Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij
Duurzame fokkerij De rol van fokkerij in een duurzame veehouderij
Juni, 2011
0
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij |
De Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij bestaat uit een afvaardiging uit het Fokkerijbedrijfsleven, PVE/PVV, LTO, Ministerie van EL&I, Dierenbescherming, Stichting Zeldzame Huisdierrassen, Wageningen UR
1
Deze notitie is opgesteld door Liesbeth van der Waaij, Jan ten Napel, Sipke-Joost Hiemstra, Johan van Arendonk, Animal Breeding and Genomics Centre, Wageningen UR. Concepttekst is door de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij besproken op 19 april en op 7 juni.
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
Management Samenvatting De Agro&Food sector levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie. De fokkerij is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het uitgangsmateriaal voor de dierlijke agroproductie keten. De fokkerij van melkvee, varkens en pluimvee heeft in de afgelopen jaren bijgedragen aan een verbetering van de voerefficiëntie met 1% per jaar. Hierdoor is voor de productie van dierlijke producten steeds minder voer nodig. Voor een duurzame veehouderij zijn naast een goede voerefficiëntie ook andere elementen van belang. Deze notitie richt zich op mogelijke bijdrage van de fokkerij op verschillende terreinen van duurzaamheid. Daarvoor is de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij in Nederland als uitgangspunt genomen met de zes speerpunten: Systeeminnovaties; Welzijn en Gezondheid van Dieren; Maatschappelijke Inpassing; Energie, Milieu en Klimaat, Markt en Ondernemerschap en tot slot Verantwoord Consumeren. Hoofdstuk 2 beschrijft in algemene zin wat de rol van fokkerij in de Uitvoeringsagenda zou kunnen zijn. In hoofdstuk 3 tot 7 wordt de rol van de fokkerij van landbouwhuisdieren per speerpunt verder uitgewerkt, gevolgd door een overzicht van het lopende onderzoek voor dat speerpunt, onderzoek dat al is afgerond en/0f geïmplementeerd door de fokkerijorganisaties. Voor elk speerpunt zijn ook de belemmeringen en kennisbehoeften in kaart gebracht. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan onderwerpen die nog niet in de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij zijn opgenomen. Er zijn vijf onderwerpen nader uitgewerkt die door de initiatiefgroep zijn geïdentificeerd als meest belangrijk voor de fokkerij in de komende jaren. De ambities voor deze onderwerpen zijn: 1.
2.
3.
4.
5.
De fokkerij ondersteunt verduurzaming van dierlijke productieketens door genetische verbetering van het dierlijk uitgangsmateriaal nog beter af te stemmen op de productieomstandigheden en de wensen van de burger(fokdoel). Het opzetten en benutten van monitoring/registratie-systemen en referentiepopulaties in de relevante veehouderijsectoren. Daarbij is het van belang dat gegevensverzameling van informatie over gezondheid en andere kenmerken bij voorkeur zowel voor monitoring, bedrijfsmanagement als voor fokkerijdoeleinden kan worden gebruikt. Hierbij is het van essentieel belang dat deze informatie verzameld wordt aan individuele dieren op een groot aantal bedrijven, welke verschillen in productieomstandigheden (fokdoel). De fokkerij kan bijdragen aan verhoging van de resource-efficiency van de dierlijke sector door: • de efficiëntie van de totale kringloop te betrekken bij de definitie van fokdoelkenmerken (in de vorm van LCA), • een beter inzicht te ontwikkelen in de genetische variatie in efficiency van productiedieren in de context van het productiesysteem en de gehele productieketen, • de ontwikkeling van nauwkeurige (genomische) fokwaarden in relatie tot resourceefficiëntie, rekening houdend met de toekomstige variatie aan productieomstandigheden, dierenwelzijn en voeraanbod. De fokkerij draagt bij aan een verhoging van dierenwelzijn door selectie op productiviteit en welzijn beter op elkaar af te stemmen. Het is noodzakelijk om meer inzicht te verwerven in de onderliggende mechanismen die resulteren in ongunstige verbanden tussen kenmerken (tradeoffs). Op basis van bestaande inzichten en nieuw onderzoek kunnen effectieve hulpmiddelen worden ontwikkeld die resulteren in een gebalanceerde verbetering van efficiëntie, welzijn en aanpassingsvermogen van het dierlijk uitgangsmateriaal. Een succesvolle bijdrage van de fokkerij aan verbetering van de duurzaamheid van de veehouderij vraagt om maatschappelijk draagvlak. Fokkerijorganisaties zullen samen met maatschappelijke organisaties de praktische bruikbaarheid van het door Raad voor Dierenaangelegenheden gepresenteerde afwegingsmodel toetsen, optimaliseren en implementeren. 2
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | concept versie inventarisatie voor bespreking op 7 juni
Inhoudsopgave Management Samenvatting ..................................................................................................... 2 1.
Inleiding ....................................................................................................................... 6 1.1.
Aanleiding ................................................................................................................. 6
1.2.
Huidige trends en ontwikkelingen.................................................................................. 6
1.3.
Doelstelling en leeswijzer ............................................................................................. 8
2.
De bijdrage van fokkerij aan een duurzame veehouderij ..................................................... 10
3.
Systeeminnovaties (speerpunt 1) .................................................................................... 11 3.1.
Bijdrage van fokkerij .................................................................................................. 11
3.2.
State-of-art en lopend onderzoek................................................................................. 12
3.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte ............................................................................... 13
4.
Welzijn en gezondheid van dieren (speerpunt 2) ................................................................ 14 4.1.
Natuurlijk gedrag en ingrepen (speerpunt 2a) ................................................................ 14
4.1.1.
Bijdrage van fokkerij .............................................................................................. 14
4.1.2.
State-of-art en lopend onderzoek ............................................................................. 10
4.1.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte ........................................................................... 11
4.2.
Van dierziektebestrijding naar gezonde dieren (speerpunt 2b) .......................................... 11
4.2.1.
Bijdrage van fokkerij .............................................................................................. 11
4.2.2.
State-of-art en lopend onderzoek ............................................................................. 12
4.2.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte ........................................................................... 14
4.3.
Import en export van levende dieren en lange-afstandstransporten (speerpunt 2c) ............. 14
4.3.1.
Bijdrage van fokkerij .............................................................................................. 15
4.3.2.
State-of-art en lopend onderzoek ............................................................................. 15
4.3.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte ........................................................................... 15
5.
Maatschappelijke inpassing (speerpunt 3) ......................................................................... 16 5.1.
Bijdrage van fokkerij .................................................................................................. 16
5.2.
State-of-art .............................................................................................................. 16
5.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte ............................................................................... 17
6.
Energie, milieu en klimaat (speerpunt 4) .......................................................................... 18 6.1 Bijdrage van fokkerij ........................................................................................................ 18 6.2 State-of-art .................................................................................................................... 19 6.3 Belemmeringen en kennisbehoefte ..................................................................................... 20
7.
3
Markt en ondernemerschap (speerpunt 5) ........................................................................ 21 7.1.
Bijdrage van fokkerij .................................................................................................. 21
7.2.
State-of-art .............................................................................................................. 21
7.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte ............................................................................... 21
8.
9.
Verantwoord consumeren (speerpunt 6) ........................................................................... 22 8.1.
Bijdrage van fokkerij .................................................................................................. 22
8.2.
State-of-art en lopend onderzoek................................................................................. 22
8.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte ............................................................................... 23 Aquacultuur ................................................................................................................. 24
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
9.1 Bijdrage van fokkerij ........................................................................................................ 24 9.2 State of the art en lopend onderzoek .................................................................................. 24 9.3 Belemmeringen en kennisbehoefte ..................................................................................... 25 10.
Aanbevelingen .............................................................................................................. 26
10.1 Integreren van fokkerij in herontwerpprocessen voor een duurzame veehouderij en het betrekken van burgers ......................................................................................................................... 26 10.2 Registratiesystemen voor monitoring en fokkerij ................................................................ 28 10.3 Fokkerij en resource efficiency............................................................................................ 30 10.4 Fokkerij en dierenwelzijn ................................................................................................... 31 10.5 Fokkerij en maatschappelijke acceptatie: afwegingsmodel ...................................................... 32
4
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | concept versie inventarisatie voor bespreking op 7 juni
5
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
Duurzame fokkerij 1. Inleiding 1.1.
Aanleiding
Op 19 mei 2009 ondertekenden COV, Dierenbescherming, IPO, LTO, Ministerie van EL&I, Natuur & Milieu, Nevedi, NZO en Rabobank Nederland de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij. Daarmee hebben zij met elkaar het initiatief genomen om vanuit een doelgerichte samenwerking en met inzet van elkaars specifieke expertise, actief bij te dragen aan de verduurzaming van de Nederlandse veehouderij. Zij zien duurzaam produceren van voedingsmiddelen als een gedeelde verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. Door vernieuwing en innovatie in de dierlijke keten, willen zij doorbraken realiseren ten behoeve van een duurzame veehouderij. Zij werken de komende jaren aan de volgende zes speerpunten: 1. Systeeminnovaties: integraal duurzame stalsystemen 2. Welzijn en gezondheid van dieren: natuurlijk gedrag stimuleren en voorkomen van ingrepen; gezonde dieren, minder antibiotica gebruik 3. Maatschappelijke inpassing: interactie tussen veehouder/burger en landschappelijke inpassing 4. Energie, milieu en klimaat: werken aan gesloten voer-mestkringloop, duurzaam geproduceerde veevoergrondstoffen, energiebesparing en verminderen van uitstoot van broeikasgassen en milieuemissies. 5. Markt en ondernemerschap: kansen benutten om waarde te creëren 6. Verantwoord consumeren: stimuleren van meer keuzemogelijkheden in het aanbod van dierlijke producten voor de consument De Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij heeft als ambitie om in 2023 een integraal duurzame veehouderij te realiseren. Het samenwerkingsverband van overheid, productschappen, standsorganisaties en bedrijfsleven heeft zich in mei 2009 achter deze doelstelling geplaatst. Zes speerpunten zijn naderhand uitgewerkt in doelstellingen voor 2023, 2015 en concrete acties voor 2011. De rol van fokkerij is in de uitwerking van de speerpunten onderbelicht gebleven. Hoewel op een aantal plaatsen een richting aangegeven wordt hoe de fokkerij een bijdrage kan leveren aan een duurzame veehouderij, ontbreekt een systematische analyse. De Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij wil een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij. De doelstelling van de Initiatiefgroep is het signaleren, initiëren en aandragen van de mogelijke bijdrage van fokkerij van landbouwhuisdieren (incl. aquaculturen) aan het oplossen van maatschappelijke zorgen en vraagstukken binnen de veehouderij. De Initiatiefgroep richt zich primair op diersoorten die in Nederland voor productie van voedingsmiddelen voor humane consumptie worden gehouden. Hierbij beschouwt de Initiatiefgroep vraagstukken zoveel mogelijk in een brede context ‘over sectoren heen’. De Initiatiefgroep richt zich niet op gezelschaps- en hobbydieren, tenzij het landbouwhuisdieren betreft. Met deze notitie wil de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij de rol aangeven die de fokkerij van landbouwhuisdieren kan spelen bij het invullen van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij in Nederland. De Initiatiefgroep spreekt organisaties aan op hun verantwoordelijkheid en tracht die partijen indien nodig samen te brengen en tot actie te bewegen. De Initiatiefgroep is informeel van aard. De signalerende taak van de Initiatiefgroep dient noch voor politieke beïnvloeding noch om partijen of sectoren de wet voor te schrijven.
1.2.
Huidige trends en ontwikkelingen
In de afgelopen decennia zijn veehouderijsystemen vrij sterk gestandaardiseerd. De verschillen tussen veehouderijbedrijven in Nederland zijn langzamerhand kleiner geworden, onder andere door de beschikbaarheid van goedkope grondstoffen voor veevoer uit alle delen van de wereld, en export van technologie en kennis over de wereld. Tegelijkertijd zijn fokprogramma’s sterk geconcentreerd van
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | concept versie inventarisatie voor bespreking op 7 juni
6
regionale fokprogramma’s in de jaren vijftig en nationale fokprogramma’s in de jaren zeventig en tachtig, tot de vaak mondiale fokprogramma’s op dit moment. Houderij- en fokkerij systemen zijn in deze periode gericht op een zo efficiënt mogelijke productie, waarbij veranderingen aan dier en houderijsysteem zich simultaan hebben voltrokken. Doel van de uitvoeringsagenda is om de houderijsystemen te verduurzamen, zowel op het gebied van energiegebruik en milieubelasting als op het gebied van dierenwelzijn (gedrag en gezondheid) en volksgezondheid. Het is daarmee van belang om het houderijsysteem van nu aan het dier aan te passen, waarbij uitgangspunt is dat het dier ‘in balans is’. Een sterke interactie tussen veehouderijsysteemontwerpers en fokkerijorganisaties is daarbij essentieel. De ‘markt’ zal aangeven hoe dat dier van de toekomst er uit zal zien. Door het topteam AgroFood1 wordt onderkend dat een duurzame veehouderij van groot belang is voor het totale agrofood cluster. De dierveredeling kan daaraan een cruciale bijdrage leveren door de kwaliteit van het uitgangsmateriaal af te stemmen op de wensen van voedingsmiddelenindustrie en consumenten. Dit samenspel is van groot belang en hier liggen unieke kansen voor Nederland. Fokkerijorganisatie zijn gericht op genetische verbetering van het dierlijk uitgangsmateriaal voor de dierlijk productieketen. Voor de genetische verbetering wordt gebruik gemaakt van de genetische variatie in eigenschappen die binnen en tussen rassen aanwezig is. In de afgelopen decennia heeft de fokkerij van pluimvee, melkvee en varkens geresulteerd in een verbetering van de efficiëntie van dierlijke productie van meer dan 1% per jaar. Nederland speelt in de dierveredeling een zeer vooraanstaande rol. CRV (rundvee), Hendrix Genetics (pluimvee en varkens) en TOPIGS (varkens) behoren elk op hun terrein tot de grootsten ter wereld. Met hun gezamenlijke omzet van rond 400 miljoen Euro per jaar hebben deze drie bedrijven naar schatting 20% van de wereldmarkt voor dierveredeling in handen met marktaandelen oplopend tot 50%. Nederland heeft op het terrein van dierveredeling een wereldnaam. Het zijn niet alleen deze drie bedrijven zelf die van deze sterke positie profiteren. CRV en TOPIGS zijn coöperaties met tienduizenden leden en alle drie fokbedrijven voeren hun fok- en vermeerderingsprogramma’s uit in samenwerking met grote aantallen Nederlandse boeren, die hiermee de kans hebben met hun kennis en kunde een grote toegevoegde waarde aan de veehouderij te geven. Dierveredeling is een kennisintensief proces en bedrijven in deze sector besteden rond 15% van hun omzet aan productontwikkeling en ondersteunende R&D. Het is met name door deze hoge R&D kosten dat schaalvergroting, internationalisatie en consolidatie onvermijdelijk zijn. Een leidende rol in dit internationale consolidatieproces kan echter alleen gespeeld worden door bedrijven die ondernemingslust paren aan een grote onderzoek- en innovatiekracht. Die hébben de Nederlandse fokbedrijven en die steunt voornamelijk op het succes van de “Gouden Driehoek” van bedrijven, onderzoek/onderwijs en overheid, die zij vormen met de Nederlandse kennissector, die onderzoek van wereldniveau en hoogopgeleide deskundigen levert.
