Inhoudsopgave
Pagina
Inleiding
2
Hoofdstuk I: Bescherming
4
1.1
Aanwijzen van beschermde leefomgeving (art. 19-28)
4
1.2
Sluiting jacht door GS bij bijzondere weersomstandigheden (art. 46 lid 5)
5
Hoofdstuk II: Uitzonderingen op het beschermingsregime van de wet
6
2.1
Jacht op provinciale eigendommen (art. 31)
6
2.2
Ontheffing voor het zoeken en rapen van kievitseieren (art. 60 en 61)
6
2.3 2.3.1 2.3.2 2.3.3
Vrijstelling, ontheffing of aanwijzing Provinciale vrijstelling (art. 65) Aanwijzing (art. 67) Ontheffing (art.68)
7 8 10 12
Hoofdstuk III: Organisatie 3.1
Erkennen van faunabeheereenheden
16
3.2
Goedkeuren van faunabeheerplannen
16
3.3
Faunafonds
17
Hoofdstuk IV: Handhaving (art. 104 e.v.)
18
Bijlagen
19
1
Draaiboek Zuid-Holland, sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden
1
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
Inleiding De Flora- en Faunawet (wet van 25 mei 1998) is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet vervangt de Vogelwet, de Jachtwet, de Wet Bedreigde Uitheemse Diersoorten, de Nuttige dierenwet 1914 en de soortenparagraaf uit de Natuurbeschermingswet. De wet tracht een integraal en samenhangend wettelijk kader te bieden voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en Faunawet (verder: de wet) is een raamwet. Het beschermingsregime is zoveel mogelijk in de wet geregeld. Daarnaast is, binnen de kaders en criteria die de wet stelt, een groot aantal regels nader uitgewerkt in algemene maatregelen van bestuur (verder: ambv) en ministeriële regelingen. Inmiddels zijn 7 amvb's en 15 ministeriële regelingen vastgesteld. Zowel de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij als de colleges van Gedeputeerde Staten (verder GS) van de provincies zijn aangewezen als bevoegd gezag voor de wet. Voor enkele belangrijke onderdelen van de wet - bijvoorbeeld bestrijding van landbouwschade door dieren - berust de uitvoeringsbevoegdheid bij de provincies. In dit beleidsplan geven GS aan op welke wijze zij van hun bevoegdheden gebruik zullen maken.
Bevorderen van bescherming van dier- en plantensoorten door: ■ aanwijzing beschermde leefomgeving (artikel19-28); ■ sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden (artikel 46).
b
Mogelijkheden verstrekken tot het zoeken en rapen van kievitseieren en het bevorderen van de bescherming van de kievit door: ■ erkennen samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers (artikel 61); ■ verlenen van ontheffing op het verbod om kievitseieren te rapen (artikel 60).
c
d
Voor de beschermde inheemse diersoorten geldt een verbod op: ■ doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen (artikel 9); ■ opzettelijk verontrusten (artikel 10); ■ beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantingsof vaste rust- of verblijfplaatsen (artikel 11); ■ zoeken, rapen, uit het nest nemen, beschadigen of vernielen van eieren (artikel 12).
zogenaamde Soortenbeleid. Voor een aantal soorten ligt hier een Europese verplichting voortvloeiend uit de eerdergenoemde richtlijnen. Voor een aantal andere soorten vloeit dit voort uit de rode lijsten. De uitgangspunten van het natuurbeleid zijn weergegeven in figuur 1.
Rol van het Faunafonds Het Faunafonds heeft binnen de wet de taak tot het verlenen van tegemoetkomingen in schade aangericht door beschermde soorten en het adviseren van GS bij het uitvoeren van het provinciale beleid. De minister stelt in overeenstemming met GS kaders en budgetten vast waarbinnen het Faunafonds opereert.
Voor de beschermde inheemse plantensoorten geldt een algemeen plukverbod (artikel 8).
Hoofdstuk 1 beschrijft de provinciale bevoegdheden ten aanzien van de bescherming van leefgebieden voor dieren plantensoorten. Dat zijn de aanwijzing als beschermde leefomgeving en de sluiting van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden.
Doel van de wet De wet biedt het wettelijk kader voor de bescherming van in het wild levende dier- en planten-soorten. Deze brede bescherming draagt bij aan het behoud van de soortenrijkdom, de biodiversiteit. Planten en dieren worden beschermd door een algemene zorgverplichtingsbepaling en een aantal verbodsbepalingen.
Bevoegdheden GS De belangrijkste bevoegdheden van GS onder de wet zijn: a
Rol van de Faunabeheereenheid In het vijfde hoofdstuk van de wet zijn regels opgenomen ten aanzien van de rol van een Faunabeheereenheid (verder: FBE). Een FBE is een samenwerkingsverband van jachthouders. In het kader van beheer en bestrijding van schade door dieren is een taak weggelegd voor de FBE. De FBE is verantwoordelijk voor het opstellen van een Faunabeheerplan (verder: FBP). Een door GS goedgekeurd FBP biedt een basis voor de aanwijzing (artikel 67) en ontheffingverlening (artikel 68).
Als beschermde inheemse diersoorten zijn aangewezen: ■ alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, met uitzondering van gedomesticeerde dieren behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten en met uitzondering van de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis; ■ alle van nature op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten; ■ alle van nature in Nederland voorkomende soorten amfibieën en reptielen; ■ alle van nature in Nederland voorkomende vissen, met uitzondering van de soorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is.
Mogelijkheden verstrekken voor voorkomen en bestrijden van schade veroorzaakt door beschermde diersoorten door: ■ het verlenen van ontheffingen op de bescherming van dieren (artikel 68); ■ het verlenen van vrijstellingen aan de grondgebruiker (artikel 65); ■ het geven van een aanwijzing (artikel 67).
In het besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Floraen Faunawet zijn nadere regels opgenomen ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten. In bijlage I van het besluit aanwijzing dier- en plantensoorten zijn de plantensoorten opgenomen die zijn aangewezen als beschermde inheemse plantensoorten.
Bevorderen planmatig beheer door: erkennen van faunabeheereenheden (artikel 29); ■ goedkeuren van faunabeheerplannen (artikel 30). ■
Leeswijzer Dit beleidsplan beschrijft het beleid ten aanzien van de provinciale bevoegdheden binnen het kader van de Flora- en Faunawet.
Verder zijn er verbodsbepalingen voor het bezit en vervoer van, en de handel in beschermde inheemse en uitheemse dier- en plantensoorten, voor het uitzetten van dieren in de vrije natuur en het in de vrije natuur uitzaaien van plantensoorten die bij amvb zijn aangewezen.
Hoofdstuk 2 behandelt de jacht binnen provinciale eigendommen en de mogelijkheid van vrijstelling, aanwijzing en ontheffingverlening.
Uitgangspunt van de wet ten aanzien van fauna is de intrinsieke waarde van ieder dier. Bij de uitoefening van bevoegdheden ingevolge artikel 65, 67 en 68 dient met deze intrinsieke waarde rekening gehouden te worden. Dat kan er bijvoorbeeld toe leiden dat bij twijfel over de noodzaak van ingrijpen in dierpopulaties of over de effectiviteit daarvan, het voordeel van de twijfel aan het dier wordt gegeven en niet aan de mens.
In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de rol van een FBE en het Faunafonds. Hoofdstuk 4 beschrijft de handhaving. In hoofdstuk 5 worden de op 12 november 2002 met betrekking tot de Flora- en Faunawet in de Tweede kamer aangenomen moties beschreven.
Positie van de Flora- en Faunawet in het natuurbeleid Gezamenlijk geven de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en het Soortenbeleid inhoud aan natuurbescherming in Nederland en de verplichte implementatie van Europese regelgeving (Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn) in nationale wetgeving. De Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet vullen elkaar aan. De Flora- en Faunawet richt zich op bescherming van soorten. De Natuurbeschermingswet richt zich op bescherming van gebieden. De geheel herziene versie van de laatstgenoemde wet is nog in discussie en zal op zijn vroegst eind 2002 in werking treden. Naast de min of meer passieve bescherming die beide wetten geven heeft Nederland zich ook verplicht actief bedreigde soorten te beschermen. Dit is uitgewerkt in het
Europese regelgeving Vogelrichtlijn + Habitatrichtlijn Nationale wet- en regelgeving Gebiedsbescherming
Nationale wet- en regelgeving Actieve soortenbescherming
Nationale wet- en regelgeving Passieve soortenbescherming
Natuurbeschermingswet
Meerjarenprogramma Soortenbeleid
Flora- en Faunawet
Figuur 1 samenhang tussen Europese en nationale wet- en regelgeving
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
2
3
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
H oofdstuk I: bescherming De wet biedt een kader voor de wettelijke bescherming van in het wild levende planten en dieren. Aan GS zijn bevoegdheden gegeven ten aanzien van de aanwijzing als beschermde leefomgeving en de mogelijkheid van sluiting van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden.
Overwegingen Dit is een nieuw juridisch bindend beschermingsinstrument met ruime beleidsmarge voor GS. Een aanwijzing geschiedt op basis van een openbare voorbereidingsprocedure waarbij belanghebbenden, gemeenten, waterschappen en de provinciale planologische commissie kunnen/dienen te worden betrokken. Gelet op het feit dat bescherming veelal ook op vrijwillige basis mogelijk is, geven GS minder prioriteit aan de aanwijzing als een beschermde leefomgeving, zij geven de voorkeur aan bescherming op basis van vrijwilligheid. Op dit moment lijkt de inzet van dit specifieke aanwijzingsinstrument niet urgent en zijn er momenteel in Zuid-Holland geen situaties bekend waar het gebruik van dit nieuwe instrument wenselijk is. Derhalve zullen GS terughoudend zijn bij de aanwijzing en een landschapselement of gebied pas aanwijzen als: ■ de soort voorkomt op een rode lijst en in zijn voortbestaan bedreigd wordt en ■ andere mogelijkheden voor het effectief beschermen van de soort op die locatie ontbreken.
