbij behorende vaste exploitatiekosten bedragen € 165.000,– De overige variabele exploitatiekosten bedragen 4% van de omzet. De gemiddelde brutowinst is 37% van de omzet. a) Bereken de break-even omzet van deze DHZ-zaak. Uitwerking: € 165.000 37 - 4
x 100 = € 500.000,-
b) Maak een controle berekening waaruit blijkt dat de berekende break-even omzet inderdaad geen winst maar ook geen verlies oplevert. Uitwerking: BEO
€ 500.000,-
Brutowinst 37% van € 500.000 =
- 185.000,-
Vaste kosten € 165.000,Var. Kosten 4% van € 500.000 = € 20.000 Totale kosten
€ 185.000,0
c) Bereken de gebudgetteerde nettowinst. Uitwerking: Gebudgetteerde omzet
€ 800.000,-
Brw 37%
€ 296.000,-
Vaste kosten € 165.000,Var. Kosten 4% van € 800.000 = € 32.000,€ 197.000,Nettowinst
€ 99.000,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
118
39) In een sportzaak bedraagt de normale consumentenomzet € 476.000,–. De inkoopwaarde van de omzet bedraagt 61%, terwijl de overige variabele kosten 5% van de omzet zijn. De nettowinst is gebudgetteerd op € 36.000,–. Het btw tarief is hoog. a) Bereken de break-even omzet van deze sportzaak, ervan uitgaande dat de ontbrekende exploitatiekosten volledig constant zijn. Afronden op € 1.000,- nauwkeurig. Uitwerking: Omzet = € 476.000,119
x 100 =
Brw 39% van € 400.000,Vaste kosten =
€ 400.000,= € 156.000,-
€………………….?
(€ 100.000,-)
Var.kosten 5% = € 20.000,Nettowinst
(156.000 – 120.000)
€
36.000,-
€ 100.000 x 100 = € 295.000,- BEO 39 - 5 b) Hoeveel bedraagt het constante kosten tarief (TC)? Uitwerking: € 100.000,€ 400.000,-
= € 0,25 of 25%
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
119
20.
De veiligheidsmarge
Als een ondernemer op de hoogte is van de break-even positie van zijn winkel, dan weet de ondernemer automatisch hoeveel veiligheid er in de onderneming zit. De veiligheid van de onderneming bestaat uit de ruimte tussen de werkelijke omzet en de break-even omzet. Vaak wordt deze veiligheid uitgedrukt in procenten van de werkelijke omzet. Dit heet de veiligheidsmarge. Monique en Marja zijn beide bedrijfsleidster van een winkel die gespecialiseerd is in vrijetijdskleding. Zij zijn collega’s van elkaar en op personeelsfeestjes kunnen ze het niet laten om over de resultaten van hun filiaal te praten. De gegevens van beide filialen zien er als volgt uit: Monique
Marja
Gerealiseerde omzet Inkoopwaarde omzet
€ 560.000,– € 347.200,–
€ 590.000,– € 377.600,–
Brutowinst Constante Exploitatiekosten
€ 212.800,– € 114.000,–
€ 212.400,– € 108.900,–
De break-even omzet van beide filialen bedraagt: Monique Brw 38%
Marja Brw 36%
€ 114.000 x 100 = € 300.000,38
€ 108.900 x 100 = € 302.500,36
Bereken de ruimte die zit tussen de werkelijke omzet en de break-even omzet voor beide filialen. Dat is dus de veiligheidsmarge in euro’s! Monique
Marja
Omzet BEO
€ 560.000,- 300.000,-
€ 590.000,- 302.500,-
Veiligheid
€ 260.000,-
€ 287.500,-
Ondanks de hogere BEO is de situatie van Marja dus gezonder.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
120
De veiligheidsmarge wordt berekend door het omzet bedrag dat tussen de werkelijke omzet en de break-even omzet ligt, te delen op de werkelijke omzet x 100%. Dit heet de veiligheidsmarge. Bereken voor beide filialen deze veiligheidsmarge op 1 decimaal nauwkeurig. Monique
Marja
€ 260.000,- x 100% € 560.000
€ 287.500,- x 100% = 48,7% € 590.000
= 46,4%
De formule voor de veiligheidsmarge luidt dus:
Werkelijke omzet
-
Break-Even Omzet x 100%
Werkelijke omzet
Als de werkelijke omzet een flink stuk boven de break-even omzet ligt is dit dus een veilig gevoel voor de ondernemer. Mocht de omzet gaan dalen door welke omstandigheden dan ook, dan komt de onderneming niet direct in de rode cijfers. Is de veiligheidsmarge erg klein, dan hoeft de omzet maar enigszins tegen te vallen of de onderneming belandt in de rode cijfers.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