7
De genetische verbetering van dierlijk uitgangsmateriaal is in alle gevallen gericht op een combinatie van (re)productie, gezondheid en welzijn, en levensverwachting, gegeven het gemiddelde houderijsysteem. Het meest in het oogspringend is mogelijk de efficiëntie van productie maar fokkerij is ook gericht op genetische verbetering van andere kenmerken. Op welke kenmerken de nadruk ligt is afhankelijk van het beoogde eindproduct, de markt bepaalt voor een belangrijk deel wat dat is. Binnen een fokkerijorganisatie worden meestal meerdere fokdoelen gehanteerd, resulterend in verschillende producten (lijnen/rassen). In de melkvee- en varkensfokkerij zijn wereldwijd nog diverse fokkerijorganisaties actief, maar de trend is dat dit er, door overnames, steeds minder worden. In Nederland zijn dat er in de melkveehouderij 4, waarbij 1 organisatie verreweg het grootste marktaandeel heeft in Nederland van ongeveer 80%. Nederlandse melkveehouders zijn daarnaast vrij om sperma en/of embryo’s te importeren van buitenlandse organisaties. In de varkenshouderij zijn er 2 Nederlandse fokkerijorganisaties actief, waarbij 1 verreweg het grootste marktaandeel heeft in Nederland (85%). Daarnaast zijn er in Nederland een paar buitenlandse bedrijven actief, waarvan 1 wereldwijd de grootste is, maar met beperkt marktaandeel in Nederland. In de leghennenfokkerij is maar 1 bedrijf actief in Nederland, met een marktaandeel van 40%. De slachtkuikenfokkerij is momenteel in eigendom van bedrijven buiten Nederland. Bij de leghennen- en slachtkuikenfokkerij zijn er wereldwijd slechts 4 belangrijke fokkerijbedrijven per sector overgebleven. Hoewel de Nederlandse 1
Rapportage Topteam Agro&Food, “Agro&Food: De Nederlandse groeidiamant”, 2011, www.topsectoren.nl/agrofood
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
fokkerijorganisaties van melkvee, varkens, en leghennen allemaal internationaal opereren en de Nederlandse markt in veel gevallen niet de belangrijkste is, heeft de Nederlandse onderzoeksagenda grote invloed op deze organisaties. Indirect heeft de Nederlandse fokkerij-agenda daarmee wel degelijk een globale impact. Relatief kleine sectoren in Nederland zijn de schapen- en de geitenhouderij. Commercieel gehouden schapen worden vooral gehouden voor de vleesproductie. Een zeer kleine fractie schapen wordt gehouden voor de melkproductie, vooral gericht op de kaasmakerij. De omvang van de schapensector neemt langzaam af. De commercieel gehouden geiten in Nederland worden allemaal gehouden voor de melkproductie, zowel voor consumptiemelk als voor kaasproductie. De Nederlandse melkgeitenhouderij groeit gestaag (220,000 in 2001 tot 374,000 in 2009). In Nederland wordt bijna geen geitenvlees geconsumeerd en er worden geen geiten voor de vleesproductie gehouden. Een tot 2008 opkomende sector in Nederland, maar daarna sterk slinkende sector is de aquacultuur en dan in het bijzonder de viskwekerij met behulp van recirculatiesystemen. In 2011 zijn er nog maar 30 bedrijven in Nederland. Doordat goede recirculatiesystemen pas relatief recent zijn ontwikkeld is viskwekerij voor consumptievis een relatief nieuwe sector in Nederland. Een commerciële soort die hier wordt gekweekt is de Claresse (een kruising tussen 2 Afrikaanse meervalsoorten). De viskwekers kopen hun kweekvis van gespecialiseerde bedrijven die jonge visjes produceren. Hierbij wordt vaak nog geen gerichte selectie van ouderdieren toegepast. Er zijn een paar aanzetten geweest tot ontwikkeling van commerciële fokprogramma’s, maar tot nu toe nog zonder blijvend succes. Daarnaast worden kweeksystemen opgezet voor soorten die nog niet of nauwelijks worden gekweekt. Reproductie van de vis is dan een eerste belangrijke stap die gezet moet worden voordat een selectieprogramma kan worden ontwikkeld. Naar verwachting zal visfokkerij voor aquacultuur in Nederland in de toekomst een belangrijkere rol gaan spelen. Wereldwijd wordt visfokkerij al veel langer op grote commerciële schaal toegepast. Het belangrijkste voorbeeld hiervan is de zalm. Groot verschil met de Nederlandse situatie is dat de viskwekerij in Nederland niet in open water plaatsvindt. De Nederlandse fokkerijorganisaties zijn aangesloten bij het forum van EU fokkerijorganisaties EFFAB (European Forum for Farm Animal Breeders, www.effab.org). Dit platform behartigt de belangen van de fokkerijorganisaties binnen EU. Daarnaast is EFFAB trekker van het door de EU erkende technologie platform FABRE-TP (Sustainable Farm Animal Breeding and Reproduction Technology Platform, www.fabretp.info). FABRE-TP heeft in 2007 een strategische onderzoeksagenda voor geformuleerd. Deze onderzoeksagenda wordt in 2011 geactualiseerd. Verder heeft FABRE-TP onlangs samen met andere techonologie platform op het gebied van landbouw een visie geformuleerd over de toekomst van biobased economie ‘The European Bioeconomy in 2030’ (www.becoteps.eu), gevolgd door een set aanbevelingen vanuit de diverse sectoren.
1.3.
Doelstelling en leeswijzer
Dit document is bedoeld om de rol aan te geven die de fokkerij van landbouwhuisdieren in de breedste zin van het woord kan spelen bij het invullen van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij in Nederland. De analyse is in eerste instantie bedoeld voor de Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij om prioriteiten aan te kunnen geven. Hoofdstuk 2 beschrijft in algemene zin wat de rol van fokkerij in de Uitvoeringsagenda zou kunnen zijn. In hoofdstuk 3 tot 7 wordt de rol van de fokkerij van landbouwhuisdieren per speerpunt verder uitgewerkt, gevolgd door een overzicht van het lopende onderzoek voor dat speerpunt, belangrijk onderzoek dat al is afgerond, en implementatie door de fokkerijorganisaties, afgesloten met een samenvatting van de belemmeringen en kennisbehoefte voor het betreffende speerpunt. In die gevallen dat een onderwerp nog niet is opgenomen in de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij is dit in vet in de tekst aangegeven. Als een lopend onderzoek van toepassing is op meer speerpunten, geven we alleen de eerste keer een korte omschrijving. Daarna verwijzen we alleen naar de titel. Omdat de aquacultuur in Nederland een kleine sector is en de fokkerij in Nederland nog niet zo ver is ontwikkeld als bij landbouwhuisdieren, is ervoor gekozen om de potentiële rol van fokkerij in de aquacultuur aan in hoofdstuk 8 samen te vatten over speerpunten heen. De speerpunten zijn in een eerder document van de regiegroep al uitgewerkt in een routeplan met daarin per (combinatie van) speerpunt(en) de uitdagingen voor 2023, de ambities tot 2015, de geplande acties, wie de trekkers zijn binnen de regiegroep, en de planning tot mei 2011. In het huidige document zullen de speerpunten worden besproken in dezelfde volgorde als in het routeplan.
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | concept versie inventarisatie voor bespreking op 7 juni
8
Aan het eind van het document zijn 5 punten nader uitgewerkt die naar aanleiding van hoofdstukken 3 t/m 9 zijn geïdentificeerd als meest belangrijk voor de fokkerij in de komende jaren.
9
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
2. De bijdrage van fokkerij aan een duurzame veehouderij De invloed die de fokkerijpraktijk kan uitoefenen op een duurzame veehouderij verloopt in de eerste plaats via de kwaliteit van de gefokte dieren. Fokkerij is een ontwerpproces. Om dieren te fokken die gewenst zijn in en passen in meer duurzame vormen van houderij, is het belangrijk om het fokdoel goed te kiezen en om goed na te denken over de manier om het fokdoel te realiseren. Daarnaast is het mondiaal de ambitie voor agroproductie om uiteindelijk ‘twee keer meer te produceren met twee keer minder input’. De genetische verbetering die met fokkerij kan worden bereikt zal daar een belangrijke rol in moeten spelen. In de tweede plaats is de fokkerijpraktijk zelf ook onderdeel van de veehouderij en het streven naar verduurzaming strekt zich dus ook uit tot deze schakel. Dat betekent dat ook het fokprogramma zelf duurzaam moet zijn. De huidige maatschappelijke discussie over veehouderij wordt vooral gekenmerkt door thema’s als dierenwelzijn (dieren te dicht op elkaar, te snelle groei), megastallen, besmettelijke dierziekten, overlast/stank en antibioticaresistentie. Stuk voor stuk terechte vragen waar de veehouderij en ook de fokkerij een antwoord op moeten kunnen bieden. Een en ander staat inzichtelijk verwoord in de essaybundel ‘Over zorgvuldige veehouderij: veel instrumenten, één concert’2. Een langjarige Uitvoeringsagenda stelt de veehouderij en de fokkerij in staat om hierover in dialoog te treden en dit te vertalen in gerichte acties. De Nederlandse fokkerijorganisaties voor landbouwhuisdieren zijn aangesloten zijn bij het European Forum for Farm Animal Breeders (www.effab.org). Dit forum heeft een ‘code of good practice (codeefabar)’ ontwikkeld waarin zij aangeven transparant te willen zijn naar de samenleving toe in hun praktijk en toepassing van technologieën. De code gaat in op duurzaamheid, voedselveiligheid en volksgezondheid, product kwaliteit, genetische diversiteit, efficiëntie, milieu, dierenwelzijn en diergezondheid. Verder is onlangs door de Raad voor Dierenaangelegenheden een ethisch afwegingsmodel gepresenteerd waarin verschillende belangen gestructureerd en transparant tegen elkaar afgewogen worden3. Tot slot is eind 2010 de regelgeving voor erkenning van Nederlandse fokkerij organisaties herzien (http://www.pve.nl/pve?waxtrapp=hwtFsHsuOpbPREcBRNiB). In deze herziene erkenning wordt nu ook gevraagd naar zaken die verband houden met een duurzaam gebruik van de fokpopulaties.
10
2
Over een zorgvuldige veehouderij: veel instrumenten, één orkest. 2010. Essaybundel in initiatief van de Taskforce Zorgvuldige Veehouderij van Wageningen UR. Eindredactie H. Eijsackers en M. Scholten. ISBN 978-90-8585-895-9.
3
Fokkerij & Voortplantingstechnieken, Raad voor Dierenaangelegenheden, RDA 2010_02.
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | concept versie inventarisatie voor bespreking op 7 juni
3. Systeeminnovaties (speerpunt 1) Het speerpunt Systeeminnovaties staat voor een samenhangend pakket van vernieuwingen in de dierlijke keten. Het accent ligt hierbij op stal- en houderijsystemen. Dit gaat breder dan stalontwerp en heeft daardoor ook nauwe relaties met speerpunt 2. welzijn en gezondheid van dieren. Aansluiten bij natuurlijk gedrag van dieren is het uitgangspunt voor het dierhouderijsysteem. De Uitvoeringsagenda werkt in dit verband aan: • Vanaf 2015 zijn alle nieuw te bouwen stallen integraal duurzaam; • Herontwerp / nieuwe ontwerpen van stal- en houderijsystemen gericht op forse stappen voorwaarts voor dierenwelzijn (natuurlijk gedrag), milieu (minimale emissie), diergezondheid, energieverbruik en landschappelijke inpassing. Voortgang op het totaal moet in evenwicht zijn met de voortgang op individuele aspecten; • Verankering van nieuwe concepten door de praktijk.
3.1.
Bijdrage van fokkerij
Domesticatie is de basis van de fokkerij. Maar eigenlijk werd in de periode tussen de Tweede Wereldoorlog en de jaren 80 van de vorige eeuw de nadruk pas sterk gelegd op productiviteit. Dit was een gevolg van de trend in die tijd: specialisatie van bedrijven in de landbouw en een streven naar hoge en efficiënte voedselproductie zodat mensen geen honger meer hoefden te lijden en voedsel van goede kwaliteit beschikbaar was voor iedereen. Veehouderijsystemen en fokkerij waren erop gericht om zo efficiënt mogelijk zo veel mogelijk dierlijk product te leveren. Dit ging ten koste van dierenwelzijn, waar in die tijd minder belang aan werd gehecht. Eind jaren 80 is er een kentering in gekomen in het enkel naar verhoogde voedselproductie streven. Het welvaartsniveau was hoog genoeg geworden om het zich te kunnen veroorloven naar de kwaliteit van leven van de landbouwhuisdieren te kijken. Het fokdoel van landbouwhuisdieren is sindsdien verbreed met kenmerken gerelateerd aan gezondheid en levensduur. Het doel is niet langer maximaal maar optimaal produceren. Maar wat het omschreven fokdoel ook is (geweest), fokkerij is altijd bedoeld om die dieren te selecteren die kunnen functioneren binnen hun productieomgeving met behoud van een hoge efficiëntie. Een verandering van omgeving is daardoor gaan betekenen dat het dier niet altijd meer optimaal in die nieuwe omgeving kan functioneren, terwijl een ander dier, dat in de oude omgeving zeker niet de beste was, dat nu ineens wel blijkt te kunnen. In dat geval is er sprake van een zogenaamde genotype x milieu (GxE) interactie: bij een bepaalde omgeving hoort een bepaalde genetische aanleg en die kan voor een andere omgeving suboptimaal zijn, en andersom. Dit is een fenomeen dat een rol speelt bij herontwerp van veehouderijsystemen. Tot nog toe was het houderijsysteem waarin het dier moest kunnen presteren het uitgangspunt bij de fokkerij. Hierdoor zijn dieren op een bepaald houderijsysteem aangepast en kunnen niet eenvoudig overgezet worden in een ander systeem. Er is GxE ontstaan. Een voorbeeld hiervan is het kooisysteem bij slachtkuikenmoederdieren versus het grondsysteem bij slachtkuikens, waarbij lichaamsgewicht op dezelfde leeftijd in beide systemen niet helemaal dezelfde genetische achtergrond heeft. Met andere woorden, kunnen functioneren in het ene systeem wil niet voor alle dieren zeggen dat ze dat even goed mee kunnen in het andere systeem. Ditzelfde geldt voor melkproductie in gangbare en biologische systemen bij melkvee. En ook bij de prestaties van varkens op kernfokbedrijven en op praktijkbedrijven, in het bijzonder wanneer de kernfokbedrijven SPF (specific pathogen free) zijn. Met betrekking tot de momenteel gangbare intensieve systemen kan gesteld worden dat dieren, ondanks gerichte selectie, nog niet optimaal functioneren. Deze huisvestingssystemen liggen mogelijk ver van een omgeving waarin de dieren zich nog goed kunnen aanpassen. Dit is bijvoorbeeld te zien aan het voorkomen van stereotype gedrag, de relatief hoge uitval door pootproblemen die mede wordt veroorzaakt door de stalinrichting, en het op grote schaal preventief toepassen van antibiotica om uitbraken van infecties te voorkomen.
11
Herontwerp en nieuwe ontwerpen van houderijsystemen gericht op welzijn en gezondheid van dieren, het milieu, het energieverbruik en de landschappelijke inpassing zal leiden tot een andere leefomgeving voor de dieren in het systeem en zal andere eisen stellen aan de dieren om probleemloos te kunnen produceren in de nieuwe omgeving. De uitdaging voor de fokkerijsector is om, samen met houderij, een passend concept te ontwikkelen. De nadruk zou daarbij op samenwerking tussen houderij-ontwerp en fokkerij-ontwerp moeten liggen, waar momenteel ieder zijn eigen spoor volgt. Belangrijk om te realiseren is daarbij dat fokkerij een lange termijn bezigheid is. Het is daarom van belang dat al in een Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
vroeg ontwerpstadium contact is tussen de ontwerpers om te kunnen anticiperen hoe het nieuwe systeem eruit komt te zien. De hoofdlijnen daarin zijn: (1) meer aandacht voor de individuele behoefte van een dier en natuurlijk gedrag, (2) grotere bedrijfsomvang vraagt om inzet van technieken om veehouder te ondersteunen in de management van het individuele dier en (3) meer gericht op robuustheid, waaronder een grotere weerstand tegen ziekten en een langere levensduur. Fokkerijorganisaties kunnen veehouders en dierlijke productieketens stimuleren om duurzamer te werken door alle eventuele belemmeringen vanuit de fokkerij weg te nemen en mee te denken over innovatieve oplossingen, zoals alternatieve manieren van het realiseren en benutten van genetische vooruitgang in duurzame veehouderijketens, als dat nodig zou zijn voor de verduurzaming. Hoewel de kans op storingen in het veehouderijsysteem zoveel mogelijk moet worden voorkomen, is het bij systeeminnovaties bovendien van belang om de effecten van eventuele verstoringen te minimaliseren. Dit vraagt niet alleen om efficiënte dieren, maar ook om robuuste dieren.