1.1 Aanwijzen van beschermde leefomgeving (art. 19-28) Wettelijk kader De Flora- en Faunawet biedt in artikel 19 de mogelijkheid om kleine objecten of terreinen, die voor het behoud van bepaalde planten- en diersoorten van groot belang zijn, aan te wijzen als beschermde leefomgeving. Dit is een nieuw instrument en biedt een aanvulling op de bestaande instrumenten ten aanzien van de bescherming van planten en dieren. Zo is bijvoorbeeld in een bestaand beschermd natuurmonument ingevolge de Natuurbeschermingswet een aanwijzing als beschermde leefomgeving niet mogelijk. De aanwijzing biedt de mogelijkheid de groeiplaats van planten, nesten, de schuil-, foerageer- of overwinteringsplaats van dieren te beschermen. Ook kunnen kleine verbindende elementen tussen populaties (stepping-stones, corridors) worden beschermd. Voorbeelden van elementen die onder de werking van dit instrument kunnen worden gebracht zijn houtwallen, poelen, ijskelders, kerkzolders of bunkers voor vleermuizen, broeihopen voor reptielen en paaiplaatsen voor vissen.
Als de aard van de bedreiging daartoe aanleiding geeft, zullen GS gebruik maken van de aanwijzing via de noodprocedure (artikel 24 Flora- en Faunawet). Dit zal verder worden uitgewerkt.
Beleid GS geven voorkeur voor bescherming van leefomgevingen van planten- en diersoorten, buiten aangewezen natuurmonumenten, op basis van vrijwilligheid.
Overwegingen In geval van bijzondere weersomstandigheden kunnen GS de jacht sluiten en vrijstellingen en ontheffingen opschorten die verleend zijn op grond van respectievelijk artikel 65 en 68 van de wet. De procedure met betrekking tot de sluiting van de jacht is vastgelegd in het draaiboek sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden (bijlage I). Dit draaiboek is gebaseerd op de Jachtnota van de provincie Zuid-Holland zoals vastgesteld door GS in mei 1997 en aangepast aan de huidige regelgeving.
In situaties waar bescherming op basis van vrijwilligheid of andere beschermingsmogelijkheden niet mogelijk zijn en waar een rodelijstsoort in zijn voortbestaan wordt bedreigd, zullen GS gebruik maken van het instrument van aanwijzing van beschermde leefomgeving. In urgente situaties zullen GS gebruik maken van de noodprocedure van artikel 24 van de wet. Dit onderwerp wordt nader uitgewerkt.
Beleid GS sluiten de jacht bij bijzondere weersomstandigheden aan de hand van de criteria zoals opgenomen in het draaiboek sluiting jacht bij bijzondere weeromstandigheden. Besluiten over beperkingen ten aanzien van de opschorting van vrijstellingen en/of ontheffingen ex artikel 65 en 68 van GS vinden eveneens plaats overeenkomstig het "draaiboek sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden".
1.2 Sluiting jacht door GS bij bijzondere weersomstandigheden (art. 46 lid 5) Wettelijk kader GS kunnen, zolang bijzondere weersomstandigheden dat naar hun oordeel met het oog op de instandhouding van het wild vergen, de jacht voor de hele provincie of een gedeelte daarvan, voor een bepaalde periode sluiten. Onder bijzondere weersomstandigheden verstaan GS in dit verband extreme winterse omstandigheden, extreme wateroverlast (als gevolg van hoge waterstanden) en botulisme. De bevoegdheid van GS geldt voor het beperkte aantal diersoorten dat in de wet is aangemerkt als wild en waarvoor de jacht daadwerkelijk is geopend. Daarnaast hebben GS de mogelijkheid om verleende vrijstellingen en/of ontheffingen op grond van artikel 65 en artikel 68 op te schorten. Naast de bevoegdheid van GS tot sluiting van de jacht geeft de wet zelf ook regels ter bescherming van in het wild levende dieren onder winterse omstandigheden. Zo is het verboden te jagen indien de grond met sneeuw is bedekt. Dit verbod geldt niet voor de jacht op wilde eend of houtduif. Dit verbod is eveneens niet van toepassing voor de jacht op konijn, haas of fazant indien deze dieren anders worden bejaagd dan voor de voet. Voorts is het verboden te jagen op wild dat zich tengevolge van hoge waterstand ophoudt op hooggelegen delen en op wild dat zich bevindt in of nabij wakken of bijten in het ijs en op wild dat als gevolg van weersomstandigheden in uitgeputte toestand verkeert.
Een vleermuisbunker
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
4
5
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
H oofdstuk II: uitzonderingen op het beschermingsregime van de wet
De wet laat de mogelijkheid aan eigenaren/beheerders van terreinen verdergaande beperkingen aan de jacht te stellen, of de jacht helemaal te verbieden. Dit geldt ook voor de provincie Zuid-Holland als eigenaar van haar terreinen. De provincie voert het privaatrechtelijk beheer over een groot aantal wegen en recreatiegebieden in de provincie. De provinciale wegen met daaraan liggende overhoeken, singels en beplantingen vormen de meest bekende daarvan.
De passieve bescherming van dier- en plantensoorten komt in de wet tot uitdrukking in een algemeen landelijk verbodstelsel. Deze bescherming gaat echter niet zo ver dat een inbreuk op de verbodsbepalingen onmogelijk is gemaakt. De wet biedt mogelijkheden om af te wijken van het strenge beschermingsregime indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige instandhouding van een soort. Er moet als het ware een gerechtvaardigd belang zijn. Erkende belangen zijn onder andere de volksgezondheid, de openbare veiligheid, de veiligheid van het vliegverkeer, het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren en de bescherming van flora en fauna.
Overwegingen Voor de jacht op provinciale terreinen hebben GS reeds in 1988 en 1992 beleid geformuleerd in de nota Faunabeheer: op provinciale terreinen vindt jacht alleen plaats wanneer dat noodzakelijk is voor het beheer. Naar de huidige Flora- en Faunawet vertaald betekent dit dat jacht alleen wordt toegestaan indien dit naar het oordeel van GS nodig is om schade te voorkomen of te bestrijden. Indien nodig vindt de schadebestrijding plaats op basis van een vrijstelling, aanwijzing of ontheffing. Schadebestrijding is uitsluitend mogelijk wanneer er geen andere effectieve manier is om de schade te verminderen tot een aanvaardbaar niveau. In terreinen waar dieren geen schade van betekenis veroorzaken worden geen dieren verontrust of gedood. Dit standpunt "Nee, tenzij .." sluit aan bij de natuurbehoudsdoelstellingen en is mede ingegeven door de idee dat het beheer van de terreinen op een zo natuurlijk mogelijke wijze moet geschieden en er zo min mogelijk verstoring van natuurlijke processen mag optreden. GS zien geen aanleiding om dit gehanteerde beleid te wijzigen.
In de wet zijn beschermingsbepalingen opgenomen ten aanzien van de jacht, de mogelijkheid voor vrijstelling en ontheffing en de mogelijkheid van GS om personen of categorieën van personen aan te wijzen om in te grijpen in de populaties van enkele diersoorten. De bepalingen worden hieronder nader uitgewerkt.
2.1 Jacht op provinciale eigendommen (art. 31) Wettelijk kader In de wet zijn in hoofdstuk V, titel II, bepalingen opgenomen ten aanzien van de jacht. Bejaagbare wildsoorten zijn haas, konijn, wilde eend, fazant, houtduif en patrijs. De minister kan de jacht op deze diersoorten openen en de periode bepalen waarin gejaagd kan worden. In ieder geval wordt de jacht niet geopend op diersoorten die op een door de minister vastgestelde lijst (de zogenaamde rode lijst) zijn geplaatst. Dit geldt thans voor de patrijs. In de Jachtregeling is bepaald wanneer de jacht geopend is.
Beleid GS hanteren voor de jacht op provinciale eigendommen het principe "Nee, tenzij ..".
2.2 Ontheffing voor het zoeken en rapen van kievitseieren (art. 60 en 61)
In de wet en het Jachtbesluit is voorts geregeld wie gerechtigd is om te jagen en welke voorwaarden daaraan gesteld worden. Zo dient bijvoorbeeld een jachtveld een minimale oppervlakte te hebben van 40 hectare. Voor het gebruik van een geweer is een jachtakte verplicht en voor het inzetten van jachtvogels een valkeniersakte.
Wettelijk kader De minister kan, voor zover naar zijn oordeel de belangen van natuurbehoud zich daartegen niet verzetten, een periode liggende tussen 1 maart en 9 april vaststellen, waarbinnen GS aan erkende samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers ontheffing kunnen verlenen van artikel 12 ten behoeve van het zoeken en rapen van eieren van de kievit.
In de wet is voorts bepaald dat in een aantal gebieden de jacht niet geopend zal worden. Dat zijn beschermde of staatsnatuurmonumenten, gebieden waarvan de aanwijzing als beschermd natuurmonument in overweging is genomen, watergebieden van internationale betekenis (Verdrag van Ramsar) en gebieden die krachtens de Vogelrichtlijn zijn aangewezen als speciale beschermingszone.
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
Het zoeken en rapen van eieren was vóór de inwerkingtreding van de Flora- en Faunawet toegestaan op basis van een vergelijkbare regeling op grond van de Vogelwet, waarbij de minister bevoegd gezag was. In de provincie Zuid-Holland was ten aanzien van het zoeken en rapen van kievitseieren alleen de vereniging Vanellus Vanellus actief.
6
Naast de in de wet opgenomen bepalingen ten aanzien van het zoeken en rapen van kievitseieren hebben GS geen bevoegdheden ten aanzien van weidevogelbescherming. Voor weidevogelbeschermingsactiviteiten, zoals die door Landschapsbeheer Zuid-Holland worden gecoördineerd kan de minister van LNV een ontheffing verlenen. Artikel 75 lid 4 van de wet biedt hiervoor de mogelijkheid.
2.3 Vrijstelling, ontheffing of aanwijzing Ten aanzien van beheer en bestrijding van schade zijn in de wet in een drietal bevoegdheden aan GS toegekend, te weten: de vrijstelling (artikel 65), de ontheffing (artikel 68) en de aanwijzing door GS (artikel 67). Deze drie instrumenten bieden de mogelijkheid om inbreuk te maken op de algemene verbodsbepalingen in de wet (artikel 9, 10, 11 en12) ten aanzien van het doden, verwonden, vangen en bemachtigen en opzettelijk verontrusten van dieren alsmede het beschadigen of vernielen van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rusten verblijfplaatsen en het zoeken en rapen van eieren. Daarbij geldt de voorwaarde dat deze instrumenten alleen ingezet kunnen worden indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien er geen inbreuk wordt gedaan aan een gunstige instandhouding van een soort.
