INHOUDSTAFEL
WINTERNUMMER 113 Bruges-la-vivante
1. 2. 4. 5. 8. 12. 13. 16. 30. 35. 36. 38. 44. 46. 52. 54. 55. 58. 61. 62. 66. 69. 75. 77. 80. 82. 88. 92. 95. 96. 97. 102. 103. 104. 106. 108.
Inhoudstafel Woord vooraf / Bruges-la-vivante + uitnodiging – de redactie Drie gedichten – Hanna Kirsten Bruges-la-morte, de late romantiek van Georges Rodenbach – René Hooyberghs Erich Wolfgang Korngold en Die tote Stadt – Peter De Smet Een gezel(le) voor alle seizoenen – Liliane Wouters & Guy Commerman Bruges, la Charmeuse – Betty Antierens Brandschone gramschap / De Tafelronde, poesia visiva, Paul de Vree en Jan van der Hoeven – Renaat Ramon Het gedicht als totaalbeeld: de visuele poëzie van Renaat Ramon – Jooris van Hulle Voorbij de nacht / voor Mark Braet – Guy Commerman Weet dat ik niets mis – Hendrik Carette ‘Ik strooi dan ook het zaaigoed uit’ (Michel Dewilde) – Jaak Fontier Het Concertgebouw Brugge 2002 – Jaak Fontier Cactus: ‘leven’ in Brugge! – Jan Bonneure Twee circusgedichten – Delphine Lecompte Vier gedichten – Fernand Lambrecht Eigentijdse architectuur voor Brugge, culturele hoofdstad 2002 – Jaak Fontier Beeldschoon, maar ook een randgeval – Kurt Van Eeghem Coutume du bourg de Bruges – Renaat Ramon Duveltjeskermis / Ontmoeting met de auteur Patrick Spriet – Betty Antierens Brugse dichters over hun stad: Fernand Bonneure, Jaak Fontier, Jan van der Hoeven, Herwig Verleyen, Herman Leys, Patricia Lasoen Het Venijnig Gebroed – Frederik Lucien De Laere, Denis Vercruysse, albrecht b doemlicht, Jan Wijffels, Ann Slabbinck De Gezelleprijs / historiek en wedstrijdbepalingen Heb je Teilhard al ontmoet daarboven? – Claar Griffioen Zoals in het begin – Kees Hermis Goed gejat of kwalijk bedoeld / over plagiaat, cryptomnesie en intertekstualiteit – Martin Koomen Een Aziatische naam voor een huisdier – Ulises Segura Gedichten van Charles Bukowski – Joris Iven Merels – Marc Zwijsen Breek de cirkel – William Peynsaert De binaire belofte van bitse tijdschriften – Dirk Derom Het bezoek – Chris de Valk Reclames Onze abonnees in het voetlicht Medewerkers winternummer 113 Impressum Voorplat: illustratie – Renaat Ramon, uit: Brugge beschreven. Hoe een stad in teksten verschijnt (Fernand Bonneure) Achterplat: Montmartre
1
opmaak_112 kopie.indd 1
01-12-2011 07:59:08
Woord vooraf – Bruges-la-vivante
Toen we het essay van Renaat Ramon over Paul de Vree en het tijdschrift De Tafelronde ontvingen, had redactielid René Hooyberghs net Bruges-lamorte van Rodenbach herlezen. Meer was er niet nodig om op de idee van huidig themanummer te komen. We zouden het Bruges- la-vivante noemen. We vertrekken uit het verleden met Georges Rodenbach, we gaan op verkenning in Brugge en we eindigen met Het Venijnig Gebroed, een hedendaags Brugs dichterscollectief. Peter De Smet legt zijn oor te luisteren bij de geniale componist Erich Wolfgang Korngold en zijn buitengewone opera Die tote Stadt. We deden ook een beroep op hedendaagse Brugse dichters. Hanna Kirsten opent het nummer met drie korte sfeergedichten. En we vonden prachtige vertalingen van gedichten van Guido Gezelle terug (ja, die mocht toch niet ontbreken) in een Gieriknummer van tien jaar geleden: Liliane Wouters evenaart in ritme en zangerigheid de Brugse poëet. Betty Antierens denkt terug aan haar prille jeugd, toen ze met haar ouders Brugge bezocht: een ontroerend verhaal met humoristische ondertoon over Brugge als charmeuse. Poëziekenner Jooris Van Hulle legt de visuele poëzie van Renaat Ramon onder het vergrootglas. Guy Commerman schreef een gedicht voor zijn overleden vriend Mark Braet, de Brugse dichter die emotie en engagement perfect in evenwicht wist te houden. Commerman publiceerde zijn eerste dichtbundel bij Johan Sonneville, de bewogen en bevlogen Brugse uitgever, net in hetzelfde jaar als geboren Bruggeling Hendrik Carette er zijn eerste bundel Winter in Damme publiceerde. Daarom kon Hendrik in dit nummer niet ontbreken. Jaak Fontier belicht de inspanningen van cultuurfunctionaris voor beeldende kunsten, Michel Dewilde, om van het Cultuurcentrum een levendig centrum voor hedendaagse kunst te maken. Volgen dan nog vier gedichten van Fernand Lambrecht over licht, wit en ontwaken. De bouw van het nieuwe Concertgebouw deed in Brugge heel wat muzikaal en ander stof opwaaien: een hypermodern concept in wat sommigen onterecht een middeleeuws Disneyland noemen.
Jaak Fontier houdt ons bij de hand bij ons bezoek. Niet alleen klassieke muziek floreert in Brugge. Het jaarlijks Cactusfestival werd uitgeroepen tot beste kleinschalig Europees muziekfestival. Leonard Cohen gaf er wellicht een van zijn beste optredens ooit. Jan Bonneure vertelt ons alles over ontstaan, groei en bloei van het festival. Delphine Lecompte brengt twee circusgedichten op haar gekende zwierige en beeldrijke wijze. Jaak Fontier licht de moderne en bijwijlen gewaagde moderne architectuuringrepen in het hedendaagse Brugge toe. Kurt Van Eeghem, geboren Bruggeling, maar naar Antwerpen uitgeweken, is dan weer kritisch voor de architectuur in de randgemeenten van Brugge en houdt een pleidooi voor een ambitieuze aanpak van de moderne architectuur buiten het stadscentrum. Betty Antierens heeft auteur en muziekrecensent Patrick Spriet geïnterviewd, van wie binnenkort een biografie over Enrico Caruso verschijnt. Brugse dichters bezingen hun stad: Jan van der Hoeven, Herwig Verleyen, Herman Leys, Patricia Lasoen, Fernand Bonneure, Renaat Ramon en Jaak Fontier. De dichters van Het Venijnig Gebroed (Denis Vercruysse, albrecht b doemlicht, Jan Wijffels, Ann Slabinck en Frederik Lucien De Laere) sluiten de rijen met enkele van hun gewaagde pennenvruchten. Dat de stad Brugge iets met literatuur heeft, wordt duidelijk gemaakt met de historiek en het reglement van de almaar meer gewaardeerde Gezelleprijs voor literatuur. Uiteraard wordt iedereen uitgenodigd op de officiële voorstelling van dit nummer op 20 december in zaal ‘De Kelkultureel’ in de Langestraat te Brugge. Vanaf de 101ste aanwezige geven we gratis dicht-bundels weg. Al even uiteraard danken we de twee ijverige en gemotiveerde ad hoc-redacteurs van dit nummer: Renaat Ramon en Jaak Fontier. En vanzelfsprekend uiteraard danken we Yves Roose, de Schepen voor Cultuur en de Stad Brugge voor de financiële geste zonder dewelke dit superdikke en gevarieerde nummer nooit tot stand had kunnen komen. Maar Gierik & NVT zou zichzelf niet zijn als debutanten en vrijwillige inzendingen niet aan bod
2
opmaak_112 kopie.indd 2
01-12-2011 07:59:10
zouden komen. Op het poëtisch front manifesteert Marc Zwijsen zich met gevleugelde sonnetten, uit Nederland komt Kees Hermis aanwaaien en Joris Iven maakt enkele merkwaardige vertalingen van gedichten van Charles Bukowski. Chris de Valk sluit poëtisch af. Drie totaal verschillende prozateksten dagen elkaar qua stijl en inhoud uit. Ulises Segura zoekt een Arabische naam voor een huisdier, William Peynsaert verbreekt de familiale cirkel en Claar Griffioen vraagt zich af of we Teilhard daarboven al ontmoet hebben. We ronden af met nog twee essays. Martin Koomen, misdaadauteur en journalist bij Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer ontsluiert enkele ontluisterende gevallen van plagiaat in al zijn mogelijke verschijningsvormen en het virtuele redactiegenie Dirk Derom behandelt de al even virtuele internettoekomst van literaire tijdschriften en maakt er geen geheim van dat Gierik & NVT de huidige, heldere Gierikwebsite zal optimaliseren tot een baanbrekend, niet meer te omzeilen, ja toonaangevend instrument.
Volgend jaar begint de dertigste jaargang van Gierik & NVT. We plannen heel wat extra’s, maar verklappen nog niet alles. Dit dubbeldikke en gelijmde nummer is slechts een voorbode. We voelen ons geruggensteund door een schare trouwe en gestaag aangroeiend aantal abonnees. Toch wel raar, want iedereen klaagt over dalende abonnementen en internetconcurrentie. Voor het lentenummer 114 in maart 2012 zijn we reeds naar Parijs afgezakt en we ontdekten dat daar 33 Franstalige, Belgische auteurs wonen, werken, schrijven én publiceren. Samen met één van hen, Werner Lambersy (van wie in het verleden reeds vertalingen in Gierik & NVT verschenen) contacteren we enkelen van hen en brengen hun inzendingen voor het eerst in exclusieve Nederlandse vertaling. En de Antwerpse kunstenaar met atelier in Parijs, André Goezu, beloofde al zijn picturale medewerking. Waar dit nummer zal worden voorgesteld, houden we vandaag nog geheim. ❚
U bent allen welkom op de voorstelling van het themanummer
‘Bruges-la-vivante’ van Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift (nr. 113, 29ste jaargang) op 20 december 2011
in zaal ‘De Kelkultuur’, Langestraat 69 te Brugge. Deuren: 19.30 uur, verwelkoming en voorstelling: 20 uur
Drieëntwintig auteurs schreven een exclusieve Brugse bijdrage: Hanna Kirsten, René Hooyberghs, Renaat Ramon, Jaak Fontier, Peter De Smet, Jooris Van Hulle, Liliane Wouters, Guy Commerman, Hendrik Carette, Fernand Lambrecht, Jan Bonneure, Fernand Bonneure, Delphine Lecompte, Jan van der Hoeven, Herwig Verleyen, Herman Leys, Patricia Lasoen, Frederik Lucien De Laere, Denis Vercruysse, albrecht b doemlicht, Jan Wijffels, Ann Slabbinck en Kurt Van Eeghem Nadien overbruggende gesprekken en glazen der literaire en andere vriendschappen
3
opmaak_112 kopie.indd 3
01-12-2011 07:59:11
Hanna Kirsten
de lucht brandt boven de rei het noorderlicht begint nooit was ik zo blij met mijn ogen al het licht stuur ik jouw kant op
er lag goud op het plein regen doofde het vuur ik gaf mijn stem aan de stilte de lucht is vol sneeuw hand in hand schrijven wij krullen in het ijs midwinter leidt het licht ten dans
het was donker het was zo donker heeft de nacht het laatste woord? ik heb gewacht een naaldstreep winterlicht is mij nu ingefluisterd
4
opmaak_112 kopie.indd 4
01-12-2011 07:59:11
René Hooyberghs
Bruges-la-Morte, de late romantiek van Georges Rodenbach
Georges Rodenbach werd in 1855 in Doornik geboren, zijn ouders uit Amsterdam en Brugge behoorden tot de betere kringen. Hij was verwant met de befaamde brouwers van het bier dat alleen geapprecieerd kan worden met een berg ongepelde garnalen ernaast, en dan nog enkel aan de Belgische kust, en dan nog enkel bij noordenwind. Albrecht Rodenbach, die een jaar later werd geboren, was zijn neef. Albrecht stierf op 23-jarige leeftijd, en werd, zoals zoveel andere Vlaamse symbolen, geroofd en gemystificeerd door de Vlaamse beweging. Hoewel hij zich inderdaad inzette voor de vervlaamsing van het onderwijs was hij nog voor zijn vroeg overlijden veilig teruggekeerd naar de warme familiale stal van Franstalige liberale bourgeoisie, toen was zijn studentikoze flamingante bevlieging allang vergeten. Georges studeerde in Gent (doctor in de rechten), woonde in Parijs en Brussel, was bevriend met Daudet, Verhaeren en andere Franse en Franstalige literaire grootheden. Een korte Belgische tijdslijn uit het leven van Georges Rodenbach: - 1870: taalstrijd, België is officieel een ééntalig land. - 1884: het Nederlands (Vlaams) wordt ingevoerd in administratieve en juridische teksten. - 1885: Leopold II wordt souverain-propriétaire van Congo. België is tweede op de wereldranglijst van geïndustrialiseerde landen (na Engeland). - 1889: wereldtentoonstelling Parijs (Eiffeltoren). - 1892: Bruges-la-Morte verschijnt als feuilleton in Le Figaro, daarna in boekvorm bij Flammarion. - 1898: Zola publiceert J’accuse, naar aanleiding van het proces Dreyfus. Georges Rodenbach overlijdt, hij is 43.
De uitgave van Bruges-la-Morte die hier naast me ligt (*) beslaat dan wel 343 pagina’s, maar daarvan zijn er nauwelijks honderd vijftig nodig voor de tekst van deze kloeke novelle of kleine roman. De rest bestaat uit biografische en andere commentaren, ofwel witte bladen, ofwel foto’s, want Georges Rodenbach kwam met een stunt voor de proppen: hij publiceerde in 1892 zowaar een fotoroman, waarmee hij zich heel wat kritiek op de hals haalde (de Franse schrijfster Marguerite Eymery, alias Rachilde: ‘Mon avis est qu’il ne faut jamais, jamais, illustrer une oeuvre d’art littéraire. Quant à la photographie, elle est, pour la réalisation de la Beauté, ce qu’une bicyclette peut être devant un cheval arabe.’
We zitten dus met Rodenbach in het volle fin-desiècle, Weltschmerz, melancholie, levensmoeheid alom. Freud, Marx, Nietzsche zetten de toon. Het symbolisme viert hoogtij, Knopff en Minne zijn in de gegoede kringen van België de rigueur, terwijl
5
opmaak_112 kopie.indd 5
01-12-2011 07:59:11
Hendrik Conscience het Vlaamse geweten aanzwengelt. Van Gogh, maar vooral Cézanne breken de schilderkunst al open, maar daar zijn we in het koude noorden nog niet aan toe.
Zo brengt Hugues Viane zijn dagen door in ledigheid en rouw, in het huis wordt iedere herinnering aan La Morte een ware relikwie. De kledij van de dode wordt zorgvuldig bewaard, maar vooral een haartres van de dode wordt door Viane als uiterste kostbaarheid in een glazen stolp vereerd, de verering voor de overledene wordt ziekelijk intens, het doelloze ronddolen van Viane door de straten van het al even dode Brugge brengen hem tot de rand van de wanhoop, hij wil zo snel mogelijk bij zijn dode zijn – enkel zijn geloof houdt hem van zo’n beslissing af. Tot hij op een mistige avond meent de overledene op straat te herkennen: een vrouw die zo sprekend op haar lijkt dat hij haar moet volgen. Ze blijkt actrice te zijn, Jane is haar naam (dat voorspelt natuurlijk al niets goeds, zo iets exotisch), hij volgt haar naar het theater en ziet haar avond na avond optreden, het wordt een obsessie. Uiteindelijk brengt hij de moed op haar aan te spreken, hij huurt voor haar een woning, waar ze alleen maar moet verblijven, en waar hij haar bezoekt, en haar komt bekijken als een tableau vivant. Hugues’ obsessie voor Jane neemt alleen maar toe, hij wordt zowel de schande als de risee van Brugge, Barbe spreekt er haar biechtvader over aan – kan ze bij zo’n zondaar in dienst blijven? Dat mag ze, zolang die Jane maar niet bij Hugues aan huis komt, want als ze voor die twee zou koken bijvoorbeeld, laat staan een bed dekken, zou ze niet alleen recht naar de hel vliegen wegens aanzetting tot ontucht, maar bovendien iedere kans op een plaats in het begijnhof verkwanselen.
Rodenbach ziet zich genoodzaakt zijn novelle Bruges-la-Morte te laten voorafgaan door een avertissement: omdat hij een stad, Brugge, als een ‘bijna menselijk’ personage opvoert dat zich gedraagt volgens het karakter van zijn ‘sites et cloches’. Daar dus het decor van Brugge tot het verhaal bijdraagt, heeft de schrijver het belangrijk gevonden bij de tekst foto’s te voegen van de verlaten straten, de kaaien, de kanalen, het begijnhof, het belfort, de schaduwen van de torens. Ik heb niet gevonden wie de fotograaf was, wel is duidelijk dat er een eeuw geleden al danig aan gefotoshopt was: er werden personages verwijderd, toegevoegd, bewerkt, verplaatst om de foto’s, misschien bedoeld of gebruikt als ansichtkaarten en gemaakt door beroepsfotografen zonder artistieke ambities, in overeenstemming met de tekst te brengen. Personages zijn er slechts bij uitzondering op te zien, de straten, pleinen en kerken zijn leeg, ten hoogste een schaduw of een weerspiegeling van een gebouw leggen een accent. Hugues Viane (Viane is een anagram van ‘vaine’, ‘tevergeefs’, zoals de onderneming van het hoofdpersonage zelf) wentelt zich in verdriet en eenzaamheid. Zijn jonge vrouw die in het boek uit piëteit naamloos blijft, maar naar wie met hoofdletter verwezen wordt: Elle, is gestorven, en zijn wereld is ingestort. Onmiddellijk na haar overlijden is hij naar het stille Brugge verhuisd, en nu, vijf jaar later is zijn verdriet even groot als de eerste dag: ‘Je suis le veuf! Mot irrémédiable et bref! d’une seule syllabe, sans écho. Mot impair et qui désigne bien l’être dépareillé.’ Hij sluit zich op in zijn huis aan de quai du Rosaire, doet niets, komt nauwelijks buiten behalve om naar de kerk te gaan, wentelt zich in zijn verdriet, heeft enkel contact met Barbe, la vieille servante flamande, die haar meester trouw dient en zijn droeve grillen niet alleen involgt, maar ook bewondert. Dat alles uiteraard ook allemaal ingegeven door hun strenge katholieke overtuiging, bij hem de overtuiging dat hij Haar zal weerzien in het eeuwig leven, bij Barbe – arm, en dus meer materialistisch - het streven naar het begijnschap als ze niet meer zal kunnen werken.
Natuurlijk, die Jane heeft niets omhanden en het is ook maar een actrice, ze prijkt en praalt met de cadeautjes die ze van Hugues krijgt, bedriegt hem als de pest (hoewel er van seks geen sprake is, is er nu en dan toch al eens een blote enkel of elleboog te bespeuren...), hij spelt haar eens flink de les, oké, ze wil haar leven wel beteren, op voorwaarde dat ze eens bij hem thuis mag komen dineren. Hugues stemt toe, hoewel hij best aanvoelt dat hij zich op glad ijs waagt. Bovendien moet het dineetje ook nog plaatsvinden op de dag van de Heilig Bloedprocessie, tot wanhoop en woede van Barbe, die op staande voet wegens insubordinatie wordt ontslagen door de inmiddels volkomen dolgedraaide Hugues.
6
opmaak_112 kopie.indd 6
01-12-2011 07:59:11
Jane gaat een reuzenstap te ver tijdens dat etentje, ze trekt na een kuise striptease een jurk van de dode aan, en dan vallen Hugues de schellen van de ogen: er staat een monster voor hem, in plaats van die hemelse vrouw, hij heeft zichzelf bedrogen, de hele maskerade die als eerbetoon aan de dode was bedoeld is een farce geworden. Als Jane hem om zijn ontreddering ook nog vierkant staat uit te lachen, verliest hij alle zelfbeheersing en wurgt haar met de blonde tres van de dode. Het klinkt nu allemaal wat ironisch, maar Bruges-la-Morte blijft een mooi en leesbaar werk, in een vaak prachtige poëtische taal, misschien was Georges Rodenbach wel meer poëet dan romancier. Het is ook nog meeslepend geschreven, de aanloop naar het dramatische einde is bijzonder knap en leest als een trein. De personages zijn natuurlijk dik in de verf gezet, maar worden geen karikaturen en de dode stad Brugge als decor speelt goed mee, ook via de foto’s waarmee Madame Rachilde niet kon leven: ze ogen wellicht nu aandoenlijker dan honderd twintig jaar geleden. Symbolisme hoeft dus geen synoniem te zijn voor slappe laatromantiek. Zoals trouwens ruimschoots bewezen werd door de Moravische componist Erich Wolfgang Korngold (1897-1957) die met zijn schitterende opera Die tote Stadt (1920) op zeer jeugdige leeftijd een absoluut meesterwerk creëerde. ❚
Het huis van Georges Rodenbach
(*) GF Flammarion, 1998 - 343 blz.
7
opmaak_112 kopie.indd 7
01-12-2011 07:59:12
Peter De Smet
Erich Wolfgang Korngold en Die tote Stadt
thousiasme amper temperen… Wie had dit ooit gedacht: aan tafel zitten met een componist die ooit als Wunderkind in één adem met Mozart en Mendelssohn werd genoemd, die als knaap opera’s componeerde en als twintiger samen met Arnold Schönberg als de grootste levende componist werd beschouwd! Wie had dit ooit kunnen vermoeden: Korngold in Brugge. Eindelijk. 35 jaar nadat zijn meesterwerk Die tote Stadt in première was gegaan. Voor het eerst hoorde Korngold het klokkengelui, bewandelde hij de smalle straten langs de verlaten kanalen en ervoer hij de stilte van het begijnenhof. Korngold was niet teleurgesteld en het trof hem dat hij in zijn opera op een welhaast bovennatuurlijke wijze de juiste sfeer wist weer te geven. Zijn muziek was de perfecte weergave van Brugge geweest, zo meende hij en terecht. Vele jaren waren ondertussen voorbijgegleden sinds hij als knaap door zowat iedereen die iets in de muziek te betekenen had, op handen werd gedragen. Er is altijd muziek in het leven van Korngold geweest. Beide ouders waren muzikaal. Zijn vader, dr. Julius Korngold, was een vlijtige pianist uit Moravië en oud-leerling van Anton Bruckner die zijn carrière in de rechten inruilde voor een voorname positie als muziekrecensent in Wenen. Zoals Leopold Mozart stimuleerde hij al heel vlug het muzikale talent van Erich. Niet tevergeefs: als vijfjarige tokkelde de peuter op de piano al thema’s uit opera’s zoals Don Giovanni. In 1907 verklaarde Gustav Mahler dat de tienjarige pianist en componist een genie was, nadat het broekventje hem zijn cantate Gold had voorgespeeld! Kort daarop ging Erich op aanraden van Mahler bij Alexander von Zemlinsky in de leer. Weldra volgden talrijke composities. In 1908 schreef het wonderkind een ballet dat in 1910 in de Hofopera werd gespeeld. Richard Strauss viel welhaast omver van verbazing toen hij de sinfonietta van de vijftienjarige Korngold onder ogen en oren kreeg. Strauss, een nogal stugge Beier, die niet bekend stond om zijn vrijgevige complimenten, noemde de knaap de gelijke van om het even welke levende toondich-
Erich Wolfgang Korngold
Begin mei 1955, zware wolken en striemende regen, een nat en vermoeid uitziend paar vlucht een café op de Brugse markt binnen. Nadat zij de regen van hun kledij hebben afgeschud, hun mantels hebben uitgetrokken, nemen zij plaats aan een tafeltje. Zij een elegante slanke vrouw van wie de leeftijd moeilijk met enige precisie te bepalen is, hij een vermoeid uitziende man die zwemt in zijn kostuum (het resultaat van een gedwongen dieet?). Zijn groot voorhoofd en de kalende kop dragen een vriendelijk gezicht. Bij een verwarmend drankje keuvelen zij wat in hun typisch Weens Duits. Een man aan een naburig tafeltje is bijzonder in het paar geïnteresseerd en hij probeert hun conversatie stiekem te volgen. Hij overwint zijn schroom en durft de twee mensen aan te spreken, want hij heeft de man herkend: het is Erich Wolfgang Korngold, de beroemde Weense componist en hij kan het weten, want hij is zelf een Wiener! De Weense Bruggeling kan zijn en-
8
opmaak_112 kopie.indd 8
01-12-2011 07:59:12
ter. Na pianomuziek, kamermuziek en orkestmuziek kon het lyrische theater niet lang op zich laten wachten. De eenakters Der Ring des Polykrates en Violanta bevestigden in 1916 Korngolds positie als één van de leidende toondichters van zijn tijd.
tie met Marietta zou aangaan -, was het idee van vader Korngold. De belangstelling voor de droom was zeker niet uitzonderlijk in de stad van Sigmund Freud! Het verplaatsen van de actie naar een nachtmerrie liet toe dat de opera eindigde op berusting en verzoening, eerder dan op verbijstering. Compositorisch gezien zijn droom en nachtmerrie gefundenes fressen voor een toondichter zoals Korngold. Muzikaal gezien biedt het verhaal talrijke mogelijkheden zoals de sfeerschepping van het middeleeuwse Brugge, het uitgesproken gevoel van melancholie en Weltschmerz, het spirituele conflict tussen trouw en ontrouw, de erotische drift en de strijd tussen de rechten van de doden en de levenden.
Het was Georges Rodenbachs Bruges-la-morte uit 1896 dat hem de stof leverde voor zijn beroemdste opera: Die tote Stadt. De Gentenaar had van zijn novelle een toneelversie in vier bedrijven gemaakt met als titel Le mirage, maar het toneelstuk vond geen opvoerders. In 1902 werd Le mirage in het Duits vertaald door Siegfried Trebitsch als Die stille Stadt. 11 jaar later gaf Trebitsch het toneelstuk opnieuw uit, maar nu onder de nieuwe titel Das Trugbild. Trebitsch, een welbekende vertaler van George Bernard Shaw, was een vriend van Korngolds vader en toen zij elkaar in 1916 in de straten van Wenen ontmoetten, kwam toevallig Das Trugbild ter sprake. In zijn memoires vertelt Trebitsch hoe hij Erich het toneelstuk persoonlijk aanraadde. In ieder geval was de componist onder de indruk van het verhaal. Korngold erkende (naar eigen zeggen) meteen het muzikaal potentieel van het verhaal, zoals de sfeerschepping van de oude stad Brugge, de zwaarmoedige grondtoon, het zielsconflict van de twee protagonisten, de strijd tussen de erotische macht van de levende vrouw en de zielenkracht van de dode en de spanning tussen leven en dood. Korngold zette zich aan het werk en spoedig voltooide hij een libretto in één bedrijf. Hans Müller, de librettist van zijn twee vorige eenakters, gaf hem echter de raad een opera in verschillende bedrijven te componeren. Müller schreef de eerste akte, maar vader Julius en zoon Erich zetten zich zelf aan de schrijftafel en onder de naam van Paul Schott realiseerden zij samen een libretto voor een opera in drie bedrijven. Rodenbachs verhaal werd getrouw overgenomen, maar niet zonder enige wijzigingen. De namen werden gegermaniseerd, personages werden toegevoegd en het gebeuren werd verdeeld tussen de realiteit en de wereld van de droom. Hugues werd Paul en Jane Scott werd Marietta. De dode vrouw kreeg een grotere rol en kreeg als naam Marie, de meer eerbiedwaardige vorm van Marietta. Naast leden van het theatergezelschap van Jane/Marietta werd ook Frank, een vriend van Paul, aan het verhaal toegevoegd. De gedachte om het verhaal grotendeels in een droom te plaatsen - Paul droomt wat er zou gebeuren indien hij een rela-
Korngold begon met zijn compositie nog in hetzelfde jaar 1916, maar door de oorlog, zijn militaire dienst en zijn activiteiten als dirigent bleef het werk bijna een jaar onaangeroerd. De partituur was uiteindelijk af op 15 augustus 1920. De dubbele première ging door op 4 december 1920 in Hamburg en in Keulen. Het succes was overweldigend en meer dan ooit bevestigde Korngold met Die tote Stadt zijn positie als één van de belangrijkste operacomponisten van zijn tijd. Weldra werd de opera ook buiten de Duitstalige landen op de bühne gebracht, zoals in Praag, Budapest, Antwerpen en New York, waar het werk als eerste Duitstalige opera na Wereldoorlog I werd opgevoerd! Het gigantische orkest – het grootste ooit door Korngold gebruikt – bestaat uit drievoudig bezette houtblazers, vier Franse hoornen, drie trompetten (waaronder de bastrompet), drie trombones, tuba, timpani en een volledig strijkorkest. Daarnaast voorzag hij in vijf percussionisten (met nog eens vijf aangevuld op het einde van het eerste bedrijf), twee harpen, piano, celesta, harmonium en kerkorgel. Verder hoort men nog een windmachine, mandoline, twee stellen klokken (zowel gestemd als niet gestemd), een eerste blazersorkest op de scène dat uit vier trompetten en drie trombones bestaat, en een tweede met twee trompetten en twee klarinetten. Op het vlak van de koren is er een kinderkoor, een groot koor, een kamerkoor van zestien stemmen en, tenslotte, een vrouwenkoor off stage van 8 sopranen! De twee beroemde aria’s, het Mariettalied en het Pierrotlied, bevestigden Korngolds reputatie als componist van onvergetelijke melodieën.
9
opmaak_112 kopie.indd 9
01-12-2011 07:59:12
Het succes is op muzikaal vlak zeker te verantwoorden. Door sommigen als een symbolistische, door anderen weer als een expressionistische opera beschouwd, getuigt Die tote Stadt van een uitzonderlijk groot compositorisch talent. Dankzij vooruitgang op het gebied van de orkestrale techniek en de muzikale know how wist Korngold met zijn opera zowel op het vlak van de structuur (in het gebruik van de leidmotieven) als in de sonoriteit (de virtuositeit van de orkestratie) grootmeesters als Wagner en Strauss te overtreffen.
Heliane betekende contra Jonny, en omgekeerd. Een Oostenrijkse sigarettenfabrikant greep zijn kans en produceerde twee nieuwe sigaretten: Jonny en Heliane! De Helianesigaret was duur, de Jonnysigaret bijzonder goedkoop! Erich hield zich zo ver mogelijk van het strijdgewoel. Naast lesgeven en componeren, maakte hij ondertussen bewerkingen van operettes van Johann Strauss junior, Jacques Offenbach en Leo Fall. Voor Max Reinhardt, in zijn tijd één van de bekendste theaterregisseurs, hercomponeerde hij Die Fledermaus tot de musical Rosalinda die in Broadway heel wat succes kende. Toen Reinhardt in 1935 in Hollywood Shakespeares A Midsummer Night’s Dream aan het verfilmen was, dacht hij meteen aan Korngold om Mendelssohns muziek te bewerken. Korngold aanvaardde de uitdaging om voor het nieuwe medium van de gesproken film te werken. Het werk beviel hem in die mate, dat hij een jaar later opnieuw in Hollywood was om er samen met Oscar Hammerstein II de operette Give Us This Night te componeren. In die tijd draaide Warner Brothers Captain Blood, een film met Errol Flynn in de hoofdrol. Aangezien Korngold toch in de buurt was, werd hij gevraagd om de muziek te componeren en zo werd Korngold één van de pioniers van de filmmuziek in Amerika en al in 1936 won hij zijn eerste Oscar met de film Anthony Adverse. Toen hij in 1938 door dezelfde studio gevraagd werd om The Adventures of Robin Hood van muziek te voorzien, weigerde hij aanvankelijk omwille van de vele actiescènes. Toen onze Weense toondichter op het punt stond huiswaarts te keren, bereikte hem het bericht van de Anschluss. De joodse Korngold kon niet naar Wenen terugkeren en na de hereniging met zijn gezin, besloot hij toch maar in Hollywood te blijven werken. The Adventures of Robin Hood kreeg in de ogen van de toondichter een nieuwe betekenis en de tirannie van de Normandiërs en de onderdrukking van de Saksen stond bij hem symbool voor de bezetting van zijn land door de Nazi’s. Korngold leverde de muziek voor 18 producties, zoals The Prince and the Pauper, The Private Lives of Elisabeth and Essex, The Sea Hawk, Of Human Bondage, Kings Row, en Juarez. Korngold beschouwde de film als een opera, maar dan zonder zang.
Het is jammer dat Giaocomo Puccini’s of Leo Falls plannen om Rodenbachs novelle op muziek te zetten nooit werden gerealiseerd, want het zou zeker de moeite zijn geweest de drie opera’s op het muzikale vlak met elkaar te vergelijken! Ondanks dat volgens sommigen Die tote Stadt het toonbeeld was van muzikale decadentie in het tijdperk van Neue Sachlichkeit, schakelde Korngold in een nog hogere versnelling voor zijn volgende opera: Das Wunder der Heliane. Voor dit nog heviger expressionistisch drama over de ultieme overwinning van de liefde op het kwaad, baseerde de librettist Hans Müller zich op het gelijknamige blijspel van Hans Kaltneker. De opera ging op 7 oktober 1927 te Hamburg in première. Niet alleen de muziek zorgde voor heel wat commotie. De zowat acht minuten durende naaktscène voor Heliane deed heel wat wenkbrauwen fronsen en verder kwam Heliane in conflict met Jonny! Ernest Kreneks opera Jonny spielt auf was toen het gespreksthema van de dag. Betiteld als een jazzopera, bezit het muziekstuk nieuwerwetse elementen nooit eerder in het lyrische theater op de bühne gebracht, zoals een radio, een auto en een treinlocomotief! De première van deze Zeitoper te Leipzig op 10 februari 1927 was zo overweldigend, dat kort daarop de opera internationaal op het programma werd gezet en het libretto verscheen in niet minder dan 18 verschillende talen! Korngolds vader, één der invloedrijkste muziekcritici van dat ogenblik, trok van leer deze aberratie en hij werd in zijn strijd gesteund door dirigent Franz Schalk die weigerde de opera aan het Weense operahuis op te voeren! Met het oog op het verlies van inkomsten, eiste directeur Franz Schneiderhan, Schalks chef, dat Jonny spielt auf wél opgevoerd zou worden! Al vlug ontstonden tussen de muziekliefhebbers twee kampen: pro
Aangezien Korngold gezworen had zolang de nazi’s aan de macht waren, geen concertmuziek
10
opmaak_112 kopie.indd 10
01-12-2011 07:59:13
te schrijven, was het pas na het beëindigen van de wereldoorlog dat hij opnieuw serieuze muziek componeerde. Het symfonische gedicht Tomorrow (opus 33) en zijn Derde strijkkwartet (opus 34) waren de eerste muziekcomposities waarmee Korngold zijn opgelegde stilte doorbrak. Uit de film Deception lichtte hij het Celloconcert (op. 37). Het aan Alma Mahler opgedragen en vaak door Jascha Heifez gespeelde Vioolconcerto uit 1947 bezit eveneens motieven uit verschillende films. Korngold hoopte op een comeback in zijn geboorteland. Maar de wereld van voor het grote conflict was niet meer. Ondanks de succesvolle uitvoering van Die tote Stadt en de festiviteiten rond zijn zestigste verjaardag in Wenen, kon Korngold als componist niet meer op de voorgrond treden. Zijn Serenade voor strijkers en zijn machtige symfonie wisten weinigen te bekoren. Maar nu was Korngold in Brugge. Zijn Weense buurman in het café wou absoluut het echtpaar Korngold aan Victor Van Hoestenberghe, de toenmalige burgemeester van Brugge, voorstellen. Zo gezegd, zo gedaan. Op deze te natte meidag werd Korngold op het stadhuis ontvangen, vijfendertig jaar nadat Die tote Stadt in première was gegaan.
1957 had hij het gevoel dat zijn muziek nooit meer uitgevoerd zou worden en totaal voorbijgestreefd was. Had de doodzieke toondichter een kristallen bol moeten hebben, dan had hij kunnen zien dat nog geen twintig jaar na zijn overlijden, zijn muziek opnieuw zou worden uitgevoerd en opgenomen. Dankzij de door zijn vader zo fel bekritiseerde filmmuziek is Erich Wolfgang Korngold een vaak gegooglede naam. Talrijke boeken, aan hem gewijd, vinden een gretig leespubliek en een internetvereniging houdt de korngoldiana van naaldje tot draadje bij. ❚
Op 18 mei verliet Korngold Europa om nooit meer terug te keren. Voor zijn dood op 29 november
11
opmaak_112 kopie.indd 11
01-12-2011 07:59:13
Liliane Wouters, Guy Commerman
Een gezel(le) voor alle seizoenen In 1999 publiceerde de Waalse dichteres Liliane Wouters een Franse vertaling van de gedichten van Guido Gezelle: Un Compagnon pour toutes les saisons. Gierik & NVT weidde er toen een uitvoerig artikel aan in het herfstnummer 68 (18de jg., 2000). We vonden het meer dan de moeite waard om uit het artikel enkele passages terug op te delven. In haar inleidend gedicht op de bundel zegt Liliane Wouters het volgende: ‘(…) Tout son génie est dans sa langue, tout / ce qu’il a chanté ne se chante / que dans le doux parler de la West-Flandre. / “O krinklende winklende waterding” / Pas besoin de comprendre. / Les traducteurs pourront grincer les dents. / L’alouette parle alouette, / l’hirondelle hirondelle, le Flamand Gezelle. / Non le raide jargon des calvinistes / bataves, la langue puriste / bien frottée au papier de verre, / mais celle de Clémence, ma grand-mère…’ (fragment uit Le billet de Pascal).
PETITE MÈRE
CE SOIR ET CETTE ROSE
’t En is van u hiernederwaard geschilderd’ of geschreven mij, moederken, geen beeltenis geen beeld van u gebleven. _______________________
‘k Heb menig, menig uur bij u gesleten en genoten en nooit en heeft een uur met u me een enklen stond verdroten. ____________________________ Près de toi, j’ai passé tant d’heures, d’instants élus, et près de toi jamais une heure ne m’a déçu. Pour toi, j’ai choisi tant de fleurs, avec toi. Mais jamais heure ne fut plus belle, plus triste aussi au moment du départ que celle où j’entendis ce soir-là, se parler nos âmes dans le secret. Jamais plus douce fleur par toi cherchée, élue, que celle qui brillait sur toi, par moi reçue. Bien que pour toi, bien que pour moi, toutes les heures qui passent, entre toi et moi, trop tôt se meurent, bien que pour toi, bien que pour moi, rare et choisie cette rose venant de toi sera flétrie. Pourtant, mon coeur, tant qu’il vivra, de ces trois choses verra l’image: toi, le soir et cette rose.
Petite mère, de ton visage n’ai pu garder l’image. Sur cette terre pas un dessin, rien de gravé, de peint. Pas un portrait, pas un cliché, pas une pierre sculptée, hormis les traits empreints en moi et que tu m’as laissés. Ô que je puisse toujours garder maltérés ces traits jusqu’à ma mort que leur éclat demeure encore en moi.
12
opmaak_112 kopie.indd 12
01-12-2011 07:59:13
Betty Antierens
Bruges, la Charmeuse.
Zes was ik, toen Pa ons mee naar Brugge nam.
De dag nadien stonden ze er al. Haar schoonvader had haar op het hart gedrukt dat ze haar man geen dag langer alleen mocht laten in die hoerenstad. Integendeel, ze moest hem uit dat slachthuis sleuren en hem erop wijzen dat zijn plicht op de boerderij lag, hij, Jerom, door God gezegend met sterke benen. Pa zijn vader bleef in Antwerpen, hij zou zelfs zijn Roesbrugse familie nooit terugzien.
Brugge was de hoofdstad van de provincie waar Pa vandaan kwam. Pa was ook op zijn zesde voor de eerste keer naar Brugge gegaan, op de dag dat zijn jongste tante er in het klooster trad. Ze hadden haar met het halve dorp, de pastoor, de pastoor zijn meid, de drie boeren van wie Pa zijn grootvader er één was, Pa zijn pa en zijn twee normale en drie kreupele nonkels, uitgeleide gedaan. Vanaf toen had de familie alleen nog af en toe, en maar heel even, met haar mogen praten. Prevelende lippen achter een getralied luik in een onneembare gevangenispoort, beslagen met zware spijkers.
Na vijftien dienstjaren hakte hij een stuk uit zijn arm. Zijn vrouw bad, vloekte en smeekte hem om naar het ziekenhuis te gaan. Dat nooit, zei hij. De dingen die ze daar met een mens uitsteken, dat is veel erger dan een lap vlees verliezen. Het was tenslotte maar vlees, het mes was afgeschampt op het bot. Maar! Het vuur sloeg de eerste nacht al toe, een vuur dat met bidden noch alcohol te blussen viel. Hij had het nochtans geprobeerd, Pa zijn pa. Op de wonde voor de ontsmetting en door de keel voor de pijn. De weduwe kreeg een pensioen en mocht blijven wonen. Toch verhuisde ze. Nu er geen geld meer naar de drank ging, kon de familie naar de chiquere Hoogstraat trekken en de kinderen konden tot hun zestiende naar een school gaan waar ze goed Frans zouden leren. De twee gezonde nonkels van Pa hadden, na een vreselijke familieruzie, ook hun dorp verlaten. Hun kinderen waren nu vleesbaronnen in Brussel. Die spraken alléén nog Frans.
Ze had het daar nog tot zuster-overste gebracht, smaalde Pa, op weg naar Brugge. Al hun centen had de familie aan dat klooster gehangen. Hoogmissen met bijzondere intenties, honderden novenen en elk jaar op bedevaart naar Lourdes. Bidden voor een miraculeuze genezing tot hun knieën blauw zagen. Maar! Ze waren er niet van genezen, van hun hoge bult en wankele benen. Alleen nog krommer getrokken. Dat lag volgens mijn Pa aan het drieste wroeten in de koppige grond en het tomeloze zuipen van de voorouders, want de nonkels zelf waren sobere, intelligente kerels. Pa zijn vader keerde die dag niet terug naar zijn dorp. Zodra de tante in het klooster was getreden, zakte de begeleidende stoet af naar de Vlissingen, een café bijna zo oud als Brugge zelf. Pa zijn vader las er in een krant dat ze in Antwerpen slachters zochten. Hij besloot zich meteen te melden. Vanuit Brugge zou er vast een trein naar Antwerpen rijden. De volgende dag stuurde hij zijn vrouw een telegram. Hij was aangeworven als slachter in het slachthuis van Antwerpen en zou binnen drie maanden beschikken over een woning in de Lange Lobroekstraat. Vrouw en kinderen, toen twee, werden gesommeerd hem op dat moment te vervoegen.
Dat vertelde Pa in de auto. En dat Frans spreken belangrijk was en op zich een boeiende taal, maar dat ik nooit mocht vergeten dat Vlaams mijn taal was. We zaten met drie op de voorbank, ik in het midden. ‘Waarom vertel je dat nu allemaal tegen dat kind?’ Ma deed soms een beetje knorrig. ‘Omdat we naar Brugge rijden, Make!’ ‘Zit stil in de auto! Seffens doet Pa een ongeluk.’ Ze kneep hard in mijn hand, nog harder toen we
13
opmaak_112 kopie.indd 13
01-12-2011 07:59:14
de Imalsotunnel in doken. ‘De Imalsotunnel,’ onderstreepte Pa, ‘naar de architect die dit verwezenlijkte.’
Het café had veel trapjes, geveltrappen, drie uitgesleten stenen trappen om er binnen te stappen en houten treden tussen de verschillende gelagzalen. Breughel was er inderdaad geweest, hij had het café zelfs vereeuwigd op een van zijn schilderijen. Een geschilderde kopie pronkte aan de lambrisering. Pa bestelde een bruintje, Ma een filter. Ik had geen dorst en kreeg een reep chocolade. ‘Vir joen,’ lachte de juffrouw.
Ik was zes en huppelde door Brugge. Pa beklom het Belfort met me. In de toren keken we langs de vier windstreken over de stad. Hij wees het zwart glimmende minnewater, waarop bootjes voeren, dat zouden wij later die dag ook doen. Hij wees kerken en een kathedraal en huizen met trapgevels en de vier stadspoorten. Hij wees de zee en de velden, die ook een golvende zee vormden, en verder, bijna op de horizon, een donkere heuvel. ‘Daar ongeveer ligt Roesbrugge, daar is je Pa geboren.’ ‘Oh Pa, ik zie de kerktoren!’ ‘Zie jij die echt? Dan heb jij een arendsblik.’ ‘Ja Pa. Een a-rend-s-blik.’
Van de Vlissingen stapten we naar een concert op de binnenkoer van een kasteel. Mensen regen zich aan elkaar op brede houten banken. De ramen van de zijvleugels kaatsten prisma’s terug naar de zon. We zaten stil te wachten tot de banken gevuld waren. Toen begonnen de violisten hun violen te stemmen. Ik sloot mijn ogen om de tover nog beter te voelen. Zoiets moois had ik nog nooit gezien, nog nooit gehoord.
Ma wachtte op een terrasje. Ze had het daar goed gehad, zei ze, ze klom niet zo graag en had een bruintje geproefd. Pa ging naast haar zitten, bestelde nog twee bruintjes ‘en voor mijn dochter een citronade, is dat goed, meisje, of heb je liever een orangeade?’ ‘Een citronade, Pa..’ Ma: ‘Alstublieft!’ ‘Een citronade alstublieft, Pa.’