3.2.
State-of-art en lopend onderzoek
Genotype x milieu interactie is een bekend fenomeen in de fokkerijpraktijk. Er is in het verleden ruimschoots onderzoek gedaan naar de meest geschikte methode om in de verschillende situaties dit type interactie te vermijden of juist te benutten. Op dit moment worden in de praktijk twee methoden toegepast om tegemoet te komen aan genotype x milieu interactie (1) zoeken van nieuwe selectiekenmerken (‘robuustheid’) die informatie geven over de geschiktheid van een dier in andere systemen (2) combinatie van eigenschappen gemeten onder uiteenlopende omstandigheden, zoals bijvoorbeeld in het geval van koeien melken door een melkrobot of in een melkstal. Strategieën die op dit moment ontwikkeld worden zijn (1) selectie voor een gunstige invloed van het ene dier op andere dieren in dezelfde groep (sociale interacties, zie hoofdstuk 4.1), (2) ontwikkeling van fokwaarden waarbij rekening wordt gehouden van variatie in omgeving in de tijd. Bijvoorbeeld het productieniveau op een bedrijf. In de zomer kan het productieniveau hoger zijn dan in de winter. Van twee dieren die even goed presteren in absolute zin zal het dier wat in de winter het beste presteert een hogere fokwaarde krijgen. En (3) ontwikkeling van fokwaarden voor omgaan met variabiliteit in de productieomgeving, vanuit de gedachte dat minder goed aangepaste dieren meer variatie zullen vertonen. De variatie in een groep waarin ook minder aangepaste dieren zitten is daarmee groter dan in een groep met alleen aangepaste dieren. De fokkerijsector is tot nog toe niet of nauwelijks betrokken geweest bij herontwerptrajecten. Lopend onderzoek: •
•
•
•
•
Low-input-breeding en biologische fokkerij. een EU project waarin onderzoek wordt gedaan naar fokkerij voor alternatieve vormen van veehouderij, zoals biologische landbouw en landschapsbeheer. Uitgezocht wordt of het mogelijk is om met aangepaste inweging van kenmerken een goed beeld te krijgen van de individuele geschiktheid van dieren uit een commercieel fokprogramma voor de biologische veehouderij of landschapsbeheer.(TOPIGS, Hendrix Genetics, WUR) Robust Milk. Een EU project waarin wordt gekeken naar de erfelijkheid van reactie op verandering van houderijsysteem. Met andere woorden: of het adaptatievermogen van dieren aan een range van praktijkomstandigheden erfelijk is.(WUR) Robuuste varkens. een project waarin de gevoeligheid van varkens voor omgevingsfactoren als temperatuur en kwaliteit van het houderijsysteem wordt geanalyseerd. Op basis hiervan kunnen afwegingen worden gemaakt of het verstandig is om één robuuste lijn te hebben die meerdere houderijsystemen bedient, of dat het beter is om meerdere specialistische lijnen te hebben.(WUR, TOPIGS) Hoge gezondheid. Onderzoek naar het verband tussen hogere gezondheid en technische resultaten enerzijds en de meerwaarde van een investering in het verhogen van de gezondheidsstatus anderzijds (GD, TOPIGS) Melkgeitenhouderij: Fokwaarden voor bokken worden gebaseerd op 305-dagen producties van hun dochters. Dat terwijl veel geiten worden duur gemolken. Dit wil zeggen dat hun melkproductie lang na het jongen blijft voortduren zodat ze later worden geïnsemineerd en daarmee ook later weer jongen dan ‘gebruikelijk’ is. Zodra er gebruik gemaakt kan worden van
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | concept versie inventarisatie voor bespreking op 7 juni
12
• •
een database met daarin data over melkgift na de eerste 305 lactatiedagen, kan gewerkt worden aan een fokwaarde voor duurmelken. Duurmelken draagt bij aan de duurzaamheid van de geit. (WUR) Gedragsonderzoek in huisvestingssystemen bij leghennen: testen op de grond in verband met het a.s. kooi-verbod (Hendrix Genetics) Voederconversie in groepshuisvesting bij kalkoen: ontwikkelen van methoden voor het meten van voeropnamen aan kalkoenen die in groepen worden gehouden (Hendrix Genetics)
Afgeronde projecten die geïmplementeerd zijn/worden gedurende afgelopen 5 jaar •
•
• •
Aangepast voedernormen vleesvarkens en zeugen. Moderne varkens hebben ander veten eiwitaanzet patroon dan varkens van enkele tientallen jaren gelden. Opnieuw bepalen van deze patronen voor de moderne varkens heeft geleid tot aanpassing c.q. bijstelling van de voedernormen van vleesvarkens en zeugen in de praktijk (TOPIGS) Fokkerij voor biologische varkenshouderij. Voor de biologische varkenshouderij wordt door biologische varkenshouders i.s.m. fokkerij organisatie gericht fokmateriaal geselecteerd en opgefokt zodat dieren beter passen binnen een biologisch veehouderijsysteem. Dit wordt gedaan omdat niet alle varkenslijnen geschikt zijn om te produceren onder biologische omstandigheden (TOPIGS, VBV). RFID technologie in combinatie met individuele voerstations bij kalkoen (Hendrix Genetics) Fokdoel melkvee (NVI). Nieuwe wegingsfactoren ontwikkeld voor kenmerken om te komen tot een totaalindex voor stieren gericht op gewenste verandering in kenmerken (NVO, WUR)
3.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte
Logisch gevolg van de voortgaande standaardisatie en intensivering van veehouderijsystemen en de afname van het aantal onafhankelijke fokkerijorganisaties zijn er voor de veehouderij minder alternatieve fokproducten beschikbaar dan enkele decennia geleden. Met de intrede van innovatieve duurzame systemen neemt de diversiteit van productieomgevingen weer toe, na decennia van vooral standaardisatie en intensivering van de veehouderij. Het is een uitdaging voor het fokkerijbedrijfsleven om bij een grotere verscheidenheid maatwerk te leveren en toch hun (mondiale) schaalvoordeel te behouden. Belangrijke vraag hierbij is in hoeverre de huidige dieren zouden kunnen functioneren in de nieuwe systemen. Met andere woorden, in hoeverre zal er sprake zijn van GxE? De fokkerijsector is momenteel niet in beeld bij de partijen die werken aan een herontwerp van manier waarop ze melkkoeien, varkens of kippen kunnen houden. Maar om gericht te kunnen selecteren op dieren die optimaal in de omgeving van de toekomst kunnen functioneren is het essentieel dat de fokkerijorganisaties om de tafel komen met de systeeminnovators, maar ook met de veehouders, om een product op maat te kunnen leveren. Thema’s die aandacht verdienen in fokkerij en onderzoek: •
•
Selectieomgeving. Een belangrijke vraag is in hoeverre de huidige selectieomgeving representatief is voor de productiesystemen van 2023 en daarmee in hoeverre het huidige fokdoel zal leiden tot dieren die dan optimaal kunnen functioneren. Dit is een vraag waar fokkerijinstellingen voor zichzelf een antwoord proberen te vinden, gebruik makend van meer wetenschappelijke verdieping op dit terrein. Toename in verscheidenheid van houderijsystemen. Wat is de noodzaak en wat zijn de mogelijkheden om te anticiperen op veehouderijsystemen die beter aansluiten op de behoefte van het dier en de maatschappelijke randvoorwaarden? Zijn rassen geschikt voor gebruik over productiesystemen heen?
13
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
4. Welzijn en gezondheid van dieren (speerpunt 2) Welzijn en gezondheid staan voor de kwaliteit van leven van dieren. Hierbij gaat om: • Verantwoord omgaan met de im- en export van levende dieren. • Het bevorderen van natuurlijk gedrag in houderijsystemen en het uitfaseren van 'ingrepen' aan het dier. • Van een benadering van dierziektebestrijding naar gezonde dieren. Dieren kunnen daarbij gezond opgroeien. De houderij en fokkerij bieden hierbij ondersteuning aan de weerstand van het dier. Hierbij past selectief, beperkt en curatief diergeneesmiddelengebruik, inclusief antibiotica. Welzijn is de kwaliteit van leven zoals die door het dier zelf ervaren wordt. Dit hangt direct samen met het goed kunnen functioneren en natuurlijk gedrag kunnen vertonen van een dier in een houderijsysteem. Dit kan worden gemeten door observeren van het gedrag van dieren, het meten van fysiologische parameters en het monitoren van gezondheid. Hiervoor worden momenteel dierenwelzijnsmonitors ontwikkeld. Gezondheid van dieren is een complex begrip. De definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO 1948) luidt: gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte of andere lichamelijk gebreken. Een goede afweer tegen infecties is daarbij een belangrijke parameter. Er is daarbij onderscheid te maken tussen i) ziektekiemen die al op het bedrijf (en de meeste andere bedrijven) voorkomen, oftewel bedrijfsgebonden dierziekten, en ii) ziektekiemen die onverhoopt nieuw binnenkomen op het bedrijf. Tenslotte, iii) metabole gezondheid en gevoeligheid voor stress zijn belangrijk. Afweer tegen infecties, metabole gezondheid, stress gevoeligheid, en gedrag hebben een duidelijke erfelijke component en kunnen daarom door fokkerij worden veranderd.
4.1.
Natuurlijk gedrag en ingrepen (speerpunt 2a)
Dit speerpunt heeft betrekking op het bevorderen van natuurlijk gedrag in het houderijsysteem. Natuurlijk gedrag is een van de ‘vijf vrijheden’ zoals omschreven door Brambell. De Uitvoeringsagenda heeft tevens als uitdaging opgenomen dat er in 2023 geen ingrepen meer plaatsvinden aan het dier. Dit stelt specifieke eisen aan het houderijsysteem.
4.1.1.
Bijdrage van fokkerij
Snavelbehandeling bij leghennen, staart couperen bij varkens, en het onthoornen van melkkoeien zijn drie vormen van ingrepen bij dieren, die worden uitgevoerd om ze beter aan te passen aan hun houderijsysteem. Zonder die ingrepen verwonden de dieren elkaar (staartbijten, verenpikken, al dan niet expres stoten met de hoorns), soms met de dood tot gevolg. Ingrepen zoals het verwijderen van de achterste tenen en sporen bij hanen van vleeskuikenouderdieren worden gedaan om verwondingen bij de moederdieren te voorkomen. Bij hanen van ouderdieren van witte legrassen wordt de kam verwijderd omdat die anders te groot wordt en de dieren belemmert in hun gezichtsvermogen. Beerbiggen worden gecastreerd om berengeur in het vlees te voorkomen. De hier genoemde kenmerken hebben allemaal in meer of mindere mate een erfelijke component. Ingrepen zijn zeker geen oplossing, maar worden bij gebrek aan beter toegepast. Het succes van introductie van nieuwe groepshuisvestingssystemen staat of valt met de fokkerijmethode, in combinatie met verbeteringen in opfok- en houderijomgeving. Rodenburg et al (2010)4 hebben hierover een inzichtelijke review geschreven. Tot voor kort werd er bij selectie van ouderdieren niet direct rekening gehouden met de invloed die de dieren op hun hokgenoten hebben. Hierdoor werden de individuen geselecteerd die het beste voor zichzelf konden opkomen, met een toename van agressief gedrag als gevolg. Door te selecteren op verdraagzaamheid ten opzichte van elkaar kunnen dieren worden gefokt die dit destructieve gedrag naar elkaar toe veel minder vertonen. Dit kan worden bewerkstelligd door niet alleen rekening te houden met de prestaties van het dier zelf, maar ook met hoe dat dier de prestaties van andere dieren beïnvloedt. Is het bijvoorbeeld agressief of laat het andere dieren ook bij de voerbak? Hoewel dieren al langer werden geselecteerd terwijl ze in groepen worden gehouden, werd er tot zeer kort geleden geen rekening gehouden met de invloed van 4
Rodenburg et al., 2010. Breeding amiable animals? Improving farm animal welfare by including social effects in breeding programmes. Animal Welfare 19:77-82
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | concept versie inventarisatie voor bespreking op 7 juni
14
hokgenoten op de prestaties van een individu. Deze techniek is momenteel in ontwikkeling en wordt al bij enkele fokprogramma’s in de praktijk toegepast.
4.1.2.
State-of-art en lopend onderzoek
De meeste fokkerijorganisaties werken actief aan het verminderen van de noodzaak van ingrepen via genetische selectie. In de leghennenhouderij is recent een grootschalig project uitgevoerd met Wageningen UR naar robuuste legkippen, dat wil zeggen fokproducten die minimale productiederving en uitval hebben bij het achterwege laten van snavelbehandeling. Momenteel loopt er een vervolgproject (zie hieronder, sociale interacties). In de varkenshouderij wordt door een aantal bedrijven gewerkt aan het verminderen van de neiging tot staartbijten. Lopende projecten: •
•
•
•
•
•
Sociale interacties. Dit is één van de speerpunten van het huidige fokkerij onderzoek binnen de Animal Breeding and Genomics Centre van WUR. Met financiering vanuit NWO (ondermeer Vidi beurs), ministerie van EL&I, en diverse fokkerijorganisaties lopen er enkele grote projecten op het gebied van sociale interacties bij leghennen (sociale interacties bij leghennen), daaraan gerelateerd de rol van opfok en huisvesting bij leghennen (opfok onder de kloek, een project uit een Veni-beurs), en vleesvarkens (sociable swine). Binnen deze projecten worden selectie experimenten uitgevoerd om de theoretisch voorspelde effectiviteit van de selectiemethode in de praktijk te testen. Aanleiding van deze projecten is het voorgenomen verbod op snavelkappen (leghennen), de problematiek rond het staartbijten bij vleesvarkens, en het voorgenomen afschaffen van castreren van biggen. (WUR, Hendrix-Genetics, TOPIGS) Beren castreren: Met het geplande afschaffen van castratie van jonge biggen worden in te toekomst geen borgen maar beren gemest. Beren zijn agressiever dan borgen, waardoor het moeilijker is om gevechten en verwondingen te voorkomen. Naast aangepaste houderijsystemen kan fokkerij een bijdrage leveren door te selecteren tegen agressie. In dit project wordt gekeken hoe dit het beste aangepakt kan worden. (WUR, TOPIGS) Keizersneden bij dikbilrassen. De twee stamboeken voor dikbilrassen werken samen in een project met ABGC aan het verminderen van de noodzaak van keizersnede bij dikbilkoeien. Tijdens dit project werd duidelijk dat niet kennis of informatie belemmerend was om voor natuurlijke geboorten te selecteren, maar (1) het beeld dat keizersnede en dikbil onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn, (2) het ontbreken van een gesprek op dit punt tussen de partijen in de sector, waardoor iedereen zei: “Wij willen wel, maar de anderen willen allemaal niet.” en (3) een cultuur van routinematige keizersneden en een gebrek aan ervaring met natuurlijke geboorten. Dit is een voorbeeld van een project dat een procesmatige aanpak (implementatie) combineert met technisch onderzoek. (WUR, vleesveestamboeken) Natuurlijke Luxe: erfelijkheid van inwendige bekkenhoogte bij dikbilrassen bij vleesvee. De dikbilrassen verschillen vooral van andere rassen door nauwere bekkens, waardoor natuurlijke geboortes vaak niet mogelijk zijn en kalveren via een keizersnede geboren worden. Door te selecteren op voldoende ruimte in het bekken, rekening houdend met draagtijd, geboortegewicht, formaat/vorm van het kalf en het geboorteproces, zal het aantal keizersneden sterk terug gedrongen kunnen worden. (WUR, vleesveestamboeken) Kamgrootte: kammen van hanen van vermeerderingsdieren in de legsectoren worden gedubd. Deze ingreep wordt (op termijn) verboden. Daarom is onderzocht of de fokkerij kan bijdragen aan kleinere kammen. De grootte van de kammen blijkt foktechnisch gezien echter positief gecorreleerd met de productiekenmerken. Dat betekent: hoe groter de kam, hoe beter de legprestaties (Stuurgroep Ingrepen pluimvee, Hendrix Genetics). Sporen: door het gewicht en het dominante paargedrag van hanen in de vleesvermeerderingssector verwonden de hanen met hun sporen (en achterste teen) de hennen tijdens het paren. Er vindt onderzoek plaats naar het paargedrag van de dieren. Daarnaast heeft onderzoek aangetoond dat de lengte van de sporen foktechnisch negatief is gecorreleerd met productiekenmerken. Bij ongewijzigd fokbeleid zullen de sporen kleiner worden. Echter als de fokkerij zich meer op andere kenmerken gaat toeleggen, dan zullen de sporen minder snel of niet korter worden (Stuurgroep Ingrepen Pluimvee, Hendrix Genetics). Vervolgonderzoek kan plaatsvinden gericht op verbetering van het paargedrag en vaststelling van de erfelijkheidsgraad bij langzaam groeiende rassen.