Overwegingen In de Vogelrichtlijn zijn onder andere bepalingen opgenomen ten aanzien van het rapen van eieren. De richtlijn staat een uitzondering op het verbod van rapen van eieren slechts toe indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat, ten behoeve van een verstandig gebruik in kleine hoeveelheden, selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden. Dit betekent dat het zoeken en rapen van eieren de kievitenpopulatie niet in gevaar mag brengen. Uit onderzoek van beschikbare gegevens in Zuid-Holland kan niet afgeleid worden dat het rapen van kievitseieren en de daarmee samenhangende nazorg leidt tot een betere bescherming en instandhouding van de soort.
GS verstaan onder gunstige instandhouding dat de desbetreffende soort in principe overal in zijn natuurlijke biotoop in Zuid-Holland in een levensvatbare populatie moet kunnen blijven voorkomen, voor zover dit verenigbaar is met het doel waarvoor de vrijstelling, aanwijzing of ontheffing is verleend. Vrijstelling De vrijstelling ingevolge artikel 65 is een vrij algemene bepaling. Een vrijstelling kan aan alle grondgebruikers in Zuid-Holland worden verleend voor zover zij schade ondervinden van bepaalde diersoorten aan bepaalde gewassen. Een vrijstelling kan alleen worden gegeven op basis van een provinciale verordening die door PS wordt vastgesteld.
Kievitseieren mogen niet geraapt worden
Aanwijzing Bij een aanwijzing nemen GS het initiatief en bepalen zij zelf dat de stand van bepaalde diersoorten door een door hen aan te wijzen groep of categorie van personen kan worden beperkt in het belang van de volksgezondheid, openbare veiligheid, veiligheid van het luchtverkeer, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en water en ter voorkoming van schade aan flora en fauna.
Voorts overwegende dat: ■ de kievit een bij de wet beschermde soort is, ■ het eieren rapen naar mening van GS in strijd is met de intenties van de Vogelrichtlijn, ■ het rapen van kievitseieren in Zuid-Holland geen speciale folkloristische betekenis heeft en ■ de (nest)bescherming van de kievit onder druk staat door illegale rapers, zijn GS van mening dat de natuurbelangen van een zo natuurlijk mogelijk verlopend broedseizoen van de kievit met zo min mogelijk ingrijpen van de mens zwaarder weegt dan het rapen van kievitseieren. Deze overwegingen in achtnemende zullen GS geen ontheffingen verlenen voor het zoeken en rapen van kievitseieren.
GS kunnen bepalen dat deze personen toegang hebben tot de betreffende gronden, waarbij de toestemming van een grondeigenaar niet vereist is. Dit is een vergaande bevoegdheid.
Beleid GS zullen geen ontheffing verlenen voor het zoeken en rapen van kievitseieren.
7
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
Ontheffing Een ontheffing biedt meer maatwerk en kan op aanvraag door GS worden verleend. Naast schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren kan een ontheffing verleend worden in het belang van de volksgezondheid, openbare veiligheid, veiligheid van het luchtverkeer, ter voorkoming van schade aan flora en fauna en sommige andere belangen.
■
■ ■
■
In een ontheffing wordt exact aangegeven welke personen van een ontheffing gebruik mogen maken, met welk middel, voor welke diersoort, in welke periode en welk gebied.
Overwegingen Uit documentatie van de Wildschadecommissie (jaarrapportages), het Jachtfonds en het Faunafonds blijkt dat in Zuid-Holland de volgende soorten van de provinciale lijst schade veroorzaken: haas, brandgans, grauwe gans, kolgans, rietgans, rotgans, knobbelzwaan, meerkoet, smient, wilde eend, spreeuw, holenduif, kauw, ekster, zwarte kraai en roek.
Kort samengevat: de vrijstelling werkt generiek, de ontheffing en aanwijzing werken specifiek. De opstelling van GS bij vrijstelling en ontheffing is passief en bij de aanwijzing actief.
Van de overige soorten op de provinciale lijst (bosmuis, veldmuis, kleine rietgans, huismus en ringmus) zijn geen schadegevallen bekend. Van de verbodsbepalingen waarvan de provincie mag afwijken is het opzettelijk verontrusten van schadeveroorzakende dieren op de percelen waar schade dreigt de minst dieronvriendelijke manier om schade te voorkomen of te beperken. Om onnodige schade aan landbouwgewassen te voorkomen stellen GS aan PS voor om vrijstellingen te verlenen voor het verontrusten van schadeveroorzakende soorten. Verstoring van schadeveroorzakende soorten zal naar verwachting in een aantal gevallen niet voldoende zijn om belangrijke schade te voorkomen. De wet biedt de mogelijkheid om in dit geval verdergaande maatregelen toe te staan (zoals bijvoorbeeld het doden). Dit kan via een vrijstelling of ontheffing.
2.3.1 Provinciale vrijstelling (art. 65) Wettelijk kader Ter voorkoming van veelvuldig voorkomende belangrijke schade biedt artikel 65 van de wet aan de gebruiker van gronden en opstallen de mogelijkheid om af te wijken van de verbodsbepalingen 9, 10, 11 en 12 door middel van een vrijstelling. In het Besluit beheer en schadebestrijding dieren zijn de diersoorten vermeld waarvoor een vrijstelling verleend kan worden. In bijlage I van het besluit is de lijst met diersoorten opgenomen waarvoor de minister een landelijke vrijstelling van de verbodsbepalingen 9 t/m 12 heeft afgegeven. Dat zijn mol, konijn en houtduif. In bijlage 2 van het Besluit is een lijst opgenomen van diersoorten die in delen van het land veelvuldig schade kunnen aanrichten. Bij provinciale verordening kan voor deze diersoorten vrijstelling verleend worden van de verbodsbepalingen 9, 10, 11 of 12. Op deze lijst staan 21 soorten: haas, bosmuis, veldmuis, brandgans, grauwe gans, kleine rietgans, kolgans, rietgans, rotgans, knobbelzwaan, meerkoet, smient, wilde eend, spreeuw, holenduif, huismus, ringmus, kauw, ekster, zwarte kraai en roek.
Uit de toelichting bij het Besluit beheer en schadebestrijding dieren blijkt dat het in de rede ligt dat provincies in hun verordening slechts een vrijstelling regelen voor de grondgebruiker om dieren opzettelijk te verontrusten en in het algemeen geen vrijstelling verlenen voor het vangen en doden van deze dieren of voor het rapen van eieren. Artikel 68 (ontheffing) van de wet biedt in dergelijke gevallen een betere waarborg omdat ontheffingen in het algemeen verleend worden op basis van een FBP. Voorts is rapportage en evaluatie van de ingezette middelen, handhaving en toetsing aan overige (Europese) regelgeving gewaarborgd.
Een vrijstelling kan alleen worden verleend ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, als er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien naar oordeel van GS geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Vastgesteld kan worden dat op grote schaal belangrijke schade aan diverse landbouwgewassen is voorkomen of beperkt op basis van bovenstaande ontheffingen. Vanwege het voorkomen van belangrijke schade aan landbouwgewassen stellen GS aan PS voor het doden van zwarte kraai en kauw op te nemen in de provinciale vrijstelling.
Uit onderzoek van de in Zuid-Holland verleende vergunningen onder de Jachtwet en Vogelwet in 2001 blijkt het volgende: Soort (voorkomend op provinciale lijst)
Aantal verleende vergunningen in 2001
Haas Grauwe gans Kolgans Knobbelzwaan Meerkoet Smient Wilde eend Spreeuw Kauw* Ekster Zwarte kraai*
1 6 1 22 2 1 2 3 5 5 5
Tijdens de parlementaire behandeling van de wet is uitvoerig stilgestaan bij de noodzaak om de vos op de landelijke of provinciale lijst te plaatsen. Uit onderzoek dat is ingesteld na de behandeling van de wet, is gebleken dat de vos niet voldoet aan de criteria van artikel 65, eerste lid, van de wet voor plaatsing op de landelijke of provinciale lijst. Dit neemt niet weg dat schade in individuele gevallen kan worden voorkomen of bestreden met behulp van het ontheffingsinstrument van artikel 68 van de wet. Uit het besluit Beheer en schadebestrijding dieren, artikel 13 lid 2, blijkt dat de landelijke en provinciale vrijstellingslijsten twee jaar na hun inwerkingtreding worden geëvalueerd. Na deze twee jaar zal ook de verordening geëvalueerd worden. Indien nodig wordt de verordening aangepast. De provincies hebben met de beoogde partners in de op te richten Faunabeheereenheden afgesproken dat zij ernaar streven, voor zover mogelijk, bij de noodzakelijke herziening van de vrijstellingsverordeningen in 2004 (of zoveel eerder als noodzakelijk) die soorten voorkomend op de provinciale vrijstellingslijst waarvoor in 2002 en 2003 veelvuldig ontheffing is verleend, onder de vrijstelling te brengen.
* De zwarte kraai en kauw waren onder de Jachtwet vrij bejaagbaar. De verleende vergunningen in 2001 hebben betrekking op het gebruik van kastval(len) en/of vangkooi(en). Voor de overige op de lijst vermelde soorten (rietgans, rotgans, holenduif en roek) zijn geen vergunningen verleend. Uit de bovenstaande lijst blijkt dat alleen voor de knobbelzwaan een groot aantal vergunningen is verleend. Uit schadegegevens van de Wildschadecommissie blijkt dat het aantal schademeldingen van knobbelzwanen en getaxeerde bedragen in de afgelopen jaren flink zijn gestegen. Gezien het oplopende schadebedrag is een planmatige aanpak (preventie, schudden van eieren, afschot) voor deze diersoort gewenst. GS geven hiertoe de voorkeur aan ontheffingverlening op grond van artikel 68 boven het verlenen van een vrijstelling.
a
b
Van de kraaiachtigen is bekend dat zij schade aan landbouwgewassen kunnen aanrichten. Onder de Jachtwet waren de genoemde kraaiachtigen het gehele jaar vrij bejaagbaar waardoor de totale omvang van de schade uit het afgelopen jaar niet bekend is, deze werd immers niet door het Jachtfonds vergoed. GS hebben de periode vanaf 1 april 2002 gebruikt om het schadepatroon van deze vogelsoorten vast te stellen.
c
8
Voor enkele gebieden zal geen vrijstelling worden verleend. De volgende gebieden worden uitgezonderd: gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of staatsnatuurmonument; gebieden die krachtens richtlijnnummer 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand zijn aangewezen als speciale beschermingszone (Vogelrichtlijngebieden). gebieden in beheer en/of eigendom van Staatsbosbeheer, Vereniging Natuurmonumenten en Stichting het ZuidHollands Landschap. Beleid GS adviseren PS grondgebruikers een vrijstelling van de verbodsbepaling van artikel 9 en 10 te verlenen voor het opzettelijk verontrusten of doden van schadeveroorzakende dieren op de percelen waar schade dreigt.