‘Daar heb ik honger van gekregen,’ zuchtte Pa, toen het concert gedaan was. Hij ontvouwde zijn stadsplan, draaide het naar de windroos en drukte zijn vinger op een plek, ‘hier liggen de mosseltjes op ons te wachten!’ We liepen weer langs reien. Klommen in een restaurant met trapjes. ‘Drie?’ vroeg de ober, en wees ons een tafeltje met een blad in rode marmer. Pa en Ma zonken in de lederen bank, ik torende op een stoel tegenover hen. ‘Hier zitten we goed, hè Jeanneke,’ smikkelde Pa. Ze zuchtte opgelucht, ze was moe van eerst al dat stappen en dan al dat stilzitten op die ongemakkelijke banken van Gruuthuze. ‘Wat gaan we eten,’ vroeg Pa, alsof hij dat niet de hele dag had lopen te bazuinen. Ma keurde de kaart. Aan het tafeltje naast ons zat een stevige dame mosselen te eten. Ze had vriendelijk geknikt toen we waren gaan zitten en at dan verder, elke mossel met een lege schelp omzichtig uit haar eigen schelp scheppend, even in de mosterddip, dan feestelijk ingehaald tussen haar rode lippen. Het was een deftige dame, ze opende nauwelijks haar mond, smakte niet en duwde de lege schelpen netjes in elkaar, zodat ze een lange rij vormden, als een stevige visgraat.
We zochten onze weg langs pleinen en binnenpleintjes en door doolhofstraatjes. Bij een kantklosster kocht Pa een kraag voor Ma, ze zou hem op haar witte blouse naaien, zei ze fier. Ik kreeg kanten handschoentjes. ‘Een echt poppetje,’ zei de klosster die de kanten vingers over mijn vingers trok. Ze sprak een andere taal. Moeilijk klonk het niet. Pa sprak het meteen mee. ‘Je vroeg de mevrouw waar we straks lekkere mosselen kunnen eten, hè Pa?’ ‘Ja wijsneus, maar we gaan eerst even utblazen in het oudste café van Brugge. Nog meer kasseien en bruggetjes, ik werd er bijna moe van. ‘Maar dit café moeten we zien,’ zei Pa, ‘het interieur is nog hetzelfde als toen de schilder Breughel hier zijn schuimende kroes bier kwam drinken.’ ‘Zijn schuimende kroes bier!’ gierde Ma.
14
opmaak_112 kopie.indd 14
01-12-2011 07:59:14
Dat had Pa mij ook geleerd. Netjes eten was belangrijk! Even belangrijk als beleefd zijn en Frans leren. ‘Zijn de mosselen hier lekker, mevrouw?’, vroeg Pa. Ze had er net één opgepeuzeld, knelde er weer één tussen haar eetschelp, keerde zich naar Pa en stak ze hem toe. ‘Wil jij eens van mìjn mossel proeven, meneer?’ Even trok hij zijn ogen wijd open, dan boog hij zich naar de dame, tuitte zijn lippen, hapte, proefde, slikte. ‘Een delicatesse, madam!’ Haast tegelijk een halve draai naar Ma, ‘Jeanneke, we kunnen hier met een gerust hart mosselen bestellen.’ ‘Ook van Antwerpen, meneer?’, hernam de buurvrouw. ‘Helemaal,’ zei Pa. ‘Van de haven, hé,’ smikkelde ze. ‘Klopt.’ ‘Mijn broer is havenschepen, ik had u vanmiddag al opgemerkt bij Gruuthuze. Een paar banken voor me.’ ‘Prachtig concert.’ ‘Ja, uw dochterke zat ook te genieten.’ In één armbeweging vulde ze Pa zijn glas met goudglinsterende wijn, ‘proef maar meneer, ook
een goeie.’ Hij slikte, knikte, ‘uitstekend!’, keerde zich weer naar Ma, ‘Jeanneke, werkelijk een fijne Riesling. Zullen wij die ook bestellen?’ Toen de lucht al helemaal donker was, zei Ma voor de derde keer dat het tijd werd om naar de bootjes te gaan, ‘je hebt het je dochter beloofd!’ In de verstilde straten brandden lantaarns. De reien dommelden stilletjes in. Eén boot zou nog vertrekken aan de hoofdsteiger. We stapten er snel naartoe, onze tafelbuurvrouw met haar arm door die van Ma. Pa knelde mijn hand stevig in de zijne, ‘ik wil je niet verliezen.’ Hij werd een beetje sentimenteel. Dat deed de drank met een mens, zei Ma. We haalden op het nippertje de laatste afvaart, gleden in de lange boot over het zwarte water. ‘Ein Nacht in Venedich,’ fluisterde de tafelbuurvrouw. We voeren stil langs torens, burchten en kastelen, waarvan de gids eerbiedig de naam fluisterde. ‘Kijk daar,’ galmde Pa naar een verlicht raampje, ‘zuster-overste heeft een kaarsje aangestoken, z’is ons niet vergeten!’ Het water werd nog zwarter, de stilte donkerder. Door een pikdonkere nacht reden we terug naar Antwerpen, Pa, Ma, ik de schakel tussen die twee. ❚
15
opmaak_112 kopie.indd 15
01-12-2011 07:59:14
Renaat Ramon
Brandschone gramschap De Tafelronde, poesia visiva en Paul de Vree en Jan van der Hoeven
Paul de Vree (1909-1982) is de auteur van een vrij omvangrijk oeuvre met grote diversiteit: een Geschiedenis van het schip, twee autobiografisch getinte romans (Een kringloop en Buiten de oevers), sociaal gekleurde beschouwingen over de roman, kwatrijnen, elegische hymnen en experimentele gedichten, monografieën over o.a. Paul van Ostaijen, Maurice Gilliams en Paul Snoek en essays die een deel van de (vooral) Vlaamse avant-garde poëzie kritisch en lucide hebben geregistreerd. Het is als beoefenaar, theoreticus, criticus en uitgever van visuele poëzie dat hij groot is geworden en internationaal gewaardeerd.
Paul de Vree
Terecht wordt Paul de Vree vereenzelvigd met De Tafelronde, het tijdschrift dat hij in 1953 oprichtte samen met Paul Lebeau, Karel Vertommen en redactiesecretaris Ivo Michiels. Michiels en De Vree (onder de schuilnaam Hendrik Storm) waren redacteur geweest en Vertommen medewerker van Golfslag (1946-1948), een ‘Jong / Durvend / Gelovend’ tijdschrift dat zich niet aan hypermodernisme te buiten ging en nog moest bekomen van de naweeën van W.O.II. Ook De Tafelronde stelde zich niet meteen revolutionair op. De geest van Golfslag is nog te herkennen in de openingszin van het ‘inleidend woord’. Ethische prioriteiten wegen zwaarder dan esthetische bekommernissen en het toen populaire existentialisme wordt gerelateerd aan epigonisme: ‘De jongste christelijkgerichte kunstenaars gaan onder invloed van een veelal verkeerd begrepen en daardoor verwarring stichtend existentialisme te zeer het pad op van een modieus epigonisme.’ De redactie ziet geen heil ‘in de radicale breuk tussen oud en nieuw’, staat kritisch tegenover ‘enige vernieuwingen, waarvan de apporten soms nauwelijks opwegen tegen hun begeleidende tekorten’, heeft ‘eerbied voor de eeuwige waarden’, maar wenst wel ‘alles dat zich reactionair voordoet uit de weg te gaan.’ Van meet af aan bleek De Tafelronde de spreekbuis van De Vree te zijn, alleen al door de omvang van zijn bijdrage. Het was ook De Vree die het
blad van de ondergang redde en grotendeels zelf het gat dichtte na de tegenvallende verkoop van het ambitieuze Van Goghnummer (jg. 2, nr. 8-9, 1955). Volgens prof. Piet Tommissen was het dit financiële fiasco, en niet de tegenstelling tussen les anciens en les modernes die tijdens het publiek debat ‘Traditie of Experiment’ van 5 september 1953 aan het daglicht kwam, dat een reeks medewerkers tot vaandelvlucht heeft aangezet. De toespraken van Andries Dhoeve, Karel Vertommen, Adriaan de Roover en Paul de Vree worden in het oktobernummer (nr. 9-10, 1953) van de eerste jaargang opgenomen. Dhoeve plaatste de medewerkers van De Tafelronde aan een denkbeeldige rechthoekige tafel ‘met aan de ene kant de atonalisten, de surrealisten, de collagisten en isten, met als spitsbroeders Paul de Vree en Adriaan de Roover, gevolgd door de tamelijke of algehele experimentelen Edmond Schietekat en Paul Possemiers – en aan de andere kant de traditionalisten, de classicisten en de punt-komma-isten, met als proost Karel Vertommen en zijn nasleep Ivo Michiels, Paul Lebeau en de mannen die álles willen begrijpen, Piet Tommissen, Frank Liedel en wellicht nog anderen.’ Dhoeve, in de praktijk een traditionalist, kiest liever geen partij, hij laat alle opties open, want z.i. is poëzie mystiek, dank, gevoel, rede, spel, politiek, ‘écriture automatique en … last but not
16
opmaak_112 kopie.indd 16
01-12-2011 07:59:14
least: atonalisme.’ Vertommen geeft toe dat het experiment zeer nuttig en heilzaam is om verstarring en verdorring te vermijden, maar poëzie blijft voor hem uitdrukking van gevoelens, bevrijding van innerlijke spanning – overigens wel met ‘elementaire eerbied’ voor taal en woord. Als De Roover poëzie bepaalt als ‘de organisch en veelal ook intuïtief gegroeide uiting van een persoonlijkheid’ lijkt hij niet zo ver van Vertommens opvatting verwijderd, maar De Roover legt de nadruk op de magie van het woord; voor hem is de dichter ‘woordvinder, taalschepper’. Toch begrenst hij het experiment: indien ‘de dichter het er op aanlegt nog enkel de gevoelens uit te drukken waarvoor klankformules onontbeerlijk zijn, dan krijgt zijn poëzie fataal dat programmatische, dat naar verstarring en procédé leidt. En verstarring en procédé duiden zeker niet op een organische groei. Dat wordt ook de dood van b.v. het Franse Lettrisme à la Isidore Isou.’ De Roover staat dus sceptisch tegenover de contemporaine ontwikkelingen in het literaire veld. De Vree gaat ‘de kubistische weg’ en beroept zich op de historische avant-garde: Apollinaire, Van Ostaijen. Na zijn tekst volgen, kennelijk ter illustratie van de theorie, enkele gedichten; het laatste is ‘Veronica’ met onmiskenbare invloed van beide voorgangers, een der eerste waarin hij afwijkt van de gebruikelijke horizontale regelval. De Vree bezint zich in dezelfde jaargang reeds over Apollinaire, ‘de dichter der Calligrammes’, en over Van Ostaijens poëtica. In zijn opstel ‘Apport en Grenzen van Van Ostaijen’s Poëtiek’ – ‘apport’ dat bestaat uit ‘de lyrische logika gebaseerd op de kritische distantie’ – waardeert hij vooral ‘de schrijver van het “Eerste boek van Schmoll”’. Hoewel hij Van Ostaijens ars poëtica beschouwt als ‘een van de sterkste ooit ten onzent opgebouwd, de enige ingangspoort tot onze moderne poëzie’, kan zij toch niet ‘het sine qua non van alle verdere poëzie’ zijn. In de derde jaargang (nr. 5-6, febr. 1957) kwam ook De Stijl in het vizier. De Stijl maakte rond 1920 furore in Vlaanderen, stelt De Vree in ‘”De Stijl” in Vlaanderen’ waarin hij uit de brieven van Theo Van Doesburg aan Jozef Peeters citeert. Maar, schrijft hij, De Stijl en Van Doesburg werden ‘in de Vlaamse literatuur – en kunstgeschiedenis als parents-pauvres’ behandeld. Hierbij aansluitend constateert Ward Joris dat De Stijl pas na W.O. II enige invloed op de Neder-
landse literatuur heeft uitgeoefend. Die invloed is duidelijk in het Lautgedicht ‘In de dagen wonen’ van Rudo Durant, opgenomen in ‘gedicht en grafiek 58’, een special van De Tafelronde als laatste aflevering van jaargang 4 (1958). Alle gedichten die Appassionato vormen, De Vrees homogene bundel liefdeslyriek uit 1953, verschenen in de eerste twee jaargangen van De Tafelronde. Er komen een paar regels in voor die als het ware op zijn evolutie vooruit wijzen. Hij gebruikt, verwijzend naar Paul Klee, maar wellicht mede geïnspireerd door de kaligrammen van Apollinaire, de uitdrukking ‘grafische gedicht’; in een ander gedicht schrijft hij: ‘ik wou het lood weg uit de lucht en uit de taal / het lome licht het tamme letterteken’. Overigens was Appassionato, zoals Adriaan de Roover in een uitvoerige recensie betoogt, noch een breuk, noch ‘een acrobatische sprong in de evolutie van De Vree’, al hebben ‘de omstandigheden – en Paul de Vree meteen –’ gewild dat de bundel ‘verscheen met de roep van avantgardisme, ja zelfs van Atonalisme’. Eind 1960 (jg. 6, nr. 5) – De Vree is intussen voorzitter van Het Modernistisch Centrum – beklemtoont de redactie van De Tafelronde, ‘om alle misverstanden en dubbelzinnigheden uit de weg te ruimen’, dat reeds in 1956 een eind was gekomen aan ‘de coëxistentiële fase’ van het blad dat nu ‘volkomen de modernistische opvattingen is toegedaan.’ Zij wenst, uiteraard bij monde van De Vree, haar standpunt met betrekking tot de esthetiek expliciet te verklaren. Dat gebeurt onder de titel ‘In het teken der gestaltskunst’. Het artikel proclameert geen programma, maar geeft er wel de theoretische grondslag voor en is gebouwd rond het idee gestalt, één van De Vrees favoriete begrippen. Hij brengt de predicaten waarmee de ‘andere’ kunst wordt aangeduid – experimenteel, irrationeel, existentieel, abstract, surrealistisch, rein, informeel, essentieel, explosief, elementair en occult – samen onder de formule ‘vorm = zijn’ en hij beschouwt ‘dit vormexistentialisme ( ) als de creatieve grond van de gestaltskunst.’ Gestalt is, zegt hij, ‘een grotere entiteit dan die wij bij machte zijn uit te drukken’. Dat is een gangbare definitie afkomstig uit de gestaltpsychologie. De Vree legt wel de nadruk op de taalcreativiteit: ‘De gestaltskunst is het benaderen van de eigen realiteit in een eigen taal.’ Indachtig Marcel Du-
17
opmaak_112 kopie.indd 17
01-12-2011 07:59:15
champ, interpreteert hij papiers collés, collages, ready-mades, vocale balletten, calligrammes en dergelijke als kunstvormen die ontstaan door ‘banale realiteitsingrediënten’ van hun omgeving te vervreemden. Hij acht het ook mogelijk dat gestaltskunst ‘het onderscheid tussen de genres in de toekomst uitveegt’; samengaan tussen taal en typografie, poëzie en grafische kunst vermeldt hij echter niet. In dezelfde aflevering plaatst De Vree nog zijn essay ‘De poëtische funktie van de ready-made’ – apodictisch noemt hij de readymade ‘het mirakel van de moderniteit’ – maar concrete / visuele poëzie is nog niet direct aan de orde. In jg. 8, nr. 2, z.d., [1962] vinden we twee manifesten. Dat van het ‘neo-realistis’ tijdschrift Phantomas en dat van Cinquième Saison, waarin Henri Chopin stelt dat ‘La seule issue de l’art après l’abstraction est celle de tout reunir’: schilderkunst, muziek, poëzie, beeldhouwkunst, dans en zang. Chopins manifest wordt gevolgd door zijn ‘l’oeil de boeuf’, een fonetische partituur. Aflevering 4 van dezelfde jaargang is gewijd aan nieuwe tendensen in de poëzie. De Vree wijst op de historische bronnen – volgens hem Scheerbart, Morgenstern en de dadaïsten – en licht in ‘Een nieuwe ars poetica: fonetische poëzie’ de opvattingen van Henri Chopin en Arthur Petronio toe: fonetische poëzie creëert met talige elementen en mechanische hulpmiddelen partituren voor verbale muziek. Deze korte tekst is meteen een inleiding tot ‘La Pêche’, poème phonétique pour superpositions timbrales de 18 unités van Chopin. Chopin wijst erop dat de fonetische poëzie een internationale taal is: ‘L’important est de dépasser la langue qu’on emploie.’ In hetzelfde nummer worden uittreksels gepubliceerd uit het ‘Manifeste pour une poésie nouvelle. Visuelle et phonique’ van Pierre Garnier, eveneens ingeleid door De Vree. Hij vergelijkt beide poetica’s en concludeert dat de objectieve poëzie van Chopin en de visuele van Garnier de subjectieve mededelingen weigert. Chopin streeft naar een fusie van de kunstvorming, Garnier niet. Hij wil, zoals de futuristen, de woorden bevrijden, want ze zijn de slaven van de zinnen en zitten klem in de gedichten. Ieder woord moet zijn eigen ruimte hebben, want elk woord is een abstract schilderij, een vlak op een blad, een volume van
de stem. Garnier vindt het bespottelijk dat de poëzie, als bewustwording van het universum, zou steunen op het aantal versvoeten. Hij ordent evenwel zijn woorden op een quasi meetkundige manier en dit zowel in zijn ‘poèmes à voir’ als in zijn ‘poèmes à dire’. Beide gedichten, evenals zijn even summiere als cryptische ‘symphonie blanche’, worden in het tijdschrift gepubliceerd. De tekstblokken werken als strofen. Chopin, intussen net als o.a. Frans van der Linde (verder: Vanderlinde) ‘vaste medewerker’ geworden, vestigt in jg. 9, nr. 1, z.d., [1963], de aandacht op een andere pionier van het modernisme en de ‘objectieve’ poëzie, met name op de veelzijdige Pierre Albert-Birot (1876-1967) wiens tijdschrift Sic (1916-1919) – Sic staat voor ‘sons, idées, couleurs’ – een der belangrijkste vehikels van de avant-garde was. De doorwerking van Albert-Birots audiovisuele prototypes als ‘Lundi’ (1917), ‘Poème à crier et à dancer’ (1918) en visuele experimenten als ‘poème-affiche’ uit 1922 en ‘Commencement’ (1935) wordt in ditzelfde nummer perfect geïllustreerd door de ‘zimprovisaties’ van De Vree, ‘Cristalcrepitatin kirk’ van Max Kazan en het ‘Driestemmig gezang van recht en rede’ van Vanderlinde. De jaargang sluit af met een burleske verzameling ‘mop’art’ waarin Paul en Freddy de Vree, Patrick Conrad en Henri-Floris Jespers zich te buiten gaan aan breed uitgeschreven woordspelingen op ‘art’. In het themanummer (jg. 10, nr. 1, z.d., [1965]) met als titel ‘integratie konkrete poëzie’ levert De Vree essays over integratie, een fenomenologie van de concrete poëzie en weer een reeks ‘zimprovisaties’, Vanderlinde drie gedichten en Chopin het essay ‘La venue de la poésie phonétique, puis celle de l’audio-poésie des machine-poems’ waarin hij, op verzoek van De Vree, zijn ‘position actuelle’ bepaalt. De Vrees essay ‘waar weer sprake is van parallellisme’, het eerste in De Tafelronde dat expliciet over concrete poëzie handelt, bevat deze vorm van tegenspraak: enerzijds stelt de auteur, met o.m. Max Bense, dat het woord in de concrete poëzie geen overdrachtelijke betekenis heeft, dat de esthetische informatie samenvalt met de tekst die geen uitdrukking is van emotionele of ideologische complexen, en anderzijds, nu met Josef Hirsal, dat zij een intensieve belangstelling heeft voor beeldende kunsten, ‘die onmiddellijker dan
18
opmaak_112 kopie.indd 18
01-12-2011 07:59:15
gesproken of geschreven taal in staat zijn met beeldende tekens informatie over de omwereld te verschaffen’. Onder verwijzing naar diverse auteurs wordt een aantal karakteristieken van de concrete poëzie opgesomd: visueel, vocaal, pictografisch, fonetisch, audio-visueel, visueel-kinetisch, functioneel en methodisch. En ze is ook, naar het woord van Bense, ‘micro-esthetisch’ en daaruit volgt ‘dat ze doet aan een intellektueel en constructief spel met letters en fonemen’, een bruikbare definitie die dicht bij het adagium van Van Ostaijen komt: ‘poëzie is een in het metafysische verankerd spel met woorden’. Overigens had De Vree het niet zo op het metafysische begrepen: hij kritiseert de poëzie van Dom Sylvester Houédard – een Britse benedictijn – omdat er ‘al te zeer ook religieuze en metafysische postulaties’ in opduiken. Anderzijds ziet hij een ‘congruentie’ tussen het kinetische werk van Houédard (en enkele anderen) en de opart van Victor Vasarely: ‘Door hun uitgesproken visueel en optimetrisch ( ) karakter vallen de abstrakte vormpatronen van de opart met de konkrete woord- en letterconstellaties samen.’ In hetzelfde verband merkt De Vree op ‘dat de objectiviteitsdichter zich moet hoeden voor de vooropgezette idee dat hij een maatschappelijke opdracht heeft te vervullen’ en hij meent tevens, met Eugen Gomringer, dat aan de poëzie haar organische functie in de maatschappij teruggegeven moet worden. Ook ‘objectief’ lijkt hier dus een equivalent van concreet. De ‘illustraties’ bewijzen dat de praktijk net zo veelkantig is als de theorie.
limite, le maniérisme se nourrit des surfaces sur lesquelles le regard glisse – et par lesquelles l’être des choses nous est donné – et des sensations du toucher. De là l’importance de ce langage descriptif qui ne décrit pas, mais inscrit cinématographiquement ( ), et de l’emploi des mots se rapportant aux sensations du toucher’. Arthur Pétronio resumeert (jg. 10, nr. 3, z.d., [1965]) de actuele situatie in ‘Verbophonie et poème fiction’: ‘Le poème désormais saute les frontières idiomatiques, il s’adresse à tous les auditeurs du monde. Un large fossé sépare actuellement les poètes scripteurs (descriptifs, anecdotiques) et les poètes phonateurs (suggestifs, symphoniques). A temps nouveaux techniques et modes d’expression nouvelles. ( ) Les poètes évolutionnistes sont actuellement en prise sur le réalisme mythique d’un futur déjà présent où la spatialité sur le plan acoustique est en train de bouleverser totalement la sémantique esthétique du poème’. Nummer 4 van jg. 10, okt. 1965 is een jubileumnummer. Het bekroont, zegt de redactiesecretaris zelfbewust, ‘het tienjarig bestaan van een periodiek, die onafgebroken in de voorhoede van het tweede modernistisch réveil in Vlaanderen heeft gestaan. Ondanks het odium waarop het werd onthaald en waarmee het in zekere zin nog wordt bejegend, verwierf het bekendheid tot ver buiten onze landgrenzen. Ook voor een ts. kan de spreuk gelden: men is geen sant in eigen land (of eigen taalgebied). De Tafelronde zal de latere vorsers «du fil à retordre» geven. De avantgardebeweging zit er zo in verstrengeld dat geen onderzoek ervan zonder de présence van het ts. mogelijk is.’ De Vree levert andermaal enkele ‘zimprovisaties’, Chopin een ‘poème cosmique dit concret’ en Vanderlinde vier pagina’s ‘spatiaal’. Het trio De Vree - Chopin - Vanderlinde is vrijwel permanent aanwezig tot en met jaargang 13. Daarna (vanaf jg. 14, nr. 1, febr. 1969) worden de vaste medewerkers Henri Chopin, Freddy de Vree en Henri-Floris Jespers naast redacteur Paul De Vree; Jan van der Hoeven en Frans Vanderlinde, die in 1966 met Vers-Univers voor eigen rekening was begonnen, worden opgenomen in een nieuwe reeks vaste medewerkers waaronder ook Alain Arias-Misson, Hans Clavin en Raoul Hausmann.
Nr. 2 van jg. 10, z.d., [1965] is de special ‘Maniërisme’. Paul de Vree geeft in een korte inleiding een definitie die perfect op veel visuele poëzie van toepassing is: ‘Het modern maniërisme ook is inhoudelijk op het discontinu gebaseerd en technisch tot een montagekunst geëvolueerd. Het is filmisch georiënteerd, dialectisch gefundeerd, en derhalve op een reflexieve montage aangewezen, waarbij het concept ontspringt aan de botsing der beelden. Deze signifiëren een concrete en beleefde perceptie in een visuele en tactiele ruimte.’ Maar het is Henri-Floris Jespers die, nadat hij de staf heeft gebroken over locale coterieën, het Antwerpse literaire neomaniërisme presenteert. Ook uit zijn omschrijving van het fenomeen blijkt een zekere verwantschap met de visuele poëzie/poesia visiva: ‘Poésie des apparences, à la
19
opmaak_112 kopie.indd 19
01-12-2011 07:59:15
schrijft als ‘tekstmonsters’ die in toevallige orde en in gevarieerde typografie op het blad worden uitgezet. Naast Van Ostaijen, De Vree, De Vries en Vanderlinde is Jan van der Hoeven, vertegenwoordigd met vier sonore woordgedichten, de enige Nederlandstalige visueel concrete dichter. Veel daarop volgende afleveringen hebben een gelijkaardig anthologiekarakter. Van vrijwel alle contemporaine Nederlandstalige beoefenaars van visuele poëzie wordt nu werk opgenomen, terwijl buitenlanders talrijke artikels leveren die tot de theorievorming bijgedragen. Raoul Hausmann wordt in de laatste aflevering van jg. 11, nr. 4, z.d., [aug. 1966], door Paul de Vree n.a.v. zijn 80ste verjaardag gehuldigd als voorloper van het lettrisme en de phonische poëzie. Timm Ulrichs formuleert de ‘spielregeln konkreter poesie’ (Texte – Kontexte – Konnexe) in jg. 12, nr. 1-2, april 1967; François Dufrêne lanceert ‘le crirythme’, een neologisme waaronder verstaan wordt ‘la production volontaire de phonèmes purs. Asyllabiques, non-prémédites, dans une perspective esthétique, d’automatisme maximum, excluant toute possibilité de reproduction autre que mécanique (bande magnétique, disque).’ Ook Chopin legt de nadruk op de fysieke en technische aspecten in ‘Préface à une codification de l’audio-poésie multiple’ en hij betoogt (in jg. 12, nr. 3, aug. 1967) dat de nieuwe kunstvormen die na 1955 aan bod kwamen wel door de dadaïsten zijn geïnspireerd, maar niet door hen ontwikkeld: de audiopoëzie en de kinetische kunst waren er voordien niet.
De Tafelronde, jaargang 11, nr. 1
Hoewel De Tafelronde een ‘open tijdschrift’ blijft en ook verder ‘traditionele’ gedichten en proza opneemt, wordt het spoedig een internationaal forum voor concrete en visuele poëzie en op dat gebied ook de voornaamste informatiebron voor ons taalgebied. Via de in jaargang 7 ingevoerde rubriek ‘Neonlicht’ bericht De Vree over (o.m.) het wereldwijde ‘visuele front’, signaleert tentoonstellingen, evenementen en publicaties kort en vaak kritisch. In de bloemlezing ‘konkrete poëzie’ (jg. 11, nr. 23, juli 1966) komt een ganse plejade aan bod van Alain Arias-Misson en Ben via Hansjörg Mayer en Karl Heinz Roth tot Franco Verdi en Herman de Vries. De Vree wijst in zijn inleiding op de ‘supranationaliteit’ van de (concrete) dichter die ‘het infra-taaleigen ( ) dat heel de mensheid gemeen is: nl. de articulatie, de adem en het gebaar’ inschakelt in het geheel van de talen die hij beheerst. Hij benadrukt ook de ruimtelijkheid van de concrete poëzie zoals die tot uitdrukking komt in het ‘fundamenteel kosmologisch optimisme’ van Pierre Garnier en van Sylvester Houédard die de kosmos ziet als een concreet gedicht. Dat is een attitude die moeilijk verenigbaar lijkt met het verondersteld besloten, autologisch karakter van de concrete poëzie en bij Nederlandstalige beoefenaars ervan ook nauwelijks te vinden is, ook niet bij De Vries wiens ‘toevals-objectiveringen’ De Vree om-
De Tafelronde, jaargang 12, nr.3
20
opmaak_112 kopie.indd 20
01-12-2011 07:59:16
Overigens is het de dadaïst Hausmann die wijst op de mogelijkheden geboden door de coördinatie van klanken en gekleurde vormen en in de volgende aflevering (jg. 12, nr. 4, dec. 1967) onder de titel ‘Typhonisme’, dat handelt over het verband tussen de vasomotorische functie en de poëtische creativiteit, de concrete poëzie kritiseert: ‘Les poètes concrets ont introduit dans leur esthétique des notions intentionnelles et numériques, leurs poèmes, pour former une «icône», au lieu d’un eidos phonétique, se déroulent d’après des manipulations, qui s’apparentent aux machines à calculer et aux tableaux de multiplication.’ Ook happenings en ‘intermedia’ vonden geen genade: in zijn perceptie zijn dat slechts ‘gefixeerde feiten’ zonder beweging of innerlijke tegenspraak; ze vervangen de musea als graftomben voor de artistieke ontplooiing. Zijn remedie: ‘Cinescopophonie’, een benaming voor een totaalkunst die dient te vertrekken vanuit het absolute niets.
kel Gust Gils die ‘in parapoëtische zin (louter geluid)’ het verlangen van Apollinaire ‘On veut des consonances sans voyelles’ zocht ‘te concretiseren door de magnetofonische vervorming van de ademtechnische uitspraak van de consonanten’. In dezelfde aflevering vinden we ook De Vrees bijdrage aan het colloquium ‘Poëzie in fusie’, gehouden tijdens de 9e Internationale Poëziebiënnale Knokke, 1970. Het debat over ‘poëzie in herwording’ verliep volgens De Vree verre van sereen. Als voorzitter van het panel besloot hij het debat op de gemodereerde manier die ook zijn beleid van De Tafelronde kenmerkte: ‘Nog minder staat het de konkrete dichters voor hun poëzie-opvatting als de enige en absoluutgeldende te beschouwen. Maar ze kunnen zich anderzijds niet neerleggen bij de mening dat de traditionele poëzie alleen heiligmakend is. Er is niet de poëzie, er zijn poëzieën.’ Herman Damen pleit in ‘Towards a new dimensional pou-itry’ voor ruimtelijke beelding: ‘het verbaal-plasticisme wil letter en ideogram niet enkel beschouwen als één kant van de zaak, maar wil hen “zien” (en tasten) als materie, als een voorwerpelijk 3-dimensioneel teken, niet slechts zichtbaar maar ook tastbaar’. Gedeelten uit de toespraak die Dr. A. De Buck hield bij de opening van de tentoonstelling ‘Die konkrete Poesie in Belgien und den Niederländen’ op 4 juli 1971 in het Belgisches Haus in Keulen, zijn in jg. 16, nr. 2-3, z.d., [1971] opgenomen. De Buck citeert de stelling van Gomringer dat het ideale concrete gedicht uit een enkel woord kan bestaan, en de daarop volgende vraag van Helmut Heissenbüttel: is de Duden dan niet dé anthologie van de Duitse concrete poëzie? Als antwoord wees De Buck op de brede ontwikkeling die de concrete poëzie doormaakte en de vele wegen die daardoor werden geopend. De tentoonstelling illustreerde overigens zijn stelling. Ook de politieke inzichten van De Vree evolueerden. Als voorzitter van het Modernistisch Centrum had hij gepleit voor culturele depolitisering en tegen politiek engagement. Het bindmiddel voor het collectief zou bestaan uit een ‘existentieel estheticisme: een vrij middel dat een vrij zijn tot een vrije creatie opvoert.’ De geest van verzet tegen de gevestigde orde, die in mei ’68 een hoogtepunt bereikte, was ook nog in het daarop volgend decennium levendig en leidde in 1971 tot de oprichting, door Sarenco en De
Desondanks zijn anno 1968 de fonetische en de concrete poëzie nog geen genres die door elke literatuurhistoricus ernstig genomen worden, zeker niet door M. Rutten die in zijn Nederlandse dichtkunst, deel 2, Achterberg en Burssens voorbij (1967) Van Ostaijens Bezette Stad kwalificeert als een product ‘uit de heroïsche tijd van het expressionisme op zijn smalst’. De Vree kapittelt Rutten om zijn conformistische opvattingen in zijn opstel ‘Poëzie, spelen met woorden’ (jg. 13, 1-2, april 1968) waarin hij zowel Patrick Conrad als Pierre Albert-Birot en Michel Seuphor prijst. Van Conrad is een fragment uit de beeldroman (en latere film) ‘De eenzame en onvoorziene dood van Baby Yar’ opgenomen, een juxtapositie van collage en poëzie. Van Paul de Vree, die in vrijwel elke aflevering visuele gedichten laat zien, zijn er ook regelmatig programmatische en kritische bijdragen. In ‘Sound-poetry’ (jg. 15, nr. 3-4, z.d., [1970]) stelt hij dat de klankpoëzie uitsluitend berust ‘op de (uit)gesproken klank van woorden en letters en/ of (adem-, keel-, spraak-) geluiden, waaraan geen verplichting van semantische overdracht gehecht is. Geen der voorlopers – Scheerbart, Morgenstern, Khlebnikov, e.a. – beoogde met het fonetische en/ of eufonische gedicht een onmiddellijk verstaanbare mededeling.’ In dit historische bestek ziet hij alleen Van Doesburg en Van Ostaijen als voorlopers; van de contemporaine dichters noemt hij en-
21
opmaak_112 kopie.indd 21
01-12-2011 07:59:16
Vree, van het tijdschrift Lotta Poetica als forum voor de ‘visieve dichters’, de beoefenaars van de poesia visiva. Sarenco (in het Italiaans) en Paul de Vree (in het Frans) lichten de bedoeling toe in datzelfde nummer en in het volgende (jg. 16, nr. 4, z.d., [1971]) betoogt De Vree dat de poesia visiva, hoewel schatplichtig aan de ‘visueel konkrete poëzie’ en het futurisme er zich toch formeel en intentioneel tegenover stelt. Zij is ‘antikonkreet door afzwakking van het formalisme’ en zet in op de dialectiek dichter-wereld en niet meer uitsluitend op de dialectiek dichter-taal. Taal is niet langer het enig poëtische communicatiemiddel, ‘er bestaat ook zoiets als een semiotisme van de zichtbare werkelijkheid (het pars pro toto o.m.), dat fotografisch kan vastgelegd worden.’ Poesia visiva onderscheidt zich van het fonetische gedicht en van de sound-poetry door het loslaten van ‘de oraliteit van het gedicht en de fonetische typografie’ ten bate van het zuiver visuele. Maar het voornaamste verschil is niet formeel, maar inhoudelijk: ‘het bewustzijn van de taalmogelijkheden moet gepaard gaan met het bewustzijn van de tekortkomingen in de huidige maatschappijsystemen’. Van de visiva-dichter wordt een sociocritische instelling verwacht, hij wordt niet geacht een passieve registrator van de geschiedenis te zijn, maar een activist. Als ‘technicus van het bewustzijn’ – het burgerlijk equivalent van de communistische ‘ingenieur van de ziel’ – dient hij te werken aan de ‘realisatie van een wereldbewustzijn aan de hand van een op verantwoorde ontvoogding gerichte esthetische ethica’. Er is geen streven naar absolute poëzie, geen ‘in het metafysische geankerd spel met woorden’. Emilio Isgrò stelt zich in zijn artikel ‘Proletarism and dictatorship of poetry’, dat je wel een manifest kan noemen, veel radicaler op: de geniale vondsten die de bourgeois intelligentsia zo bewondert betekenen volgens hem niets meer; de tijd van de avant-garde is voorgoed voorbij.
matische en rationalistische esthetiek van Max Bense, is een rationalistische poëzie, maar tevens een ‘ars combinatoria’ die niet altijd ontsnapt aan irrationalisme en het engagement, meer geneigd naar evocatie dan naar het raadsel. Hij onderkent ook een esoterische inslag en ‘Sprachmystik’ in sommige gedichten van Gomringer (en in de Lautgedichte van Hugo Ball), naast de invloed van de z.i. wetenschappelijke, mathematische en rationele esthetica van Bense en besluit voorzichtig dat concrete poëzie een ‘cool-minded poetry’ is die zoveel mogelijk het azianisme mijdt en voor een stuk kan begrepen worden als ‘functioneel maniërisme’. Deze conclusie wordt op merkwaardige wijze geïllustreerd door de manier waarop zijn gedicht ‘Eros’ ontstond. De Vree memoreert hoe hij na een bezoek aan het minoïsche paleis Knossos op Kreta gekweld werd door het verlangen een verbaal-visuele uitdrukking te geven aan het mythische labyrint. Het probleem bestond er in de termen waarin de mythe is gevat – Tauros, Minos, Daidalos, Ikaros, Knossos – in een overeenkomstige structuur te vatten. De Vree construeerde met de gemeenschappelijke uitgang OS een labyrint – een uitgesproken maniëristisch chiffre. De ‘rationele exegeet’ (dixit H-Fl. Jespers) die hij in wezen was, haast zich te verklaren dat zijn inspiratie niet schatplichtig is aan enige vorm van magie of mystiek – maar misschien wel geholpen werd door een ‘irrationeel fantasme’. Dit resultaat was bovendien een sleutelmoment in zijn poëtische evolutie: het leidde hem naar de poesia visiva ‘qui n’est plus du tout de la poésie concrete en soi.’ Ook in jg. 17, nr. 2-3, z.d., [1972], wordt de poesia visiva toegelicht, door De Vree en door het duo Eugenio Miccini en Michele Perfetti. Hoewel de poëtische strijd zich elders onder andere namen manifesteerde – fusionele poëzie, public poetry, imaged words – was het hoofdzakelijk een Italiaanse aangelegenheid. Dat werd ten overvloede geïllustreerd door de tentoonstelling die in het Antwerpse ICC van 26 mei tot 17 juni 1973 was te zien. Naast Jean-François Bory, voorman van het tijdschrift Approches, Alain Arias-Misson, Herman Damen en inrichter De Vree vinden we enkel Italianen.
De Vrees opvattingen over de concrete poëzie zijn vooral gebaseerd op het manifest Vom Vers zum Konstellation van Eugen Gomringer en op de Aesthetica van Max Bense zoals duidelijk blijkt uit zijn opstel ‘La poésie concrète et le maniérisme’ (jg. 17, nr. 1, z.d., [1972]), waarin hij de vraag stelt: nijgt de concrete poëzie naar het maniërisme of naar het classicisme. Antwoord: de concrete poëzie, gebet in de wetenschappelijke, mathe-
De Tafelronde bracht hetzelfde jaar een Anthologie van Belgische en Nederlandse Visuele Poëzie
22
opmaak_112 kopie.indd 22
01-12-2011 07:59:16
(jg. 17, nr. 4, z.d., [1972]). In zijn inleidend overzicht stelt De Vree de term ‘visuele poëzie’ voor als het nieuwe koepelbegrip voor al wat tot dan onder concrete poëzie werd verstaan. Onder die koepel bracht hij een achttienkoppig gezelschap samen. De enige ‘Belg’ daarin is de veeltalige Arias-Misson, toen vast medewerker van het tijdschrift; alle anderen zijn Nederlandstaligen, van Hans Clavin tot Ivo Vroom. Peter Meijboom wijst in zijn ‘Korte analyse vooral in het licht van de functieverandering van de taal’ (jg. 18, nr. 1, z.d., [1973]) op het essentiële verschil tussen de traditionele poëzie, die zich van het normale taalgebruik slechts door formele kenmerken onderscheidt van de moderne, waarin door de dichter ‘bewust of onbewust, duidelijkheid en ondubbelzinnigheid vermeden’ worden. Door het verlaten van het denotatumperspectief bleef ‘het gedicht an sich’ over en trad ‘ook de persoon van de dichter naar de achtergrond. Hij had in traditionele zin niets meer mee te delen. Tenslotte werd, mede daardoor, de moderne poëzie door velen als onzin verworpen. Van het dwingende denkschema, dat met de taal altijd iets bedoeld moest worden, kon vaak geen afstand genomen worden.’ De Vree gaat in hetzelfde nummer andermaal in op de functie van de ready-made in het gedicht, nu met de nadruk op de poesia visiva die, ‘zoals de conceptuele kunstenaar, beroep (doet) op de ready-mades, maar met de intentie in te grijpen in de communicatie die zij inhouden. Deze readymades dienen als structuurelement van een door de dichter gevisualiseerde besluitvorming, waarin hij zich niet om een opsporing en/of vaststelling en/of metamorfose van realiteit bekommert, maar om een kritische benadering van die realiteit in het licht van zijn getuigenis over het historisch verloop en de algemeen-menselijke zin van deze realiteit’ (jg. 18, nr. 2-3, 1973). De kritische humanist De Vree laat zich ook kennen in ‘Enige notities over « poëzie en polis »’ waarin hij, onder verwijzing naar Max Frisch, betoogt: ‘Het bewustzijn werd zo historisch geconditioneerd dat de traditionele dichters niet meer beseffen dat ze meer geëngageerd zijn dan degenen die ze engagement verwijten, Guido Gezelle was een geëngageerd dichter. Gelovige dichters zijn zo geëngageerd als politieke dichters.’
nov. 1976) de evolutie van de visuele poëzie, van Van Doesburg tot de lotta poetica, die hij kennelijk als de door historische omstandigheden bedongen uitkomst van die evolutie ziet. De concrete poëzie was zijns inziens een ‘eindspel’; ‘De visuele poëzie, waarbij het beeld en de tekst elkaar esthetischillustratief aanvulden, miste de energieke kracht die de visieve poëzie als een uitlaatklep voor de verbinding van politiek en poëzie tot een literatuur maakt, die naar het woord van Van Doesburg ‘grijpt’. ( ) De visieve dichters zetten daadwerkelijk tot actie aan. Ze blijven de taal trouw, maar betrekken het beeld erbij om de ogen te openen: het woord wordt gespeld, de foto is voorspellend.’ Volgens Slagter was De Vree ervan overtuigd ‘dat de revolutie binnenkort uitbreekt en het bedrog en de onderdrukking van het proletariaat niet lang meer wordt geduld. Hij is zich ervan bewust dat zijn overtuiging hier niet aanslaat, maar is er even zeker van dat de visuele muurgedichten waaraan nu nog schouderophalend wordt voorbijgegaan dezelfde geschiedenis maken als de pamfletteksten uit de jaren tussen de twee wereldoorlogen.’ In de praktijk namen de Lotta Poetica dichters een schizofrene positie in tussen ideaal en ideologie, tussen poëzie en politiek. Nadat Lotta Poetica in 1975 ophield te verschijnen legde De Vree in jaargang 22, nr. 1-2, maart 1978 haar geschiedenis vast. ‘De grootste vijand van de mens is zijn vervreemding’ stelt hij – ‘vervreemding’ werd in de jaren zowat als le grand mal, zoniet als le mal du sciècle beschouwd – ‘de poesia visiva wil het geweten regenereren’. Daarom nam Lotta poetica stelling tegen: ‘a) de concrete poëzie; die het als schakel en historisch fenomeen beschouwde, zoals het lettrisme, omdat ze slechts de relatie dichter : taal en niet de relatie dichter : taal : werkelijkheid uitdrukt; b) de visuele poëzie, die als figuratieve poëzie wel met mimesis te maken heeft, maar zich meestal op het traditioneel-symbolisch (cfr. Apollinaire) en desengagerend vlak houdt; c) de conceptuele kunst als goed georganiseerd plagiaat van de poesia visiva groot geld verdiende ( ); d) fluxus, dat een showbusiness is; e) het hyperrealisme, dat geen schijn van kans laat om de realiteit (als communicatie) te veranderen; f) de kunstmarkt’ en de kunsttijdschriften Flashart en Opus. In een uitgebreid opstel over ‘La poésie visuelle’ (jg. 23, nr. 1, mei 1979) kritiseert hij opnieuw
Op zijn beurt schetst Erik Slagter, in ‘Poesia visiva: een literatuur van de daad’ (jg. 21, nr. 1-2,
23
opmaak_112 kopie.indd 23
01-12-2011 07:59:16
de conceptuele kunst en wijst ook op haar overeenkomsten met de visuele poëzie: beide hebben tautologische trekjes. In het ‘Antwerpse vaderland’ van Paul de Vree organiseerde zich intussen een elitaire tegenhanger van het politiek-proletarische engagement. Het door Nic van Bruggen en Patrick Conrad op 22 november 1972 opgerichte genootschap Pink Poets cultiveerde splendid isolation, schoonheid, camp en decadentie en ook: elegantie, eloquentie en, vooral onder invloed van Henri-Floris Jespers, het literaire maniërisme. Gustav René Hocke, auteur van Die Welt als Laryrinth (1957) en Manierismus in der Literatur (1959) werd (samen met André Delvaux) op 25 mei 1975 briefwisselend lid van het genootschap. ‘Section d’or et labyrinthe. Contribution à la connaissance de formes d’imagination subjective’ is de titel van een (Duitstalig) essay van Hocke, te vinden in jg. 20, nr. 1-2, nov. 1975. De eer de letters pp achter zijn naam te mogen zetten viel ook Paul de Vree ten deel: op 3 oktober 1974 werd hij geïnstalleerd als erelid van het genootschap. Probleemloos verenigde hij zijn elitaire status met zijn engagement. Hij wist zijn houding theoretisch te verantwoorden door een historische samenhang tussen visuele poëzie en maniërisme te postuleren.
de concrete poëzie ‘als een denkspel, als een bewuste waarneming van het taal- en tekenmateriaal en zijn structuur, waarbij de grafische ruimte als structurele factor onontbeerlijk is.’ Andermaal geeft De Vree een summier historisch overzicht vanaf ‘het bewustworden van de tekstvlakte’ op het einde van de 19de eeuw, een ‘revolutionair moment’, tot ‘het offensief van de poesia visiva in Italië. De visuele poëzie wordt een teken aan de wand voor een wereld waarin hypocrisie, gewin, geweld, monstruositeit en angst de onbewoonbaarheid almaar vergroten. De visuele poëzie in haar geheel is een spiegel van het labyrinth waarin we tollen.’ ‘Kikakoku/Ekoralaps’, het fonetische gedicht dat Paul Scheerbart in 1897 schreef, ziet De Vree als het begin- en het werk van Henri Chopin als het hoogtepunt van de sonore poëzie. ‘Het is alleen Henri Chopin gelukt om ons in de ban te brengen van een totaalvisie op het bestaan van wereld en mens’; zijn werk is ‘een labyrinth, een doordringen tot de kern van het tragische leven en de uitweg vinden in de kracht van de weerstand, de weerbaarheid.’ De Vree concludeert dat ‘de visuele en sonore poëzie ergens loten zijn van het neomaniërisme van de XXe eeuw.’ Wilfried Adams en Michel Bartosik stelden in 1974 voor het tijdschrift Impuls een ‘ontwerptekst voor een manifest’ op, bedoeld als ‘helder alternatief’ voor het nieuw realisme dat volgens hen in Vlaanderen als alleen zaligmakend werd voorgesteld. Likes en dislikes waren duidelijk: ‘Wij streven een poëzie na geaxeerd op woord, beeld, ritme, klank: op de taal. ( ) Het gedicht is dan niet de reproductie, het post factum overhevelen van een kluts toevalligheden uit de fles met het etiket “realiteit: schudden voor gebruik” naar het glas “Taal”, maar is zélf ervaring: het gedicht wordt zijn eigen werkelijkheid. ( ) Onze poëzie beoogt een ritueel te zijn: magische en tegelijkertijd (en juist daarom) scherp uitgekiende bezwering van het toeval, integratie van het disparate en tegenstrijdige, in de veelzijdige ordening van wat in de 16de-17de eeuwse maniëristische traditie de “Concordia discors” wordt genoemd, de versmelting van alle tegengestelden.’ Hoewel visuele poëzie in dit programma geheel buiten beschouwing is gelaten, blijkt uit de citaten dat tussen de praktijk van De Tafelronde en de theorie van Impuls geen categorische tegenspraak bestond en
De Tafelronde, jaartgang 20, nr. 3-4
Bij de installatie van Hocke hield Paul de Vree een referaat: ‘Visueel en sonoor labyrinth’, afgedrukt in jg. 20, nr. 3-4, febr. 1976. De Vree bepaalt nu
24
opmaak_112 kopie.indd 24
01-12-2011 07:59:17
samenwerking dus tot de mogelijkheden behoorde. Een los blad, toegevoegd aan De Tafelronde jg. 23, nr. 1, mei 1979, berichtte dat de tijdschriften werden gefusioneerd. In de praktijk betekende dit slechts dat de afleveringen afwisselend onder de benaming De Tafelronde-Impuls en ImpulsDe Tafelronde verschenen. Beide redacties – die van De Tafelronde bestond nog slechts uit Paul de Vree, Henri-Floris Jespers en Jan van der Hoeven – behielden hun autonomie. De samenwerking, mede ingegeven door economische overwegingen, hielp het noodlijdende Impuls slechts een jaar overleven. Onder de dubbele titel verschenen slechts vier fascikels waarna Impuls geruisloos verdween.
verontwaardiging; Camus: de revolte. Dat is zijn laatste creatieve bijdrage aan zijn tijdschrift (jg. 24, nr. 1, febr. 1981). In december 1981 verschijnt de laatste aflevering, nr. 2-3 van jg. 24. De Vree, reeds geruime tijd ziek, stierf op 25 april 1982. Het huldenummer dat het tijdschrift Radar hem bij leven wou aanbieden, werd een rouwnummer (Radar 21, 1982). De Vrees eerste zelfstandige publicatie op visueel gebied, de homogene bundel explositieven (1966) telt 13 ‘mechanische’ (met de schrijfmachine gerealiseerde) gedichten die, wellicht geïnspireerd door de parole in libertà van de futuristen, de letters hun bandeloze vrijheid laten. Hij definieert in het essay, dat aan zijn internationale bloemlezing met de toepasselijke titel Poëzie in fusie (1968) voorafgaat, het mechanische (machinale) gedicht als ‘een mikrostruktuur die onder psychofysische impulsen (inzet van lichaam, handen, vingers, ogen + machine) een visuele entiteit schept, waarin de syntax wordt geatomiseerd, het toeval wordt geïntegreerd, taal- en spanningsvelden worden ontworpen. Het resultaat is het gevolg van een gebaar.’ Zijn eigen audio-visuele, concrete en visuele gedichten, typogrammen en ‘teksten’ (die aansluiten bij de ritmische typografie) bundelde hij in 1968 onder de zinvolle titel zimprovisaties (zin+improvisatie). De typogrammen zijn eveneens ‘mechanische’ gedichten, maar met een duidelijk beeldende structuur. Enkele refereren reeds aan contemporaine politieke gebeurtenissen: ‘vietnam’, ‘pacem in terris’, ‘to mrs. m. luther king’. In zimprovisaties, waarin ook enkele ‘explositieven’ zijn hernomen, gebruikt hij beeldmateriaal en worden begrippen perspectivisch gevisualiseerd. Dat gebeurt ook in Verbaal gelaat (1970). In contestical mill (1970) worden 15 onleesbare tekstfragmenten cirkelvormig geordend en 12 x vergrotend gevarieerd.