121
40) Bertus heeft een winkel die gespecialiseerd is in de hengelsport. De normale omzet bedraagt € 275.000,–, waarbij de exploitatiekosten op € 79.800,– gebudgetteerd zijn. De gerealiseerde omzet bedroeg het afgelopen boekjaar € 250.000,–, met een gemiddelde brutowinst van 42% van de omzet. a) Bereken de break-even omzet voor Bertus. Uitwerking: € 79.800,42
x 100 = € 190.000,-
b) Bereken de veiligheidsmarge voor Bertus. Uitwerking: € 250.000,- - € 190.000,- x 100% = 24% € 250.000,-
c) Met welk percentage kan de omzet dalen voordat Bertus in de rode cijfers belandt? Uitwerking: De werkelijke omzet kan met 24% dalen.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
122
d) Vorig jaar bedroeg de veiligheidsmarge van Bertus 36%. Hoeveel bedroeg dan zijn werkelijke omzet, als we uitgaan van een zelfde break-even omzet? Uitwerking: Werkelijk omzet Veiligheidsmarge BEO € 190.000,64(BEO)
100% 36% 64% x 100(W) = € 296.875,-
e) Bertus wil zijn veiligheidsmarge weer terugbrengen op het oude niveau, door minder te gaan inkopen, besparen op verpakkingsmateriaal en het bevriezen van de personeelskosten. Daarnaast wil Bertus 4 weken meer op vakantie gaan, terwijl de winkel dan gesloten is. Geef aan welke bezuinigingen Bertus het beste kan doorvoeren om een gezonde bedrijfsvoering te creëren.
Uitwerking: Terugbrengen van de vaste kosten: Personeel inkrimpen Overige vaste uitgaven verminderen Het terugbrengen van de variabele kosten is dus geen oplossing!
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
123
41) Doe-het-zelfzaak De Schaaf heeft een omzet gerealiseerd van € 680.000,– De inkoopwaarde van de omzet bedraagt 61%, de exploitatiekosten zijn begroot op € 140.400,- per jaar. Het btw-tarief bedraagt 19%. a) Bereken de veiligheidsmarge van DHZ-zaak De Schaaf op hele procenten nauwkeurig. Uitwerking: BEO = € 140.400,- x 100 39
= € 360.000,-
€ 680.000,- - € 360.000,€ 680.000,-
VM
x 100%
= 48%
b) De exploitatiekosten zullen het komende jaar waarschijnlijk doorstijgen naar € 156.000,–. Hoeveel moet de consumentenomzet bedragen om dezelfde veiligheidsmarge te kunnen behouden? Afronden op € 1.000,- nauwkeurig. Uitwerking: BEO = € 156.000,39
x 100
= € 400.000,-
W = 100% VM 48% BEO
52%
= € 400.000,-
€ 400.000,- x 100(W) 52(BEO)
x 1,19 (btw)
= € 916.000,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
124
42) CC-7 is jong en dynamisch bedrijf dat in schooljaar 2009-2010 via een project van Jong Ondernemen als studentenbedrijf is ontstaan. Het bedrijf verkoopt Groninger Geschenkpakketten. Eén van de studenten, mevr. R. Vos, heeft een doorstart gemaakt. Naast kleine veranderingen in het marketingconcept komt mevrouw Vos met de volgende schattingen over het jaar 20111: omzet € 170.000, brutowinstpercentage 35% variabele kosten € 8.500, vaste kosten € 36.000,a) Hoeveel bedraagt de break-even omzet van CC7 in 2011? Uitwerking: € 8.500 = 5% € 170.000 Break-even omzet = Vaste exploitatiekosten BW% - VK% Het Vk%
=
x 100 =
€ 36.000 35% - 5%
x 100 = € 120.000,-
b) Hoeveel bedraagt de veiligheidsmarge (op 1 decimaal) bij een omzet van € 170.000,-? Uitwerking: Werk.omzet - Breakeven omzet Werk.omzet € 170.000,- - € 120.000,x 100% € 170.000,Veiligheidsmarge =
x 100%
c) Mevr. Vos wenst een winst te halen van minimaal € 1.400,- per maand. Gaat dit lukken? Uitwerking: Omzet - IWO Brutowinst - variabele kosten Dekkingsbijdrage - Constante kosten Bedrijfsresultaat
€ 170.000,00
100%
€ 56.100,00 € 36.000,00 € 20.100,00
Per maand is dit: € 20.100,-