In de eerste zeven maanden na de inwerkingtreding van de Flora- en Faunawet hebben GS aan 16 individuele aanvragers en 9 wildbeheereenheden een ontheffing verleend voor het doden van kraaien en/of kauwen ter voorkoming en beperking van landbouwschade. Daarnaast hebben GS aan de WLTO ontheffingen verleend ten behoeve van de WLTO-leden in geheel Zuid-Holland. Van deze ontheffing hebben (tot 1 november 2002) 75 individuele agrariërs gebruik gemaakt.
Bij provinciale verordening, welke door Provinciale Staten van Zuid-Holland (PS) dient te worden vastgesteld, kunnen in principe voor de diersoorten die op de provinciale vrijstellingslijst staan de volgende handelingen worden toegestaan:
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen (artikel 9); opzettelijk verontrusten (artikel 10); beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantingsplaatsen of vaste rust- en verblijfplaatsen (artikel 11); het zoeken, rapen, uit het nest nemen, beschadigen of vernielen van eieren (artikel 12).
Van deze vrijstelling worden uitgezonderd: ■ gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of staatsnatuurmonument; ■ gebieden die krachtens richtlijnnummer 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand zijn aangewezen als speciale beschermingszone (Vogelrichtlijngebieden);
9
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
■
en fauna. Voor beschermde inheemse diersoorten geldt, dat dit middel slechts kan worden aangewend indien er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
gebieden in beheer en/of eigendom van Staatsbosbeheer, Vereniging Natuurmonumenten en Stichting Het Zuid-Hollands Landschap.
De provinciale vrijstelling voor het opzettelijk verontrusten geldt voor: haas, brandgans, grauwe gans, kolgans, rietgans, rotgans, knobbelzwaan, meerkoet, smient, wilde eend, spreeuw, holenduif, kauw, ekster, zwarte kraai en roek. GS adviseren PS grondgebruikers een vrijstelling van de verbodsbepaling van artikel 9 te verlenen voor het doden van zwarte kraaien en kauwen op percelen met bepaalde schadegevoelige gewassen.
Overwegingen De in bijlage 1 van de regeling "Beheer en schadebestrijding dieren" opgesomde diersoorten zijn te verdelen in onbeschermde (verwilderde) diersoorten en beschermde inheemse diersoorten. Onbeschermde (verwilderde) diersoorten GS achten vestiging of uitbreiding van exoten en verwilderde diersoorten niet wenselijk. Voor deze diersoorten streven GS naar een zo klein mogelijke populatie.
2.3.2 Aanwijzing (art. 67)
GS merken de volgende soorten van de lijst aan als exoot en verwilderde diersoort: nijlgans, gedomesticeerde grauwe gans, rosse stekelstaart, verwilderde duif, verwilderde kat, verwilderde nerts, muntjak, marterhond, Siberische grondeekhoorn, wasbeer, beverrat en muskusrat. De nijlgans (Alopochen aegyptiacus) is een uit Afrika afkomstige soort. De huidige Zuid-Hollandse populatie is ontstaan door ontsnappingen uit parken en kinderboerderijen. Het eerste mogelijke broedgeval in Nederland was in 1967 in Scheveningen. Daarna nam de stand vooral rond Den Haag snel toe, later ook in de rest van de provincie (en Nederland).
Wettelijk kader In artikel 67 van de wet is aan GS de bevoegdheid toegekend om de stand van de in de regeling beheer en schadebestrijding dieren aangewezen beschermde inheemse diersoorten of andere onbeschermde (verwilderde) diersoorten te beperken. In bijlage 1 van de regeling "Beheer en schadebestrijding dieren" zijn opgenomen: beverrat, Canadese gans, damhert, edelhert, grauwe gans, knobbelzwaan, konijn, marterhond, muntjak, muskusrat, nijlgans, ree, rosse stekelstaart, Siberische grondeekhoorn, verwilderde duif, verwilderde kat, verwilderde nerts, wasbeer en wild zwijn.
In 1998 was de Zuid-Hollandse populatie gegroeid tot circa 500 paar; de afgelopen jaren is er sprake van een explosieve verdere groei. Waarnemingen van groepen van honderden exemplaren zijn geen uitzondering meer. Deze soort gedraagt zich territoriaal en agressief tegenover andere diersoorten en kan deze verdringen. Bovendien kan deze soort ook grote schade aanrichten in gewassen.
De in de wet neergelegde verbodsbepalingen met betrekking tot dieren in hun natuurlijke leefomgeving gelden uitsluitend ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten. Dat betekent dat het doden van onbeschermde (verwilderde) diersoorten is toegestaan. Wel moet er sprake zijn van een redelijk doel, zoals beheer en schadebestrijding. Ook dienen de bepalingen met betrekking tot de in te zetten middelen in acht genomen te worden. Dit betekent dat bijvoorbeeld in het kader van beheer en schadebestrijding onbeschermde dieren mogen worden gedood met een geweer dat is bijgeschreven op een jachtakte. Daarnaast dient men in het bezit te zijn van een schriftelijke toestemming van de grondgebruiker.
Personen die de bestrijding van muskusratten uitvoeren in opdracht van de Dienst Muskusrattenbestrijding van de provincie Zuid-Holland worden door GS als groep van personen aangewezen om in afwijking van artikel 9 muskusratten en beverratten te vangen en te doden in Zuid-Holland met vangkooien, klemmen en geweer.
De verwilderde duif is een gedomesticeerde afstammeling van de rotsduif (Columba livia) welke in wilde staat voorkomt in Ierland en het Verenigd Koninkrijk en in de zuidelijke helft van Europa. Wilde rotsduiven komen in Nederland niet voor, wel bestaat er een aanzienlijke populatie van verwilderde gedomesticeerde rotsduiven, vooral in stedelijke gebieden. Deze soort kan grote schade aanrichten aan gewassen. De verwilderde kat (Felis catus) is een gedomesticeerde afstammeling van de wilde kat (Felis silvestris) welke niet in Nederland voorkomt. De Zuid-Hollandse populatie blijft in stand door zelfstandige voortplanting en nieuwe verwilderingen. Dit is een roofdier dat predeert op beschermde inheemse soorten en daarnaast een voedselconcurrent vormt voor inheemse beschermde predatoren. De verwilderde nerts of mink (Mustela vison) is een uit Noord-Amerika afkomstige soort. De Europese populatie is afkomstig van uitzettingen en ontsnappingen. Ook dit is een roofdier dat predeert op beschermde inheemse soorten. Tevens vormt deze soort een voedselconcurrent voor inheemse beschermde predatoren.
Vangmiddelen; klemmen
Er worden nadere regels vastgesteld voor het vangen en doden van muskusratten en beverratten in gebieden die zijn aangewezen onder de Natuurbeschermingswet. Met name in gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Habitatrichtlijn of de Vogelrichtlijn mag de aanwijzing niet ten koste gaan van diersoorten op grond waarvan deze gebieden zijn aangewezen.
De muntjak (Muntiacus reevisi) is een Oost-Aziatische soort. De Europese populatie is afkomstig van uitzettingen en ontsnappingen. In Zuid-Holland is op dit moment voor zover bekend geen populatie meer aanwezig. Deze soort kan in grote dichtheden schade aanrichten aan de inheemse flora en fauna.
Ten aanzien van postduiven wordt het volgende opgemerkt. GS stellen jaarlijks een periode vast waarin een ophokplicht voor postduiven geldt. Op deze wijze wordt de gelegenheid geboden om schade aan landbouwgewassen door verwilderde duiven te voorkomen. In deze periode kan het aantal verwilderde duiven teruggedrongen worden, zonder dat daarbij niet verwilderde duiven worden gedood.
Marterhond (Nyctereutus procyonides), Siberische grondeekhoorn (Tamias sibiricus) en wasbeer (Procyon lotor) komen op dit moment in Zuid-Holland niet voor. GS zullen preventief deze soorten wel aanwijzen ter voorkoming van schade aan fauna. De marterhond en wasbeer zijn exotische diersoorten die prederen op beschermde inheemse soorten. Tevens vormen ze een voedselconcurrent voor inheemse beschermde predatoren.
Om onbeschermde diersoorten of verwilderde diersoorten te mogen doden met een geweer moet de jachtaktehouder wel een reden hebben om met zijn geweer in zijn jachtveld te zijn, bijvoorbeeld tijdens de geopende jacht of op basis van een art. 68 ontheffing. Ontbreekt deze reden, dan kunnen onbeschermde siersoorten alleen op basis van een door GS verleende aanwijzing worden bestreden.
