& GIERIK
Nieuw Vlaams Tijdschrift INHOUDSTAFEL LENTENUMMER 126 Overspel
1 thema Woord vooraf / Overspel - René Hooyberghs & Ward Mertens Metamorphosen, Vierde Boek - Ovidius Overspel - René Hooyberghs Faire-part - Pia Fraus Per l’amor - Fernand Auwera Het andere leven - Raymond Carver / vert.: Joris Iven Ten tweede male - Gaea Schoeters Gasthof de Viersprong - Geertrui Daem Overzeese stad - Jan Lauwereyns & Arnoud van Adrichem Aan de andere kant van het water - Erik Vlaminck Hôtel de Dieppe - René Hooyberghs Voetnoot - Tijl Nuyts Je gaf me een tik en wilde bloemen - Leen Pil Over overspel overal - Jean Paul Van Bendegem Een eervolle vrouw - Eef Lanoye Just a gigolo - Nicole Van Overstraeten Schuin, niet schunnig - Guy Commerman De tuinkamer - Betty Antierens Zoet, aards - Ward Mertens De gewaande macht der geheimhouders - Claar Griffioen Overspel is des mensen. En daarom schrijven we erover - Frederik De Swaef Het gesprek - Lotte Dodion
4 6 7 8 12 20 25 29 32 34 36 39 42 44 49 54 56 58 60 62 68 71
2 proeftuin Alles stroomt - Lief Vleugels De Roemeense dichteres Doina Ioanid en haar poëtisch proza - Jan H. Mysjkin De terugkeer van het gelijke - Jan H. Mysjkin Gedichten uit: Naden - Doina Ioanid Tony Rombouts, de Witte Wandelaar door het letterenlandschap - Richard Foqué De Gedichten van het Gedicht - Tony Rombouts Heiloose Kariatiden - Marc Bruynseraede Sandriejee - Freek Neirynck zes ogen toch blind - Dominique De Groen
73 76 77 78 80 82 84 86 88
3 atelier Onze abonnees in het voetlicht Gierik on the road Medewerkers lentenummer 126 Impressum
Cover: © foto: Niels Donckers Achterplat: © foto: Jan Landau Illustraties: © Roel Ingelsregt
90 92 96 98
Jaarabonnement (4 nummers) incl. port: België: 32 euro / Europese unie: 40 euro / andere landen: 45 euro Steunend lid: 50 euro / Erelid: 75 euro Losse nummers: België: 9 euro / Europese unie: 13 euro / andere landen: 15 euro Betaling: IBAN BE26-0682-2376-9529 BIC-code GKCC BE BB, t.n.v. Gierik & NVT Gierik & NVT wordt op ecologisch verantwoord papier gedrukt 3
1
thema Woord vooraf
Overspel
Het woord vooraf moet u warm maken voor ons thema. De ad hoc-redacteurs willen de lezer een welwillend duwtje in de rug geven tot op het einde van de springplank. Voor de rest van uw sprong ç bent u zelf verantwoordelijk. Heel anders zal het met dit overspelnummer zijn. U heeft geen nood aan ons duwtje. We hoeven u niet uit te leggen wat overspel is. U kent het, u doet het of u leest erover. Begin 2013 presenteerden het Sexpert-team, bestaande uit onderzoekers van de universiteiten van Gent en Leuven, de resultaten van een uniek bevolkingsonderzoek. Het Sexpert-onderzoek bracht de seksuele gezondheid van de Vlaming in kaart. 25,9% van de mannen gaf aan vreemd te gaan, bij de vrouwen ging het om 21,9%. De media verwezen gretig naar het cijfermateriaal en het onderzoek kreeg aandacht in erg uiteenlopende publicaties, van Primo Magazine tot De Standaard.
We willen onze minnaar of minnares de kleren van het lijf scheuren, in het echt of op papier. Mannen en vrouwen die scheef schaatsen vullen de boekskes, maar bevolken ook de literatuur met grote L.
Overspel, we doen er af en toe zelf aan mee, of toch volgens de cijfers. Tot zover onze poging het thema een wetenschappelijke air te geven. Laat ons niet mal doen, vaak geven we geen bal om de cijfers. We willen onze minnaar of minnares de kleren van het lijf scheuren, in het echt of op papier. Mannen en vrouwen die scheef schaatsen vullen de boekskes, maar bevolken ook de literatuur met de grote L. Denk maar aan Odysseus, Anna Karenina, Constance Chatterley, Emma Bovary, Molly Bloom, Tom Buchanan en Frank Wheeler. Gierik voegt graag een paar nieuwe namen aan dit lijstje toe. De goesting die we van onze lezers verwachten, hebben we reeds gevonden bij de auteurs die dit nummer tot de nok hebben gevuld. Er kwamen meer, veel meer bijdragen op ons af dan we kunnen publiceren. We vonden niet alleen veel bijval voor het thema bij Gierikgetrouwen, ook veel nieuwe namen dongen naar een pagina in dit nummer. Via het online schrijversplatform azertyfactor.be organiseerden we de wedstrijd Gierik gaat vreemd. De redactie las meer dan 120 teksten en gedichten en koos uiteindelijk voor Tijl Nuyts en Leen Pil. De andere azerty-auteurs wensen we andere, literaire en minder literaire – uitlaatkleppen voor hun inzending toe. Vanaf wanneer pleegt iemand overspel? Als hij of zij tussen de lakens belandt, of is een kus of een pikante sms al genoeg? De verhalen, essays en gedichten in dit nummer helpen u een antwoord op die vragen te zoeken. Man of vrouw, ouder of jonger, slachtoffer of dader, hetero en holebi. Ze laten allemaal hun licht op het onderwerp schijnen, als schrijver of als personage.
4
Bij deze danken we alle enthousiaste auteurs (niemand heeft negatief op onze vraag om kopij geantwoord!), van Leen Pil, de jongste, tot Ovidius, de doodste. Onze speciale dank moet gaan naar Frederik De Swaef van Story. En naar Marietje d’Hane-Scheltema en haar uitgever Athenaeum-Polak & Van Gennep, die toelating gaven voor het publiceren van de prachtige verzen uit de Metamorphosen. De jonge kunstenaar-illustrator Roel Ingelsregt maakte speciaal voor dit overspelnummer 15 originele illustraties in gepenseelde Oost-Indische inkt: picturaal overspel? Ook dank aan fotograaf Niels Donckers voor de suggestieve coverfoto. ❚
Oproep aan lezers, abonnees en inzenders. Gelieve volgende contacten te noteren:
Gierik e-mail:
[email protected] Inzendingen:
Ward Mertens & René Hooyberghs, de ad hoc-redactie
[email protected] Beeldenstorm - woordenweelde Voor het zomernummer van Gierik & NVT zocht de Vlaamse fotograaf Jan Landau uit zijn immens foto-archief een aantal beelden bijeen. Enkele bekende of debuterende, maar altijd getalenteerde auteurs werden aangeschreven om bij die foto’s een tekst te bedenken (poëzie, proza, meditatie). De auteurs konden hun foto’s niet kiezen en moeten dus werkelijk een creatieve uitdaging aangaan. In willekeurige volgorde zijn dit: Johan De Boose, Peter Theunynck, Renaat Ramon, Annelies Verbeke, Sven Cooremans, René Hooyberghs, Thomas Martin, Jan Geerts, Lut De Block, Andy Fierens, Christophe Vekeman, Diane Broeckhoven, Astrid Lampe, Leen Pil, Astrid Haerens, Annemarie Estor, Mieke de Loof, Tijl Nuyts, Joris Gerits en Peter Ghyssaert. Een serieuze literaire fine fleur...
Administratie & abon.
[email protected]
Volg kreten en gefluister van Gierik op facebook/redactie Gierik-Nvt en op de website www.gierik-nvt.be.
De redactie
Gierik & NVT nodigt u uit op donderdag 26 maart om 19 uur in theater De Zwarte Komedie Leguit 15, 2000 Antwerpen
Voorstelling lentenummer 126: “Overspel” Medewerkers aan het thema: Nicole Van Overstraeten, Fernand Auwera, Ward Mertens, Joris Iven, Raymond Carver, René Hooyberghs, Pia Fraus, Ovidius, Jan Lauwereyns & Arnoud Van Adrichem, Tijl Nuyts, Guy Commerman, Claar Griffioen, Leen Pil, Betty Antierens, Jean Paul Van Bendegem, Gaea Schoeters, Lotte Dodion, Frederik De Swaef, Eef Lanoye, Geertrui Daem en Erik Vlaminck. Programma: Tenzij wegens overspel weerhouden zullen – aangespoord door Peter De Voecht – Tin Vankerkom, Erick Kila, Tineke Van Onckelen, Johanna Pas, Lotte Dodion, Tijl Nuyts en Leen Pil het beste van zichzelf op de scène van de Zwarte Komedie komen tonen. Dat zal niet alleen met het glas van de vriendschap, maar ook met het glas van de weemoed gepaard gaan: Gierik & NVT heeft het trieste voorrecht als allerlaatste het podium van de Zwarte Komedie in de Leguit te betreden. Mis de afspraak niet, breng een verrassende (of verraste?) partner mee!
Ovidius
Metamorphosen, Vierde Boek vertaling: M. D’Hane-Scheltema
Boek IV, het tweede verhaal: de Zon vertelt aan de god Vulcanus, dat zijn vrouw, Venus, hem bedriegt met Mars. Vulcanus vangt Venus en Mars in een net.
Dit was het eind van haar verhaal. Na korte pauze ging Leuconoë vertellen, en haar zusters luisterden: ‘Ook hij die alles koestert met zijn hemels licht, de Zon, was eens verliefd. Over die zonneliefde wil ik spreken. Hij was de god – zegt men – die ’t overspel van Mars en Venus het eerst ontdekte – want de Zon ziet alles steeds het eerst – en er vertoornd om werd. Aan Venus’ echtgenoot Vulcanus verklapte hij dit bedbedrog en wààr dat bed was… Hij, uitzinnig kwaad, stootte het kunstwerk dat hij zat te smeden opzij en ging direct ragdunne, bronzen kettingen, netten en klemmen fabriceren, van zo’n fijnheid, dat ze onzichtbaar leken – zelfs het dunste weefsel kon dit werk niet overtreffen, zelfs geen spinnenweb, hoog aan een balk – en zo gemaakt, dat ze bij licht bewegen of contact in werking traden. Kunstig heeft hij ze bij ’t bed verstopt en toen zijn vrouw haar minnaar in datzelfde bed ontving, werden zij in het vuur van hun omhelzing klem gezet dankzij die nieuwbedachte kooi, dat kunstwerk van haar man. Vulcanus gooide snel de wit-ivoren deuren open en riep de goden binnen. Daar, verstrikt in schande, lag het paar te kijk! En toch zou menig vrolijk opperwezen ook graag die schande smaken! Alle goden proestten ’t uit en lange tijd was dit het topgesprek in godenkringen.
René Hooyberghs
Het vlees nog rauw na het bittere feest van ontrouw, de kleffe smaak van de ongesproken leugen. Zo, de ogen geloken in boeteloze schuld, worden nieuwe dagen aan elkaar geleefd. Het is bijna hopen op verraad, zodat de zachte nieuwe borst die zijn rug beroert, de stem, de blik, de vingertoets, de tong: dat alles uit de schemer kan, niet langer verborgen in het laken van de ruige roes, maar open, bloot, bezongen.
Pia Fraus
Faire-part
De vierde keer in twee maanden. Dat is er toch gewoon over? Het is een nieuwe plaag, iets waaraan niet te ontsnappen valt, een virus dat zich met een ontstellende snelheid door mijn vriendenkring heeft verspreid. Er valt niet onderuit te komen. Het is een irritant modeverschijnsel, erger dan de golf van trio’s die halfweg de jaren negentig tientallen lesbische relaties in de war stuurde. Daar viel ook niet onderuit te komen, maar god, was me dat een ellende. Een eindeloze variatie op hetzelfde thema. Elke keer anders, maar altijd hetzelfde. En vooral, altijd complex. Of met complicaties. Dat is nu niet anders. Het verloop van deze avond zal waarschijnlijk niet veel verschillen van vorige zaterdag, of van die van twee weken daarvoor. Anders, maar hetzelfde. Andere hoofdrolspelers, andere muziek, zelfde film. Zelfde figuranten. Hoe kan het ook anders. Het blijft tenslotte in de familie. Daar gaan we weer. Aankleden. Opkleden. Het bekende uniform. Niet meer de gestreken witte hemden uit de jaren tachtig, nee, elke week a different designer dress. Voor another lesbian wedding.
ik overspoeld door verhalen die ik niet wil horen, over nieuwe huizen, ander werk, kinderen. Ex-lieven terugzien op dit soort gelegenheden is doffe ellende. Ik wil helemaal niet weten wie hun nieuwe vriendin is en hoe ze de keuken hebben ingericht. Sinds wanneer kook jij trouwens? Als ik me omdraai zie ik je weer. Stond je naar mij te kijken, of beeld ik me dat in? Nee, ik beeld het me niet in, dat is het ergste. Ik weet dat het waar is. Ik weet dat de aantrekkingskracht omgekeerd net zo sterk is. Jij en ik, gevangen in een magnetisch veld. We kunnen gewoon nog steeds niet in dezelfde ruimte zijn zonder dat zich in jouw hoofd en in het mijne dezelfde film op gang trekt. Ik zie je lippen, alleen je lippen, rood en nat en halfopen. Je beweegt ze. Diegene die tegen jou staat te praten merkt het niet, maar ik kan het hier bijna voelen. Je warme adem. Vleesgeworden verlangen. Zin. Een vervelende speling van het lot brengt mij, mijn ex, haar nieuwe vriendin – met wie ik een kortstondige affaire heb gehad, maar dat weet gelukkig niemand – en één van haar andere exen samen aan de oesterbar. Nog geen vijf minuten later worden de eerste onderhuidse aanvallen uitgedeeld. Met een gelipstickte glimlach maakt de ex van mijn ex (mijn voorgangster) elegant duidelijk dat zij – zijzelf en mijn ex – ooit een intieme relatie hadden. Een unieke intieme relatie. Waar al de andere minnaressen van mijn ex, en vooral haar huidige, bij verbleken. Maar die iemand, zij dus, om één of andere overduidelijk onverteerde reden, ik dus, om zeep heeft geholpen. Ik word er moe van. Maak mekaar rustig verder af, ik ga wel elders iets te drinken zoeken.
Meteen als ik de zaal binnenkom, zie ik je. Tientallen vrouwen hier en maar één die telt. Mijn blik kruist de jouwe en even is het weer zoals de allereerste keer toen ik je zag. Er vonkt iets tussen ons en al de rest vervaagt. Kortsluiting in mijn hersenen. Ik wil je. Waarom kan ik je na al die tijd nog steeds niet aankijken zonder onmiddellijk aan seks te denken? Waarom kan ik niet aan seks denken zonder meteen jouw gezicht te zien? Ik ben er net en mijn hele bewustzijn is alweer vernauwd tot één enkel woord. Zin. Regel één van een rustig lesbisch leven: vermijd plaatsen met meer dan drie ex-lieven per vierkante meter. Als het toch zo ver komt, ga dan onmiddellijk naar huis, goed feestje of niet. Maar ik kan hier niet weg. Niet vanavond. Echt niet. En ik verdrink in de bekende gezichten. En tussen de bekende borsten. Een vluchtige schatting leert me dat ik met minstens de helft van de vrouwen hier geslapen heb, met de helft daarvan een relatie heb gehad en met de andere helft een avontuurtje heb beleefd. Dat de eerste helft me nog niet vergeven heeft. Bovendien word
We kruisen elkaar. Niet per toeval. Nooit per toeval. Tussen jou en mij is er geen toeval, geen van ons tweeën gelooft daarin. Ik weet dat jij je parcours doorheen deze zaal precies zo gepland hebt dat je hier zou uitkomen, net zoals ik mijn passen heb geteld en mijn gesprekken heb afgemeten aan jouw traject. Net zoals vroeger. Ik ken je, jij kent mij en vanaf het moment dat onze blik-
ken elkaar kruisten hebben we onze bewegingen weer op elkaar afgestemd. De rest van de avond zullen we om elkaar heen dansen, in concentrische cirkels, steeds nauwer, steeds kleiner. Langzaam haal je de lijn in en trek je me dichter naar je toe. Ik doe hetzelfde. We weten allebei waar dat gaat eindigen. We kruisen elkaar, voor een eerste keer. Je glimlacht, gespeeld verbaasd. Ik kus je licht en onschuldig op de wang. Je lippen strelen even langs mijn mondhoek. Onschuldig? ‘Ik had je hier niet verwacht.’ ‘Ik jou ook niet.’ Bullshit. Jij bent hier omdat ik hier zou zijn. Ik ben hier omdat jij hier bent. Al de rest is onzin. Iemand wenkt je, je zwaait en knipoogt nog even naar me. ‘Ik zie je nog wel.’ Ongetwijfeld.
te klein toilet? Hoe graag ik je nu zou zoenen, en met één vinger de lijn van je lippen zou volgen, je mijn naam zou horen zeggen, nog één keer? Ik denk het niet. Beter niet. Je weet het zo ook wel. Aan die donkere blik in je ogen te zien, denk jij net hetzelfde.
Op de terugweg kruis ik je weer, maar ik blijf niet staan. We hebben elkaar niks te zeggen en wat ik je zou willen zeggen, kan ik beter voor mezelf houden. Of wil je het horen? Dat ik sinds ik binnengekomen ben in gedachten al minstens drie keer met je naar bed ben geweest? Dat ik je weer voor me zie, liggend op je buik op de witte lakens, één been opgetrokken, zoals vroeger. De slaap nog op je gezicht en het verlangen alweer in je ogen. Dat mijn armen zich herinneren hoe je je, op de te smalle voorbank van mijn auto, tussen mij en mijn stuur wurmde om me beter te kunnen zoenen. Hoe je over me heen kwam zitten, je bh losmaakte, je borsten in je handen nam en ze me aanbood? Hoe je vloekend klaarkwam, je vingers in mijn haar, pijn in mijn knieën, kramp in jouw dijen, in een
Een warm lijf duwt tegen mijn rug. Iemand leunt tegen me aan. Ik moet me niet omdraaien om te weten dat jij het bent. Ik ken je. Je bent niet anders dan ik en ik zou net hetzelfde doen. Leg je hand maar op mijn buik. De gedachte is nog niet rond als ik je vingers over mijn blouse voel glijden. Je beweegt ze niet, maar houdt me gewoon vast, terwijl je over mijn schouder heen rustig je drankje bestelt. Je adem glijdt langs mijn oor en doet me rillen. Ik draai me half om en reik je je glas aan. Je buigt je voorover, veel trager dan nodig, zodat ik wel naar de aanzet van je borsten moet kijken. Altijd weer dezelfde goedkope truc. Altijd met succes. Ik wil je. En ik weet dat jij, hoe graag je ook het tegendeel zou beweren, mij wil. Je neemt je glas aan, draait je om en wandelt weg. Je lijf glijdt langs het mijne en je vrije hand streelt even langs mij dij. Ja. Zin.
Diner. Gelukkig zijn de walking dinners niet meer in de mode en kan je eindelijk weer eens ongegeneerd een kreeftenpoot eten zonder bang te moeten zijn dat je je bord, wankel balancerend op je linkerhand, omkiepert en de poot ongenadig in het decolleté van je gesprekspartner katapulteert. Niet dat ik er de kans toe krijg. Lesbische trouwfeesten maken tegenwoordig dermate deel uit van het Vlaams cultuurpatrimonium dat we ook het menu Geflankeerd door twee Shane-a-likes probeer ik aan een hebben aangepast aan onze verworven burgerlijkheid. drankje te geraken. De mojito’s gaan vlot over de toog; Subcultuur is mainstream geworden. Lang leve de lamswelkom in het cocktail-tijdperk. Dit is een A-lesbian kroon met groentekrans. Straks krijg ik nog heimwee naar party; tegenwoordig rijden ook wij met nieuwe BMW’s de veggiepotten van vroeger. Links en rechts van me zie ik en gebruiken we Dior antirimpelcrème. Veertig jaar na vertrouwde gezichten, de butches van weleer hebben hun Stonewall hebben we eindelijk het recht verworven om haar tot op respectabele lengte laten groeien en praten Pradaschoenen te dragen. Misschien moeten we om dat beschaafd over de nieuwe babysittarieven. Wie zijn kapsel te vieren maar eens coltoch nog millimetert, wordt Hoe je over me heen kwam zitten, lectief naar de Gay Pride in vies bekeken. Is het werkelijk je bh losmaakte, je borsten in je Fille d’O-ondergoed. Munodig om er zo lesbisch uit riëlle zou het vast prima te zien? Dat bevordert onze handen nam en ze me aanbood? vinden; elegant gedragen maatschappelijke integratie biseksualiteit verkoopt en toch niet? De sociale druk we zijn met z’n allen een commercieel interessante marwerkt; de heteroseksuele bruidsmeisjes gaan naadloos op ketingdoelgroep geworden. Om me heen wordt over werk in het geheel. Ook de omstandigheden zijn anders dan gepraat; volgens mij ben ik hier de enige die geen job met vroeger; dit is een rookvrij feestje. Welk excuus moet een een Engelse titel heeft. De senior & junior executive dykes mens hier in godsnaam verzinnen om per toeval iemands netwerken zo hard dat het pijn doet aan mijn oren. Dit hand aan te raken? Waar zijn de vrolijke dagen van zipzou een after work friday kunnen zijn. Het lijkt wel alsof po’s en bier? Flesjes in de hand van hulpeloze meisjes die niemand nog iemand probeert te versieren gewoon voor smeekten om een aansteker om ze mee open te maken? de seks, zonder aan de bijhorende extralegale voordelen Zuchtend vecht ik me opnieuw een weg naar de bar. Hoe te denken. lang nog, voor ik met fatsoen naar huis kan?