•
Zeug speent biggen: onderzoek naar mogelijkheden om de zeug zelf de biggen te laten spenen, zonder menselijke interventie. Hierbij speelt het gedrag van de zeug een rol, alsook het verloop van haar melkproductiecurve. (Hendrix Genetics)
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
10
Afgeronde projecten die geïmplementeerd zijn/worden •
•
• •
•
Hoornloosheid bij koeien. In dit project is gekeken naar de haalbaarheid van fokken op hoornloosheid bij melkvee. Naar aanleiding van de resultaten is CRV een fokprogramma gestart voor stieren die hoornloosheid vererven. Ze hopen het sperma van de eerste stieren in het najaar van 2011 op de markt te hebben. (WUR) Groepshuisvesting zeugen. Sinds >5 jaar hanteert het overgrote deel van de zeugenlijn kernfokbedrijven bij TOPIGS groepshuisvesting om daarmee fokmateriaal te selecteren onder de “gewenst” omstandigheden. (TOPIGS) Natuurlijke Luxe: Voor de voortrekkers in het project is er via de Genenbank sperma beschikbaar van gunstig verervende stieren. (WUR) Robuuste kip: een project waarin robuustheid werd onderzocht vanuit immunologie, gedrag, en fokkerij. De resultaten worden deels toegepast in het lopende fokprogramma van HendrixGenetics (WUR, Hendrix Genetics). Nutritionele strategieën bij kalkoen: strategieën ter preventie van hoge activiteit bij kalkoenen (aminozuur gehaltes in het voer) (Hendrix Genetics)
4.1.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte
De problemen die men in de huidige praktijk probeert op te lossen met ingrepen, kunnen niet alleen met fokkerij opgelost worden. Oplossingen moeten veelal ook worden gezocht in de combinatie van institutionele en technische aspecten. In 2008 is door NWO-ALW en LNV het programma “Waardering van dierenwelzijn” geformuleerd5. Dit geïntegreerde en interdisciplinaire onderzoeksprogramma moet antwoorden verschaffen op de vragen die rijzen rond het dilemma tussen efficiënte productie en dierenwelzijn. Belanghebbenden als fokkerijorganisaties, veehouders, instellingen voor diergezondheid, maatschappelijke organisaties, retailers, ethici en dier-, markt-, en consumentenwetenschappers worden daar gericht bij betrokken. De vragen bestrijken ook een breed terrein, dat zich over zowel de bètawetenschappen als de gammawetenschappen uitstrekt. Ze gaan over de ethische en biologische grenzen van het aanpassingsvermogen van dieren en de consequenties daarvan voor dierenwelzijn, en over de mogelijkheden tot verwaarding van dierenwelzijn en de relatie met maatschappelijke trends en consumentengedrag. Binnen dit programma zijn een vijftal thema’s onderscheiden, te weten (1) Maatschappelijke trends in de omgang met dieren. (2) Grenzen aan productiviteit (3) Robuustheid en adaptatievermogen (4) Natuurlijk gedrag, behoeften en emoties, en (5) Keuzegedrag van consumenten en producenten. In 2008 is bij de oproep voor projecten voor de eerste tranche is een keuze gemaakt voor een beperkt aantal terreinen. Voor de resterende onderwerpen waaronder grenzen aan productiviteit (een onderwerp met een duidelijke fokkerij component) wordt in periode 2008-2011 aanvullende financiering gezocht.
4.2.
Van dierziektebestrijding naar gezonde dieren (speerpunt 2b)
Met dit speerpunt wordt ingezet op een veehouderij waarin dieren gezond kunnen opgroeien. Indien er nog diergeneesmiddelen (antibiotica) worden ingezet dient dit te gebeuren op een verantwoorde manier.
4.2.1.
Bijdrage van fokkerij
Door dieren minder gevoelig te maken voor factoren die hun gezondheid verlagen, waaronder infectieziekten, kan de inzet van dierziektebestrijding, maar ook van preventieve geneeskunde, waaronder antibiotica, verminderd worden.
11
Antibioticaresistentie van bacteriestammen veroorzaakt toenemende problemen in de humane gezondheidszorg. Aangenomen wordt dat deze antibioticaresistentie met name veroorzaakt is door het gebruik van dezelfde antibiotica in de veehouderij. Door grootschalig gebruik in de veehouderij zijn resistente bacteriestammen ontstaan. Mensen die hiermee geïnfecteerd worden kunnen steeds moeilijker behandeld worden. Een verbeterde diergezondheid door selectie van weerbaardere dieren zal
5
Waardering van dierenwelzijn: naar een maatschappelijk geaccepteerde en economisch vitale dierhouderij. Een LNV/NWO onderzoekprogramma. Programmavoorbereidingscommissie Waardering van Dierenwelzijn, Augustus 2007, www.nwo.nl/dierenwelzijn
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
bijdragen aan een verminderd gebruik van antibiotica. Andersom zal het sterk aan banden leggen van antibiotica gebruik in de veehouderij de noodzaak van selectie van dieren op verbeterde weerstand verhogen. Er is veel literatuur waarin aangetoond wordt dat dieren genetisch kunnen verschillen in gevoeligheid voor specifieke ziekten. Er zijn ook diverse studies die laten zien dat er genen zijn in verschillende soorten landbouwhuisdieren, die gerelateerd zijn aan specifieke ziekteweerstand. Genetische resistentie van dieren tegen specifieke ziekten is in de meeste gevallen gebaseerd op effecten van verscheidene genen. Naast resistentie tegen specifieke infecties, zijn er ook dieren die weerbaarder zijn tegen ziekte en uitval in het algemeen. Dit loopt niet altijd alleen via het immuunsysteem, maar ook via bv dikkere huid en slijmvliezen, infectie ontwijkend gedrag, etc. Een voorbeeld is weerbaarheid tegen mastitis, maar ook verminderen van biggensterfte door selectie op vitaliteit. In de uitvoeringsagenda staat de ambitie om in 2015 stappen te hebben gezet om via fokkerijlijnen robuustere dieren in te kunnen zetten. En robuust slaat in dit geval op het beter kunnen omgaan met infectiedruk, minder kwetsbaar zijn voor veranderingen in het klimaat en de omgeving en minder afhankelijk zijn van de kwaliteit van het management. Maar robuustheid gaat verder dan diergezondheid. De huidige methoden van selectie kunnen worden toegepast op weerbaarheid tegen infecties, maar ook op weerbaarheid tegen andere stressoren zoals temperatuur, metabole druk, of emotionele stress. Deze staan niet specifiek genoemd in de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij, maar zouden daar wel in opgenomen moeten worden. Naast infectieuze gezondheidsproblemen zijn er ook problemen die niet infectieus zijn. Hierbij kan gedacht worden aan metabole problemen of overbelasting en verwonding. Metabole problemen kunnen gerelateerd zijn aan een te snelle groei, een te hoog gewicht en het onvermogen van een dier om de hoeveelheid vaak zeer hoogwaardig voer te verteren. Dit kan gevolgen hebben voor het dier zelf. Denk daarbij aan ascites (buikwaterzucht; bij vleeskuikens), ‘doodgroeiers’ (bij diverse diersoorten), lebmaagdislocatie en pensverzuring met het daaraan gerelateerde verhoogde risico op klauwproblemen (melkvee). Maar het kan ook gevolgen hebben voor de vitaliteit van nakomelingen in geval van maternale metabole problemen tijdens de dracht. Dit zal in veel gevallen gerelateerd zijn aan zwangerschapsdiabetes, maar onderzoek hiernaar is nog beperkt. De incidentie van zowel metabole problemen als problemen gerelateerd aan de omgeving zoals pootproblemen door roostervloeren, kan worden beïnvloed door gerichte selectie van ouderdieren en daarmee door fokkerij. Overbelasting: Een met gezondheid samenhangend thema is de kwetsbaarheid van dieren bij een hoog productieniveau en onvoldoende toegesneden verzorging. Jarenlange selectie op productie heeft de dieren ‘op scherp’ gezet, met name wanneer ze worden gestimuleerd tot productie op topniveau, met gevolgen voor de gezondheid en levensduur van een deel van de dieren. In sommige sectoren is dit ondervangen door voerstrategieën aan te passen en de dieren (in sommige gevallen sterk) beperkt te voeren. Dit levert de nodige stress en hongergevoel voor de dieren op. In andere sectoren is juist het feit dat dieren moeite hebben met de hoeveelheid energie die opgenomen en verteerd moet worden een probleem. Beiden zijn risicofactoren voor een goede gezondheid. Van belang is dat de dieren ´zelfredzaam´ zijn, oftewel een goed adaptief vermogen hebben. Dit houdt in dat de dieren in staat zijn om te reageren op hun omstandigheden en, bijvoorbeeld, voldoende voer op te nemen om zichzelf onder die omstandigheden metabool gezond te houden, weerstand tegen infectieziekten op te bouwen, etc. Dit aspect van adaptief vermogen staat of valt met een goede aansluiting tussen fokkerijveehouderij systeem-management van de veehouder, en komt momenteel niet voor in de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij.
4.2.2.
State-of-art en lopend onderzoek
In Scandinavische landen is het bijhouden van diergezondheidsgegevens bij melkvee en varkens in de praktijk al jaren een standaard procedure, waardoor ze daar al verder zijn in het onderzoek naar de genetische achtergrond van diergezondheid. In Nederland is een dierenartsenmonitor gestart, waarin dierenartsen hun handelingen per dier registreren. Dit is op vrijwillige basis, maar steeds meer dierenartsen sluiten zich hierbij aan. Gezondheidsgegevens van goede kwaliteit en van veel dieren is essentieel bij de ontwikkeling en implementatie van fokkerij op diergezondheid. Resultaten van dit type onderzoek bieden handvaten voor selectie van dieren, maar worden ook gebruikt ter ondersteuning van het management van de dieren. In de melkveehouderij worden al fokwaarden geschat voor uiergezondheid en sinds april 2010 ook voor klauwgezondheid.
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
12
Om kwetsbaarheid van hoogproductieve dieren tegen te gaan levert fokkerij al een bijdrage door dieren te selecteren die beter tegen de hoge productiviteit kunnen. Hiervoor is al aandacht in de lopende fokprogramma’s, maar identificatie van de dieren die een hoge aanleg voor productie en robuustheid hebben is niet eenvoudig. Er zijn al rassen beschikbaar die geselecteerd zijn op een lagere productie, bijvoorbeeld langzamer groeiende vleeskuikenrassen, die in de scharrel- en biologische houderij worden gebruikt. Het huidige selectiesysteem is gebaseerd op een aantal ‘uitleesparameters’ als niet in oestrus komen, achterblijvers in de groei, uitval. De Nederlandse fokkerijorganisaties op het gebied van melkvee, leghennen, en varkens zijn allemaal gericht op een internationale markt, waar de verschillen tussen houderijsystemen groter zijn en daarmee de vraag naar dieren die in uiteenlopende systemen goed kunnen functioneren groter. Lopend onderzoek: •
•
•
•
•
• •
•
Weerbaar vee. een project binnen het innovatienetwerk gericht op de genetische achtergrond van weerbaarheid tegen al dan niet infectieuze aandoeningen bij melkvee. (WUR, UU, Biologica, EL&I, CLM, CRV, PZ, GD) Paratuberculose bij melkvee en melkgeiten. onderzoek naar genetische achtergrond van gevoeligheid van de verticaal overdraagbare infectieziekte paratuberculose, en naar hoe die dmv fokkerij kan worden teruggedrongen (WUR, UU) Nutrigenomics. Het gebruik van genomische informatie om voeding af te stemmen op de ontwikkeling van het dier voor optimale darmgezondheid en minimaal gebruik van antibiotica. (WUR) Osteochondrose bij varkens. In dit project worden factoren geïdentificeerd die een rol spelen bij het ontstaan van osteochondrose, onderzocht in hoeverre het erfelijk is, en hoe daar in de fokkerij rekening mee gehouden kan worden. Dit project is in samenwerking met de Faculteit Diergeneeskunde. (WUR, TOPIGS) Klauwproblemen bij koeien. Klauwproblemen zijn een veel voorkomend probleem in de Nederlandse melkveehouderij. In dit project wordt de genetische achtergrond van een aantal veel voorkomende klauwproblemen onderzocht en wordt er gekeken hoe daar in de fokkerij het beste rekening mee gehouden kan worden. (WUR, CRV, GD) Hoge gezondheid (zie systeeminnovaties). Verminderd antibioticagebruik. Sinds 2007 registratie van antibioticagebruik bij varkens op kernfokbedrijven in de vorm van dagdoseringen. M.b.v. deze data wordt een beslisboom antibioticagebruik uitgetest. Deze wordt weer ingezet op deze fokbedrijven, waarbij door het registreren van individueel gebruik van antibiotica en het hanteren van criteria voor gebruik van antibiotica gekeken wordt of daarmee het kwalitatieve en kwantitatieve gebruik van antibiotica verbeterd kan worden. (WUR, UU, TOPIGS) Verbeteren van welzijn melkvee via fokkerij. Het project heeft tot doel om (i) de registratie van relevante gezondheids- en gedragskenmerken bij melkkoeien te automatiseren zodat dergelijke kenmerken bij grote aantallen koeien kunnen worden geregistreerd, zodat vervolgens (ii) de genetische basis van dergelijke kenmerken onderzocht kan worden, om daarmee (iii) kennis te genereren waarmee fokkerij vanuit het oogpunt van welzijn verbeterd en geoptimaliseerd kan worden.(WUR, PZ, EL&I, CRV)
• • •
Uiereczeem bij melkvee: erfelijkheid van uiereczeem bij melkvee Uitban strategieën tegen Mycoplasma Iowae: Een mogelijke oorzaak voor chronische problemen in slachtkuikens en –kalkoenen (Hendrix Genetics) Case-control studies: DNA onderzoek naar mogelijke genetische oorzaken voor bepaalde afwijkingen (Hendrix Genetics)
Afgeronde projecten die geïmplementeerd zijn/worden • 13
• •
Selectie voor verbeterde bigvitaliteit. Implementatie sinds 2001, aanscherping in 2006 n.a.v. ervaringen (TOPIGS) Selectie voor verminderde uitval tussen spenen – slacht bij varkens. Implementatie sinds 2009. (TOPIGS) Selectie op verbeterde levensduur zeugen. Implementatie selectie sinds 2006. (TOPIGS)
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
•
• •
•
• • • • • •
Uiergezondheid bij melkvee. Sinds 2010 worden er fokwaarden geschat voor uiergezondheid bij melkvee waarmee het mogelijk is om zowel klinische als subklinische mastitis te verlagen. (CRV) Klauwgezondheid bij melkvee. Sinds april 2010 zijn er fokwaarden beschikbaar om te selecteren tegen klauwproblemen. (CRV) Fokdoelaanpassing naar gezondheid en levensduur bij melkvee. Sinds 2000 zijn er aanpassingen doorgevoerd in het fokprogramma voor melkvee en is de nadruk op gezondheid en levensduurkomen te liggen (60% van de selectiedruk) ipv productie (40% van de selectiedruk). (CRV) Genomic selection voor gezondheid en levensduur. Sinds 2007 wordt er genomic selection toegepast in de melkveefokkerij, waarmee effectiever op gezondheid en levensduur kan worden geselecteerd. (CRV) Levensduur Fokwaarde: Fokwaarde die aangeeft hoe lang de zeug overleeft, geïmplementeerd sinds 2007. (Hendrix Genetics) E. coli resistentie: Onderzoek naar genetische achtergrond van E. Coli resistentie (SRC, Hendrix Genetics) Natural antibodies in kippen Natural antibodies lijken een rol te spelen in de aangeboren afweer tegen infecties. (Hendrix Genetics) 100 weken selectie. Selectie op levensduur en – productie (Hendrix Genetics) Selectie op overleving: Zuivere lijn selectie op leefbaarheid van gekruiste legkippen (Hendrix Genetics) Ascites bij vleeskuikens. Onderzoek naar de genetische achtergrond van ascites. Ontwikkeling van een fokkerijstrategie gericht op verlaging van de incidentie en zoeken naar genen die het optreden van ascites kunnen verklaren. (WUR, Cobb Europe)
4.2.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte
Het in kaart brengen van alle genen die mogelijk betrokken zijn bij afweer en weerstand tegen ziekten of metabole problemen is zeer complex en zal de komende decennia niet afgerond worden. Maar een grotere belemmering voor het verbeteren van de gezondheid door fokkerij is het gebrek aan accurate gegevens over diergezondheid. Gezondheid van landbouwhuisdieren in Nederland wordt nog niet grote schaal bijgehouden op individueel dierniveau, door het vaak ontbreken van een precieze diagnose en het ontbreken van afstammingsinformatie. Een deel van de veehouders houdt deze informatie op vrijwillige basis bij, maar de waarde van deze verzamelde informatie op een individueel bedrijf is moeilijk te beoordelen. Daarnaast is het meestal niet duidelijk of een gezond dier geïnfecteerd maar resistent is, of niet geïnfecteerd. Bewust infecteren van selectiekandidaten roept vanuit het oogpunt van dierenwelzijn ethische vragen op. Om antibiotica gebruik sterk terug te kunnen dringen is het van belang om de mogelijkheid te hebben om dieren te selecteren met een verhoogde weerstand tegen infecties. Daarnaast zal in de fokkerij naar methoden gezocht moeten worden waarbij de informatie over de werkelijke afweer tegen infecties en stress gevoeligheid bij de dieren en hun verwanten, in combinatie met informatie over de genen voor zover die bekend is, kan worden gebruikt om een inschatting te maken van de genetische waarde van het dier als ouderdier voor de volgende generatie. Groot knelpunt hierbij is dat het succes voor een groot deel afhangt van de kwaliteit van de informatie over de afweer tegen infecties van de dieren. Door interdisciplinair onderzoek kan de achtergrond van afweer en weerstand tegen ziekten, metabole problemen en kwetsbaarheid bij hoge productie beter worden begrepen en de selectie daarop worden aangepast. De relatie tussen fenotype en genotype moet verder worden onderzocht. Daarnaast moet beter onderzocht worden aan welke voorwaarden een dier moet voldoen om als robuust te worden aangemerkt. Deze informatie kan vervolgens worden gebruikt in fokprogramma’s.