Verwilderde gedomesticeerde grauwe gans
GS kunnen in afwijking van het bepaalde in de artikelen 9, 11, 12, 50, 51 en 53 van de wet personen of categorieën van personen aanwijzen om de stand van deze diersoorten te beperken (a) in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid (b) in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer (c) ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of (d) ter voorkoming van schade aan flora
De verwilderde gedomesticeerde grauwe gans is een afstammeling van de grauwe gans (Anser anser) welke in Zuid-Holland ook in wilde staat voorkomt. In Zuid-Holland is de verwilderde gedomesticeerde grauwe gans plaatselijk talrijk; met name in het rivierengebied en het Hollandsch Diep en Haringvliet betreft dit zeer grote populaties. Onder verwilderde gedomesticeerde grauwe ganzen verstaan GS alle witte en bonte grauwe ganzen, alsmede bastaarden
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
muntjak, marterhond, Siberische grondeekhoorn, wasbeer en muskusrat, in hun eigen jachtveld mogen beperken. Dit is overigens geen verplichting. Bij het doden van deze dieren mag een geweer gebruikt worden.
daarvan met andere verwilderde ganzensoorten. De rosse stekelstaart (Oxyura jamaicensis) is een uit Noord-Amerika afkomstige eendensoort. De Europese populatie is afkomstig van uitzettingen en ontsnappingen. Sinds enkele jaren is er in Zuid-Holland sprake van een kleine populatie. Van deze soort is grote schade aan fauna bewezen. Deze soort hybridiseert met en verdringt de in Europa bedreigde inheemse witkopeend.
Inheemse beschermde diersoorten Edelhert en wild zwijn komen niet voor in Zuid-Holland. GS gaan er vooralsnog van uit dat het niet nodig is om deze diersoorten in de provincie te bestrijden.
De Siberische grondeekhoorn wijzen GS aan in het belang van de volksgezondheid.
10
De Canadese gans (Branta canadensis) is door het Rijk aangewezen als beschermde soort. Deze uit Noord-Amerika afkomstige soort neemt de laatste vijf jaren in ZuidHolland explosief toe, de verwachting is dat de populatie de komende jaren verder zal toenemen. GS vinden uitbreiding van de populatie ongewenst. Deze soort kan andere diersoorten beconcurreren en verdringen. Bovendien kan deze soort ook grote schade aanrichten in gewassen. GS wijzen voor het gehele jaar jachthouders aan om in hun jachtgebied in afwijking van de artikelen 9, 11 en 12, 50, 51 en 53 lid 1a Canadese ganzen te
De beverrat (Myocastor coypus) en muskusrat (Ondatra zibethicus) vormen een bedreiging van de openbare veiligheid. GS zijn bereid jachtaktehouders aan te wijzen als groep van personen die in afwijking van het bepaalde in artikel 9, 11, 12, 50, 51 en 53 lid 1a van de wet de stand van de nijlgans, gedomesticeerde grauwe gans, rosse stekelstaart, verwilderde duif, verwilderde kat, verwilderde nerts,
11
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
doden, nesten te vernielen of te beschadigen en eieren van Canadese ganzen te rapen en schudden. De problematiek m.b.t. damhert, ree, grauwe gans en knobbelzwaan vraagt om een planmatige aanpak. Ontheffingverlening is hiervoor het meest geschikte instrument.
GS kunnen, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van een beschermde diersoort ontheffing verlenen: ■ in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid; ■ in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer; ■ ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren; ■ ter voorkoming van schade aan flora en fauna; ■ met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
De jacht op konijnen is geopend van 15 augustus tot en met 31 januari. Bovendien heeft de minister het konijn op de landelijke vrijstellingslijst geplaatst voor o.a. het doden. De bestrijding van konijnen op sportvelden en industrieterreinen is als bijzonder belang bij artikel 68 opgenomen. In lijn met deze systematiek in de wet geven GS de voorkeur aan het instrument ontheffingverlening boven een aanwijzing op grond van artikel 67.
Als andere belangen als bedoeld in artikel 68 zijn in het "Besluit beheer en schadebestrijding dieren aangewezen": ■ de voorkoming en bestrijding van schade of belangrijke overlast veroorzaakt door steenmarters aan gebouwen of zich daarin of daarbij bevindende roerende zaken; ■ de voorkoming en bestrijding van schade veroorzaakt door vossen aan niet bedrijfsmatig gehouden vee; ■ de voorkoming en bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren, behorende tot de diersoorten edelhert, ree, damhert of wild zwijn; ■ de voorkoming en bestrijding van schade veroorzaakt door konijnen of vossen op sportvelden of industrieterreinen.
In de aanwijzing houden GS rekening met de kwetsbaarheid van gebieden die krachtens richtlijnnummer 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand zijn aangewezen als speciale beschermingszone (Vogelrichtlijngebieden). Beleid GS wijzen als personen of categorieën van personen als bedoeld in artikel 67 van de Flora- en Faunawet aan: Alle jachtaktehouders in Zuid-Holland die in afwijking van het bepaalde in artikel 9, 11, 12, 50, 51 en 53 lid1a van de wet de stand van nijlgans, gedomesticeerde grauwe gans, Canadese gans, rosse stekelstaart, verwilderde duif, verwilderde kat, verwilderde nerts, muntjak, marterhond, Siberische grondeekhoorn, wasbeer en muskusrat mogen beperken met een geweer en honden (niet zijnde lange honden) op gronden waarvan zij jachthouder zijn, in het belang van de openbare veiligheid, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en ter voorkoming van schade aan flora en fauna.
De ontheffing van de artikelen 9 tot en met 18 en 72 vijfde lid omvat het verbod tot verwonden, doden, vangen, opzettelijk verontrusten, beschadigen, vernielen en uithalen van nesten, het rapen van eieren alsmede het bezit, vervoer en handel van dieren en beschermde planten, het uitzetten van dieren of eieren of het bezitten van verboden middelen. In principe kan ontheffing slechts verleend worden aan een FBE op basis van een FBP. Een ontheffing kan aan anderen dan een FBE verleend worden: ■ indien de noodzaak ontbreekt voor een FBP gelet op de soort dan wel de aard of omvang van de te verrichten handelingen; ■ de noodzaak ontbreekt dat te verrichten handelingen worden verricht door tussenkomst van een FBE; ■ het gebied waar de handelingen worden verricht niet is gelegen in een gebied waarover zich de zorg van een FBE uitstrekt.
Personen die de bestrijding van muskusratten uitvoeren in opdracht van de dienst Muskusrattenbestrijding van de Provincie Zuid-Holland als categorie van personen die in afwijking van het bepaalde in artikel 9, 11, 12, 50, 51 en 53 lid1a van de wet, op andermans gronden zonder diens toestemming muskusratten en beverratten mogen beperken met gebruikmaking van vangkooien, klemmen en geweer in het belang van de openbare veiligheid, ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en ter voorkoming van schade aan fauna en flora.
Totdat er in Zuid-Holland een door de FBE opgesteld en door GS goedgekeurd FBP is, verlenen GS ontheffingen aan belangenorganisaties of individuen. Per te onderscheiden belang zijn de volgende overwegingen gemaakt is en zijn de beleidsregels weergegeven.
2.3.3 Ontheffing (art. 68) Wettelijk kader GS kunnen ontheffing van de verbodsbepalingen van de artikelen 9 tot en met 18 en 72, vijfde lid van de wet verlenen voor beschermde inheemse diersoorten waarvoor geen vrijstelling is verleend op grond van artikel 65 en die niet zijn aangewezen op grond van artikel 67. De mogelijkheid wordt geboden in artikel 68.
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
Volksgezondheid In Zuid-Holland zijn nauwelijks gevallen bekend van diersoorten die de volksgezondheid in gevaar brengen. Van aantasting van de volksgezondheid is sprake als er een daadwerkelijk sprake is van besmetting met een ernstige ziekte of op een ernstige verwonding voor de mens zonder dat deze zich aan dat risico kan onttrekken. Voor zover mensen zelf een risico opzoeken is er geen sprake van aantasting van de volksgezondheid.
Veiligheid van het luchtverkeer Aanvaringen van vliegtuigen met vogels kunnen tot gevaarlijke situaties leiden. In Zuid-Holland zijn twee vliegvelden waar ontheffingverlening (overeenkomstig het gehanteerde beleid onder de Vogelwet) in de rede ligt. Dat zijn de vliegvelden Rotterdam Airport en Marinevliegkamp Valkenburg. GS zullen bij de beoordeling om aanvragen in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer rekening houden met de genomen preventieve maatregelen en de noodzaak en effectiviteit van de voorgestelde maatregelen. De noodzaak voor ontheffingverlening aan de FBE ontbreekt, GS zullen de ontheffingen dan ook op basis van een gemotiveerd plan van aanpak aan Rotterdam Airport en Marinevliegkamp Valkenburg verlenen.
Bij een aanvraag om ontheffing in het belang van de volksgezondheid zijn GS van mening dat uit een verklaring van bijvoorbeeld de GG en GD moet blijken dat er sprake is van aantasting van de volksgezondheid. Bij de beoordeling van een aanvraag zullen GS voorts rekening houden met landelijke richtlijnen van VROM/LNV/VWS of (pers)berichten van andere overheidsorganisaties.
Beleid Ontheffingen i.h.k.v. de veiligheid van het luchtverkeer zullen aan Rotterdam Airport en Marine-vliegkamp Valkenburg worden verleend mits er voldoende preventieve maatregelen worden genomen, de noodzaak voldoende is onderbouwd en de voorgestelde maatregelen voldoende effectief zijn.
Beleid GS vereisen ten aanzien van een aanvraag om ontheffing in het belang van de volksgezondheid in principe een verklaring van de GG en GD. GS houden bij de beoordeling van aanvragen rekening met landelijke richtlijnen van ministeries en/of (pers)berichten van andere overheidsorganisaties.
Belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren Bij ontheffingaanvragen in het kader van voorkoming van schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren dient inzichtelijk te worden gemaakt dat sprake is van (dreigende) belangrijke schade, dat voldoende preventieve maatregelen zijn genomen en dat het doden tot een bevredigend resultaat zal leiden.
Openbare veiligheid De openbare veiligheid is in gevaar als sprake is van een daadwerkelijk gevaar voor grote groepen mensen en deze mensen kunnen zich niet aan dit gevaar onttrekken. In Zuid-Holland kunnen bijvoorbeeld konijnen de openbare veiligheid in gevaar brengen wanneer ze primaire waterkeringen ondergraven. Ook reeën en damherten kunnen de openbare veiligheid in gevaar brengen bij het oversteken van wegen.