9
De dj gooit de eerste trage door de boxen. Leunend tegen de hoek van een tafel kijk ik naar de zee van lichamen die zich langzaam in beweging zet. Het laatste, hardnekkige restant van een vergeten subcultuur. Alle salsa- en tangolessen ten spijt. Les in slowen. Nog altijd. De massa exlieven en ex-flirts glijdt de dansvloer op; niemand is hier meer dan twee wippen van om het even welke andere vrouw verwijderd, zelfs de heteroseksuele bruidsmeisjes niet. Exen dansen met exen en exen van exen. Hier komen brokken van. Onderschat het niet, het geheugen van je lichaam. Na nog geen twee passen herinnert het zich dingen die het beter vergeten zou zijn. Haar adem op je hals, haar dij tussen de jouwe, het ritme van haar heupen. Je lichaam denkt er niet bij na, oude bewegingen wekken een oud verlangen. Je lijf herinnert zich de ruzies en discussies niet, alleen haar vingers op je huid, haar natte, zwetende lijf onder je, haar adem op je lippen. Je probeert er vrolijk overheen te praten, maar hoe luider je praat, hoe duidelijker ze de trilling in je stem hoort. En als ze in je ogen kijkt, herkent ze meteen een waas in je blik. Dansen met exen is gevaarlijk. Neem het van mij aan. Opeens sta je voor me en strek je je hand naar me uit. Ik kijk je aan. Dit kun je niet menen. Zo ver ga je het toch niet drijven? Je weet toch... Je glimlacht. Ja, je weet het. Ik trek één wenkbrauw op. Je blijft staan, herhaalt je uitnodiging. Oké, jij je zin. Ik leg mijn hand in de jouwe en volg je. Meteen draait de tijd ongenadig terug. Krampachtig probeer je nog even je onschuld te bewaren. Je legt je hand op mijn zij, probeert artificieel de afstand te vergroten, maar je verlangen wint het moeiteloos van je armspieren. Dacht je echt dat wij zomaar met elkaar kunnen dansen? Vanaf het moment dat je me zag, wou je je hoofd tegen mijn schouder leggen, en niks, zelfs niet wat-de-mensen-zeggen, kan jou daar nu nog van weerhouden. Mijn hand ligt laag op je rug, ik voel je blote huid onder mijn vingers. Je hebt al gedanst, je huid is warm en vochtig. Ik doe mijn ogen dicht en proef je in gedachten. Ik weet hoe je zoute zweet smaakt. Ik heb het vaak genoeg van je buik gelikt. In mijn hoofd voel ik je vingers door mijn nekhaar strelen, je duwt me zachtjes naar beneden. Je denkt hetzelfde, want instinctief kantel je je heupen, mijn dij glijdt tussen je benen door, je lijf kleeft zich tegen het mijne. Moeiteloos vinden we het ritme terug. Ons ritme. Als ik mijn ogen weer open doe, weet ik het zeker. Je bent nat, nu. Het verlangen staat groot en hulpeloos in je ogen. Je probeert iets te zeggen, maar je zin is een dikke, kleffe prop in je keel. Je slikt, ik zie je slikken, ik word er geil van als ik je zie slikken. Je opent je lippen, maar ik hoor alleen een zachte, ingehouden kreun. Even denk ik dat je me gaat kussen, hier en nu. Het nummer loopt op zijn eind, nog heel even voel ik je in mijn armen. Je lichaam tegen het mijne. Ik wil je nooit meer loslaten, en
jij wil hier ook niet weg. Tenzij iedereen rondom ons blind is, moeten ze het nu wel zien. Dit is erger dan verlangen. Jij bent nog steeds verliefd op mij. En ik op jou. Trouwfeesten zijn een prima plaats om een partner te vinden. Dat is een wetenschappelijk feit, daar bestaan cijfers over. Dus wat eigenlijk een viering van trouw en liefde zou moeten zijn, is een cruisingplek zonder gelijke. Singles en helften van langzaam desintegrerende koppels kijken al dan niet opvallend uit naar andere en betere opties. Waarschijnlijk is dat de reden dat trouwfeesten ook steevast eindigen met tranerige scènes en overspel in de vestiaire. Lesbische trouwfeesten zijn geen uitzondering op die regel, eerder de overtreffende trap. Logisch, want theoretisch zijn bijna alle aanwezigen hier potentiele partners, dus het risico op drama of succes is dubbel zo hoog als op een hetero-feestje. Hoe verder de avond vordert, hoe angstvalliger partners elkaar in de gaten houden. Jaloerse blikken schieten door de ruimte. Langer dan vijf minuten wegblijven om drank te gaan halen is verdacht, en een toiletbezoek mag hooguit drie minuten duren zonder dat er wenkbrauwen gefronst worden.
Je staat je handen te wassen als ik het toilet binnenkom. Ik zie je opkijken in de spiegel boven de strak-witte designy wastafel. Ik moet me inhouden om je niet meteen tegen me aan te trekken, om te draaien, je tegen het witte blad te duwen en je hier en nu te... Je spiegelbeeld staart me aan met grote verraste ogen. Het schudt aarzelend zijn hoofd. Nee toch? Natuurlijk wel. Kijk niet zo verbaasd. Je wist dat ik zou komen. Je rekende erop. Je
10
zou een kwartier lang je handen hebben staan wassen, witte jurk omhoog. Natuurlijk draag je een onderrok. De als dat nodig was geweest, wachtend tot ik me door de gladde stof schuift met een licht geruis over je kousen; er overvolle zaal geworsteld had. Ik grijns. Je ogen vloeken. loopt een rilling langs mijn ruggengraat als ik het hoor. Je Ik weet dat je een hekel hebt aan die arrogante glimlach. glimlacht en je hand glijdt naar mijn kruis. Blijft haperen. Omdat je er niet aan kan weerstaan. Er nooit aan hebt Met grote ogen, je mond halfopen in een geluidloze ‘o’, kunnen weerstaan. Instinctief maak je een fout; je voelt staar je me aan. ‘Dat meen je niet. You’re wearing a dick je kwetsbaar met je rug naar me toe en dus draai je je om. to my wedding?’ Je toon houdt het midden tussen geIk sta dichter bij je dan je dacht, je hebt je misrekend. Het amuseerd en geschokt. Natuurlijk. Ik zou je niet durven staat nochtans op elke autospiegel: objects in the mirror teleurstellen. may be closer than they appear. De lucht tussen ons is Met een snelle beweging trek ik mijn rits open, mijn fluit dik van de spanning, de vonk springt over. Ik steek mijn springt in je hand. Als je het echt niet vindt kunnen, is hand naar je uit. Je kan niet anders dan de jouwe erin dat je in elk geval niet aan te zien. Je hand sluit zich om leggen; de spiegelscène van daarnet. Mijn vingers sluiten mijn pik en je begint me zachtjes af te trekken. Dat was zich om je pols en ik trek je achter me aan één van de toiniet het plan. Zo makkelijk kom je er niet van af. Ik duw letten in en gooi de deur achter ons dicht. Nu kun je niet je tegen de deur, je slaat een been om me heen, ik schuif meer terug, aan de andere kant hoor je alweer stemmen je slipje opzij, je trekt me naar je toe. Je bent nat en heet aan de wastafel. Je staat tegen de deur geleund en kijkt en wijd; ik kom langzaam bij je naar binnen. ‘Fuck,’ zeg me aan. Wat? De lage lijn van je jurk laat de aanzet van je. Inderdaad, fuck. Mijn hart slaat een tel over, ik zie de borsten bloot. White is not your colour. Trouwens, jij ons staan in de hoek van het toilet, jij in mijn armen, je die in het wit trouwt? Dat geloof je toch zelf niet? Zachtbeen om me heen, de perfecte V tussen je borsten, mijn jes laat ik twee vingers langs je wang glijden, langs de hand op je kont. Ik ben nog steeds even gek op jou als eindeloze lijn van je hals. de eerste dag dat ik je zag. Je lichaam verraadt je; onJe handen glijden over mijn De gladde stof schuift met een licht gewild bijt je in je onderlip. rug, je duwt je heupen naar geruis over je kousen; er loopt een Mijn hand gaat achter je voor en pakt me bij mijn terilling langs mijn ruggengraat nek door, ik schuif de speld pels. Met een schok kom ik als ik het hoor. uit je haar. Je perfect gemoweer tot mezelf, mijn hele delleerde kapsel valt als een bewustzijn zakt naar mijn kaartenhuisje in mekaar. Bitch, zeggen je lippen, maar ik buik, alles wordt pure lust. Dan pakken we het ritme weer kus je, mijn tong diep in je warme mond. Je smaakt naar op, ons ritme, en ik neuk je, met lange, trage stoten. Shit, dure witte wijn en onvervuld verlangen. Je legt je handen dit is lekker. Tussen twee kussen door stop je twee vingers op mijn schouders en duwt me achteruit. ‘Niet hier, niet in je mond, je hand verdwijnt tussen je benen, ik word nu. Niet vandaag. Dat kun je niet maken.’ ‘Je hebt erom bijna gek als ik het zie. Je kreunt, je hijgt, je gromt... Jij gevraagd. Je vraagt er al de hele avond om.’ Je wil protesneukt mij nu, hangend tegen de deur, met diepe, harde teren, maar ik geef je de kans niet. Mijn handen duwen stoten schuif je jezelf over mijn fluit. Als je zo klaarkomt, je schouderbandjes naar beneden, mijn vingers duiken ga je schreeuwen. Dat weet ik. Dat weet jij. Aan de anachter de rand van je bh. Ik geef een kort rukje aan je dere kant van de deur wisselen twee vrouwenstemmen tepel. ‘Niet doen,’ zeg je, maar je duwt je heupen tegen telefoonnummers uit. Ik kus je net op tijd, je komt klaar de mijne. Nog een rukje. ‘Alsjeblieft.’ En nog één. Je bent in mijn mond. Ik voel je orgasme door je lijf trekken, je echt geil nu, ik voel het aan je huid, die plots wat warmer wankelt op één been, je krabt me over mijn rug. En dan voelt, te warm, koortsig bijna. niks meer. Je verslapt in mijn armen, hijgt nog even na, Het zweet parelt langs je hals, ik kus je, bijt je zachtjes opent langzaam je ogen. Kijkt me aan. Ik kus je, zachtin je nek. Je pakt me bij mijn kin en kijkt me recht in mijn jes, op je neus. Je bloost, je kapsel is een ruïne en als ik ogen. Op het moment dat je je fout inziet, is het te laat. je been voorzichtig loslaat en je onzeker je evenwicht In het diepe groen zie je flarden van vroeger. Je handen zoekt, valt je jurk in kreukels naar beneden. Ik heb zelden om mijn heupen, je lijf tegen het mijne, mijn tepel in je zo’n verfomfaaide bruid gezien. Je strijkt de stof glad, zo mond. Je handen op mijn schouders, je kont tegen mijn goed en zo kwaad als het gaat, veegt een haarlok uit je dijen, je hoofd achterover gegooid in je nek. Je laatste bezwete gezicht en kijkt me fronsend aan. ‘Je bent echt tegenstand verdwijnt, je hapt naar mijn onderlip, je vinonmogelijk.’ Ik grinnik. ‘Ik had toch gezegd dat ik je zou gers zoeken naar de knopen van mijn hemd, naar het neuken op je trouwdag?’ slotje van mijn bh. ‘Just like the good old days, toch?’ Je Je lacht nu ook. ‘Ja. En wat erger is... je zou het ook gedaan ogen vonken. Mijn handen glijden langs je dijen, ik trek je hebben als je niet zelf met mij getrouwd was, niet?’ ❚
11
Fernand Auwera
Per l’amor…
Hij zei: ‘Ik ben impotent.’ Ze reageerde niet. ‘Ik hou van je,’ zei hij. Ze raakte hem niet aan, ze bleef onbeweeglijk. ‘Ik zou zo graag met je vrijen,’ zei hij. Hij had zijn arm om haar schouder, maar het was alsof zijn arm op de rug van de sofa lag. ‘Ik ben een schrijver,’ zei hij. ‘Al mijn hele leven.’ ‘Dat weet ik,’ zei ze. ‘Een goede schrijver.’ Hij hoorde hoe de grote fontein op het plein voor het huis waar hij al heel zijn leven woonde begon te spuiten, zoals elke morgen. ‘Ik ben een schrijver,’ zei hij. ‘Dat kan pocherig klinken, maar is het niet. Het is een mededeling als “Ik ben een bakker”. Dat zegt niets over de kwaliteit van de broodjes die hij maakt. Momenteel, nee al zowat drie jaar, ben ik impotent als schrijver, ik krijg geen woord meer op papier. Ik ben ook impotent als mens.’ Hij nam haar hand en legde ze op zijn kruis. Ze liet ze onbeweeglijk liggen, hij tilde ze weer op en legde ze op haar dij. ‘Ik heb een depressie,’ zei hij. ‘Dat weet ik,’ zei ze. ‘Ik huil niet. Een depressie is, in één woord samengevat, totale impotentie. Ik kan niet meer schrijven. Ik kan niet meer neuken. Ik heb geen energie meer, geen verwachtingen, geen verbeelding, geen hoop, geen interesse.’ Ze zei niets. ‘Maar gelukkig ben jij er, ‘ zei hij. Ze zei niets. ‘Ik zal je missen,’ zei hij. Ze had hem net verteld dat ze met haar echtgenoot naar Frankrijk ging. Als belangrijk zakenman moest hij naar een congres in Marseille, en daar zouden ze een week vakantie in de Camargue aan koppelen. Hij zei dat Frankrijk het ideale vakantieland is. Ze zwegen een hele tijd. ‘Wil je iets drinken?’ ‘Neen. Ik heb nog koffie.’
Hij hoorde de fontein. Uit een dozijn leeuwenkopjes spoten stralen water in sierlijke bogen. Elf stralen, wist hij, want een van de leeuwenmuilen was verstopt. Een week geleden was hij gevallen, gestruikeld over een gebroken plavei, omdat hij gefascineerd had gekeken hoe het zonlicht in de waterstralen speelde. Een passerende Marokkaan had hem helpen opstaan. Hij had hem bedankt en op zijn bezorgde vragen gerepliceerd dat hij, alhoewel lang niet jong meer, toch op een zeer soepele, zelfs elegante, manier wist te vallen. Op zijn linkerheup zat nog altijd een grote blauwe vlek. ‘Je bent mooi,’ zei hij. Ze reageerde niet. ‘Je bent mooi. Maar dat is niet eens belangrijk. Ik hou van je.’ ‘Ik hou van je,’ zei ze, ‘ maar dat heb jij nog nooit tegen me gezegd.’ ‘Ik zei het zojuist.’ ‘Ik heb niets gehoord.’ ‘Ik zei het.’ ‘Wat zei je?’ Hij schudde het hoofd. ‘Ik zal het voor je opschrijven,’ zei hij. ‘Je hebt het niet gezegd,’ zei ze. ‘Misschien dacht je dat je het zei, maar zei je het enkel maar in je verbeelding. Je bent immers een schrijver.’ ‘Ik hou van je,’ dacht hij. * Ze kwamen van een feestje. Hij had zich daar zorgen over gemaakt. Onterecht, zo was gebleken, want B (dat was natuurlijk haar naam niet, dat was een beginletter, maar zo noemde hij haar altijd, zo dacht hij aan haar, vanwege de noodzakelijke discretie) was er onmiddellijk aanvaard en had zich er duidelijk in haar sas gevoeld. Keileuk zou hij het feestje hebben genoemd, als hij twintig jaar jonger was geweest. In de auto, toen ze naar huis reden, hadden ze vooral zwijgend naast elkaar gezeten. Ze reed zeer goed, hij voelde zich veilig. Meestal reed hij liever zelf, maar zij gaf hem vertrouwen. Hij
12
wist trouwens niet wat hij moest zeggen. mentaal verkracht, ze worden belast met schuld en boete Hij vroeg, tenslotte: voor normale seksuele behoeften, ze worden opgezadeld ‘Willen we nog ergens een kleinigheid gaan eten?’ met problemen die ze hun hele leven niet kwijtraken, ‘Ik heb geen honger,’ zei ze. getraumatiseerd, net als de kinderen die in handen van ‘Eerlijk gezegd, ik eigenlijk ook niet,’ zei hij. pedofielen vielen. Ook dat zijn verkrachters.’ ‘De hapjes waren uitstekend.’ Hij ademde diep in en uit. ‘Ja. Ik heb er trouwens te veel van gegeten.’ ‘Wie een zintuig mist, compenseert dat,’ zei hij. ‘BlinZe moesten een heel eind rijden. den horen mieren zuchten, hun vingertoppen kunnen Ik zou niet weten wat ik zou doen als jij er niet was, lucht voelen. Impotente mensen ontwikkelen perverse dacht hij. Hoe ik me zou voelen, hoe ik me op dat feest fantasieën. Ik kijk het liefst naar lesbische porno,’ zei hij. had moeten gedragen. Hij had zelfs niet te veel gedron‘Omdat in die filmpjes soms iets van tederheid te zien ken. is. Heel soms. Al die andere genres tonen vooral veel Op een kruispunt reed ze fout, maar hij wist hoe ze weer te langdurend gebef en gepijp. Close-ups van likkende op de goede weg terecht moesten komen. Hij wou haar tongen. Elkaar strelen doet men nauwelijks. Het lijkt wel graag vragen om te stoppen bij een van de vele cafés een mechanisch, een technisch gebeuren. Ze vervelen waar ze voorbij reden, me vlug, maar ik denk wel Ik kijk naar porno als een blinde die maar hij deed het niet, dat ik een uitstekend regisnaar een museum gaat, dacht hij, want omdat zij reed zou seur van porno had kunnen ze enkel water of koffie worden. Creatief, origineel als een dove die naar een concert durven drinken. Voor hem en vernieuwend. Dat denk gaat. Porno verveelde hem, maar was het een vertrouwde ik werkelijk. Geloof je me?’ toch keek hij haast dagelijks. omgeving, en toch voelde ‘Ik weet het niet,’ zei ze. hij zich er vreemd. Straks, ‘Natuurlijk niet,’ zei hij, als ze naar huis is, zuip ik me te pletter, dacht hij, en hij ‘want ik ben impotent. Maar ook impotente mensen werd rustiger. hebben dus seksuele verlangens en verbeelding. Helaas Hij herkende het landschap, alsof hij door een fotoboek natuurlijk. Soms denk ik met veel wilskracht en doorzetbladerde. tingsvermogen een erectie te kunnen krijgen. Toch een Thuis dronken ze koffie, tot ze naar huis ging dronk hij beetje, maar wat doe ik er mee?’ geen slok whisky. Ze was heel vriendelijk. Ze reageerde niet. *
*
Hij keek naar pornofilmpjes op zijn computer. Hij werkte als journalist, al ruim vijftien jaar op een computer, had er een liefde-haat verhouding mee, zei hij altijd, maar kon hem bij zijn schrijfwerk niet meer missen. Pas enkele weken geleden had hij, haast toevallig, voor het eerst naar porno gekeken. Althans op zijn computer Hij had het haar eens verteld, toen hij iets te veel had gedronken. ‘Het is vervelend,’ zei hij. ‘Ook al kun je op Google kiezen uit diverse aanbiedingen. Porno, zonder meer. Maar ook lesbian porno. Gay porno. She-boys porno. Er zijn er misschien nog heel wat meer, maar die interesseren me niet. Sado-masochisme bijvoorbeeld. Of seks met dieren. Groepsseks. Kinderporno.’ ‘Is zelfs strafbaar,’ zei ze. ‘Terecht. Alle seks waarin tederheid vervangen wordt door macht zou strafbaar moeten zijn. Dus niet alleen voor pedofielen. Ook voor zedenmeesters in het algemeen. Er worden in allerlei kerken en moskeeën en synagogen en gelijkaardige apenkoten nog altijd mensen
Hij keek naar zijn boekenkasten. Hij las namen en titels. Hij herkende zijn boeken, hij hield van zijn boeken, hij had ze allemaal gelezen.. Hij keek naar zijn handen, magere handen. Mooie handen had men dikwijls gezegd. Het hangt ervan af wat ze doen, had hij meestal geantwoord, vooral als een vrouw het zei, en hij haar kon strelen, overal, haar nek, haar borsten, tussen haar benen. Het was allemaal voorbij, dacht hij, er blijf niets in mij over, behalve herinneringen, vermomde hunkeringen. Hij had geen souvenirs, hij had daar nooit interesse voor gehad. Misschien een fotootje, een snapshot, ergens in een doos. Hij zou er moeten naar zoeken en wist dat hij er de energie niet voor had. De boeken kon hij uit de rekken nemen. Hij wist ze haast blindelings staan, van haast allemaal wist hij hoe de cover er uitzag, hij kon er in bladeren, passages herlezen. Of lezen, want van de meeste herinnerde hij zich de inhoud niet meer. Soms herleefde zijn geheugen na het lezen van enkele pagina’s. In sommige boeken had hij zinnen of lange passages aangestreept, en telkens
13
vroeg hij zich verbaasd af waarom hij dat indertijd had gedaan. Herinneren en vergeten, vergeten en herinneren, het waren geen tegengestelden. Ze vulden elkaar aan, ze waren twee aspecten van het bedrog. Herinneren is niet hetzelfde als herkennen. Het enige wat overtuigend overbleef was leegte. Wanhopig, koortsachtig zocht hij in zijn verleden naar een houvast. De impotentie van vandaag tast alles aan, ook het verleden, dacht hij. Terugwerkende kracht. Vergeten, dat is de impotentie van het geheugen. De boeken zijn hun eigen graf. Hij keek naar de ruggen van de boeken die hij zelf had geschreven als naar de lambrisering van zijn woonkamer. Overal in huis stonden boekenkasten. Bezoekers werden er door geïmponeerd en hij was er trots op geweest. ‘Wat vind je zelf je beste boek?’ had B gevraagd. Het klassieke antwoord: ‘Het volgende.’ Zelfs dat kon hij niet meer zeggen. *
duleuze bankiers nog eens bonussen van vele miljoenen opstrijken, maar dat ze niet eens worden vervolgd. Integendeel, in hun milieu worden ze zeer geapprecieerd en krijgen ze nog hogere functies aangeboden.’ Hij bedacht het ter plekke en terwijl hij sprak had hij de indruk dat B naast hem zat. Ze geloofde in hem. Men gaf hem gelijk. ‘Als onze verontwaardiging algemeen was zou hun rijk uit zijn,’ ging hij verder. ‘Dan zouden ze zich onmogelijk kunnen handhaven, maar ze teren op lafheid, kortzichtigheid, domheid, en dat is allemaal kwalijker dan het applaus van hun soortgenoten, de financiële primussen, de humane primairen, of primaten, dat is beter.’ Hij wachtte al dagen op een bericht van haar, hij voelde zich verwant aan Petra von Kant uit de film van Fassbinder. Hij begreep wel dat zij het erg moeilijk kon hebben om hem te bereiken, als ze samen met haar echtgenoot in het buitenland was, waar zij ook als zijn secretaresse fungeerde. Hij begreep het, maar hij kon het moeilijk verwerken. Met het uur leek zij te verdwijnen, en tegelijkertijd steeds nadrukkelijker aanwezig te zijn.