De Vree bleef gefascineerd door het oeuvre van Van Ostaijen. In een uitvoerig essay, ‘De evolutie van een waardering’ (jg. 22, nr. 3-4, dec. 1978), dat op de latere perceptie van Bezette Stad van invloed is geweest, gaat hij de evolutie na van de algemene en meteen van zijn persoonlijke waardering voor het belangrijkste voortbrengsel van de ritmische typografie in ons taalgebied. Het is, zegt hij, inderdaad ‘fout geweest [ook zijn fout, zie hoger] Bezette Stad als minderwaardig werk te beschouwen ten overstaan van de Nagelaten Gedichten.’ Toch legt hij de nadruk niet op de innoverende montagetechniek, maar op het buitenliteraire aspect: het boek als Mahnmal. Gedreven door zijn geëngageerde lotta poetica-opvattingen ziet hij Bezette Stad nu als ‘een barricade-boek dat zijn weerklank zal vinden zolang de maatschappelijke stormen (en we denken aan W.O. II, Korea, Vietnam, Chili, Argentinië, Algerië, de Franse Meirevolutie, de Praagse Lente, de studentenopstanden, de rassendiscriminatie, Nicaragua, Iran, enz.) niet zijn geluwd.’ Ongetwijfeld zag hij zijn fotovisiva’s als ‘de paddestoelen der gramschap’ (1973) en ‘(W)AFFE’ (1974) als contemporaine vormen van eenzelfde politieke kritiek. Zijn zes ‘existenzfrage’ tonen in het verlengde daarvan zijn existentiële-existentialistische bekommernis. Van zes auteurs, die samen als het geweten van de twintigste eeuw functioneren, wordt een bewerkte foto gereproduceerd, voorzien van een woord of een regel die de kern van hun werk karakteriseert: Kafka: de vertwijfeling; Woolf: we leven in de mist; Joyce: een nachtmerrie; Beckett: een doodlopende straat; Sartre: de
Poëzien (1971), de eerste bundel waarin van fotografisch materiaal gebruik wordt gemaakt, is net als zimprovisaties een verzameling van vooral reeds eerder gepubliceerd werk. De terminologie blijft kennelijk ook voor de theoreticus De Vree een probleem. De bundel opent eveneens met een afdeling ‘konkreet’, hoewel de auteur in een woord vooraf betoogt dat de titel
25
opmaak_112 kopie.indd 25
01-12-2011 07:59:17
ondubbelzinnig aantoont hoe hij de benaming visuele poëzie boven concrete poëzie verkiest, gezien ‘wordt afgeweken van de rein-konkrete regel niet naar de wereld van objecten te verwijzen’ en er meer ‘sociaal onbehagen’ in betrokken is, zonder evenwel te willen aanzetten tot ‘doctrinair engagement’. De Vree blijft dus voorzichtig: ‘De visuele dichter is ergens vrijblijvend’. Eros en ironie vormen de centrale themata van zijn in vier secties ingedeelde bundel: konkreet, eros, verbaal gelaat en free image. De militante Italiaan Sarenco, in een tweede inleidende nota tot de bundel, stelt zich veel radicaler op. Hij kritiseert ‘de noordse culturele situatie ( ), die vooral op poëtisch plan in de loop der jongste jaren gekenmerkt werd door een decadent en verouderd typografisch formalisme’ dat, naast enkele originele vondsten, bergen bedrukt papier (heeft) voortgebracht die meestal in slaap wiegen’. Hij ziet De Vree als ‘bijna de enige dichter die begaafd met een politiek-sociaal bewustzijn’, mei ’68 ‘in de focus heeft geplaatst als een paradigmatisch historisch ogenblik, waar voorbij het op poëtisch en op politiek niveau niet meer mogelijk is naar het verleden terug te keren. ( ) Door deze politieke beweegredenen ontstaat een “opening” op een maatschappij, waarin de uitgebatenen en de proletariërs zich op de bewindsplaatsen bevinden, een “opening” op een werkelijk socialistische gemeenschap.’ Vanaf de jaren 1970 gebruikt De Vree voor zijn gecomprimeerde politieke pamfletten vaak een gemengde techniek: fotomontage, collage of een amalgaam van fotofragmenten, tekst en tekeningen; soms zijn persfoto’s gefundenes Fressen en een enkele keer heeft hij de common sense van het maatschappelijk ongenoegen geaquarelleerd. Luciano Ori bezorgde in 1975 in zijn reeks ‘poesia visiva’ een door Aldo Rossi en Henri-Floris Jespers ingeleide bloemlezing, die een overzicht biedt vanaf de typoëmen uit 1965 tot het fotografische werk uit 1974.
Maar de pacifist De Vree plaatst geen bommen. Hij klaagt het plaatsen en het gooien van bommen aan op een directe, niet mis te verstane wijze, zoals de in Factotumbook 17 samengebrachte visiva’s bewijzen: de verwante reeksen De Brandwonden & The street tells the truth (1979), de zuiverste en meest pregnante uitdrukking van zijn engagement. De naam van een geteisterde stad (Belfast, Beiroet, Praha...) wordt enkele keren voluit over de breedte van het blad geschreven, zodat de tekst het hele vlak vult. Met een kaarsvlam worden de vellen beroet en deels verschroeid zodat er letterlijk ‘brandwonden’ ontstaan. Beeld en boodschap zijn duidelijk. Hier geldt McLuhans stelling: ‘the medium is the message’ – een van de basisprincipes van de visuele poëzie. Het werk en het streven van Italianen als Sarenco en Perfetti en hun neiging naar extravaganza ligt in het verlengde van twee revolutionaire bewegingen: het futurisme en dada, die elkaar vonden in de brandhaard waar eerst vernietigd moest worden alvorens een nieuwe wereld te kunnen bouwen. Sarenco zal het met Marinetti, de auteur van het futuristische manifest, eens zijn geweest: geen grote kunst zonder een zekere graad van agressiviteit. Wij hoeven aan de oprechtheid van De Vrees sociale bewogenheid en van zijn humanitaire inzet niet te twijfelen, maar in feite militeerde hij meer voor een nieuwe kunst dan voor een nieuwe politiek. Voor de politieke barricade was hij te veel pacifist en te veel estheet, meer gericht op reflexie en theorievorming dan op contestataire praktijk. Sarenco en zijn aanhang wilden de visuele pamfletten als posters over de steden verspreiden. Dat kaderde perfect in het dubbele programmatische streven: ‘de mensen een geweten schoppen’ en de mass media ombuigen in mass culture. Van dit programma is maar weinig gerealiseerd. In de jaren 80 is artistiek en literair engagement niet langer een must en mede daardoor ebde de belangstelling voor poesia visiva weg. Wat bedoeld was als publieke posters, kwam als verborgen belegging in bibliofiele edities terecht. Duur dus elitair, zodat, in het toen nog gangbare vulgair marxistische jargon gezegd kon worden dat het werk werd ‘geaccapareerd door het establishment’ en de auteurs ‘gerecupereerd door de geïncrimineerde bourgeoisie’...
Stéphane Mallarmé was niet alleen in formeel opzicht een ‘voorloper’ van de visuele poëzie met Un coup de dés jamais n’abolira le hasard (1897). De avant-garde van de lotta poetica had zich ook op hem kunnen beroepen voor wat het inhoudelijke aspect betreft: hij zag het boek als bom en het doorbreken van literaire conventies als een daad van verzet tegen conventies überhaupt – ook maatschappelijke.
Henri-Floris Jespers heeft in een korte tekst – die meer de geest van het maniërisme dan van de re-
26
opmaak_112 kopie.indd 26
01-12-2011 07:59:17
volte ademt – het streven van De Vree verwoord. ‘Al te vaak werd deze poesia visiva benaderd vanuit een theoretisch, of althans theoriserend standpunt, waarbij de menselijke bewogenheid van de dichter vaak verloren gaat in de fioritures der concetti of in de esthetische vlucht der formele rekwisieten. In zijn poesia visiva toont Paul de Vree pp het gelaat van de moralist, van de man die getuigt over de zeden van zijn tijd en zich met schrijnende luciditeit de vraag stelt of morgen een nieuw leven zal inluiden. Of zal na een hete zomer slechts het eenzame leven van de herinnering beginnen? Het aardse bedrijf, zijn wetmatigheden en mechanismen zijn de dichter niet onbekend - en de tekens die hij aan de wand zet zijn de nog smeulende getuigenissen van zijn hevig oplaaiend engagement met de dingen des levens.’ Deze tekst lezen we wel in een luxueuze map (Poesia visiva, 1979, 65 ex.) waarin 13 oorspronkelijk in zwart/wit verschenen strijdgedichten zijn geësthetiseerd. Roger van Akelijen maakte er ter gelegenheid van De Vrees 70ste verjaardag gekleurde zeefdrukken van. Ook visueel (1981) is een bibliofiele uitgave (60 ex.) met kleurige remakes van eerder werk: het gaat om 9 zeefdrukken uitgevoerd door Roger Vandaele. Willem M. Roggeman commentarieert in een korte inleiding: ‘Sommige van deze teksten zijn agressief, andere zijn roze, zoals men dat van een Pink Poet wel kon verwachten. Dit is o.m. het geval voor “Rose”, dat eigenlijk ook een anagram is van Eros, één van de twee grote motieven, naast erosie in het oeuvre van Paul de Vree.’
kunstenaar om zijn kritische produkten toch maar in gevestigde musea en kommerciële galerijen te brengen’. Ook de tentoonstelling van een reeks fotografisch vergrote werken (o.m. van de sublieme reeks Maskers uit 1973) waarmee het MUHKA in 2002 de apologeet van de poesia visiva 20 jaar na zijn dood herdacht, toonde aan dat zijn werk alles behalve gedateerd is.
Vanaf de late jaren 1960 liet De Vree ook visiva’s vergroot op doek overbrengen. De poesia visiva werd museumfähig en de ‘tekens aan de wand’ werden dan ook als beeldende kunst gepresenteerd, zoals op de huldetentoonstelling Poesia visiva die het KMSK Antwerpen bracht ter gelegenheid van de 65ste verjaardag van de dichter (1974). Het Provinciaal Museum Hasselt eerde de dichter in 1981 met een overzichtstentoonstelling, waarin vooral de nadruk op de poesia visiva wordt gelegd, en met een catalogus die zijn voornaamste teksten over concrete en visuele poëzie verzamelt. In begeleidende essays wijst Jan van der Hoeven erop dat wat de poesia visiva aan esthetische autonomie verloor, ze won aan ethische evidentie en Wim van Mulders gaat in op de contractie die ligt in ‘de noodzaak van de politiek geëngageerde
in boekhandel de Reyghere, Brugge
Spillemaeckers, Van der Hoeven, Frateur In een interview, gedateerd 3 november 1979, noemt Paul de Vree als antwoord op de vraag van Willem M. Roggeman ‘heb je een paar mensen rondom jou staan of sta je alleen?’ slechts drie namen: Werner Spillemaeckers, Jan van der Hoeven en Ludo Frateur.
Jan van der Hoeven
Hoewel Spillemaeckers (°1936) door De Vree op een gegeven ogenblik rijp werd geacht voor de ‘sprong naar het concrete avontuur’, hij aan De Tafelronde een paar concrete gedichten bijdroeg en in zijn eigen tijdschrift Artisjok werk opnam van Paul de Vree en Ivo Vroom, distantieerde de dichter zich van het genre. ‘Ik heb de concrete poëzie gezien als een soort vingeroefening’ zegt hij in een interview met Luc Pay en ‘Uiteindelijk vind ik de concrete poëzie té weinig literatuur en anderzijds té weinig grafiek. Ze heeft van beide alleen de gebreken. Ik heb de concrete poëzie gebruikt als een microscoop om nogmaals alle aandacht op het woord te kunnen concentreren. Als zodanig is ze niet verwerpelijk.’
27
opmaak_112 kopie.indd 27
01-12-2011 07:59:18
In zijn Verzamelde gedichten 1954-1974 (1974) vinden we dan ook slechts een handvol concrete gedichten.
krijgt, op de sport is afgestemd. Uren zendtijd op de TV en drie vierde van de kranteberichtgeving bieden tekst over sport. Sporttekens vormen dus schering en inslag van onze leesteksten.’ In zijn woordgedichten manipuleert Van der Hoeven de woorden zó, dat er gebalde neologismen ontstaan met een gebalde betekenis. Dat doet hij ook in zijn visuele gedichten, maar terwijl de woorden in zijn woordgedichten hun betekenis mede ontlenen aan hun context, zijn zij in zijn visuele poëzie geïsoleerde, zelfstandige entiteiten. Door het verplaatsen, vervangen of omkeren van een enkele letter in een woord, geringe maar effectieve ingrepen, ontstaat een neologisme met een pregnante betekenis. Eenzelfde effect kan ook zonder woorden worden bereikt zoals in ‘De blik van de zakenman’ (1971) die gereduceerd is tot een uit cijfers opgebouwd symbool %. Kapitalisme en technocratie worden ook op de korrel genomen in ‘Is er leven op aarde mogelijk’ (1977), een reeks verticaal opgestelde ponskaarten die flatgebouwen suggereren. Kritiek gaat de strijd vooraf en de stap van deze visuele sociogrammen naar de lotta poëtica was te voorzien. Vanaf omstreeks 1975 maakt Van der Hoeven gebruik van fotografisch materiaal om zijn revolte te propageren. Op het Duitse oorlogskerkhof Praatbos uit W.O. I in Vladslo heerst absolute stilte. Van der Hoeven heeft de paradox uitgebuit en ‘’t Praetbosch (Vladslo)’ (1976) is een geraffineerde manipulatie van foto en tekst. ‘Playbig – play krieg’ en ‘ik ben vrijwilliger’ zijn fotovisies waarin de titeltekst is verwerkt, hoewel de collages voor zichzelf spreken. Van der Hoeven gaat zover dat hij zijn politiek onbehagen personificeert. Niet toevallig verschijnt in De Tafelronde, jg. 23, nr. 3, febr. 1980, waarin de Vree de aandacht vestigt op de politieke satire, de fotocartoon ‘o-men’. Daarin komt Gaston Eyskens, destijds premier van de Belgische regering in (spiegel)beeld. De dubbelzinnige titel, is een typische Van der Hoeven-woordspeling met het omineuze gezegde nomen est omen. ‘Time is money’ en ‘Begin- end’ brengen respectievelijk Ronald Reagen en Menachem Begin in the picture (jg. 24, nr. 2-3, dec. 1981). De dichter treedt ook op als persona in zijn eigen werk. Zo vult hij als zwijgende commentator een TV-scherm (‘Kom en tater’, 1977) en in ‘Gradatie’ (1977), eveneens een fotovisie zien wij hem in officiersuniform; het ereteken dat hij opgespeld
In Jan van der Hoeven (°1929) zag Paul de Vree een potentiële opvolger. Al noemde De Vree hem een ‘Tafelronde-dichter’, stabiel was Van der Hoevens positie bij het tijdschrift niet. Hij publiceerde er woordgedichten vanaf 1956, was redacteur van jaargang 5 tot 8 waarna hij vast medewerker werd. Na jaargang 17 verdween zijn naam uit het colofon, maar in jaargang 19, nr. 3-4, verscheen zijn ‘curriculum vitae’, gevat in staande uitdrukkingen, van ademhalen tot ‘de ultieme stilte bewaren’.
De Tafelronde, jaargang 22, nr. 1-2
In jg. 20, nr. 1-2 (nov. 1975) zien we ‘nevel – leven’, een visueel gedicht dat als het ware het cv illustreert. Vanaf nr. 3-4 (febr. 1976) van dezelfde jaargang werd hij opnieuw redacteur en bleef dit tot het einde van het blad. Zijn bijdragen laten een duidelijk kritisch engagement zien. Zo bv. ‘Politieke maatstaven’, een getralied venster in een muur, en ‘Schering en inslag’ dat is opgebouwd als een weefsel met pictogrammen van olympische disciplines en waarvan Jaak Fontier de maatschappelijke implicaties heeft genoteerd: ‘De tekst is maatschappijkritisch in die zin, dat hij verwijst naar het normale taalidioom “schering en inslag”, in de betekenis van alomtegenwoordig. In die zin klaagt de tekst aan dat veel van wat de mens heden ten dage onder ogen
28
opmaak_112 kopie.indd 28
01-12-2011 07:59:18
kreeg laat in detail een reeks doodshoofden zien. Deze gradatie die uiteraard het militarisme viseert en waarin aanklager en aangeklaagde samenvallen is meteen een schuldbekentenis: wij zijn persoonlijk verantwoordelijk voor de collectieve misdaden. Dat is wat De Vree onder gewetenspoëzie verstond. Van der Hoeven heeft zijn visuele poëzie nooit verzameld. Hij is wel auteur van gedichtenbundels met buitengewoon sonore woordpoëzie, waarvan assonantie en alliteratie de voornaamste technische kenmerken zijn en waaraan een incantorisch aspect niet ontbreekt. Een poëzie vol ‘klare Hollandse klinkers’ die zich moeiteloos in de richting van de fonetische poëzie kon ontwikkelen. De poésie sonore van Henri Chopin waarmee hij via De Tafelronde in contact kwam en de Sprechgedichte van Ernst Jandl zijn daarbij ongetwijfeld activerende factoren geweest. Toch heeft dit slechts een beperkt aantal gedichten opgeleverd: enerzijds de Franstalige ‘Monochromes’, trois poèmes en forme de couleur, en ‘Klaverjazz’ in bibliofiele bundel Anarchipel (1977) en enkele enumeraties zoals het eerder genoemde ‘curriculum vitae’ en ‘Präpositionen’ Van der Hoeven werkte ook mee aan een paar audiovisuele projecten. In samenwerking met de Italiaanse componist G.E. Simonetti creëerde hij Moto perpetuo, een ‘typrografisch ballet’ (1965) en hij leverde de componist Lucien Goethals de tekst voor het Multi-mediaproject Vensters (1967), een mengeling van instrumentale muziek (cello, piano, slagwerk), geluidsbanden en projectie. Met Ramon richtte Van der Hoeven in Brugge twee internationale tentoonstellingen in: Galerie Ramon, 1977 en Galerie De Witte Beer – groep Planning, 2002. En met Ramon exposeerde hij in het Groeningemuseum, Brugge 2002.
een introspectief karakter, bijna letterlijk in ‘Autopsie’ (jg. 20, nr. 1-2, 1975). Door het extrapoleren van letters krijgen zijn woorden ‘een visionaire inhoud’ zegt Paul de Vree; zijn ensembles symboliseren ‘een zoeken naar de verzoening van tegenstellingen, van constanten en relativeringen, zonder dewelke de mens zijn evenwicht niet bereikt. ( ) Ludo Frateur wil ergens de eerste correctie aanbrengen op de Kafkaiaanse zwartgalligheid en het Sartriaanse existentialisme en iets terugwinnen van een al te zeer verworpen sacraal romantisme, gevoed ook door een zin voor waardigheid en verantwoordelijkheid.’ Met het procedé van de socio-kritisch ingestelde visuele dichters, een combinatie van fotofragmenten en semantisch gemanipuleerde tekst, poneert Frateur de stelling ‘Macht is wellust’ (jg. 22, nr. 3-4, dec. 1978) en levert hij ironisch gekleurde kritiek, zoals in de cartoon ‘is het een engel of een vliegtuig!’ waarin koningin Juliana en haar corrupte prins-gemaal Bernhard von LippeBiesterfeld op de korrel worden genomen n.a.v. de Lockheed-affaire (jg. 20, nr. 3-4, 1976). Het figuurgedicht ‘Giro’ brengt de dopingpraktijk in het wielrennen op een efficiënte manier, gebruik makend van de antropomorfe vorm van het Italiaanse schiereiland in beeld. Frateurs maatschappelijke betrokkenheid beperkt zich tot de gevatte constatering van feiten; hij formuleert geen agressieve aanklacht, zijn visiva’s hebben meer het karakter van persoonlijke reflecties dan van publieke pamfletten. Ook het werk van Frateur, waartoe ook de reeksen ‘matrimonium’ (1971) en ‘ergon’ (1973) behoren, werd niet gebundeld. Hij toonde het wel op een aantal internationale tentoonstellingen, o.m. in Gorinchem (1975) en in de Antwerpse Hypotheekbank waar hij in 1975 een one-manshow had (‘tekeningen, fotografieën, teksten’) en ook in 1976, samen met Paul de Vree en ingeleid door Henri-Floris Jespers, voor het voetlicht trad. ❚
Ook Ludo Frateur (°1936) is een Tafelrondedichter. Zijn visueel werk publiceerde hoofdzakelijk in dit tijdschrift, waaraan hij ook verhalen en gedichten bijdroeg. Zijn eerste bijdragen verschenen in jg. 14, nr. 1, febr. 1969: zes ‘ironico-elegische’ en twee visuele gedichten. Hij werd redacteur in febr. 1976 (jg. 20, nr. 3-4) en bleef dat tot en met jg. 22 (1978). Voor het laatste nummer van het tijdschrift leverde hij een ‘Psychoanalyse’ en ‘huiswerk van een 12-jarig meisje’, een woordcollage. Frateurs werk heeft een humanitair en vaak ook
29
opmaak_112 kopie.indd 29
01-12-2011 07:59:19
Jooris van Hulle
Het gedicht als totaalbeeld: de visuele poëzie van Renaat Ramon
In zijn magistraal essayboek Herontdekking van een continent, schrijft André Brink, uiteraard met voor ogen de niet steeds even hoopvolle situatie in zijn geboorteland Zuid-Afrika, o.m. het volgende over het belang van kunst in de samenleving:
in de chaos van het leven. In zijn bundel Geheim besogne, een bundel met woordgedichten overigens, staat het gedicht ‘Opera’. Het verenigt in één volgehouden beweging de beeldende kunst en de poëzie. Ik citeer de openingsstrofe: Alleen orde is eeuwig. Man en vrouw heb ik tot een sluitende cirkel verbogen, van man en vrouw een vierkant gemaakt – zo kan ik werken op de maat der mensen als de vader der oorzaak, door woorden bewoond en door cijfers getekend.
‘Het erkennen van onze behoefte aan kunst betekent niet het onderschatten van het belang van de eerste levensbehoeften voor mensen, van vrijheid, van de mogelijkheid hun lot te verbeteren: het is niet meer dan de erkenning dat de mensheid ook betekenis nodig heeft of, in ieder geval, de kans om naar betekenis te zoeken.’ Centraal in Brinks beschouwing staat het woord ‘betekenis’: vanuit het teken – een taalteken, een beeldteken – zin geven aan wat mensen drijft en bekommert. Zijn uitspraak vat binnen de context van een maxime samen wat Renaat Ramon in zijn artistiek oeuvre voor ogen heeft.
Vraag is hier uiteraard welke plaats de visuele poëzie inneemt in het oeuvre van Renaat Ramon. In een gesprek dat ik met hem had in 2005 voor Poëziekrant zei hij: ‘Ik heb begrepen en aanvaard dat ik voor de helft uit letters en voor de andere helft uit cijfers besta. De cijfers heb ik nodig, broodnodig, om de platonische lichamen te construeren waarop mijn sculpturen gebouwd zijn. Mijn visuele poëzie staat uiteraard tussen de twee disciplines die ik beoefen in, de beeldende kunst en de poëzie. Ik beschouw de visuele poëzie wel degelijk als literatuur, dit dan vanuit de poging om de taal te verruimen en een soort nieuwe, universele taal te maken die voor een breder publiek toegankelijk is.’ Inderdaad: Visuele POEZIE. Ramon positioneert zijn beeldgedichten nadrukkelijk binnen het veld van de poëzie. Het huis van de poëzie telt, zoals u weet, vele kamers. Het zal u misschien reeds opgevallen zijn: in de reeks gedichten die hier worden tentoongesteld, trekt één bepaald gedicht op een heel directe manier onze aandacht, omdat het als enige in de reeks een zwart kader meekrijgt. Het gaat om het gedicht dat ‘Poëzie’ heet. Het beeldt het teken van de vierkantswortel uit, dat geplaatst wordt voor een liggende acht. Poëzie als de wortel uit het oneindige.
Als dichter-essayist én als beeldend kunstenaar – twee disciplines die via de eigenheid van de visuele poëzie nauw met elkaar worden verbonden en de veelzijdigheid illustreren van zijn creatieve zoektocht, blijft Renaat Ramon in zijn eigen taal comuniceren met zijn lezers en/of toeschouwers. De drie-eenheid van maat, orde en evenwicht vormt het substraat van zijn bezigheid als schrijver en als beeldhouwer. In zijn bundel ‘Rebuten’ uit 2004 richt de dichter zich op zeker moment tot Lucilius Balbus, een van de deelnemers aan Cicero’s dispuut ‘De Goden’. Ramon vindt in deze Balbus een tochtgenoot. Zo luidt dan ook zijn credo: ‘Ook jij, Balbus, prijst de schoonheid, / de maat die in de mensen ligt / en de orde die de goden hebben gewild: / maat, rede en evenwicht.’ De gedichten en sculpturen die hier worden tentoongesteld, zijn daar een wezenlijke illustratie van. Het kunstenaarschap als middel orde te scheppen
30
opmaak_112 kopie.indd 30
01-12-2011 07:59:19
Tot hiertoe publiceerde Ramon vijf afzonderlijke bundels beeldgedichten: Ongehoorde gedichten (1997), Color-field poetry (1999), Zichtbare stem (2009), Lingua Franca (2009) en Notebook (2010). Het zijn programmatische titels: ‘Ongehoorde gedichten’ bijv., waarbij de dichter afstand lijkt te nemen van de zegbaarheid ervan, of ‘Zichtbare stem’: de stem wordt zichtbaar gemaakt, de dichter spreekt in en door de visualisering van zijn ideeën. Zo schept hij zijn eigen taal, ‘zijn’ ‘lingua franca’ die een universele dimensie krijgt. Het gedicht dat als titel bij deze expositie fungeert, heet niet toevallig ‘Oogrijm’. Het visuele element erin – er wordt gekeken - wordt benadrukt door het gebruik van de kleuren. Het geheel oogt dan weer als een kwatrijn, met een klassiek rijmschema (aabb) en met kleurenassonanties die refereren aan de in de klassieke woordpoëzie zo vaak voorkomende klankassociaties. Het behoedzaam aangebrachte lijnenspel van horizontalen en vertikalen, met open en gesloten geometrische figuren maakt dat het gedicht als totaalbeeld op zichzelf staat en zijn betekenis ontleent aan zichzelf. Sta mij toe vooraleer verder stil te staan bij enkele van de hier geëxposeerde beeldgedichten, eerst op zoek te gaan naar de impulsen, de drijfveren die eraan ten grondslag liggen. Met de vervlochtenheid van woord en teken wil Ramon – zo komt het mij voor – een barricade opwerpen tegen de taalverloedering. In een beeldtaal die door de uitgesproken aandacht voor maat en evenredigheid direct aanleunt bij het plastische werk, benadert hij de bouwstenen van het woord – de letters van het alfabet – in hun immanente waarde als zelfstandig beeldend element. De constante in de vijf bundels is de aandacht voor de elementaire geometrische vormen: cirkel, driehoek, vierkant. In Ongehoorde gedichten werkt hij vooral met cijfers en wiskundige tekens. De Color-field poetry verruimt de opzet door het aanbrengen van subtiele kleurschakeringen. In beide bundels wordt de link naar de literatuur gelegd door het gebruik van het formele schema van het sonnet. In Zichtbare stem, de bundel die beschouwd kan worden als een voorlopige synthese van zijn dichterschap, biedt Ramon de lezer/kijker een blik op zijn persoonlijke leefwereld. Geen autobiografie in de letterlijke zin van het woord, maar een vorm van een poëtisch curriculum met verwijzingen naar dichters als Mallarmé en Rimbaud die voor hem wegbereiders zijn geweest.
31
opmaak_112 kopie.indd 31
01-12-2011 07:59:19
Rernaat Ramon
Meteen kan ik specifiek verwijzen naar een aantal van de hier aanwezige werken. De ‘Hommage à Mallarmé o.m., waarin het woord ‘poetry’ opdoemt in de zes kubussen waaruit het gedicht is opgebouwd. Het woord dat trouwens ook letterlijk, zoals reeds aangestipt, een ‘barricade’ vormt in het gelijknamige gedicht. Of neem het in kleur uitgewerkte ‘Voient-elles Rimbaud’, een speelse verwijzing, tot in het klankspel van de titel toe, naar het beroemde Rimbaud-gedicht ‘Voyelles’, dat zo aanvangt: ‘A noir, E blanc, I rouge, U vert, O bleu: voyelles’. Elke kleur heeft zijn eigen associaties, zowel bij Rimbaud als bij Ramon. Dat speelse element zit ook in de manier waarop Ramon woorden naar zich toetrekt: ‘Evolutie’ uit de bundel Ongehoorde gedichten wordt in Zichtbare stem getransformeerd tot ‘Ivolutie’. Dit laatste gedicht hoort trouwens thuis in de reeks ‘Alfabetisme’ waarmee de bundel opent: de letters van het alfabet, naar de woorden van Victor Hugo ‘une source’, worden er in structuren gevat.
Ik had het reeds over het behoedzaam uitgewerkte curriculum. Hier wordt het verbeeld in o.m. ‘Atlas’, een directe foto van de dichter die de wereldbol torst, een wereldbol die bestaat uit de letters van het alfabet. Letters en woorden: ze markeren de leefruimte van de dichter. Het ‘Ad infinitum’ zoals een van de werken hier wordt genoemd: het gedicht, symbool van een alfabet dat alles omvat, projecteert de ‘at’ uit de elektronische taal in een niet-eindigende spiraalvorm. Aan dit gedicht kan de ‘Big Bang’ worden gerelateerd: vanuit het niets, de open ruimte van de cirkel als kern, banen de 26 letters van het alfabet zich een weg in de ruimte. In ‘Words words words’ - Shakespeare uiteraard - stelt Ramon zich dan weer kritisch op: de ‘words’ lossen bijna letterlijk op in een vervagende wolkenstructuur. In zijn beeldtaal verwijst Renaat Ramon graag naar het klassieke erfgoed. Zijn ‘Venus pudibonde’ is een visuele persiflage van de hypocriete censuur
32
opmaak_112 kopie.indd 32
01-12-2011 07:59:20
die werkt met drie sterretjes op de gevoelige punten. Een integrale toepassing verbergt het naakte lichaam, maar vestigt er ook de aandacht op. Het verborgene trekt immers aan. Tegelijk krijgt het bovenlichaam in zijn benadering een vorm van mathematische schoonheid, waardoor het contrast tussen het geklede en het naakte deel nog meer in perspectief wordt gesteld. Graag wil ik ook nog even wijzen op de twee sculpturen die Renaat Ramon hier, in een logische samenhang met de visuele gedichten, tentoonstelt. ‘Metabet’ herdefinieert in een strakke vormgeving het ‘alfabet’: de beeldengroep gaat voorbij aan de lettertekens die wij dagdagelijks gebruiken - het is een meta-bet - en herleidt de tekens tot een visueel-ruimtelijk concept. Een ander beeld is ‘Utopia’: de letters die humanist Pieter Gillis ontwierp voor de Utopia van Thomas More worden hier door Ramon in steen gebeiteld en strakker gemaakt. Deze beelden én de visuele gedichten tonen en verwoorden de esthetiserende strategie die Renaat Ramon blijvend aanhangt, zonder daarbij te vervallen in een dor en steriel formalisme. ‘Alleen orde is eeuwig’, ik citeerde reeds bij de aanvang uit zijn gedicht ‘Opera’. Van die wil tot ordening getuigt zijn oeuvre, sprekend met een stem die niet alles zegt of wil zeggen. Immers, zo luiden de slotverzen van ‘Opera’: ‘En zwijg want niet alles mag voor de dag een naam hebben. [ Voorstellingstoespraak Renaat Ramon tentoonstelling visuele poëzie: ‘Oogrijm’ Hasselt, 9 september 2011 ] ❚
33
opmaak_112 kopie.indd 33
01-12-2011 07:59:20
34
opmaak_112 kopie.indd 34
01-12-2011 07:59:21
Guy Commerman
Voorbij middernacht en meer voor Mark Braet
Zijn lach, een zachtheid, zijn beweging, zeilen naar de tijd van wachten en vertwijfeling. Ik steel zijn woorden en zijn taalspoor, want niets meer te schrijven, zegt hij, waar het gedicht is, is nu ook de man. Zijn blik, een baken, zijn verbazing, jagen op het uur van licht en schoonheid. Ik neem zijn herinnering, zijn omarming, want het mes zoekt de keel, weet hij, waar de vlinder is, is nu ook het lied. Zijn hand, een zekerheid, zijn echo, dwalen in het dal van labyrint en het verlorene. Ik volg zijn dwaalspoor, zijn ogenblik, want er is haast bij, fluistert hij, kom in mijn cirkel, daar bij de ster. Hij is diegene die niet wegging, leeft verder dan de woordgrens, hij blijft mysterie en wordt zwerfsteen.
(12 februari 2003)
35
opmaak_112 kopie.indd 35
01-12-2011 07:59:21
Hendrik Carette
Weet dat ik niets mis…
VANUIT EEN STERRENSCHIP
EEN HANDBOEK
Die gele ringen en manen omheen de planeet Saturnus werden na de kosmische bom (de oerknal) aangezogen en afgestoten door de orbitale resonantie.
Volgens Jan Siebelink* onaneerde Proust al op jonge leeftijd. Het is toch een hele troost dat wij, zijn zeer snobistische, burgerlijk decadente en vermoeide lezers, dit nu alsnog voor eens en altijd weten.
Heel het heelal heeft helium en wordt bewogen door de muziek van de beweging (de muziek der sferen) in een chaotische constellatie van een onvoorstelbare ordening.
En zonder enige ironie gewaagt onze Jan, als prachtige protestant en waarachtige mannenbroeder, dan ook ongewild geestig van een handboek voor het dagelijkse leven.
We zien wemelingen en wervelingen witte ijsgeisers en ijsfonteinen, blauw lichtende gassen, grijsgroene kraters en zwarte gaten en vallen op staartsterslierten van lichtjaren ver die al lang verstard zijn tot een ster.
* in zijn boek Conversaties, ‘De tafel van Proust’, Amsterdam, 2011
36
opmaak_112 kopie.indd 36
01-12-2011 07:59:21
DE ANDER
DE HIATEN IN DE HERFST VAN MIJN LEVEN
Nadat ik las in Emmanuel Levinas (de exegeet die alles weet en alles uit de Bijbel en de Talmoed haalt) was ik even in de Palmstad en ontwaarde de Ander met dat gelaten gelaat.
voor Luc R.C. Deleu Ik mis dat tweede verbrande deel van Gogols Dode Zielen en Lord Byrons verscheurde gedenkschriften. Ik mis de verwoeste boeken van de Bogomilen en de revolutionaire geestdrift. Ik mis de Rijnlandse mystiek en ik mis de mythe die onder de mist en de nevelen hangt. Ik mis Mishima, Michaux en Hendrik Marsman en dat andere onvindbare boek van Aristoteles. En weet dat ik niets mis wat niet des geestes is.
Doch de Ander zag mij niet staan noch aan deze, noch aan gene zijde en ik vond vertroosting in het Boek der Richteren bij Debora en die engel die mij zeide : De Eeuwige zij met je, dappere held!
37
opmaak_112 kopie.indd 37
01-12-2011 07:59:21
Jaak Fontier
‘Ik strooi dan ook het zaaigoed uit…’ [ Michel Dewilde, cultuurfunctionaris voor beeldende kunst, Cultuurcentrum, Brugge ]
In augustus 1996 werd Michel Dewilde (1963) aangesteld als de verantwoordelijke cultuurfunctionaris voor de afdeling beeldende kunst van het Cultuurcentrum Brugge. Dat iemand zich nu voltijds zou inzetten voor de eigentijdse kunst betekende voor de stad een hele stap vooruit. Het was inderdaad van meet af aan zijn bedoeling ‘Brugge een platform te geven, zodat deze stad, zij het op bescheiden niveau, meedraait op nationaal vlak.’ Bij een andere gelegenheid omschreef Dewilde een aantal opvattingen uitvoeriger: ‘Een klimaat creëren waarin hedendaagse kunst tot bloei kan komen, vergt tijd. Ik strooi dan ook het zaaigoed uit dat wellicht in het volgende millennium geoogst kan worden. Ik zoek ‘signs of the times’. Ik ben ervan overtuigd dat de belangrijkste kunstenaars van vandaag visionairen zijn. Zij vertalen in hun werk vaak wat vandaag op cultureel, sociaal, filosofisch en politiek vlak leeft en voegen er ook nog eens hun eigen toekomstvisie aan toe. Men zegt soms dat er van eigentijdse kunst geen engagement uitgaat, maar daar ben ik het dus niet mee eens.’ Het is niet mogelijk in deze bijdrage alle belangrijke tentoonstellingen die Dewilde sedert zijn aanstelling als cultuurfunctionaris organiseerde, te belichten. We beperken ons tot een viertal die zijn kijk en zijn zoektocht naar ‘signs of our time’ illustreren en tevens tonen hoe in Brugge eveneens op het gebied van de beeldende kunst een kentering heeft plaatsgehad. Voorts besteden we aandacht aan twee initiatieven waarbij curatoren die niet verbonden zijn aan het Cultuurcentrum Brugge hun gang konden gaan. De diepe verworteling van bepaalde kunstuitingen in de maatschappelijke problemen van deze tijd genereert uiteenlopende vormen van engagement: pertinente vraagstelling, afwijzing, protest, verontwaardiging, opstandigheid. Nu we terugkijken op een vijftienjarige activiteit van Michel Dewilde en op een hele reeks tentoonstellingen, kunnen we besluiten dat hij zijn opvattingen over kunstwerken als ‘signs of our time’
en als vormen van engagement op intelligente en consequente wijze heeft geconcretiseerd. Bij de zoektochten naar de passende kunstcreaties koos hij vaak voor de medewerking van een gastcurator die zich op een of ander gebied of door de kennis van een bepaalde regio in de wereld vroeger al had laten opmerken. Want Dewilde wil zijn visie beslist niet beperken tot het eigen land of tot de creativiteit in Europa. De mondiale belangstelling en verbreding van de visie tot een universele kijk vereist trouwens meer en meer vormen van samenwerking, ondersteuning en uitwisseling van informatie. New Territories (2006) De tentoonstelling ‘New Territories’ is gegroeid uit een reeks gesprekken met kunstenaars die leven in het Midden-Oosten in het algemeen en in Israël en Palestina in het bijzonder. De interviewer, curator Michel Dewilde, werd getroffen door de aandacht voor nieuwe vormen van territoria, door het verlangen naar, ja, zelfs het bedenken van louter persoonlijke gebieden. Anderen droomden van nieuwe identiteiten, van nieuwe staatkundige territoria die de huidige natiestaten en landen achter zich zouden laten. Velen leken ook vol angst en radeloosheid over zowel hun geografische als hun culturele positie. Vaak bouwen deze kunstenaars een levensbelangrijke en nieuwe realiteit op. Het viel de interviewer eveneens op hoe zowel bij de Joodse, de Palestijnse als bij de Arabische kunstenaars de wil aanwezig is om in gelijkheid en met respect voor de ander op een vreedzame manier samen te leven binnen een nieuwe omgeving. ‘New Territories’ werd aldus een project met een positieve boodschap, gebaseerd op wederzijdse samenwerking en op het pleidooi voor respect voor de onderlinge verschillen en aspiraties. Dewilde schreef in de catalogus: ‘Centraal staat een verlangen naar responsabilisering en dan specifiek van het Westen naar de Ander toe. Dan denk ik vooral
38
opmaak_112 kopie.indd 38
01-12-2011 07:59:22
aan onze verhouding ten opzichte van moslims en joden.’ (p. 11). De curator meent dat de geschillen met hen niet op de eerste plaats van culturele of religieuze oorsprong zijn, maar vooral voortvloeien uit onze latente (post?) koloniale aspiraties. Een achttiental kunstenaars nam deel aan de tentoonstelling. Allen tastten zij de grenzen af tussen meer globale gebieden als nationaliteit, oorsprong, gender of religie en de meer persoonlijke identiteiten of territoria. We kunnen slechts van een drietal deelnemers het werk kort toelichten. De Israëlische Tsibi Geva (1951) werkt al lang op het motief van de Keffiyeh, de bekende Palestijnse hoofddoek. Geva verweeft het motief van het zwaar beladen politiek symbool in schilderijen en installaties, met de bedoeling de dialoog aan te gaan met de Palestijnse cultuur. De knappe zwart-wit foto’s van Miki Kratsman (1959) roepen door middel van lege gebouwen, voorwerpen, allerlei sporen de bezetting van een gebied op. Dit sombere verhaal krijgt echter hoogstaande esthetische dimensies. Als eindpunt van het project koos Dewilde voor de film Wall van de Britse Catherine Yass (1963). De beelden van de Israëlische muur zonder mensen, commentaar of geluid, bezitten een dwingend karakter en roepen op een onvergetelijke manier de scheiding tussen het Ik en de Ander op.