Van belangrijke schade is sprake wanneer de normale schade per oppervlakte-eenheid beduidend hoger komt te liggen dan in de situatie zonder schade van dieren. Het begrip belangrijke schade is in de wet niet nader uitgewerkt. GS hanteren als criterium: de schade bedraagt minimaal € 115,- per hectare. Deze schade moet binnen één groeiseizoen optreden. Schade geringer dan € 115,per hectare behoort naar het oordeel van GS tot het normale bedrijfsrisico.Het gehanteerde criterium is een voortzetting van het gevoerde LNV-beleid ten aanzien van Jachtwetvergunningen en het provinciale beleid ten aanzien van Vogelwetvergunningen (onder de Jachtwet en Vogelwet werd een minimaal schadebedrag van f 250,per hectare gehanteerd).
Ter voorkoming van ondergraving van waterkeringen zullen in de regel ontheffingen in het kader van de openbare veiligheid kunnen worden verleend. Echter: vanwege het veranderend kustbeheer en de teruggang van de konijnenstand in de duinen is het daar niet altijd meer nodig om in de zeereep konijnen te bestrijden uit oogpunt van kustverdediging. Ontheffing voor afschot van konijnen (buiten de reguliere jachtmogelijkheden) in de zeereep wordt daarom alleen verleend als de betreffende terreinbeheerder en de waterbeheerder gezamenlijk daar een goed onderbouwde aanvraag voor indienen, waaruit het gevaar voor de openbare veiligheid blijkt. Bij een aanvraag om ontheffing in het belang van de openbare veiligheid zijn GS van mening dat in principe een verklaring van de betrokken overheid bijgevoegd moeten waaruit blijkt dat de openbare veiligheid in gevaar wordt gebracht.
Belangrijke schade kan onderbouwd worden door middel van: ■ een officieel taxatierapport; ■ een vergunning (jachtwetvergunning/vogelwetvergunning) of ontheffing van een voorgaand jaar met rapportage waaruit blijkt dat belangrijke schade is voorkomen; ■ een positief advies van het Faunafonds.
Beleid GS vereisen ten aanzien van een aanvraag om ontheffing in het belang van de openbare veiligheid in principe een verklaring van de betrokken overheid waaruit blijkt dat de openbare veiligheid in gevaar wordt gebracht.
12
13
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
Voorts zijn GS van mening dat minimaal twee preventieve maatregelen ter voorkoming/beperking van schade moeten worden toegepast. Als indicatie van een redelijke inzet van preventieve maatregelen hanteren GS 10% van de saldo-opbrengst van de betreffende gewassen. Bovendien moet bij een aanvraag om ontheffing voor het doden van een diersoort voldoende inzichtelijk worden gemaakt dat het effect van de preventieve maatregelen onvoldoende is en dat het gebruik van het middel waarvoor ontheffing wordt gevraagd tot een bevredigend resultaat zal leiden.
Beleid GS hanteren als criterium voor belangrijke schade aan gewassen: een schade van minimaal € 115 per hectare. Bij een aanvraag om ontheffing in het kader van voorkoming van schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren dient voldoende aannemelijk gemaakt dat voldoende preventieve maatregelen zijn genomen en dat deze maatregelen onvoldoende effectief zijn. Tevens dient een aanvrager aannemelijk te maken dat de gevraagde ontheffing tot een bevredigend resultaat zal leiden en dat er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige instandhouding van een soort. Voor soorten vermeld op bijlage I van de Vogelrichtlijn, bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de nationale rode lijst (met uitzondering van het van nature niet in ZuidHolland voorkomende damhert) en de provinciale rode lijst wordt in principe geen ontheffing verleend. GS zullen geen ontheffingen verlenen voor het doden van trekkende ganzen en eenden (brandgans, grauwe gans, kolgans, rietgans, kleine rietgans, rotgans en smient) in de winterperiode (1 september tot 1 mei).
Een knalapparaat is een voorbeeld van een akoestisch middel om dieren te verontrusten
Schade aan flora en fauna De wet heeft dit belang opgenomen voor situaties waarin door predatie van een prooisoort minder exemplaren dan wenselijk aanwezig (dreigen te) zijn. Als extreem geval kan dit leiden tot het in een gebied of zelfs landelijk uitsterven van een populatie. De natuurdoelstelling voor een terrein en de daaraan gekoppelde beheerstrategie kunnen daarom mede bepalend zijn voor de afweging of een ontheffing verleend kan worden. In Zuid-Holland is dit met name aan de orde in geval predatie van in deze kwetsbare of zeldzame koloniebroeders.
Voor soorten op bijlage I van de Vogelrichtlijn, bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de nationale rode lijst (met uitzondering van het van nature niet in Zuid-Holland voorkomende damhert) en de provinciale rode lijst (Nota Faunabeheer, 1992) wordt in principe geen ontheffing verleend. Voorts worden de volgende uitgangspunten gehanteerd bij de ontheffingverlening. In lijn met het gevoerde rijksbeleid worden in de winterperiode geen ontheffingen verleend voor het doden van trekkende ganzen en eenden (brandgans, grauwe gans, kolgans, rietgans, kleine rietgans, rotgans en smient). De winterperiode wordt gedefinieerd als 1 september tot 1 mei.
Beleid Ontheffingverlening ter voorkoming van schade aan flora en fauna is slechts mogelijk op basis van naar het oordeel van GS objectieve gegevens waaruit voldoende blijkt dat anders de natuurdoelstelling voor een terrein niet gerealiseerd kan worden.
Voorkomen/bestrijden van schade door steenmarters aan gebouwen In Zuid-Holland komen vooralsnog geen steenmarters voor. Naar verwachting zullen ze ook niet op korte termijn in onze provincie gesignaleerd worden. GS zien geen aanleiding om hiervoor nader beleid te formuleren. Voorkomen/bestrijden van schade door vossen aan niet bedrijfsmatig gehouden vee Met betrekking tot deze mogelijkheid zullen GS een uiterst terughoudend beleid voeren. Het doden van een of enkele vossen beschouwen GS in principe niet als een effectief middel, gelet op de talrijkheid van de vos in en rondom de gebieden waar deze schade pleegt op te treden. Het doden van vossen zal doorgaans alleen effectief zijn als de stand in een veel groter gebied, inclusief de belendende natuurgebieden zoals de duinen, door voortdurende inzet laag wordt gehouden. Een dergelijke oplossing achten GS strijdig met de intentie van de wet. Het afrasteren, deugdelijk afsluiten van de verblijfplaatsen van het vee en het ophokken van sierpluimvee is een doelmatig alternatief. Voorkomen/bestrijden van onnodig lijden van zieke of gebrekkige reeën of damherten Er zal op voorhand ontheffing worden verleend om gewonde of zieke reeën of damherten uit hun lijden te verlossen. GS geven er de voorkeur aan het tot nog toe gevoerde populatiebeheer m.b.t. reeën en damherten voort te zetten.
In het algemeen zal een aanvraag om ontheffing worden aangevraagd om af te mogen wijken van de verbodsbepaling van artikel 9 (het doden van beschermde inheemse diersoorten). Artikel 68 biedt echter ook de mogelijkheid om in afwijking van de verbodsbepalingen van artikel 11 en 12 nesten van beschermde inheemse diersoorten te vernielen, beschadigen en weg te halen alsmede het zoeken en rapen van eieren. Een ontheffing voor het verwijderen van nesten en het zoeken en rapen van eieren is minder dieronvriendelijk dan het doden van beschermde inheemse diersoorten. Ten aanzien van knobbelzwanen en alle ganzensoorten met uitzondering van in principe de brandgans (bijlage 1 van de Vogelrichtlijn) zullen GS indien nodig ontheffing verlenen voor het wegnemen van nesten en het zoeken en rapen van eieren.
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
In Zuid-Holland zijn vooralsnog geen meldingen bekend van schade aan sportvelden of industrieterreinen veroorzaakt door vossen. Met het oog op dit belang zullen geen ontheffingen voor de vos worden verleend zolang de noodzaak daarvan niet is aangetoond.
Zolang de uitkomsten van het predatieonderzoek nog niet bekend zijn, zien GS wat dit betreft geen aanleiding om in het belang van de flora en fauna ontheffing te verlenen voor het doden van vossen en kraaiachtigen dan wel voor andere predatoren.
De grutto
Van vossen en kraaiachtigen, maar ook van andere diersoorten als diverse meeuwensoorten, egel, wezel, hermelijn en bunzing is bekend dat zij prederen op eieren. Tot nu toe zijn er echter geen signalen dat de natuurdoelen niet gerealiseerd kunnen worden vanwege te grote predatiedruk. Voor weidevogels loopt een onderzoek naar de gevolgen van predatie door vossen en kraaiachtigen.
14
Voorkomen/bestrijden van schade door konijnen of vossen op sportvelden of industrieterreinen De schade aan sportvelden en industrieterreinen is als een nieuw belang in het Besluit beheer en schadebestrijding dieren opgenomen. Konijnen en vossen kunnen op sportvelden aanzienlijke schade aan de grasmat toebrengen waardoor sporters op de sportvelden letselschade kunnen oplopen. Op industrieterreinen kunnen deze diersoorten kabelgoten, gebouwen en andere werken of installaties ondermijnen. GS zullen slechts ontheffing verlenen indien voldoende onderbouwd kan worden dat er schade is op getreden of als aannemelijk gemaakt kan worden dat er schade dreigt. Voorwaarde is dat voldoende preventieve maatregelen zijn genomen en dat het bestrijden van de schadeveroorzakende soorten een effectieve en duurzame oplossing is.
15
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
H oofdstuk III: organisatie
en de colleges van GS van de verschillende provincies hebben zes organisaties, te weten Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (verder: KNJV), LTO-Nederland, Staatsbosbeheer (verder: SBB), Vereniging Natuurmonumenten (verder: NM), de Unie van Provinciale Landschappen en de Federatie Particulier Grondbezit (verder: FPG) aangekondigd gezamenlijk te gaan werken aan de totstandkoming van FBE's en FBP's.
In de wet zijn aan GS bevoegdheden toegekend ten aanzien van het erkennen van FBE's en het goedkeuren van FBP's. De minister heeft in de wet aan het Faunafonds bevoegdheden toegekend ten aanzien van het verlenen van schadevergoedingen aan belanghebbenden voorzover zij schade ondervinden van beschermde inheemse diersoorten. Het faunafonds heeft een adviserende rol richting provincies.