Het was bloedheet. Er vielen geen mussen van het dak, * want er waren geen mussen meer. Hij was meer een winterman dan een zomerman, beter bestand tegen Soms had hij de indruk een door hem verzonnen persokoude dan tegen warmte. Een geliefkoosde anekdote nage in een verhaal te zijn. Soms verdween hij in zijn van hem ging over zijn reis naar Noorwegen. Hij wou verbeelding en als hij weer tot zichzelf kwam, leek die de extreme koude die er wereld reëler dan die waarheerste eens meemaken. in hij zich werkelijk bevond. Liefde is de komische versie Toen hij, in februari, voorHij had een ezelskap op. Hij van vriendschap. bij Hammersfest op het stond naakt in de tram. Er uiterste puntje van Europa waren sneeuwbetopte berstond, vernam hij dat het op dat moment in Brussel 5° gen die hij achter zich liet alsof het kiezelsteentjes op zijn kouder was. weg waren. Hij hoorde hemelse muziek die nooit was geIedereen had maandenlang om warmte gesmeekt, om componeerd. Hij herkende totaal onbekenden. Het enige zon. Zon! En nu er eindelijk zon was, kroop iedereen in wat in de echte wereld bestond, was haar afwezigheid. de schaduw en was hij dus verplicht in de zon te zitZe was, wist hij, al twee dagen terug van het congres anten. Hij was nat van buiten en van binnen. Zijn glas nex vakantie en had nog geen teken van leven gegeven. bier had hij tussen zijn voeten gezet, waar tenminste Ontelbare keren keek hij op zijn computer. Natuurlijk had schaduw was. Hij was met enkele vrienden op bezoek zij al gelegenheid gehad om hem een mailtje te zenden, bij een vriend die al ruim twee jaar terminaal ziek was. daar was hij van overtuigd. Hij durfde haar niet te mailen, Ze zaten in de tuin van het bejaardenhome en dronken ook niet te telefoneren. Dat was nu eenmaal de afspraak, te vlug met als excuus dat hun drankjes niet mochten want haar man kon haar mails lezen, haar horen. Het was opwarmen. een klassieke en belachelijke situatie. Hij was in een spraakzame bui, hij was er van overtuigd Niemand merkte wat aan hem, en daar was hij trots op. een opgewekte indruk te maken. Lachend gaf hij een rondje in zijn stamkroeg en nam ‘België is niet verdeeld tussen Vlamingen en Walen,’ zei actief deel aan een heftige discussie over doping en de hij vol overtuiging, ‘maar, zoals overal, tussen rechtRonde van Frankrijk. vaardigen en bedriegers, gelijkwaardig verdeeld over Toen hij thuis zijn computer opende, stonden er vijf beide landsgedeelten. De waarheid is speelgoed voor nieuwe berichten op, die hij allemaal in de rubriek ‘Onde goedgelovigen en de minder begaafden geworden. gewenste mail’ kon onderbrengen. Hij tikte een berichtje Het schandaal is niet zozeer dat bedriegende en frauaan haar dat hij niet verzond:
14
‘Natuurlijk ben jij weer gezond en ongehavend in je geliefde vaderland gearriveerd. Ik voel dat. Ik weet dat. Ik heb een geniale intuïtie. Ik zou me dus heel gelukkig moeten voelen, maar dat ben ik helaas niet.’
15
dacht hij. Op de radio hoorde hij Peter Dvorsky ‘O soave fanciulla’ van Puccini zingen en er kwamen tranen in zijn ogen. Liefde voor B wordt haat voor mezelf, dacht hij, en hij vulde opnieuw zijn glas whisky. Oké, ik ben een alcoholist, maar toch slechts een amateur, niet te vergelijken met de professionals, dacht hij. )
* Hij was nooit een uitbundig type geweest. Hij was bescheiden, zeiden zijn vrienden. Heimelijk, zeiden wie hem niet goed gezind waren. Ik ben met mezelf in slecht gezelschap, zei hij dikwijls, Valery citerend. Bij wijze van grapje natuurlijk. Maar met de beste grappen kun je makkelijker wenen dan lachen, wist hij. Zijn nog altijd favoriete grap ging over een kamergeleerde die na maandenlang aan een boek te hebben gewerkt besluit dat hij eindelijk, na voltooiing, een stapje in de wereld mag zetten. Hij trekt zijn beste pak aan, drinkt een pintje hier, een pintje daar, gaat gastronomisch dineren en komt uiteindelijk natuurlijk in een luxueus bordeel terecht. Een prachtige vrouw ontvangt hem in een kamer met een reusachtig bed. Zij begint zich verleidelijk uit te kleden, maar hij ziet achter in de kamer een grote boekenkast staan en, beroepsmisvorming, kan hij niet aan de verleiding weerstaan om daar een kijkje in te nemen. Pulp en porno verwacht hij, maar het eerste boek in zijn handen is ‘Die Kultur der Renaissance in Italien’ van Jacob Burckhardt. Juffrouw, vraagt hij hoogst verwonderd, leest u dat? Uiteraard, zegt ze, ik heb mijn mastership of arts behaald aan de universiteit van Cambridge. De professor neemt verbaasd een tweede boek, ‘L’étre et le néant’ van Jean-Paul Sartre. En dit, vraagt hij aan de dame die net elegant uit haar slipje stapt. Oh, zegt ze, ook natuurlijk, ik ben doctor in de wijsbegeerte, universiteit van Gent. De geleerde voelt zich verward, neemt een derde boek. ‘Ulysses’ van James Joyce. En dit? Literatuur is mijn hobby, neen mijn passie, zegt ze. Binnenkort verschijnt er, in boekvorm, een studie van mij over het werk van Joyce en de waardering er voor in relatie met de ontwikkelingen in de Ierse maatschappij, en ze strekt zich uit op het bed en keert hem traag haar prachtige kont toe. Juffrouw, roept hij ontzet uit, hoe is het mogelijk dat iemand met jouw intellectuele vermogens, met jouw talent en universele interesses hier is terechtgekomen? Pff, hijgt ze en streelt uitnodigend haar dijen, een beetje geluk gehad. Hij schonk zich een ruime whisky in. Ik drink te veel, stelde hij nuchter vast. Ik wacht op een bericht van haar, ik moet de tijd doden. Hij haatte dat: de tijd doden, want de tijd doodt ons. Herinneren is het verval vereren. Hij herinnerde zich de dagen, de maanden, met haar. Nu was het alsof hij zich gebeurtenissen herinnerde uit een boek, een film, niet uit wat zijn leven was. B van vandaag had niets meer te maken met B van toen. Ik ben verliefd op mijn herinnering,
Hij hield van haar, zonder B leek niets nog betekenis te hebben. Pas in het zicht van de dood, toen de dokter hem zakelijk had gezegd dat hij kanker had, voelde hij zich tot leven komen, las hij in het interview met een kankerpatiënt. Hij moest lachen om zijn verdriet. Pas toen hij zijn benen verloor wou hij marathon gaan lopen, dacht hij, pas toen hij zwaar geconstipeerd was, kreeg hij heimwee naar het toilet, pas toen hij zijn lief vermoord had, ging hij echt van haar houden, pas toen hij kaal was geworden, betreurde hij het nooit een scheiding in zijn haar te hebben gekamd, pas toen de fles leeg was, kreeg hij dorst, pas toen het filharmonisch orkest van het toneel was verdwenen, ging hij van de muziek van Shostakovitch houden, pas toen hij geen duit meer bezat wou hij absoluut naar de hoeren.’ Hij legde zijn kop op de werktafel en viel stomdronken in slaap. * Er is niets zo eentonig als droefenis, zei hij tegen B. Ze was er niet, hij liep heen en weer tussen het grote raam aan de voorzijde van het appartement en de muur met vier schilderijen aan de achterkant. Ook zei hij: impotentie is een slepende ziekte, ze begint als je een jaar of drie bent. Is de depressie oorzaak of gevolg? De wetenschappers trekken hun hagelwitte jassen aan en zoeken en
denken na en neuken hun medewerksters. Ik hou van je. Hoe dikwijls in mijn leven heb ik dat al gezegd? Ik weet het niet meer, maar toch is het nu de eerste keer. De allereerste keer. En je luistert niet eens. Ze stond voor hem in haar onbeschaamde, alles gevende naaktheid, zoals hij haar nooit had gezien. * De zeer eenvoudige, vrijwel onopvallende gebeurtenissen blijken dikwijls de meest dramatische te zijn. Hij had haar ontmoet op een receptie. Hij hield niet van recepties. Hij moest er beroepshalve zijn, na een vernissage, waar de aanwezigen zoals altijd vooral met de rug naar de geëxposeerde schilderijen stonden. De uitbater van de galerij stelde haar aan hem voor en verdween. ‘Wat vind je ervan?’ vroeg ze. ‘’Geniaal,’ zei hij. ‘Ik bedoel: hoe je zoveel volk op de been krijgt voor die rotzooi.’ ‘Wanneer verschijnt je commentaar?’ ‘Ken je me?’ ‘Eigenlijk nog niet.’ Hij haalde nog een drankje en ze maakten een afspraak. Zo eenvoudig. * In haar afwezigheid las hij het boek dat ze hem voor zijn verjaardag had gegeven geboeid uit. Hij was benieuwd naar haar mening, die ze hem niet had willen geven.. Op de radio werd er muzak uitgezonden. ‘Zwarte kant’, roman van Paul Verhuyck en Corine Kisling, had hem zeer geboeid. Interessant, erudiet, en uitmuntend geschreven, oordeelde hij. Wat hem vooral intrigeerde was de relatie fictie en realiteit. Het verhaal was gebaseerd op historisch correcte feiten, dat wist hij wel, maar de fantasie van de romanschrijvers speelde ook een dominante rol, het was alleen voor een niet–historicus, een amateur, niet altijd duidelijk wie aan de touwtjes trok. Hij wou er graag met haar over praten. In het boek stond ook de eerste regel van een middeleeuws in het Occitaans geschreven lied, een zin die hij herlas en hardop zei, waarschijnlijk met foute klemtonen, maar ook dan nog zongen de woorden: ‘Per l’amor de m’amia, dei far trista canso…’ Hij begreep die taal niet en toch wist hij wat die zin betekende. * Vier dagen nadat ze weer thuis moest zijn, had ze nog altijd geen contact opgenomen.. Als ze verongelukt was, had hij wel iets vernomen. Een bericht in de krant. ‘Be-
kende ondernemer in Frankrijk verongelukt. Had congres in Marseille bijgewoond. Hij is zwaar gewond, zijn echtgenote overleed tijdens het transport naar het hospitaal.’ Hij staarde naar het computerscherm alsof hij televisie keek. Er kwam enkel een berichtje van de hoofdredacteur, die hem een nieuwe opdracht gaf. Hij zocht alle notities op die hij de jongste weken had gemaakt in de hoop dat zij tot een nieuw verhaal, een creatieve tekst, konden leiden. Zonder resultaat. Als ik ooit zelfmoord pleeg, zal ik op de doodsadvertentie laten drukken: ‘Eindelijk nam ik mijn leven in eigen handen’, dacht hij. Hij voelde zich als een wielrenner die een zwakke periode doormaakt en dus nog harder gaat trainen in de hoop ze te overwinnen. In zijn notitieboekje noteerde hij: ‘Sneller dan de welvaart stijgt de armoede.’ En: ‘ Nooit kon ik met cijfers overweg. Ik noemde het cijferblindheid. Had altijd grote belangstelling voor geschiedenis, maar wist nooit met zekerheid of Napoleon in de jaren 1700 of 1800 moest gesitueerd worden. Nu weet ik dat deze handicap een echte medische naam heeft: dyscalculie. Een grote troost. Pas als iets officieel een naam heeft, wordt het gerespecteerd en draaglijk. Napoleon leefde van 1769 tot 1821, ik mag de handicap van mijn dyscalculie dus niet overdrijven.’ En ook: ‘Een auteur is als een hoer. Hij krijgt geld om zich te laten gebruiken. Hij laat zich interpreteren, wat haast hetzelfde is als penetreren. Hij hengelt naar de gunst van anderen, zonder onderscheid des persoons. Hij mag niet vereenzelvigd worden met wat hij schrijft, zegt hij, roept hij, kermt hij. Hij wil wel succes, maar niet ten koste van zijn reputatie.’ En: ‘Ik heb de indruk dat ik meer houd van de vrouwen die me verlaten hebben dan van de vrouwen waar ik een relatie mee heb.’ En: ‘Toon me je boekenkast en ik zal zeggen wie je bent, heeft ooit iemand gezegd. Mijn boekenkast is een leugen, er staan boeken in die ik niet heb uitgelezen, boeken waar ik helemaal niet van houd, boeken die ik ongevraagd heb gekregen, en boeken waar ik helemaal niets van heb begrepen. Alles is bedrog. Ik ben alleen mezelf als ik alleen ben. Als ik slaap. Als ik neuk, of althans probeer te neuken. Schrijven is zich duidelijk, nee, erger, smartelijk, herinneren wat er allemaal niet gebeurde. Wie heeft ooit gezegd dat inspiratie nooit uit een teveel komt, maar altijd uit een tekort, een gemis? Daarom schreef ik meestal in de ik-vorm, daarom heeft een recensent me eens een seksauteur genoemd. Ik las in de krant dat Mick Jagger met 4000 vrouwen heeft geslapen. Zelfs een boekhouding kan dus pornografisch zijn. Simenon neukte er met meer dan 10.000. En Gore Vidal haalde het cijfer 1000 al, zo las ik in een In Memoriam, toen hij vijfentwintig was, zei hij
16
zelf. Maar hij had het wel iets makkelijker want hij was biseksueel. Ik zou dus een seksauteur zijn, maar kan er nauwelijks een dozijn opsommen, want ik ging niet naar de hoeren en hield niet van een one-nightstand, omdat dan meestal tederheid ontbrak.’ Hij schreef om zichzelf te vergeten. ‘Wat voor iemand moed kan zijn, kan voor een ander, of in andere omstandigheden, lafheid zijn. Het hangt alleen af van de enscenering. Wat is het verschil tussen de bewonderde en toegejuichte zelfopofferende dood van de vaderlandslievende soldaat en die van de fanatieke zelfmoordterrorist? Een lelijk monument.’ Hij zette de televisie aan omdat hij afleiding wou, zapte voorbij een dertigtal programma’s en bleef daarna kijken naar een tenniswedstrijd. De namen van de spelers waren hem onbekend. Hij had nog nooit in zijn leven een racket vast gehad. Hij kende het reglement niet, of het systeem waarmee de punten werden toegekend. Het verveelde hem, maar hij bleef kijken. Terwijl hij keek, en zich H herinnerde, schreef hij af en toe iets op, iets dat uit het niets leek te komen. ‘Economen zijn iets als astrologen met een universitair diploma.’ ‘Ik werd nooit ernstig genomen, zeker niet door mezelf.’ ‘Losers zijn veel interessanter dan winnaars.’ Hij verdeelde zijn aandacht tussen de tenniswedstrijd en zijn computerscherm. Hij hoorde opeens een stormachtige wind voorbij suizen, zag de kruinen van de zeven populieren in de tuin van de overbuurman lenig buigen en weer opveren, schonk zich een grote whisky in en liet voor de derde keer die dag een CD met operamuziek spelen. De tennismatch ging onverdroten verder. Onverdroten, dat is een vreemd woord, dacht hij. * Vlugger lopen, maar dat was in de drukte haast onmogelijk. Hij herinnerde zich niet meer waarom hij naar de redactie moest. Ik had een boek moeten kopen, dacht hij, een boek voor één euro. Even wou hij terugkeren, maar liep toch door. Thuis ramde hij in nauwelijks een uur een eerste, maar toch grotendeels definitieve versie, van zijn stuk uit het toetsenbord. Het handelde over de toenemende invloed van geld en technologie op sportieve prestaties. Als publicist kon hij nog altijd functioneren, het was een kwestie van routine, van ingenieus verwerken van andermans stellingen, van het adequaat gebruik van clichés. Misschien kan ik ooit nog een boek publiceren, dacht hij, een inventaris van clichés ten behoeve van vermoeide journalisten, iets in de zin van ‘Le Dictionnaire des idées reçues’ van Flaubert, keurig onderverdeeld in hoofdstukken over economie, politiek, sociologie, necrologie, sport en
17
alle andere humane onderwerpen. Over liefde kon hij er een aantal uit zijn mouw schudden. Liefde is de komische versie van vriendschap. Liefde zonder seks is als schoenen zonder zolen. Hij moest er zelf om lachen. Hij schreef opnieuw een e-mail naar haar, maar ook die verzond hij niet. Schrijf ik hem als geroutineerd publicist of als literator, vroeg hij zichzelf af. ‘Ik hou van jou. Het is minstens tien jaar geleden dat ik dat nog aan iemand heb gezegd.’ Hij drukte op Delete. Wat niet wordt gezegd, heeft soms meer betekenis dan wat wel wordt uitgesproken, dacht hij. En: liefde zonder seks verhoudt zich tot de echte liefde als een hobbelpaard tot een Arabische volbloed. En: seks zonder liefde is als een Irish Coffee zonder whisky. En: politici die de waarheid vertellen zijn als honden die miauwen. Hij noteerde het allemaal, voor zijn clichéboek. * Ik moet haar vergeten, besliste hij. Zoals zij mij vergeten is. Eens eendrachtig in de passie en de liefde, nu eendrachtig in het verwaarlozen en vergeten. Liefde is de meest verheven uiting van onze gevoelens, en we beleven ze het meest intens in onze blote kont. Uiteindelijk besloot hij toch te telefoneren, maar niet van bij hem thuis, want het was mogelijk dat zij een toestel hadden waarop te zien was wie opbelde. Om die reden belde hij ook niet van de redactie, maar uit een telefooncel bij het Centraal Station. Hij liet de telefoon een groot aantal keren bellen en net toen hij wou inhaken nam haar man op. ‘Met Rudy Verdonck,’ hoorde hij. Hij verbrak de verbinding onmiddellijk en voelde zich daarna belachelijk, als een klein stout kind. Hij nam de trein naar Brussel, waar hij een interview had afgesproken met een vertaalster. Terwijl hij terug naar Antwerpen spoorde, keek hij in een verlaten coupé, zijn notities na. Hij nam notities, werkte niet met een apparaatje. Hij had in Brussel ook een boekje gekocht, ‘Tous comptes faits… ou presque’, prachtige titel, van Stéphane Hessel, had er al een aantal pagina’s in gelezen en gewaardeerd. Hij had ook een zakflesje whisky gekocht, en bood de kaartjesknipper een slok aan. Die nam daar dankbaar gebruik van, wat hem ontroerde. Bij de vertaalster had hij al behoorlijk wat gedronken. Het had onmiddellijk tussen hen geklikt, ze bleken nagenoeg identieke ideeën over de literatuur, mode en het leven te hebben. ‘Literatuur is alleen maar te vergelijken met opera,’ had ze gezegd. ‘Meestal ongelooflijk idiote verhalen die alleen maar geloofwaardig, nee overtuigend, nee ontroerend worden door de manier waarop ze worden verteld. Shakespeare, ja zelfs Joyce, die schreven toch stories voor
roddelbladen in het kwadraat. Madame Bovary is een ordinaire tearjerker, Anna Karenina in feite een bedenkelijk bedenksel van Courts-Mahler, Virginia Woolf zou om mee te lachen zijn als ze niet zo goed schreef.’ ‘Ze is geen personage,’ had hij nogal lullig gezegd, ‘zij bestond echt.’ ‘Dat maakt wat ik beweer nog erger en reëler.’ Hij keek zijn nota’s na, hij keek door het raam en zag zijn spiegelbeeld soms verdwijnen in de flits van voorbijschietende lichten. ‘De realiteit overtreft de verbeelding,’ had ze gezegd. ‘Precies,’ had hij lullig geantwoord, zag hij in zijn notities. ‘De ellende die ik doormaak is veel erger dan wat er in de boeken van Dostojevski wordt geleden.’ ‘Toch zit je hier comfortabel whisky te drinken en naar mijn benen te kijken,’ had ze gezegd. ‘Ik ben ook maar een mens.’ ‘Dat is een slecht excuus.’ ‘Ik ben ook maar een man.’ Hij herlas wat ze had gezegd. De trein naderde het Centraal Station. Hij wou te voet naar huis lopen, en onderweg nog iets drinken. Er waren vele kroegen waar hij graag iets ging drinken, in de hoop dat er een bekende aan de toog stond waar hij kon mee praten, over voetbal en vrouwen. Hij had soms de indruk zijn eigen schaduw te worden, de man die gewoon deed als altijd, met als schaduw de man die alleen maar aan haar kan denken. En de man die alleen maar aan haar kan denken is reëler dan de man die door de straat drentelt, een sigaret rookt, het zakflesje whisky vasthoudt, op weg is naar het zeer vertrouwde café, een passant groet, zeer voorzichtig een wind laat, in gedachten al de eerste alinea van het interview formuleert. Hij denkt aan de stem van haar man in de telefoon. Een aangename, rustige stem. De man zelf heeft hij nooit ontmoet. Ik hou van haar, denkt hij, weet hij. Pas lang na middernacht arriveert hij thuis. Geen nieuwe berichten op zijn PC. Zijn antwoordapparaat is leeg. De fles whisky gelukkig niet.