De tentoonstelling zette in met herinneringen aan de drie Triënnales voor beeldende kunst, in Brugge gehouden, respectievelijk in 1968, 1971 en 1974, met de bedoeling de Belgische moderne kunst te promoten in een stad die zich bij voorkeur op het verleden en de oude kunst richtte. De curatoren van T/raum(a) ’68 betrokken meer dan veertig kunstenaars, kunstcritici, schrijvers, museumdirecteurs en galeriehouders bij het project. Aldus bood de expositie een veelheid aan informatie in de vorm van kunstwerken zelf, maar ook door middel van video’s, films, interviews en een doorwrochte catalogus. Alle aspecten van positionering en strategie, netwerking en compromisbereidheid kwamen er aan bod. Kunstenaars opereren nu eenmaal binnen en complex sociaal geheel, binnen het kunstveld waar ongeschreven regels en afspraken gelden, maar waar ook de notie positie een steeds grotere rol lijkt te spelen. De catalogus omschrijft het begrip heel duidelijk: ‘Met positie bedoelen we de maatschappelijke, symbolische en historische ruimte die een kunstenaar en zijn productie op een bepaald tijdstip inneemt (of toegewezen kreeg) in het kunstveld. In deze positie bevindt de kunstenaar zich steeds in conjunctie of competitie met andere kunstenaars. Volgens sommige actoren en critici is momenteel niet het uitwerken van een oeuvre het hoogste doel van de actuele kunstenaar, maar het behalen van een zo riant mogelijke positie in de kunstwereld.’ Onder de geselecteerde kunstwerken vielen de creaties op van de Servische Tanya Ostojic (1972). Zij tast de grenzen af tussen haar persoonlijke positie en de bredere sociale en politieke context. Zo stelde zij bv. de essentiële vraag naar de voorwaarden om toegelaten te worden tot een bepaald territorium, in haar geval, als vrouw en Servische, tot de Europese Unie. Andere werken, bv. ‘I’ll Be Your Angel’ kon zij op de Biënnale van Venetië 2001 als video realiseren. Opgenomen werd hoe zij enkele dagen aan de zijde van Harald Szeemann te zien was en de bekende curator doorheen het kunstevenement vergezelde. De samenstellers van de tentoonstelling ‘T/raum(a)’ kozen het ongetwijfeld als een typisch voorbeeld van promotie van de eigen persoon en werk door middel van een bekende figuur uit de wereld van de kunst. Op een totaal andere wijze ging André Cadere (1934-1978) te werk om zijn afwezigheid om te zetten tot een opvallende aanwezigheid. Voorzien van een sculptuur, namelijk een met horizontale
T/raum(a) ’68 (2007) Voor de omvangrijke expositie T/raum(a) ’68 (Hallen, Belfort, 01.09.07 – 07.10.07) werkte de cultuurfunctionaris samen met gastcurator Stef Van Bellingen. In de tentoonstelling werd gepeild naar het begrip positie van de kunstenaar binnen de kunstwereld. Hoe verwerft de kunstenaar een plaats in de complexe wereld van vandaag? Hoe behoudt hij de verworven positie? Waarom slaagt de ene en de andere niet? Welke talrijke krachten zijn hierbij werkzaam en welke strategieën kunnen worden aangewend om het gecreëerde werk onder de aandacht te brengen? Zovele kunstenaars beginnen met de Traum, de droom, de hoop, de verwachting en leren de pijnlijke ontnuchtering kennen. Wat als Traum begon, eindigt in Trauma. De titel van de expositie combineert de twee extremen en wijst tevens op de betekenis van Raum, ruimte: ruimte als mogelijkheid om het eigen werk te tonen, ruimte ook om als scheppend kunstenaar een plaats binnen de maatschappij te verwerven.
39
opmaak_112 kopie.indd 39
01-12-2011 07:59:22
banden van heldere kleuren beschilderde stok, verscheen hij op alle mogelijke openingen, bewoog zich tussen de genodigden en plaatste dan zijn sculptuur tegen een wand of een zuil, alsof zij deel uitmaakte van de expositie. In de kortste tijd werd Cadere door middel van deze optredens een erg bekende figuur die dan ook door bepaalde galeriehouders werd uitgenodigd om hun vernissages met zijn performance te animeren. De relatie van een kunstenaar tot museumdirecteurs en curatoren behoort tot de meest bepalende voor de positie van de eerste. De Oostenrijker Erwin Wurm (1954) heeft deze vaak ambigue verhouding treffend verbeeld in een reeks die niet vrij is van satire en spot. ‘Don’t trust your Curator’ is een serie c-prints die de problematiek op ludieke wijze, maar tevens zonder verhulling aansnijden. Ook Emilio López-Menchero (1960) onderzoekt nu eens op bitsige dan weer persiflerende wijze de verhouding tussen de beslissers en de makers. Zijn opgemerkte performance ‘Vu’ Cumpra’, uitgevoerd in Venetië naar aanleiding van de Biënnale 1999, en de werken waarin hij een ander poogt te zijn – ‘Trying to be Lennon’ (2006), ‘Trying to be Balzac’ (2003) – refereren naar strategieën die de bedoeling hebben de relatie meester-knecht aan te tasten en zelfs om te keren. In het uitgelezen gezelschap van internationaal vaak bekende kunstenaars bewezen enkele landgenoten – Marcel Broodthaers (1924-1976), Daniël Dewaele (1950), Jef Geys (1934), Peter Lemmens (1975), Mass Moving & Raphael Opstaele (1934), Jan Verhaeghe (1965) – dat de Belgische eigentijdse kunst diep doordrongen is van de meest progressieve tendensen, ze weet te assimileren en eigenzinnige kunstwerken tot stand brengt.
zouden treden. Wie de artistieke ontwikkelingen sedert 1990 volgt, heeft trouwens kunnen vaststellen, dat er talrijke kunstenaars in hun artistieke activiteit blijk hebben gegeven van grote politieke interesse en van engagement. Een bijzonder pijnlijk probleem dringt zich op bij de vraag naar het effect van deze kunstwerken. Bereiken ze hun doel? Sorteren ze het effect dat ze nastreven, namelijk verandering van het sociale weefsel, de economische verhoudingen, de politieke opvattingen? Het ziet er naar uit dat deze vragen alle negatief moeten worden beantwoord. De werken van de hand van de minder geslaagde kunstenaars oefenen nauwelijks enige invloed uit, komen in het beste geval terecht in de bescheiden verzameling van een bekende of een liefhebber. Aan de andere kant komen de werken van de bekende kunstenaars terecht in het kunstcircuit, zij verdinglijken en worden door galeriehouders tot dure verkoopobjecten gemaakt, waarbij de politieke inhoud en de sociale slagkracht steeds meer geneutraliseerd worden. Wanneer ze worden aangekocht door musea, beschouwen de bezoekers ze voor alles als kunstwerk en is ‘de boodschap’ erg afgezwakt. Komen ze terecht in de verzamelingen van banken en vermogende verzamelaars, dan is zowel hun artistieke als hun revolutionaire betekenis vervangen door het prijskaartje en de investeringswaarde. Dewilde deed een beroep op gastcurator Jerome Jacobs, een expert op Europees niveau op het vlak van de politiek en sociaal geëngageerde kunst. Samen kwamen de twee samenstellers tot een aantal uitgangspunten die vakkundig in elkaar dienden gepast. Zo wou de Brugse cultuurfunctionaris in geen geval een expositie met een belerende en didactische opzet. ‘Naar inhoud en enscenering toe moest ze vooral de opgedreven mediatisering en de theatralisering van het hedendaagse politieke bedrijf uitademen.’ (Catalogus, p. 7) Jerome Jacobs wilde de ogen openen en aanzetten tot reageren op een tastbare realiteit die al te vaak verborgen blijft uit gemakzucht of uit angst. Aan bod in de tentoonstelling kwamen angst voor menselijke en natuurlijke catastrofes, voor vreemdelingen en ‘het andere’, de perceptie van politieke en economische instabiliteit als verstorend element van de zogenaamde democratie, uitwassen als de almacht van een financiële minderheid die door agressieve marketingwetten en vriendjespolitiek de hele markt vervalsen, de strijd tegen allerlei vor-
That’s All Folks! (2009) Redenen genoeg, dacht Michel Dewilde, om zich in 2009 te bezinnen over de relaties tussen kunst en politiek. Immers, 20 jaar geleden viel de Muur van Berlijn, in 1935, 70 jaar geleden, begon de Tweede Wereldoorlog, en nu, in 2009, met de komst van Barack Obama als president naar het Witte Huis, kan een grondige omslag in de politiek van de V.S. worden verwacht. Stof genoeg dus om een hedendaags kunstproject op te zetten, waarbij de vele en complexe betrekkingen tussen kunst en politiek op het voorplan
40
opmaak_112 kopie.indd 40
01-12-2011 07:59:22
men van chauvinisme, fanatisme en racisme, de hypnotische en verdovende invloed van de media. Het ensemble werd een opeenvolging van schilderijen, beelden, milkscreans, c-prints, video’s waarin de meest uiteenlopende vragen werden gesteld, satire en persiflage afwisselden met bedreiging en verschrikking, lach en spot met wreedheid en schok. Sterke indruk maakten de werken van het Engelse collectief Art & Language, Kurt Treeby met ‘Liberty Leading the People’ (naar Delacroix), Gavin Turk met ‘Portrait of Che’, Cédric Tanguy met ‘Le suicide du MAC Val’, Marco Brambilla met ‘Civilization’, Jens Semjan met ‘German popstar’, Gottfried Helnwein met ‘Epiphany I (Adoration of the Magi)’, Dennis Kardon met ’49 Jewish noses’, Peter Puype met ‘Iconoclasm’ en Gabriele Di Matteo met ‘Nuda Umanita’.
dende kunst. De wanstaltige reuzenstoelen – een mispas van designer Koen Van Synghel – noch de erop aangebrachte verzen konden geïntegreerd voelen in de andere gekozen locaties, al evenmin als de constructies – werk van dezelfde designer – die in de tuinen van het Volkskundig Museum en het Gezellemuseum waren opgebouwd. De door Mandelinck geselecteerde schrijvers waren overwegend zijn favoriete dichters die jaar na jaar het mooie zomerweer in Watou hebben gemaakt, aangevuld met een paar jongere talenten als Ruth Lasters en Sylvie Marie. Opvallend was wel dat de gekozen in Brugge geboren dichters, nl. Hugo Claus, Bart Moeyaert en Peter Verhelst, hun stad verlaten hebben. Van de in Brugge wonende en werkende dichters kent de curator blijkbaar het werk onvoldoende. Of heeft hij er gewoon geen aandacht aan willen besteden? Ten onrechte, want enkelen van hen hebben beslist merkwaardige gedichten over hun stad geschreven die in het project uitstekend zouden hebben gepast. Verzen van Jan van der Hoeven, Mark Braet, Renaat Ramon, Herwig Verleyen, Patricia Lasoen zouden de betrokkenheid tot de eigen stad beklemtoond en de aandacht van het Brugse publiek, nu bijna volledig afwezig, gekregen hebben. Een ander minpunt in het project was de voordracht van een paar declamatoren die kennelijk de uitspraak van de West-Vlaamse streektalen niet onder de knie hadden. Zo konden ze bv. de twee geheel verschillende woorden ‘en’ (aaneenschakelend voegwoord) en het met doffe toon uitgesproken ‘en’ (bijwoord van ontkenning: ’t en staat in het water niet) niet correct weergeven. De beste momenten bezorgde ons het werk van enkele beeldende kunstenaars: Robert Devriendt (1955), Henri Jacobs (1957), Walter Swinnen (1946) en Lothar Hempel (1966). Zij gaven wat vertroosting na de vele ontgoochelingen die de bezoeker had opgelopen. Ook de publicatie n.a.v. ‘Poëzie in dubbeltijd’, grafisch vormgegeven door Tonijn.net.Antwerpen en fraai gedrukt door Print & Media partner, Brugge, verdient een positieve beoordeling.
Poëzie in dubbeltijd. Een kleine ritselende revolutie (2010) Naar het voorbeeld van de Zomers van de Poëzie in Watou wilde de Brugse dienst voor Cultuur in de zomer van 2010 een soortgelijk project opzetten. De organisatie werd uitgewerkt door Musea Brugge, Brugge Plus vzw in nauwe samenwerking met de Openbare Bibliotheek Brugge. Aangesproken als gastcurator werd Gwij Mandelinck, de animator van de Watouse initiatieven. Een confrontatie van architectuur, beeldende kunst en poëzie vereist een grote vertrouwdheid met de gekozen locaties. Het succes dat Gwij Mandelinck jarenlang in Watou mocht oogsten, berustte zonder twijfel op zijn grondige kennis van de sites die in het dorp bij het project betrokken waren. Waarom hij in Brugge die reputatie op het spel heeft willen zetten, blijft een open vraag. Feit is dat ‘Poëzie in dubbeltijd’ een mislukking werd en nauwelijks publiek kon trekken. Het uitgangspunt was nochtans uitstekend en veelbelovend: het Gezellemuseum zou de uitvalsbasis voor het project worden en dat zou uitwaaieren over het Gezellekwartier of de Sint-Annawijk met zijn boeiende Sint-Annakerk, Jeruzalemkerk en Volkskundig Museum en eindigen in het wat verder gelegen Grootseminarie en de kerk OnzeLieve-Vrouw ter Potterie. De interessante collectie van het Gezellemuseum werd opgedoekt en vervangen door een bijzonder povere poging tot confrontatie van poëzie en beel-
The Reality of the Lowest Rank. Een visie op Centraal Europa (2010-2011) Voor die groots opgezette tentoonstelling werd een beroep gedaan op de curatoren Luc Tuymans, Tommy Simoens en Edwin Carels en verleenden
41
opmaak_112 kopie.indd 41
01-12-2011 08:02:32
de Brugse culturele diensten en de musea hun medewerking. Werk van meer dan veertig kunstenaars was verspreid over vijf locaties in de stad: het Concertgebouw, het Grootseminarie, het Museum Memling in Sint-Jan, de Stadshallen en het Arentshuis. Uitgangspunt van de expositie was de wereld van verschil die er heerst tussen Brugge dat de eeuwen heeft getrotseerd en Warschau, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog werd vernield en daarna tijdens een lang proces werd heropgebouwd. De ondertitel van de tentoonstelling ‘De realiteit van de Laagste rang’ is een uitspraak van de invloedrijke Poolse kunstenaar en theatermaker Tadeusz Kantor. Hij verwees met die uitlating naar het gebruik van allerlei alledaagse objecten en wegwerpmaterialen in zijn kunst, maar ook naar het onvermogen om als kunstenaar op een overtuigende manier met herinneringen om te gaan. Het is een thema dat trouwens herhaaldelijk aan bod kwam in de geselecteerde kunstwerken. De in de hallen opgestelde ‘Dead Class’ van Kantor, een aantal schoolbanken bezet door bijzonder realistische dummy’s, was een van de meest indrukwekkende installaties. De opstelling werd oorspronkelijk door de theaterregisseur gebruikt in de toneelvoorstelling met dezelfde naam. We kunnen uiteraard niet alle kunstenaars vermelden die door de curatoren werden geselecteerd en op meer dan voorbeeldige wijze hun plaats kregen in de historische gebouwen en het eigentijdse Concertgebouw. Behalve schilders, beeldhouwers, fotografen en videokunstenaars uit Polen, Duitsland, Oostenrijk, Kroatië, Albanië en Tsjechië hadden de curatoren verwijzingen opgenomen naar de Amerikaanse popart, nl. Andy Warhol en naar de kunst uit het Verre oosten, nl. Takashi Murakami. Uit eigen land werd enkel werk geselecteerd van Guillaume Bijl en Luc Tuymans. De laatste heeft blijkbaar geen last gehad van enig rechteren-partij-complex. In het Museum Memling in Sint-Jan was de blikvanger ongetwijfeld de gigantische, opblaasbare, naakte beeltenis van de kunstenaar Pawel Althamer. Na een opstelling op ’t Zand kreeg de reuzensculptuur zijn plaats onder het dakgebinte van het voormalige Sint-Janshospitaal. Een ander werk van zeer groot formaat (16 m hoog en 9 m breed), ‘Bird Catcher’, sculptuur van Miroslav Balka, verwees naar de strijd tegen de mussen die in 1958 door overheid en bevolking
in China werd aangebonden. Deze grootschalige vernietiging werd uitgevoerd, omdat de vogels de gewassen opaten, terwijl er grote voedselschaarste heerste. Het werk was passend opgesteld in de tuin van het Grootseminarie. Opvallend werk in het Arentshuis was de fotoreeks ‘Les jeux de la poupée’ van de in 1902 in Silezië geboren Hans Bellmer. De bevreemdende, vervormde, onrustwekkende combinaties van poppenledematen wijzen het lieflijke af en ondermijnen het vertrouwde. Schending van de klassieke schoonheidsopvattingen en de kinderlijke onschuld gaan samen met de obsessionele behoefte tot distorsie en verminking. In het Concertgebouw maakte de Kroatische kunstenaar Igor Eskinja gebruik van de mogelijkheden die de architectuur van het eigentijdse bouwwerk hem bood. Een ingenieuze ruimtelijke interventie in één van de gangen misleidde de perceptie van de bezoeker. Dit suggereren door middel van lijnen en vormen gebeurde met alledaagse materialen als tape en houtskool. Vermelden we tenslotte nog de in het Grootseminarie vertoonde video die de Albanees Anri Sala maakte met behulp van een twintig jaar oude 16 mm-nieuwsfilm met beelden van een congres van de Albanese Communistische Partij. De leidster van het Communistisch Jeugdverbond die een speech gaf, bleek de moeder van de kunstenaar te zijn. Wat gezegd werd, was verloren gegaan, maar kon met behulp van liplezers worden gereconstrueerd. De vrouw, met deze tekst opnieuw geconfronteerd, kan slechts met grote moeite geloven, dat zij destijds dergelijke ideeën heeft verspreid en verdedigd… Horizon 2 (2011) In 2010 startte het Cultuurcentrum Brugge het internationale kunstproject ‘Horizon’ op. De bedoeling is dat elk jaar een buitenlandse gastcurator in Brugge een tentoonstelling zal uitwerken die nadien naar andere landen doorreist en daar telkens een eigen invulling krijgt. Voor de eerste ‘Horizon’ (oktober 2010) was de Iraanse Amirali Ghasemi als gastcurator een tijdlang aan het werk in Brugge. De tweede uitgave richtte de aandacht op kunstenaars uit Zuid-Afrika. Een luik van het project had onder de titel ‘Beyond the Horizon’ plaats in de tentoonstellingsruimte De Bond. Drie vrouwelijke kunstenaars die wonen
42
opmaak_112 kopie.indd 42
01-12-2011 08:02:34
en werken in Zuid-Afrika toonden er hun creaties. De rode draad doorheen deze groepstentoonstelling was de visie op identiteit in de zogenaamde rassenloze Zuid-Afrikaanse maatschappij. De fotografe Zanele Muholi (1942) brengt thema’s in beeld die in haar en ook in onze maatschappij verdrongen worden: seksueel geweld, hiv, homoen transseksualiteit. Haar foto’s maakten ophef in haar land, brachten felle discussies in de media op gang en kregen in de kunstwereld grote waardering. Dineo Seshee Bopape (1981) studeerde eerst in eigen land, daarna in Amsterdam en New York. Met gevonden materiaal, tekeningen, schilderijen, foto’s en video’s bouwt ze dynamische installaties op en behandelt onderwerpen als identiteit, sekse, feminisme, ras, politiek. Haar werk is asociatief, theatraal, rauw, humorvol en verstoort soms de gangbare opvattingen over tijd en ruimte. Frances Goodman (1975) kwam na haar studie in Johannesburg zich verder bekwamen in Londen. Van 2001 tot 2003 woonde ze in Antwerpen en was ze er kunstenaar in residentie aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten. Haar thema’s – relaties, geweld, persoonlijke indrukken en herinneringen – worden geconcretiseerd met vorm en taal. Woorden hebben volgens haar de buitengewone kracht om mensen van hun stuk te brengen op een manier waarin beelden te kort schieten. In De Bond focuste ze vooral op eetstoornissen, dwangmatige lichaamscultuur, roddels, het gedrag en het lichaam van het individu. Het tweede luik van ‘Horizon 2’ was te zien in de hallen van het Belfort: een tentoonstelling van de
videokunstenaar Berni Searle (1964) die de titel ‘Interlaced’ kreeg, daar zij de video met die naam in januari 2011 in Brugge filmde en de creatie nu in première voorstelde. ‘Interlaced’ werd o.m. opgenomen in het eeuwenoude Brugse stadhuis. Referenties naar treurzang, contemplatie, de pracht en praal uit vervlogen tijden, de voornaamheid van vorsten, edelen en geestelijken tonen hoe het verleden voortduurt in het heden, hoe handel en rijkdom vervlochten zijn met macht en exploitatie. Zoals in de andere werken van Berni Searle ontvouwt zij in ‘Interlaced’ een narratief waarin vele verhaallijnen samenkomen. Een vast gegeven in haar video’s is de figuur die in transitie is, die zich beweegt tussen vroegere en toekomstige identiteiten. In de catalogus lezen we daaromtrent: ‘Searle richt zich vooral op het proces dat een subject tot een individu maakt. Haar werk kan worden beschouwd als een continue ontrafeling van de wijze waarop het lichaam wordt ‘betekend’ door afkomst en omgeving, door gender, etniciteit, religie en sociale klasse en hoe al deze betekenissen samen hun stempel drukken op de vorming van identiteit.’ (p. 12). In de te Brugge eveneens getoonde ‘Seeking refuge’ en ‘Mute’, video’s uit 2008, verbindt de kunstenares de zoektocht naar betekenissen en transformatie met het thema emigratie. Het tweeluik ‘Mute’ ontstond als reactie op de xenofobie en het geweld dat in mei 2008 losbarstte tegen buitenlandse arbeidsemigranten in Zuid-Afrika. Searle paart een kritische opmerkzaamheid aan tederheid, empathie, herinnering en beeldende poëzie. ❚
43
opmaak_112 kopie.indd 43
01-12-2011 08:02:34
Jaak Fontier
Het Concertgebouw Brugge (2002)
Kunstboek, Brugge, 2002). Over de inplanting van het bouwwerk schreef hij: ‘Na de afbraak van het stationsgebouw op het Zand te Brugge werd deze site een stedelijke open ruimte, maar geen plein. De directe overgang aan de oostzijde naar de parkzone is steeds ervaren als erg problematisch. De directe nabijheid van het centrum, de aanwezige ondergrondse parkeergarage, de directe aansluiting op de stadsring en de vlotte bereikbaarheid voor de gehele regio waren de argumenten bij de terechte eindkeuze voor het Zand.’ (p. 17). Verder wijst Dubois erop dat de architecten Robbrecht en Daem geen integratiearchitectuur met een formele preoccupatie hebben nagestreefd, maar veeleer een verankering op de geboden site. De torenvormige constructie, de zogenaamde Lantaarntoren aan de zijde van het Zand, heeft de open ruimte het karakter van een plein gegeven. Zij bevat een infobalie, een kleine concertzaal, ontmoetingsruimten en een dakterras met een schitterend uitzicht over de stad.
De architectuur Toen er op het einde van de jaren negentig sprake van was, dat Brugge in de nabije toekomst Culturele Hoofdstad van Europa zou kunnen worden, werd de idee van een hedendaags concertgebouw een noodzakelijk instrument voor een stad met de ambitie culturele hoofdstad te willen worden, grondig bestudeerd en dadelijk sterk ondersteund door het stadsbestuur, de provincie West-Vlaanderen en de Vlaamse Gemeenschap. Via een internationale architectuurwedstrijd werd het ontwerp van de architecten Paul Robbrecht en Hilde Daem geselecteerd en in het begin van het nieuwe millennium gerealiseerd. Sedert enkele jaren is het Concertgebouw nu een referentiepunt voor de inwoners en de talloze bezoekers van Brugge. Het gebouw ligt aan ’t Zand, het grootste plein van de Brugse binnenstad, een plein dat ruimte en adem biedt, een stadslandschap dat een groot gebaar verdraagt en vraagt. Toch streefden de architecten naar een harmonisch evenwicht met de historische omgeving.
De Concertzaal De scène van de Concertzaal is uitgerust met de allernieuwste theatertechnieken en kan ruimtelijk worden aangepast voor een ideaal akoestisch resultaat. Het is een uitmuntend podium voor muziek, opera, muziektheater en dans. De concertzaal heeft 1289 comfortabele zitplaatsen, verdeeld over drie niveaus, met perfecte zichtlijnen. De zachte helling en de compacte vormgeving zorgen voor een intiem contact tussen de toeschouwers en de artiesten op de scène. Congresgangers kunnen genieten van het comfort van een hedendaagse zaal, rechtstreeks daglicht en alle technische, audiovisuele faciliteiten, inclusief tolkencabines.
Medeontwerpster Hilde Daem gaf het volgende commentaar: ‘Brugge, het zand, halverwege tussen de zee en de hoofdstad. Tussen Zeeland en FransVlaanderen ligt een gebouw voor muziek, een verbond van een oude stad met een nieuwe tijd.’ Architect Paul Robbrecht omschreef de bedoeling van zijn creatie als volgt: ‘Het grote, rode gebouw wil een shelter zijn voor de muziek in al haar vormen. Dit gebouw wil ook een plaats zijn voor de ontmoetingen van de stadsbewoners, een plaats waar de reiziger die van ver komt welkom is, een plaats voor de interculturele uitwisseling, een plaats waar men handelend de stad aanschouwt en zichzelf terugvindt.’
De Kamermuziekzaal De kleinere concertzaal is de Lantaarntoren, ze is op de eerste plaats bestemd en geschikt voor kamermuziekuitvoeringen. Zij is een feest van licht
Het Concertgebouw werd door de architectuurcriticus Marc Dubois grondig geanalyseerd in zijn boek Nieuwe architectuur in Brugge (Stichting
44
opmaak_112 kopie.indd 44
01-12-2011 08:02:35
en vormen. Het zachte licht van de toren schijnt van binnen naar buiten over het stadsplein en creëert een intense band met die binnenstad. De Kamermuziekzaal heeft 322 zitplaatsen op drie niveaus. De verschillende opstellingen bieden oneindige mogelijkheden van interactie tussen artiest en publiek. De zachte wandelhelling van de gaanderij en de schuin oplopende balkons rond de scène roepen de sfeer op van een binnenplaats van een Italiaans palazzo.
ing, zodat zij in optimale omstandigheden hun talent kunnen ontwikkelen. Toen de plannen voor het Concertgebouw vastere vorm kregen, waren heel wat sceptische stemmen te horen. Zowel het verkozen ontwerp en de plaats van inplanting als de planning op zich van een dergelijk nieuw project riepen bij bepaalde persmensen en verenigingen weerstand op. Gevreesd werd dat door het artistieke aanbod van het Cultuurcentrum in de Stadsschouwburg en De Dijk, de activiteit van De Werf, de nabijheid van al ingeburgerde centra te Torhout en te Roeselare, de faam van de casino’s te Oostende en Knokke, een dergelijk nieuw en grootschalig project te Brugge onleefbaar zou zijn. Het scepticisme maakte geleidelijk plaats voor aanvaarding, dan voor bewondering. Meer en meer stadsgenoten waardeerden de architecturale vormgeving van het Concertgebouw, ontdekten de geluidskwaliteiten van de concertzalen en het hoge niveau van de programmering, werden vaste bezoekers en verdedigers van het grootse ontwerp. Ook kwamen nu velen uit de omgeving en zelfs uit verder gelegen gemeenten en steden de voorstellingen in Brugge regelmatig bijwonen. De omslag in de mentaliteit is ongetwijfeld ook voor een groot deel te danken aan degenen die sedert 2002 de leiding hebben gehad en aan de vele medewerkers die, elk op zijn gebied, hebben bijgedragen tot de promotie en de uitstraling van het Concertgebouw Brugge. ❚
Uitstraling Sedert de opening in 2002 heeft het Concertgebouw Brugge een stevige reputatie verworven. Door de muziek-, opera-, muziektheater- en dansvoorstellingen, maar ook dankzij lezingen, symposia, recepties, congressen, conferenties, cursussen, seminaries en inleidingen of tentoonstellingen is het uitgegroeid tot het belangrijkste culturele centrum in Brugge. Er wordt op het gebied van de voorstellingen een zeer brede waaier aangeboden. Klassieke muziek wisselt af met moderne, opera met orkestwerken, jazz met experimentele muziek. Belangrijke componisten of composities worden met een ‘Focus’ belicht in een reeks concerten. Bijzondere aandacht gaat ook uit naar de dans en zijn recente ontwikkeling in vele richtingen. Regelmatig krijgen jonge, maar opvallende artistieke persoonlijkheden de nodige ondersteun-
Concertgebouw Brugge
45
opmaak_112 kopie.indd 45
01-12-2011 08:02:35
Jan Bonneure
Cactus: ‘leven’ in Brugge !
1. Van café met inhoud naar muziekcentrum - fietsenverhuur: nog lang voor Brugge echt toeristisch boomde, begon Cactus met het verhuren van fietsen om Brugge te bezoeken. Veel veel later pas is dit algemeen geworden. - Indisch sitarconcert: Cactus slaagde erin om de Walburgakerk volledig uitverkocht te krijgen voor een sitarconcert, waarvoor Cactusvrijwilligers de drie spelers helemaal uit Amsterdam gingen halen. Voor die tijd was dit heel vooruitstrevend, mede dankzij een heel moderne pastoor, ook al was hij al oud. Hij besefte toen al dat de kerk meer naar buiten moest treden. Momenteel getuigt bijvoorbeeld de Magdalenakerk van eenzelfde ruime oecumenische ingesteldheid. - In die jaren 70 reeds organiseerde Cactus een voedsel- en energiesalon in het Concertgebouw in de Sint-Jakobstraat. Dat was ongezien. De voedselproblematiek in de wereld was toen al brandend actueel en blijft dit meer dan ooit. Toen reeds werd de kaart van de alternatieve energie getrokken, wat nu ook prangend aan de orde is na de ramp in Japan.
Cactus werd geboren in november 1972. Onder bezieling van o.a. president-fondateur Rolle Debruyne werd een klein cafeetje opgestart in een voormalig bordeel in de Sint-Amandsstraat, vlak bij de markt in Brugge. Het was wellicht de eerste non-establishmentplek in Brugge waar jongeren terecht konden. Ontstaan in de nasleep van mei 68. Vrijwilligers deden de bar, kussens en kaarsen tekenden het interieur, rozenbottelthee, warme chocomelk en verse soep stonden obligaat op de kaart. Een pintje (fles, uit zware houten bakken, van tap was nog geen sprake) kostte toen een frank of tien (vijfentwintig eurocent). Westmalle liep zoet binnen en als aperitief dronk je geen martini of porto, maar een stroperig ‘pikeurtje’. Ik weet niet of dit nog bestaat. Dat van in het begin reeds Cactus geen gewoon café was, maar integendeel openstond voor jongeren met ideeën en voorstellen, getuigen volgende drie anekdotes uit de beginjaren (iets toeristisch, iets met muziek (toen reeds!) en iets met engagement):
46
opmaak_112 kopie.indd 46
01-12-2011 08:02:35
Ikzelf heb die beginjaren niet meegemaakt. Pas terug in Brugge beland na studies in Gent, sloot ik mij aan bij een groepje mensen uit Cactus, die een viering ’10 jaar mei 68’ planden. Dit feest ging door in het Astridpark, beter bekend als ‘den botanieken hof’ met bar en muziek, en in het reeds genoemde Concertgebouw met tentoonstelling en debat. Er werd hiervoor vergaderd bij mensen thuis in de woonkamer en er werd afgerond in de Cactus. We voelden ons goed en bleven verder doen. Er was geen weg terug en gelukkig maar. De overtuiging was sterk. Heel wat initiatieven: de volkshogeschool, de wereldwinkel, het vrouwenhuis, het AFF (antifascistisch front), werkgroep geestelijke gezondheidszorg, BAKS (Brugse actiegroep voor kernstop),… hebben in die beginjaren het levenslicht gezien en aan de toog van de Cactus hun plannen (waar)gemaakt en hun vrijwillige medewerkers gevonden. Cactus is altijd een ‘stekelig’ café geweest en was dus voor velen een doorn in het oog. Het linkse gedachtegoed moest opboksen tegen een eeuwenlange CVP-meerderheid en -ingesteldheid. Niettemin wérd opgebokst: Cactus gaf vorming, voerde actie, bracht mensen samen, lanceerde initiatieven. En het was voor ieder met het hart op de juiste (linkse) plaats the place to be. En vanaf het begin was de vrijwillige inbreng vanzelfsprekend. In januari 1980 drong zich een splitsing op, een beetje tussen realos en fundis, tussen vormingswerkers en actievoerders. De Volkshogeschool (met roergangers John Loose en Jan Demuynck) verhuisde ook zijn secretariaat naar de Baliestraat in Brugge (café De Torre, waar de cursussen reeds plaatsvonden). Vzw Cactus ’80 werd opgericht en ging verder met de acties tegen kernafval- en wapentransporten, betere fietsmogelijkheden, rationeel energieverbruik, om maar enkele strijdpunten te noemen. De overgang van Cactus-actiecentrum naar Cactus-muziekcentrum is geleidelijk gebeurd en heeft twee oorzaken: De inzet van Cactus voor een aantal heikele punten bleek vruchten af te werpen. Er kwam bv. een verbod op de kerntransporten (na een geslaagde treinblokkade in Sint-Pieters-Brugge). Fietsers kunnen nu veel veiliger de baan op dank- zij inspanningen van de (plaatselijke) overheid,… Heel wat van onze eisen waren of werden ingelost, ook
mede dankzij de inspanningen van Agalev, het huidige Groen! En dan sta je een beetje op straat. Twee: er werden elk jaar straatfeesten en een braderie georganiseerd op het Sint-Amandsplein, begin oktober, waar Cactus aan meedeed met muziek, kinderanimatie, infostands,… Meestal met slecht weer. Kunnen we niet beter iets in de zomer proberen? Of, vroegen medewerkers, concertjes organiseren in het café? Veel aanbod op het vlak van niet-klassieke hedendaagse muziek was er toen niet in Brugge. Cactus werd bevraagd en ging hierop in. Naast het Cactusfestival (zie verder), werden kleine concertjes georganiseerd in het café of buiten op het plein. Music in the air. In 1988 kreeg Cactus het deksel op de neus. Het café werd verkocht om gesloopt te worden en plaats te bieden aan een nieuwbouw. Na een legendarisch sluitingsfeest ging Cactus op zoek naar een nieuwe locatie en vond die uiteindelijk, na veel nachtelijke vergaderingen, vooral over financiën en materiële perikelen, in de Langestraat in Brugge . De voormalige afspanning ‘De Grooten Hert’, dicht bij de Kruispoort, werd omgebouwd tot Cactuscafé, met op de eerste verdieping een klein secretariaat en een vergaderzaaltje. De opening ervan vond plaats in november 1989, met een perfect gevoel voor timing: op het moment van de val van de Berlijnse Muur. Na het lange wachten was de nieuwe Cactus een schot in de roos: mooi groot café, mét keuken, buitenterras en podium voor optredens. Direct opnieuw weer the place to be. Met Francis Op de Beeck, reeds van begin 1980 aan het roer, werd Cactus opnieuw op het spoor gezet. Hij verliet Cactus (begin 2000) voor een job in het nieuwe Concertgebouw en werd vervangen door Dany Gryson. De concerten hadden in die mate succes dat uitgekeken moest worden naar een extra locatie. Die wordt gevonden in de Sint-Jacobstraat in het centrum van Brugge, deze keer in een voormalig kabaret in de kelderverdieping van een oude garage, waar oudbuurman ‘Rodneys’ uit de SintAmandstraat de bovenverdiepingen uitbaatte (rechtover het Concertgebouw, later de Korre, nu de Republiek). De CactusClub was geboren, we schrijven begin 1990. Een drietal jaar later werd het café in de Langestraat verlaten en verhuisde de Cactus naar die Republiek, waar een splinternieuw Cactuscafé
47
opmaak_112 kopie.indd 47
01-12-2011 08:02:35
werd opgezet. Cactus kreeg er ook zijn kantoor en zat er samen met Het Net (voormalige Korre) met Robrecht De Spiegelaere als bezieler. In 2002 werd hij opgevolgd door Joris De Voogt, die ooit de ‘kunstrepubliek West-Vlaanderen’ uitriep. De naam Republiek is gebleven en Cactus zat er in goed gezelschap met filmclub Lumiére, Q-tag en het ondertussen vermaarde Cinema Novo filmfestival, begin jaren 80 opgestart als festival van ‘de derde film’ door de onlangs overleden Georges Micholt. De concerten in de CactusClub werden druk bijgewoond, maar gaandeweg bleek een kelder toch niet echt een goeie locatie te zijn. Te klein, ook voor de artiesten, moeilijk te bereiken met alle materiaal, geluidsoverlast, … Het Cactuscafé bleek gaandeweg ook niet echt goed te draaien. In 2004 verlaat Cactus de Sint-Jakobstraat. Er wordt een akkoord bereikt met de stad (cultuurcentrum) om als een soort bevoorrechte partner gebruik te maken van de nieuwe Magdalenazaal in Sint-Andries-Brugge. Ook de kantoren verhuizen naar Sint-Andries. Twee weekends per maand, acht maand per jaar maakt Cactus gebruik van de Ma/Z voor de concerten. De foyer wordt uitgebaat door Stricto Tempo, zustervzw van Cactus. In 2010 bijvoorbeeld bracht Cactus 101 acts op 35 concertavonden, die bijgewoond werden door ongeveer 14.000 personen. Enkele concerten werden ook gebracht in en in samenwerking met het Concertgebouw (bijvoorbeeld het “Music in Mind”festival) en de Stadsschouwburg. Naast deze eigen programmering staat Cactus, in opdracht van het stadsbestuur, ook in voor de programmatie en organisatie van het stadsfestival ‘Klinkers’, met als afsluiter het dansfestijn ‘Benenwerk’ in de hele binnenstad. Cactus heeft momenteel een tiental mensen in dienst, met Patrick Keersebilck, reeds sedert 1985 actief, momenteel als directeur-programmator. Cactus kan daarnaast rekenen op een 600-tal vrijwilligers die alle activiteiten in goede banen helpen leiden. Zonder hen was en is dit alles niet mogelijk.
stuur een aanvraag in te dienen voor de bouw van een nieuwe Cactus. Een kleine club (500 mensen), secretariaat en kantoren, én een nieuw Cactuscafé zal worden opgetrokken naast de Magdalenazaal. De verschillende overheden steunen dit project en tegen 2014 zou de nieuwe Cactus een feit moeten zijn. ‘Bruges-la-vivante’! 2. Cactusfestival Het Cactusfestival hebben we eigenlijk te danken aan een paar Antwerpenaren: Zomer 1981: mooi weer, terras buiten, lekker muziekje. Een op sterven na dood VW-camionnetje komt aangetuft. Een man of vijf stapt uit, komt naar de toog en zegt: ‘Wij zijn ‘External’, kunnen wij hier vanavond optreden, leuk café, schoon pleintje.’ En een paar uur later was het eerste optreden op het ‘Cactuspleintje’, zoals het ondertussen werd genoemd, een feit. Een paar planken op bierbakken, een balk met een spot vanuit de eerste verdieping, meer was niet nodig, en die Antwerpenaars deden de rest. Het werd een gigantisch succes (in die tijd was symfonische rock nog jé van hét) en die avond is het idee om concerten in te richten én zelfs een meerdaags feestje te organiseren ontstaan. Cactus had totaal geen kaas gegeten van het organiseren van een festival, maar onze Antwerpse vrienden zouden instaan voor de technische kant van de zaak. Ondertussen zijn zij uitgegroeid tot een van de grote sound & light-firma’s in West–Europa. Cactusfestival door de jaren heen:
•
Toekomst: Cactus bestaat volgend jaar 40 jaar en dat zal op een of andere manier gevierd worden. Omdat het soms heel moeilijk is of zelfs onmogelijk om bepaalde acts binnen de agenda van het cultuurcentrum in te passen, besliste de Raad van Be-
De eerste editie, juli 1982. Het begrip ‘festival’ is geboren. En we gaan ervoor, direct vijf dagen, van woensdag tot zondag. Mét steun van de buurt (o.a. Rodneys Pizza House, toendertijd eerste en enige pizzabakker). Rock-‘n-roll, folk, kinderanimatie, platenen speelgoedmarkt. Een rudimentair podium voor het café, waar tot ’s morgens vroeg activiteit was en waar men bleef slapen. De eerste die wakker was haalde boterkoeken. De jonge ‘cactus ‘80’ bracht het voor mekaar voor het eerst in Brugge een dergelijke happening te brengen, want dat wás het. De programmatie gebeurde de eerste jaren tijdens avondlijke vergaderingen, waar de
48
opmaak_112 kopie.indd 48
01-12-2011 08:02:36
•
•
•
•
•
medewerkers hun voorstellen konden doen. Groepjes stuurden ons cassettes toe. Na menig uur en menige pint werd een programma samengesteld. Namen: Q-BIC, Hot Club de Bruges (met Eric Neels), folkgroep Kriekeljoen, het Brugs Strijdkoor en Johan Akkermans. Gratis, een tiental vrijwillige medewerkers en een paar honderd bezoekers. De politie stond erbij en keer ernaar. Tweede editie 1983. Wij hadden de smaak te pakken, maar de politie heeft het woordje ‘festival’ nu ook in haar woordenboek staan. Muziek mag tot middernacht! Give Buzze, Picco Bello, clown Leoarda Alalu en Maxwell Street. De intrede van de drankbonnen (toen 27 BEF/stuk, in 2011 was dit 1.90 euro). Op de derde editie (1984), met o.a. het Brugse Sint James Infirmary (Chris Claeys) en een hondenshow (met het cactuspersoneel in de jury) kregen we voor het eerst te maken met ‘the show bizz’: Bea Van der Maat (met toenmalige groep Chow Chow) bracht in het tot kleedkamer omgetoverde kleine secretariaatje van Cactus haar eigen kapper mee! 1986: eerste editie in het Minnewaterpark! Het Cactuspleintje werd te klein en we verhuizen naar het mooie Minnewaterpark. Een schaalvergroting die dankzij het trouwe publiek ook financieel haalbaar bleek. Een afgedankte camionette van frieten Verkinderen werd de bonnetjesstand (met een grote kartonnen doos als geldkoffer!). De eerste T-shirts. Rock en blues op vrijdag en zaterdag, wereldmuziek op zondag. Een in het geheugen geprent optreden van de Waalse ‘Gangsters d’Amour’. Bruggeling Marec life aan het tekenen. Zevende festival in 1988. Peter Six tekent de affiche, Vaya con Dios en Blue Blot tekenen voor de muziek en de eerste sponsors van betekenis duiken op: Lotto en Pisang Ambon! De tiende editie in 1991. Dit moet gevierd worden! En dat doen we met een vierde dag. Een compleet, maar dan ook compleet uitgeregende editie. Jan Dewilde op donderdag, Luka Bloom op zaterdag en The Shuffle Demons op zondag bewijzen evenwel met aangrijpende concerten dat regen en onweer
•
•
•
•
•
•
muziek niet in de weg staan. Het opeengep(l)akte publiek bewijst dit eveneens. 1992. Het schepencollege vraagt Cactus uit te kijken naar een locatie buiten de binnenstad! Lawaaioverlast, hinder, de gekende kritieken. Toenmalig cultuurschepen Hugo Stevens steekt evenwel zijn nek uit: hij roept alle betrokken partijen bij elkaar (Cactus, groendienst, politie, reinigingsdienst) met één vraag: ‘give me one good reason waarom het festival uit het park weg zou moeten!’ Die was er niet en met afspraken raak je heel ver. Sonny Landreth, de betreurde Chris Withley, en Arno met zijn ‘Charles et les Lulus’ konden hun gang gaan. 1992 is ook het eerste betalend festival. De kosten (gages, materiaal) blijven maar stijgen. Dit luidt het tijdperk in van dranghekkens, polsbandjes en security. En elk jaar is en blijft het een sport om die security te omzeilen. Liever het Minnewaterpark overzwemmen dan 100 frank betalen! Dertiende editie (1994): het festival groeit, het Bargeplein wordt ook festivalterrein. De vrijwilligersgroep groeit ook (running gag: elk jaar wordt een groentje het veld rondgestuurd op zoek naar de ‘backstagesleutel’) en het eerste medewerkersdraaiboek is een feit. Waar voorheen met telefoon geklungeld werd (van gsm was nog geen sprake) deed de walkie-talkie zijn intrede. Candy Dulfer, Maceo Parker en Soulwax konden hun mooi ding doen en Bob Geldofs schitterende concert liet even op zich wachten, omdat hij eerst de WK-finale voetbal wou zien. 1995. Peter Jonckheere heeft ondertussen reeds een aantal jaar voor schitterende affiches gezorgd. Bootsy Collins is verantwoordelijk voor het lijflied binnen Cactus ‘én den hoed van bootsy collins!’. Michelle Shocked trad op op zaterdag en hielp ook mee afwassen in de backstagebar op zondag. Salif Keita sloot af. Eén herinnering aan editie ‘96: op uitnodiging van Cactus rechtstreeks overgevlogen uit de States: het volslagen ongekende Sixteen Horsepower, met evangelist David Eugene Edwards als bezieler, dé revelatie, speelde alles en iedereen in de schaduw, zélfs Willy Deville. 1998 was opnieuw een rampeditie: DAAU, Paul Weller en Marisa Monte gaven het beste van zichzelf, met het water in hun laarzen! Een dagticket kost ondertussen 450 BEF, een pintje 50 BEF. Ondertussen wordt ook steeds meer aandacht geschonken aan de inrichting van het park en aan
49
opmaak_112 kopie.indd 49
01-12-2011 08:02:36
•
•
•
•
•
•
randanimatie op het terrein tussen de optredens door. Editie 2000: ik onthoud de optredens van Tindersticks, Zita Swoon en de uitmuntende Malinese zangeres Rokia Traore. Over het Cactusfestival 2003 schreef in Humo-uitlaat iemand het volgende: ‘Ik heb 27 Werchters achter mijn rug. De Pinkpoppen kwamen mijn oren uit, (…), Sfinks leek me op de duur het wk voor alternatievelingen. Van Pukkelpop kreeg ik pukkels. Maar, hallelujah! Praise the lord! Op Cactus was er de jazzy Bozz Scaggs, de funky as hell Toots and the Maytals, de schitterende Joe Jackson Band en de onvolprezen Bonnie Raitt. In Brugge brachten ze me terug op het ware festivalpad: Ruimte! Een groen park! Een prachtige stad! Eetbaar eten!’ ‘Cactus profileert zich tegen de stroom in van almaar groter en steeds meer. De grenzen van het park zijn de grenzen van het festival. Cactus is een festival op mensenmaat en het Minnewaterpark is daar een essentieel onderdeel van.’ Op deze manier werd editie 23 gelanceerd met als uitschieters het Deense Under Byen, Macy Gray, Patti Smith, Ozomatli en Elvis Costello. Muziek maakt het mooie weer! Cactus spant zich elke editie in om een waaier van genres in een homogeen programma aan te bieden. Pretpunk met The Presidents of the USA, gitaarrock met het Noorse Madrugada, ska en reggae van Babylon Circus, zeer sympathieke gasten uit het Franse Lyon, singer-songwriter Bonnie ‘Prince’ Billy, zij maakten het mooie weer in 2005, letterlijk. 2006: Cactus organiseert al een kwarteeuw een festival! En de kleinschaligheid waarop dit blijft gebeuren is net dé troef. Het publiek houdt van deze formule, dat is ondertussen gebleken. Dankzij de inspanningen van deelverantwoordelijken én dankzij de inzet van honderden vrijwilligers slagen we er elk jaar in een volwaardig product neer te zetten, dat zelfs tot in het buitenland gesmaakt wordt. Enkele namen: Erykah Badu, Rufus Wainwright, Bajofondo Tango Club en de ‘crazy’ Gnarls Barkley. Cactusfestival is en blijft een sterk merk. Ondanks concurrenten als Werchter Boutique en het Luikse ‘Les Ardentes’ daagden
•
•
in 2008 opnieuw circa 20.000 bezoekers op. ‘First we take Manhattan, than we take Bruges’! Op de extra dag bracht Leonard Cohen een concert van een bijna buitenaardse schoonheid: 8.000 toehoorders, nooit was het zo stil in het park. Verder onthouden we Cinematic Orchestra, Shantel en het weergaloze Devotchka. Dit zijn geen headliners, maar zij maken, net als die topnamen, het cactusprogramma zo uniek. Dit is wat Cactus altijd deed en blijft doen: nieuwe, relatief onbekende, maar kwalitatief sterke groepen brengen in combinatie met klinkende namen. Dat Cactus goed bezig is, blijkt ook uit de bekroning van de festivaleditie 2010: ‘beste klein festival van Europa’!! We onthouden vooral de concerten van Elvis Costello, Tori Amos, Ghinzu (het Waalse Deus), Balkan Beat Box en Baltazar. OVAM bekroonde ook het festival als voorbeeldfestival op het vlak van milieuzorg en afvalbeleid. De dertigste editie is ondertussen ook voorbij. We zagen er het concert van de legendarische Brian Ferry en hoorden hemelse stemmen van Isobel Campbell en Mark Lanegan. Ook Triggerfinger, Lyle Lovett en Lamb deden het. Staff Benda Bilili (gehandicapte straatmuzikanten uit Congo-Kinshasa) bouwde een feestje en Mogwai sloot op onnavolgbare wijze het festival af.