Op provinciaal niveau heeft de WLTO het initiatief genomen voor de oprichting van één FBE in Zuid-Holland. De KNJV, de natuurbeherende organisaties (SBB en NM en het Zuid-Hollands Landschap), de Federatie Particulier Grondbezit en WLTO hebben aangegeven inspanningen te willen verrichten voor de oprichting van een FBE in Zuid-Holland.
3.1 Erkennen van faunabeheereenheden Wettelijk kader De wetgever heeft aan FBE's een taak weggelegd ten aanzien van een planmatige en gecoördineerde bestrijding van schade. De planmatige en gecoördineerde aanpak wordt verwoord in een FBP. Aan GS is de bevoegdheid toegekend om een FBE te erkennen. Een FBE is een samenwerkingsverband van jachthouders en vervult een coördinerende rol bij het beheer van diersoorten en bestrijding van schade. Hiermee verdwijnen de huidige wildbeheereenheden niet, maar gaan veel taken over naar de FBE.
Overwegingen Voor de inwerkingtreding van de wet waren onder de Jachtwet en Vogelwet jachthouders verenigd in wildbeheereenheden. Enkele van die wildbeheereenheden waren provinciegrensoverschrijdend. Ten aanzien van de oprichting van een FBE geven GS de voorkeur aan een provinciedekkende FBE in Zuid-Holland. Voor enkele gebieden (die bijvoorbeeld landschappelijk gezien een geheel vormen) wordt de voorkeur gegeven aan erkenning door GS van de provincie waarin het grootste gedeelte van dit werkgebied is gelegen. Goedkeuring van een FBP vindt plaats in overleg met de betrokken provincie(s).
In het besluit Faunabeheer zijn nadere regels gesteld waaraan een FBE moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen. Deze regels hebben betrekking op de rechtsvorm van de FBE, de omvang en begrenzing van het werkgebied en de jachtrechten in dat gebied.
Voorts zullen GS een FBE erkennen indien voldaan is aan de criteria in de wet en het besluit Faunabeheer.
Het initiatief voor het oprichten van een FBE ligt bij de jachthouders: grondeigenaren en jagers. In een gezamenlijke brief van 31 juli 2000 aan de staatssecretaris van LNV
Beleid GS erkennen een FBE indien aan de bij of krachtens de wet gestelde eisen is voldaan.
van artikel 68 vierde lid van de Flora- en Faunawet. GS zullen een FBP voorlopig vaststellen voor een periode van twee jaar en daarna evalueren.
3.2 Goedkeuren van faunabeheerplannen (artikel 30)
Uiterlijk binnen drie maanden na het verstrijken van een kalenderjaar dient een FBE schriftelijk een jaarverslag aan GS te overleggen met daarin vermeld op welke wijze uitvoering is gegeven aan het FBP en op welke wijze van de verleende ontheffingen is gemaakt.
Wettelijk kader In de wet is aan de FBE de taak opgedragen een FBP op te stellen. Een FBP vormt de basis voor het ontheffingenbeleid op grond van artikel 68 en het beleid ten aanzien van de aanwijzingen ingevolge artikel 67. Ingevolge artikel 67 kunnen GS ook voor een aanwijzing een goedgekeurd FBP eisen.
3.3 Faunafonds In de wet is een taak weggelegd voor het Faunafonds. Het Faunafonds verleent op basis van aanvragen een tegemoetkoming in schade die door beschermde dieren is aangericht. Daarnaast vervult het fonds belangrijke taken op het gebied van beleidsontwikkeling met betrekking tot schadepreventie. Tenslotte heeft het Faunafonds tot taak het bevorderen van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade door beschermde diersoorten en heeft het fonds een adviserende rol richting provincies en de minister.
Een FBP dient ingevolge artikel 30 van de wet door GS goedgekeurd te worden. In het besluit Faunabeheer zijn nadere regels gesteld waaraan een FBP dient te voldoen teneinde voor goedkeuring in aanmerking te komen. Zo dient een FBP gegevens te bevatten met betrekking tot de organisatie, het duurzame beheer van populaties, schade, gewenste middelen en inzicht in de effectiviteit van de maatregelen. Een FBP wordt voor maximaal vijf jaar vastgesteld. De FBE rapporteert jaarlijks aan GS over de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het FBP. Een FBP wordt, conform de voorschriften in de wet, voor een ieder ter inzage gelegd op het provinciehuis.
Tegemoetkoming in geleden schade wordt verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt, aangericht door een beschermde inheemse diersoort en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald. Bij ministeriële regeling kunnen, in overeenstemming met GS van de provincies, regels worden gesteld met inachtneming waarvan het Faunafonds beslist over een aanvraag voor tegemoetkoming van geleden schade.
Overwegingen Het door GS goedgekeurde FBP biedt de basis voor het ontheffingenbeleid. Totdat er in Zuid-Holland een door de FBE opgesteld en door GS goedgekeurd FBP is, biedt artikel 68 vierde lid om de mogelijkheid om aan anderen dan een FBE een ontheffing te verlenen. GS kunnen in het kader van haar goedkeuringsbeleid aanvullende eisen stellen aan de inhoud van een FBP. Verder kunnen in het kader van het goedkeuringsbeleid eisen gesteld worden aan de procedure van een FBP en de jaarlijkse verslaglegging.
In artikel 96 is bepaald dat GS van de provincies een bijdrage, gesteld bij algemene maatregel van bestuur (besluit Faunafonds), aan het Faunafonds leveren. Overwegingen In de wet is geregeld dat zowel de minister als provincies verantwoordelijk zijn voor de voeding van het fonds. Uit de parlementaire behandeling is naar voren gekomen dat provincies verantwoordelijk worden gesteld voor schade voor zover zij een (ontheffingen)beleid hanteren dat minder mogelijkheden biedt voor schadebestrijding dan het vroegere landelijke beleid. Vanwege deze uitleg ligt het voor de provincie voor de hand om beleid te hanteren dat past binnen de kaders van het rijksbeleid. GS zullen, in IPO-verband, met LNV en het bestuur van het Faunafonds, zich verder beraden over de nieuwe mogelijkheden en kansen die de wet biedt.
Het zal voor een FBE moeilijk zijn in één keer aan alle wettelijke vereisten te voldoen. Op een aantal punten ontbreken namelijk gegevens. Zo is van lang niet alle diersoorten bekend hoeveel schade ze precies veroorzaken en welke maatregelen effectief zijn om die schade te voorkomen. Als aan de wettelijke vereisten is voldaan, zal het plan voor de maximale termijn (5 jaren) kunnen worden goedgekeurd. Omdat veel informatie nog niet voor handen is, kan gedurende deze periode informatie worden verzameld. GS opteren ervoor voorlopig een FBP voor twee jaar vast te stellen en daarna te evalueren. Gelet op het feit dat in de komende periode nog niet aan alle eisen kan worden voldaan, zullen GS voorlopig geen aanvullende eisen stellen aan een FBP.
Beleid GS zullen ten aanzien van schadebestrijding voorlopig een beleid hanteren dat past binnen de kaders van het vroegere rijksbeleid.
Beleid Totdat er in Zuid-Holland een door de FBE opgesteld en door GS goedgekeurd FBP is, zullen GS als overgangsregeling, aanvragen om ontheffing beoordelen op ba Oprichting Faunabeheereenheid in aanwezigheid van gedeputeerde L. van der Sar
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
16
17
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
H oofdstuk IV: handhaving (art. 104 e.v.)
Inventarisatieschema
Bijlage 1
Sprake van: vorst/sneeuw/ijzel/extreme wateroverlast/ botulisme: Datum aanvang vorstperiode: ...,
Wettelijk kader Zowel de minister als de colleges van GS zijn bevoegd om ambtenaren aan te wijzen voor de handhaving van de wet.
IJsbedekking: sloten: ...% kanalen: ...% rivieren: ...% open wateren: ...% Datum aanvang sneeuwperiode: ...
De provincie is met name belast met de bestuurlijke handhaving van de wet. De bestuurlijke handhaving betreft met name de controle op de door haar verstrekte ontheffingen/vrijstellingen. De strafrechtelijke handhaving van de wet is toebedeeld aan de politie en de AID. Voor een effectieve en efficiënte handhaving van de wet is overleg met andere handhavingpartners over uitwisseling van gegevens en informatie noodzakelijk.
Draaiboek sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden 1
Datum aanvang ijzelperiode: ... Weersverwachting: ... Waterstanden: ... Watertemperatuur: ... Aantal botulisme gevallen: ...
Overwegingen Onder het regime van de Jachtwet en Vogelwet was de handhaving een taak van de politie, de AID en buitengewone opsporingsambtenaren (zoals b.v. jachtopzieners). Bij de afdeling Groen was 1,5 fte beschikbaar voor de handhaving van de Natuurbeschermingswet.
Toezicht op de naleving van de wet vindt plaats door medewerkers van het bureau Handhaving Groene wetten
goed / matig / slecht goed / matig / slecht goed / matig / slecht goed / matig / slecht goed / matig / slecht
Schade: landbouw tuinbouw voederopslag kwekerij bos en beplantingen
veel / matig / geen veel / matig / geen veel / matig / geen veel / matig / geen veel / matig / geen
Bevoegdheden Gedeputeerde Staten Op grond van artikel 46 lid 5 Flora- en Faunawet zijn GS bevoegd om de jacht te sluiten als gevolg van bijzondere weersomstandigheden. GS kunnen overwegen om de jacht te sluiten als gevolg van winterse omstandigheden (sneeuw, ijs), bij extreme hoge rivierwaterstanden (bijvoorbeeld als gevolg van versmelting van ijs in hoger geleden gebieden in Europa) en indien er botulisme optreedt in een periode van extreme grote en langdurige warmte.
Naast de mogelijkheid van sluiting van GS biedt de Floraen Faunawet in artikel 53 een aantal algemene verbodsregels bij winterse omstandigheden. Zo is het verboden te jagen: ■ indien de grond met sneeuw is bedekt (lid g); ■ op wild voorzover dat zich bevindt in of in de nabijheid van wakken of bijten in het ijs (lid i); ■ op wild dat als gevolg van weersomstandigheden in uitgeputte toestand verkeert (lid k).