Hij werd gegijzeld door een chanson van Georges Brassens, dat hij, nog in bed, op de radio had gehoord, hij raakte het niet meer kwijt: ‘Il n’y a pas d’amour heureux’, een tekst van Aragon. Hij herinnerde zich dat hij Brassens, op televisie, eens had zien zingen met een pijp in de mond. In de inleiding tot het interview had hij geschreven: ‘Niets is zo bedrieglijk als de tijd. De tijd waar wij in het dagelijkse leven rekening mee (moeten) houden alsof hij een absolute waarde is. De tijd bedriegt ons, niets is onbetrouwbaarder dan de schijnbaar onaandoenlijke wijze waarop de minuten onverdroten voorbij tikken, de dagen maanden worden en de maanden jaren. Het is zo lang geleden zeggen we, maar wat we ons herinneren is soms dichterbij dan wat zojuist gebeurde.’ Maar die tekst had hij geschrapt. Hij was net weer thuis toen de vertaalster hem opbelde. Ze had nagedacht, ze wou absoluut nog iets in het gesprek kwijt, een uitspraak nuanceren. Hij zei dat hij de
*
‘Vergeten is een kunst,’ zei ze. ‘Nee, een talent,’ zei hij. ‘Een talent dat ik helaas niet heb.’ Hij noteerde wat ze zei letterlijk in de nieuwe versie van het interview. Ik ben op korte tijd een oud wijf geworden, dacht hij. ‘Je hebt gelijk,’ zei ze. Het boek dat ze vertaald had, handelde over de terreur van het geheugen, half als roman, half als essay. Half als fictie, half als vrij onbeschaamde autobiografie. ‘Wat waarheid is moet ieder voor zichzelf uitmaken, heeft de schrijver vele keren in interviews gezegd,’ had ze gezegd. ‘Het maakt niet uit hoe men over hem denkt.
Nog voor het middag was, en niettegenstaande een lichte kater, had hij het interview uitgetikt. Ik functioneer nog altijd uitstekend, dacht hij, niemand merkt wat aan me. Hij las de tekst vluchtig na en besloot te voet naar de redactie te gaan. Het was uitstekend weer. Hij kon niet aan de verleiding weerstaan om op een terrasje een glas bier te drinken als remedie tegen de kater. ’s Nachts had het geregend, maar nu dreven er enkel hagelwitte wolken boven de stad. Ik heb nog nooit een gedicht geschreven, dacht hij, maar in feite ben ik een dichter. Of een zanger die niet kan zingen.
‘Dat is geen erectie,’ zij hij. ‘Dat is een schandpaal.’ tekst reeds had ingeleverd, ze smeekte hem haast in tranen hem terug te halen. Hij belde de redactie op. Geen probleem, deelde men hem mee. Hij belde haar en ze spraken af dat ze de volgende dag naar hem zou komen, ze wou niet dat hij tijd en energie spendeerde om naar haar te komen, het was tenslotte haar schuld, zei ze. ‘Je bent een schat,’ zei hij. Hij herlas passages uit het boek dat zij had vertaald liggend op bed. Zijn telefoontoestel had hij op het nachtkastje gelegd. De witte wolken waren weggewaaid, het werd heel langzaam avond. ‘Il n’y a pas d’amour heureux’ bleef hij stemloos zingen. Monsieur Brassens, je m’excuse, dacht hij. *
18
Hoe men over het boek denkt, dat is het enige wat belangrijk is.’ Ze was ouder dan hij, maar ze zag er nog behoorlijk bekoorlijk uit. ‘Je loert naar mijn benen,’ zei ze. ‘Ik hou van mooie dingen,’ zei hij. ‘Ik kijk uit culturele belangstelling, niet uit geilheid.’ Ze lachten erom. ‘Ik ben trouwens impotent,’ zei hij Het lachen stokte in haar keel. ‘Dat is een grapje,’ zei ze. Hij schudde het hoofd. ‘Ik heb een depressie,’ zei hij. ‘Hopelijk is het niet definitief. Want ik zou heel intiem met jou willen zijn.’ ‘Intiem?’ vroeg ze. ‘Ik zou je willen neuken,’ zei hij. ‘Ik zou mijn penis in je kut willen steken, in je mond, in je kont. Je bent een mooie, interessante vrouw, maar ik zou dat ook willen doen als je een goedkope slet was. Ik ben mezelf kwijt. Sorry als ik belachelijk of overdreven dramatisch klink. Ik moet me beheersen, ook al ben ik impotent, ik bedoel,
19
ik moet me beheersen om niet in tranen uit te barsten. Vind je me belachelijk? Dat kan, dat mag.’ Hij sloot de ogen, en voelde toen haar hand die zijn gezicht streelde, hij voelde hoe haar lijf zich tegen hem aan vlijde, hij voelde haar lippen op zijn mond. Brutaal stak hij zijn hand tussen haar benen, drukte haar tegen zich aan. Ze hijgde. ‘Je kut huilt,’ zei hij. ‘Je bent impotent, maar je hebt een erectie,’ zei ze. Hij voelde haar hand om zijn penis, ze had zijn broek geopend zonder dat hij het gevoeld had, en hij kreunde en voelde, voor het eerst sinds lang, dat hij echt een erectie kreeg. Een misplaatste erectie, dacht hij. Ook dat kan. Hij hield zijn ogen gesloten, voelde hoe ze zich schrijlings op hem zette. Ik besta nog, dacht hij, ik besta nog. Hij bleef stil, zij gilde toen ze klaarkwamen. Ik heb nog nooit zoveel van B gehouden als nu, realiseerde hij zich. ❚
Raymond Carver vertaling: Joris Iven
HET ANDERE LEVEN Nu voor het andere leven. Dat zonder fouten. - LOU LIPSITZ
Mijn vrouw zit in de andere helft van deze stacaravan een pleidooi tegen mij te schrijven. Ik kan haar pen horen kras, kras. Van tijd tot tijd stopt ze om te huilen, dan weer – kras, kras.
De vorst stijgt langzaam uit de grond. De eigenaar van deze wooneenheid zegt me, Laat je auto hier niet staan. Mijn vrouw gaat door met schrijven en huilen, huilen en schrijven in onze nieuwe keuken.
20
ANATHEMA Het hele gezin leed. Mijn vrouw, ikzelf, de twee kinderen, en de hond wiens puppies dood werden geboren. Onze zaken, of wat daarvan overbleef, gingen in rook op. Mijn vrouw had de bons gekregen van haar minnaar, de éénarmige muziekleraar die haar enige contact was met de buitenwereld en de dingen van geestelijke orde. Mijn eigen vriendin zei dat ze het niet meer kon uithouden en ging terug naar haar man. Het water werd afgesloten. Die hele zomer lag het huis te bakken in de zon. De perzikbomen verschrompelden. Ons kleine bloembed lag er vertrappeld bij. De remmen van de auto begaven het en de accu liet het afweten. De buren spraken niet meer met ons en sloegen hun deur voor onze neus dicht. Cheques aan winkeliers werden ons teruggestuurd en daarna werd helemaal geen post meer bezorgd. Alleen de sheriff kwam er van tijd tot tijd nog door - met één van onze kinderen op de achterbank, smekend om eender waar te worden afgezet behalve hier. Vervolgens kwamen hele muizenkolonies het huis binnen. Gevolgd door een reuzenslang. Mijn vrouw vond hem toen hij lag te zonnen in de woonkamer naast de kapotte TV. Hoe ze met hem afrekende is wat anders. Hakte zijn hoofd af, ter plekke op de vloer. En dan hakte ze hem in twee toen hij bleef kronkelen. We zagen in dat we het niet langer konden uithouden. We waren verslagen. We hadden willen neerknielen en zeggen vergeef ons onze zonden, vergeef ons onze levens. Maar het was te laat. Te laat. Niemand wilde naar ons luisteren. We moesten toekijken hoe het huis werd gesloopt, de grond werd omgeploegd, en dan werden wij in de vier richtingen uiteen gedreven.
21
ENERGIE Gisteravond bij mijn dochter thuis, in de buurt van Blaine, heeft ze haar best gedaan om me uit te leggen wat er fout is gegaan tussen haar moeder en mij. “Energie. De energie van jullie twee zat helemaal verkeerd.” Ze lijkt op haar moeder, toen haar moeder jong was. Lacht zoals zij. Strijkt die haarlok van haar voorhoofd, zoals haar moeder. Kan een sigaret oproken tot aan de filter, in drie trekken, net zoals haar moeder. Ik had gedacht dat dit bezoek gemakkelijk zou zijn. Fout. Dit is moeilijk, man. Al die jaren die naar boven komen in mijn slaap als ik probeer te slapen. Wakker worden met duizend sigarettenpeuken in de asbak en alle lichten aan in huis. Ik zal niet beweren dat ik ergens iets van begrijp: vandaag zal ik drieduizend mijl ver worden meegevoerd naar de liefdevolle armen van een andere vrouw, niet haar moeder. Neen. Zij zit gevangen in het vliegwiel van een nieuwe liefde. Ik doe het laatste licht uit en sluit de deur. Op weg naar wat dat oude iets ook mag zijn dat kettingen smeedt en ons zo meedogenloos voorttrekt.
22
HOOP “Mijn vrouw”, zei Pinnegar, “ziet me al naar de haaien gaan, als ze mij verlaat. Het is haar laatste hoop.” - D.H. LAWRENCE, JIMMY EN DE WANHOPIGE VROUW Ze gaf me de auto en tweehonderd dollar. Zei, Tot ziens, schat. Kalm aan, hoor je? Dat was alles, na twintig jaar huwelijk. Zij weet, of denkt te weten, dat ik in enkele dagen door mijn geld heen zal zijn, en ten slotte de auto in de prak zal rijden - die op mijn naam stond en toch een onderhoud nodig had. Toen ik wegreed, waren zij en haar vriend het slot van de voordeur aan het veranderen. Ze wuifden. Ik wuifde terug om te laten zien dat ik ze niets kwalijk nam. Daarna scheurde ik naar de staatsgrens. Niets kon me nog tegenhouden. Ze had gelijk dat ze zo over mij dacht.
Ik ging naar de haaien, en we werden goede vrienden. Maar ik ging door. Legde een lange weg af zonder stoppen. Liet de haaien, mijn vrienden, achter. Niettemin, toen ik weer mijn gezicht liet zien bij dat huis, maanden, of jaren, later, met een andere auto, huilde ze toen ze me zag staan aan de deur. Nuchter. Gekleed in een schoon hemd, broek, en laarzen. Haar laatste hoop aan flarden. Ze had niets meer om nog op te hopen.
23
VROEGERE TIJDEN Je had liggen soezen voor de TV maar je was nog niet in bed geweest toen je belde. Ik sliep, of toch bijna, toen de telefoon rinkelde. Je wilde me vertellen dat je een feestje had gegeven. En ze hadden mij gemist. Het was zoals in vroeger tijden, zei je, en je lachte. Het eten was een ramp. Iedereen stomdronken tegen de tijd dat de borden neerkwamen op tafel. De mensen amuseerden zich, ze amuseerden zich fantastisch, ze amuseerden zich rot, tot iemand de verloofde van iemand anders meenam naar boven. Toen had iemand een mes getrokken. Maar jij was voor die kerel gaan staan toen hij naar boven liep en je had hem naar beneden gepraat. Op het nippertje een ramp vermeden, zei je, en je lachte weer. Je herinnerde je niet veel meer van wat er nadien gebeurde. De mensen trokken hun jas aan en begonnen te vertrekken. Jij moet gedurende enkele minuten in slaap zijn gevallen voor de TV, want hij schreeuwde tegen je om drank toen je wakker werd.
Hoe dan ook, jij zit in Pittsburgh, en ik zit hier in deze kleine stad aan de andere kant van het land. Bijna iedereen is nu uit ons leven gaan lopen. Jij wilde me bellen en dag zeggen. Zeggen dat je zat te denken aan mij, en aan vroeger tijden. Zeggen dat je me zat te missen. Op dat moment dacht ik terug aan die tijd en hoe de telefoon opsprong als hij rinkelde. En de mensen die in paniek in de vroege ochtenduren op de deur kwamen bonken. De paniek in onszelf deed er niet toe. Ik herinnerde me dat, en die zware etentjes. Overal lagen messen te wachten op herrie. Ik ging dan naar bed en hoopte dat ik niet zou wakker worden. Ik hou van je, broer, zei je. En toen viel een snik tussen ons. Ik hield de hoorn vast alsof hij de arm van mijn vriend was. En ik wenste voor ons beiden dat ik jou in mijn armen kon nemen, ouwe makker. Ik hou ook van jou, broer. Dat zei ik, en dan hingen we op.
Een selectie gedichten van Raymond Carver, vertaald door Joris Iven, verschijnt in het najaar 2015 bij uitgeverij P onder de titel Dun als balsahout.
24
Gaea Schoeters
Ten tweeden male
Hij had het moeten weten. Hij had het kunnen weten. Hij had moeten beseffen dat er iets mis was, en misschien zelfs wat er mis was, toen ze de gewoonte aannam het taartje, dat hen elke middag om vier uur stipt geserveerd werd, niet langer samen met hem op te eten, maar beneden, in de zaal, waar hij haar niet kon volgen. Als een vrouw abrupt haar gewoontes verandert, is dat verdacht. Zeker voor een vrouw zoals zij, die nooit van haar routine afweek, zelfs niet als het leven zijn uiterste best deed haar daartoe te dwingen. Maar het idee dat de vrouw die zijn hele leven lang onvoorwaardelijk aan zijn zijde had gestaan hem überhaupt kon ontglippen, was hem zo vreemd, dat bij het overlopen van alle verklaringen die hij voor haar gedrag kon bedenken, die mogelijkheid zijn gedachten zelfs niet eens had gekruist. Misschien was het een manier van afscheid nemen, een voorzichtige verwijdering, een oefening in alleen verder lopen, die haar straks ongetwijfeld nog van nut zou zijn; hij was nog helder genoeg, vandaag toch, om te beseffen dat hij het best getroffen had door eerst te zullen sterven. Of misschien, dacht hij, op minder goede dagen, kon ze eenvoudigweg zijn haperende kauwen niet verdragen, waarbij steeds vaker kruimels taart en soms zelf stukjes fruit hem even onherroepelijk ontglipten als zijn woorden en gedachten, en buiten zijn bereik onder de tafel of op zijn broekspijp vielen. (Kruimels in zijn kruis. Kruiskruimels. Onverdraaglijk.) Dat alles was mogelijk en begrijpelijk. Aan een andere mogelijkheid, en al helemaal aan die ene mogelijkheid, had hij geen seconde gedacht. Ze was er altijd geweest, en dus ging hij er zonder twijfel van uit dat ze er altijd zou zijn.