4.3.
Import en export van levende dieren en langeafstandstransporten (speerpunt 2c)
Dit speerpunt heeft betrekking op een verantwoorde wijze van (nationaal en internationaal) diertransport.
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
14
4.3.1.
Bijdrage van fokkerij
De fokkerij speelt hier op twee manieren een rol. Bij het transport van eigen fokdieren en de bijdrage die de fokkerij kan leveren aan terugdringen van transport van productiedieren. Transport van fokdieren: De wereldwijde fokkerij wordt in toenemende mate per diersoort gedomineerd door een klein aantal mondiale fokkerijorganisaties, enkelen met een sterk gecentraliseerd fokprogramma. Voor melkvee, schapen, geiten en varkens is sprake van decentraal opgezette fokprogramma´s met fokkerij dicht bij de markt. Voor pluimvee is sprake van gecentraliseerde fokprogramma´s waardoor eendagskuikens vaak over grote afstanden getransporteerd worden. Internationaal transport van productiedieren: Dit is met name in de geitenhouderij aan de orde. In Nederland is geen markt voor geitenvlees. De bokjes die in de melkgeitenhouderij geboren worden, worden daarom op transport gesteld naar met name Zuid Europese landen. Reproductietechnologie is gerelateerd aan fokkerij. In de Nederlandse melkveefokkerij wordt gesekst sperma aangeboden. Hiermee is de kans op een vrouwelijk kalf 90% ipv 50% wanneer ongesekst sperma wordt gebruikt. Met deze techniek is het mogelijk geworden om gericht vrouwelijke kalveren te fokken uit de beste koeien ter vervanging van de veestapel. Gebruik van gesekst sperma in de fokkerij is in andere sectoren nog niet mogelijk en bij kippen zelfs onmogelijk. Maar mocht dit mogelijk worden in de toekomst, dan zou door gesekst sperma aan te bieden het aantal bokjes dat wordt geboren in de melkgeitenhouderij sterk kunnen worden terug gedrongen. Hiervoor zou het echter wel noodzakelijk zijn om KI toe te passen. Momenteel wordt in de melkgeitenhouderij vooral gebruik gemaakt van natuurlijke dekking door eigen bokken en is het niet economisch niet rendabel om KI toe te passen. Het zal moeten worden uitgezocht wat ervoor nodig zou zijn om dit te veranderen. Als alternatief zou kunnen worden onderzocht wat de maatschappelijke acceptatie is van het in Nederland doden van de jonge bokjes, die dan niet voor consumptie gebruikt zullen worden. In de ideale situatie zou de melkveehouderij haar beste koeien gebruiken om vaarskalveren te krijgen voor vervanging van de melkveestapel en van de mindere koeien stierkalfjes om te verkopen voor de kalverhouderij. Momenteel wordt er al op beperkte schaal gesekst sperma aangeboden, waarbij de kans op een vaarskalf sterk verhoogd is.
4.3.2.
State-of-art en lopend onderzoek
Alternatieven voor transport van fokdieren, zoals transport van sperma voor KI, of transport van een veel kleiner aantal grootouderdieren in plaats van een groot aantal ouderdieren, worden al breed toegepast. Deze alternatieven dragen bij aan een vermindering van lange afstandstransporten.
4.3.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte
De belangrijkste belemmering is de lage opbrengstprijs van jonge productiedieren. De economische prikkel voor verduurzaming is op dit punt gering. De prikkel kan komen uit een veranderde marktvraag.
15
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
5. Maatschappelijke inpassing (speerpunt 3) Maatschappelijke inpassing staat voor het zoeken naar aansluiting bij wensen en ideeën van de maatschappij. De voedselproductie en veehouderij zijn verder weg komen te staan van de burger, maar de wijze van voedselproductie en de consequenties voor het landschap roepen steeds meer vragen op.
5.1.
Bijdrage van fokkerij
Transparantie naar de samenleving is een belangrijk thema van maatschappelijke inpassing. De fokkerijpraktijk is een integraal onderdeel van veehouderij en de vraag naar transparantie geldt ook voor de fokkerij. Het is belangrijk dat de fokkerij open is over fokdoelen, gebruikte selectiemethoden en de duurzaamheid van het eigen fokprogramma, zoals de vitaliteit van een fokpopulatie op basis van de inteelttoename per generatie en het welzijn van de dieren. Ook openheid over het eigen duurzaamheidsbeleid is van belang. Een manier om deze openheid te bereiken is door de maatschappij al vanaf de start van het proces te betrekken bij de beslisvorming over welke richting de fokkerij op zou moeten. Buiten de commerciële veehouderij worden bepaalde koeien, schapen en geitenrassen gebruikt voor het in stand houden van het Nederlandse Landschap. Deze dieren hebben tevens zelf een landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Het is van belang om zorg te dragen dat deze rassen in stand gehouden worden. In nauwe relatie met fokkerij staat het gebruik van diverse reproductietechnieken. Tegen sommige van deze technieken, zoals kloneren, bestaat weerstand in de maatschappij. Ook tegen genetische modificatie van dieren is er een grote weerstand in de EU. De Nederlandse fokkerijorganisaties hebben zich via de Code EFABAR (www.effab.org/CODEEFABAR.aspx) in Europees verband gecommitteerd aan een set afspraken die aangeven hoe ze met duurzame fokkerij om gaan. Daarnaast is in 2010 door de Raad van Dierenaangelegenheden (RDA) een rapport6 uitgebracht over fokkerij en voortplantingstechnieken van huisdieren. Hierin wordt onder andere een ethisch afwegingsmodel gepresenteerd waarin fokkerij en reproductievraagstukken kunnen worden getoetst op basis van een aantal criteria. Dit model kan in principe worden toegepast op fokkerij- en reproductievraagstukken bij landbouwhuisdieren. De RDA heeft een verkennende studie op dat gebied aanbevolen. In de varkensfokkerijsector loopt momenteel onderzoek naar basiswaarden gerelateerd aan omgang met dieren van zowel varkenshouders als burgers.
5.2.
State-of-art
Een aantal fokkerijorganisaties legt verantwoording af aan de samenleving door middel van een MVO jaarverslag waarin ze verslag doen van het door hen gevoerde beleid. Dit is een basis voor een dialoog voor hun achterban, maar zou zeker ook uitgebreid kunnen worden naar meer transparantie over de manier van werken in het fokprogramma en het fokbeleid op de lange termijn (>10 jaar). Genetische modificatie is in Nederland niet toegestaan met dieren en wordt door de fokkerij organisaties ook niet toegepast of onderzocht. In Noord-Amerika komt een genetisch-gemodificeerd varken op de markt dat zelf fytase aanmaakt en zo de uitscheiding van fosfaat in de mest sterk terugbrengt. Dit fokproduct is geoctrooieerd in Canada en de Verenigde Staten, maar niet in Europa. Fytase wordt nu vooral als toevoeging aan veevoeders gebruikt.
Lopend onderzoek •
Doden eendagskuikens. In dit project wordt gekeken naar de mogelijkheden van in-ovo ei seksen op dag 0 van de incubatie. En dan met name de mogelijkheden om keratine metabolieten in de dooier te gebruiken om het geslacht van het ei op dag 0 te bepalen. De eieren met een mannelijk embryo worden dan niet uitgebroed. In dit project wordt tevens naar manieren gezocht om de geslachtsratio te beïnvloeden om op die manier het aantal haantjes te beperken. (WUR, Hendrix Genetics)
6
Fokkerij en voortplantingstechnieken, Anima(l) sana in corpore sano. Rapportage van de Raad voor Dieraangelegenheden als onafhankelijk advies aan de minister. Zie ook www.rda.nl
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
16
•
•
Zorgen over zorg. Onderzoek gericht op in beeld brengen welke maatschappelijke zorgen bij het houden van varkens spelen en wat daarbij de oorzaak is c.q. hoe dat kan worden opgelost (varkenssector breed, WUR) Genetische verschillen in welzijnsparameters: Onderzoek gericht op het vinden van de genetische achtergrond van voetzoolaandoeningen, pootproblemen en gedrag (Hendrix Genetics, TTI)
Afgerond onderzoek dat is/wordt geïmplementeerd •
•
•
Combinatie kip. Een kip die zowel voor vlees- als voor eierproductie wordt gehouden met als doel een alternatief voor doden eendagshaantjes. Uit het onderzoek is gebleken dat overschakelen van de totale Nederlandse eiproductie naar eieren van combinatiekippen niet haalbaar is vanuit economisch oogpunt. Wel is er ruimte voor een specifiek product voor een aparte groep consumenten. Het principe van de combinatiekip is al operationeel in de vorm van het Chaams hoen. Hanen van dit ras worden onder gespecificeerde houderij omstandigheden afgemest en verkocht aan horeca gelegenheden. De hennen worden gebruikt voor de leg. Zowel vlees als eieren zijn een exclusief product. (Hendrix Genetics) Stuurgroep Bigvitaliteit. Sector brede stuurgroep welke zich richt op het substantieel verminderen van de biggensterfte c.q. vitaliteit van varkens. Zie ook www.vitalevarkens.nl (varkenssector breed) Locomotie-parameters: Selectie op basis van een loop score om zo pootproblemen te voorkomen (Hendrix Genetics)
5.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte
Maatschappelijke inpassing is een thema dat door de fokkerijorganisaties opgepakt moet worden. Een aanzet hiertoe is gegeven in het project ‘ zorgvuldige veehouderij’1 waarin ingegaan wordt op aspecten van een zorgvuldige veehouderij met betrekking tot de volksgezondheid, de dieren en de omgeving, de veehouders, de grondstoffen, en het eindproduct. Het is nog echter nog steeds onvoldoende duidelijk wat beweegredenen zijn van de burger om te ageren tegen aspecten van de fokkerij en veehouderijsystemen. Vragen die gesteld moeten worden zijn: Wat zijn de kritische maatschappelijke factoren met betrekking tot fokkerij? Hoe kan de dialoog tussen fokkerij en maatschappij worden aangegaan? Kan de fokkerij een bijdrage leveren aan een maatschappelijk gewaardeerde veehouderij?
17
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
6. Energie, milieu en klimaat (speerpunt 4) Energie, milieu en klimaat staat voor de effecten van de veehouderij op energie, milieu en klimaat. Minder energiegebruik, verantwoorde productie van veevoer en voorkomen van uitstoot van milieubelastende stoffen.
6.1 Bijdrage van fokkerij Omdat de wijze waarop de fokkerij kan bijdragen aan de onderwerpen energie, milieu en klimaat sterke overeenkomt worden ze hier gecombineerd in 1 hoofdstuk. De rol van fokkerij in deze is niet opgenomen in de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij. Hume et al. (2011)7 hebben uitgezocht dat in de periode 1988 – 2007 de uitstoot van de belangrijkste broeikasgassen sterk verminderd is door gerichte fokkerij, in combinatie met verbeterde huisvesting, voeding, en gezondheid. In de leghennensector bedroeg deze afname ±30%, in de slachtkuikensector ±20%, in de varkenssector ±15% en in de melkveesector ±20%. Deze afname in broeikasgassen is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan verhoging van het aantal nakomelingen per fokdier en de voerefficiëntie van deze dieren. Het zou nog verder verhoogd kunnen worden door een afname in uitval door gezondheidsproblemen en daarmee een verlenging van de levensduur van fokdieren. Bij vleesvee en schapen is deze vooruitgang niet geboekt, meest waarschijnlijk doordat de fokkerij van deze dieren veel minder georganiseerd is dan bij pluimvee, varkens en melkvee. Een LCA kan helpen met inzicht geven in hoeverre bepaalde aanpassingen een verbetering veroorzaakt op het gebied van energie, milieu en klimaat. De efficiëntie waarmee dieren met hun voer omgaan is deels genetisch bepaald. Dit heeft gevolgen voor de hoeveelheid voer die nodig is op het bedrijf, maar ook voor de hoeveelheid mest die wordt geproduceerd. Voerefficiëntie wordt traditioneel uitgerekend op dierniveau als kg voer per kg product. Een maat voor duurzame voerefficiëntie zou ook de energie die nodig is voor productie, verwerking en transport van het voer mee kunnen nemen. Nog een stap verder is om efficiëntie te definiëren als de benutting van lokaal geproduceerde voedermiddelen die ongeschikt zijn voor menselijke consumptie en niet concurreren met voedselgewassen. Dergelijke elementen kunnen worden meegenomen in een LCA waarmee enerzijds het belang van kenmerken in een fokdoel kan worden bepaald en anderzijds de gevolgen van fokbeleid in het verleden geëvalueerd kunnen worden analoog aan de studie waarnaar door Hume et al. (2011) wordt verwezen. Door gerichte selectie kunnen dieren worden verkregen die beter om kunnen gaan met voer dat mogelijk van een iets minder constant hoge kwaliteit zal zijn doordat bepaalde lokaal geproduceerde grondstoffen niet altijd beschikbaar zullen zijn. Vanwege de seizoenen, en de daarmee samenhangende wisseling van beschikbaarheid van grondstoffen, zal dat voer niet altijd eenzelfde kwaliteit hebben. Het is zeer waarschijnlijk dat verschillende genotypen anders reageren op verschillen in voerkwaliteit, oftewel dat er sprake is van GxE. Het is van belang om in kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn om dieren middels fokkerij beter te laten aansluiten op het beschikbare voer. Verbetering van voerefficiëntie is een belangrijke manier om het bruto energieverbruik in de veehouderij te verminderen. Voerefficiëntie op dierniveau wordt met name bepaald door productiviteit en levensduur van een dier. Dus de tijd dat een dier (met name koe, zeug en leghen) productief is ten opzichte van de tijd dat het in opfok is. Daarnaast speelt de individuele onderhoudsbehoefte een rol, welke gerelateerd is aan lichaamsgewicht, activiteit, en productieniveau van een dier. Vanuit bedrijfseconomische overwegingen wordt er al lang op voerefficiëntie geselecteerd en de huidige landbouwhuisdieren gaan dan ook gemiddeld genomen efficiënt met hun voer om. Eenzijdige selectie op voerefficiëntie kan negatieve gevolgen voor welzijn, gezondheid en reproductie met zich meebrengen. Er is dus een optimum tussen efficiëntie en robuustheid. Voerefficiëntie is ook uit te drukken op bedrijfsniveau. Dan wordt niet alleen het individuele dier, maar de totale bedrijfsvoering ingewogen in de hoeveelheid energie die nodig is voor productie van 1 kg product. De voerefficiëntie op bedrijfsniveau wordt onder andere bepaald door de verhouding tussen het niet-productieve en het productieve deel van het totale leven van een dier. In de melkveehouderij, bijvoorbeeld, lopen jonge dieren die ter vervanging dienen van fokdieren. Deze vormen een bijdrage in 1
Over een zorgvuldige veehouderij: veel instrumenten, één orkest. 2010. Essaybundel in initiatief van de Taskforce Zorgvuldige Veehouderij van Wageningen UR. Eindredactie H. Eijsackers en M. Scholten. ISBN 978-90-8585-895-9. 7 Hume et al., 2011. The future of animal production: improving productivity and sustainability. Journal of Agricultural Science doi:10.1017/S0021859610001188
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
18
broeikasgasproductie op een bedrijf, waar nog geen dierlijke productie tegenover staat. Daarom kan de het verlengen van de levensduur van een fokdier zorgen voor een verlaging van broeikasgasproductie en een verbetering van de voerefficiëntie op bedrijfsniveau. Hiervoor zou de ongewenste uitval van dieren door factoren als slechte gezondheid en onvoldoende aanpassingsvermogen aan het houderijsysteem moeten worden verbeterd. Hierin kan fokkerij een rol spelen. Dit aspect van levensduur speelt niet in geval van vleesproductie omdat die dieren op een vaste leeftijd, danwel gewicht worden geslacht.