50
opmaak_112 kopie.indd 50
01-12-2011 08:02:36
Toekomst: Elk jaar een gigantische klus, elk jaar geklaard door de enthousiaste vrijwilligers. En elk jaar opnieuw vinden duizenden mensen uit binnen- en buitenland de weg naar het mooie Minnewaterpark, de uitgelezen locatie voor het driedaagse muziekfeest. ‘Bruges-la-vivante’! ❚ Meer informatie over Cactus vindt u op www.cactusmusic.be en www.cactusfestival.be.
Cactus gaat op deze ingeslagen weg verder en werkt aan het comfort van de bezoeker (bredere ingang, gehandicaptenpodium, tweede brug, meer en gratis toiletten,…). De aankleding van het terrein wordt verder uitgebreid en mooier, de randanimatie eveneens. Het woordje feeëriek blijft terugkeren in de pers. Een uitbreiding met een tweede podium wordt momenteel onderzocht.
51
opmaak_112 kopie.indd 51
01-12-2011 08:02:37
Delphine Lecompte
Circus
DE MESSENWERPER KENT MIJN SILHOUET BLINDELINGS Ik ben de assistente van de messenwerper Als je denkt dat ik vóór een optreden nooit ruziemaak Met hem dan onderschat je mijn doodsverachting De messenwerper heeft mij drie jaar geleden naakt gevonden Tussen een ontaarde astronoom en een gokverslaafde baron. Na de avondvoorstellingen drink ik rum op onze enige circusolifant Zijn huid ruikt naar de vrouw die me leerde lezen Ze heette Marijke en wenste dat ze krullen had Ze was getrouwd met een onvindingrijke ambulancier Die wenste dat ze Wendy heette en krullen had Ik weet niet meer hoe de ambulancier heette Hij was kaal en angstaanjagend geurloos. De messenwerper zegt dat ik een goede assistente ben Het is niet moeilijk Het houdt niets in Het is vernederend noch verlichtend Wanneer we ruziemaken vóór een optreden Gaat het vaak over mijn pailletten De messenwerper zegt dat ze hem verblinden. Ik ben de assistente van de messenwerper Gisteren zag ik Marijke zitten in het publiek Tussen de gokverslaafde baron en haar kale ambulancier De baron zat toevallig naast haar De ambulancier opzettelijk Ze zag er doof en geniepig uit Toen ik ’s avonds op de circusolifant zat Rook zijn huid naar de ooghoekzalf van de baron.
52
opmaak_112 kopie.indd 52
01-12-2011 08:02:37
DE LAATSTE VERDWIJNTRUC VAN DE GOOCHELAAR Mijn nicht streelt de duif Die de goochelact heeft overleefd De goochelaar is haar schoonvader Hij begeert haar matig De duif kirt als een kleuter naast zijn eerste brand. Mijn eerste brandstichting was een zetel Het was de zetel waarin mijn grootvader dagdroomde Over de knedende vingers van voluptueuze garnalenpelsters En soms over de klauwende tenen van graatmagere misdaadschrijfsters De zetel ging luider dan een verstoten lam mekkert in vlammen op. De goochelaar kust mijn nicht Met een tong die hij heeft laten splijten In de achterkamer van een kopieerwinkel in Saigon Na de gespleten tongkus aait mijn nicht de duif kapot Ze zegt altijd kapot Wanneer ze dood of teleurgesteld bedoelt De duif is dood. Ik ben teleurgesteld in mijn laatste brandstichting Het waren zware gordijnen Ik had veel kabaal en nieuwtestamentische kleuren verwacht Wat ik kreeg was rood, geel, zwart En het gemopper van een stofzuigingenieur Die op een cruciaal moment wordt opgebeld door zijn oudste zoon Hij meldt hem de zorgwekkende anemie van zijn grasmaaibedrijf. De duif is dood En ik ben niet kapot Wanneer ik verneem dat de goochelaar Door mijn nicht is vermoord In de achterkamer van de kopieerwinkel in Saigon Geeft ze zijn tong in een kruimeldiefdoos opgeborgen Af aan de olijke uitbater die er wel raad mee weet.
53
opmaak_112 kopie.indd 53
01-12-2011 08:02:37
Fernand Lambrecht
ONTWAKEN
OP DE GRENS VAN DAG EN NACHT
En plots
Wie weet waar deze wegen leiden de verre reizen in de nacht in d’ogen is geen einder maar in het land van de verdronken dromen
kregen de gedichten gezichten komende van ver uit een diepe mist geluiden als het stemmen van ontstemde instrumenten kwamen dichterbij
zingt water heldere kinderstem en in het rijk der grenzen heerst dodelijk nog de dag.
binnen oog-en oorbereik vergleden beeld en klank tot een harmonie van bloedverwante kleuren in de diepte van de nacht hadden de vermoeide gedachten heerlijk overnacht de morgen was zonderling zonnig de woorden vloeibaar als lentewater. SINDS Sinds mijn gedichten vlaggen aan je ramen roeit de wind onuitroeibaar mij tegen jou tegen heerlijk we hebben de wind in de zeilen gelegd
GEBOORTE VAN WIT Bij het breken van de golfrug eisen de meeuwen stilte de geboorte van wit wordt gevierd
alsof ons huis op water was gebouwd ons lieveherenhuis vol bonte vlaggen
duizend krijtvingers tasten naar de grond het wit ontplooit zijn kleurenwaaier op het zand zo werpt de zee haar witte jongen op het strand van niemandsland
maar als we stranden als we stranden zijn we naar het paradijs verbannen gedoemd om voor eeuwig gelukkig te zijn
de meeuwen eisen de witte stilte voor zich op.
wat poëzie al niet vermag!
54
opmaak_112 kopie.indd 54
01-12-2011 08:02:37
Jaak Fontier
Eigentijdse architectuur voor Brugge culturele hoofdstad 2002
De gehele twintigste eeuw lang werd in Brugge strijd geleverd tussen de voorstanders van de eigentijdse architectuur en hun opposanten: zij die voor alles het historische karakter van de binnenstad wilden bewaren en daarom meenden dat alle moderne of afwijkende bouwconcepties geweerd dienden te worden. Dat Brugge in 2002 de titel kreeg van Culturele Hoofdstad was een unieke gelegenheid om te investeren in een nieuwe infrastructuur en, naar het voorbeeld van zovele andere steden met een historisch verleden en patrimonium, enkele gedurfde initiatieven voor het onroerend erfgoed te ontwikkelen. Die kans om de bevolking te tonen dat hedendaagse architectuur wel degelijk in Brugge kan functioneren, dat Brugge het imago van openluchtmuseum waarin het heden is geëlimineerd, van zich af diende te schudden, werd gelukkig gegrepen. Het besef was doorgedrongen dat het bezit van een uniek decor niet volstaat en dat een actuele beleving essentieel is voor het voortleven. Terecht schreef Marc Dubois: ‘Bevriezen is het leven ontnemen, is doodgaan.’ (Nieuwe architectuur in Brugge, p. 41). Benevens het Concertgebouw, uiteraard de meest imposante realisatie, werden nog drie belangrijke bouwprojecten in het kader van Brugge 2002 uitgevoerd. Daar het drie boeiende constructies betreft die het erfgoed op een eigenzinnige en authentieke wijze verrijken, besteden we er hier aandacht aan.
Volgens Conzett is het ontwerpen van een brug meer dan een zuiver civiel-technische zaak; in aanmerking komen eveneens de architectonische en landschappelijke aspecten. De Coupure wordt gebruikt als haven voor toeristenboten. De nieuwe brug diende daarom een vrije hoogte van 4 tot 5 meter boven de waterspiegel te garanderen, zodat de boten toegang hadden tot de haven. Het pad ligt op een hoogte van 1,25 m, zodat de brug beweegbaar moest zijn. Conzett koos voor een vindingrijke oplossing: het brugdek zou naar boven opgehaald worden door middel van twee stalen buizen die om hun as draaien. De verticaliteit van de brugleuningen, de massieve dragende zuilen en de kabels waaraan de brug hangt, kreeg een sterk antwoord door de horizontaliteit van het brugdek en de twee zware stalen hijsbuizen. Conzett heeft beslist een elegante en intelligente constructie bedacht. Technische precisie, architectonische nauwkeurigheid gaan erin samen met zin voor materiaalkeuze en visuele inpassing in de omgeving. De heraanleg van het Kanaaleiland Wie omstreeks 2000 in groep met een bus in Brugge arriveerde, kwam terecht in een ongedefinieerde zone die gelegen was op het zogenaamde Kanaaleiland. Deze aankomst in de toeristisch zo geroemde stad was allesbehalve onthaalvriendelijk. Het lag dus wel voor de hand dat het jaar 2002 de idee opriep de site grondig aan te pakken en een betere onthaalaccommodatie te geven. Het Rotterdamse landschapsbureau West 8, onder leiding van Adriaan Geuze (1960), kreeg de opdracht het gebied te herstructureren, m.a.w. een project uit te werken, zodat het Kanaaleiland met een genereus welkomstgebaar de vele bustoeristen zou begroeten.
Brugge over de Coupure van Jürg Sonzett De stadswallen die de historische kern van Brugge omringen, zijn een geliefde plaats voor de Bruggelingen om te wandelen en te fietsen. Door de aanleg van het Coupurekanaal in 1753 werd het circuit onderbroken. Aan Jürg Conzett (1956), een bekende Zwitserse ingenieur, werd gevraagd een kleine brug voor voetgangers en fietsers te ontwerpen.
55
opmaak_112 kopie.indd 55
01-12-2011 08:02:38
In zijn al genoemd boek schrijft Dubois over de ingrepen op de besproken site: ‘Het noordelijke deel van het eiland wordt ingericht als een vestibuleplein, een trefpunt, een oriëntatiepunt op weg naar de stad. Het idee is een verhard vlak in het groen met daarboven een roodgeschilderde grote luifel die geleidelijk overgaat in een voetgangersbrug met een weids gebaar en met een asymmetrisch langstprofiel. De brug anticipeert op de verschillen in hoogte van de oevers. Het bureau Poponcini & Lootens uit Antwerpen ontwierp in samenspraak met West 8 een nieuwe sanitaire accommodatie; een wit rechthoekig volume dat als tegenpool fungeert van de vloeiende beweging van luifel en brug. Met dit project krijgt Brugge een moderne versie van een stadspoort, een plaats waar tienduizenden toeristen voor de eerste maal met Brugge kennismaken.’
met een straal van 11,5 m. De lichte constructie heeft een U-vormige doorsnede, is zelf 15,4 m lang en 6,3 m breed. Met de aan- en afloopvlakken wordt de totale lengte dan 22 m. De aluminiumwanden zijn opgebouwd met aan elkaar gelaste fragmenten en vertonen de vormen van een honingraat. Gesloten ovalen vlakken doorbreken de eenvormigheid van het honingraatmotief. Transparante platen in policarbonaat zijn aan de buitenzijde bevestigd en versterken de lichteffecten en de reflecties op het water. Dankzij de ingewerkte kunstverlichting krijgt het paviljoen ’s avonds een feeëriek aanschijn. Dat wordt nog versterkt door de waterpartij die de indruk verwekt dat de constructie zweeft. Het paviljoen getuigt van een grote poëtische gevoeligheid en van zin voor verfijning en dematerialisatie. Wellicht stelde het te hoge eisen aan de receptie van de Brugse bevolking, want van de drie hier besproken realisaties, gebouwd naar aanleiding van Brugge Culturele Hoofdstad 2002, bleef het voor vele stadsgenoten het voorwerp van protest en contestatie. Dat het op de Burg geplaatst werd, een historisch erg gevoelige plek, droeg bij tot de afwijzing. Nu het, tien jaar later, verwaarloosd en beschadigd, veel minder aantrekkelijk oogt, zien de tegenstanders hun kans schoon om te roepen: die rommel afbreken. Laten we hopen dat de progressieve vleugel het haalt en dat de nodige geldmiddelen worden gevonden voor een grondige renovatie, zodat het paviljoen al zijn vroegere gratie, poëtische verfijning en subtiliteit terugkrijgt. ❚
Paviljoen van Toyo Ito op de Burg Toen het idee groeide om voor Brugge 2000 een tijdelijk paviljoen te bouwen, dachten de voorstanders onmiddellijk aan een inplanting op de Burg. Het was de architectenvereniging Archipel die het advies gaf de opdracht toe te vertrouwen aan de Japanse architect Toyo Ito (1941). De bouwmeester uit het Verre Oosten koos voor een bescheiden, ingetogen project: een uiterst lichte, transparante aluminiumconstructie, waarbij de visuele ervaring met de lichtomstandigheden sterk varieert. De brug, 22 m lang, werd geplaatst in de lengterichting van de voormalige kerk Sint-Donaas, bovenop een cirkelvormige, ondiepe waterpartij
Het Kanaaleiland
56
opmaak_112 kopie.indd 56
01-12-2011 08:02:38
Het Kanaaleiland
De Coupurebrug (Günther Conzett)
Het paviljoen van Toyo Ito
Foto’s: Lieve Terrie
57
opmaak_112 kopie.indd 57
01-12-2011 08:02:38
Kurt Van Eeghem
Beeldschoon, maar ook een randgeval
Het oude centrum van Brugge is beeldschoon, wellicht het mooiste stedelijke patrimonium van het land en zeker één van de mooiste van de wereld. Voilà!
sfeertje kan ik waarderen. Maar, waarde landgenoten, dit lukt alleen als ik binnen de oude poorten van Brugge blijft, want naast het glorierijke verleden gaapt het steriele heden.
Oké, Gent oogt eveneens bijzonder fraai. Er is het magnifieke zicht op de drie torens, de oude panden aan de machtige Graslei, het pronte Gravensteen, enzovoort, en zo verder. En ja, excuseer me, er is de Antwerpse kathedraal, het Rubenshuis en de Vlaaikensgang, om nog maar te zwijgen van de glorieuze Grote Markt van Brussel – de mooiste markt van het heelal – of het filigrein van het Leuvense stadhuis of, kijk eens aan, de krachtige toren van het Mechelse Sint- Rombouts. Allemaal trotse symbolen van ‘Vlaandrens’ grootheid, Oh machtige relieken van ons glorierijk verleden, Oh stenen getuigen van ons bouwkundig vernuft! Hier plengt er voorwaar een traan van ontroering bij het oproepen van zoveel ‘Vlaamsche’ trots.
Het nieuwe Brugge is walgelijk. Het is wellicht de lelijkste stad van het land en één van de dieptepunten op de wereldranglijst. Voilà! Zodra je de stad door één van die fraaie poorten verlaat, betreed je de banaalste stukjes stedelijk weefsel ‘ten westen van de Chinese muur. Assebroek, bijvoorbeeld, is een getrouwe kopie van de Boomsesteenweg ter hoogte van Aartselaar. Sint-Michiels is een ontnuchterend samen gegooide klonter van enerzijds koterijen en anderzijds pronkerige fermettes. Sint-Pieters kan op een donkere vooravond zo mistroostig lijken als een panelgesprek in ‘de zevende dag’ en Sint Kruis heeft zelfs wijken waar men argeloze bezoekers verplicht de toelating zou moeten verbieden, omdat depressies hardnekkig op de loer liggen.
En toch blijf ik het herhalen: het oude Brugge is de mooiste stad van het land. Miljoenen toeristen komen er jaarlijks de versteende schoonheid aanschouwen en het zal u niet verbazen, ze keren ook tevreden terug naar Amerika en Japan, waar het kiekje van de Brugse Halletoren naast die van Eiffel in Parijs en die van Gaudi in Barcelona een ereplaats krijgt. Het lichtdrukmaal wordt dan, in blijde herinnering, op een velletje zilverpapier geplakt, wat hen aan de fameuze Brugse pralines herinnert.
Zo trots de Bruggeling over zijn binnenstad mag zijn, zo beschaamd moet hij wezen over zijn randgemeenten. De vroede vaderen van de stad hebben honderden jaren gewaakt over dat prachtige erfgoed – ze werden daarbij geholpen door de lamentabele economische situatie, maar dit terzijde – ze vergaten ondertussen wel om het grootste deel van hun stad, zowat alles wat zich buiten de vesting bevindt, even meticuleus te verzorgen. Meer nog, nadat de oude stad alle randgemeenten had opgeslokt tijdens de grote fusiegolf van 1977, trad de perverse regel in werking: ‘alle aandacht voor de oude stad, alleen maar rommelen in de rest’. Voordien hadden enkele van die ‘dorpen’ nog een ietwat charmante kern, nadien verdwenen ze één voor één om plaats te maken voor saaie blokken, nog saaiere winkelcentra en allersaaiste openbare voorzieningen. Alsof het stadsbestuur een wedstrijd had uitgeschreven, waarin saaiheid en lelijkheid als ultieme wensdroom stonden vermeld.
Ik ben in Brugge geboren, maar sinds mijn zeventiende woon ik in de koekenstad Anwerpen. Toch ga ik elk jaar enkele dagen in een Brugs hotel logeren. Puur om te genieten van de stad, om er te kuieren langs de reien en er, na een concert in de tempel van de architecten Robbrecht en Daem, mijn benen onder de rijkelijke tafel te schuiven van een sterren gedoteerd restaurant. Brugge heeft gewoon alles in huis om de hedonist in mij te plezieren. En dat wat kleffe toeristische
58
opmaak_112 kopie.indd 58
01-12-2011 08:02:39
Toch was er gedurig debat over de ‘Urbanistische kracht’ van de stad. Binnen en buiten de ‘cenakels’ van de macht, op pleinen en zelfs in talloze achterzaaltjes werden hoogoplopende discussies gevoerd. Niemand die daarbij enige moeite nam om redelijk te blijven. Met grote regelmaat verscheen in de nationale kranten het residu van die eclatante disputen. De woorden ‘erfgoed’ en ‘invularchitectuur’ kwamen er geregeld in voor en dat het nimmer tot een handgemeen is gekomen, mag een wonder heten. Maar nooit of te nooit werd er een robbertje gevochten over deze of gene miskleun in de randgemeenten, welnee, het was uitsluitend de kernstad die zo ongenadig de bevolking verdeelde. Ondertussen heeft men onverdroten dat buitengebied naar de Filistijnen geholpen. Zo komt het dat een financiële instelling in de wijk ‘Christus-Koning’ het lelijkste kantoorgebouw ter wereld mocht neerpladijzen, geen haan die erom kraaide. Zo geschiedde dat, toen er in de schaduw van het Brugse station een rij ordinaire, Ceauseskuiaanse kantoorgebouwen uit de grond verrezen, geen kat zich druk maakte. Maar verplaats een onnozele tegel in pakweg de Katelijnestraat en liefst vijf buurtcomités schrijven stante pede een brief naar het hoofdkantoor van Unesco met de vraag om de stad ogenblikkelijk van hun lijst van ‘werelderfgoed’ te schrappen.
Brugge leeft alleen als de toerist wakker is. Na negenen gaat, bij wijze van spreken, de deur op slot. Alle hogescholen, de kantoren en het complete verenigingsleven werken en leven ‘extra muros’. Daar heerst niet eens de anarchie die onze steden vaak nog wat gezelligheid, of toch op zijn minst wat stedelijke ranzigheid, bezorgt. Integendeel, daar doet men elke verplaatsing met de auto en wordt er alleen halt gehouden om de koffer vol te kappen met proviand of om voor een uur of acht in een kantoorgebouw te verdwijnen. Wonen in het mooie oude Brugge is het privilege geworden van de superrijken en het zal u niet verbazen dat het meer en meer om buitenlanders gaat. Een grachtenpand met een beetje tuin wordt in de betere Engelse zondagskranten aangeprezen als ‘luxury in the heart of the medieval city’ met daaronder een bedrag waarvan de doorsnee Bruggeling gaat duizelen. Hij beseft dan niet eens dat het niet om euro’s gaat, maar om stevige ponden. Moeten we Brugge opgeven? Moeten we ons voorgoed verzoenen met die hopeloze situatie? Verre van. Brugge is de administratieve hoofdstad van het nijvere West-Vlaanderen. Het beschikt over een bloeiende zeehaven, waar goed geld wordt verdiend en het wordt over land door enkele welgemikte snelwegen aan de rest van de wereld geklikt. Daarom is het goed om voor Brugge een degelijk masterplan te ontwerpen.
Om kort te gaan, het kan de stad niet schelen dat die hele brede cirkel rond de vesting eruitziet als een met buxussen gepimpt oorlogsgebied. En dat is een grote schande.
Dan moeten de taken goed worden verdeeld. En ik pleit ervoor om in de binnenstad NIETS te veranderen. U hoort het goed, NIETS. Blijf alert bij het verleggen van elke tegel in pakweg de Katelijnestraat, laat hedendaagse architecten enkel toe wanneer ze proeve doen van hun voornemens om elke verwijzing naar het rijke verleden te bewaren, en zet met tentoonstellingen en acties allerhande dat rijke verleden maar goed in de verf. Het toerisme zal blijven groeien, de hotels zullen ongekende bezettingsscores halen en buitenlandse rijkdom zal vechtend over de aloude kasseien rollen om het laatste pittoreske pand te verwerven. We concentreren ons voluit op die grote, brede rand. Alles wat daar vanaf nu wordt gebouwd moet een architecturale proef doorstaan, waarbij men streeft naar innovatie en originaliteit. De hogescholen moeten totaal vernieuwende campussen bouwen, waarbij men mikt op een internationaal publiek.
Vooral omdat het gros der Bruggelingen net daar woont. Recente tellingen gunnen de binnenstad nog een goeie 20.000 inwoners. Dat wil zeggen dat die andere 100.000 Bruggelingen in een stenen woestijn wonen. Die één op vijf Bruggelingen mogen dan wel trots zijn om in het allermooiste stadje van het land te wonen, ze worden continu belaagd door uitbaters van chocolaterieën, hotels en galeries. Neringdoeners die niet zullen rusten vooraleer het allerlaatste ‘godshuisje’ is omgebouwd tot een ‘tourist-trap’. Wie nog enkele vierkante meters in Brugge bezit, gooit zo snel mogelijk het bordje ‘bed&breakfast’ tegen de gevel, of laat het die kostbare historische grond omtoveren tot een wafelkraam. Het oude
59
opmaak_112 kopie.indd 59
01-12-2011 08:02:39
De openbare ruimte moet in een algemeen structuurplan worden gevat waar ‘het actief samenwonen’ centraal staat. Alle grotere initiatieven moeten op zijn minst de Europese kaart trekken. Geen industrie in dit gewest, maar diensten. Brugge kan een Europese voortrekkersrol spelen met het Europacollege als trekker. De diverse hotelscholen moeten de krachten bundelen om een soort culinaire Europese topschool te creëren. En dat alles natuurlijk in glanzende panden die telkens een voortrekkersrol voor de omgeving spelen. De havenindustrie heeft een post-universitair centrum nodig, waar men heel Europa leert hoe een haven werkt. Een spectaculair museum voor hedendaagse kunst, waarin de huidige collecties worden verzameld en versterkt en waar indrukwekkende tentoonstellingen kunnen plaatsvinden zal veel van die toeristen naar dat ‘nieuwe’ Brugge lokken. Stel je voor dat Unesco, over enkele tientallen jaren, ook dat Brugge als ‘werelderfgoed’ zou erkennen? Een stad als Brugge kan de lat toch niet lager leggen dan dat?
Is dit allemaal ‘van de pot gerukte’ hoogheidwaanzin? Verre van. Brugge heeft nu al voldoende instellingen op zijn grondgebied om het project op te starten. Het is eveneens de minst ‘gepolueerde’ stad van Vlaanderen, omgeven door fraaie polders op een boogscheut van de zee. Kortom, laat al die instellingen een dagje met elkaar brainstormen en trek de zaak op gang. Red dat zootje rond de stad. Bouw aan een frisse kenniseconomie. Verbind die oordeelkundig met haven en strand. En tel uit je winst. Of om het in één zin samen te vatten: haal Brugge uit de provinciale lethargie vandaan en knoop weer aan met de Hanze. Maak van Brugge één van de intellectuele hoofdsteden van Europa en doe dat in de rand. ❚
Europacollege te Brugge
60
opmaak_112 kopie.indd 60
01-12-2011 08:02:40
Renaat Ramon
COUTUME DU BOURG DE BRUGES Ritmisch klikken camera’s maar eenheid van tijd valt niet te bereiken. Alles troept hier samen: de blinde ezel en de blinde vrouw, de horigen en de heiligen, de koopman en de kapelaan. De deken en de dismeester – zwijgend wegen zij woorden, wegen zonden, wegen brood. Vredig vergadert de vroedschap en in het kapittel verzamelen de blauwe broeders van het bloed. De emblemen ruiken naar de lamp en in de nissen verschalen de jaren: geen retor renoveert de roem. De hoorns zijn verstomd; de stenen weten van de graaf geen kwaad – maar de kastanjes blozen in hun bast.
(Uit: 7 Brugse dichters voor 2002)
61
opmaak_112 kopie.indd 61
01-12-2011 08:02:40
Betty Antierens
Duveltjeskermis Ontmoeting met auteur Patrick Spriet
Het stormt die laatste augustusmorgen. Ratelende kogels op mijn dakraam en rood alert op de radio. ‘Je bent toch niet bang,’ lacht de dichter die die dag mijn wheelman wil zijn. Diep weggedoken in de kuip van zijn vliegende schotel vergeet ik wat bang zijn is. De dag bestaat, en de dichter die er over heen walst. Ik niet, ik ben een spinsel in een roze bel, mijn hele leven heb ik dit geweten, maar nu we de wereld loslaten, vult het spinsel de bel en voel ik haar, ze is vrouwelijk, haast fysiek. Zo zweven we, een poëet met sneekers zo blauw als de klarende lucht en een schrijfster in een broze bel. We vliegen een andere schrijver tegemoet. Zijn naam is Patrick Spriet. Later die dag vraagt Patrick zich schertsend af of aan zijn naam geen noodlot is verbonden. Wie slaat een boek open van een ‘Spriet.’ Terwijl hij praat zie ik me net dát weer doen.
Op een feestelijke dag, voor ik op een trein stapte, gaf een vriend het boek, Een tragische minnares, Rachel Baes, Joris van Severen, Paul Léautaud en de surrealisten, op de omslag het portret van de schilderes Rachel Baes. De trein vertrok, ik tuimelde in het leven van Rachel en vergat haar nooit meer. Fragment 1 uit Een tragische minnares De geschiedenis en de poëzie kwamen in Brugge op een wonderlijke wijze bijeen. Het mystieke zat niet eens diep verscholen in de grachten. Als de mist kronkelde het rond de huizen en de monumenten. Brugge was een stad van grote middeleeuwse schilders geweest. Het was ook de stad waar symbolisten zoals Khnopff, Verhaeren en Rodenbach hun dromen spiegelden. Was Rachel Baes niet de personificatie van Hugues Viane uit Bruges-laMorte, die zich een priester van de smart noemde en een salon inrichtte als een rouwkapel met de relieken van zijn overleden vrouw? Was dat niet de voorafbeelding van de ritus van Georges van Severen, die zij in Brugge het best kon voltooien? Alles leek in Brugge volmaakt op haar wezen en haar kunst afgesteld. Het kwam niet in haar op dat de Bruggelingen de meest onberekenbare factor waren, de ongenodigde levenden in dit macabere dodenspel. Deed de schrijver, en hoe hij heette, ertoe? Ontzettend! Hij onderzocht minutieus de geschiedenis van deze fascinerende vrouw, koesterde en vatte haar in woorden die haar uit haar as deden herrijzen. Zo maakte hij haar onsterfelijk, een hommage die alleen een bezeten kunstenaar iemand kan geven. Nadat ik het boek had gelezen, keek ik lang naar het portret van de schrijver op de achterflap. Een grote ietwat teruggetrokken man (hij schuilt in de schaduwhoek van de foto), die fronsend de wereld inkijkt. Ik wou meer lezen van Patrick Spriet. Ontdekte dat
Rachel Baes: zelfportret
62
opmaak_112 kopie.indd 62
01-12-2011 08:02:40
hij kritieken schreef voor een niet meer bestaand literair tijdschrift (Kruispunt), en dat in 1998 zijn boek, Coltrane, Trappist & Dikke Maurice was verschenen, zijn herinneringen aan de legendarische Brugse free-jazzclub De Spiegel. Een pittig relaas, letterde een krant van toen… helaas niet meer te vinden. Wat ik wel van hem kon vinden, zei dezelfde vriend die me Een tragische minnares had gegeven, waren zijn Luisterreportages in een tijdschrift voor klassieke muziek. Het tijdschrift heette Luister, glossy, elitair en duur. En ja, in het nummer dat ik opensloeg in de tijdschriftenwinkel aan de Antwerpse Melkmarkt, stond Patrick met een reportage over Jacques Offenbach. Ik las de eerste alinea’s, verleidelijk als de tonen waarop Orpheus je naar de onderwereld voert, en besloot me dit pareltje cadeau te doen. In café De Muze, voor een koud wordende koffie, volgde ik, in de voetsporen van Patrick Spriet, Offenbachs omzwervingen. Van Oostenrijk tot Parijs, van Parijs tot Etretat, van Etretat tot het Cimetière de Montmartre, langs paden en wegels die geen enkele journalist tot dan toe betreden had. In Etretat, waar Offenbach met een deel van de opbrengst van Orphée aux Enfers een koninklijke villa liet bouwen, ontdekt speurneus Patrick Spriet l’Hostellerie des Vieux Plats, waar ook Offenbach vaak te gast was. Ik lees je graag dat stukje voor.
authenticiteit van haar bezielster toch tot leven komt, zoals in Offenbachs Contes d’Hoffmann. Patrick Spriet, een veel te bescheiden Brugse schrijver. In Bruges-la-vivante mocht hij niet ontbreken. Wheelman en ik stappen door Brugge, straatje, steegje, pleintje, rechts, links, oversteken en rechtsomkeer, want Brugge loop je net zo makkelijk uit als in. En dan is er herkenning, romantische bruggetjes en historische huizen; de Sint-Annarei! Vlaamse cafeetjes waar ze Britse cider tappen, wedijverende etalages met exquise pralines en andere heerlijkheden. De zon vecht even met de regen, trekt een boog en wint het spel. Duveltjeskermis! Een beiaard klingelt twaalf en de straten stromen vol mensen. En dan lopen we er pal tegenaan. Hotel Restaurant Le Duc de Bourgogne aan het Huidevettersplein. We stappen nieuwsgierig binnen. Veel Vlaamse eik en krakende vloeren. Een hoffelijke receptioniste wijst ons het restaurant, ‘meneer Spriet is al even langs geweest, hij komt zo weer terug.’ De Maître wijst ons een plaats met zicht op de Spiegelrei. De eetzaal is ruim, de tafels staan op comfortabele afstand van elkaar. De dichter schuift ridderlijk mijn stoel naar achter, de plaats aan het raam, en nestelt zich naast me. Onder ons bruist de rei, met toeterende rondvaartboten en toeristen uit alle werelddelen. Gniffelend als schoolkinderen wachten we op Patrick Spriet. Dan wandelt hij de rustieke eetzaal binnen, ik herken hem van het achterplat van Rachel. Zwart zijden colbertje en wit linnen hemd, boordknoopje open. Hij is net zo groot als ik vermoedde. De Maître begroet hem, wijst discreet onze tafel. Hij bedankt met een knikje, laat even zijn blik over ons gaan, glimlacht, stapt op ons af. We staan op en schudden handen. Gaan weer zitten. ‘Aperitiefje?’ Het zou een ijsbreker kunnen zijn, maar er was geen ijs. Onze ogen, drie paar, bleven vanaf de begroeting over glazen en schotels en werelden heen, verbonden. ‘Kijk,’ wijst Patrick, buigt zich naar het raam, ‘net tegenover ons, zie je het Boergoensche Cruyse.’
Thomas neemt me mee naar een andere relikwie die zich in het onbeduidende Gonneville-la-Mallet bevindt, op een paar kilometer van Etretat. Sinds halverwege de 19de eeuw is l’Hostellerie des Vieux Plats een ‘rendez-vous des célébrités’ waar niet alleen Offenbach kwam, maar ook Wagner, Gounod, Massenet, Berlioz, Saint-Saëns, Chabrier en Messager om het even bij de componisten te houden. Het gouden boek van de stokoude Lucette Aubourg, die de herberg van haar grootvader op haar eigenzinnige manier uitbaat, doet me even duizelen… Dit is toch Parijs niet! Waarin schuilt de jarenlange aantrekkingskracht van dit curieuze etablissement? Mademoiselle Aubourg ontvangt ons in haar keuken die uit 1865 stamt en waar alles nog precies hetzelfde is. Het stof van de voorbije eeuwen hangt ook over de gelagzaal waar Monet ooit een paneel van een kast beschilderde, in ruil voor een paar glazen wijn en een bord soep. Deze plek is geen knekelhuis, maar een icoon van een vergane, oude wereld die dankzij de magie en
63
opmaak_112 kopie.indd 63
01-12-2011 08:02:41
Ik kijk naar een imposant gotisch gebouw, de laagste ramen hangen net boven de waterlijn. ‘Een van de meest bekoorlijke plekjes van de stad,’ zegt Patrick, ‘op enkele passen van het belfort en de lievelingscafés en restaurants van Joris Van Severen. Dat was het huis dat Rachel en hij hadden uitgekozen, midden de middeleeuwse stadskern van Brugge, geschiedenis en status, melancholie en poëzie, waar ze in het geheim hun liefde vierden en gelukkig waren.’ ‘Helaas bracht het huis hen meer miserie dan geluk,’ voegt hij er na een hap aan toe. Vraag me niet wat we aten. Letters zou ik zeggen. Letters en woorden. Daartussen snoepten we van onze borden, klonken met glazen. Ik luister en vergeet te vragen. Patrick is een fascinerend verteller, net als op papier vertrekt hij van de geschiedenis, de feiten, dat is zijn stille zoektocht, dan blaast hij alles leven in. Zijn werk is als het scheppingsverhaal. De eerste dag schiep God… Ik ben de volgorde vergeten, maar zo gaat Patrick tewerk. Onderzoek, uitpluizen. Niets aan het toeval overlaten, speuren in boeken en documenten, in musea, in huizen en puinhopen waarin zijn personages geleefd hebben, restaurants waar ze aten, bij mensen die hen gekend hebben, voor of met hen gewerkt hebben. Hij besnuffelt en ontleedt het kleinste detail. Pas als hij alles verzameld heeft wat er te verzamelen valt en wat anderen over het hoofd hebben gezien, is het zijn zevende dag en gaat hij zijn uitverkoren personage nieuw leven inblazen. Een schrijfproces dat soms jaren vergt. Toch is hij geen schrijver die in zijn personages opgaat. Hij observeert, streelt eerder dan te boetseren, haast schuchter, met eerbied voor de geschiedenis. Patrick zal dit wegwuiven, zoals alle complimenten. ‘Waarom ik?’, zal hij me nog enkele malen vragen, ‘Waarom wou je precies mij interviewen?’ Ik heb mijn hele leven de norm gehanteerd dat liefde impulsief moet zijn, warm en menselijk. Ik voeg er aan toe dat ze belangeloos moet zijn. Zo schrijft Patrick. Met dat soort liefde. We eten, genieten, praten. Ook over Brugge dat ons omringt. ‘Toen ik twintig was, vond ik het een ramp dat Brugge in de oorlog niet platgebombardeerd was, zoals Rotterdam,’ vertelt Patrick, ‘nu wil ik elke oude steen koesteren als een graf. Een mens heeft een eigen aard waar hij niet tegenin kan gaan,
maar toch veranderen zijn interesses, obsessies, smaken, behoeften. Ik ben altijd een eenzaat van aard geweest en dat heb ik pas sinds een paar jaar goed begrepen en aanvaard. Dat is onveranderlijk. Al de rest verandert wel. Vroeger aanbad ik de verandering, nu wil ik de verandering tegenhouden. In die zin heb ik van Brugge leren houden.’ Mijn maat, de dichter, net als Patrick een operafanaat, vraagt hem waarom hij altijd over zulke tragische vrouwen schrijft. Hij verwijst hiermee naar het tragische lot dat de meeste diva’s die Patrick voor zijn reportages kiest, beschoren was. ‘Je vraagt me waarom ik mij voor Rachel Baes, Mireille Balin en Habiba Messika interesseer? Daar zou je nog Margaret C. Anderson aan toe kunnen voegen. Eerst en vooral: die vrouwen hebben MIJ gekozen en ik niet hen. Twee: Het zijn relatief onbekende figuren, zodat ik het gevoel heb dat ze van mij zijn, mijn privé-obsessie. Ik vind Maria Callas ook wel interessant, maar Callas is van IEDEREEN. Dat is onuitstaanbaar. Drie: ze hebben allemaal een excentriek leven geleid, ver van het gewone. Hun wereld, innerlijk leven en tragiek fascineren mij. Maar vergis je niet: ik had hen niet graag bij leven gekend. Dat zou de droom, de fascinatie teniet hebben gedaan. Het moeten onderwerpen, personages blijven waarover ik kan schrijven.’ We zijn er even stil van. Een schrijver die zo gul zijn ziel opent, je komt het niet vaak tegen. Ik vraag hem daarop welke Luisterreportage hem het liefst was, over welke we iets mogen schrijven. Hij glimlacht. ‘Ik kan niet kiezen!’ ‘Toe.’ En dan gaat hij weer open en sla ik zijn woorden in me op. ‘Doe maar Offenbach. Emma Calvé, Ravel en Massenet, omdat het zulke prettige bezoekjes waren. Toen ik in 2003 mijn eerste reportage over de operacomponist Leoncavallo in Montecatini naar LUISTER opstuurde, zei de toenmalige hoofdredacteur Guido Van Oorschot dat mijn concept ‘iets nieuws was’. In de literatuur en de kunst werd dat concept weliswaar vaak toegepast, in de muziek niet of nauwelijks. De idee om een componist of zanger uit een ander tijdperk in een bepaalde
64
opmaak_112 kopie.indd 64
01-12-2011 08:02:41
plek die met hen verbonden was, te belichten, een dialoog tussen verleden en heden. De schakel was meestal een huis dat er nog was. Zo woonde Offenbach in Parijs, maar zijn refuge in Etretat was veel leuker om te doen. Later stapte ik daarvan af, omdat Luister bredere reisreportages verkoos. Ik ben dan biografische portretten gaan schrijven, altijd met een persoonlijke invalshoek. Geen musicologie.’
je hen onsterfelijk maakt. Je verpakt hun dramatisch bestaan in koesterende, helende, woorden en verbindt, of je dat nu wilt of niet, hun naam voor eeuwig met de jouwe. Fragment 2 uit Een tragische minnares, auteur Patrick Spriet Het is 10 mei 1940. Een heldere, warme dag kondigt zich aan wanneer Van Severen al vroeg gewekt wordt door een van zijn vrienden en geldschieters, wijnhandelaar Pierre Feys. Zijn bericht is kort en somber: Hitler is België binnengerukt! Van Severen reageert geëmotioneerd, heftig. Rachel, die haar plannen heeft gewijzigd en al de dag voordien in Brugge gearriveerd is, staat er als versteend bij en vraagt zich af wat haar te doen staat! Vandaag zou ze immers naar haar zus en vader in Parijs gaan. Van Severen is resoluut: het beste is om haar voornemen uit te voeren en haar koffer te pakken, want in België dreigt chaos en oorlog. De tranen rollen over haar gezicht terwijl ze aan de toekomst denkt: wat zal er met haar minnaar gebeuren als Duitsland het land onder de voet loopt? Ze had hem al maanden voordien gewaarschuwd en hem aangespoord onder te duiken, hem zelfs gesmeekt de dreigementen van zijn talrijke Belgische vijanden serieus te nemen, maar intussen hebben de feiten hem ingehaald. Nu kan er niets meer gedaan worden en wordt het bang afwachten. Het afscheid is nog hartverscheurender dan anders. Om 9 uur vertrekt ze met haar auto, een tochtje dat twintig jaar later nog altijd door haar hoofd tolt als een treintje op een achtbaan: had ze hem maar meegenomen, de vrijheid tegemoet… ❚
We kijken over het water, het Venetië van het Noorden, boten volgestouwd met de nieuwste generatie toeristen, Chinezen, Russen, Indiërs. Ze glijden in een onafgebroken file onder ons door. De ober brengt taartjes, vraagt of we koffie wensen. ‘Een digestief,’ lacht de dichter. Het is geen vraag, het is genieterslatijn. We laten ons even paaien en geven dan toe. Rituelen. Stamgenoten. Bij een tafel waarop gebakkruimels en lege glazen getuigen van ons gesnoep, stel ik Patrick nog één vraag. ‘Patrick, waarom werd je schrijver?’ Hij lacht alsof hij die vraag van me verwachtte, specifiek van mij. Hij geeft me het antwoord, het énige antwoord dat ik wil horen. Niet zoals je in de films ziet: een jongen die op een dag tot het besluit komt: ik word schrijver. Of iemand die graag boeken leest en denkt: dat gaan we ook eens proberen. Of om je omgeving te imponeren. Ik moet schrijven zoals ik ook moet eten: het is een absolute behoefte. Als ik niet schrijf, voel ik me ongelukkig. Het is het liefste wat ik doe: eenzaam in mijn kamertje met mezelf en mijn gedachten. Op zich heel narcistisch. Dat zijn schrijvers bij uitstek: narcisten. Het onderwerp is eigenlijk niet zo determinerend. Eerst ben je schrijver, dan komt het onderwerp; niet omgekeerd. Ik hoef ook geen autoriteit te zijn. Zodra het een onderwerp is dat me boeit, wil ik het in woorden en zinnen vatten, stileren en vorm geven, mijn hoogstpersoonlijke visie er in leggen tot het mij behaagt. Op een schrijfacademie kun je de techniek wat bijspijkeren, maar word je geen schrijver.