25
Sinds de dag dat hij haar een telegram had gestuurd met de dringende boodschap dat ze zich meteen bij hem moest voegen, en dat hij met meteen bedoelde dat ze de eerste, en niet de daaropvolgende, maar echt de allereerste —die tevens ook de laatste zou zijn, wat zijn aandrang verklaarde, maar wat hij niet met zoveel woorden kon zeggen— trein naar West-Berlijn moest nemen, en zij dat zonder vragen en aarzelen had gedaan, had hij nooit meer getwijfeld aan haar trouw. Of aan haar liefde, wat in zijn hoofd hetzelfde was. Soms vroeg hij haar het hem te vertellen, hoe hij haar naar Berlijn gehaald had. Nochtans was de herinnering perfect helder in zijn hoofd, het was wellicht een van de laatste die zou vervagen, maar dat hoefde niemand te weten, en zeker zij niet. Dus vroeg hij ernaar, en vertelde zij hem, langzaam en met alle details, telkens weer het hele verhaal, met hem in de heldenrol. Hoe hij, gevlucht voor de communisten en met tegenzin werkend als tolk voor de Amerikanen, haar net op tijd verwittigd had dat de grens gesloten zou worden. Van de ene dag op de andere. Midden in de nacht. Na die laatste trein. Hoe zij, zonder vragen, op die trein was gestapt en alles had achtergelaten —haar ouders, haar broers, haar jeugd— om naar hem toe te komen. Hoewel ze amper een paar maanden verloofd waren geweest toen hij had moeten vluchten naar Berlijn. De bruid die hem achterna zou komen, zo kenden zijn vrienden haar uit zijn verhalen, en achter zijn rug lachten ze erom, om hem en zijn bruid die wellicht nooit zou komen. Maar ze kwam. Meteen en zonder aarzelen. Met de allerlaatste trein van Oost naar West. Dat ze haar fiets moest meebrengen, had hij
gezegd. Want dat het hier mooi fietsen was. Dat had hij gen hield, iets wat uiteindelijk toch altijd samengaat. gezegd. Mooi fietsen. Andere waren vlakker geweest, een zacht glooiend geEen man die midden in een internationale crisis die een nieten van een tempo dat je zonder denken en vragen kan staat decennialang in twee strikt gescheiden helften aanhouden, zoals haar leven met haar man. Zo dacht ze zou verdelen en zo hele families uit elkaar zou scheuer misschien nog het liefste aan terug: als een fietstocht ren, nog aan fietsen denkt, is bijzonder. En dus was ze langs een rivier, nooit brandend heet, altijd in de veilige zonder aarzelen met haar fiets en een inderhaast gepakt schaduw van de bomen, en alleen lastig bij felle tegenreiskoffertje op de trein gestapt. Die achteraf gezien inwind, iets waarvan je op voorhand weet dat die uiteindederdaad de allerlaatste bleek te zijn die de grens nog lijk altijd weer zal gaan liggen, omdat dat nu eenmaal in overkwam. Dat had ze niet beseft. Net zoals nadien zou de aard van het ding besloten ligt. Bergen blijven bergen, blijken dat haar ene koffer een onderschatting van de maar wind raakt altijd uitgeblazen. ernst van de zaak was. Ze was nooit meer teruggekeerd. Ze was met hem gelukkig noch ongelukkig geweest, Zelfs niet toen, jaren later, de grens weer openging. misschien viel haar gevoel voor hem nog het beste te Toen reisde iedereen in de andere richting; het halve omschrijven als een milde tevredenheid die een zekere land stroomde gretig naar het Westen. Niemand keerde loomheid met zich meebracht, zoals een fietstocht door terug. Waarom zouden ze? Wat viel er te missen? (Niet een landschap dat niet lelijk maar wel eerder monotoon wat, wie, zei een stem in haar hoofd, maar die legde ze is, en waarin zich na elke bocht alweer het geruststelmeteen het zwijgen op. Wie fietst, kijkt beter niet om. lende uitzicht op de volgende buiging van de weg aanVoor je het weet, rijd je ergens tegenaan.) biedt. Het idee van hem weg te rijden, of zelfs maar Eenmaal in Berlijn was ze van de trein en op haar fiets tijdelijk een zijpad in te slaan, ook al zou dat zich later gestapt, en naar hem toe gereden. Zonder aarzelen. Niet wellicht weer bij zijn spoor voegen, was nooit in haar zonder trots had hij haar opgekomen. Ze hield er aan zijn vrienden voorgeniet van als dingen die bij Achterom kijken is altijd gevaarlijk. steld. De aangekomen bruid elkaar hoorden van elkaar Voor je het weet, verlies je de ander die wellicht nooit zou kogescheiden raakten; misuit het oog en schiet je ongewild men. Ze was vrijwel meteen schien was dat het enige een zijpad in. met hem getrouwd —waar onbewuste trauma dat de was ze anders voor gekoDuitse deling en het opmen?—, en sindsdien was ze naast hem blijven doortrekken van de Muur in haar hadden achtergelaten. Een rijden, zonder om te kijken. Sommige van die tochtjes verlangen naar iets dat één en ondeelbaar was. Dus de waren mooi geweest — zo waren ze ooit samen de Alpen gedachte bij hem weg te gaan was nooit bij haar opgeovergefietst, iets waaraan ze warme herinneringen had komen; ze had er ook nooit reden toe gehad. Meer nog, overgehouden, herinneringen aan lange, late middagze had van hem gehouden. Aan dat besluit, een woord picknicks met de Fransen, de Fransen waren aardig, veel dat zij noch ik per toeval gebruiken, had ze, sinds ze met aardiger dan de Italianen, zelfs voor hen Duitsers, zelfs haar fiets op de laatste trein naar Berlijn was gestapt, zo kort na de oorlog, maar wat had die oorlog ook met nooit getwijfeld. Hij had haar gevraagd naar hem toe te hen gewone mensen te maken gehad, dat had ze nooit komen, dat had ze gedaan, en de daarop volgende jaren begrepen, net zoals ze niet begreep waarom ze zich verwas ze naast hem blijven doorrijden, zonder om te kijwant zou moeten voelen met de Italianen, omdat ook ken. Pas nadat hun tempo gestaag was vertraagd en zijn zij tot de verliezers behoorden, want ja, zij waren verfiets uiteindelijk tot stilstand was gekomen, had ze, voor liezers, dat klopte, maar verliezen is een instelling, dat het eerst in jaren, achterom geblikt naar wat ze ooit ligt er maar aan in hoeverre je je neerlegt bij een verlies, verlaten had. Toen duidelijk werd dat hij meer zorgen nee, Italië had ze niets gevonden, daar was zo net na de nodig had dan zij hem kon geven, en zijn gezondheidsoorlog alleen armoede te vinden geweest, armoede en toestand niet langer toeliet dat ze hem thuis verzorgde vuiligheid, terwijl de Fransen meteen hun levensvreugde —een onaangenaam maar logisch gevolg van het feit en savoir-vivre hadden weten terug te vinden, een mooi dat hij ouder was dan zij, een voordeel dat zich nu in woord vond ze dat, ja, levenskunst, daar wilde ze zich een nadeel omzette—, was het vanzelfsprekend —in elk wel op toeleggen. Daarop en op fietsen. Met hem. geval voor haar, als er al sprake geweest was van een Sommige van die tochtjes waren zwaar geweest, dat wel, weifeling dan was het in zijn ogen geweest— dat ze hem met veel stijgen en dalen, maar de inspanning die dat van naar het bejaardentehuis zou vergezellen, ook al was zij haar vroeg had haar altijd blij gemaakt; ze was een vrouw er, zoals te veel mensen dat ongewild bot uitdrukken, die in dezelfde mate van inspanningen en van uitdagin‘nog veel te goed’ voor. Maar voor het eerst in haar leven
26
had ze aan de onvoorwaardelijkheid waarmee ze aan zijn ooit op zijn eenvoudig verzoek door de nachtelijke strazijde stond een voorwaarde toegevoegd: dat ze zouden ten van Berlijn naar hem toe was gefietst, en vervolgens terugkeren naar haar geboortedorp, waar zich ongetwijachter hem aan, fietste ze nu op zijn vraag om hem heen, feld een even goede zorginstelling bevond als hier. Hij in steeds wijdere cirkels uitzwermend door en later rond had in haar vraag een begrijpelijke, zij het voor haar atyhet dorp waarin ze was opgegroeid. Het dorp waar ze had pische, nostalgie gelezen, misschien een heimwee naar leren fietsen. haar kindertijd, of, in het beste geval, romantischer, naar De oude wielerbaan was verdwenen, dat wist ze. Toch kon de plaats en de tijd dat ze elkaar hadden leren kennen en ze het niet laten er op een dag langs te fietsen, in de vage zijn gedachten hem nog niet het merendeel van de tijd hoop nog minstens een ellipsvormige leegte aan te treffen tegen zijn wil ontsnapten. Ook al zei een terugkeer naar in het landschap, een voetafdruk van een lang vergeten dat kleine dorp, dat hij altijd beknellend had gevonden, vroeger. Maar de randstad had het verleden onherroepehem weinig, de afmetingen van de kamer van het bejaarlijk opgeslokt, en midden op haar gisteren een tankstadentehuis zouden hem waar dan ook zozeer verstikken tion gebouwd, met blauw en gele pompen. Ze bleef er dat de buitenmaten van het paviljoen of zelfs het dorp even staan, tussen de dieselpomp en die voor loodvrije waarin het stond geen enkele invloed zouden uitoefenen benzine, wat absurd is met een fiets, en kocht uiteindelijk op die beklemming. Het is de kleinste doos die de maat een ijsje voor zichzelf. Misschien was het de combinatie aangeeft. van amandelen met chocolade, die de herinnering had teDus had hij glimlachend toegestemd, blij dat zij ook nu, ruggebracht. Of misschien toch de plek. Plots was ze weer nu het ernst werd, bij hem zou blijven. De gedachte stelde vijftien, het pompstation vervaagde, en de wielerbaan hem gerust, niet alleen omdat zij de vrouw was waarvan van haar vader vleide zich weer tegen de glooiing van de hij al die jaren had gehouheuvel aan. Elke avond had den, maar vooral omdat zij ze hier gestaan, precies hier, Haar hart had, hoewel ze van zichzelf ook, en elke dag meer, de aan de rand van de piste, besefte dat dat wreed was, een blij container van zijn herinwaar de jongens trainden. sprongetje gemaakt bij de gedachte neringen werd, waarop hij Niet om naar hen te kijken, dat zijn vrouw misschien ook ouder was al waren ze wel mooi, zwekon terugvallen om zichzelf dan hij en slecht te been, of weer helder te zien als de tend voorover gebogen over vergeetachtig en hij hier vaak zou grenzen van zijn spiegelhun stuur, maar liever, veel komen en zij hem dan zou kunnen zien. beeld te zeer vervaagden. liever nog dan naar hun geDat hij haar daarmee misbruinde lijven, keek ze naar schien te kort deed, kwam niet in hem op, net zoals hij hun fietsen. Naar het blinkende metaal en de kromming zich, toen hij haar met aandrang had aangemaand zich van de sturen. Ze hield ervan, van de slag van de pedalen in Berlijn bij hem te voegen, nooit had afgevraagd of hij en het zonlicht op de spaken. En van de inspanning die haar daarmee iets ontnam. Hij was een man die enkel het pistefietsen vergde. Wie stopte met trappen, al was kansen zag, vooruitgang, progressie; elke neiging tot noshet maar even, gleed genadeloos naar beneden; opgeven talgie was voorgoed uit hem verdwenen toen het schip werd altijd afgestraft. Vanzelf. waarmee de eerste vrouw met wie hij eigenlijk zou trouDe meeste jongens hielden haar niet bij. Meisje of niet, wen –straks, in Amerika, als ze veilig waren- de oceaan ze reed hen moeiteloos los. Allemaal. Behalve één. Een over reisde tijdens die oversteek door de Duitsers de vermagere, sprietige jongen die een dorp verderop woonde. dommenis in werd getorpedeerd. Die dag was ook zijn Geen spurter, vol bravoure dansend op de trappers, kijk hart gezonken. De vrouw die nu zijn koffers pakte en de naar mij, kijk mij, maar een koppige doorduwer, net zotrein reserveerde die hen beiden naar zijn door haar gekoals zij. Gestaag klimmend in een ritme dat niet versnelde, zen laatste rustplaats zou brengen, had hij zijn hele leven maar zijn winst haalde uit de momenten dat anderen lang hartstochtelijk met zijn hersens bemind. Wat in zijn even vertraagden. De eerste keer dat hij haar inhaalde, wereld geenszins een tegenspraak was. werd ze verliefd op hem. Meteen. Verkocht in één slag Bij aankomst in het dorp had zij niemand opgezocht. Zij van zijn pedalen. Wat erg onhandig was, want een paar had met hem hun kamer betrokken, die, zoals hij had gemaanden eerder had haar buurjongen besloten dat ze zijn vreesd, angstwekkend klein was, zeker voor hun tweeën. liefje was. Iets wat ze niet had tegengesproken, want ze Daarom had hij haar aangemoedigd naar buiten te gaan, hield van film, en zijn verklaring betekende dat hij haar ’s net zoals hij haar had aangemoedigd te blijven fietsen, zaterdags meenam naar de bioscoop. Dat deden jongens want geen van hun beiden had er belang bij dat zij vroetoen met meisjes: verkering, dat was cinema. Nu werd ger dan nodig haar beweeglijkheid verloor. En net zoals ze het ingewikkeld, met een matinee en een namiddagfilm,
27
en schipperen waarheen ze dan met wie zou gaan. Ze had moeten kiezen, ze had willen kiezen, ze had kunnen kiezen, maar het moment steeds uitgesteld, en zich bekwaamd in een minimaal vasthouden van handjes met de ene, net genoeg om geen argwaan te wekken, en een maximaal verstrengelen van vingers met de andere, om zo haar voorkeur aan te duiden zonder het privilege te verspelen elk weekend twee films te kunnen zien. In die tijd gooide je niets weg. En toen was hij gekomen. De derde man. Op een dag stond hij naast haar vader aan de rand van de piste, een twintiger in maatpak, geen jongen, maar overduidelijk een man. Hij had naar haar gekeken terwijl ze fietste, dat had ze duidelijk gevoeld, en niet omdat haar fiets hem interesseerde. Of de slag van haar pedalen. Ze had hem afgewezen, als hij haar al avances had gemaakt — zijn interesse uitte zich als een discrete zelfingenomenheid, een wachten aan de zijlijn, zoals hij naast de piste had gestaan in de zekerheid dat ze niet eeuwig rondjes kon blijven rijden en vroeg of laat voor hem zou moeten stoppen. Vanzelf. Het enige wat hij moest doen, was blijven staan. Zo was het ook gegaan. Een paar maanden lang had ze na de matinee en de namiddagvoorstelling met hem ’s avonds een derde film bezocht, tijdens de welke hij zich immer onberispelijk en uiterst hoffelijk gedragen had. En zijn hand op eigen leuning had gehouden. Dat hij allang wist dat ze de film die dag wellicht al één of zelfs twee keer eerder had gezien, en ook waarom, had hij haar jaren later pas verteld, lang nadat ze met hem was getrouwd. Dat was de juiste keuze geweest. Zeker in de jaren na de oorlog. Het land kroop moeizaam recht, en ook haar magere, diep over zijn stuur gebogen renner zou, hoe hard hij ook kon fietsen en hoe dapper hij ook doorduwde, het grootste deel van zijn leven blijven kruipen. Zei haar vader. Besefte ze zelf ook. Al bleek dat later onwaar te zijn, iets wat ze had kunnen weten als ze het nieuws uit Oost-Duitsland van wat dichterbij had gevolgd. Dan had ze hem kunnen zien, haar magere jongen met zijn fiets, gestaag van zege naar zege trappend. Een bescheiden succes. In het Oosten. En nadien ook daarbuiten. Maar ze had niet omgekeken. Al die jaren niet. En dus had ze al zijn successen gemist, en zijn val. Ze wist niets van hem, en evenmin iets van het kleine geniepige bloedklontertje in zijn hersenen —een gevolg van zijn jarenlange dopinggebruik, schreven de kranten, maar ook dat las ze niet, gelukkig, want dat zou haar pijn hebben gedaan, al had hij wellicht geen keuze gehad, dan nog, het paste niet bij hem, en bij zijn drang tot winnen, zo was hij niet, niet hij, niet haar magere fietser met de brede glimlach en de ijzeren wil—, dat te jong, te vroeg, een adertje had dichtgeknepen, zijn gedachtegang gestremd, en bij de kortsluiting die daarop volgde een en ander had uitgewist. Waaronder haar.
Toen ze hem, kort na hun aankomst in het bejaardentehuis, in de zaal beneden was tegengekomen, had ze hem voor een bezoeker gehouden; zijn lichaam had zijn kracht bewaard. Haar hart had, hoewel ze van zichzelf besefte dat dat wreed was, een blij sprongetje gemaakt bij de gedachte dat zijn vrouw misschien ook ouder was dan hij, en slecht te been, of vergeetachtig, en hij hier vaak zou komen en zij hem dan zou kunnen zien. De gedachte dat hij een bewoner zou kunnen zijn, nu al, op zijn leeftijd, op haar leeftijd, was simpelweg niet bij haar opgekomen, net zoals ze zichzelf hier niet als een bewoner beschouwde, maar eerder als een gast. En hij had gezegd dat geen enkele vrouw hem ooit al zo doen zweten had als zij. Uitgelaten had ze hem begroet. Eindelijk. Na al die jaren. Hij had haar niet herkend. Velen zouden dat als een ongeluk beschouwen. Diep tragisch. Een wrede speling van het lot. Zij niet. Zij zag het als een kans om van nul opnieuw te beginnen. Een tweede leven op een leeftijd dat dat van de meeste mensen al lang voorbij is. Pragmatisch als ze was, had ze zich aan hem voorgesteld, alsof ze elkaar voor het eerst ontmoetten; hij had beleefd haar hand geschud. Of hij van fietsen hield, had ze gevraagd, waarna hij had geglimlacht, want dat herinnerde hij zich wel. Het lichaam onthoudt langer dan de geest. Dus fietsten ze, sindsdien. Samen. Elke dag. Tijdens het vieruurtje. In plaats van taart te eten, die altijd te zoet was, en eigenlijk nooit lekker. Zij fietste voor, en las de kaart —hem brachten al die lijnen alleen maar in de war—, hij reed achter haar aan. Behalve op de rechte stukken, dan haalde hij haar in en schoot haar wild voorbij. Die onstuimigheid herinnerde hem vaag aan vroeger. Al wist hij niet waaraan, wel aan iets fijns, dat voelde hij. Leeg hoofd of niet, hij was nog steeds sneller dan zij, zijn wielerdromen zaten hem nog stevig in de benen. Zo fietsten ze, alsmaar langer, en alsmaar vaker, samen. Onschuldig naast elkaar. De verliefdheid kwam pas later. Althans bij hem. Zij zweeg, en wachtte, geduldig, alsof ze alle tijd had. Tot hij het voelde, en besefte, en begreep. En het tenslotte zei. Schuchter, even schuchter als de eerste keer. En met dezelfde glimlach. Waarna ze, zachtjes, antwoordde: ‘Ik ook van u.’ Ten tweeden male. Boven, achter het raam, at haar man zijn taartje op. In de verte zag hij twee fietsen aankomen; langzaam naderden ze het gebouw, om daar, eenmaal te dichtbij, uit zijn gezichtsveld te verdwijnen. Hij had het moeten weten. Hij had het kunnen weten. Hij had moeten beseffen dat er iets mis was, toen hij hen samen zag komen aanrijden. Naast iemand fietsen doe je niet zomaar. Zeker zij niet. Maar het enige wat hij zich afvroeg, was waar hij het gezicht van die man van kende. ❚
28
Geertrui Daem Voorpublicatie uit de nieuwe roman in wording
‘Gasthof de Viersprong’
Mariëtte De Wolf ligt met open ogen op bed in haar Kritisch bekijkt ze vervolgens haar borsten – fichi maturi kamer. - knijpt routineus even in de tepels tot ze hard zijn en Een kleine, geborgen ruimte gelegen in het souterrain betast de opening van haar schede: vochtig. pal onder het onthaal van het pension. Er zitten smeedHoort ze het motortje van de bromfiets daar al pruttelen? ijzeren tralies voor het kelderraam langs de straatkant, Mariëtte sluit haar ogen en drinkt het glaasje elixir leeg. binnenin grenst de kamer aan de keukenmuur. Ze laat het kruidig zoete vocht doorheen haar mond Louise’s kamer bevindt zich door de immer duistere spoelen, haar adem verfrissen en appetijt opwekken. gang gescheiden, schuin tegenover die van Mariëtte Buiten kreunt het hek, ze hoort voetstappen op het – ze hoeft niet ver te lopen wanneer zus ’s nachts hulp grint. nodig heeft, terwijl de robuuste keldermuren Louise’s De gasten – hij aan het stuur, zijn neef achterop de opdringerig luide gesnurk voldoende smoren. brommer - zijn van de nachtshift bij Pictahol thuisgeJuffrouw Mariëtte kan hier komen. Ze kan zichzelf in de spiegel van teruggetrokken toch de Mariëtte glijdt uit bed en de kleerkast zien en drapeert bewegingen in en rond het trekt haar bustehouder en huis volgen. onderbroek aan – dan maar de panden van de glanzende lingerie Het schemerlampje naast zonder gaine, jarretelles en rond haar gekruisde benen, het bed verspreidt een nylons, dat is te omslachtig. de zijde streelt haar dijen. zacht oranjerood licht. Ter compensatie, haakt ze Het is vijf uur in de ochtend, ziet ze op de wekker - ze is de sluiting van haar bh in een te kleine stand waardoor vanzelf wakker geworden. haar borsten verlokkelijk uit de overvolle cups puilen. Nog voor het inslapen heeft ze de grote, donkere kei Ze neemt de zondagse kamerjas uit de kleerkast – een bovenop de bleke, grijswit gespikkelde, platte kiezeltjes roze satijnen negligé die ze kocht voor moest ze per gelegd die een verhoging vormen tegenaan de zijgevel malheur onverwachts een keer in het ziekenhuis moe- precies daar waar de steunbeer één baksteenlengte ten worden opgenomen, om dan niet in verlegenheid te uitspringt, ter hoogte van de fiets- en bromfietsstandvallen. In de Viersprong toont leiding of personeel zich plaats. immers nooit in kamerjas aan de pensiongasten. Wellicht heeft hij het teken gezien nog voor hij gisMariëtte controleert of het gordijn voor het kelderraam teravond naar het werk vertrok, nog voor hij de NSU wel alle licht afsluit – het is buiten nog helledonker – en startte, denkt ze en rekt zich behaaglijk uit. poseert uitdagend voor de spiegel in de kastdeur – er Dan gaat ze rechtop in bed zitten, neemt de fles Elixir mag nog een extra knoop van de kamerjas open. d’Anvers uit het nachtkastje, schenkt zich een borrelZe draait de sleutel van haar kamerdeur om, schenkt glaasje halfvol en begint haar haren los te knopen - die zich nog een bodempje likeur in en gaat, glaasje sierlijk zitten ’s nachts tot een vlecht in haar nek samen gein de hand, op de enige stoel zitten. bonden. Keurend bekijkt ze het zacht belichte, omfloerste beeld Ze schudt langzaam het hoofd, de dikke haren waaieren van zichzelf. Een tafereel uit de Bijbel, of een schilderij uit en vallen over haar schouders. van Rubens of van een andere oude meester met veel Mariëtte maakt de bovenste knoopjes van de katoeclair obscur. Er is er geen een die het in zijn droeve kop nen tabbaard los en trekt zonder uit bed op te staan, zou halen mijn échte leeftijd te schatten, denkt ze en wrikkend links, rechts, het nachthemd onder haar bilwacht geduldig. len vandaan, stroopt het op en tilt het over haar hoofd. Zorgzaam plooit ze het bij de naden tot een nog warm Lamberto Esposito komt op kousenvoeten mejuffrouw pakje dat ze onder haar hoofdkussen stopt. Mariëtte ’s kamer ingeslopen.