6.2 State-of-art Op het gebied van erfelijkheid van voerefficiëntie is al veel onderzoek gedaan. Landbouwhuisdieren worden om economische redenen al lang op voerefficiëntie geselecteerd, hetzij via verhoging van productie, hetzij via verlaging van de voeropname. In de varkenshouderij geeft een overschakeling van gecastreerde naar ongecastreerde varkens 10% efficiëntie verbetering. In de melkveehouderij worden fokwaarden voor productieve levensduur geschat. Bij de andere diersoorten is dit vaak niet zo. Op het gebied van voerefficiëntie op bedrijfsniveau is veel minder bekend. Er lopen momenteel een aantal projecten op dit gebied. Sturen op de uitstoot van broeikasgassen met fokkerij staat nog in de kinderschoenen. Naast de projecten die lopen zijn er ook projecten in aanvraag. Lopend onderzoek •
•
• •
• • •
Bijproducten voeren. Bijproducten van bijvoorbeeld de koolzaadindustrie gebruiken als veevoer voor varkens en kippen is duurzamer dan voer van hoogwaardige producten die ook voor humane consumptie geschikt zouden zijn, hoewel niet even goed verteerbaar. In dit project, dat nog van start moet gaan, zal worden onderzocht of bepaalde varkenslijnen beter in staat zijn tot het verteren van bijproducten dan anderen. Met behulp van een levenscyclusanalyse (LCA) zal worden nagegaan of het voeren van bijproducten ecologisch zinvol is, maar ook of het economisch interessant genoeg is voor de varkenshouder (WUR, TOPIGS). Low input breeding en biologische fokkerij. Onderzoek op dit terrein (zie ook speerpunt 1) heeft ondermeer als doelstelling om lokaal geproduceerd voer zo goed mogelijk te benutten, en dieren te fokken die onder low-input omstandigheden het meest efficiënt produceren.(EU, WUR, TOPIGS) Greenhouse Milk. Marie Curie netwerk om instrumenten te ontwikkelen om de uitstoot van broeikasgassen in de melkveehouderij te verminderen (EU, WUR) Selectieindex voor methaanemissie. Onderzoek naar de haalbaarheid van een methaanemissie index voor melkvee op basis van kenmerken die al op grote schaal worden gemeten (WUR). Genomische selectie voor voerefficiëntie. Onderzoek naar nieuwe methoden voor selectie op voerefficiëntie bij melkvee, gericht op een lagere methaanemissie (WUR). LCA en fokkerij. Betekenis van genetische verbetering op basis van een Life Cycle Analysis (LCA), gericht op methaanproductie (WUR, CRV, Agrifirm) Individuele methaanmeting. Haalbaarheidsstudie naar het betrouwbaar meten van de methaanemissie van individuele koeien middels ademgasanalyse of analyse van melk (sluit aan op innovatieprogramma emissiearm veevoer) (WUR).
Afgeronde projecten die geïmplementeerd zijn/worden •
• 19
Aangepast voedernormen vleesvarkens en zeugen. Herijking van vet en eiwitaanzet bij moderne genetica heeft geleid tot aanpassing c.q. bijstelling van de voedernormen van vleesvarkens en zeugen in de praktijk (TOPIGS, veevoederindustrie) Eliminatie van stinkei-gen. Hierdoor is het mogelijk om meer koolzaad te voeren aan legpluimvee zonder dat de frequentie van stink eieren toeneemt, waardoor toepassing van geïmporteerde grondstoffen (e.g. tapioca, soya) in het voer van ouderdieren teruggebracht kan worden. (Hendrix Genetics)
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
6.3 Belemmeringen en kennisbehoefte Omdat de mineralenbenutting van een dier niet zichtbaar of meetbaar is voor een veehouder, ontbreekt een duidelijk handvat voor de fokkerijorganisaties om dit thema op te pakken. Mogelijk dat in dit verband gebruik gemaakt kan gaan worden van een tool die is ontwikkeld door LTO en Productschap Diervoeder binnen het project ‘Meer resultaat met minder fosfaat’ van LTO en Nevedi. In dit verband worden varkenshouders verplicht gesteld hun fosfaatefficiëntie te verhogen en daarmee dus ook te monitoren. Mogelijk dat dit ook voor andere diersoorten kan worden aangepast. Er is sprake van voldoende genetische variatie in de benutting van mineralen of de benutting van voer of resources in het algemeen. Is er naast de genetische variatie in voerbenutting ook nog genetische variatie in benutting van specifieke mineralen, zodat dieren met een lager gehalte van deze mineralen per kg voer toekunnen? Voor wat betreft de verdere verbetering van voerefficiëntie is verfijning nodig van het inzicht in de efficiëntie van de benutting van voer. Variatie in dieren in de efficiëntie waarmee ze verschillende voercomponenten efficiënt omzette in output, vraagt om diepgaand onderzoek. Bovendien is het niet duidelijk hoe het beste een balans tussen voerefficiëntie en robuustheid van het dier gezocht kan worden. Als verminderde robuustheid opgevangen wordt met meer zorg, ontstaat er een fokproduct dat kwetsbaarder is in de markt. Naast inzicht in voerefficiëntie is er behoefte aan meer inzichten om energie- en watergebruik te reduceren en emissie van broeikasgassen te verminderen, zowel op niveau van de veehouderij als op het niveau van de dierlijke keten. Door deze aspecten te betrekken bij de definitie van het fokdoel kan de fokkerij een bijdrage leveren aan het realiseren van een meer duurzame vorm van veehouderij. Om dat mogelijk te maken zijn technieken nodig waarmee resource efficiëntie (energie, water en voer) en broeikasgasemissies op individueel dierniveau kunnen worden gemeten. Deze technieken maken het vervolgens een gerichte selectie van dieren mogelijk. Om inzicht te krijgen in efficiëntie op bedrijfsniveau is heel veel informatie nodig. Voor een goede LCA is inzicht over energie gebruik van alle processen op het bedrijf, maar ook van de productie van de goederen die worden aangevoerd op het bedrijf, noodzakelijk. Dit soort informatie is nog niet in alle gevallen beschikbaar. Een volledig overzicht kan handvaten bieden voor oplossingsrichtingen.
20
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
7. Markt en ondernemerschap (speerpunt 5) Markt en ondernemerschap staan voor het verbeteren van het economisch perspectief van ondernemers en ketenpartijen door diversiteit aan product- en marktconcepten te ontwikkelen die meer geld opleveren.
7.1.
Bijdrage van fokkerij
Coöperatieve fokkerijorganisaties zoals CRV en TOPIGS hebben via hun leden een directe interactie m.b.t. fokdoel en fokrichting. De laatste jaren zijn zij ook via gerichte voorlichting gestart om de veehouders bewuster te maken van het fokmateriaal dat de veehouders aanschaffen en of dat past binnen hun bedrijf. De productinformatie kan verder worden verbeterd en zou ook voor de andere diersoorten geïmplementeerd moeten worden. Het rapport van de Raad voor Dieraangelegenheden geeft handvaten over hoe dit op te pakken zou zijn. Dit speerpunt heeft een directe relatie met speerpunt 6: verantwoord consumeren. Het wordt hier genoemd omdat een gerichte match van fokproduct op bedrijfsvoering invloed heeft op het economisch perspectief van de individuele veehouder, maar ook van de fokkerijorganisaties.
7.2.
State-of-art
Momenteel is er wel interactie tussen veehouders en fokkerijorganisaties inzake het fokdoel en voorlichting gericht op de prestaties van de dieren, maar minder op het type bedrijfsvoering waarin ze zouden passen.
7.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte
Een uitwisseling van informatie van de fokkerijorganisaties met de klant, maar ook met andere ketenpartijen en de maatschappij, kan helpen bij een betere definitie van de fokdoelen en bij een betere afstemming van fokproduct en type bedrijfsvoering. Door maatwerk te verrichten zou een product geadviseerd kunnen worden gegeven de bedrijfsfilosofie. Hiervoor zou gerichter informatie verzameld moeten worden over prestaties van dieren in diverse houderijsystemen. Afgeronde projecten die geïmplementeerd zijn/worden •
TOPIGS en CRV geven over 2010 MVO Jaarverslag uit met informatie over fokprogramma en fokmateriaal.
21
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
8. Verantwoord consumeren (speerpunt 6) Verantwoord consumeren staat voor consumenten in beweging brengen om duurzaam geproduceerde producten te kopen. Hiervoor is ook aanbod nodig van dergelijke producten.
8.1.
Bijdrage van fokkerij
Het speerpunt Verantwoord consumeren is uitgewerkt in drie aspecten, namelijk de marktontwikkeling van duurzame dierlijke producten, het stimuleren van duurzaam consumptiegedrag en de consumptie van dierlijke eiwitten. De mogelijke bijdrage van fokkerij beperkt zich tot het eerstgenoemde aspect. In de komende jaren zal de vraag naar duurzaam geproduceerde dierlijke producten toenemen. Er zijn al succesvolle initiatieven op dat gebied, bijvoorbeeld het opzetten van de Rondeelstal voor leghennen. Maar ook bedrijven waar het veevoer en andere grondstoffen op of dichtbij het eigen bedrijf geproduceerd worden. De dieren die nodig zijn voor dit soort ‘ groene productie’ zullen hoogst waarschijnlijk anders zijn dan de dieren die in de huidige houderijsystemen gehouden worden. Hier zal dus waarschijnlijk ook sprake zijn van een GxE en fokkerij heeft een duidelijke rol in het selecteren van dieren die gezond en met voldoende potentieel in deze systemen ingezet kunnen worden. Fokkerij levert dus het uitgangsmateriaal waarmee in diervriendelijke en duurzame houderijsystemen herkenbare producten van een hoge en constante kwaliteit geleverd kunnen worden. In samenwerking met de verwerkende industrie kan fokkerij een bijdragen leveren aan verbetering van dierenwelzijn door speciale producten in de markt te zetten van dieren die gehouden zijn in een systeem met verbeterde omstandigheden. Momenteel is het vlees dat de AH verkoopt met een Beter Leven Kenmerk van de Dierenbescherming hier een goed voorbeeld van. Bij de varkens worden hier, net als in de biologische varkenshouderij, geen specialistische lijnen voor gebruikt, wel een andere bedrijfsvoering. Bij de vleeskuikens is als randvoorwaarde gesteld dat langzamer groeiende lijnen gebruikt worden. Via fokkerij kunnen dieren worden gefokt die optimaal onder die omstandigheden kunnen functioneren. Fokkerij kan bijdragen aan de producten met een speciale samenstelling. Sommige koeien produceren bijvoorbeeld meer onverzadigde vetzuren in de melk dan anderen. Daar kun je een speciaal product van maken. Er is een sterke tendens tegen castratie van mannelijke vleesvarkens, kort na de geboorte. Maar beren die niet gecastreerd worden kunnen een sterke geur ontwikkelen (berengeur) die ook in het vlees terug te vinden is. Niet alle beren doen dit en er kan gerichte fokkerij succesvol tegen geselecteerd worden. Ontwikkeling van een speciaal product met garantie van afwezigheid van berengeur zou een plek in de markt kunnen veroveren. De huidige houderijsystemen zijn over het algemeen ontwikkeld vanuit het oogpunt van efficiënte dierlijke productie. Dit is, onder andere door krachtvoer met grondstoffen uit het buitenland en soms klimaatsturing in stallen, niet altijd een energetisch optimale manier van produceren. De ecologische voetafdruk is een term die momenteel bekendheid krijgt bij een breder publiek. Dierenwelzijn was al breed onder de aandacht.
8.2.
State-of-art en lopend onderzoek
Er zijn al diverse initiatieven in de praktijk om fokproducten in te zetten voor duurzaam geproduceerde dierlijke producten. Zo is er een fokprogramma voor de biologische varkenshouderij en een selectieprogramma om de kans op onacceptabele berengeur te verminderen. Lopend onderzoek •
Milk genomics: Dit is een ander speerpunt en langer lopend onderzoek van ABGC en wordt gefinancierd door NZO, CRV, STW, ministerie van ELI&I, en de provincies Overijssel en Gelderland. Melksamenstelling is erfelijk en de ene koe produceert bijvoorbeeld meer
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
22
•
•
•
•
onverzadigde vetzuren in de melk dan anderen. In dit project is gekeken naar melksamenstelling op het gebied van vetzuren en melkeiwitten, naar de moleculair en kwantitatief genetische achtergrond hiervan. Daarnaast wordt gekeken hoe dit in te passen zou zijn in een fokprogramma om koeien te fokken die melk geven met een voor de mens gezondere vetzuursamenstelling of met een gunstigere eiwitsamenstelling voor bv kaasproductie. (WUR, NZO, CRV). Beren mesten: Met het geplande afschaffen van castratie van jonge biggen worden in te toekomst geen borgen maar beren gemest. Naast agressie is de karakteristieke (onprettige) berengeur een probleem omdat die ook in het vlees terug te vinden is. In dit project wordt gezocht naar factoren die de berengeur verklaren, optimale meetmethodes, genetische achtergrond, en plannen gemaakt om de incidentie via fokkerij te verlagen. (WUR, IPG, TOPIGS) Breeds milk quality: Verschillen tussen melkveerassen in melkvetzuursamenstelling als basis voor onderscheidende producten. Deze activiteit sluit nauw aan op het milk genomics initiatief wat zich richt op zwartbont melkvee. (WUR, CRV) Kwaliteitsverbetering varkensvlees in de keten: In een EU-gefinancierd project wordt gezocht naar merkers en mogelijkheden om de kwaliteit van varkensvlees in de keten te verbeteren (EU, TOPIGS). Incarlopsa project. Project specifiek gericht op verbetering van kwaliteit van gedroogde hammen (TOPIGS).