38% 5% 33%
12 = € 1.675,-
Conclusie: Ja, dit gaat lukken.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
125
43) Anytime Picture Design is een succesvol studentenbedrijf. Ze verkopen via markten en via internet digitale fotosleutelhangers. In het ondernemingsplan voor 2011 staan onder andere de volgende schattingen vermeld:
omzet brutowinstpercentage variabele kosten vaste kosten
€ 5.000,40% € 300,€ 1.360,-
a) Hoeveel bedraagt de break-even omzet voor 2011 voor Anytime Picture Design? Uitwerking: € 300 € 5.000 Break-even omzet = Vaste exploitatiekosten BW% - VK% Het Vk%
=
= 6% x 100 =
€ 1.360,40% - 6%
x 100 = € 4.000,-
b) Hoeveel bedraagt de veiligheidsmarge bij een omzet van € 5.000,-? Uitwerking: Veiligheidsmarge =
Werk.omzet - Breakeven omzet Werk.omzet
€ 5.000,- - € 4.000,€ 5.000,-
x 100%
x 100% =
c) Het studentenbedrijf heeft als doel een nettowinst van € 200,- te halen. Gaat dit lukken? Uitwerking: Omzet - IWO Brutowinst - variabele kosten Dekkingsbijdrage - constante kosten Bedrijfsresultaat
€ 5.000,00
€ 1.700,00 € 1.360,00 € 340,00
100% 40% 6% 34%
Conclusie: Ja, dit gaat lukken.
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
126
44) De gegevens van het afgelopen jaar van een onderneming waren: gemiddelde brutowinst 30% constante kosten € 230.000, variabele exploitatiekosten € 10.000, omzet € 1.000.000,a) Bereken de break-even omzet van dit bedrijf (afronden op € 1.000,-). Uitwerking: € 10.000 € 1.000.000 Break-even omzet = Vaste exploitatiekosten x 100 = € 230.000,BW% - VK% 30% - 1% Het Vk%
=
= 1% x 100
€ 794.000,-
NB: naar boven afronden!
b) Bereken de veiligheidsmarge (rond af op 1 decimaal). Uitwerking: Veiligheidsmarge =
Werk.omzet - Breakeven omzet Werk.omzet
€1.000.000,- - € 793.000,€ 1.000.000,-
x 100%
x 100%
c) Bereken bij welke omzet dit bedrijf een nettowinst van € 125.000,- realiseert (afronden op € 1.000,-). Uitwerking: Omzet - IWO Brutowinst - variabele kosten Dekkingsbijdrage - Constante kosten Bedrijfsresultaat
€ 122.413,79
100%
€ 355.000,00
30% 1% 29%
€ 230.000,00 € 125.000,00
NB: naar boven afronden! € 122.413,79
€ 123.000,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
127
21.
Break-even analyse: het nemen van investeringsbeslissingen
Ondernemers moeten altijd actief blijven meebewegen in de markt waarin zij opereren. Vernieuwend bezig zijn zorgt vaak voor nieuwe koopimpulsen bij de klant. Vandaar dat een facelift van de gehele winkel of een aanpassing binnen het assortiment een frisse wind door de onderneming doet gaan. Als een ondernemer zijn winkel wil uitbreiden of andere aanpassingen wil plegen die natuurlijk een investering met zich meebrengen, dan kan hij met behulp van een break-even berekening enigszins inschatten of de investering het nodige rendement oplevert. Een slijterij wil een wijntapperij laten installeren. De klanten kunnen dan direct uit het vat hun favoriete wijn aftappen. Onderzoek heeft aangetoond dat de normale omzet van € 650.000,– hierdoor met 10% zal stijgen. De investering wordt geschat op een totaal bedrag van € 30.000,– , welke in 5 jaar tijd wordt afgeschreven. De jaarlijkse exploitatiekosten van € 90.000,– zullen door deze ingreep met 5% stijgen. De brutowinst van de slijterij zal door deze ingreep stijgen naar 20%. De eigenaar van de slijterij vraagt zich natuurlijk af hoeveel de omzet moet stijgen om een dergelijke investering terug te kunnen verdienen De eigenaar maakt gebruik van de break-even formule om dit probleem op te lossen. De formule die hiervoor gebruikt wordt luidt natuurlijk: (Vaste) exploitatiekosten Brutowinst%
x 100
Vervolgens gaat de eigenaar de extra vaste kosten die deze investering met zich meebrengt uitrekenen.