29
Hij is in werkoverall en houdt zijn schoenen en een handdoek in de hand. Zodra hij binnen staat, keert hij zich om en sluit onmiddellijk de deur achter zich. Pas dan kijkt hij haar aan, is hij een en al oog en oor voor haar, sua bella Donna. ‘Kom,’ zegt ze en wenkt haar minnaar. Mariëtte hoeft maar te spreken en ze zal verhoord worden. Voor hij naar haar toe sluipt, beent hij gauw naar het bed, slaat de dekens weg en spreidt de badhanddoek in het midden van de matras, zoals zijn hospita hem heeft geleerd, ter bescherming van de lakens. Dan gaat hij op gepaste afstand tussen haar en de kleerkast in staan, om zijn overall en onderkleren uit te trekken terwijl zij toekijkt, ook hoe via de spiegel zijn achterkant helemaal vrij komt. Lamberto sukkelt bij het zich ontdoen van de onderbroek die achter zijn stijve lid blijft vasthaken. Zijn verlegenheid vertedert haar nog meer dan zijn ongeduldige naaktheid. Toch zal ze het zo lang mogelijk uitstellen hem aan te raken. Pas nadat hij haar in de correcte volgorde ter wille is geweest en bevrijd heeft van négligé, bustehouder en slip en nadat hij ieder vrijgekomen plekje van het huidoppervlak van haar lichaam heeft overdekt met kusjes en likjes en beetjes, wanneer hij op zijn knieën voor haar, aan haar borsten heeft gelegen als een pasgeboren zuigeling, zal mejuffer - de haartjes op haar mollige armen rechtop trillend van begeerte - hem aanraken. Ze nodigt hem bijna hoofs uit van de vloer recht te
staan, staat zélf van de stoel als van een troon op en kust hem op de mond. Daarna leidt ze hem naar het eenpersoonsbedje waar hij bovenop haar mag gaan liggen en ongehinderd zijn gang mag gaan. Lamberto Esposito, stoker in de hoogovens van de gieterij eigendom van textielgigant Pictahol mag met mejuffrouw Mariëtte De Wolf alles doen wat hij wil - dat is zolang het vrijen maar in bijna volkomen stilte gebeurt! Want elk geluid, iedere zucht of kreun moet onderdrukt worden. Voor Mariëtte is dat niet moeilijk, ze kan onhoorbaar hijgen en genieten. Zelfs als ze klaar komt is dat aan haar niet te horen en haast nergens aan te merken. Ze is stil en alert zijn gewoon, altijd en onafgebroken hoort én luistert ze naar bij- en achtergrondgeluiden, ze kan niet anders. Om Lamberto duidelijk te maken dat ze een hoogtepunt bereikt, fluistert ze hem zuchtend lieve woordjes in het oor als: lieveling, schat, liefste. Dit keer kreunt ze zacht ‘Mijn man, oh…mijn man…’ Aan de intensiteit van haar gefluister kan hij horen dat ze zover is. Zo weet hij dat hij er werk mag van maken om op zijn beurt te komen. Mariëtte heeft haar vrijer dat soort dingen al doende aangeleerd, zonder er gênante woorden te moeten voor bezigen. Hij noemt haar onveranderlijk ‘mi amor’ en trilt altijd hevig als hij schiet, ook de zeldzame keren dat er slechts één week tussen hun ontmoetingen in zit. Na afloop strelen ze elkaar nog wat. Het gebeurt wel eens dat de gemeenschap direct opnieuw plaats vindt, maar dat is niet de regel. Mocht Lamberto erover beslissen wél, maar de pensionhoudster bepaalt de regels. Lamberto kleedt zich weer aan. Op kousenvoeten sluipt hij naar buiten, schoenen in de hand, handdoek onder de arm. Mariëtte sluit haar kamerdeur achter hem en gaat voldaan in het nog warme bed liggen. Lamberto Esposito is niet de eerste man in Mariëtte’s leven. Hij is wel de eerste met wie het leeftijdsverschil zo groot is en de eerste met wie ze bijna als vanzelf klaar komt. Omdat ze zich ongeremd kan laten gaan, meent ze. Ze hoeft niet meer bang te zijn om in verwachting te geraken, haar regels zijn langer dan twee jaar achterwege gebleven. En ze is niet bevreesd dat de jonge Italiaan verliefd op haar is, daarom staat zij zichzelf toe op hém verliefd te worden. De verhouding is begonnen terwijl ze hem les gaf. Bij hun aankomst had ze de Italiaanse neven sporadisch
30
wat Nederlands willen leren: Ik ga naar mijn werk. Wij ontbijten om 7u des ochtends. Het souper wordt om 7u des avonds geserveerd. Na de derde les had Nicola, de jongste, afgehaakt. Hij was alléén op stap gegaan, op zoek naar vertier, een vriendinnetje. Terwijl Mariëtte Lamberto aan de keukentafel leerde tellen, op haar vingers van ‘een, twee, drie, vier…’ had hij onder tafel zijn hand op haar dij gelegd. Ze was dichter naar hem toe opgeschoven. ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven,’ had hij nadrukkelijk herhaald en zij had evenveel warme knepen in haar dijbeen gevoeld. Zonder na te denken had ze haar knieën gespreid. ‘Dat is zéér wel Lamberto!’ Snel en kordaat - een van haar zussen was elk moment de keuken binnen kunnen komen! - had ze er aan toegevoegd ‘ik ga u nog veel meer leren, op mijn kamer.’ En zo was de affaire begonnen. Iedere keer weer is het prettig met hem. Ook achteraf voelt Mariëtte zich goed. Omdat we niets verkeerds doen, denkt ze. Ik help de jongen uit zijn eenzaamheid en ik zorg ervoor dat hij zijn vrouw in Italië niet voortdurend horens zet met altijd wisselende, slechte vrouwen. Hoeren die hem voor hun weinig hygiënische, liefdeloze diensten een fortuin aftroggelen. Dat geld kan hij nu rustig sparen om naar zijn gezin op te sturen. Onze verhouding heeft alleen positieve punten. Iedere betrokkene wordt er gelukkiger en beter van. Wij doen niemand kwaad. We zijn niet onrechtvaardig – ook niet tegenover zijn echtgenote, want wat niet weet, niet deert. Lamberto en ik zijn eerlijk, we weten wat we aan elkaar hebben, en dat is voldoende – voor mij toch. Hij gaat alléén nog naar de stationsbuurt om op zijn neef te let-
31
ten als die naar de hoeren gaat. En Nicola trekt er enkel naartoe als hij zonder Vlaams lief zit. Die kerels houden er in Italië een vreemde moraal op na: beweren dat ze heiliger dan de paus van Rome zijn en tegelijk iedere week uit de broek willen, getrouwd of niet. Mariëtte glimlacht naar het plafond. Als ze goed luistert, kan ze het water in de afvoerbuis horen ruisen – hij zal in de badkamer onder de douche staan, denkt ze, het is nog te vroeg voor de andere gasten. Misschien ben ik niet helemaal eerlijk tegenover God? Ze schrikt van haar eigen gedachte. Nee, God of godsdienst heeft hiermee niets te maken, het is ook geen zonde, we plegen geen misdrijf of doodslag, we stelen, liegen of bedriegen niet, we doen niemand tekort, alles blijft tussen ons tweeën. Ik ben vrij en hij ook, hier toch. Ik behoed hem ervoor dat hij niet afglijdt naar lichtzinnigheid. En ik zie hem ook graag, op een liefdevol zorgzame, moederlijke manier. Ik probeer hem van niemand weg te rukken of niet voor mij op te eisen, hij moet noch kan mij eeuwige trouw beloven. Ik zorg er gewoon voor dat hij later, wanneer hij naar zijn land terug keert, gezond naar lichaam en geest en ongebonden is, dat er op de spaarboek van zijn zoontje centen staan die niet aan echtbreuk of ontrouw zijn vergooid. Er is toch niets godslasterlijks aan of omtrent onze verhouding? ‘En ik geef niemand aanstoot,’ verdedigt ze zich halfluid fluisterend. Dat is zo, ze loopt niet met haar knappe minnaar te paraderen, steekt er haar zusters niet de ogen mee uit. Toch weet ze niet goed hoe ze tegenover God moet uitleggen dat ze Zijn geboden ‘Wees steeds kuis in uw gemoed’ en ‘Doe nooit wat onkuisheid is’ onmogelijk kan blijven naleven. Integendeel, sinds ze Lamberto bemint zwelgt ze in wellust, in gedachten, woord en daad. ❚
Jan Lauwereyns en Arnoud van Adrichem
Overzeese stad Nihil tot aan de knie? Nihil tot op de enkels.
Berlijn te Brussel, Amsterdam in Bangkok, het Parijs van Shanghai.
Een val in de honing, een slipje van de dij. Uit het donker van de larynx een voortijdige climax, een langgerekte schreeuw.
Wij kennen het nummer: noodzakelijk in exotisch lettertype,
Het raam uit, met de winden mee, diep de strot van de nacht in. Nog even, meneer, mevrouw, voor uw geluidje nahijgt in het binnenoor van onze privédetectives. Zo’n rapport schrijft zich helemaal vanzelf natuurlijk. Veelkleurig? Woordloos. Makkelijk verdiend. Het flitsen toont een nummer van een hotelkamer, een oprichting, de neerwaartse spiraal van pijpenkrullen in blikkerig licht. Het sleutelgat liegt niet, ons muurvliegje registreert gegevens die graag viraal gaan.
met de hand geschreven, met de lippen gedrukt, du rouge pour les lèvres, the one plausible thing for us to do, knikt? ja knikt Doelwit in zijn koperbruine linnen hemd, draaiend de tangens, evenwijdig de tangens, geheel overeenkomstig het kleinezwaardengenootschap. Zou Doelwit haar, in één keer, onbruikbaar hebben gemaakt? Er zijn nog kamermeisjes voorhanden, serveersters die op hun knieën mandarijnen willen dienen. Lachend op breedband. Zwijgen wij nog over de jongens. Geblinddoekt, de handen geboeid, onder een douche van klatergoud.
Een hoge productiviteit en sociale stabiliteit,
Even zacht als onze meisjes en minstens zo gewillig.
licht op, licht af,
Het gezicht wit als een vlag van overgave?
perverse beddingen. Positief is zich overtuigen,
Bierflesjes, honkbalknuppels, sproetige bananen worden spuugnat ingebracht.
zo diep, zo diep, de nationale belastingopbrengsten,
Leer ons Doelwit kennen.
32
Geef ons een naam en wij vinden zijn zwakte, de ultieme verzoeking die hem vloert.
Zijn traject zal barsten, alle toekomsten verloren, liefdevolle leegte, schielijk worden beloftes ingetrokken.
Tien tegen een dat het lukt.
Aanraken is ophoesten. Wie smaakt, blijft steken.
Voor iedereen is er een vrucht met zijn naam erop. Glanzend, onweerstaanbaar.
Een duik in de honing, de das in val, beenharde allegorieën.
Kijken is aanraken. Wie proeft, slikt door.
Uit het holst van de larynx een verlaat gewetensverschijnsel, een acute verslapping.
Paniek slaat de deur dicht.
Het raam uit, met de buien mee, ranzige waarheden, de schone verleden tijd.
Laten we Doelwit even spurten? Ons is de jacht een sport.
Met een sprankje medelijden? We laten hem rennen, zielig Doelwitje begint stilaan te beseffen,
Nihil tot aan de Bund, Nihil langs de skyline van Pudong.
ons is de afpersing meer dan een broodwinning,
Doelwit schijnt nerveus, kijkt voortdurend achterom, probeert zich in de menigte te mengen,
ons is het een sport, een eloquentie, een liefde voor de dreigbrief.
bewustzijn aan, bewustzijn uit.
Een hoge productiviteit tot op het bot, sociale stabiliteit tot in het merg.
Negatief is zich verbergen, zo laag, zo laag, de private belangen,
De oudste stiel, het klassieke wapen, positief is zich vergewissen. Geheel overeenkomstig
New York te New York, New York in Singapore, de Moulin Rouge van Shanghai. Kunnen we? Kennen we? Het vreemde vertrouwen, verkapte moralia,
het kleinezwaardengenootschap planten wij in de rug. Er zijn piccolo’s beschikbaar, kruiers die met uitgestoken hand onze yuan willen dienen.
het lichaam, draaiend de tangens, het harde, zoete, onverzadigbare, evenwijdig de tangens.
Zwijgend op breedband, anoniem als rijstkorrels.
Zou Doelwit werkelijk denken dat ontglippen mogelijk is? Vogelvrije logica, het achterdeurtje gaapt, lonkt het balkon?
In heldere gloed de sterren waarvan het licht al sinds eeuwen spookt.
Een tegen nul dat wij hem strikken.
33
Erik Vlaminck
Aan de andere kant van het water
Eerste exclusieve voorpublicatie. Aan de andere kant van het water is een fragment uit het voorlopige manuscript van De zwarte brug, een roman van Erik Vlaminck die eind 2015 verschijnt. Het fragment werd geschreven toen Erik Vlaminck in september 2014 op uitnodiging van Passa Porta en van de Union des écrivaines et des écrivains québécois in Montréal verbleef. Hoofdpersonage in De zwarte brug is Leo Lenaerts (°1945). Hij is, anno 2015, een ontheemd mens. Om vele redenen. Een daarvan is dat hij, al dan niet terecht, het vermoeden heeft een overspelkind te zijn.
Wanneer hij het zijne uiteindelijk uit zijn tas heeft opgevist weigert de agent het aan te nemen. De man zegt iets, in het Frans, in het Engels, maar Leo begrijpt het niet. Tot een vrouw, die achter Leo in de rij staat, met Antwerpse tongval tegen hem zegt: ‘Ge moet die strook die er opzij aanhangt afscheuren. Uwe vriend wil daar zijn handen niet aan vuil maken.’ Een mens houdt het niet voor mogelijk. En dan begint die geüniformeerde zwarte nog vragen te stellen ook. Of ‘monsieur Lènnard’ een verblijfsadres heeft in Canada? ‘Je dors dans un hôtel d’internet,’ zegt Leo. En of hij als toerist of voor zaken naar Canada komt. ‘Pas comme touriste et pas pour des affaires. Je viens Op donderdag 11 september 2014 landt om 12u11, vier comme rechercheur. Je veux trouver quelqu’un.’ Hij hoort minuten eerder dan voorzien, vlucht 833 van Air Cade vrouw achter hem zuchnada op de luchthaven Want het gebeurt alle dagen dat ten. En tot zijn grote schrik Pierre Elliott Trudeau te er mensen tot over hun oren in ziet hij hoe de agent zijn Montréal. hokje verlaat en met grote de problemen belanden omdat passen met zijn paspoort en Leo Lenaerts is een van ze op luchthavens in den vreemde zijn landingsformulier weg de laatste passagiers die hun bagage kwijtspelen. stapt. Hij ziet de revolver die het vliegtuig verlaat. Hij de agent rechts op zijn heup draagt en hij ziet de handis meer dan opgelucht. Omdat hij veilig geland is, omboeien die hij links op zijn heup draagt. Leo krijgt het dat hij na zeven lange uren zijn benepen zitruimte kan warm en koud tegelijkertijd. verlaten en zijn pijnlijke benen kan strekken, omdat hij ‘Ge weet toch dat het vandaag 11 september is en dat verlost is van de man die naast hem zat en die voortge dan met Amerikanen of Canadezen geen onnozelhedurend een gesprek wilde aanknopen. Tegelijk ergert hij den moet uithalen,’ zegt de vrouw. zich aan de vele medepassagiers die al te grote tassen, ‘Maar ik heb toch geen onnozelheden uitgehaald!’ zakken en valiezen als handbagage meezeulen en op die ‘Als ge, in plaats van de speciale uit te hangen, gewoon manier de doorgang versperren. Hij zou de stewardess gezegd had dat ge toerist zijt, dan had ik hier niet moewillen vragen waarom daar geen betere controle over ten staan wachten tot mijn voeten in de grond gegroeid is maar hij weet niet hoe hij het in het Frans of in het zijn. Gij zijt precies ook nog niet dikwijls verder dan Engels gezegd moet krijgen. Hij mag trouwens niet te Wuustwezel geweest…’ ver achterblijven bij de anderen want hij moet ze in hun Wanneer Leo minuten later zijn paspoort terug krijgt spoor volgen om de weg niet kwijt te raken. zegt hij; ‘Dank u wel, merci.’ De grote zwarte hand maakt Het is aanschuiven bij enkele hokjes waarin agenten zit-stank voor dank- alleen een wegwuivend gebaar. ten die de paspoorten controleren. En natuurlijk moet uitgerekend hij bij een zwarte terecht komen. En die En dan moet Leo godbetert de transportband nog vinden nors kijkende zwarte blijft zijn hand maar uitsteken, ook waar hij hopelijk zijn valies te pakken krijgt. Want het nadat Leo zijn paspoort al heeft afgegeven. gebeurt alle dagen dat er mensen tot over hun oren in Dan pas ziet Leo, omdat iemand in het naburige hokje het de problemen belanden omdat ze op luchthavens in den doet, dat hij ook het formulier moet afgeven dat ze op het vreemde hun bagage kwijtspelen. En waar die verloren vliegtuig hebben moeten invullen en waar hij meer dan bagage dan uiteindelijk terecht komt, dat weet niemand. een half uur twijfelend mee in de weer was geweest.
34
Ook met de busrit naar het centrum van Montréal wil het niet lukken. Leo had het nochtans vooraf allemaal minutieus voorbereid en hij wist dat de rit 10 dollar zou kosten en dat het ticketje dat hij zou ontvangen nog 24 uur geldig zou zijn op alle stadsbussen en zelfs op de metro. En dus stapt hij, tas en valies met zich meezeulend, met een 10 dollarbiljet tussen de lippen geklemd de bus op maar de bestuurder accepteert zijn biljet niet. Aanvankelijk denkt Leo dat de man zijn geld om hygiënische redenen niet wil en daarom haalt hij een ander biljet uit zijn portemonnee. Maar na veel vijven en zessen begrijpt hij dat hij op de bus alleen met muntstukken kan betalen. En die heeft hij niet. De autobusbestuurder maakt Leo vervolgens met veel geduld duidelijk dat hij ook bij een automaat in de hall van de luchthaven een ticket kan bekomen maar daar begint Leo niet aan want hij wil zijn bankkaart niet kwijt raken door een of andere verkeerde handeling op dat toetsenbord. Hij heeft genoeg verhalen gehoord over automaten die bankkaarten inslikken. De taxi die hem bij zijn hotel afzet kost hem uiteindelijk 45 dollar terwijl hij net dat hotel gekozen had omwille van de ligging vlakbij de busterminal. Ronny Vervoort, een vroegere werkcollega van Leo, had hem bijgestaan bij de voorbereiding van zijn reis. Ronny is -hoewel hij toch ook de zeventig nadert en hoewel hij tot aan zijn pensioen gewoon automonteur was- bezeten van computers en hij is een ware internetfanaat. Het was voor hem een fluitje van een cent om een niet al te duur hotel op te snorren dat vlakbij de busterminal lag. Ronny
35
had het hotel geboekt. Ronny had ook de vliegreis geboekt. Met een Visakaart. Leo had Ronny netjes in papieren euro’s uitbetaald. En hem 5 euro extra gegeven. Voor de moeite en voor de slijtage aan zijn computer. ‘Heb ik dan geen echte tickets nodig?’ ‘Nee ge hebt alleen de papieren nodig die hier uit mijn printer gerold zijn. Dat zijn uw tickets. Dat ene blad is voor uw vliegtuig. En dat andere blad is voor uw hotel. Dat voor uw hotel zult ge waarschijnlijk zelfs niet moeten bovenhalen als ge daar uw pas laat zien. ‘ ‘Ik ben er toch niet gerust in.’ ‘Ik wel.’ ‘Maar allez, Ronny, iedereen kan toch met zo’n papier afkomen.’ ‘Met de juiste nummers en codes erop? Vergeet het!’ Van het hotel, het Economic Hotel in de Rue Saint-Hubert, had Ronny hem op zijn computerscherm foto’s laten zien, zelfs van de kamers en van de douches en de toiletten. Op die foto’s was natuurlijk niet te zien dat de vloeren kraakten, dat de muren tussen de kamers wel van bordkarton leken, dat het licht in de badkamer het niet deed, en dat er -hoewel die niet werkte- voortdurend een klokkend geluid uit de verwarming kwam. Op die foto’s was ook niet te zien dat de uitbaters van dat hotel nooit te betrappen waren op enige vriendelijkheid en dat ze daarenboven formeel eisten dat hij de nummers van zijn bankkaart doorgaf en dat hij daarbij ook een papier moest ondertekenen. Een waarborg voor het geval hij extra kosten zou maken. Leo was er meteen rotsvast van overtuigd dat met de slag alle geld van zijn bankrekening verdwenen was. Goed dat ze niet aan zijn spaargeld konden want dat had hij, lang geleden al, bij een andere bank gedeponeerd. En gelukkig ook dat zijn valies heel en ongeopend ter bestemming was geraakt want daarin stak een voorraad conserven en beschuiten zodat hij de week die hij hier zal doorbrengen in alle onafhankelijkheid zal kunnen overleven. ❚ In februari 2015 verscheen van Erik Vlaminck bij de Canadese uitgeverij The house of Anansi te Toronto de Engelstalige versie Fire and air van zijn roman Brandlucht.