Afgeronde projecten die geïmplementeerd zijn/worden •
•
•
Er zijn al een aantal producten in de markt met betrekking tot verbeterde kwaliteit van het product, zowel op het gebied van kwaliteit van het te consumeren product als ook de kwaliteit van het welzijn van de dieren. Voorbeelden zijn: o Vrije uitloop en Rondeeleieren o Scharrelkippen voor vleesproductie, aangeboden door de AH o Volwaard kip en Chaams Hoen voor trage groei, meer smaak, en verbeterd dierenwelzijn o Een kalkoen gefokt op smaak en textuur van het vlees door Hendrix Genetics Gebruik van ultrasone IMF metingen in fokkerij. Implementatie van intra musculair vet (IMF) metingen voor verbeteren cq stabiliseren van eetkwaliteit varkensvlees sinds 2008. (TOPIGS) Eliminatie van stinkei-gen. (zie onder 6.2)
8.3.
Belemmeringen en kennisbehoefte
Er is betere samenwerking in de keten nodig om fokkerij optimaal te benutten voor duurzame dierlijke producten. Dat is niet in alle ketens vanzelfsprekend. Op het gebied van zuivel is sprake van goede samenwerking die naar verwachting in nabije toekomst ook tot concrete toepassingen zal leiden. Daarnaast is er meer differentiatie nodig in prijs op basis van kwaliteit, welke een directe belemmering is om vanuit de fokkerij en veehouderij mede invulling te geven aan verantwoord consumeren. Voorbeelden van hoe dit ingericht zou kunnen worden zijn het sterrensysteem van het Beter Leven kenmerk van de Dierenbescherming om aan te geven hoe de kwaliteit van leven van het dier is geweest (scharrelvlees van de AH) en de merk-melk van Friesland-Campina, welke een andere en voor de mens gezondere samenstelling heeft dan de gewone melk.
23
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
9. Aquacultuur In Nederland worden jaarlijks meer dan 30 miljoen vissen voor consumptie gekweekt en geslacht. Hierbij zijn schelp- en schaaldieren, en sier en sportvissen buiten beschouwing gelaten. Het merendeel van de gekweekte vis is paling en Claresse. De overige soorten (tilapia, tarbot, tong, steur, yellowtail en snoekbaars) zijn meer recent geïntroduceerd. Een aantal bedrijven met tilapia, tong en steur zijn echter inmiddels al weer gesloten. Naar aantal bedrijven en productie volume (in ton/jaar) zijn paling en meerval de belangrijkste vissoorten. Er is een grote potentiële markt voor m.n. mariene vissoorten, maar een succesvolle teelt in Nederland is momenteel vooral afhankelijk van technologische doorbraken in de voortplanting en opfok van deze soorten. De Nederlandse aquacultuur wordt gekarakteriseerd door de kweek van vissen in gesloten recirculatiesystemen (RAS: recirculating aquaculture systems). In deze houderijsystemen, die zich op het land bevinden, wordt het water uit de vistanks hergebruikt na mechanische en/of biologische zuivering met als doel het minimaliseren van het water-, energieverbruik en de emissie van nutriënten naar het milieu. De teelt in RAS is een intensieve vorm van visteelt, die gekarakteriseerd wordt door hoge bezettingsdichtheden, sterk gecontroleerde en vaak constante houderij condities (bv. waterkwaliteit), en sterk innovatieve en kapitaalintensieve (pioniers)bedrijven.
9.1 Bijdrage van fokkerij De herkomst van de in Nederland gekweekte vis varieert per vissoort. Bij paling is men afhankelijk van wildvang (glasaal). Claresse is het kruisingsproduct van twee verwante soorten, Clarias gariepinus en Heterobranchus longifillis. Hierbij is de eerste soort gedomesticeerd voor houderij in RAS, terwijl de tweede soort uit wildvang afkomstig is. Tarbot, steur en tilapia worden als jonge vis gekocht van gespecialiseerde fokkerij/vermeerderings bedrijven in Europa. Bij tong en yellowtail wordt pootvis via natuurlijke voortplanting van wilde ouders verkregen. Voor yellowtail worden de larven ingevlogen vanuit een kwekerij in Australië. Selectie van ouderdieren wordt vooral gebaseerd op eigen prestatie voor groei, en soms ook op filetrendement gemeten aan verwanten. Het fokprogramma is vaak geïntegreerd met een reguliere bedrijfsvoering (er zijn dus geen gespecialiseerde topfok bedrijven). Het aantal generaties van selectie is tot op heden beperkt (m.u.v. Tilapia), en er zijn (bij deze soorten) geen negatieve bijeffecten van selectie bekend. Bij meerval veronderstelt men dat er sinds de introductie in 1980 enige inteelt is opgetreden. Bij vissen wordt een aantal handelingen toegepast die niet bij landbouwhuisdieren voorkomen: voortplantingstechnieken, hormonale geslachtsomkeer, koudeshock bij de bevruchte eieren, inductie van triploïdie en kloneren via parthenogenese. Geen van deze handelingen worden momenteel in Nederland toegepast vanwege maatschappelijke bezwaren. Het gebruik van hormonen voor geslachtsomkeer van consumptievis is in Nederland bij de wet niet toegestaan (Gezondheid- en welzijnswet voor Dieren). In de VS wordt genetische modificatie toegepast op zalm en forel, dit is in Nederland niet toegestaan.
9.2 State of the art en lopend onderzoek In Nederland lopen op dit moment geen fokprogramma’s voor vis. In het recente verleden zijn er wel fokprogramma’s door Wageningen Universiteit, in samenwerking met bedrijven, opgezet. •
Breeding for improved production of Nile tilapia (2001-2005). Onderzoeksproject naar de haalbaarheid en ontwerp van een fokprogramma voor een tilapia kwekerij, i.s.m. van Rijsingen beheer. Het onderzoek leidde tot de implementatie van een succesvol fokprogramma voor tilapia in RAS. Na 4 generaties van selectie werd het fokprogramma om markttechnische redenen beëindigd.
•
Selecting Sole (2006-2010). Onderzoeksproject i.s.m. Solea bv, en gefinancierd door Ministerie van economische zaken (Casimir). Ontwerp van een fokprogramma voor tong (Solea solea) in RAS. Project resultaten (schatten van genetische parameters) leidden tot ontwerp van blauwdruk voor fokprogramma. Technische problemen bij de voortplanting van in gevangenschap geboren en opgekweekte ouderdieren hebben de implementatie van dit fokprogramma tot nu toe verhinderd.
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
24
•
Cooperatieve hatchery: fokprogramma voor tarbot (2008-2010). Dit project, gefinancierd door VIP (vis innovatie platform), heeft als doel om kwekers te helpen bij het opzetten van een coöperatieve hatchery met fokprogramma voor tarbot en tong. In dit project is onderzocht of jonge tarbot, afkomstig uit een lopend commercieel fokprogramma, gebruikt kunnen worden om een eigen selectielijn voor groei op te zetten. Dit project heeft geleid tot een blauwdruk voor een fokprogramma met geïmporteerde dieren. Momenteel wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn om dit fokprogramma in een coöperatieve hatchery te gaan ontwikkelen.
9.3 Belemmeringen en kennisbehoefte Hoewel de noodzaak en belangrijkheid van een fokprogramma door veel kwekers wordt ingezien, hebben zij momenteel geen of beperkte financiële middelen voorhanden om een fokprogramma op te zetten of te ontwikkelen. Een tweede, technische, belemmering is dat veel soorten in de praktijk niet, of alleen langs natuurlijke weg, zijn voort te planten. Deze twee factoren maken dat er specifieke eisen aan een fokprogramma voor soorten, gekweekt in RAS worden gesteld. Een fokprogramma moet vooral eenvoudig, low-cost, en volledig geïntegreerd met de productie zijn. In de meeste gevallen moet de voortplanting op natuurlijke wijze kunnen plaatsvinden. Aangezien veel van de hier gekweekte soorten van wilde ouders afkomstig zijn en geen of weinig gerichte selectie hebben ondergaan, wordt selectie op groei als het voornaamste fokdoel gezien. Kwekers hopen/verwachten dat selectie ook de spreiding in groei zal verminderen, wat de efficiëntie van de productie zal verhogen, en dat de gevoeligheid voor ziektes zal verminderen. Of dit zo is, is niet bekend. Er is daarom fundamenteel wetenschappelijk onderzoek nodig om meer inzicht te krijgen in de genetische factoren die bijdragen aan de variatie in groei, en de mogelijke aan selectie op groei gecorreleerde respons (positief en negatief) in reproductie, vitaliteit/gezondheid en gedrag en welzijn.
25
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
10. Aanbevelingen De Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij heeft vijf mogelijkheden gesignaleerd om met fokkerij van landbouwhuisdieren (incl. aquaculturen) maatschappelijke zorgen en vraagstukken binnen de veehouderij op te lossen. 1. 2. 3. 4. 5.
Integreren van fokkerij in herontwerpprocessen voor een duurzame veehouderij en het betrekken van burgers Registratiesystemen voor monitoring en fokkerij Fokkerij en verbeteren van de Resource efficiency Fokkerij en verbeteren van dierenwelzijn Fokkerij en maatschappelijke acceptatie: afwegingsmodel
10.1 Integreren van fokkerij in herontwerpprocessen voor een duurzame veehouderij en het betrekken van burgers De herontwerptrajecten die sinds 2006 voor de verschillende veehouderijsectoren zijn uitgevoerd, hebben laten zien dat duurzame veehouderijsystemen niet noodzakelijk op de gangbare veehouderijsystemen lijken. Het kan dus zijn dat meer duurzame houderijsystemen andere eisen stellen aan de dieren die worden gehouden, dan de gangbare systemen en daarmee dat de huidige productiedieren in duurzame vormen van houderij in de problemen kunnen komen. Fokkerij speelt een belangrijke rol in het ontwerpproces van dieren die zijn toegerust op hun omgeving, maar is in de herontwerptrajecten van de veehouderijsector tot nog toe buiten beschouwing gelaten. Een match tussen het productiedier en zijn maatschappelijk geaccepteerde productieomgeving is van fundamenteel belang voor het realiseren van de duurzaamheidsdoelstellingen. Dat kan alleen als de ontwerpprocessen van dier en houderijomgeving goed op elkaar zijn afgestemd. Dit betekent in de eerste plaats dat dier en houderij zodanig zijn afgestemd op elkaar dat zo goed mogelijk voldaan wordt aan de belangen van het dier, de veehouder, de keten en de samenleving. Dit impliceert dat zowel burgers als consumenten betrokken moeten worden in de definitie van fokdoelen. De fokkerij profileert zich meer als een ontwerpproces in een specifieke context van een houderijomgeving dan als leverancier van dieren die in alle productieomgevingen probleemloos produceren. Dit geldt voor de internationale fokkerijorganisaties gericht op grootschalige veehouderij, maar ook voor kleine fokkerijorganisaties, zoals stamboeken van kleine rassen, die actief zijn in een bepaalde regio. Geschiktheid van een klein ras voor een specifieke productieomgeving kan de overlevingskansen van het ras vergroten. De aanpak van methodisch ontwerpen is mogelijk een instrument om fokdoelen systematisch te ontwikkelen met de programma’s van eisen uit de herontwerptrajecten. Ambitie De fokkerij ondersteunt verduurzaming van dierlijke productieketens door genetische verbetering van het dierlijk uitgangsmateriaal nog beter af te stemmen op de productieomstandigheden en de wensen van de burger(fokdoel). Aanpak “Aanpassen van dieren” heeft een sterk negatieve klank in delen van de samenleving. Fokkerijorganisaties en wetenschap gaan het gesprek aan met beleidsmakers en groepen in de samenleving dat het hier niet gaat om het ongevoelig maken voor tekortkomingen in de houderijomgeving, maar om probleemloos functioneren in een duurzame vorm van veehouderij. Door aan te sluiten bij herontwerpprocessen wordt aangesloten bij een proces waarbij de burger al goed vertegenwoordigd is. Dit is daarmee een goede eerste stap. Als blijkt dat meer contact met de burger noodzakelijk is, kan dat in tweede instantie worden belegd. Herontwerpprocessen worden uitgevoerd door wisselende coalities van ondernemers, ketenpartijen en maatschappelijke groeperingen. Het is van belang om als fokkerij zicht te hebben op deze coalities en daarbij aan te sluiten. Om te beginnen zou per diersoort een inventarisatie gemaakt moeten worden van welke projecten er al lopen en of het mogelijk is voor fokkerij om hierbij aan te sluiten. Er moet worden nagegaan hoe kan
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
26
worden aangehaakt, zowel in de ontwerp- als de implementatiefase. Voor afgesloten projecten zou de fokkerij insteek nogmaals beoordeeld moeten worden en getracht moeten worden het onderwerp fokkerij alsnog in de implementatiefase opgenomen te krijgen. In 2011 is een aantal projecten gestart om de methodiek van Welfare Quality te vereenvoudigen en in de praktijk te laten landen. Bij een Welfare Quality audit kunnen welzijn en gezondheid van een ras of type dier en hun prestatie in bepaald type huisvesting bepaald worden. Het is vervolgens belangrijk om gegevens te verzamelen van deze beoordelingen van diverse rassen en deze te vergelijken. Aansluiting van de fokkerij bij de Welfare Quality projecten is hiertoe van belang. In ketenkwaliteitssystemen waarin dierenwelzijn een belangrijk onderdeel is, zoals biologisch, scharrel en het Beter Leven kenmerk van de Dierenbescherming, kunnen criteria worden opgenomen van geschikte rassen voor deze typen van huisvesting. Een lijst van rassen die goed presteren kunnen hierbij een rol spelen. In het Convenant Marktontwikkeling Verduurzaming Dierlijke Producten vindt dit jaar een onderzoek plaats naar de monitoring van geschikte rassen voor tussensegmenten op basis van de Welfare Quality systematiek. Tijdspad Het herontwerpproces van systemen verloopt duidelijk sneller dan het ontwerpproces van de fokkerij. Daarom is het van belang dat de fokkerijorganisaties op korte termijn initiatief nemen om de ontwerpprocessen te synchroniseren en aan te sluiten bij lopende projecten. Eerste aanzet wordt in 2011 door de Initiatiefgroep gegeven.