[ Betty Antierens, René Hooyberghs, Patrick Spriet, augustus 2011, Brugge ] In 2012 verschijnt van Patrick Spriet Caruso, een roman over de legendarische Enrico Caruso.
Ik kan alleen maar knikken, want zuiverder kan niemand het omschrijven. ‘En nu jij, Oelka. Waarom wou je mij, precies mij, interviewen?’ Omdat je ontroert, Patrick, omdat jij, alleen jij, die tragische vrouwen zo diep kunt liefhebben dat
65
opmaak_112 kopie.indd 65
01-12-2011 08:02:41
Brugse dichters over hun stad
Fernand Bonneure
Jaak Fontier
BERICHT UIT DE TOREN
BRUGGE, DRIE HAIKU’S
Ik spreek u toe, mijn stad, in elk seizoen wanneer de sneeuw mijn toren dekt, wanneer de zon zijn hete vuren zendt in lange, hemelsbrede banen van licht.
Eén en al aandacht een merel op het brugje het beiaardconcert
Mijn taal is brons, mijn klankenbord bereikt in golven ook de verste wallen; mijn toren zindert mee en tijden lang er speelt een diepe rilling door mijn leden.
De gevel hersteld honderden komen kijken allen architect
Door zalen, over daken en de ramen uit verneemt de trotse stad mijn tijding.
Op het bruggetje een paar; hij was Memling niet zij wel Sybilla
Het volk kijkt op maar trekt voorbij, toch schrijf ik eeuwigheid beneden.
ZEEBRUGGE, DRIE HAIKU’S Rimpel na rimpel trekt het schip onzichtbaar spoor over eeuwen heen
Na een lange vaart over drift van tijden heen veilige haven
Van horizonten over onzekerheden tot het meertouw bindt
De haiku’s verschenen onder de titel ‘Het schip’ in de bibliofiele uitgave Ontmoetingen 2002. Zeven Brugse dichters, gerealiseerd door grafisch kunstenaar Renaat Bosschaert, 2002, Brugge.
Uit: 7 Brugse dichters, 2002
66
opmaak_112 kopie.indd 66
01-12-2011 08:02:41
Herwig Verleyen
Jan van der Hoeven
DE JONGEGEHUWDEN ROZENHOEDKAAI Uit Tokio, Nagoya of Kioto, over duizend heuvels van verlangen, langs het hooglied van duizend rivieren, reizen zij naar de stad waar elke sneeuwvlok verandert in een zwaan.
Ik die mijn klinkers voer tegen het grijze van de tijd en rozen tover uit de zwarte hoeden van dit water hoe sta je mij voor ogen met het grauw dat in mijn kijker loopt en looft de schrijnen van je schijn de rimmel van je tover. Wat breekt mij in de weerschijn van mijn twijfels wat scheidt mij van dit beeld dat geeuwt van eigen eeuwen verblind in zijn geleende stenen? Mij raakt hier Rilke kant noch wol immers de prinsen gingen en de heren keren niet op hun fluwelen tenen of met een vlammend paard tussen de ijzeren benen, herinner mij niet niet aan de waakhond van de weerkeer niet aan de muren van de duur nu mijn eigenste woorsd bij dit schrijven verweert en verteert.
Met hun strelende handen, teder als licht glijdt over miniaturen; met hun hart, lichtvoetiger dan de beiaard tinkelt in het eerste streepje lentezon; met hun dromen: twee witte vlinders, zoekend naar de zoetste roos in een verstild tuintje van Van Eyck, noemen zij er elkaar man en vrouw: gefluisterd tussen de broze vleugels van triptieken, maar weergalmd door duizend heuvels, in het hooglied van duizend rivieren, tot in Tokio, Nagayo opf Kioto: als een grenzeloos gedicht van kant en brons.
Uit: 40 Brugse dichters, 2005
Uit: 40 Brugse dichters, 2005
67
opmaak_112 kopie.indd 67
01-12-2011 08:02:42
Herman Leys
Patricia Lasoen
GEZELLES STANDBEELD
VISSPAANSTRAAT
in deze stad wegen de stenen hun soortelijk gewicht maal zoveel verleden tijd
staat de blinde zanger op straat onmerkbaar rillend als de doodsklok slaat
Langs de Visspaanstraat loopt ze verloren met reismand en poes. Langs de heiligenprenten de rozenkransen de tuinkabouters de waterpomp. Langs de vuilniszakken de waterplassen het vermoeden van ratten. De paadjes zijn effen het hekken knarst niet de gewassen zijn jong. Hier kleven geen bladeren aan de stoep geen salpeter in oude kelderkasten geen lekkende zolders. Van achter bewasemde raampjes kijken gewassen vrouwen tochtloos, goedmoedig naar buiten. Een zwartharige heks roept met rode stem een verwensing op oude wijze.
Uit: 40 Brugse dichters, 2005
Uit: 40 Brugse dichters, 2005
wel schoren linden en platanen met groene schouderbladen alsnog de grauwe lucht en onverwoestbaar mussengebroed kwettert de revolutie maar de bronsgroene dichter buigt het hoofd onder duivenmest en vallende blaren geen haar op dat hoofd wordt gekrenkt door de wind met zijn longen vol lood een boek zonder balden tussen de vingers de mond gesnoerd
68
opmaak_112 kopie.indd 68
01-12-2011 08:02:42
Het Venijnig Gebroed
Het dichterscollectief Het venijnig gebroed (HVG) bestaat uit vijf man, waaronder één vrouw. Met Brugge als root en uitvalsbasis knutselen, timmeren en sleutelen ze aan wat poëzie, wat experiment en de dunne groene lijn die daartussen loopt. Sinds 1997 hebben betweterig ennui, opgezet spel, bevlogen jouissance en een voorliefde voor kunstenaars die buiten de lijntjes kleuren een thuis gevonden. Het zijn podiumdichters par excellence, maar evengoed schuwen ze het hermetische gedicht niet. Uitgangspunt voor het collectief is het literaire landschap verlevendigen, hierdoor werden ze bijna gedwongen door organisatoren van allerlei, vaak eenmalige poëzie-evenementen, waarvan het karakter voortdurend bijgesteld werd. De confrontatie tussen verschillende kunstdisciplines bleek drive van het collectief te zijn. Verschillende samenwerkingen vloeiden voort tussen beeldende kunstenaars, muzikanten en HVG. www.venijniggebroed.be
Denis Vercruysse FALL FIRE SEASON Er wordt te weinig met vuur gespeeld. Nochtans, met een sis als van een zorrozweep van een overhete tongriem gesneden zoals het likkebaardt: begeerlijk het is wat bezwerend brandhout maakt. Bij bossen valt het neer in fall fire season sintels worden slikkende vlinders in het rondom de opgehitste wind is in alle staten in alle streken laait het lichtend op als de zolen de sporen van een barrevoetse kolenloper als met krinkelende linten komt opgezet de dans van een derwisj als op de staart van een komeet in de bijna-staat van spontane ontbranding. Nee, het vuur is geen vallende ster. Volg maar de perikelen de show in de haard de picknick disasters de barbecue de bolbliksem en het gloren van brandende olievelden. Hierin geeft het zich bloot dat het ons verzengend bedekt en liefkoost met alle vingers dat het maakt het kleedt ons in het kleedt ons uit tot op het bot: het is de dood die daarin kreunt
69
opmaak_112 kopie.indd 69
01-12-2011 08:02:42
en ons tot aan het bittere einde krachtig steunt want al klimt het recht omhoog het houdt zich vast als in ternauwernood. Het is de kroon die zich vastklinkt op het hoofd van de toorts het is de lijkwade van een trotse Noorse koning het is de toren en het baken het is de zon. Het knettert en het vonkt van in de vroegst bemande spelonk tot in het gepassioneerde spel het pizzicato van het vergrootglas en de kever en zelfs al eerder zo zelfstandig staat de vlam als het presenteer geweer het startschot en de winnaar op het schavot. Is het nu in Celsius of in Fahrenheit in zwavelsteen of in een dynamo is het nu Bengaals of is het Molotow we volgen maar op de snelweg van verschroeide aarde de hengel met daaraan de olympische fakkel van een dwaallicht een dwingeland: het spiegelt de lucht illusies voor het betovert de horizon het strooit de as waarrond de wereld waait en geen vuurwater lest de dorst daarvan. Het is de heks die te hard van stapel liep het is de berserker in het heetst van de strijd het is de landing van little boy het is napalm op Hanoi het is een kus op de wang in de douches van een concentratiekamp Ja het ligt ons na aan de schenen en nauw aan het hart. Het breidt zich uit en wervelt het omhoog met een schichtig gebaar spreidt het de armen het is een deken waarvan het stof wordt uitgeklopt het maakt de achtergrond waartegen het zich toont met de volle glorie van een barstende migraine als in een koortsdroom daagt het op het is de dag die aanbreekt in het holst van de nacht. Het is de op seks beluste blik de blos, de a en de o zo machteloos als het met een zucht het laatste greintje zuurstof zuigt: dan dooft het uit. Er wordt te weinig met vuur gespeeld.
70
opmaak_112 kopie.indd 70
01-12-2011 08:02:42
albrecht b doemlicht ZWIJG STIL zwijg stil van het liefdevol rememberen van schone tijden uit ’s mens jeugd; van het schuddebuiken en het schattenjagen, van het graven met een schepje aan de zee, van het doen alsof je koning was, of op z’n minst baron vergeet de wilde haren van de jeugd, de staketsels rond gebouwen en het fietsen met een porto in de hand, vergeet een man of vier in bed, vergeet de zoo van Rotterdam, vergeet de balustrades en de autobanden, vergeet de vrienden voor het leven geen tijd voor clippings uit de krant, voor home-made boterkoekjes, voor ’t verven van de klei, voor streekbiernacht, voor poker night, nee, geen boetiek met hippiekleren geen leven on the edge of op de rand zwijg stil van borsteklop en overzet van lessen in L.O. van gedane zaken en geplukte kiekens, van zoveel pluimen op een hoed. vergeet ‘ik ga op reis en ik neem mee’ vergeet de kleurencode van de mastermind, de opvoeding, de bijelkaargeharkte kennis for godknwoswhen, vergeet the fall in eddinburgh, vergeet je tarweloos dieet daar gaat je eigen war on terror met de buurjongen, je tentenkamp ligt op een festivalterrein geen tijd voor ’t cultiveren van een tuin, geen tijd voor ’t bouwen van een huis, er zijn limieten aan de witheid van je tanden, limieten aan de afstand die je zwalpend af kan leggen, zelf aan het treinspoor komt een eind. de batterijen van de walkman gaan niet langer mee, de beurtenkaart is opgebruikt, de zandbak die werd omgespit, de roes maakt plaats voor kater en het leeggoed dat moet nog teruggebracht. gedaan forever blue, gedaan eternal love deze nacht dient om te slapen pis voor de zekerheid het kampvuur uit
71
opmaak_112 kopie.indd 71
01-12-2011 08:02:43
Jan Wijffels LANG LEVE INCOMPETENTIE ik heb schijt niet aan de overheid ma aan de laksheid van veel vijven en zessen wijven of hoerkes beginnekik te stressen ook de boerinnebond bien sur rechterhand doet ambetant van te snokken krijg ik een postuur van geweld op de stroate mc schlemiel zeg het maar dan worde aggresief met 2 asbestplaten en schopt ge der 1 of 2 kastraten zegt het wat is er beter piraten of aarsgaten kastraten wat gebeurt in de schuur blijft tussen u en de zeezicht gekeerd met mij na boven ik ben klaar met je gangstergekeuvel ze houdt van fruit want ze eet mijn banaan toverfluss toverflos ik kom je wel halen al is het in Noordrein-Westfalen puur theoretisch is mijn rijbewijs hetzelfde als mijn lief maar praktisch is mijn lief een hutsepot onder geschiedenis lessen versta ik gisteren ma maa mamma gangstersister high heel spinning wheel prairie chanel origami rokske met een zweep deed ik de confituur opjumpen
72
opmaak_112 kopie.indd 72
01-12-2011 08:02:43
Ann Slabbinck HET HUIS HET HART HET WATER
1.
3.
Ik fluister in je ogen dat ik van de regen hou die om half vier over ons huis voorbij trekt gevangen in gezwollen buiken van tergend trage wolken het doet je niets zeg je
Nergens beukt de wind meer dan hier in onze achtertuin die niet eens de mijne is maar waar ik je droom liggend tegen het licht dat schemert onder je gesloten ogen en sta op moe van het gezoem van bloesems en van vlinders en van het gemis dat hen in tweeën snijdt
als ik naar je kijk zie ik een maïsveld meeuwen die op kraaien klimmen en zich nestelen in de wind
ik trek aarzelend de zomer aan die van de pannen op het dak naakt het gras inglijdt
en wat dan nog zeg je terwijl je in de andere kamer het licht ontsteekt en het raam opent dat hapert
en waak waak over mijn gemoed en de splinters in mijn handen
ik ben stervende in jou 4. Nergens leg ik je liever neer dan hier aan mijn zijde van het bed
2. Als ik mijn handen op de muren leg en luister naar het kloppen van het huis het hart het water
een zwart paard dampend in de vroege morgen zijn we vol van mist en andere vage dingen
voel ik de kilte die de kamers lijmt en trek lijnen in gedachten op papier over je arm de lauwe velden in
woorden tussen een fluwelen tong en een koud gehemelte flarden egel op de weg naar huis een bongobon voor twee en hopen twijfels die ik voor jou in zakjes doe
73
opmaak_112 kopie.indd 73
01-12-2011 08:02:43
Frederik Lucien De Laere HACKER
HOLOGRAM
er viel een ster zo snel als satan hij dook op in de gedaante van een boek nestelde zich in de taal en loerde om de hoek
foton na foton aangeslagen de jump naar een ander level zendt uit een levengevend licht intense hitte die op grote afstand bloemen doet bloeien, mens en dier laconiek laat stoeien in coroliet, volken met bloed de zon doet aanbidden en paleizen laat oprijzen ter ere van zij laat velden rijpen vertoont op wendes haar machtige gezicht en markeert met stenen de eerste en de laatste tijd af en toe een corona van vele candela’s een emissie met een lus, massa’s deeltjes richting aarde, een wind die uitmondt in noorderlicht dat zich zuidwaarts uitstrekt en netwerken verstoort maar nieuw inzicht brengt, ontsluiert een tafel, een formule en wetten in een woestijn blootlegt waar de wetenschap kantelt en verstand tintelt van de stenen met laser gebrande hints een lichtpad in een onbekend land de weg toont, lantaarns met LED’s markeren een kaarsrecht baanvak een track die leidt naar het einde van een tunnel waar het licht uitmondt in een zwart hart summum van absorptie het kleurenspectrum door een wormgat getrokken en uitgestrooid in een spiegelkooi tot het botsen het licht afkoelt en een nieuwe straling op haar schepper doelt.
de lezer van geen kwaad bewust kreeg clusters binnen en trojan horses die het brein omsloten en herschikten zodat hij nooit meer dezelfde was, onrein klapte hij het meesterwerk dicht en viel van de regen in de drop als job met de boze zweren, pijn was zijn deel, hij werd deelgenoot van de verdorven vriend, de exploot van de hel, nam akte van de media nu surft hij met de meester op zijn schouder op de lijdensweg van het web telkenmale met de missie te infiltreren in de domeinen tot iedereen is een van de zijnen.
74
opmaak_112 kopie.indd 74
01-12-2011 08:02:43
Guido Gezelleprijs Onder stimulans van de Schepen voor Cultuur Yves Roose doet de Stad Brugge al jaren inspanningen om de literatuur en inzonderheid de poëzie te ondersteunen. Dat gebeurde door tal van initiatieven waarvan de instelling van een literaire prijs in 1980 zeker de grootste weerklank vond. De prijs werd genoemd naar Brugges grootste dichter, Guido Gezelle. Hieronder volgt wat meer informatie over de in 2009 (achtste editie) uitgereikte prijs. Na de erelijst van de laureaten over de periode 1980-2009, drukken we de wedstrijdbepalingen af voor de in 2012 toe te kennen Guido Gezelleprijs. Vanaf 2005 werd de prijs voorbehouden voor in boekvorm gepubliceerde oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie, dit in tegenstelling tot alle vorige edities, waar enkel ongepubliceerd werk aan bod kwam.
1980: Luuk Gruwez met Een huis om in te zijn, poëzie – 50.000 BEF Staf De Wilde met Sjaloom Salome, poëzie – 25.000 BEF 1985: Daniël Van Hecke met De Vlucht, roman – 50.000 BEF Prosper De Smet met Oproer in het weeshuis, roman – 25.000 BEF Paul Vanderschaege met Vrouwen voor Bakelandt, roman – 25.000 BEF 1990: August Thiry met Het Paustovski Syndroom, novelle – 125.000 BEF 1995: Frans Depeuter met Villon, Heer van de Raven, toneel – 200.000 BEF 1999: Joris Denoo met Linkerhart, poëzie – 200.000 BEF 2002: Marnix Tueman met Verloren zoon, roman – 5.000 euro 2005: Hans Tentije met deze Oogopslag, poëzie – 5.000 euro 2009: Tonnus Oosterhoff met Ware grootte, poëzie – 5.000 euro
Guido Gezelleprijs 2012 – wedstrijdbepalingen Artikel 1: Instelling Met uitvoering van een beslissing van het College van Burgemeester en Schepenen van de Stad Brugge wordt voor de negende maal een literaire prijs ingesteld: de Guido Gezelleprijs. Die wordt in 2012 voorbehouden voor Nederlandstalige poëzie. Artikel 2: Organisatie Het organiserend comité zal bestaan uit de Schepen voor Cultuur van de Stad Brugge als voorzitter, afgevaardigden van de dienst Cultuur van de Stad Brugge en drie juryleden. Artikel 3: Prijzen Voor de Guido Gezelleprijs 2012 wordt 1 prijs toegekend. De laureaat ontvangt de prijs ter waarde van 5.000 euro. Artikel 4: Aard van het literaire werk In aanmerking komt: een bundel oorspronkelijke Nederlandstalige poëzie van één auteur, voor het eerst in boekvorm gepubliceerd tussen 1 december 2009 en 1 december 2011. Bloemlezingen komen niet in aanmerking. Artikel 5: Deelnemingsvoorwaarden 1. Werken kunnen ofwel rechtstreeks door de auteur ingediend worden, ofwel via de uitgever van de poëziebundel, met toestemming van de dichter. 2. Deelnemen aan de Guido Gezelleprijs 2012 is gratis. 3. De leden van het organisatiecomité mogen niet deelnemen aan deze prijs. 4. Van iedere auteur mag één poëziebundel worden ingezonden. 5. Elke bundel moet in 4 exemplaren worden ingediend, samen met de gegevens van de auteur in een afzonderlijke enveloppe: naam, volledig adres, telefoon, e-mail. Dit dient te gebeuren vóór 1 december
75
opmaak_112 kopie.indd 75
01-12-2011 08:02:43
2011, hetzij per drager tegen ontvangsbewijs, hetzij per zending, als volgt geadresseerd: College van Burgemeester en Schepen, Inschrijving Guido Gezelleprijs 2012, Burg 12, 8000 Brugge. 6. De organisator is niet verantwoordelijk voor verloren gegane inzendingen. 7. Inzendingen worden niet geretourneerd. 8. Door het insturen van zijn/haar werk verklaart de auteur zich akkoord met het reglement. Artikel 6: De jury De jury van de Guido Gezelleprijs 2012 bestaat uit 3 leden. Zij worden door het College van Burgemeester en Schepenen geselecteerd op basis van hun kennis of ervaring op literair werk. De prijs wordt op voorstel van de jury, door middel van een gemotiveerd verslag, toegekend. Het verslag van de jury beperkt zich tot de bekroonde dichtbundel. Over de beslissing van de jury en de toekenning van de prijs wordt geen correspondentie gevoerd. Mocht de jury oordelen dat de kwaliteit van de inzendingen onvoldoende hoog is, dan kan de jury beslissen om geen prijs toe te kennen. Artikel 7: Bekendmaking en prijsuitreiking De bekendmaking van de uitslag en de prijsuitreiking zullen plaatshebben op zaterdag 5 mei 2012 in het Concertgebouw van Brugge. Er zal 2 weken voor de prijsuitreiking een shortlist opgesteld worden met de genomineerden. Deze lijst zal bekendgemaakt worden in de pers. De identiteit van de niet-geselecteerde deelnemers wordt niet publiek bekend gemaakt. Artikel 8: Betwistingen Alle betwistingen in verband met de organisatie, waarvoor dit reglement geen uitsluitsel biedt, worden beslecht door het organisatiecomité. Tegen de beslissingen van dit comité is geen verhaal mogelijk.
Standbeeld Guido Gezelle in Brugge
76
opmaak_112 kopie.indd 76
01-12-2011 08:02:44
Claar Griffioen
Heb je Teilhard al ontmoet daarboven?
Wanneer ik ophield met aan je te denken papa, weet ik niet meer. Maar het was een opluchting dat de afschrikwekkende confrontatie met jouw dood, me niet meer op de hielen zat. Van de week keerde je plotseling in mijn gedachten terug. Vertrouwd, zoals ik je kende. Fabian kwam langs om voor zijn filosofie-essay een gedachte-experiment door te nemen. ‘Is het mogelijk dat iemand die nooit heeft kunnen zien, zich een kleur voor de geest kan halen? Mam, denk je eens in, een kleur die voor hem nooit heeft bestaan.’ Ik keek naar mijn volwassen zoon die als kleuter zo graag met jou op onderzoek ging in de tuin. Hij wees naar zijn aantekeningen die kriskras over tafel verspreid lagen en vervolgde: ‘Stel je voor dat er een onzichtbare werkelijkheid bestaat die zich in tientallen dimensies bevindt? Wat voor een schepsel moet je zijn om daar bij te horen?’ En opeens hoorde ik jouw stem: ‘Teilhaaaard ...’ Je sprak het traag en berookt uit. Heel je onderduikperiode in Frankrijk zat erin verpakt. Je hebt me zo vaak over hem verteld dat ik zijn naam wel nooit zal vergeten: Père Pierre Teilhard de Chardin. ‘Waarom is de mens eigenlijk zo armoedig uitgerust dat hij slechts een fractie van de werkelijkheid beleeft?’, verzuchtte je. ‘Verontrustend, dat homo sapiens gedurende zijn evolutie zo’n slappeling is geworden.’ Het idee dat de mens met zijn vele mogelijkheden toch maar een klein deel van de werkelijkheid ervaart, maakte je kinderlijk nieuwsgierig. Ik schaamde me voor die opgewonden klank in je stem wanneer je vertelde dat je het Bijbelse scheppingsverhaal overboord had gezet. Dat je niet langer de kerkelijke rem op je vrije gedachten accepteerde. Teilhard de Chardin was aan je horizon verschenen en hij bood een intellectuele oplossing voor de frictie tussen geloof en wetenschap. Weet je nog hoe je me deelgenoot maakte van
zijn Omegapunt? Je bood me voor het eerst een glas wijn aan. En daarna een sigaret. Ik probeerde niet al te verrast te kijken, je mocht je eens bedenken. ‘Teilhards Omega-punt’, probeerde je te preciseren, ‘is eigenlijk the point of no return! Het is het eindstadium van het evolutieproces waarbij het zelfbewustzijn implodeert en alles in grenzeloze helderheid oplost.’ Het kwam me zo bekend voor. Alles en iedereen voor altijd in het eeuwige licht van God opgenomen. Ik dacht aan je Omega-gedicht op het geboortekaartje van Luc dat ik, om te kijken of ik het nu wél begreep, uit je archief opdiepte. Als twaalfjarige vond ik de meeste gedichten onbegrijpelijk dus ook dit gedicht, maar dat heb ik je nooit verteld. Tussen herkomst en toekomst, zo begint het. Ik lees regel voor regel op zoek naar houvast. Je noemt Omega ~thuiskomst~ en ook ~het zuivere weten~. Omega houdt ~het alles~ in en tenslotte dichtte je Omega ~de eeuwigheid~ toe. Ik hoopte natuurlijk op een heldere verklaring; Lucs geboorte vervat in een logische kosmologische berekening die leidt naar de essentie van leven, of zoiets. Maar ik zag dat je met woorden goochelde om het mooi te maken, en om te verhullen dat jij óók niet weet wat dat punt is. Dus niets nieuws onder de zon, en nog steeds een kwestie van geloven of niet geloven. Sinds je dood hoorde ik Teilhards naam niet meer vallen. Tot vorige week. Ik las in de krant een recensie over de roman Point Omega van de Amerikaanse schrijver Don DeLillo die de titel ontleende aan dit beroemde evolutionaire moment van Teilhard. Ook hoorde ik zijn naam in verband met een onthulling van NASA. Er is een bijzondere bacterie ontdekt in een meer vol arsenicum. Deze heeft andere eigenschappen dan al het leven op aarde dat we al onder de loep namen. De wetenschappers zijn verrukt over deze vondst. Buitenaards
77
opmaak_112 kopie.indd 77
01-12-2011 08:02:44
leven zou nu wel eens sneller in zicht kunnen komen. Natuurlijk is dit sensationele nieuws breed uitgemeten op tv, waarbij verschillende deskundigen aan het woord kwamen. Hun verwachtingen waren niet even hoog gespannen en varieerden van de komst van groene mannetjes tot helemaal niets. Een van de deskundigen was de multimedia-performer Ad Visser, die je nog wel kent als tvpresentator van Toppop, ons muziekprogramma van vroeger dat jouw gehoor altijd zo’n geweld aandeed. Hij reageerde met een uitspraak van Teilhard de Chardin: ‘Volgens kosmische maatstaven heeft alleen het fantastische kans om waar te zijn.’
Voor jou zijn er nu geen raadsels meer, pa. Je bent ergens waar geen tegenstellingen bestaan, een plaats zonder duisternis maar ook zonder licht. Een plaats die nooit begon en nooit eindigt en waar de tijd niet telt. Je bent dood. Voor het gemak, want een voorstelling kan ik me er toch niet van maken, heb ik voor mezelf de setting een beetje naar menselijke maatstaven veranderd, anders kan ik je deze brief niet schrijven. Ik schreef je dat ik blij was niet meer elke dag aan je te denken. Weet je waarom? Amin en jij leken een verbond te hebben tot de dood jullie scheidde. Jij ging dood. Drie dagen lang was het een komen en gaan van mensen die afscheid van je namen. Drie dagen lang zat Amin op je kist die door een koelelement ijskoud gehouden werd. Hij at en dronk niets. Geregeld stond hij op en bewoog zich traag naar de rand van de kist om bij het kiertje onder het deksel te ruiken. Ik werd nieuwsgierig, zou hij meer ruiken dan de ontbinding van jouw vlees, dat hij het telkens opnieuw deed en maar niet van die koude kist afkwam? Ik had medelijden met Amin en wilde hem gezelschap houden. Terwijl hij zijn neus weer aan de kier zette, bukte ik me en snoof tegelijk met hem de geur uit de lijkkist op. Dat had ik beter niet kunnen doen. In één keer inhaleerde ik de dood die zich ogenblikkelijk door mijn hele wezen verspreidde. Bedorven ham! Daar ging mijn mooie herinnering aan jou. Ik durf het nu openlijk te zeggen. Door de gedachte-experimenten met Fabian en ons gemorrel aan filosofische stellingen was er iets moois gebeurd. Ik zag je weer met je bekende passie voor Teilhard. Ik zag jou, mijn lieve vader waar ik zoveel van hield, na lange tijd weer herkenbaar tevoorschijn komen uit mijn nachtmerrie van een gekist stuk rottend varkensvlees. Ik zie ons samen, een kostbaar vader-dochter moment uit vervlogen tijd; ik was klein, misschien drie jaar? We lagen op de divan in de huiskamer en zongen samen liedjes met rare woorden: Pápatala papátala papatála papatalá. Pípitili pipítili pipitíli pipitilí. Póepoetoeloe poepóetoeloe poepoetóeloe poepoetoelóe. Ik begreep natuurlijk niet dat het de stemoefeningen met klemtoon-verschuivingen waren die je op de toneelacademie leerde. Mama repeteerde ook vaak, maar dan moesten we altijd naar boven
Het punt Omega telt voor de hele schepping, begreep ik van je. Je zei ook dat volgens Teilhard de soort Homo Sapiens boven het dierlijke niveau was uitgestegen door de sprongmutatie naar zelfbewustzijn, wat dat ook moge inhouden. Maar ik herinner me dat jij je toch afvroeg of filosoferen slechts was voorbehouden aan de mens. Waarom zou een dier niet kunnen filosoferen op een bij de soort passend niveau? Alles op aarde is toch opgebouwd uit dezelfde bouwstenen die gelijke mogelijkheden herbergen? Dat zou je nu, na NASA’s onthulling over de vreemde microbe, niet meer kunnen zeggen. Je dacht toen vast aan onze boze kater Amin. Het intrigeerde je dat het beest leefde alsof de tijd voor hem niet bestond. Weet je nog hoe hij langdurig in het niets kon staren zonder zich te verroeren? Of hoe hij fijne signalen leek op te vangen waarop hij reageerde met een zwiepende staart of met zacht gebrom? Soms werd zijn blik meegetrokken door iets onzichtbaars dat zich blijkbaar door de ruimte bewoog. Ah, nu ben ik weer bij die vermeende dimensies waar we als mens slechts naar kunnen gissen. Ik denk aan Plato’s gedachte-experiment van de grot, waarin mensen hun hele leven vastgeketend doorbrengen en niet beter weten dan dat de realiteit bestaat uit voorbijtrekkende schimmen op de muur. Wanneer iemand zou vertellen dat het eigenlijk de schaduw is van passanten buiten de grot, zal dat nauwelijks te bevatten zijn. Zouden gelovigen en ongelovigen onder de grotbewoners niet opgestaan zijn om de strijd met elkaar aan te binden?
78
opmaak_112 kopie.indd 78
01-12-2011 08:02:44
omdat ze ons er niet bij kon hebben. Misschien had je hoofdpijn toen, want daar had je vaak last van. Mijn hoofd is te klein voor al mijn gedachten, verklaarde je die terugkerende kwelling. Ik moest mijn handje op je hoofd leggen, dat hielp. Op een keer vroeg je of jouw gedachten bij mij mochten logeren. Je drukte je voorhoofd tegen mijn voorhoofd en liet je gedachten in mijn hoofd stromen. Je was zo dichtbij papa, je rook naar sigaretten en zweet, bitter en zoetig, met
je warme voorhoofd dat glad en vet was van de brillantine. Ik herinner me hoe het voelde toen mijn hoofd volstroomde, hoe je gedachten zich naast die van mij kronkelden. Papa, ik zeg je gedag, want wie weet bevinden we ons wel samen in Plato’s grot en zijn we slechts gescheiden door het punt Omega. Je oudste dochter Chiara ❚
79
opmaak_112 kopie.indd 79
01-12-2011 08:02:45
Kees Hermis
Zoals in het begin
BEREIK
2.
Ik kijk of het gedicht van toen nog leeft, maar het ligt uitgepraat, de woorden leeg, een dode vogel in mijn hand
Toen gaf de zee het land terug, langzaam, met tegenzin, geen ark van Noach, maar een kraai die scheuren in de schemer kraste
vloog het te pletter op een raam, gebroken nek, de snavel open, werd het door jagers uit de lucht geschoten, maar het is ongeschonden, gaaf
een slikvlakte onafzienbaar, woestland in ledigheid waar was geleefd met licht en duister, dag en nacht, liefde en dood
nog leesbaar zijn vorm, ordening, verband waarin het zich destijds heeft uitgesproken, een te mooie vlieger is voorgoed geland
zoals in het begin was er een scheiding aangebracht, stond de tijd open naar alles wat bij wachten en bij toekomst hoort
krachteloos, uitgedoofd deelt het zich mee, hoe het van klank en kleur beroofd verbrand is aan vergankelijkheid
archaïsch land dat met geboortelicht gedoopt uit zijn dodenslaap werd gewekt
ik neem het op, de letters laten los, vallen uit de spiegel van het blad – het heeft zijn tijd gehad
DOODGEWAAND
METGEZEL
1.
Zij is er weer de zachte snuit die om mij heen loopt, aanraakt even, bijna bedelend aandacht vraagt, wat wil je dat ik doe
Hier en daar stak nog een boom zijn arm uit het water, een lege schreeuw
laat me met rust, ga liggen, ik kom zo naar je toe, natuurlijk wil je aangehaald, beantwoord en ontvangen, als ik zeg blijf
de man van Edvard Munch, doodsangst, gesperde mond waarop het antwoord duur en lengte van de watervlakte had
kom je terug, want wachten kun je niet, dus laat ik je maar aan het woord en je geboren worden zolang het schrijven duurt
de trage lucht daarboven dreef als een voorlopig slotakkoord over wat naamloos weggespoeld, onbestemd was verdwenen
mijn alter ego, evenknie die in vier keer drie regels uitademt wat ik blijkbaar stem moet geven in de vorm van poëzie
en even snikte zwak de wind, trokken verdronken ogen in een gerafeld licht voorbij
80
opmaak_112 kopie.indd 80
01-12-2011 08:02:45
VOORTGANG 1. Tot op een zekere hoogte die te verdragen is de hoogte van een berg waarop je besluit af te dalen het pad omhoog klimt met je mee is stapvoets met je in gesprek
3.
hoe leesbaar wordt de ruimte die om je heen ontstaat
Niet alles eindig is, denk je ruimte klopt in je bloedsomloop de steen waarop je ligt is zacht
onder je schoenen knerpt je naam er is geen verder, hoger
je voetstappen achter de rug de ogen dicht ga je de afgelegde weg nog één keer op en af
de einder die hier opengaat zegt dat niet alles eindig is
dat iets oneindig is houdt je op gang, terwijl je rust en luistert naar de stemmen van de nacht
2. Je gaat de laagte tegemoet geen terugkeer maar vervolg
ook in de slaap leef je vooruit blijf je gericht op wat geboren wordt als licht uit licht
een ongebaande weg die voert naar jou bekend gebied waar kijkt op rijmt en ziet, maar met de ogen van daarvoor zie je hetzelfde land, veranderd en toch niet, want wat heet zien je ziet het land zoals je het nooit eerder zag, in omgekeerd verband met misschien iemand die jou vindt en jou al jaren heeft verwacht
81
opmaak_112 kopie.indd 81
01-12-2011 08:04:39
Martin Koomen
Goed gejat, of kwalijk beïnvloed? Over plagiaat, cryptomnesie en intertekstualiteit
Nooit in mijn leven heb ik het beroemdste toneelstuk van Herman Heijermans gezien: niet op de planken of zelfs maar op tv, maar laatst las ik de tekst. Op hoop van zegen; Spel van de zee in vier bedrijven bleek boeiende lectuur. Mijn vermoeden luidde dat ik een melodrama in handen had. Deze verwachting kwam uit, maar wat zou er tegen een melodrama zijn? Shakespeare schreef er ettelijke. De gedachte dat de inhoud van Op hoop van zegen allicht zou zijn af te doen als pure propaganda bleek daarentegen onjuist. Weliswaar denk ik dat elke tekstgetrouwe en gloedvolle opvoering doeltreffende sociaal-democratische agitprop moet hebben opgeleverd, maar daarmee is zeker niet alles gezegd. Treffend is de uitbeelding van de reder, die zijn vissers op wrakke scheepjes (de ‘Hoop van Zegen’ is daar één van) de zee opstuurt. Die man, hij heet Clemens Bos, is dus eigenlijk de schurk van de geschiedenis, maar hij wordt geloofwaardig getekend als iemand die wel degelijk ook ergens een hart moet hebben. Al was het stuk voor mij dus nieuw, ik had nu en dan een wonderlijke sensatie van herkenning. Al gauw kwam het besef van de oorzaak. Ooit had ik in Dublin de opvoering van een tweetal eenakters bijgewoond. Eén daarvan was Riders to the Sea van de Ierse schrijver John Millington Synge. Net als de toeschouwer van Heijermans’ stuk wordt ook Synges publiek naar een gemeenschap van vissers gevoerd, bij hem een van de eilanden voor de Ierse westkust. Bij Heijermans kijkt men naar ‘de armoedige woonkamer van Kniertje’, bij Synge naar een ‘cottage kitchen, with nets, oilskins, spinning-wheel’ en zo meer. Beide plaatsen zijn het onderkomen van een bejaarde vissersweduwe, wier zonen ook weer de zee bevissen. In allebei de drama’s verliest de vrouw haar twee laatste zonen aan de zee. De Kniertje van Riders to the Sea heet Maurya. Geurt en Barend zijn bij Synge Michael en Bartley. Daarnaast viel me op dat in beide gevallen de zonen aan hun laatste reis beginnen zonder zich te hebben verzoend met hun oude moeder (wier angst of onzekerheid een warm afscheid in de weg
heeft gestaan) en dat die moeder een lange litanie uitspreekt waarin ze de namen noemt van al haar verdronken familieleden. In Op hoop van zegen doet ze dat aan het einde van het derde bedrijf; daar valt ook de beroemde claus ‘de vis wordt duur betaald’. In Riders to the Sea gebeurt het aan het slot. Al met al lijken de overeenkomsten te groot om door het toeval tot stand te zijn gebracht. Wie van de beide schrijvers was het eerst? Heijermans, heel duidelijk. Die schreef zijn stuk in 1900 en dat was ook het jaar van de première (24 december). Een boekuitgave volgde in 1901. Synges werk beleefde pas een eerste opvoering in 1904, maar de schrijver werkte al sinds 1902 aan het manuscript. In Parijs, waar hij enige tijd studeerde, toonde hij in 1903 een versie aan een landgenoot, net als hijzelf een jonge student die aan het begin stond van een literaire loopbaan. Deze James Joyce liet weten niet onder de indruk te zijn van Riders to the Sea. Typerend voor Joyce is dat zijn eerst zo afwijzende houding nadien werd vervangen door zo ongeveer het tegendeel. Niet alleen heeft hij de moeite genomen Synges stuk in het Italiaans te vertalen, nog weer later (1918) had hij zeer actieve bemoeienis met een opvoering in Zürich, waarin zijn vrouw Nora de rol van Maurya’s dochter Cathleen voor haar rekening mocht nemen. In de tussenliggende tijd had hij zich verzoend met de ontdekking dat Ierland, en alles wat Iers was, hem levenslang bleef obsederen; daar ligt het fundament voor heel zijn oeuvre. Als jonge studenten met brandende letterkundige ambities voerden hij en John Synge in Parijs een voortdurend discours over wat hen allebei het meest bezighield: de literatuur. Van twee van zijn biografen vernemen wij dat Joyce in die Parijse episode van 1903 in het Théâtre Antoine een stuk van Herman Heijermans ging zien: La Bonne Espérance.1 Dat moet Op hoop van zegen zijn geweest. Gezien de aard van hun verstandhouding valt aan te nemen dat de twee daarover met elkaar gesproken hebben.
82
opmaak_112 kopie.indd 82
01-12-2011 08:04:41
Toegegeven, we zijn hier op het terrein van de speculaties. Zo kan ook het bewijs niet worden geleverd dat Synge, voor of na Joyces bezoek aan het Théâtre Antoine, diezelfde schouwburg heeft gekozen voor een avondje uit. Maar het betreft speculaties die voor de hand liggen. In ieder geval zou deze gang van zaken de opmerkelijke overeenkomsten tussen Op hoop van zegen en Riders to the Sea verklaren. Overigens kan Synge geen grote bedenkingen tegenover het gebruik van andermans motieven hebben gehad. Voor The Well of the Saints, waaraan hij in datzelfde jaar 1903 begon, ontleende hij het centrale idee aan een Franse klucht uit de vijftiende eeuw.2 John Synge werd dus mogelijk geïnspireerd door het ‘spel van de zee’ van Heijermans, maar wie inspireerde Herman Heijermans? Het antwoord luidt: een nu vrijwel vergeten schrijver, dichter en journalist. Heijermans en Bernard Canter (1871-1956) werkten allebei voor De Telegraaf, de eerste vooral als columnist, de tweede in uiteenlopende functies. In 1896 had Canter groot succes met zijn in schrille tonen opgetekende reportage Een droomer ter haringvangst, die ook een boekuitgave beleefde. In zijn relaas is het niets dan armoede die de vissers naar hun drijvende doodkisten jaagt: ‘… de vale bittere, grijnzende armoede, hetzelfde spook dat in de stad ze naar de fabrieken drong…’3 Aan zijn vriendschap met Heijermans kwam een einde na diens glorieuze succes met Op hoop van zegen. Volgens Canter had zijn vroegere vriend plagiaat gepleegd. In het bijzonder de taferelen rond Barendje, Kniertjes jongste zoon, heetten te zijn gestolen uit zijn reportage. Net als Barendje weigert Canters ‘Gerrit’ in eerste instantie de gevaren te trotseren van de golven waarin hij later zijn einde vindt. Volgens Bernard Canter waren als gelukkige uitkomst van zijn reportage de arbeidsomstandigheden van de vissers verbeterd, onder meer met de oprichting van het hospitaal- en kerkschip De Hoop.4 Op zijn beurt zou Op hoop van zegen de stoot hebben gegeven tot de totstandkoming van de Schepenwet van 1909.5 Als een beroemd Nederlands werk een Ierse schrijver kan bezielen, moet ook het omgekeerde mogelijk zijn. En jawel. In 1922 verschijnt in Parijs Ulysses, roman van James Joyce; in 1936 in Rotterdam Meneer Vis-
ser’s hellevaart, roman van S. Vestdijk. Van het laatstgenoemde werk zijn in 1934 al fragmenten opgenomen in de literaire tijdschriften Forum en Groot-Nederland. E. du Perron, geen redacteur meer van Forum, maar onverminderd betrokken medewerker, was niet heel enthousiast. Wel had hij Vestdijks fragment geboeid gelezen, naar hij Menno ter Braak – nog steeds redacteur van Forum – liet weten. ‘Maar het is pijnlijk zooals hij bij Joyce geleend heeft; niet alleen is deze heele “monologue intérieur” van den heer Visser de vrije Hollandsche bewerking van zulke dingen bij den Mr. Bloom van Joyce, maar ik meen dat bij Joyce een identieke schijthuisepisode voorkomt, - en dat is toch wel kras. Dat Vestdijk, zich verwant voelend met Joyce, zich op het “systeem” inspireert, mij best; maar om dergelijke effecten precies zoo toe te passen!’6 Simon Vestdijk, die in Forum eerder een essay over Ulysses publiceerde – ‘Ik aarzel dan ook geen ogenblik, naast het oeuvre van Proust, Ulysses de belangrijkste literaire schepping van dezen tijd te noemen’- 7 was bereid toe te geven dat Meneer Visser’s hellevaart ‘georiënteerd’ was op Joyce8. Maar wie de beide romans naast elkaar legt, herkent die uitspraak als een understatement. Het lijkt de verdediging van iemand die zich betrapt weet en voor de rechter moet zien hoe ermee weg te komen. Om nog eens Du Perron over de Joyce-invloed te citeren: ‘Ik denk opeens weer: “Holland”. In Frankrijk of Engeland zou iemand met het talent van Vestdijk instinctief verplicht zijn geweest er “iets anders van te maken”. Terwijl daar in het onderbewustzijn toch zooiets steekt van: “Nou ja, niemand heeft Joyce toch gelezen”.’9 Du Perron schreef zijn brief op 10 juni 1934 en in Parijs. Hij had heel gemakkelijk een exemplaar van de elfde en laatste Parijse druk van Ulysses (mei 1930 verschenen in 4000 exemplaren10) kunnen gaan kopen bij uitgeefster/boekhandelaar Sylvia Beach in de rue de l’Odéon. Twee jaar later had hij trouwens een interview met Beach, dat gepubliceerd werd in Het Vaderland van 29 juni 1936. Maar uit een formulering in zijn brief van 1934 valt af te leiden dat hij Ulysses toen niet zelf had gelezen (zie boven: ‘ik meen dat bij Joyce’ enz.) en uit niets blijkt dat hij dit nadien wel zou hebben gedaan. Hij moet zijn informatie over ‘monologue intérieur’ en ‘schijthuisepisode’ uit secondaire (Franse) bronnen hebben gehaald.