René Hooyberghs
Hôtel de Dieppe Everybody knows you’ve been faithful, Give or take a night or two. (L.eonard Cohen)
Would you like a chocoleette? Hij ontwaakt maar half uit een diepe zwarte slaap. De vrouw tegenover hem is duidelijk Frans. Ze draagt een deux-pièces van geruite stof, prince-de-galles is de naam van de tekening, dat weet hij nog voor hij wakker is. Het is een woord uit zijn kindertijd toen die stof mode was, ook mannen droegen pakken met die naam. Zijn vader? Hijzelf, als kind? De korte grijze rok komt, zoals ze tegenover hem zit, net tot boven de knieën, de benen in nylons, ze draagt elegante glimmende zwarte schoenen. Hij wacht even voor hij hoger kijkt. Een witte bloes met wat franjes op de borst, een halssnoer, een gouden polsuurwerk. Het jasje van de deux-pièces hangt aan het haakje achter haar. Hij zoekt even met het voorhoofd de koelte van de ruit die hem beschermt tegen de vrieskou van de zwarte nacht daarbuiten, maar nee, het is geen nacht, het is pas namiddag, zo diep in de winter dat het nacht lijkt, ook dat besef komt langzaam, zo diep was zijn slaap. Hij is ingeslapen omdat hij moe is, al dagen onderweg en nu verpozing, een tocht van enkele uren in volslagen
anonimiteit, ingedommeld op deze warme, bewegende plek die eigenlijk geen plek is, maar een ruimte die zich van plek naar plek begeeft en, zo voelt het aan, dat het op deze manier nog eeuwen door kan gaan. De vochtige kilte van de ruit is onaangenaam, storend. Hij lijkt halfdronken als hij ontwaakt hoewel zijn laatste glas wijn al gisteren of eergisteren was, en op een ander continent. Hoofdpijn heeft hij niet, wel het zware ontwaken na gebrek aan slaap, jetlag, vermoeidheid van de geest, het verstand slaapt nog. De coupé is verder leeg, de vrouw houdt een doos pralines in de uitgestrekte hand. Here, have a chocoleette? vraagt ze, ze kijkt naar het boek op zijn schoot. Nu begrijpt hij waarom ze Engels spreekt, zijn boek draagt een Engelse titel, The Alexandria Quartet, een beduimelde, trouwe reisgezel. Hij neemt een praline en kauwt en heeft er onmiddellijk spijt van, de chocolade kleeft in zijn mond en is gevuld met zoete, weeë crème uit een ver verleden. De vrouw biedt hem een plastic bekertje met koel water, dat helpt nauwelijks, maar nu is hij wakker. De korte
36
slaap heeft voor ongemak gezorgd, zijn pak zit storend scheef, zijn lichaamswarmte is tijdens de slaap gestegen en zo lijkt het alsof hij dit pak al dagen draagt, of beter, het zit als een pyjama scheef en schots om zijn lijf, even rechtstaan zal helpen, dan valt alles weer in de plooi; hij moet de gang op naar het toilet, zijn blaas is vol, wellicht daardoor is hij wakker geworden.
vergeten welk, een drukkerij schrijft hij hier maar, ze runt een drukkerij. Hij probeert te bedenken wat hij haar aan kan bieden in ruil voor de chocolade, maar heeft niets, hij wacht tot iemand met koffie of drank langs zal komen maar dat gebeurt niet.
Zij verschuilt zich niet achter haar dossier maar concentreert zich beter dan hij op wat zij leest, hij zou zelf De vrouw kijkt hem vragend aan, duidt met haar wenkzijn dossiers voor de vergadering van morgen kunnen en brauwen op het doosje chocolade, hij knikt nee, wil merci moeten nalezen, maar doet het niet, hij wil de stemming zeggen, of thank you, maar doet het niet, de brutale in de coupé niet verstoren door weer op te staan en in chocoladesmaak belet hem het spreken, hij weet dat zijn zijn aktetas te rommelen, al kan hij niet definiëren wat adem onfris zal zijn, hij heeft ook gerookt alvorens in te die stemming is. De rok van haar tailleur zit als gelijmd slapen. net één centimeter boven haar knieën, die, ook als ze Hij knikt haar toe, staat recht, onvast te been, bekijkt haar beweegt, gesloten naast elkaar blijven als waren ze één nogmaals en knikt weer, probeert zijn ogen een vriendeondeelbaar lichaamsdeel. Hij ziet een glimp van de onderkant van haar dij, meer een schaduw en haar kuiten en lijke, dankbare blik mee te geven, is niet helemaal zeenkels die recht en stevig staan, de hielen tegen de bank ker of hij daarin slaagt, verlaat de coupé en zoekt met aangedrukt en de zakelijk glimmende schoenen. een soort zeemansgang, zich aan de wanden vasthouNog idioter vindt hij zich als hij zichzelf hoort zeggen dat dend het toilet op, plast op de onder hem wegrijdende ze heel wat bagage heeft, sporen, de trein lijkt stil te De rok van haar tailleur zit als voor een paar dagen, hoewel staan op een rondtollende gelijmd net één centimeter boven hij ziet dat ze slechts één aarde, hij wrijft water over koffer en een handtas heeft, zijn aangezicht, in de spiehaar knieën, die, ook als ze beweegt, maar de koffer is enorm. Ze gel ziet hij dat alles normaal gesloten naast elkaar blijven als waren sleept staaltjes mee zegt is, geen doorlopen ogen, de ze één ondeelbaar lichaamsdeel. ze, en weidt niet verder uit, stoppelbaard slechts van maar toont een foto van haar zoon, een jongen van een hedenmorgen. Hij trekt hemd en das recht, zijn colbert jaar of twaalf. Ik wil dat hij in ’t buitenland gaat studeren hangt inclusief portefeuille, tickets en paspoort nog in de zegt ze, en dat ze ondervindt dat gebrekkige talenkennis coupé, maar hij maakt zich geen zorgen en keert naar een handicap is, zo schakelen ze toch over naar Frans. Zo zijn plaats terug zonder tersluiks te kijken of alles nog rijden ze de Gare du Nord binnen, onhandig rapen ze hun intact is. zaken bij elkaar, hij helpt haar in haar jas en neemt haar zware koffer, zij neemt zijn lichtere, hierover hebben ze Thank you, zegt hij nu, hoewel hij weet dat ze Franstalig geen overleg nodig. Op het perron staan ze stil, de snijmoet zijn, Belgisch of Frans, maar Frans, zo te zien. Hij dende koude bijt tot recht op het vel, hij zegt ik moet naar wil, dat doet hij automatisch, het voordeel van de taal de Gare Saint Lazare, ik ga nog naar Rouen. Hij steekt zijn behouden. Verder tijdens de rit spreken ze nauwelijks, hij hand uit om afscheid te nemen, maar zij lacht en zegt leest verder in zijn Durrell, niets dat hij nog niet gelezen ik ga ook naar Rouen, laten we samen naar Saint Lazare heeft, al jaren brengt het boek hem rust. De vrouw leest gaan. Hoewel hij liefst alleen reist, is hij opgelucht en blij ook, een tijdschrift, en dan wat zakelijk uitziend papier, verrast, ze is aangenaam gezelschap, hij keek op tegen een keurig dossier. Natuurlijk bekijkt hij de vrouw, ze zal dat gedoe met metro of taxi tussen de twee stations, het dat wel merken. Na de intimiteit van het aanreiken van zoeken naar het juiste perron voor Rouen. de chocolade zitten ze alle twee teruggeleund in hun stoelen, hij probeert er ontspannen uit te zien, maar de Ze neemt meteen de leiding, niks taxi, met de metro kunkorte slaap zit nog in zijn lijf en in zijn hersens, hij moet nen we de kou ontlopen, tien minuten later zijn ze in de zich inspannen om alert te zijn, om juist te antwoorden Gare Saint Lazare en op een trein naar Rouen. Het blijft als ze wat zou zeggen, maar ze zwijgt en leest of werkt. snerpend koud, ook in de trein, hun wagon heeft hier vast Uiteindelijk is hij het die de keel schraapt, en vraagt, hij al uren gestaan, hun plek is niet warm te krijgen. Ze zitten heeft er niet over nagedacht maar zou ook niets kunnen naast elkaar nu, in de volle wagon, de jassen blijven aan, ze bedenken dat origineler klinkt: gaat u voor zaken naar Parijs? Nee, zegt ze, ik ga naar huis, ik was in Amsterschurken zo dicht mogelijk bijeen, elkaars lichaamswarmte dam voor een paar dagen, ze runt een bedrijf, hij is nu via lagen van kleding, hoeveel daarvan is inbeelding?
37
In Rouen is het al laat, er ligt sneeuw, het is glad en guur, de wind maakt dat de kou zich binnen hun lichaam vastbijt, blijvend, zo lijkt het. Hoewel het maar honderd meter schuifelend oversteken is naar het Hotel de Dieppe zijn ze nat en vies als ze voor de balie staan. In het station hadden ze afscheid genomen dacht hij, een Franse accolade, hoeveel kussen zijn dat ook weer? Het blijkt twee, zijn derde hangt nog in de mist op het perron, ze zijn samen het station uitgestapt, elk sleurend met de eigen bagage, en nu staan ze in te checken. Het restaurant van Hotel de Dieppe is al gesloten, een paar late gasten drinken luidruchtig hun Calvados. Hij krijgt zijn kamer toegewezen, de receptioniste heeft een pak faxen voor hem klaarliggen, hij slaagt erin tweemaal soupe aux ognions te bestellen, voor op de kamer, iets anders is niet meer te krijgen, ze volgt hem naar boven, zeulend met de koffers, Hotel de Dieppe gelooft niet in verwennerij, maar het is zijn geliefkoosde hotel in Rouen, het restaurant is uitstekend, de kamers ruim en ouderwets, het ligt tegenover het station. Ze stellen zich eindelijk rillend aan elkaar voor, alleen voornamen, hij omarmt haar, maar een omhelzing is het niet, het is nog steeds beschutting tegen de kou, ze wrijven elkaars ruggen, hij kust haar wangen, maar ook dat is collegiaal, broer en zus, maar ze weten beter, ze laten niet los, hier is de soep. Met nog steeds hun jassen aan breken ze de kaaskorst en slurpen zich warm, de kamer vult zich met de geur van uien. Ze lacht voor ’t eerst als hij een winderige nacht voorspelt, het is een echte lach, hoewel Fransen meestal geen begrip hebben voor dit soort grapjes. Hij leest de faxen terwijl ze de soep eten, weinig van belang, alleen eentje ter voorbereiding van zijn gesprek met Pierre morgen bij ’t ontbijt moet hij echt lezen, hij doet het nu, zij kijkt voor zich uit en stoort hem niet, met een fluostift markeert hij de punten die hij morgen wil bespreken. Als ze klaar zijn met de soep zitten ze daar, hij op bed, zij in de enige stoel die in de kamer staat. Buiten blijft het sneeuwen, de ramen blijven dicht, de sneeuw zorgt voor absolute stilte buiten, er is nauwelijks verkeer. Zij staat op, hij denkt nu neemt ze haar jas en verdwijnt, maar ze opent haar koffer en neemt een paar spullen mee naar de badkamer, hij hoort hoe ze zich klaarmaakt voor de nacht, de zachte geluiden van démaquillage, zorgvuldig tanden poetsen, zij plast met de badkamerdeur op een kier, zoals thuis denkt hij, hij hoort het opwindende zachte geluid van het papier als ze zich droogwrijft. Als ze de kamer inkomt draagt ze een soort nachthemd, négligé of chemisette, hij weet het woord niet meer en als hij haar kruist, richting badkamer, raken ze elkaar onhandig aan, een mislukte kus belandt tussen neus en oor. Hij sluit de badkamerdeur en zet zich op het
toilet en denkt aan wat gaat volgen en aan wat Durrell schrijft over de liefde tussen David Mountolive en Leila: it is only a dialect of love they spoke. Als hij bij haar in bed komt is het nachthemd weg, naakt en bedekt door dekens onderzoeken ze elkaar, haar borsten zwaarder en verrassend warm, de kussen landen preciezer nu en het gaat vanzelf, alles wat hij ruikt en proeft aan haar heeft de geur van gember, hij is dankbaar voor haar warmte, de kou van de reis en de vermoeidheid van de vorige dagen kleven nog na, hij vraagt zich af hoe dat bij haar is, maar weet dat er geen verschil is, wie altijd op weg is weet hoe het is, het doffe van slaapgebrek en hoe deze situatie kan ontstaan: le repos du guerrier, het is de laatste beloning voor de uitputtende rust, en dan slaapt hij, nog voor hij weet hoelang ze zal blijven en hoe het morgen verder gaat. ’s Ochtends vinden ze elkaar weer, dit keer met het vertrouwen van de ervaring, er is geen ontdekken meer, ze weten de weg en dan praten ze weer in bed, over die zoon van haar die stage zal moeten lopen in het buitenland en wellicht ooit zo zal leven zoals zij nu doen als hij haar zaak moet verder zetten, hij kan misschien ooit bij hem op stage. Hij bestelt ontbijt voor haar op de kamer en gaat zelf naar de ontbijtzaal voor zijn onderhoud met Pierre, dat als altijd langer duurt dan gepland, Pierre maakt van ieder agendapunt een filosofisch meesterwerk, er is geen houden aan, maar zijn input is belangrijk voor de volgende dagen, dus hij luistert en filtert uit de monoloog wat hij kan gebruiken. Als hij terug op de kamer komt, is ze vertrokken, hij zoekt naar sporen, maar vindt er geen, behalve de restanten van haar ontbijt. Ook in de badkamer kijkt hij, alsof er een boodschap op de spiegel zou zijn achtergebleven en lacht om zijn eigen naïeve verbeelding. Toch is hij teleurgesteld, een briefje ergens achter laten, dat zou ze hebben kunnen doen, een woord. Een woord van wat? En wat zou hij zelf geschreven hebben? Hij zoekt de geur van gember. Hij pakt zijn koffer, de sneeuw van vannacht is ijs geworden, hij glijdt naar het station en neemt de trein terug naar Parijs. Later, op de vlucht naar Seoul neemt hij, tegen zijn gewoonte in, een plaats bij het raam, het is één van de eerste vluchten van Korean Air die over de Sovjet Unie mag en hij wil Siberië zien. Uren duurt het, steeds hetzelfde landschap. Als het donker wordt leunt hij met zijn hoofd tegen het raampje dat hem koud scheidt van de nog koudere, bodemloze leegte buiten. ❚
38
T IJ L N U Y T S
VOETNOOT
Mijn naam is Voetnoot en ik bevind me in een nachtclub.1 Tot een seconde geleden was ik aan het dansen; nu kus ik een meisje. Terwijl onze monden een grot vormen doet de tong die ik naast, op en om de mijne voel me terugdenken aan het ongeluk van het onvoorzichtige meisje. Ik ben een kleuter2 en zit op een limoengroen plastieken bankje met een kubus te spelen. Iets voor me, op de grond, zit het onvoorzichtige meisje. Ze heeft net het topje van haar tong afgebeten. Een klein stukje, maar net groot genoeg om het te zien liggen op het tapijt: een verdwaald wormpje, errond groeit traag een cirkeltje, als een rozerode munt. Terwijl mijn handen over het lichaam van het nachtclubmeisje glijden – als om te verifiëren dat 1) haar lichaam echt is en 2) dat het lichaam waarmee ik haar aanraak wel degelijk mijn twintigjarige lichaam is en niet dat van een bollige kleuter –, vraag ik me af hoe het zou zijn om een meisje te kussen dat in haar kleutertijd een stukje van haar tong verloor dat er later nooit meer aangegroeid was. Zou je het gebrek onmiddellijk opmerken? Voelt die kus dan aan als onaf, onecht?