Afschrijving tapperij: € 30.000,5 jaar
=
Toename exploitatiekosten: 5% van € 90.000,- =
Totale jaarlijkse vaste kosten stijging:
€ 6.000,-
€ 4.500,-
€ 10.500,-
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
128
Samen met het bedrag aan exploitatiekosten dat deze investering veroorzaakt en het nieuwe brutowinstpercentage kan de eigenaar uitrekenen welke jaarlijkse omzetstijging nodig is om de investering terug te kunnen verdienen.
€ 10.500,- x 100 20
= € 52.500,- Benodigde omzetstijging per jaar
Nu de eigenaar de benodigde gegevens heeft berekend, kan hij de volgende conclusies trekken, met andere woorden gaat de eigenaar investeren in een wijntapperij of is het niet haalbaar? Verwachte omzetstijging 10% van € 650.000,-
= € 65.000,-
Noodzakelijke extra omzet voor het terugverdienen Van de investering = € 52.500,-
Positief verschil:
€12.500,- OK!
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
129
45) Bram Spijkers is traiteur en bereidt kant-en-klare maaltijden. Bram wil zijn goedlopende winkel graag uitbreiden met een rauwkost- en saladevitrine. Een dergelijke vitrine kost inclusief het installeren € 40.000,– exclusief btw . De investering moet in 8 jaar terugverdiend worden. Om deze investering te kunnen financieren moet Bram het volledige bedrag van de investering lenen bij de plaatselijke bank tegen een rentepercentage van 6,8% over het gedurende de gehele levensduur gemiddeld geïnvesteerd vermogen. De restwaarde van de vitrine kan als nihil beschouwd worden. De bijkomende kosten voor deze vitrine worden geschat op € 1.000,– per jaar. a) Bereken de jaarlijkse kosten die deze vitrine met zich meebrengt. Uitwerking: Afschrijving
€ 40.000,8 jaar
= € 5.000,-
Rente 6,8% van € 40.000,- + € 0,-(RW) 2
=
1.360,-
Bijkomende kosten
=
1.000,-
Totale extra kosten investering:
€ 7.360,-
Deze kosten moeten dus met extra omzet terugverdiend kunnen worden.
b) Welk bedrag aan omzet moet Bram meer binnenhalen om deze investering terug te kunnen verdienen, als de brutowinst 40% bedraagt? Uitwerking: € 7.360,40
x 100 = € 18.400,- extra omzet nodig
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
130
46) Francisca is eigenaar van een winkel in designartikelen. De winkel is al meerdere malen het slachtoffer geweest van inbrekers. De verzekeringsmaatschappij eist dat Francisca het pand laat beveiligen met een professionele alarminstallatie. Volgens de offerte gaat deze beveiliging in totaal € 4.680,– kosten. De investering moet in drie jaar tijd terugverdiend worden, restwaarde nihil. De rente over het gedurende de gehele investeringsduur geïnvesteerde vermogen bedraagt 7%. De brutowinst zal door deze investering niet veranderen en gemiddeld op 40% gehandhaafd blijven. Het btw tarief is hoog. a) Met welk bedrag zal de consumentenomzet jaarlijks moeten stijgen om een dergelijke investering terug te kunnen verdienen? Uitwerking: Afschrijving
€ 4.680,3 jaar
=
€ 1.560,-
Rente 7% van € 4.680,- + € 0,- = 2 Totale vaste kosten
163,80 € 1.723,80
€ 1.723,80 x 119(btw) = € 5.128,31 extra cons.omzet 40
De verhoging is jaarlijks!
b) Als Francesca geen alarminstallatie laat aanbrengen, zal de verzekeringsmaatschappij de premie met € 2.000,– verhogen. Leg uit welke beslissing Francesca zal nemen. Uitwerking: De jaarlijkse kostenstijging door alarminstallatie € 1.723,80 De jaarlijkse premiestijging verzekering
€ 2.000,-
Dus alarminstallatie aanleggen is goedkoper!