83
opmaak_112 kopie.indd 83
01-12-2011 08:04:42
Jammer, want alleen al die laatstgenoemde episode is instructief. In Vestdijks versie lezen we dat de heer Willem Visser, voorafgaand aan zijn bezoek aan het privaat, een papiersnipper met de woorden ‘ontmantel, wat mottig’ in zeer kleine stukjes scheurt. Aan het begin van de ‘Calypso’-episode in Ulysses, waarin later eveneens sprake zal zijn van toiletbezoek, neemt de heer Leopold Bloom zijn hoed van de plank boven de kapstok en valt zijn oog op het doorzwete etiket in het binnenste van de hoed: ‘Plasto’s high grade ha. ’. De weggevallen t van ‘hat’ wordt de ontbrekende b uit Vissers notitie over een bontmantel. Zittend op zijn wc begint de innerlijke monoloog van meneer Visser met een stukje grootheidswaan. Zijn plaats op een eenzame zetel moet daarvan de oorzaak zijn. ‘Macht bezat hij over de wereld en het leven en alle levensverschijnselen! Hij was nog lang de minste niet, verduiveld!’ Bij Vissers voorbeeld – Bloom – verkrijgt een soortgelijke zelfverheffing koninklijke dimensies: ‘Leaving the door ajar (…) he undid his braces. Before sitting down he peered through a chink up at the nextdoor window. The king was in his countinghouse. Nobody.’ Joyces keus voor het simpele ‘undid his braces’ wordt door Vestdijk in het fragment uit zijn roman dat hij voor Forum uitkoos als volgt omhoog gekrikt: ‘Het nestelen aan zijn bretelknoopen onderbrekend, wipte hij met zijn wijsvinger het haakje van het schroefoog (…) totdat hij eindelijk neerstreek.’ In Meneer Visser’s hellevaart, de boekversie, krijgen we een nadere uitwerking te zien: ‘Het peuteren aan zijn bretelknoopen onderbrekend, wipte hij met zijn wijsvinger een nog vrij nieuw, licht gebogen koperen haakje in een half verroest schroefoog’. Maar een toevoeging van nutteloze details doet natuurlijk niets af aan de mate waarin Vestdijk zich in zijn roman blootgeeft als epigoon van James Joyce. Suggestief is nog dat seksueel-masochistische neigingen, die bij Leopold Bloom vooral in de ‘Circe’-episode optreden, bij meneer Visser tijdens diens wc-bezoek gestalte krijgen tijdens een fantasie over een vroeger dienstmeisje met een mattenklopper. En dan is er nog iets anders. Op zeker moment overpeinst Visser, nog altijd met ‘het koele hout’ en ‘de vertrouwde cirkelvorm’ onder zich, de talrijke verbodsbepalingen die hij zich uit zijn jeugd herinnert. De waslijst
die volgt op de woorden ‘Zal ik óók wel niet hebben mogen doen. Eens optellen wat ik verder niet mocht doen’, omvat meer dan een pagina van de roman. Het gaat van ‘stelen, snoepen, drop kauwen, zich bevuilen, gillen, zingen, fluiten, wiebelen, stotteren’ en via ‘pissebedden roosteren, peper in de kattenbak gooien’ tot en met ‘puisten hebben’. Een dergelijke opsomming is buitengewoon Joyceaans. Ook Ulysses bevat menige zinledige inventarislijst; de ‘Ithaca’-episode grossiert erin.11 Ik laat de heren Bloom en Visser nu maar achter op de plek waar wij hen aantroffen, omwille van een bredere blik op de overeenkomsten tussen de twee romans waarin zij optreden als hoofdpersonen. Beide boeken kennen in plaats van hoofdstukken episodes, die worden aangegeven met identieke typografische middelen. Het verhaal van allebei speelt zich af op één specifieke dag; in Ulysses ligt die dag in 1904, in Vestdijks boek in 1908. Zoals bekend vormen de personen en ontwikkelingen in Ulysses een patroon dat een analogie oplevert van de omzwervingen van Odysseus, de held van Homeros’ Odyssee. Leopold Bloom vertegenwoordigt dan die held. Deze vereenzelviging wordt gespiegeld in de persoon van meneer Visser, die zich identificeert met de Franse jacobijn en revolutionair Robespierre. Zowel Bloom (leeftijd 38 jaar) als Visser (40) hebben een vader die door zelfmoord aan zijn einde is gekomen. De ‘Circe’-episode, de laatste in het middendeel van Ulysses (dat deel staat bekend als ‘The wanderings of Ulysses’) krijgt een equivalent aan het slot van Meneer Visser’s hellevaart. In beide gevallen gaat het om surrealistische, fantasmagorische brokken tekst met uiteenlopende intermezzo’s, zoals liedteksten en andere verschijnselen van ophef en rumoer. Net als Bloom moet ook Visser zich staande houden tegen beschuldigingen en vernederingen. De griffier in het op deze bladzijden tegen Visser aangespannen rechtsgeding is een wit konijn. Het is alsof Vestdijk, in de roes van zijn creatieve associatiekunst, heeft misgegrepen en in plaats van uit Ulysses even uit Lewis Carrolls Alice in Wonderland putte. Maar natuurlijk was het geen misgreep. Wie een boek vol literaire zinspelingen imiteert, kan niet volstaan met zinspelingen op alleen het geïmiteerde boek. Mag de schrijver van een literair werk ontleningen doen aan de voortbrengselen van zijn collega’s?
84
opmaak_112 kopie.indd 84
01-12-2011 08:04:42
Of moet dat simpelweg veroordeeld worden als plagiaat, of diefstal van intellectueel eigendom? Moeilijke vragen. Gelukkig heeft Hans van Straten in zijn werkje Opmars der plagiatoren materiaal bijeengebracht dat van nut kan zijn bij het zoeken van een antwoord.12 Naast het pure plagiaat verwijst Van Straten naar een begrip dat ‘cryptomnesie’ heet: het verschijnsel dat het onbewuste, met al zijn listen en lagen, ons invallen bezorgt waarvan pas achteraf blijkt dat ze aan anderen moeten worden toegeschreven. Wie kan bewust alles onthouden wat hij leest? Daarnaast bestaat er nog zoiets als ‘intertekstualiteit’, een beproefde literaire techniek die er op neerkomt dat men collages samenstelt met gebruikmaking van de citaten en methoden van voorgangers. Van Dale definieert het begrip als ‘fundamentele verwevenheid van (literaire) teksten’. Er kan geen twijfel aan bestaan dat Ulysses zelf een prachtig voorbeeld oplevert van het bestaansrecht van het intertekstuele. Zo is de veertiende episode, ‘Oxen of the Sun’, stilistisch vormgegeven in een opeenvolging van historische prozastijlen, parodistisch beoefend. Het opent met aanroepingen aan de goden om vruchtbaarheid af te smeken, in een mengsel van Iers en Latijn. Het vervolgt in Angelsaksisch (Oudengels) en Middelengels. Daarna komen achtereenvolgens de stijlen van Thomas Malory (1400?-1470), John Bunyan (1628-1688), John Evelyn (1620-1706), Samuel Pepys (1633-1703), Daniel Defoe (1660?-1731) en een stoet anderen aan bod, tot we via Walter Pater en John Ruskin, allebei negentiende-eeuwers, eindelijk terechtkomen in een viertal pagina’s weinig samenhangende praat zoals die in de pubs van Dublin tegen sluitingstijd kan worden beluisterd. Het is of wij via de ontwikkelingsgang van de Engelse letteren uitkomen bij een geboorte; ‘Oxen of the Sun’ speelt zich dan ook af in een Dublinse kraamkliniek. Zoals blijkt uit zijn eerder geciteerde brief vond E. du Perron het ‘pijnlijk’ dat Vestdijk in Meneer Visser’s hellevaart een Nederlandse bewerking van een van Joyces belangrijkste methoden had gegeven, de ‘monologue intérieur’. De methode houdt in dat een nauwkeurige registratie van het gedachtenleven van een romanpersonage de beschrijving van diens handelingen vergezelt, of overwoekert. In de desbetreffende bladzijden zien we ons geconfronteerd met een beweeglijke brei van denkflarden, herinneringen, associaties en
invalletjes. De toepassing van die techniek vindt haar hoogtepunt in de ‘Penelope’-episode, waarin we de gedachtenstroom vernemen van Blooms echtgenote Molly. Het is de laatste episode van Ulysses; een beschrijving van handelingen blijft daar zelfs achterwege. Zelf was Joyce niet te beroerd om volmondig toe te geven dat niet hij de uitvinder van het procédé was. Hij gaf alle eer aan de Franse schrijver Edouard Dujardin (1861-1949), die de techniek als eerste toepaste in Les lauriers sont coupés. Dat boek verscheen vijfendertig jaar voor de publicatie van Ulysses: in 1887. De Fransman en zijn roman waren al bijna vergeten, maar Joyces nadrukkelijk en bij herhaling verklaarde schatplichtigheid restaureerde ’s mans reputatie. Dujardin ontving van Joyce een exemplaar van de Franse vertaling van Ulysses met de inscriptie ‘A Edouard Dujardin, annonciateur de la parole intérieure. Le larron impertinent, James Joyce’. Al jaren eerder had Dujardin ‘de onbeschaamde dief’ zijn dankbaarheid doen weten omdat deze hem aan de vergetelheid had ontrukt.13 Met dit alles in overweging lijkt het weinig redelijk Meneer Visser’s hellevaart te betitelen als een geval van plagiaat. Een toewijzing in de categorie ‘intertekstualiteit’, ergens niet al te ver van het grote voorbeeld, valt te verdedigen. Ook de voorbeelden uit de categorie ‘cryptomnesie’ die Hans van Straten in zijn boek heeft gegeven (W.F. Hermans en Doeschka Meijsing) kunnen met een interessant geval worden aangevuld. Het gaat om Nacht op de kale berg, de roman die Karel van het Reve in 1961 publiceerde. Ik las het boek onlangs voor het eerst en amuseerde mij ermee. Het is overduidelijk gebaseerd, zonder dat de auteur zich dat bewust zal zijn geweest, op Lijmen en Het been, twee met elkaar samenhangende romans van Willem Elsschot. Bij Van het Reve lezen we over een godsdienstige sekte die puur en alleen is gesticht om de gelovigen geld uit de zak te kloppen. Dat lijkt bijzonder veel op de onderneming waaraan bij Elsschot het duo Boorman en Laarmans geld wil verdienen: het Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen. In beide gevallen gaat het om pogingen zich te verrijken door mensen te begoochelen, een rad voor de ogen te draaien. Tijdens het ‘lijmen’ zowel als tijdens het bekeren moet het commerciële doel vooral aan het oog onttrokken worden.
85
opmaak_112 kopie.indd 85
01-12-2011 08:04:42
Is deze overeenkomst al essentieel, de gelijkvormigheid wordt bezegeld door de verteltechniek, meer in het bijzonder het gekozen perspectief. Nacht op de kale berg is, precies zoals wat ons wordt meegedeeld in Lijmen en Het been, een raamvertelling. Tussen de verteller, de persoon aan wie de lezer als het ware zijn oor leent, en het eigenlijke verhaal staat een tweede verteller, iemand die de gebeurtenissen persoonlijk heeft meegemaakt. Het zal zowel de bedoeling van Elsschot als die van Van het Reve zijn geweest om als auteur door dit vertellerstrucje ruimere afstand te scheppen tot de aard van het centrale thema. De reden is niet moeilijk te raden: die ligt in de netelige aard van dat thema. Tenslotte komt het bij Elsschot neer op listige manipulatie en bij Van het Reve zelfs op oplichting. Nooit heeft Karel van het Reve een kans laten liggen om van zijn bewondering voor Elsschot te getuigen. Zijn bewondering grenst aan idolatrie. Het vijfde deel van zijn Verzameld werk, waarin de oogst uit de periode 1981-1985 is bijeengebracht, bevat een persoonsregister met niet minder dan twintig verwijzingen naar het object van zijn aanbidding. Twee daarvan leiden naar uitspraken waarin Elsschot ‘onze grootste schrijver sinds Multatuli’ wordt genoemd. Elders vernemen we dat de man ‘Nederlands (schreef), het Nederlands van Multatuli en de Statenbijbel’ – dit één pagina nadat hij (het gaat nog steeds over dezelfde Belg) was omschreven als ‘de meest Vlaamse van alle Vlaamse schrijvers’. Nog weer ergens anders wordt een versje van Elsschot (‘Brief’) beschreven als ‘een onsterfelijk gedicht’ onmiddellijk nadat de criticus het foutief heeft geciteerd. En het begint er op te lijken dat Van het Reve zich op de borst trommelt als de enige wereldbewoner die in staat is Elsschots genie volledig naar waarde te schatten als hij meedeelt: ‘Niemand heeft geloof ik ooit geschreven over de verschrikkelijke klap waarmee zoveel van zijn zinnen aankomen’. Misschien zijn het enige van zulke kleunen geweest die hem hebben verdoofd bij het schrijven van Nacht op de kale berg.14 Alle schrijversnamen hierboven overziend, dringen zich geen onontkoombare conclusies op, maar – wat mijzelf betreft – wel enkele voornemens. Als ze Op hoop van zegen weer eens opvoeren (er moet ook een film van zijn), ga ik kijken. Zou de
kans zich voordoen, dan zou ik zelfs nog liever Riders to the Sea eens terugzien. En o ja, Meneer Visser’s hellevaart mag absoluut niet worden afgeschreven; het is een hoeksteen binnen Vestdijks vroege oeuvre en behalve een Joyce-imitatie vooral ook een geestige, hoogst leesbare roman. Ulysses blijft natuurlijk een boek voor het leven, mogelijk zelfs voor meer dan één. Maar hoe moet het met Lijmen en Het been? Heel vervelend, maar ik geloof dat ik die twee Elsschotjes vooreerst maar beter in de kast kan laten. Ik vrees dat ik op dit moment geen kennis zal kunnen nemen van de zo geliefde bladzijden zonder dat daarover de schaduwen vallen en ik tegelijkertijd de hete adem in mijn nek voel van een al te vurige mede-bewonderaar. ❚ NOTEN 1 Herbert Gorman: James Joyce; A Definitive Biography (Londen 1941), p. 104. Allicht op gezag van Gorman, geenszins Joyces ‘definitieve’ biograaf maar wel zijn eerste, doet Richard Ellmann dezelfde mededeling in James Joyce; New and Revised Edition (Oxford 1983), p. 126. 2 The Well of the Saints, een toneelstuk in drie bedrijven (1905), toont de lotgevallen van een bedelaar en diens vrouw. Allebei zijn ze blind en gelukkig met elkaar, tot een rondreizende wonderdoener hen in staat stelt elkaar te zien. Het verhaal is gebaseerd op Moralité de l’Aveugle et du Boiteux van een Bourgondische schrijver genaamd Andrieu de la Vigne, waarvan Synge de samenvatting aantrof in een Franse theatergeschiedenis. Dit volgens David M. Greene en Edward M. Stephens: J.M. Synge 1871-1909 (New York 1959), p. 139-40. 3 Geciteerd door Mariëtte Wolf: Het geheim van De Telegraaf; Geschiedenis van een krant (Amsterdam 2009), p. 41-2. Een aandoenlijk portret van Bernard Canter schilderde Igor Cornelissen in Terug naar Zwolle; Dwarsliggers en ander volk (Amsterdam 2000), p. 112-6. 4 Wolf, p. 42. 5 Haagse Post, 1 september 1973, p. 29. 6 Menno ter Braak/E. du Perron: Briefwisseling 1930-1940, deel II (Amsterdam 1964), p. 431. 7 Opgenomen in Vestdijks essaybundel Lier en Lancet (Rotterdam 1939), p. 90-125. De geciteerde woorden staan op p. 118. 8 Wim Hazeu: Vestdijk; Een biografie (Amsterdam 2005), p. 161. Volgens Hans Visser waren Du
86
opmaak_112 kopie.indd 86
01-12-2011 08:04:42
Perrons bedenkingen zelfs ‘een van de redenen waarom de roman niet in dat najaar verscheen’, dat wil zeggen pas in 1936 in plaats van 1934. Hans Visser: Vestdijk: Een schrijversleven (Utrecht 1987), p. 188. 9 Ter Braak/Du Perron: op. cit., p. 431. 10 Noel Riley Fitch: Sylvia Beach and the Lost Generation; A History of Literary Paris in the Twenties and Thirties (Londen 1984), p. 302. 11 S. Vestdijk: ‘Meneer Visser en retraite’, in Forum; maandschrift voor letteren en kunst, 3e jaar-
gang nr. 6, juni 1934, p. 544-60. De boekversie: Meneer Visser’s hellevaart (Rotterdam 1936), p. 27-49. 12 Hans van Straten: Opmars der plagiatoren; Handleiding voor de praktijk (Amsterdam 1993), p. 38-44 en 107-19. 13 Frank Budgen: James Joyce and the Making of ‘Ulysses’ (Londen en Oxford 1972), p. 94. 14 Karel van het Reve: Verzameld werk, deel 5 (Amsterdam 2010), p. 257-60, 900 en 903.
James Joyce – tekening
Simon Vestdijk – tekening
Affiche van ‘Op hoop van zegen’
John Millington Synge - tekening
87
opmaak_112 kopie.indd 87
01-12-2011 08:04:43
Ulises Segura
Een Arabische naam voor een huisdier
‘Heb je soms bidsprinkhanen?’ ‘Alleen maar cicaden. Wil je er één zien?’ De verkoper is steeds manhaftig in zijn bewegingen telkens ik doorheen zijn koopwaren snuister, ook al koop ik niet altijd iets. Hij wenkt me dichterbij te komen, alsof hij me deel wil maken van een samenzwering over smokkelwaar en valsmunterij waarvan slechts hij en ik het bestaan zullen afweten. Hij haalt een kooi in bamboe boven. De cicade trilt opgewekt met de voelsprieten. Ik merk een vonk op rondom zijn wijsvinger, wanneer hij hem aanraakt door de tralie van de kooi. ‘Goh, hij is prachtig’, zeg ik. ‘Hoeveel vraag je ervoor?’ Hij stelt een prijs voor. Ik ga vanzelfsprekend akkoord. ‘Ze zijn met de hand gemaakt in Beiroet. Een betere deal vind je nergens anders. Weet je, voor jou maak ik een speciale prijs omdat jouw aanwezigheid in mijn pand me steeds goedgeluimd maakt.’ Hij opent de kooi waarbij de kever zonder te dralen op zijn handpalm kruipt. ‘De batterijen krijg je erbij. Verder heeft hij veel zonlicht nodig. Daar kikkert hij van op.’ Vastberaden steekt hij zijn vinger op. ‘Luister aandachtig.’ Het diertje zingt helder wanneer hij het paswoord spreekt, in de oorspronkelijke taal van vóór de Rashidun. Het schraapt zijn poten over de chitine van zijn schild. In zijn Berbers dialect uit de bergen roept hij vervolgens zijn zoon om mij te voorzien van een draagtas of een zakje. ‘Juffrouw?’ Even kan hij me niet meer zien. In een fractie van een seconde vervaag ik. Vermoeidheid doet me net niet opletten. Ik moet voorzichtiger worden met wat ik doe. ‘Oh, daar ben je.’ ‘Hij komt zo met een doos om ‘m in te stoppen. Wil je hem anders ‘ns vasthouden?’ ‘Graag.’ Ik steek mijn hand uit. De cicade spreidt de
vleugels en landt op mijn pols. Zijn pootjes kriebelen prettig over mijn huid. ‘ Niet bang zijn. Hij doet je niks. Hoor je ‘m ronken? Die hoge toon? Dat is een teken dat hij je aardig vindt.’ ‘Ik noem je Yousef’, fluister ik tot hem, ‘ naar een schuwe kat die ik ooit had.’ ‘Laat me een bekentenis maken. Ik hou van stille films na middernacht. Ik lees graag vergeelde pulpdetectives. Ik waardeer terughoudendheid van andere passagiers wanneer ik met de trein reis, heb graag één klontje in mijn thee, geen melk, en drink nooit alcohol voor het slapengaan. Ik hou van bloesems aan de kaaien in de zomer. Ik luister vaak naar een langspeelplaat wanneer ik op zondag een ontbijt klaarmaak. Ik ben zoals al mijn leeftijdsgenoten geboren in het tijdperk der machines. Een machine was toen nog een magisch voorwerp, een ding dat wonderen kon verrichten. Heb een flat met terras waarop ik door de smog heen de koopvaardijschepen de haven zie binnenvaren. Sinds enkele maanden heb ik geen partner, los van enkele rokerige contacten waarover ik niet neerslachtig ben. Vrienden noemen me schattig. Mijn leeftijd? Negenentwintig. Tenger. Net geen fantoom. Ik lijk op mijn grootmoeder uit Tetouan. Golvend zwart haar tot in de nek hoewel ik overweeg het binnenkort te kleuren. Rood lijkt me wel leuk. Vaak tot laat in de avond schijnt het licht in mijn bureau op kantoor. Wanneer je twintig bent wil je carrière maken, als je tien jaar ouder bent besef je hoeveel tijd je hebt verloren. In die tien jaar heb ik één reis gemaakt, een citytrip naar Barcelona. De boeken die ik al jaren wil lezen, blijven dezelfde stapels, Babelse torens die ik daarna verkoop om ze de volgende maanden van de bodem af her op te bouwen. Maar dat zijn slechts begeerten en herhalende rituelen, niet echt een bekentenis.’ ‘Ik hou net als iedereen zielsveel van onze vorst. Elke middag tijdens de lunchpauze leg ik een
88
opmaak_112 kopie.indd 88
01-12-2011 08:04:43
handvol bloemen bij het monument van nationale eenheid opdat hij ons zal leiden naar de glorie van de overwinning. Zoals elke jonge volwassene heb ook ik een zwaard gekregen toen ik meerderjarig werd. Mijn exemplaar hou ik onder in de kleerkast opgeborgen. Het zwaard heb ik één, tweemaal in de hand gehouden. Het weegt opvallend licht als je er de lucht mee doorklieft. Ik weet niet of ik er iemand mee kan doden wanneer ik op het cruciale moment de stad moet verdedigen, zelfs niet wanneer de vorst het me vanuit de radio vriendelijk toefluistert. Laat ik dus voor eenmaal eerlijk wezen. De waarheid verdoezelen hou ik nooit lang vol. Zo zit ik als vrouw niet in elkaar. Daarvoor speel ik het sinds geruime tijd steeds op veilig. Op het doorslaggevende moment in bed of op de bus krabbel ik doorgaans terug. Kan ik geweld gebruiken als het noodzakelijk wordt? Ik wil de stad niet verlaten wat er ons evenzo staat te wachten. Of we nu gedoemd zijn ten onder te gaan of minstens een zware tol moeten betalen om te overleven. Ik hou van deze stad. De specerijen. De stank. De mist. Daarom ben ik toen ik achttien werd naar hier verhuisd. De rijkdom aan geuren brengt me voortdurend in vervoering. Sommige straten ontwijk ik wegens te misselijkmakend, te mierzoet, te kunstmatig. De containers in de haven brengen daarentegen ongekende geuren mee uit alle uithoeken van het rijk. Ik sluit mijn ogen en laat mijn geest de rest doen. Van brandend heet tot chocolade romige tederheid. Een spel van spiralen, cirkels, uitdijende clusters en melkwegstelsels ontstaat dan achter mijn oogleden. Ik weet dat je nu tegen me spreekt, en hoe opwindend ik je stem ook vind, even hoor ik je bewust niet. Ik ben in een oogwenk aan het einde van de tijd. Ja, ik ben verliefd op geuren. Ik ben verzot op mijn flat, mijn straat, mijn zee. Daarom heb ik me voorgenomen om volledig onzichtbaar te worden. Niet meer dan dat. Geen lichtzinnig standpunt van een onervaren vrouw. Geloof me, ik heb hier lang over nagedacht. Dit lijkt me tenslotte het beste wat er me te doen staat. ‘Kan jij jezelf doen verdwijnen, Yousef?’, vraag ik, ‘Of kan je alleen maar zingen, hm?’ De cicade negeert me en eet onverstoord verder van zijn blaadje sla.
*** ‘Ben je vermagerd? Ik heb je al meer dan een week niet meer gezien.’ ‘Ik had het nogal druk’, was het eerste dat in me opkwam. De jongeman van het gelijkvloers plukt zijn fles melk van de stoep. Zoals steeds begint hij een praatje met me zodra ik mijn post uit de brievenbus haal. Hoe hij heet is me niet bekend. Blijkbaar vond hij het nooit de moeite om zich voor te stellen. Maar ik ken hem als de jongeman met de glimlach en hij kent mij als de vrouw van de bovenste etage en zo houden we ons gesprek gaande. Fraaie handen heeft hij. Glimmend haar dat hij soms onder een ouwe schoolpet verbergt. Ik heb hem nooit gevraagd wat hij overdag uitspookt. Ik vermoed dat hij een student is. Soms draagt hij papierrollen onder de arm wanneer we mekaar ontmoeten in de gang. ‘Je ziet er goed uit in die jurk.’ ‘Dank je.’ ‘Dagje verlof?’, vraagt hij. ‘Alleen deze voormiddag, straks moet ik nog naar kantoor.’ ‘Vandaag heb ik vrij. Misschien trek ik er op uit naar de kliffen. Wandelen. Beetje inspiratie vergaren.’ ‘Tot aan de branding? Is dat niet gevaarlijk?’ ‘Ditmaal tot aan de vuurtoren, de zee is daar het rustigst. En je weet nooit, misschien duiken de vijandige schepen plotseling uit het niets op terwijl ik keitjes in de zee gooi’, lacht hij ingetogen. ‘Zonder ik het besef, praat ik nu mogelijk met de man die als eerste het alarm in gang zette.’ ‘Ja, stel je voor, ik, een klokkenluider.’ Ik zie hoe hijzoekt om iets met zijn handen te doen. Gespannen houdt hij de melkfles stevig bij de hals vast. In zijn stilte zoekt hij naar de gepaste woorden om onze conversatie zo lang mogelijk in stand te houden. ‘Denk je dat er oorlog komt?’, zegt hij. ‘Oorlog? Ik vrees dat het onvermijdelijk wordt hoe we ervoor staan. Ik heb zonet gehoord dat hun vliegtuigen in het Noorden zijn opgemerkt.’ ‘Zo? Onze piloten hebben hen vast en zeker al verdreven.’ ‘Indien we de berichtgeving uit de kranten mogen geloven, zijn we binnen de maand allemaal uit de stad gevlucht.’ ‘Goh, met die onzin maken ze ons alleen maar
89
opmaak_112 kopie.indd 89
01-12-2011 08:04:44
bang. Niemand heeft die westerse duivels ooit in levende lijve gezien. Hoe kunnen we dan weten of ze werkelijk zo onaantastbaar zijn? Angst is voor niets goed. We hebben de beste stadsmuren en het meest geavanceerde afweergeschut. Voor geen goud ter wereld verlaat ik de grond waarop ik geboren ben.’ Zijn gespierde taal verbaast me, al hoor je de laatste weken niets anders meer op straat. ‘We wachten nu al drie maand en nog steeds hebben ze geen poot uitgestoken’, pocht hij, ‘Teken dat ze geen kant op kunnen. Ik durf wedden dat jij en ik volgend jaar een glas klinken op de overwinning en smalend aan dit moment denken.’ ‘Kan jij iemand doden als het er op aan komt?’, voegt hij eraan toe. ‘Ik weet het niet… ik hoop dat het zo ver niet moet komen.’ Om indruk op me te maken, geeft hij me zijn visie op wat van hem verwacht wordt. ‘Mijn vijand zou ik, eens gevangen, tot aan de nek begraven in mijn tuin. Voor vijf dagen zou ik hem uithongeren door een bord met brood voor hem te plaatsen, doch net ver genoeg dat hij er met de tong niet bij kan. Dag en nacht zet ik een vers schoteltje op de grond. Dagen zal de zon hem de huid van het hoofd doen pellen. De dauw is het enige vocht dat ik hem gun. De vijfde dag is razernij te lezen in zijn ogen, verkrampt door de koude van de aarde en de uitwerpselen die zijn darmen niet kunnen verlaten. De zesde dag is beslissend. Wanneer de haat gebroken over zijn lippen rolt en de verdroogde tong schreeuwt om vervloekingen, dan moet je hem het hoofd afhakken. Onverwachts is een slagader heel makkelijk te doorboren. Zelfs met mijn gestalte steek ik als door boter dwars door een hals recht in het gehemelte. Ik ben hierbij niet bang om een beetje bloed op mijn kleren te krijgen. Het lemmet van mijn zwaard is zo haarscherp dat je het nauwelijks voelt als je je eraan snijdt. Het hoofd wikkel je in doeken waarop heilige teksten met de hand zijn geschreven en begraaf je in natte aarde. Zo maak je zijn ziel slaafs aan jouw gezag. Zo onderwerp je de vijand. Zo breek je zijn wilskracht. Alleen op deze manier kunnen we de oorlog winnen.’ Ik zwijg. Ik denk na over wat hij zonet vertelde. Nee, ik kan niemand zijn ziel stelen. Zelfs niet dat van een afgehakt hoofd. Ik zou het eerder bij me in bed nemen in plaats van te begraven, het haar wassen en daarna zachtjes kammen, de won-
den ontsmetten, hopend dat het zijn jeugdigheid behoudt. Een welgevormd mannenhoofd zou ik zelfs kunnen beminnen. Ik ben geen haatdragend iemand. ‘Je moet me verontschuldigen dat ik ons gesprek zo abrupt onderbreek’, zeg ik hem, ‘maar ik moet me nog klaarmaken.’ ‘Oh … geen probleem. Tot morgen?’ ‘Ja, tot gauw. Geniet alvast van het mooie weer tijdens je wandeling vandaag.’ Ik wens hem nog een fijne dag toe en begeef me naar mijn appartement. Deze keer viel het me op dat voor de jongeman op het gelijkvloers die met vriendelijkheid mijn vertrouwen wil winnen, zijn stem kobaltblauw kleurt telkens hij me aanspreekt en me ter hulp wil zijn. Hij hunkert naar de genegenheid van een vrouw. Gelijk welke jonge vrouw die zijn wereld binnenstapt. Dat is meer dan duidelijk. Kleuren liegen nooit. Wanneer ik hem zal moeten afwijzen, zij het op een beleefde manier, zal hij wachten tot hij stil wraak kan nemen. Wanneer blauw donker wordt, is het steeds de kleur van verklikkers. Yousef heeft zijn blaadje sla volledig opgepeuzeld en zit nu spinnend op een tak. Ik voel een zwakte opkomen in mijn hoofd. Eigenlijk zou ik iets moeten eten. Een vlugge hap. In het voorbijgaan van de spiegel kijk ik mezelf aan. Ik ben inderdaad vermagerd. Ik steek mijn tong uit, trek mijn ooglid naar onder. Grijns mijn tanden bloot. Alles ziet er nog goed uit, al eet ik veel te weinig.. Eens ik onzichtbaar ben hoef ik me daarover geen zorgen meer maken. Ik merk dat, als ik hongerig ben of te weinig heb geslapen, de kans dat ik verdwijn groter wordt. De laatste vier dagen heb ik daarom niets meer gegeten. Ik vervaag voortdurend. Terwijl ik tot je spreek, ben ik minstens meerdere malen in het niets opgegaan. Reden waarom ik deze dictafoon op de tafel heb geplaatst. Zo mijn stem te luid klinkt, is het omdat ik graag met mijn mond dicht bij de luidspreker kom. Straks herbeluister ik mijn stem. Wat je niet zou kunnen verstaan, spreek ik wel opnieuw in. De eerste maal dat ik verdween, vond plaats toen ik thuis aan tafel zat. Het gebeurde maar heel even. Ik hield een glas warme wijn vast. Voor ik het aan mijn lippen kon zetten, was ik er niet meer. Terstond tuimelde het glas naar de vloer. Ik
90
opmaak_112 kopie.indd 90
01-12-2011 08:04:44
kwam net te laat om het glas op te vangen. Gelukkig verbrandde ik me niet. Ik joeg mijn kat Yousef zaliger uit de keuken opdat hij met de poten niet in de scherven zou lopen. Met de schrik op het lijf, ruimde ik haastig de verspilde wijn op en probeerde te vergeten wat ik zonet had ervaren. Dat is nu ongeveer een jaar geleden. Sindsdien heb ik herhaaldelijk mezelf onzichtbaar kunnen maken, zij het steeds voor korte ogenblikken. Hoe meer ik oefende, hoe langer ik de momenten kon rekken in tijd. Alle gerechten en drankjes die je jezelf ook maar kan inbeelden heb ik inmiddels tot me genomen. Hun smaken zitten allemaal keurig opgeslagen in mijn geheugen. Ik hoef er maar aan te denken en ik proef het opnieuw in mijn mond. Nu denk ik aan iets tintelend, sappig, een stekelige vrucht die ze alleen maar in de zomermaanden verkopen. Mineraalwater uit flessen is wat ik nog lust. Het kraantjeswater in de stad heeft steeds een chemische smaak en jaagt kalkdeeltjes van miljoenen jaren oud in een draaikolk door het glas. Ik oefen me sindsdien steeds voor de spiegel. Ik geef mezelf nog een week. Dan heb ik het zo goed als volledig onder controle. Behalve daarnet bij de verkoper, waarvoor ik me verontschuldig. Veel neem ik niet mee. Over wat precies heb ik niet lang hoeven na te denken. Naast mijn zwaard en wat cash, neem ik één aandenken mee. Een stukje stille film dat ik zag vorige zomer nadat ik ging grasduinen in een boekhandel tot ik de tijd vergat.
Theda Bara speelde in het fragment de hoofdrol. De titel van de film weet ik helaas niet meer. Dat neem ik mee. Het is het seizoen om te dagdromen. Ik laat de cicade mijn pols verkennen om langsheen mijn sleutelbeen te luisteren naar de hartslag in mijn hals. Daarna stop ik hem opnieuw in zijn kooi. Nukkig haakt hij zich vast aan de spijlen. Sorry, schatje, het spelen is voorbij voor vandaag. Ik haal vervolgens een lukraak album behoedzaam uit de hoes, blaas de stofjes eraf, hou het naar het licht en plaats de schijf feilloos onder de naald, want een cd-speler heb ik niet. Goed, ik moet me klaarmaken. Binnen een uur word ik op kantoor verwacht. In mijn flat heb ik, zoals je vaststelt, al mijn bezittingen reeds keurig in dozen gestopt. Kijk maar rustig rond en neem mee wat je interesseert. Alleen mijn wapen en wat muntstukken moet je laten liggen. ‘Draai je om, want ik wil me omkleden.’ De cicade kruipt onverstoord over zijn tak. De schuifwanden in de woonkamer zet ik op een kier, zodat de muziek me tot bij de wastafel bereikt. ‘Zou ik mijn haar gauw verven’, roep ik naar Yousef, ‘Is er nog tijd voor?’ ‘Rood? Vind je rood sexy? ❚
91
opmaak_112 kopie.indd 91
01-12-2011 08:04:44
Joris Iven
Gedichten van Bukowski Charles Bukowski (1920-1994) was een bijzonder productief Amerikaans schrijver en dichter met een oeuvre van duizenden gedichten, honderden korte verhalen en zes romans. Charles Bukowski was de zoon van een jong migrantengezin, met een vader van Poolse afkomst en een Duitse moeder, die al op jonge leeftijd een zwerversbestaan leidde, vertrouwd met goedkope pensions, achterbuurten, simpele baantjes en dronkenschap. Los Angeles, de stad naar waar zijn ouders waren uitgeweken, werd vanaf 1947 ook zijn thuishaven. Charles Bukowski hield er een druk liefdesleven op na, wat ook uit zijn werk met een sterk autobiografisch karakter blijkt: in 1947 ging hij samenwonen met Jane Conney Baker, in 1957 trouwde hij met Barbara Freye, in 1964 kreeg hij een dochter Marina Louise met zijn vriendin Frances Smith en in 1976 ontmoette hij Linda Lee Beighle met wie hij in 1985 trouwde. De hierbij vertaalde gedichten komen uit de verzamelbundel De genoegens van de verdoemden (2007).
VOOR JANE: MET ALLE LIEFDE DIE IK HAD EN DIE NIET GENOEG WAS
VOOR JANE
ik pak de rok op, ik pak het fonkelende halssnoer met zwarte kralen op, dit ding dat ooit rond haar huid bewoog, en ik noem God een leugenaar, ik zeg dat alles wat bewoog als dat of mijn naam kende nooit kon sterven in de gewone waarheid van het sterven, en ik pak haar mooie jurk op, waar alle schoonheid uit verdwenen is, en ik spreek tot alle goden, joodse goden, christelijke goden, schilfertjes van schitterende dingen, idolen, pillen, brood, vadems, risico’s, de gekende overgave, ratten in de jus van 2 die helemaal gek waren geworden zonder enige kans, kolibrie kennis, kolibrie kans, ik verlaat me hierop, ik verlaat me op dit alles en ik weet: haar jurk op mijn arm: maar ze zullen haar niet aan me teruggeven.
225 dagen onder de zoden en jij weet meer dan ik. ze hebben lang je bloed afgenomen, jij bent een droog stuk hout in een mand. gaat het zo? in deze kamer werpen de uren van liefde nog altijd schaduwen. toen je vertrok nam je bijna alles mee. ik kniel ’s nachts voor de tijgers die met niet zullen laten leven. wat jij voor me was zal me niet opnieuw overkomen. de tijgers hebben me gevonden en het maakt me niets uit.
92
opmaak_112 kopie.indd 92
01-12-2011 08:04:44
DE MEREL er zit een merel in mijn hart die eruit wil maar ik ben te sterk voor hem, ik zeg, blijf erin, ik ben niet van plan iemand jou te laten zien. er zit een merel in mijn hart die eruit wil maar ik giet whisky over hem heen en inhaleer sigarettenrook en de hoeren en de barkeepers en de bedienden van de kruidenierszaak zullen nooit weten dat hij daar binnenin zit. er zit een merel in mijn hart die eruit wil maar ik ben te sterk voor hem, ik zeg, blijf erin zitten, wil jij me in de war brengen? wil jij het werk verknallen? wil jij mijn boekverkoop in Europa verpesten?
Charles Buwkowski
er zit een merel in mijn hart die eruit wil maar ik ben hem te slim af, ik laat hem alleen soms ’s nachts eruit als iedereen slaapt, ik zeg dan, ik weet dat jij daar bent en wees niet bedroefd. dan zet ik hem terug, maar hij zingt een beetje daar binnen, ik heb hem toch niet helemaal laten sterven en zo slapen we samen met ons geheime pact en het is ontroerend genoeg om een man te laten huilen, maar ik huil niet, jij wel?
93
opmaak_112 kopie.indd 93
01-12-2011 08:04:45
ALS EEN DOLFIJN sterven heeft zijn ruwe kant. geen ontkomen aan. de gevangenisdirecteur heeft zijn blik op mij gericht. zijn kwade oog. ik maak nu een moeilijke tijd door. in afzondering. opgesloten. ik ben niet de eerste, en niet de laatste. ik zeg je gewoon hoe het is. ik zit in mijn eigen schaduw. het gezicht van mensen wordt wazig. oude liedjes draaien nog. de hand onder mijn kin, droom ik nergens van terwijl mijn verloren kindertijd omhoog springt als een dolfijn in de bevroren zee.
KROEGLOPER Jane, die nu al 31 jaar dood is, had zich nooit kunnen indenken dat ik een scenario zou schrijven over onze dagen die we samen doorbrachten met drank en dat er een film van zou worden gemaakt en dat een mooie filmster haar rol zou spelen. ik hoor Jane nu zeggen: “Een mooie filmster! O, in godsnaam!” Jane, dat is show biz, dus ga maar weer slapen, schatje, omdat ze, hoe ze ook hun best deden, ze gewoon niemand konden vinden die precies zoals jij was. en ik ook niet.
94
opmaak_112 kopie.indd 94
01-12-2011 08:04:45
Marc Zwijsen
Merels
MEREL 1
MEREL 2
Er woont een merel in mijn achtertuin En ieder voorjaar als de avond valt En kraaien samentroepen in de kruin Van perelaar en appelaar, dan schalt
Mijn merel fluit vandaag wat in mineur En dat ben ik van hem niet zo gewend; Wellicht werpt hij zich op als chroniqueur En stemt hij zijn gevleugeld instrument
Zijn bazig lied steevast als een bazuin Om aandacht voor zijn al te luide alt Zodat hij, met zijn pienter kopje schuin, Mijn blikveld tot een vogeltje versmalt.
Een beetje naar de kleur van mijn humeur Nu je ineens zo vreemd geworden bent Dat ik niet eens het spookspoor van je geur Van gisteren als het jouwe had herkend.
Ik kijk een poosje en ga weer aan ’t werk. En of hij dan nog voort fluit, weet ik niet; Zo is er veel waarvan ik niet eens merk
Ach, fluitje van een merel van een cent, Kroniekenschrijver van mijn achterdeur, Fluit even uit zoals een echte vent
Dat het voorbij is, want het lijkt mij sterk Dat ik alleen de lengte van het lied Van merels in mijn achtertuin beperk…
En vlieg dan op en geef de lente kleur. Bespaar mij je goedkoopste sentiment: Ga toch niet zitten troosten als ik treur.
95
opmaak_112 kopie.indd 95
01-12-2011 08:04:45
William Peynsaert
Breek de cirkel
met een hangslot. Mijn vrouw denkt dat ik mezelf wil beschermen en bekent na drie weken dat ze anti-depressiva door mijn eten mengt. Ze heeft geen enkel effect opgemerkt, behalve dat ik plots mijn baard laat staan. Ik vraag waar ze die pillen bewaart en mix ze voor de zekerheid in de smoothies van mijn zoon. Net zolang tot hij weer een nieuw meisje heeft.
1980. Mijn grootvader jaagt twee kogels door zijn hart. Hij heeft het familiefortuin verkwist. Vrouw en kinderen staan op straat. 1983. Ik kom ter wereld. Mijn vader in een brief aan een vriend: ‘Het alles in de schaduw stellende nieuws is toch wel de komst van de kleine, zondagnamiddag 16 uur. Het joch weegt om en bij de 4 kg, lijkt in tegenstelling tot eerder gedane veronderstellingen of afgesloten pronostieken niet op de melkman en vroeg direct naar mit met frosselen. Het spreken kan nog beter, maar hij heeft alleszins een gezonde eetlust. Ik heb de koevoet die we voor alle zekerheid naar de kraamafdeling hadden meegenomen, niet uit de autokoffer hoeven op te diepen. De weeën waren bijzonder hevig en hoewel ik vlak naast zijn moeder stond, voelde ik er niks van.’
2041. Als ik een hoge brug zie, voel ik mij als een uitgehongerde Ethiopiër die de dessertkaart van een restaurant inkijkt. Nog even volhouden. Mijn kleine heeft bijna zelf een kleine. 2055. Mijn jaarlijkse consultatie. De dokter stelt prostaatkanker vast. Ik weiger keihard alle behandeling. Thuis vraagt mijn vrouw waarom ik de hele tijd zo dom zit te lachen. 2057. Geen behandeling blijkt de beste behandeling voor prostaatkanker. Alles blijft stabiel en eigenlijk ben ik kerngezond.
2006. Mijn vader slaagt er in om zichzelf te verstikken in een plastic zak. De dag nadat ik goed betaald werk vind als ambtenaar bij buitenlandse zaken. De opwaartse sociale mobiliteit is een feit. Hij heeft de laatste 23 jaar in een fabriek gezwoegd om dat mogelijk te maken.