Sluiting van de jacht zal in de eerste plaats betrekking hebben op de wildsoorten (fazant, haas, houtduif, konijn, patrijs en wilde eend). De jacht op patrijs wordt in praktijk niet geopend aangezien deze soort voorkomt op de Rode lijst. Sluiting van de jacht kan ook gevolgen hebben voor vrijstellingen en/of ontheffingen die zijn verleend op grond van artikel 65 en/of artikel 68 voor het doden van dieren. Deze vrijstellingen en ontheffingen worden bij sluiting van de jacht opgeschort.
Bereikbaarheid voedsel voor: fazant goed / matig / slecht haas goed / matig / slecht houtduif goed / matig / slecht konijn goed / matig / slecht wilde eend goed / matig / slecht Conditie: fazant haas houtduif konijn wilde eend
Om alle diersoorten onder deze omstandigheden absolute rust te geven, achten GS het wenselijk om de jacht te sluiten en vrijstellingen en verleende ontheffingen in het kader van schadebestrijding op te schorten.
2
Ingevolge het Jachtbesluit (art. 15) geldt het verbod om te jagen indien de grond met sneeuw is bedekt niet: ■ voor de jacht op de wilde eend of houtduif; ■ voor de jacht op konijn, haas of fazant indien deze dieren anders worden bejaagd dan voor de voet. Om tot sluiting over te kunnen gaan moet aan bepaalde criteria zijn of worden voldaan. Aandachtspunten zijn de conditie van het wild en van andere diersoorten, de weerssituatie ten aanzien van sneeuw- en ijsbedekking, de aanwezigheid van ijzel, eventueel in combinatie met sneeuw, de weersvoorspellingen van het KNMI, de aanwezigheid en bereikbaarheid van voedsel, landbouwschade en de vraag welke categorieën van wild/overige diersoorten een jachtsluiting vereisen.
Sluiting van de jacht bij extreme winterse omstandigheden Een langdurige vorstperiode, een flink pak sneeuw, ijzel (of een combinatie van deze omstandigheden), in samenhang met harde wind en storm, betekent voor in het wild levende dieren een aanslag op hun conditie en een moeilijkere, zo niet onmogelijke bereikbaarheid van voedsel en open water.
Met inachtneming van bovenstaande aandachtspunten zijn GS van mening dat sluiting van de jacht noodzakelijk is, indien voldaan wordt aan de navolgende criteria gerekend over de gehele provincie:
Wildsoorten
Ontheffingssoorten
Meldingen schade Faunafonds:
De provincie hecht waarde aan een efficiënte samenwerking tussen de verschillende handhavingpartners. Daartoe zal de provincie het initiatief nemen om regelmatig overleg te voeren met de politie en de AID. Daarnaast zal voor de handhaving van de wet 0,5 fte worden ingezet voor de controle op de naleving van de ontheffingsvoorwaarden. Beleid GS dragen zorg voor een actief en consequent handhavingsbeleid. Zij zullen het initiatief voeren om met de politie en AID regelmatig overleg te voeren.
Sneeuwbedekking in grote delen van de provincie
Ca. 90% van het prov. Grondoppervlak over een periode langer dan 14 dagen
Fazant, haas, houtduif, konijn, wilde eend
Alle ontheffingssoorten
Bij bevroren sneeuw
Ca. 90% van het prov. grondoppervlak en langer dan 7 dagen
Fazant, haas, houtduif,
Alle ontheffingssoorten konijn, wilde eend
IJsbedekking op open water en rivieren, sloten en kanalen
Ca. 50% van rivieren, sloten en kanalen en langer dan 7 dagen
Wilde eend
Watervogels
NB: Overigens is het denkbaar dat een zeer slechte conditie van diersoorten in combinatie met zeer harde, koude oostenwind ertoe leidt dat de jacht eerder kan worden gesloten en de ontheffingen opgeschort worden, ook al is de sneeuw-/ijsbedekking van het provinciale grondoppervlak nog geen 90%. Ook het tegenovergestelde is denkbaar Deze criteria zijn niet absoluut en moeten meer als een richtlijn worden gezien.
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
18
19
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
3
Holland. In dit advies wordt aangegeven de datum van ingang, een opsomming van de wildsoorten en ontheffingssoorten en indien noodzakelijk een nadere aanduiding van de gebieden.
Sluiting van de jacht bij extreme hoge waterstand van rivieren Onder andere als gevolg van versmelting van ijs/sneeuw in hoger gelegen delen in Europa kan de waterstand van rivieren in ons land flink stijgen. Bij zeer extreme omstandigheden kunnen dieren moeilijk aan voedsel komen en zullen ze een veilig heenkomen zoeken op hoger gelegen delen van een terrein. In artikel 53 onder h is in deze situatie een jachtverbod opgenomen.
Het besluit zal daarna op zo kort mogelijke termijn ter kennis worden gebracht aan de Faunabeheereenheid, politie, AID en overige belanghebbenden. Ook zal de regionale pers worden ingelicht.
Om tot sluiting over te kunnen gaan moet aan bepaalde criteria zijn of worden voldaan. Aandachtspunten zijn de aanwezigheid en bereikbaarheid van voedsel voor dieren, de weersverwachting (hoge waterstand in combinatie met veel regenval), landbouwschade en de vraag welke categorieën van wild/andere diersoorten een jachtsluiting vereisen. 4
6
Sluiting van de jacht bij perioden van grote en langdurige warmte Gedurende de zomermaanden kan de temperatuur van het oppervlaktewater oplopen tot boven de 20 C. Dit zal het eerst gebeuren in relatief ondiepe wateren, zoals sloten en plasjes binnen de bebouwde kom en in relatief ondiepe wateren in natuurterreinen. In bebouwde kommen en in natuurterreinen, voorzover daartoe wettelijke mogelijkheden zijn, geldt het gehele jaar het “Nee, tenzij ..” principe waardoor er in beginsel aldaar geen jacht wordt uitgeoefend. Pas wanneer in grote, onder andere, agrarische gebieden met diepere oppervlaktewateren botulisme ontstaat is er een reden om de jacht te sluiten. Door jacht kunnen vogels die de bacterie inmiddels onder de leden hebben maar nog niet door deze bacterie zijn aangetast, worden verstoord en wegvliegen waardoor er meerdere infectiehaarden kunnen ontstaan. Daarnaast vormen niet teruggevonden geschoten dieren een infectiebron. In het algemeen mag worden aangenomen, dat aangeschoten wild wordt opgeruimd. Desondanks kan het voorkomen dat het wild op een onbereikbare plaats achterblijft. De combinatie van hoge watertemperaturen in ondiepe en stilstaande wateren, de reeds aanwezige botulismebacteriën en kadavers van waterwild kunnen echter een botulisme-explosie veroorzaken.
Aan de hand van de ingewonnen informatie zal ambtelijk een voorstel worden opgesteld voor GS voor heropening van de jacht en opheffing van de geschorste vrijstellingen en ontheffingen.
Colofon
Provincie Zuid-Holland Informatie over het provinciale beleid en aanvraagformulieren (artikel 68) kunt u vinden op de internetsite van de provincie Zuid-Holland: www.provinciezuid-holland.nl
Uitgave van de provincie Zuid-Holland, Directie Groen, Water en Milieu Zuid-Hollandplein 1 Postbus 90602 2509 LP te Den Haag. www.provinciezuid-holland.nl
Contactpersonen voor de Flora- en Faunawet zijn: de heer G. de Jong, telefoonnummer (070) 441 73 61, e-mailadres
[email protected] en mevrouw M. de Koning, telefoonnummer (070) 441 83 07, e-mailadres
[email protected]
Productie: Bureau Vormgeving Fotografie: Afdeling Groen Afdeling Handhaving Dienst Muskusrattenbestrijding Provinciale fotograaf: J.P. van Koert Bureau Vormgeving
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij De volledige wetstekst van de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde Algemene maatregelen van Bestuur en ministeriële regelingen zijn te vinden op de internetsite van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, www.minlnv.nl onder beleidsthema "natuur" en de link naar "natuurwetgeving".
Ontwerp: front-taal, Rotterdam Druk: **. (nader in te vullen) Oplage: 750 exemplaren
De Faunabeheereenheid, politie, AID en overige belanghebbenden worden geïnformeerd over de heropening. Ook zal de regionale pers worden ingelicht.
Brochures over de wet zijn op te vragen bij de infotiek van het Ministerie van LNV, telefoonnummer: (070) 378 40 62 of
[email protected]. Deze brochures kunt u ook downloaden: www.minlnv.nl/thema/groen/ffwet/brochure Een aanvraagformulier voor een ontheffing ex artikel 75 van de wet is op te vragen bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, telefoonnummer (078) 639 53 13. Faunafonds Voor algemene informatie over schademeldingen, schadevergoeding en maatregelen ter voorkoming van faunaschade kunt u contact opnemen met het Faunafonds, Postbus 888, 3300 AW te Dordrecht, telefoonnummer (078) 639 53 75 of www.faunafonds.nl Het e-mailadres van het Faunafonds is:
[email protected] Een schadeformulier faunaschade kunt u opvragen bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Burgemeester De Raadtsingel 59, 3311 JG Dordrecht, telefoonnummer (0800) 223 33 22.
Aandachtspunten bij de besluitvorming om de jacht als gevolg van botulisme te sluiten zijn de weerssituatie en de weersvoorspellingen van het KNMI, signalen van terreinbeheerders, het aantal botulismemeldingen en botulismegevallen, de schadegevoeligheid van landbouw gewassen en informatie en advisering door derden. 5
Heropening jacht Indien de winterse omstandigheden, de extreem hoge waterstand en/of de watertemperatuur zich, nadat een jachtsluiting van kracht is geworden, in positieve zin gaan wijzigen, zal bij de informanten nader advies worden ingewonnen om tot heropening van de jacht over te gaan. De conditie van het wild zal hierbij een belangrijke rol spelen.
Informatie
Uitvoering sluiting jacht Procedure Aan de hand van informatie met betrekking tot de noodzaak van de sluiting van de jacht tengevolge van de winterse omstandigheden, extreme wateroverlast of botulisme wordt door het Bureau Natuur van de Afdeling Groen, Directie Groen, Water en Milieu, aan de hand van het inventarisatieschema een advies opgesteld voor het College van Gedeputeerde Staten van Zuid-
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet
20
21
Beleidsplan uitvoering Flora- en Faunawet