27
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
10.2 Registratiesystemen voor monitoring en fokkerij Duurzaamheid zal steeds meer de concurrentiekracht gaan bepalen van de dierlijke sectoren. De veehouderijketens staan voor de belangrijke uitdaging om dieren op een wijze te houden die aantoonbaar leidt tot een betere diergezondheid en dierenwelzijn, tot een lagere ecologische footprint, minimale belasting van het milieu, en tot minimale volksgezondheidsrisico’s. Technische ontwikkelingen (sensoren, ICT, genomica, etc) bieden nieuwe mogelijkheden om gezondheid, welzijn en duurzaamheid nauwkeurig en goedkoop te meten en vast te leggen, aan het dier, op het bedrijf of in de keten. Dit biedt perspectieven voor de groeiende behoefte aan meer en betere vastlegging van prestaties voor de fokkerij, en tegelijkertijd ook voor management en monitoring doeleinden. Van de fokkerij wordt gevraagd om passend uitgangsmateriaal te leveren voor de duurzame veehouderijsystemen van de toekomst. De opkomst van genomic selection is een kans voor ‘precisiefokkerij’. Voorheen is beperkt aandacht besteed aan bepaalde kenmerken in de fokkerij, omdat het meten ervan te duur of te moeilijk was. Met genomic selection is selectie mogelijk door effectiever gebruik te maken van metingen aan verwanten van selectiekandidaten. Dit biedt perspectieven voor dure of moeilijk te meten kenmerken zoals voerefficiëntie, methaanemissie, mastitis, ziekteweerstand of berengeur. De verwantschap tussen dieren kan worden afgeleid uit genomische gegevens waardoor afstammingsregistratie niet langer een voorwaarde is voor gebruik van informatie in fokkerij. Hierdoor is het beter mogelijk om informatie verzameld op productiebedrijven (pluimvee en varkens) en aan de slachtlijn te benutten. Voor genomic selection is het cruciaal om goede ‘referentiepopulaties’ te hebben, oftewel een groep dieren met gedetailleerde waarnemingen aan het dier en de (productie)omgeving. Zowel voor de klassieke fokkerij als voor genomic selection is het essentieel om routinematig grote aantallen betrouwbare waarnemingen te verzamelen met betrekking tot gezondheid, welzijn, en duurzaamheid van dieren. Hiervoor zijn goede registratiesystemen onontbeerlijk. Ambitie Het opzetten en benutten van monitoring/registratie-systemen en referentiepopulaties in de relevante veehouderijsectoren. Daarbij is het van belang dat gegevensverzameling van informatie over gezondheid en andere kenmerken bij voorkeur zowel voor monitoring, bedrijfsmanagement als voor fokkerijdoeleinden kan worden gebruikt. Hierbij is het van essentieel belang dat deze informatie verzameld wordt aan individuele dieren op een groot aantal bedrijven, welke verschillen in productieomstandigheden (fokdoel). Aanpak Er is behoefte aan uitgebreidere visievorming per sector. Welke kenmerken kunnen worden gemeten en op wat voor detail- en schaalniveau? In welke registratiesystemen zou bij voorkeur moeten worden geïnvesteerd en door wie en voor welk doel? Wat wordt er al gemeten en door wie? Zijn die gegevens te gebruiken voor fokkerijdoeleinden? Diergezondheid speelt een belangrijke rol in de duurzaamheid en van deze parameter vrij goed bekend hoe deze zou moeten worden geregistreerd. Dit is bij andere duurzaamheidskenmerken als welzijn en ecologische voetafdruk nog minder het geval. Het ligt voor de hand om te starten met een registratiesysteem voor diergezondheid, en dan met name gericht op uitval en antibiotica gebruik. Als eerste stap is een haalbaarheidsstudie aan te raden, waarin over diersoorten heen een inventarisatie wordt gemaakt van wat er al aan registratiesystemen bestaat mbt diergezondheid en welke leemtes er zijn in kennis en praktijk. Hierbij zou de Nederlandse situatie moeten worden bekeken, maar ook de buitenlandse. In Nederland moet worden onderzocht of directe toegang tot gegevens mogelijk is, van welke kwaliteit die zijn, en bovenal wat er mist aan gegevens en systemen. Ervaringen in het buitenland moeten hierin worden meegenomen. In Scandinavische landen worden, bijvoorbeeld, al vele jaren gegevens verzameld over diergezondheid en duurzaamheid. Het is van belang die systemen te evalueren en die kennis te gebruiken voor nieuw te ontwerpen of aan te passen Nederlandse gegevens verzameling. Een voorbeeld van een project wat interessant is in dit verband is het binnenkort te starten project Smart Dairy Farming waar ook CRV bij betrokken is. Het is de intentie hierbij aan te sluiten. Investeringen in registratiesystemen vragen om institutionele/juridische afspraken binnen de ketens, bijv. tussen fokkerijorganisaties en zuivel/slachthuizen, met dierenartsen/GD, met praktijkcentra van onderzoeksorganisaties (bijv. Dairy Campus, Sterksel) of door andere innovatieve manieren van gegevensverzameling in de praktijk. Eerste stap zal zijn het uitzoeken van mogelijkheden om door Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
28
verbinden van activiteiten en bestaande registratiesystemen van ketenpartijen, en deze waar nodig aan te passen, teruggekoppeld kan worden naar de fokkerij. Daarnaast zal worden bekeken in hoeverre het noodzakelijk is om nieuwe gedetailleerde monitoringsystemen en referentiepopulaties op te zetten, inclusief de terugkoppeling van gegevens naar de fokkerij. Het ligt voor de hand dat, in aansluiting op de haalbaarheidsstudie, fokkerijorganisaties vervolgstappen nemen – in samenwerking met onderzoek en ketenpartijen – om tot registratiesystemen te komen die van waarde zijn voor de fokkerij. Tussen en binnen veehouderijsectoren zijn verschillende modellen nodig/mogelijk. Eén systeem per sector ligt waarschijnlijk niet voor de hand. Slimme keteninteracties zijn nodig, zowel in grote als in kleinere ketens. In iedere keten heeft fokkerij een rol te spelen om passend uitgangsmateriaal te leveren. Tijdpad De haalbaarheidsstudie zou in enkele maanden uit te voeren zijn. Het vervolg vraagt om een lange termijn investering en commitment van fokkerijbedrijfsleven, ketenpartijen en onderzoek.
29
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
10.3 Fokkerij en resource efficiency Door selectie op productie-eigenschappen is dankzij de fokkerij de voerefficiëntie per kilogram dierlijk product de afgelopen decennia verbeterd. Vanuit het perspectief van duurzame veehouderij zou dit verbreed kunnen worden naar de vraag hoe met fokkerij een bijdrage geleverd kan worden aan het efficiënt gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Er zijn aanwijzingen voor genetische variatie tussen dieren in de benutting van voer(bestanddelen) en mineralen. De discussie rondom ecologische duurzaamheid vraagt nieuwe inzichten op het gebied van resource efficiency. Het is van groot belang om goed inzicht te hebben in resource efficiency: welke elementen worden daarin betrokken (voer, energie, broeikasgassen, geld, water) en hoe worden elementen afgewogen. Het benaderen van efficiëntie op dierniveau, op bedrijfsniveau of in de gehele keten kan een ander beeld geven dan efficiëntie per kg product. Voor het in kaart brengen van de perspectieven op verbetering van resource efficiency (incl. voerefficiëntie en verlaging van (methaan)emissies) door fokkerijmaatregelen heeft een Life Cycle Analysis (LCA) benadering een duidelijke meerwaarde. Meer inzicht is nodig in energiebenutting en energieverbruik op dierniveau, op bedrijfsniveau en in de gehele keten. Het dier maakt onderdeel uit van de totale kringloop. Betere benutting van reststromen, sterkere afhankelijkheid van herkauwers van (laagwaardig) ruwvoer, en verminderde gevoeligheid voor variatie in klimaat en productie omstandigheden, vragen om een nadere analyse van de genetische achtergrond. Middels een LCA benadering kunnen in eerste instantie de witte vlekken inzichtelijk gemaakt worden (waar liggen de perspectieven voor verbetering). Vervolgens zal door analyse van databestanden inzicht verkregen moeten worden in genetische variatie in kenmerken die bedragen aan resource efficiëntie en eventuele verbanden (trade-offs) met andere kenmerken zoals robuustheid van het dier of het systeem. Ambitie De fokkerij kan bijdragen aan verhoging van de resource-efficiency van de dierlijke door: • de efficiëntie van de totale kringloop te betrekken bij definitie van belang van kenmerken (LCA), • een beter inzicht te ontwikkelen in de genetische variatie in efficiency van productiedieren in de context van het productiesysteem en de gehele productieketen, • de ontwikkeling van nauwkeurige (genomische) fokwaarden in relatie tot resource-efficiency, rekening houdend met de toekomstige variatie aan productieomstandigheden, dierenwelzijn en voeraanbod. Aanpak De volgende activiteiten hebben prioriteit (voor fokkerijbedrijfsleven en onderzoek): • Inventarisatie van lopende initiatieven • Grondstoffenonderzoek aan diervoeders om te inventariseren in hoeverre exotische grondstoffen kunnen worden vervangen door lokaal geproduceerde grondstoffen en/of restproducten uit andere industrieën. Uitkomsten hiervan helpen bij definitie van een doelstelling voor de carbon footprint van de fokkerij voor de verschillende diersoorten • Integrale (LCA) assessment van fokkerij- en voerstrategieën in relatie tot resource efficiency, methaanemissie en duurzaamheid (trade-offs) in het algemeen • Verdere ontwikkeling van een referentie-database voor voerefficiëntie en methaanemissie bij melkvee. Tot op heden is een beperkte hoeveelheid (historische) data beschikbaar. • Ontwikkeling en toepassing van nieuwe meetmethoden voor benutting van voer en mineralen, broeikasgasemissie en andere metabolische informatie. • Ontwikkeling van genomische fokwaarden voor kenmerken die een directe relatie hebben met resource efficiency (rekening houdend met variatie aan productieomstandigheden) • Optimalisatie van een resource efficiency index voor fokkerijdoeleinden • Ontwikkeling van tools voor de ondersteuning van fokkerijbeslissingen op bedrijfsniveau Dit onderwerp leent zich typisch voor publiek-private samenwerking, waarbij activiteiten variëren van fundamenteel-strategisch onderzoek tot ontwikkeling van fokwaarden door/voor de fokkerijorganisaties. Tijdpad 4-10 jaar horizon, waarbij de eerste stap (start in 2011) een inventarisatie van de lopende initiatieven zal zijn.
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
30
10.4 Fokkerij en dierenwelzijn Zoals uit de bespreking van de speerpunten in de voorgaande hoofdstukken is gebleken is welzijnsproblematiek bij dierlijke productie niet alleen te wijten aan gebrek aan biologische kennis, hoewel dit zeker een rol speelt. Daarnaast is het zo dat dierenwelzijn op gespannen voet staat met productie, doordat economische belangen van producenten en consumenten botsen met opvattingen van burgers (de samenleving) over hoe men met dieren behoort om te gaan. Producenten (en daarbij de totale productieketen) verduurzamen hun marktpositie door te produceren binnen de randvoorwaarden van de maatschappij, met aandacht voor kostenbeheersing, productdifferentiatie en kwaliteitsverbetering. In het krachtenveld tussen enerzijds de burger en anderzijds de consument is welzijn een zwakke waarde die niet bijdraagt aan verhoging van efficiëntie of omzet. Producenten en consumenten zijn maar mondjesmaat bereid om de extra kosten van een beter welzijn van dieren te dragen. Desalniettemin groeit de maatschappelijke roep om meer dierenwelzijn sterk, en dat was in 2007 reden voor een nieuw, daarop gericht onderzoeksprogramma (“Waardering van dierenwelzijn”). Dit nieuwe programma gaat uit van een geïntegreerd en multidisciplinair onderzoek naar de ethische en biologische grenzen van het aanpassingsvermogen van dieren en de consequenties daarvan voor dierenwelzijn, en over de mogelijkheden tot verwaarding van dierenwelzijn en de relatie met maatschappelijke trends en consumentengedrag. De projecten binnen de eerste tranche van het programma ‘Waardering van dierenwelzijn’ zijn in 2008/2009 van start gegaan. De projecten in deze eerste tranche zijn vooral gericht op het meten van de consequenties voor dierenwelzijn en minder op het begrip van de biologische grenzen van het aanpassingsvermogen van productiedieren. Juist een verbeterd begrip van deze grenzen aan productiviteit en ‘keuzes’ (trade-offs) die dieren onder specifieke omstandigheden moeten maken zijn zeer relevant voor de fokkerij. De intentie is om voor eind 2011 financiering te vinden voor de tweede tranche welke dient voort te bouwen op de resultaten van de eerste tranche en tot doel heeft om innovatieve vormen van veehouderij te versterken, evenals het initiëren van funderend onderzoek met een duidelijke lange termijnvisie. Ambitie De fokkerij kan bijdragen aan verhoging van dierenwelzijn door selectie op productiviteit en welzijn beter op elkaar af te stemmen. Het is noodzakelijk om meer inzicht te verwerven in de onderliggende mechanismen die resulteren in ongunstige verbanden tussen kenmerken (trade-offs). Op basis van bestaande en nieuwe inzichten kunnen effectieve hulpmiddelen worden ontwikkeld die resulteren in een gebalanceerde verbetering van efficiëntie, welzijn en aanpassingsvermogen van het dierlijk uitgangsmateriaal. Aanpak: De volgende activiteiten hebben prioriteit: • •
31
Herijking van de inventarisatie van het in 2007 beschreven programma van NWO-EL&I: zijn alle punten voor nader onderzoek die daarin genoemd zijn nog steeds relevant. Binnen het programma zou aandacht moeten zijn voor: o Hoe worden ‘trade offs’ in dieren gereguleerd en wat is de betekenis van individuele verschillen hierin voor het welzijn en de gezondheid van dieren? o Wat zijn effecten van genetische aanleg en ervaring in de periode voor, rond of kort na de geboorte op adaptatievermogen op latere leeftijd? o In welke mate hangt het aanpassingsvermogen van dieren af van huisvestings- en managementfactoren? o Welke concrete set van eenvoudig te meten parameters geven een goed beeld van dit aanpassingsvermogen van dieren?
De Initiatiefgroep neemt contact op met de stuurgroep Duurzame Veehouderij over verdere aanpak van dit punt. Het is belangrijk dat er vanuit fokkerijorganisaties wordt aangegeven dat er belang wordt gehecht aan het realiseren van de tweede tranche van het programma. Tijdpad 4-6 jaar horizon. De initiatiefgroep zal bijdragen aan actualiseren van de tweede tranche van het onderzoekprogramma “waardering van dierenwelzijn”.
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij
10.5 Fokkerij en maatschappelijke acceptatie: afwegingsmodel Het succes van de fokkerij hangt mede af van het maatschappelijk draagvlak dat de sector heeft. De zogenaamde 'license to operate' kan alleen behouden blijven als duurzaamheid van de veehouderij wordt verbeterd en er een open dialoog met de samenleving wordt gevoerd. Het op een verantwoorde, duurzame wijze fokken een duidelijkere, transparante afweging van belangen. Door de Raad voor Dierenaangelegenheden is op verzoek van de minister van LNV een zienswijze geschreven welke in december 2010 is aangeboden aan staatssecretaris Bleker. De RDA presenteert in haar zienswijze een Afwegingsmodel voor fokkerij en voortplantingstechnieken wat naar het oordeel van de RDA een centrale rol dient te spelen in het vaststellen van fokbeleid en het beoordelen van het gebruik van voortplantingstechnieken. De RDA stelt verder “De Nederlandse veehouderij ligt momenteel onder een vergrootglas. Zij doet er daarom goed aan om haar duurzaamheid te borgen door het Afwegingsmodel voor fokkerij en voortplantingstechnieken op te nemen in private certificeringsystemen en in de – nu al in de productiedierfokkerij gehanteerde – Code EFABAR”. De RDA eindigt haar zienswijze met “Tot besluit ligt er een uitdaging om con amore met het Afwegingsmodel aan het werk te gaan. Alleen zo kan de werkbaarheid van dit Afwegingsmodel getoetst worden en kan het op basis van de praktijk waar nodig bijgesteld en aangevuld worden. De Raad adviseert om hiermee te beginnen in zogenaamde proefpolders, door de diverse betrokken partijen per diersoort in te richten” Ambitie Een succesvolle bijdrage van de fokkerij aan verbetering van de duurzaamheid van de veehouderij vraagt om maatschappelijk draagvlak. Fokkerijorganisaties zullen samen met maatschappelijke organisaties de praktische bruikbaarheid van het door Raad voor Dierenaangelegenheden gepresenteerde afwegingsmodel toetsen, optimaliseren en implementeren. Aanpak: De fokkerijorganisaties richten een zogenaamde proefpolder in om de praktische bruikbaarheid en de effectiviteit van het door de RDA gepresenteerde Afwegingsmodel voor fokkerij en voortplantingstechnieken te toetsen en te optimaliseren. In deze proefpolder worden de overheid, de wetenschap, de beroeps- en maatschappelijke organisaties, en de fokkers betrokken. Hierbij dient ook de informatie t.b.v. herziene erkenning fokkerij organisaties meegenomen te worden. Op deze manier wordt vastgesteld welke aanvulling op de Code EFABAR noodzakelijk is, welke op dit moment wordt gehanteerd door de Nederlandse fokkerij organisaties. Als eerste stap zal door de initiatiefgroep worden bekeken of het afwegingsmodel van de RDA zoals nu gedefinieerd direct toepasbaar is op de fokkerij van landbouwhuisdieren en in de aquacultuur. Tijdpad: 1 jaar. Fokkerijbedrijfsleven zal het initiatief nemen om advies van RDA mbt proefpolder op te volgen.
32
Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij | ter bespreking in de stuurgroepvergadering Duurzame Veehouderij