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
131
47) Fotospeciaalzaak Snapshot wil investeren in een eigen ontwikkelafdeling in de winkel. Zo kunnen klanten onder begeleiding hun eigen foto’s ontwikkelen. Op deze wijze wordt er ingespeeld op de behoefte van de hobbyfotograaf. Ook zal de ruimte gebruikt worden voor het geven van fotocursussen in de avonduren. De ontwikkelruimte vergt een investering van € 59.500,– inclusief btw. Voor het beheer van de ontwikkelruimte zal er ook geïnvesteerd moeten worden in vakkundig personeel. De jaarlijkse loonkosten zullen hierdoor met € 15.000,– toenemen. De rentekosten bedragen 6,3% over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen in de ontwikkelruimte, waarbij de restwaarde nihil is. De investering wordt in 10 jaar afgeschreven. De complementaire kosten van de nieuwe ruimte bedragen € 1.825,– per jaar. Snapshot kan de brutowinst door de eigen ontwikkelwerkzaamheden opvoeren tot 50%. Daarnaast is de winkel het gehele jaar geopend. Een onderzoeksbureau heeft becijferd dat de investering een toename in consumentenomzet zal realiseren van € 1.250,– per week. Toon met een berekening aan of de investering van Snapshot haalbaar is. Uitwerking: Investering ex. btw € 59.500,- x 100 = € 50.000,119 € 50.000,10 jaar Toename loonkosten
= € 5.000,-
Afschrijving:
15.000,-
Rente 6,3% van € 50.000 + € 0,2
1.575,-
Complementaire kosten
1.825,€ 23.400,-
Totale extra kosten investering € 23.400,- x 100 50
€ 46.800,- € 900,- x 1,19(btw) = € 1.071,52 weken
Geplande omzetstijging per week: € 1.250,Noodzakelijk extra omzet per week € 1.071,Voordeel:
€ 179,- OK!
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
132
48) Marianne is filiaalhoudster van een lingeriezaak. Het hoofdkantoor wil de badmode binnen het assortiment van de winkelformule introduceren. Een tweetal vestigingen gaat een jaar lang proefdraaien met deze badmode in het assortiment. Marianne wordt gevraagd haar visie op de plannen van het hoofdkantoor over deze nieuwe opzet te geven. De normale omzet is begroot op € 520.000,– De werkelijke omzet bedraagt € 550.000,-. In het jaar met de nieuwe opzet verwacht men een omzetstijging van 7% van de normale omzet. De exploitatiekosten die normaal gebudgetteerd zijn op € 130.000,– zullen door alle aanpassingen met 12% toenemen. De brutowinst zal door de verandering van het assortiment stijgen naar een gemiddelde van 40% van de omzet. a) Bereken het constantenkosten tarief (TC) op 1 decimaal nauwkeurig. Brutowinst van 40% hanteren
C = N
€ 130.000,€ 520.000,-
= € 0,25 of 25%
Oude situatie!
btw is hoog tarief
b) Bereken het bezettingsresultaat.
Oude situatie!
(€ 550.000,- - € 520.000,-) x € 0,25 = € 7.500,- Overbez. winst
c) Bereken de break-even omzet, op basis van de oude gegevens. Let op! Gewoon 40% Brutowinst% gebruiken € 130.000,- x 100 = € 325.000,40
Oude situatie!
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
133
d) Bereken de veiligheidsmarge op 1 decimaal nauwkeurig.
€ 550.000,- - € 325.000,- x 100% € 550.000,-
= 40,9% Oude situatie!
e) Bereken of de investering in de badmode voldoende omzet oplevert om de kosten die met deze investering gemoeid zijn terug te verdienen.
Kostenstijging 12% van € 130.000,- = € 15.600,€ 15.600,- x 100 = € 39.000,- extra omzet nodig per jaar 40 Begroot is een omzetstijging van 7% van € 520.000,- = € 36.400,De investering in de badmode levert dus te weinig extra omzet op. Gaat niet door!
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
134
49) Vanwege de toename van het aantal winkelovervallen besluit Cymara haar winkel beter te gaan beveiligen. Hiervoor berekent zij de volgende investeringen en kosten: beveiligingsapparatuur € 5.675, abonnement meldkamer € 750,- per jaar surveillance € 500,- per maand Bedragen zijn excl. btw. De apparatuur wil Cymara in vijf jaar met vaste bedragen afschrijven. De restwaarde wordt gesteld op € 0,-. Ook houdt zij rekening met een rente van 4% over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen gedurende de gehele looptijd. Bereken voor Cymara hoeveel extra omzet per jaar er nodig is om dit terug te verdienen. Haar gemiddelde brutowinst is 29%.
Extra exploitatiekosten: Afschrijvingskosten = Rentekosten per jaar = Abonnement Surveillance Totaal
€ 5.675,- - € 0,5 € 5.675,- + € 0,2 12 x € 500,-
x 4%
=
€ 1.135,00
=
€ 113,50
= =
€ 750,00 € 6.000,00 € 7.998,50
Minimaal benodigde extra omzet: Break-even omzet =
Vaste exploitatiekosten x 100 = BW%
€ 7.998,50 29
Uitwerkingen Bedrijfseconomie 1 – KT1 – MAN-OD
x 100 = € 27.581,03
135