2061. Vanochtend stond ik op met stekende pijn in mijn linkerarm. Nog één vraag wil ik stellen. ‘Zoon, geniet jij van je leven?’ Wat een gekke vraag, natuurlijk geniet hij van zijn leven! Hij vraagt of alles wel ok is. Vandaag is echt alles ok. Na het telefoongesprek, ga ik in het tuinhuis zitten. Ik doe de deur achter me dicht en ik val al. De geur van de houten deur herinnert me aan de chalet die we vroeger hadden aan zee. Toen ik zes was en mijn vader groter dan God leek. Hoe we samen zandkastelen bouwden en hij gelukkiger leek dan ikzelf. Misschien was ik toch niet helemaal dat blok aan zijn been dat hem tegen zijn zin in leven hield. Intens gelukkig, kus ik alsof het zijn wang is, de stoffige vloer. De cirkel breekt gelijktijdig met mijn hart. ❚
2020. Ik heb zelf een ‘kleine’. Ik wil voor mijn zoon een nog beter diploma en een vader die een natuurlijke dood sterft. Het eerste is geen probleem. De kleine heeft het verstand van zijn moeder. Het tweede deel is de uitdaging. Als ik een straat oversteek, hoop ik stiekem dat een razende tram mij naar de eeuwige jachtvelden transporteert. Enkele rit. 2038. De kleine heeft hartzeer. Zijn eerste meisje heeft het midden in de blokperiode uitgemaakt. Hij zit hele dagen op zolder en speelt ‘the end’ van The Doors grijs. Ik ben doodsbang dat hij mij voorgaat. Ik stop zijn broeksriemen weg. Gooi alle scheermesjes weg. Bewaak angstvallig de keukenmessen. Buiten, onder het raam van de zolderkamer, leg ik een oude matras. Ons medicijnkastje verzegel ik
96
opmaak_112 kopie.indd 96
01-12-2011 08:04:45
Dirk Derom
De binaire belofte van bitse tijdschriften
En ook over digitale amnesie en digitale dissonantie. Over de beloftes van digitale tijdschriften, over de zoveelste afkondiging van de toekomst en het verleden van print, over technologie als dienst en over het koesteren van afwijkende kronkels. Dat kan men lezen in onderstaande tekst. Je zal hier niet lezen hoe we print moeten vervangen door digitale print, noch vind je een ellenlange lofzang aan deze of gene verschijningsvorm van literatuur. Wél staat er een relaas omtrent het verruimen van een literair landschap en het vermijden van een digitale turf die enkel sterke jongens kunnen torsen. Want nu technologie niet langer een kloeke beperking opdringt, is het tijd om de vernieuwing te laten kiemen door verstandig en op lange termijn te denken over de digitale vlucht vooruit. En die digitale vlucht vooruit is te vinden in wild gras, scherpe wind en kleine kieren. Of anders: een digitaal tijdschrift is een schier aan mogelijkheden, zo lang men het niet korft, de ene braaf, de andere opstandig, maar alle bruisend woorden laat printen
De afgelopen tijd werd wel eens verkondigd dat een boek niet langer hoeft en dat iedereen wacht, met tablet in de hand, op de nieuwste digitale publicatie van schrijver en dichter. Alles online, weg van de boekenplank, zoiets heet vooruitgang. Een literair tijdschrift met enige ambitie staat enkel recht als het dwarrelt in bits en haar letters niet langer bevriezen in boeken en stof. Het codewoord is hier ‘interactiviteit’, soms ook wel ‘gepersonaliseerde web experience’ of sporadisch ook wel ‘cloud storage’. Niets dat bits is kan verloren raken, alles zit in de wolk en het digitaal net spant zich over de literaire aanslagen op het toetsenbord. Vandaag is alles wat er gestrooid, geroepen en gebazuind wordt met ware doodsverachting verzameld in grote digitale dozen, die heftig en vol vuur de zolen van onder het lijf lopen om de radars te doen draaien. Knoeien met papier en een gelijmde kaft, dat is van gisteren, vandaag is er enkel nood aan een hel scherm, zo schoon, waar parels voor elk zwijn liggen te wachten aan de kant van onze digitale snelwegen. Het is waar, het is waar, je bestaat op het internet, Gierik & NVT kom je daar ook wel eens tegen en de lezers dwalen tegenwoordig virtueel, op Facebook, Twitter, Google+, de online bibliotheek, CultuurNet en op een zonnige dag ook op straat, in cafés met hop en een lief, en sommigen met lief op het net. De conclusie wordt dan vaak geheimzinnig als een vraag geformuleerd: een boekenliefde kan men toch beter in en op het net bedrijven?
En zo’n vraag, die in essentie een stelling is, kan je enkel beantwoorden met een mondvol ‘Ja!’. Het is zo, een literair tijdschrift dat ook virtueel kronkelt, zit geduldig te wachten op een bezoeker die pagina na pagina brokken tekst consumeert. Een evidentie nu iedereen luidkeels knalt op de digitale snelweg. Maar wat wordt er vandaag toch geleuterd over die digitale snelweg? Belofte na waanbeeld spenen we ons van sterke digitale modellen. Vaak graatmagere modellen, want er is geen geld om eten te kopen en uitzonderingen kopen digitale boeken want iedereen trekt het van het net en leest het stiekem via torrents. Desondanks verkondigen die modellen met luide stem dat technologie de malaise in de literaire interesse kan tegengaan. Hoewel, sommigen zijn cynischer: als het geen kloek tegengif blijkt, zal het alvast minder zilveren geldstukken vergen. Jawel, ook dat durft men afkondigen. Want eens een digitaal gebouw neergezet, vraagt het slechts verf en je bent klaar. Toch? Tot slot zijn er anderen die vrezen dat een afgelijnd formaat knecht. De stelling in dit stuk schrijven deelt die vrees, maar evenzeer de volgende hoopvolle verklaring: technologie laat net méér dissonantie toe dan ooit voorheen. Binnen een kundige digitale constructie, door X of Y opgetrokken, kan men, als diezelfde men wil, plaats laten voor afwijkende, verfrissende, storende, uitdagende,
97
opmaak_112 kopie.indd 97
01-12-2011 08:04:46
vervelende en scherpe literaire expressies. Dit vraagt een ‘dienend model’, een technologische structuur, waar de bouwheer zich tot de belangrijke kosten op lange termijn richt en de kosten, die digitale vernieuwing tegenhoudt, overneemt. Een dienend model is meer dan en schoon laken over dezelfde tafel (weliswaar met andere soepborden). Een dienstverlening bestaat erin om te weten wat en vooral wat niet centraal beheerd hoeft te worden. Of nog anders uitgedrukt: dissonantie kan, zo lang men wilt dat er af en toe een stevige wind over het veld trekt.
van een bakvis wier kwelgeesten sporadisch doch enthousiast op het net gegooid worden. Een literair tijdschrift wil blijven leven, langer dan haar schrijvers, ook in het geval waar schrijvers enkel fotonen als expressie afleverden. En dan besef je: het karkas van een digitaal tijdschrift blijkt nog steeds minder robuust dan haar fysieke broer. Verwondering, gestommel op zolder, maar heus: de digitale broer is nog lang de kinderschoenen niet uit. Een vergelijking. Een geprinte versie van een literair tijdschrift bewaren vergt: een doos (liefst zuurvrij, hoewel een schoendoos ook wel werkt), een droge ruimte en een goede ziel die de doos wilt bewaren. Vele lezers zullen zich in dit profiel herkennen, bibliofielen hebben namelijk altijd wel een hoek vrij voor de volledige en oorspronkelijke editie van een literaire schriftuur. Een bewaring van een digitaal literair tijdschrift op haar beurt vereist: XML-containers, ronkende XML-outputs, batch imports, OAI PHM, aggregators, enkele Fedoraservers, data conversies, checksums, backups op minimum drie fysiek gescheiden plaatsen. Sterker, als we het echt goed aanpakken, mag je daar nog beschrijvingsmodellen voor audiovisueel materiaal en tekstmateriaal aan toevoegen, die hopelijk na implementatie compatibel blijken met de beschrijvingsmodellen van aggregators en allerhande interessante databases. Bovendien mag je duiken in het verbinden van allerhande open source bewarings-, ontsluitings- en archiefsystemen… Het aantal lezers dat al deze kenmerken op de keukentafel klaarliggen heeft, mag ons altijd contacteren. Voorgaande toont aan dat we al te vaak een en ander vergeten als we het hebben over digitale tijdschriften. Lezen in een hoekje, met de iPad of krant, is niet het enige aspect van een tijdschrift. Dat tijdschrift wegleggen en over 10 jaar nog eens ter hand nemen en de tekst opnieuw kunnen lezen, is voor een geprinte versie makkelijk en valt uit elkaar in volgende stappen: sta op uit je zetel, loop naar de kast, zoek het exemplaar, neem een ander exemplaar, passeer voor een cognac, ga terug naar de zetel en begin te lezen. Voor een digitale versie betekent dit: bewaar de tekst in een database, onderhoud de database gedurende 10 jaar, herschrijf je software ten minste drie keer, converteer het bestand naar een formaat dat je over 10 jaar nog kan lezen, zorg dat de server niet stuk gaat, zorg dat de website niet gehackt
Een digitaal tijdschrift kan wel eens krachtig kreunen! Stelling: een tijdschrift bestaat enkel online, mensen bezoeken het in de nacht, brave zielen tijdens de dag en hare majesteit de server draait lustig de ene pagina na de andere door de digitale darm. Een redacteur op zijn beurt kan op een verloren ochtend een artikel online zetten, waar argusogen het nog diezelfde dag van het net plukken (en printen het vaak uit, met wat verkleuring, want de inkt is bijna op, maar laten we daar niet op ingaan). Schitterend staaltje technologisch vernuft, ‘kill the middleman’, en alles is met snelheid en precisie afgeleverd op het digitale bord van de lezer. Geen distributiekosten, makkelijk te onderhouden, snel, veilig en met allerlei bellen kan je luid brullen op sociale netwerksites. Vooronderstelling: vooruitgang, dat houdt je niet tegen. Tweede vooronderstelling: technologie is altijd beter, makkelijker, sneller en scherper. Helaas is het allemaal niet zo eenvoudig. Het is duidelijk: iedereen kan een blog opstarten. Velen slagen er wel in om snel een website in elkaar te boksen en het is niet zo lastig om alles in één ruk naar sociale netwerken door te pompen. Het is de eenvoud zelve om nieuwsbrieven, RSS-feeds, het streamen van video, alternatieve betalingssystemen, abonnementen, reclame… op een website te installeren. Als je vervolgens zegeviert in de strijd met het verschillende ‘rendering’ van browsers (cf. Internet Explorer, Google Chrome, Firefox…), de verschillende resoluties (smartphones, tablets en alle varianten van beeldschermen) en de verbetering van de serversnelheid, is een digitaal tijdschrift klaar om zich vol vertrouwen in bits uit te drukken. Mocht het daar maar bij blijven. Laten we echter niet vergeten dat een literair tijdschrift meer probeert te zijn dan een tijdelijke blog
98
opmaak_112 kopie.indd 98
01-12-2011 08:04:46
wordt, betaal je internetverbinding tijdig, ga naar je boekenkast en neem een geprint exemplaar. Zoals gezegd, een digitaal platform beginnen is kinderspel. Maar dat platform laten opgroeien, vraagt geduld en veel geld. Geld en bijgevolg schaalvergroting: klinkt als ‘samen bouwen’, liefst met de hulp van een partner met zachte stem, die de dingen in rust en kalmte bij elkaar haspelt. Met neuzen in de goede richting staat er plots een centraal georganiseerd systeem dat werkt, waar elkeen op inhaakt en waar men met recht en reden trots over kan zijn. Fase 1: Bij de lancering is iedereen tevreden, fase 2: enkele maanden later wat dissonante stemmen, fase 3: jaren later zijn die stemmen weg en is er nog wat overschot in de kring van grote mensen. Een groots centraal georganiseerd systeem, beheerd door een beperkte groep, waar een tijdschrift zich moet aanpassen aan het ontwerp (en niet omgekeerd) lijkt aanlokkelijk, maar het verhult nauwelijks de neiging tot controle en machtspositie van degenen die afhankelijk worden van het systeem. De fout bestaat erin dat een literair tijdschrift niets kan aanvangen met centraal georkestreerde systemen. Een dienend gedecentraliseerd model anderzijds, dat de complexe taken als dataconversies, aggregaties, archivering, beschrijvingsmodellen en checksums op zich neemt, nu dát zou handig zijn. Dan mag men alvast mijn neus bij de richting steken, net als de rijkelijke neuzen van onze redactie.
schriften laat men best gedijen en er borrelt wat belieft, geef ze een pen (en geen pennendoos voor kleine pennen). Want is het nu audio op tekst, tekst op audio, tekst getrokken uit bits en bites, video bovenop audio met wat woorden ertussen, of zij het software met een tekstuele creatieve homunculus? Een goed ontwerp van een kundige bouwheer kan zoiets enkel met een weemoedige glimlach aansporen tot nog meer dissonante geluiden. Dissonantie, het toejuichen van afwijkend gedrag met woorden scherp als een mes, is voer voor gesprekken. Als dat niet meer kan, kan men maar beter tijdschriften als geheel uitdoven. Een lokaal bestuur dan maar, met een waardige autonomie en een koepel die de middelen biedt om in stinkende beekjes en onbekende poelen te gaan vissen. Is het niet dat wat men zoekt in nieuwe vormen van literatuur? Of denken we nog steeds in klassieke tijdschriften, nummer na nummer, waar tekst tekst is en beeld beeld. Of willen we suggesties als warme lucht laten stijgen en aanvaarden we dat creativiteit aan de basis ligt van nieuwe wegen? Technologie als het stimuleren van dissonante stemmen Het uitklaren van een dienend model breekt men op in twee wederzijds afhankelijke en betrokken partijen. Waar tijdschriften de melkboeren van creativiteit zijn, kan een dienende koepel brandstof leveren. Of meer technisch vallen alle klassieke archiveringstaken voor de rekening van een koepel, net als back-upsystemen en aggregatie. Een enkeling kan immers deze hoogst technische zaken niet bufferen, dat vraagt meer dan een wei en best dure stallen. Diezelfde koepel levert een systeem dat in de achtergrond dataconversies van de verschillende media uitvoert, XML-containers opbouwt, opdat de data contextueel leesbaar blijven, voert regelmatig checksums door, opdat de data niet corrumperen, aggregeert alles wat in het netwerk opduikt, biedt beschrijvingsmodellen voor de doe-het-zelvers aan, maar evenzeer biedt het stabiele en kleinschalige content management systems aan, die gekoppeld zijn aan de archiveringsfunctie. Op die manier blijft het netwerk op de hoogte van wat er op deze diensten surft. Het levert met andere woorden diensten af om alle online functies te vervullen zonder hierbij de gebruiker te verplichten dit of geen systeem te gebruiken, of een welbepaalde inhoud af te leveren. Noch zijn er
De kieren van een dienend digitaal tijdschriftenplatform Wat we écht niet nodig hebben is de uitvinding van het wiel. Niet nodig is een allesomvattend systeem waar archief, back-up en ontsluiting centraal beheerd en gedirigeerd worden. Zo’n ontwerp is weliswaar sterk, schaalbaar, krachtig en robuust, net als de vele munten die er jaarlijks invliegen (met restproduct ‘print’). Wanneer een tijdschrift het plots in het ijle hoofd haalt om buiten de lijnen te kleuren, sta je in zulk centraal denken kaalgeschoren op de wei zonder wintersokjes. Een centraal bestuurd systeem waar controle als een paal staat, laat immers niet toe om sterk afwijkend te zijn, om anders te zijn. De oplossing is eenvoudigweg: men mag de nieuwsoortige, kromme twijg niet snoeien door onverwijld een log systeem door de kelen te gieten. Wél moet men lokaal denken. Kort door de bocht: tijd-
99
opmaak_112 kopie.indd 99
01-12-2011 08:04:46
technisch valabele redenen om de productie van de tijdschriften onder strikte controle te centraliseren. Er zijn nog wel mensen die verbaasd kijken naar de integratie van technologie in literatuur, maar de drang naar technologische vernieuwing draagt weinig objectieve onoverkomelijke redenen aan om centraal te denken. Integendeel, geef een tijdschrift de middelen om dissonant te zijn en blijven. Niets gezelliger dan stemmen die het oneens zijn met elkaar, die elkaars vel niet kunnen ruiken en die met woordelijk getrokken messen elkaar naar het literaire leven staan… om enkele minuten later samen nat te drinken en te verdrinken in reflecties over Dada. Inhoudelijke competitie zo je wilt. En als er op een zonnige dag een nieuw tijdschrift de kop opsteekt, is de last voor het tijdschrift plots bijzonder beperkt. Geef een tijdschrift een valabel beschrijvingsmodel, een digitale blauwdruk zo je wilt, en het tijdschrift hoeft zich niet langer zorgen te maken over archivering, back-ups en gehackte servers. Schaalvergroting is hier niet verlaten, maar de pijlen worden gericht op de technisch en financieel zware taken. De bouwheer die creativiteit als drijfveer vooropstelt, kan dan maar best de controle verlaten en de technische middelen voorzien die toelaten creatief te blijven. Het snijdt geen hout om meer vogels te willen kweken door ze in een volière op te sluiten. Tijdschriften hebben geen baat laat staan behoefte aan een literaire volière, maar des te meer nood aan een wei met hoog gras. Creativiteit is immers dissonantie en dat kweekt het best in het wild.
de eerste, gestencilde uitgaven. Dat we back-ups organiseren en aan een standaardisatie van de naamgeving werken, dat we elk nieuw artikel democratisch en onmiddellijk ter beschikking stellen van ons leespubliek, dat we een aangepaste versie gebouwd hebben voor smartphones en tablets, dat we alvast een archiverende functie ingebouwd hebben… toont alvast dat een bouwheer niet rijk hoeft te zijn om stevige gebouwen neer te poten. Maar daarmee is uw stoep natuurlijk niet gekuist. U mag dan ook steeds aan onze deur kloppen om het systeem te lenen en samen bouwheer te spelen. De dag van de lancering van de website is in zicht, bungelt in het voorjaar van 2012 aan een nieuw twijgje. Maar gezien dissonantie ook consonantie verdraagt, moet u nog even geduld hebben voor de violen gestemd en opgeblonken raken. Tot die dag, groeten wij u met veel plezier in print. Dissonantie in het meervoud We hopen van harte dat bovenstaande het literaire veld kan geruststellen. De digitale revolutie, die parallel bestaat met een geprinte versie, zal in het geval van Gierik & NVT zeker niet betekenen dat we onze creativiteit zullen verliezen. Sterker, het betekent dat we anderen uitnodigen gebruik te maken van wat Gierik & NVT reeds opgebouwd heeft. Zowel de archiverende functies, de sociale media, website, data standaardisatie en allerhande technische moeilijkheden staan vrij ter beschikking van iedereen met literaire of andere kunstzinnige interesse. ❚ Genegen groet in naam van de redactie, digitaal én versneden,
Gierik & NVT is weldra digitaal dissonant Het hoeft niet te verbazen, maar tijdens de redactievergadering in het Elzenveld waait er steevast een stevige wind aan sterke opinies. Het hoeft evenzeer niet te verbazen dat er voldoende lefgozerij aanwezig is om zelf bouwheer-in-het-klein te spelen. Dat we inderdaad reeds een blauwdruk voorzien, onder de vorm van een XML-schema, dat conform vigerende metadata standaarden de gehele database vertaalt in een voor een computer verstaanbare taal. Eigen aan Gierik & NVT kan u deze weldra bij de opening van ons nieuw digitaal portaal gratis en voor niets afhalen (en veranderen en verbeteren en ophangen in uw kamer). Net als dat we hard werken om het volledige archief van Gierik & NVT online te zetten, inclusief
Verklaringen: ● Aggregators: een ‘aggregator’ is een website of programma dat de inhoud van meerdere websites inleest en bewaart in het eigen archief. ● Batch imports: ‘batch imports’ verwijst naar het importeren van een grote hoeveelheid aan artikels in een website of programma. ● Beschrijvingsmodellen: opdat data tussen verschillende websites en databanken automatisch gecommuniceerd kunnen worden, maakt men gebruik van beschrijvingsmodellen. Deze modellen beschrijven de data in de databases op een
100
opmaak_112 kopie.indd 100
01-12-2011 08:04:46
gestandaardiseerde manier, zodat elke database ‘weet’ wat er automatisch geïmporteerd wordt. ● Checksums: een digitaal bestand is, net als een fysiek boek, onderhevig aan verval. Op geregelde tijdstippen worden er bijgevolg ‘checksums’ uitgevoerd. Dit is niets meer dan een controlegetal van een bestand en laat toe om fouten in bestanden tijdig te detecteren. ● Data conversies: een digitaal bestand kan na verloop van tijd onleesbaar worden. Dit door o.a. de nodige software die niet langer beschikbaar is om het bestand te lezen. Bestanden in een digitaal archief worden bijgevolg omgevormd tot nieuwere en leesbare formaten. ● Drupal: dit content management system (cf. CMS) is een uiterst flexibel, robuust en schaalbaar systeem om websites te maken die verder reiken dan standaard websites. ● OAI PMH: de protocollen binnen OAI-PMH (Open Archives Initiative-Protocol for Metadata Harvesting) zijn een standaardpakket afspraken om metadata tussen collecties uit te wisselen. ● Rendering: elke internetbrowser (en andere software) heeft een specifieke manier hoe de HTMLcode visueel wordt voorgesteld op het computerscherm. Deze ‘rendering’ verschilt bijgevolg van browser tot browser. ● RSS-feeds: een RSS-feed is een XML-bestand dat door een programma ingelezen kan worden en dat de gebruiker informeert over welke nieuwe items er op een website geplaatst werden. ● Torrents: een manier om grote digitale bestanden uit te wisselen. ● XML: de eXtensible Markup Language (XML) is een programmeertaal die vaak gebruikt wordt om bestanden tussen twee of meerdere databases uit te wisselen. ● XML-containers: een XML-container is een digitale container die alle metadata en andere informatie in een XML-bestand bewaart. ● XML-outputs: een XML output geeft in een XML bestand alle informatie die in de database verscholen zit. Zulke XML-output wordt vaak gebruikt om data uit te wisselen met bv. aggregators.
Herken je je passie... ...in bovenstaande tekst en ben je op de hoogte van enkele, of alle technische aspecten die erin aan bod komen? Dan geven we je graag de kans om mee geschiedenis te schrijven. Je kunt Gierik&NVT of anderen ondersteunen door artikels te plaatsen op de Drupalwebsite, back-ups te organiseren, sociale media op te volgen. Je kunt ook het volledige pakket op een ander tijdschrift toepassen. Een buitenkans, denk je? Neem dan snel contact met Guy Commerman, redactiesecretaris van Gierik&NVT
101
opmaak_112 kopie.indd 101
01-12-2011 08:04:47
Chris de Valk
BEZOEK Zo rààr...het boek begon te zwijgen, toen jij daar aan de voordeur stond. Verongelijkt. Je blik verslond de woorden achter mij met vijgenblad en al. Geen zin hield stand. En eigenlijk was ik je nog dankbaar ook: Te weinig mens, te veel een spook geworden om bezoek te krijgen. Ontsnap aan mij, blijf uit mijn buurt voor ik je binnen nodig in mijn stulp en zoete broodjes bak. Trap er niet in. Onder dit dak leveren klank en woord hun zin en samenhang zolang het duurt.
102
opmaak_112 kopie.indd 102
01-12-2011 08:04:47
Onze abonnees in het voetlicht Tot en met 13 november liep in het Cultuurcentrum van Hasselt de tentoonstelling Oogrijm: visuele poëzie van Renaat RAMON.
Van Mark VAN TONGELE verscheen bij uitgeverij Atlas de nieuwe dichtbundel Ademruis. Prijs: 19,95 euro, 54 p.
Op zaterdag 22 oktober werd in het Letterenhuis te Antwerpen Ik ben de overlevende, een bloemlezing uit het werk van Jan De Roek voorgesteld (poëzie en essays, het merendeel niet gepubliceerd + een dubbel-cd met opnames van Jan De Roek die voorleest uit eigen werk). Gierik & NVT maakte deze publicatie mede mogelijk.
Peter THEUNYNCK schreef een verhelderende introductie bij een selectie van de beste gedichten van Hedwig Speliers: Fortuna’s lieveling is een uitgave van Poëziecentrum/Gent, prijs: 19,95, 304 blz. Bij private pers Jozef Moetwillig (Jos BRABANTS) verscheen de bibliofiele uitgave Zeg maar ze6 met twee gedichten, waarvan één niet eerder uitgegeven van Leo Vroman. Prijs: 14,95 euro, 24 pp. Slechts 64 ex. Info: www.boekdruk.be.
In november verscheen bij Uitgeverij Demer de poëziebundel Een veld van verwilderde rozen, een bundel met gedichten gewijd aan de overleden kunstenaar Willie COOLS. We vinden er gedichten in terug van enkele abonnees, zoals: Richard FOQUÉ, Suzanne BINNEMANS, Thierry DELEU, Nicole VAN OVERSTRAETEN, Roger NUPIE, Tony ROMBOUTS, Rose VANDEWALLE, Hannie ROUWELER, Frank DECERF, Ulrich BOUCHARD, Joris IVEN, Ferre DENIS, F.A. BROCATUS en Guy COMMERMAN. Prijs 17 euro. Bestellen:
[email protected].
Roger NUPIE (woord) en Kristina Meganck (zang) brengen het programma Anders bekeken – bloemlezing van een leven lang Will Ferdy. De productie liep in het EWT Theater in Deurne op 29 en 30 oktober. Op 24 september werd het groepsstadsgedicht De vertelboom – en de 10 takken der verwondering van Peter HOLVOET-HANSSEN in de Spiegelzaal Paleis, Meir, Antwerpen voorgesteld. De takken van de boom bevatten verzen van Peter THEUNYNCK en de Jongerenstadsdichter Yoni Sel, maar ook van ingeburgerde anderstaligen van Peru tot Marokko en Iran. Het tijdschrift De Brakke Hond lanceert een extra nummer Bomenstad.
Jan M. L. BOSMANS doctoreerde en publiceerde The Radiology Report from Prose to Structured Reporting and Back Again?, een uitgave van Universiteit Antwerpen. Rachida AHALI publiceerde Vrijdag couscousdag, een kruidig kookboek met Marokkaanse recepten. In de Nederlandse krant Het Parool recenseert Johannes Van Dam: ‘Niet traditioneel, maar wel heel handig (…), een heel plezierig en smakelijk boek en heel wat gevarieerder dan de titel suggereert.’ Uitg. De Standaard, prijs: 24, 95 euro.
Gerd DE LEY en Raymond de Bruyne acteren in Afscheid, een nieuwe productie van Theater Paljas: twee oudere mannen ontmoeten elkaar toevallig en vertellen hun leven. Afscheid is komisch, pakkend, meeslepend en vooral zeer herkenbaar. Info:
[email protected] en www.paljas.be.
Redactielid Dirk DEROM behaalde cum laude zijn doctoraat aan de VUB.
Francis DE PRETER werd door het Poëziecentrum Nederland (Wim VAN TIL) uitgenodigd op 24 september voor een uitgebreide ontmoeting, gesprek, voordracht omtrent zijn poëzie.
Julien WEVERBERGH kreeg de Isengrimusprijs van het Louis Paul Boon Genootschap. De prijs werd uitgereikt op 17 september in Antwerpen. Reeds in de jaren 1960 verdedigde hij in zijn tijdschrift Bok de romans van Boon en later verzorgde hij als uitgever (Houtekiet) de cursiefjes van Boon.
Thierry DELEU nodigt uit voor de voorstelling van het tweede jaarboek De 50 meester-dichters van de lage landen bij de zee op 7 december om 16.30 uur in het Gemeentehuis van Koksijde. Na-
104
opmaak_112 kopie.indd 104
01-12-2011 08:04:48
dien is er ook een banket voorzien. Info: thierry.
[email protected].
Van Didi DE PARIS verscheen een nieuwe dichtbundel: Boks. Voorstelling vond plaats in Kessel-Lo op 21 oktober met medewerking van o.a. Antoine Boute, Elvis Peeters, Andy Fierens, Didi de Paris…
Van Bob VAN LAERHOVEN verschijnt bij uitgeverij Houtekiet een literaire roman met spanningsjasje Zwart Water. Prijs: 19,95 euro, 277 pagina’s. Het boek wordt eveneens voorgesteld via een trailer. Vlug kijken op: www.youtube.com/ bobvanlaerhoven1.
Op donderdag 20 oktober ging De Gelaarsde Kat van VITALSKI in première in het cc van Berchem.
Op 14 oktober startte de vernissage in café Den Hopsack, Pieter Potstraat te Antwerpen van Bedichting van canvas, een project van dichter Frank DE VOS en fotograaf Hartmut De Maertelaere.
Van Jan LAMPO verscheen bij Lannoo de cold case over de moorden op twee VUB-studenten, heropend in 2011: De campusmoorden. Jan Lampo was bevriend met beide slachtoffers. ISBN 9789020997279, 224 pp., prijs: 19,99 euro.
Hannie ROUWELER publiceerde de nieuwe dichtbundel Avondluchten in Diepenbeek bij Demer Uitgeverij. Prijs: 15 euro. Meer info op
[email protected].
Van Lukas DE VOS verscheen bij uitgeverij ASP Land! Land! Schuimsporen en ankerplaatsen in de Noord-Atlantische driehoek. Prijs: 24,95 euro, 352 pp.
De nieuwe dichtbundel Arrondissementen van Bert BEVERS werd op zaterdag 5 november in Den Hopsack te Antwerpen gepresenteerd. Prijs voor een genummerd en gesigneerd exemplaar: 16 euro. Het is een uitgave van Kleinood&Grootzeer te Bergen op Zoom.
In november stelde Charles VAN GISBERGEN kleurlithografieën tentoon in Kunstkring Jacques Gorus, Venusstraat 52, Antwerpen. In oktober nam Delphine LECOMPTE haar ontslag als stadsdichter van Damme. Voor gedichten op de flanken van grazende runderen is geen budget voorzien.
Op 22 oktober werd in Galerie De Zwarte Panter de nieuwe dichtbundel Drempeltijd van Lucienne STASSAERT voorgesteld. Joris GERITS leidde de bundel in. Prijs: 16 euro, 72 pp. Info: contact@ uitgeverijp.be.
Demer Uitgeverij riep Frank DECERF uit als beste poëzierecensent van het jaar. ❚
Op donderdag 8 december werd de bibliofiele tweetalige (Nederlands-Engels) uitgave Equinox van Richard FOQUÉ en André GOEZU voorgesteld in galerie De Zwarte Panter. Luc Wintgens en Frank DE VOS verzorgden de inleiding. Van Marc ANDRIES verscheen de roman Vossenjong, zijn 25ste boek. Uitgeverij: zorro uitgeverij, ISBN: 978 94 61 68 0051. Op 11 november vond het Vredesconcert plaats in de voormalige St-Augustinuskerk te Antwerpen. Het ensemble voor oude muziek ClubMediéval en Peter HOLVOET-HANSSEN interpreteerden Welfen en Ghibellijnen in duel.
105
opmaak_112 kopie.indd 105
01-12-2011 08:04:48
Medewerkers winternummer 113 BETTY ANTIERENS – Betty zwerft, schrijft romans en verhalen en doceert proza; ze publiceerde de romans De weg naar Oran en Katarakt (Uitg. Manteau). FERNAND BONNEURE – medestichter Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers, voorzitter VVL (1994-1999), publiceerde zes dichtbundels, 5 romans en verhalen, talrijke essays en monografieën, hij behaalde talrijke onderscheidingen, o.a. de Vijfjaarlijkse literaire prijs van de stad Brugge in 1980. JAN BONNEURE – medestichter en bezieler van het Cactusfestival, secretaris van VWS (Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers). HENDRIK CARETTE – dichter, criticus, aforist, polemist, essayist, medewerker aan enkele literaire tijdschriften. Recent verscheen de bundel Aan de monding van het Zwin. GUY COMMERMAN – medestichter Gierik & NVT, publiceerde een 10-tal dichtbundels, in literaire tijdschriften Opspraak, Schoon Schip, Raster, Sources, Septentrion, Archipel, Deus ex Machina, Boulevard, De Brakke Hond, Gierik & NVT. Als plastisch kunstenaar nam hij deel aan een 100-tal individuele en groepstentoonstellingen. FREDERIK LUCIEN DE LAERE - (°1971) legt een grillig poëzieparcours af. Publiceerde drie bundels bij PoëzieCentrum en gedichten in literaire tijdschriften en bloemlezingen, waaronder Komrij’s Nederlandse poëzie van de 19de tot en met de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten. Was in 2007 en 2008 stadsdichter van Damme. DIRK DEROM - sociaal assistent, filosoof, doctoraat in neuroinformatica, momenteel werkzaam als ‘knowledge manager’ en ‘new media specialist’ bij BNA-BBOT vzw. Schrijft af en toe een tekst, is redactielid Gierik & NVT en hongerig naar experimentele digitale toepassingen van literatuur. PETER DE SMET – docent Academie voor Schone kunsten, School of Arts, University College, Gent; docent Amarant, Centrum voor Artistieke Confrontatie. Licentiaat in de Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde en ook doctor in de Oosterse Filologie. albrecht b doemlicht - (°1975) is copywriter/redacteur. Zijn poëzie tart de grens van de wellevendheid. Gejaagd door een ritme dat aan alle kanten kluttert pusht de tekst de lezer tot op het randje. doemlicht publiceerde in tijdschriften als Krakatau, Sanseveria, En er is… en Dobbit magazine. Werd opgenomen in bloemlezingen als Vanuit de lucht en Op het oog. JAAK FONTIER - (°1927) is kunstcriticus, essayist, haikudichter. Werkte mee aan krant Vooruit (1958-1977) en aan een 15-tal tijdschriften: De Periscoop, De Vlaamse Gids, NVT, Yang, Radar, Ons Erfdeel, Kreatief, Kruispunt, Vlaanderen e.a. Auteur van monografieën over Luc Peire, Carmen Dionyse, Gilbert Swimberghe, Renaat Ramon, Fons De Vogelaere, Gaston De Mey, Gilbert Decock, Pol Spilliaert. Organiseerde talrijke tentoonstellingen (De Korrekelder, Aspecten, in Park Sebrechts). Hij publiceerde twee originele zenmeditatieboeken: Zen, maan en sterren (1975) In de zon van zen (1977), haiku, vertalingen van Hölderlin. Over hem: Absotief. In het teken van Fontier (red. R. Ramon, 1979). CLAAR GRIFFIOEN – organiseerde o.a. tentoonstellingen beeldende kunst in binnen- en buitenland, schreef korte verhalen en artikelen in opdracht van kunstenaars, musea en andere instanties, begon De dochters Tekst & Redactie, een samenwerking met verschillende taalspecialisten, met als doel het produceren van verhalenbundels (in maart 2012 boek Prikkeldraad), woont en werkt in Utrecht nl en op Lombok Indonesië. KEES HERMIS – debuteerde in 1977 met de dichtbundel Vrijgesproken; publiceerde in vele Nederlandse en Vlaamse tijdschriften en bloemlezingen. Recent verscheen Gezongen steen (2008). RENÉ HOOYBERGHS – publiceerde in ’64-’65 twee dichtbundels bij de Bladen van de Poëzie, publiceerde onlangs de nieuwe dichtbundel Stamboom (Uitg. C. de Vries-Brouwers). JORIS IVEN – vertaalde poëzie van Nazim Hikmet, Tahar Ben jelloun, Sujata Bhatt, Charles Simic, publiceerde verschillende dichtbundels, recent Ninglispo (Uitg. P, Leuven). HANNA KIRSTEN – debuteerde in 1973 met Adem voor vogels en publiceerde daarna nog verschillende bundels, o.a. Elders wonen en Hoe sterk is de hechtzijde (2007, Uitg. P, Leuven)
106
opmaak_112 kopie.indd 106
01-12-2011 08:04:48
MARTIN KOOMEN – auteur van misdaadromans, maar ook boeken over Engelse literatuur en artikelen in De Groene Amsterdammer en Vrij Nederland (meestal over Nederlandstalige schrijvers). FERNAND LAMBRECHT – aforist (Nachtelijke invallen, Kusjes van een cynicus) en dichter (Simultaan, Morgen zal het woorden sneeuwen, De grote stilte). Over hem schreef R. Ramon het biografisch essay Fernand Lambrecht. ‘Ook witte vlinders laten schaduwen na’ (VWS-Cahier nr. 180, 1997). PATRICIA LASOEN – het gedicht in dit nummer verscheen in Dubbelzanger onder de titel Tocht (Uitg. P, Leuven) DELPHINE LECOMPTE – publiceerde o.a. in Gierik & NVT, Het Liegend Konijn; met haar debuutbundel Dieren in mij kaapte ze de C. Buddinghprijs weg. HERMAN LEYS – het gedicht in dit nummer is verschenen in Gezelliana 1986, Nederlands van nu 1986 en in Brugge die Scone. WILLIAM PEYNSAERT – studeerde Slavische talen, doceert Nederlands aan universiteit van Ruzomberok, schrijft toneel en kortverhalen, levensopdracht: professor worden en een boek schrijven; werkt nu aan toneelstuk Clash. RENAAT RAMON – dichter, essayist en beeldend kunstenaar. Publiceerde o.m. woordpoëzie: Rebuten (2004), Geheim besogne (2006) en visuele poëzie: Ongehoorde gedichten (1997), Zichtbare stem (2009), Nøtebøøk (2010). Werkt nu aan Vorm & Visie, geschiedenis van de concrete en visuele poëzie in Nederland en Vlaanderen. Eerlang verschijnt Klemteken, een bloemlezing uit zijn poëzie. ULISES SEGURA – studeerde letteren & wijsbegeerte (geschiedenis) aan de VUB, debuteert met verhaal in Gierik & NVT. ANN SLABBINCK - (°1978) heeft haar wortels in de schilderkunst en het gesproken woord. Na haar masteropleiding psychologie aan de Universiteit Gent volgde ze het experimenteel atelier aan Sint-Lucas, Gent. Ze geeft velerlei vorm aan wat haar beroert. Steeds getuigt haar werk van een voelbare cesuur. Aanraken met lange stiltes en de ogen open. PATRICK SPRIET – criticus bij Kruispunt, Luister (muziektijdschrift). Publiceerde in 2002 een biografie over Rachel Baes (Een tragische minnares, boek dat bekroond werd met Prijs voor Geschiedenis van provincie West-Vlaanderen). In 2012 verschijnt een biografische roman over Enrico Caruso. JAN VAN DER HOEVEN – het gedicht in dit nummer verscheen in de bundel Nuage en werd in 2002 opgenomen in de bloemlezing Dichters van Nu (Poëziecentrum, Gent). KURT VAN EEGHEM – radio- en televisieomroeper (De Drie Wijzen, Taalstrijd, Heldenmoed en bij Klara: De Sporen), docent, bij uitg. Manteau: Troost van het nutteloze/Kan kunst de wereld redden? JOORIS VAN HULLE – recensent, publiceerde monografieën over Axel Bouts, Mireille Cottenjé, Patricia Lasoen, Pieter Aspe en essays over de Vlaamse literatuur na 1980, hij is gespecialiseerd in de Zuid-Afrikaanse letteren, hij stelde bloemlezingen samen en maakte vertalingen, hij is medewerker van o.a. Poëziekrant en De Leeswolf. DENIS S.M. VERCRUYSSE - (°1975) Gefascineerd door het proces van de verbeelding, versleutelt hij in zijn poëzie beeld en woord, waarvan hij op het kruispunt flarden van heerlijke, als het ware ingefluisterde dromen weet ontstaan. HERWIG VERLEYEN – dichter, essayist, cultuurpromotor; schreef over James Ensor, Karel van Wijnendaele, Anne Frank en In Flanders Fields. JAN WIJFFELS - (°1979) is statisticus en master in artificiële intelligentie. Onder zijn pseudoniem Schaufestspiele und Volksbühne fibrecunt vertaalde hij The Art of Destruction (Brener A. & Schurz B.). Hij onderzoekt hoe via technieken uit de artificiële intelligentie en tekst mining op automatische wijze teksten kunnen worden geschreven. Humanoid teksten schrijft hij voornamelijk voor het podium. LILIANE WOUTERS – dichteres, vertaalster, dramaturge; ze publiceerde meer dan 25 poëziebundels, toneelstukken, verzamelbundels, anthologieën. Ze won de Prix Goncourt de la poésie (2000), recent publiceerde ze Le Livre du Soufi (2009) en de roman Vlaams landschap met nonnen (20101, Uitg. Atlas). MARC ZWIJSEN – opleidingscoördinator specifieke lerarenbegeleiding KASK, publiceerde in Gierik & NVT en is samensteller van de verzamelbundel Dichter bij Gierik (2010).
107
opmaak_112 kopie.indd 107
01-12-2011 08:04:49
GIERIK
Literair tijdschrift met initiatief
B.T.W.: BE 0478.939.478
& Nieuw Vlaams Tijdschrift
ISSN 077-513X
Stichters: Guy Commerman & Erik van Malder
www.gierik-nvt.be
nr 113 - 29ste jaargang – nr 4, winter 2011
e-mail:
[email protected]
Redactiesecretaris: Guy Commerman Kruishofstraat 144/98, 2020 Antwerpen e-mail:
[email protected] Administratie en Abonnementen: Paul Goedtkindt Koninklijkelaan 80, 2600 Berchem e-mail:
[email protected] Redactieleden: Betty Antierens, Frans Boenders, Kathy De Nève, Dirk Derom, René Hooyberghs, Jan Lampo, Lenny Peeters, Tin Vankerkom, Wim van Rooy, Marc Zwijsen, Tim Wouters, Guy Commerman, Erik van Malder, Sophie Siersack, Richard Foqné Ereleden: Jan Gloudemans, Emiel Willekens.
Beschermcomité: bestaat uit meerdere leden die hun morele en daadwerkelijke steun toezegden en hun intellectueel, creatief en maatschappelijk gewicht in de waardenschaal leggen om het tijdschrift Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift mede in stand te houden. De huidige lijst kan op eigen verzoek worden uitgebreid. In willekeurige volgorde: Frans Redant (dramaturg), Ludo Abicht (vrije denker, filosoof, Arkprijs van het Vrije Woord), Gilbert Verstraelen (districtshoofd Merksem), Jos Vander Velpen (advocaat, voorzitter Liga Rechten van de Mens), Peter Benoy (ex-Theaterdirecteur Zuidpool), Lucienne Stassaert (vertaalster, auteur, Arkprijs van het Vrije Woord), Rik Hancké (toneelregisseur, acteur), Monika De Coninck (voorzitster OCMW Antwerpen), Freek Neyrinck (zette het figurentheater op de wereldkaart), Willy Claes (Minister van Staat), Philippe Lemahieu (bedrijfsleider en cultuurminnaar), Stefan Boel (bedrijfsleider en cultuurminnaar), Eric Brogniet (dichter, directeur Maison de la Poésie, Namen), Walter Groener (Fakkeltheater), Victor Vroomkoning (NL, dichter), Chrétien Breukers (NL, dichter), Bart F. M. Droog (NL, dichter-performer, redacteur literair internettijdschrift Rottend Staal), Wim Meewis (auteur, kunsthistoricus), Thierry Deleu (auteur), Lionel Deflo (auteur, ex-hoofdredacteur Kreatief), Silvain Loccufier (ererector VUB), Roger Peeters (ere-inspecteur-generaal basisonderwijs).
Ad hoc-redactie nr 113: Guy Commerman, Renaat Ramon, Jaak Fontier, René Hooyberghs. é Vormgeving: Kunstencentrum Berkenveld (afdeling vormgeving) Berkenveldplein 16, 2610 Wilrijk tel: 03 830 15 50 & gsm: 0476 242 991 e-mail:
[email protected] - www. berkenveld.be Drukkerij: EPO, Lange Pastoorstraat 25-27, 2600 Antwerpen Website: Linda Weix, Dirk Derom Prijs abonnementen: - België: 25 euro / jaargang (4 nummers) incl. portokosten - Europese unie: 35 euro, inclusief port - Andere landen: 40 euro, inclusief port - Steunend lid: 50 euro, erelid: 75 euro Losse nummers: - België: 7 euro - Europese unie: 11 euro, inclusief port - Andere landen: 12 euro, inclusief port Betaling: - België: rek.nr. 068-2237695-29 van Gierik & NVT - Buitenland: IBAN BE26-0682-2376-9529 BIC-code GKCC BE BB
Steunende leden: Suzanne Binnemans, Marcella Baete, Gilbert Verstraelen, Eddy Strauven, Geert Stadeus, Silvain Salamon, Inge Karlberg, Dirk Pauwels + 31 anonieme schenkers. Ereleden: Jan Bosmans, Bruno De Locht, Anouchka Van Dun, 1 anonymus. Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift is verkrijgbaar in: Antwerpen: Dierckxsens-Avermaete, Melkmarkt 17 Standaard Boekhandel, Huidevettersstraat 1-3 De Groene Waterman, Wolstraat 7 (2 Gieriksterren) Gent: Boekhandel Limerick, Kon. Elisabethlaan 142 Poëziecentrum, Vrijdagmarkt 36 Nieuwscentrum Walry, Zwijnaardsesteenweg 6 Brugge: Boekhandel De Reyghere, Markt 12 (2 Gieriksterren) Boekhandel De Reyghere, Moerkerksesteenweg 186 Hasselt: Markies van Carrabas, Minderbroederstraat 9-11 Kortrijk: Boekhandel Theoria, O.L. Vrouwestraat 22 Mechelen: Boekhandel Forum, D; Bucherystraat 10 Roeselare: Boekhandel Hernieuwen, Noordstraat 100 Sint-Niklaas: Boekhandel ‘t Oneindige Verhaal, Nieuwstraat 17 Tienen: Boekhandel Plato, Peperstraat 22
Inzendingen: Bij voorkeur per e-mail (word):
[email protected] of redactieadres (platte tekst, 4 exemplaren). Poëzie: max. 10 gedichten, proza: max. 15.000 lettertekens, alleen niet eerder en niet elders gepubliceerde kopij. De auteur is verantwoordelijk voor zijn inzending, hij behoudt het copyright en ontvangt bij publicatie een gratis bewijsexemplaar. Tenzij de auteur het vooraf verbiedt, mag zijn inzending op de website van Gierik & NVT verschijnen. Auteurs, medewerkers die wij i.v.m. auteursrechten niet hebben kunnen bereiken of achterhalen kunnen de redactie contacteren. Overname van teksten uit Gierik & NVT is toegelaten mits bronvermelding en voorafgaand akkoord van de uitgever. Advertenties & sponsoring: Tarieven te verkrijgen + aanvraag documenten: Paul Goedtkindt (administratieadres) Verantwoordelijke uitgever: Guy Commerman, Kruishofstraat 144/98, 2020 Antwerpen
Met de steun van de Provincie Antwerpen, Dexia, talrijke auteurs en meceneassen en Antwerpen.Boekenstad en de Stad Brugge.
108
opmaak_112 kopie.indd 108
01-12-2011 08:04:49