In werkelijkheid heet ik Isaac. Door sommigen van m’n vrienden word ik Voetnoot genoemd omdat ze vermoeden dat ik op momenten waarop ik denk dat niemand op me let voetnoten bij de werkelijkheid plaats. Daarenboven bevind ik me niet een nachtclub maar sta ik te plassen in een urinoir van een museum terwijl ik naar de kleurige tegeltjes op de muur recht voor me kijk. 2 Hiermee bedoel ik dat ik leek op een kleine, lichtjes opgeblazen versie van m’n huidige ik en dat mijn gedachten een soort lenigheid bezaten waar ik nu alleen maar van kan dromen. Ik dacht namelijk op een volledig stuurloze, gummiachtige manier; elke afzonderlijke gedachte was een nog vloeibaar omelet dat op tafel gelegd werd om daar gulzig uit te deinen. Nu echter wordt het omelet begrensd door het strenge metaal van een pan – of door de waarschuwing van een suppoost, die me verbiedt de kunstwerken aan te raken. 1
39
Mijn nachtclubmeisje drinkt me gulzig leeg zoals ze dat vijf minuten geleden deed met haar te dure wodkacola. Zij is dronken en ik ben degene die gedronken wordt.3 Mijn handen verkennen de vormen onder haar gouden glitterkleed. Het kleed is lelijk, kitscherig – een slangenhuid van glimmende pailletjes – maar de vormen eronder zijn de moeite waard. Ik doe mijn ogen een beetje open en zie hoe de lichten schaterende kleuren werpen op gezichten die minder dronken lijken dan ze eigenlijk zouden willen. In de poel van lichamen zie ik meisjes die eerst hun pasjes in het klad maken en daarna door de mensenmassa naar een jongen zwemmen om die met een gerepeteerde glimlach en bijna perfecte bewegingen mee te lokken in een dans en een sirenenmond.4 Mijn meisje kronkelt in mijn armen en maakt zich los. Even danst ze op een plekje ongeveer een meter van me vandaan, haar armen recht boven haar hoofd. In het glas-in-lood-licht van de spots lijkt ze haar schoonheid te dragen als een boetekleed. Dan walst ze terug naar mij – de ogen gesloten – en opent haar mond zich opnieuw als een lege, ronde belofte. Wanneer ik haar voor het eerst bij daglicht zie, valt me op dat ze twee verschillend gekleurde irissen heeft. Links blauw, rechts bruin.5 Ik neem haar in mijn armen. Ze ruikt naar zonlicht. Kirrend zegt ze dat ze het gek
Terwijl ik mijn rits sluit en naar de wastafel stap, herinner ik me plots dat de print op het tapijt waar het topje tong op terecht kwam de vorm had van een raceparcours: er stonden oranje kegels, verkeerslichten en lange wegen op getekend, grijs als het gekloofde vel van olifanten. 4 Lippen weigeren resoluut een naam te geven, we zijn jong en blijven anoniem. Zacht smoren we Adam met elke kus. 5 Ze heeft twee groengrijze ogen, bedenk ik me, nu ik uit het toilet, de gang door en terug de zaal met de standbeelden in loop. 3
de avond voordien gekust heeft in een club; doet ze normaal nooit. Ik denk aan de kus van gisterennacht. Die leek op de een of andere manier reëler dan haar dagverlichte lichaam nu, echter dan de huizen langs de rivier waarlangs we lopen, dan de auto’s, de tikkende verkeerslichten, de kegels en de olifantgrijze straat. Het nachtclubmeisje heeft een fles wijn vast waar we elk om de beurt een slok van nemen. Onze hersenen raken elke minuut een tikje meer verdoofd, veranderen langzaam in dampende omeletten. In de struiken onder een brug proberen we woordcombinaties uit als “houden van” en “eerste keer”. Achteraf lacht ze en rekt ze zich uit als een kat in de zon. We trekken onze kleren aan en besluiten elkaar morgen weer te zien.6 Vanuit haar appartement in de kruin van de stad kijken we naar de geoliede daken, ver beneden ons. We gaan niet zo vaak meer naar clubs maar we blijven drinken. Wijn glijdt als een gladde slang onze kelen binnen, een snoer van paarse parels alcohol. We liggen op elkaar in de divan, onze tanden zwart van de wijn. “Hou je van me?” Ik neem haar vast en kijk afwisselend naar haar blauwe en bruine oog. Een scherf middaghemel en een splinter boombast.7 Ze glimlacht.8
Avondlicht stremt als oud bloed op de muren van het museum. Ik loop langs de standbeelden en ga de zaal met de schilderijen in. Ik blijf staan voor een groot, blauw doek waar in het midden een egaal groene bol op glanst. Mijn oog valt op de deur rechts van het schilderij. VERBODEN TOEGANG. Ik kijk om me heen. De zaal is leeg. Enkel de schilderijen, de deur en ik. Ik blijf naar het schilderij kijken en leg ondertussen mijn hand op de klink. Die is koel en voelt een beetje korrelig aan, alsof er een laagje vuil op ligt. Traag duw ik mijn hand naar beneden. Klik. Ik open de deur. Ik sta in een stoffig lokaaltje dat bewoond wordt door een stel zwabbers, drie stinkende emmers en dikke balen bubbelplastiek. Ik sluit de deur achter me en ga op de grond zitten. Ik weet ook niet waarom. 7 Zittend tussen de emmers vraag ik me opnieuw af hoe ik een duo groengrijze ogen kan verwarren met een blauw en een bruin oog. 8 Ik weet niet hoeveel tijd er precies verstreken is maar ik zit nog steeds op de grond van het opberghok. Het voelt alsof er uren voorbij zijn gegaan, alsof buiten de nacht al is gevallen. Ik weiger de deur te openen, besluit te blijven waar ik ben. Ik strek me uit en ga liggen, sluit m’n ogen en snuif de bedompte lucht op van vocht dat te lang heeft gegist in oude dweilen. 6
“Ja,” antwoord ik. We zwijgen. Het is volstrekt stil in de woonkamer.9 We voelen dat we iets moois moeten zeggen, iets belangrijks. Maar wat? Ik leg mijn hand in haar nek.10 Ik heb geen flauw idee meer wat te zeggen, dus houd ik mijn ogen gesloten en wrijf mijn lippen langs de hare, als een pony die zijn natte snuit over een kinderhand veegt.11 Opnieuw gaan de kleren uit en vouwt het nachtclubmeisje zich om me heen als een leeg blad papier.12 Ik bewoon haar zoals de stilte haar mond.13 We eindigen halverwege, net niet; mijn gsm rinkelt en ik neem op.14 Het nachtclubmeisje rolt zich op tot een naakte bol, zet haar stekels op. De stem in mijn gsm maakt me duidelijk dat ik onmiddellijk moet komen; een van mijn vrienden is opgepakt, de lading ontdekt. Ik trek mijn kleren aan en vertrek. Het nachtclubmeisje gooit de halflege fles wijn achter me aan tegen de deur. Hij spat open in een prachtige paarse wolk.15
Een geluid groeit uit de muren. Een aanhoudend, dik gebrom. Enkele van de bubbeltjes van de balen plastiek ploffen open. Lucht. Ik open mijn ogen. 10 Ik voel iets tintelen ter hoogte van mijn nek. Een tinteling die tegelijk een geluid is, het brommen uit de betonnen muren kristalliseert tot splinters klank die over mijn hals glijden, zich daar vastzetten als zinderende zeepokken. Gierende boventonen. 11 Het is een klank, een toevallige klank in een opberghok, waar ik het nachtclubmeisje die avond in het museum mee bedrieg. Overspel gebeurt soms in de kantlijn van een dag, in de vergeten marge van een nacht. Soms in een voetnoot die niet gelezen wordt. Eén klank kan fataal zijn. Eén toevallige klank die in het opberghok van een voetnoot woont. 12 De klank tatoeëert bladmuziek op mijn huid. Inktzwarte noten vol zoemende opberghokstilte, geen rusten. 13 Ik geef me over aan het silhouet van de klank. Als een vrouw van hete was stort ze zich over me uit, golvend in mijn oren, flikkerend als een tong. Een tong die in en uit een onzichtbare mond vol geluid flitst. Een tong die tussen de sneeuwwitte tanden door een afgebroken puntje laat zien. 14 In de stilte tussen de twee laatste noten voel ik het lichaam van de klank wegdeemsteren, als rook die tussen vingers glipt. De stilte duurt een tijdje, tot ze samen met de klank volledig opgelost is. Dan volgt de laatste noot. Ikzelf. 15 Er is geen geluid meer, geen stilte. Ik sta op, schud het stof van mijn kleren en open de deur van het hok op een kier. Een suppoost loop voorbij, lijkt me niet te zien. Ik open de deur een stukje verder, net genoeg om me door de opening te wringen. Ik glip erdoor en haast me door de zaal. De schilderijen staren me aan met monochrome blikken, zonder verwijt, zonder mededogen. Ze maken abstractie van mijn wandelend figuur, vergeten me onmiddellijk. 9
40
De avond erop zijn het nachtclubmeisje en ik weer dikke maatjes dankzij de goedkope balsem van huid, vlees en lippen. We liggen voldaan op de divan en kijken toe hoe de duisternis zich als pap tegen de ramen van het appartement smeert, blijft plakken. We zijn rood en moe en hebben nood aan lucht. We nemen de lift naar beneden, de nacht in. Wandelend op het voetpad zuigen we onze longen vol koele nachtlucht. Lucht zoals die alleen op een zomernacht smaakt, lucht met een toets van metaal of koude, natte steen. Mijn nachtclubmeisje stelt voor naar de club te gaan waar we elkaar ontmoet hebben. “Is goed.” Lichten spatten open als tropische vogels. We duiken met overgave in de krioelende massa chiaroscuro lichamen. We dansen naast en met elkaar en om de zoveel tijd kijken we elkaar aan zoals dat verwacht wordt van een jong koppeltje. Terwijl beats als naakte paarden op onze trommelvliezen daveren, veeg ik andere mannelijke belagers van haar af als vliegen van blote huid. We zijn tipsy en volstrekt eenzaam in een cocon vol bewegende, brullende lijven. En dan gebeurt het onvermijdelijke. Ik wring me tussen de dansers naar mijn meisje toe, twee nieuwe wodkacola’s in mijn handen. Even verlies ik haar uit het oog, dan zie ik haar staan vanop een afstand: bewegingsloos, als een insect gevangen in het amber van een spot. Op en om en over haar kolkt het vuur van een klank, een loodzware beat die haar hult in een ondoordringbare jas van brommende bovenen ondertonen. Mijn klank. Ze bedrijft de liefde met mijn klank in het kantelende licht van de spots. Ik kijk toe hoe mijn nachtclubmeisje mij en alles en iedereen vergeet en zich over geeft aan de klank: een vrouw van hete was die zich om haar lichaam kneedt als deeg. De klank steekt haar tong naar me uit. Een tong die in en uit een onzichtbare mond vol geluid flitst.
Ik loop de zaal uit, de trappen af, de schuifdeuren door. Buiten beland ik op het plein, in de zon die zich doorheen het loof van de platanen in vlekken op de grond strooit. Op mijn horloge zie ik dat er nauwelijks twee uren voorbijgegaan zijn sinds ik het museum binnenging. Ik loop samen met een trosje toeristen de trappen af richting straat en vergeet alles wat er gebeurd is. Voorzichtig verstop ik de gebeurtenissen in het opberghok van deze voetnoot, sluit die af en wandel naar huis.
41
Een tong die tussen de sneeuwwitte tanden door een afgebroken puntje laat zien. Ik laat de glazen wodkacola vallen, draai me om en loop naar de toiletten. Er zijn altijd kiertjes waar je je doorheen kan wringen om uit de realiteit te sluipen. Zoals Alice die zich tjokvol heroïne spuit en daardoor de kans krijgt met een wit konijn de pijp naar Wonderland in te duiken; zwellend, smeltend, ademend; zo kan je beslissen de gleuf naar een voetnoot te openen en erin te glijden, de hele kronkelende weg naar beneden. Nadat ik het nachtclubmeisje met mijn klank zag, sluit ik me op in het toilet van de nachtclub. Ik voel de nood om op te schrijven wat er gebeurt op enkele meters van me vandaan, in het flikkerende onderwaterlicht van de stroboscopen. Omdat ik niets bij me had om te schrijven, tikte ik het verhaal in op m’n oude gsm. Liggend in mijn handpalm als een zwartgelakte vogel die zich gedwee liet voeren met mijn woorden; rozerode wormpjes. Het wit oplichtende schermpje als een venster op een oneindig aantal mogelijkheden, onbenut of losgehakt door letters en leestekens. Nu ik alles opgeschreven heb kijk ik, zittend op het neergeklapte deksel van het toilet, naar de geopende kier in de werkelijkheid. Ik leg m’n gsm op de afvoerbak en laat me wegglijden.16 ❚
Ik sta voor het urinoir in een museum in een hoofdstad. Ik plas in de ondiepe kuil van koel marmer en kijk naar de kleurige tegeltjes op de muur recht voor me. Rond me is het volstrekt stil; enkel het tinkelen van de urine tegen de binnenkant van het urinoir. Afgezien van mezelf is de ruimte volstrekt leeg; niemand in de hokjes, niemand naast me, niemand bij de wasbak. Ik schud de laatste druppels weg, rits m’n broek dicht en stap naar de wasbak. Voorovergebogen was ik m’n handen en drink een slok water. Ik veeg m’n mond af met m’n mouw, richt me op en kijk in de spiegel. Mijn gezicht. Mijn voetnootgezicht in een spiegel in een door mij verzonnen museumtoilet. Ik denk aan een meisje in een nachtclub, een meisje dat zich opricht als een slang in het bedwelmende licht van de spots, een meisje met een gouden glitterkleed en twee verschillende ogen. Links blauw, rechts bruin. Ik verlaat de toiletruimte en ga naar de standbeelden kijken.
16
Leen Pil
Je gaf me een tik en wilde bloemen
EMBEDDED In mijn werk laat ik de honden toe, ik val ze lastig. Onder hun vel leef ik in een kraamkamer. Ik heb hun hele lichaam nodig en het been dat voor hen ligt. Ik dood hen niet. Maar het wordt moeilijk als je eerst de ogen ziet en dan hun lage voorpoten, als ze hard gaan lopen of in een kennel staan. Hun janken is bij vlagen slim, dan stort de regen in en drinken ze als gekken, pikken uit de pan. Ik voel het aan mijn huid. Hun speeksel is dan schuim en vloed, het huis te klein. Ze willen bijten maar ik doe ze niets. Of toch: ik lik mijn neus, ga voor één keer naar een vreemde.
FOUND IN TRANSLATION Hoe jij me logisch overzette in machinetaal, me begreep, me bruikbaar maakte, niet langer ambigu op deze schaal. Hoe je mijn naam anders uitsprak en ik mijn wapens inleverde. Als in een rollenspel. If en else. En toch. Wat bedenkelijk is, heeft minnaars. Je gaf me een tik en wilde bloemen.
42
HET LAND PAST IN EEN CIJFER De kinderen zitten verloren in een vismijn op een weegschaal, knippen de krullen uit het haar. De nageboorte valt hen zwaar. Ze hebben bevroren scampi weggegooid en houden de streepjescode voor het raam. Dat geeft hen tijd. Vandaag komt niemand binnen. Op de plaats van een armband tatoeëren ze een moedervlek. Die is ongeschonden, kijkt nu door hen heen. Ze zullen eraan wennen.
DE KUNST VAN HET VERGRIJP op het erf lag de hond achterstevoren in de vlakte kreeg het gras de mooiste kleur de motten speelden de lamp kwijt, vergaten de slaap. Vrouwen maakten neuriënd kinderen
Het licht hebben ze aan een kaart vastgebonden. Geen alcohol blijft hangen, enkel infrarood en maagdelijk stof dat loodrecht op een vader valt. Ze noteren de vindplaats. Een grote stad krijgt een kort nummer. Cesarica krijgt het nummer 1 000 mee.
tot de man met een reden, een schoen vol beloften of ranzig bloed doet wat een dier doet de huid van de tafel grissen witter dan een rookpluim marsepein witter dan het huis en de schimmel en de ziekten die hij achterlaat en niet begrijpt
CRYPTIC COLORATION Er loopt al eens een licht door het beeld, we knipperen onder water, eten suikerrijke broodjes, we spelen, dansen op en neer. Nietsvermoedend bijten we en nemen geuren aan. We zoeken trucjes voor ons lijf, vervagen vleugelloos, we spelen, draaien onze rug in namaak. We kweken huid. Kartonnen strepen. Vlekken. We lijken vis en achtergrond, we schrikken, springen weg met felgekleurde dijen. We spelen vuurbuik. Eten uit de mond van plunderaars.
43
Jean Paul Van Bendegem
Over overspel overal
Een trage start Laat ik van wal steken met een zeer veilige bewering: iedereen die het woord ‘overspel’ hoort, denkt meteen aan de seksuele betekenis of interpretatie. Je ziet een koppel, getrouwd of samenwonend, man of vrouw, dat maakt allemaal niet zoveel uit, waarvan één van beiden er een andere seksuele relatie blijkt op na te houden buiten het medeweten van de partner om. Hij of zij pleegt overspel, heet het dan (waarmee overspel op hetzelfde niveau als een misdaad komt te staan waarover later meer). Nodeloos dit te vermelden maar het brengt ook een hoop problemen met zich mee in de oorspronkelijke relatie met scheiding als (één van de) mogelijke uitkomst(en). Een drama dus. Nu ben ik geen seksuoloog maar slechts een wiskundige en filosoof en dus wil ik het liever niet hebben over seks. Bovendien heb ik mij al mogen uitleven in mijn boek Elke drie seconden waarin ik seks probeer te verbinden met wiskunde, veel gekker hoeft het niet te worden. Op deze bladzijden wil ik een andere kwestie aankaarten: waarom wordt overspel blijkbaar beperkt tot de seksuele situatie? Als filosoof maak ik zeer graag gebruik van de middelen die de (formele) logica mij ter beschikking stelt en dus leek het voor de hand te liggen om uit te zoeken of er intrinsieke redenen zijn om overspel daartoe te beperken. Wat volgt is in wezen een verslag van mijn logische zoektocht met verrassende uitkomsten waaronder een blasfemisch voorbeeld.
(4)
Zijn al deze voorwaarden voldaan dan pleegt M1 (of M2) overspel in de seksuele betekenis van het woord. Ik schreef voor alle zekerheid ‘op zijn minst’ maar ik vermoed dat ik mag aannemen dat deze voorwaarden ook voldoende zijn. De kern van deze bepaling is ongetwijfeld het gegeven dat (3) in tegenspraak is met wat in (4) wordt geloofd. Het is dus geen tegenspraak in de feiten maar tussen wat iemand denkt en wat er het geval is. M2 (of M1) voelt zich bedrogen door M1 (of M2). En dat, zonder in cynisme te vervallen, is de ‘rijkdom’ van het overspel in de seksuele betekenis want er is een bedrogene, er is wantrouwen, er is misleiding, er is geheimzinnigheid, er is gevaar voor ontdekking, kortom, alle ingrediënten voor een artistieke uitdrukking zijn aanwezig. De tweede al iets minder voorzichtige stap van de logicus is om te onderzoeken of de definitie wat ‘ruimer’ kan gemaakt worden. Zijn er randgevallen? Welke situaties worden allemaal ‘gedekt’ door de definitie of juist niet? Zelfs een eerste beperkte verkenning laat al heel wat mogelijkheden zien, ook als we ons bewust beperken tot seksuele situaties. Ik geef een paar voorbeelden:
Het denken van den logicus De eerste voorzichtige stap die een logicus zet in een onderzoek is het opstellen van een definitie die van de volgende vorm hoort te zijn: Er is sprake van overspel dan en slechts dan als … en de hele kwestie is uiteraard wat er dient ingevuld te worden op de drie puntjes. Laat ons een poging wagen. Wat moet er zeker het geval zijn als we ons beperken tot de seksuele situatie? Op zijn minst dit: (1) (2) (3)
M2 (of M1) gelooft dat de relatie met M1 (of M2) uniek is (wat betekent dat M2 (of M1) gelooft dat er geen M3 is zodanig dat M3 geen seksuele relatie heeft met M1 (of M2)).
Niets belet dat als M1 overspel pleegt, M2 ook overspel kan plegen. Dat is niet in strijd met de definitie want in dat geval voldoen beide partners aan de voorwaarden dus beiden plegen overspel. Maar voor M3 kan de situatie helemaal anders zijn. Wat indien M3 in de overtuiging verkeert dat M3 een unieke, exclusieve relatie heeft met de overspelpleger? Dan krijgen we een vorm van ‘meta-overspel’. Diegene die denkt de bedrieger te zijn wordt nu zelf bedrogen, wat de complexiteit al mooi de hoogte indrijft, Een analoge situatie ontstaat bij ‘cascade-overspel’ waarbij M3 zelf een relatie heeft metM4 en M4 overspel pleegt met M5 die zelf …. Op deze wijze kan een oneindig doorlopende keten ontstaan of,
Er moeten drie mensen in betrokken zijn, noem ze M1, M2 en M3, M1 en M2 hebben een relatie die ook seksuele handelingen omvat, M1 (of M2) heeft een seksuele relatie met M3.
44
wat misschien realistischer is (hoewel?), een gesloten keten. Wat betekent dat, als we ons beperken tot vier mensen M1, M2, M3 en M4, het volgende het geval is: (a) M1 en M2 hebben een (seksuele) relatie, (b) M3 en M4 hebben een (seksuele) relatie, (c) M1 pleegt overspel met M3, (d) M2 pleegt overspel met M4. Dit is een bijzonder interessante situatie want uit (c) volgt dat M2 gelooft dat M1 nooit een (seksuele) relatie met een ander zou hebben, en uit (d) volgt M1 gelooft dat M2 nooit een (seksuele) relatie met een ander zou hebben. Maar hetzelfde geldt voor M3 en M4: geen van beiden gelooft dat de ander overspel zou plegen met een derde. In logische termen uitgedrukt ontstaat er een symmetrie in de situatie. De plotmogelijkheden rijzen nu de pan uit. Zowel het ene koppel als het andere koppel beschikt over chantagemogelijkheden. Weet M3 bijvoorbeeld dat M2 van niets weet dan kan M3 M1 afdreigen die kan tegendreigen indien M4 van niets weet. Of iedereen weet alles maar doet alsof omdat, wie weet, dat een stuk leuker is, Dit is nog lang niet het einde van het verhaal. De definitie legt niet vast dat de relatie tussen M1 en M2 van dezelfde orde moet zijn als die tussen M1 en M3, indien M1 de persoon is die overspel pleegt.
45
Zou er sprake zijn van overspel indien de tweede relatie een zuiver platonische relatie is (ik ga voorbij aan het feit dat dit ongeveer de foutste benaming is die je kan bedenken voor een niet-seksuele liefdesrelatie maar dat is een ander verhaal)? Ik kan mij gemakkelijk voorstellen dat dit inderdaad zo kan zijn. Of het tegendeel als de relatie zuiver seksueel is? Stel dat M1 een hoerenloper is, wat dan? Alles draait rond de uniciteitsgedachte: tot welke relaties beperkt zich het unieke karakter waarover sprake is in voorwaarde (4)? Het is zelfs niet eens noodzakelijk dat M3 een persoon hoeft te zijn, het kan ook om een groep gaan. Wat als M1 een frequent bezoeker van een seksclub is? Dan pleegt hij of zij overspel met een groep mensen. En dat hoeft zelfs niet eens gelijktijdig te zijn. Wat indien M1 een prostitué of prostituee is – wat hou ik toch van het Nederlands dat zo’n zin mogelijk maakt! – en regelmatig buiten M2 om klanten ontvangt? In het vorige punt heb ik een zeer belangrijke uitbreiding gemaakt: M3 hoeft niet noodzakelijk een persoon te zijn. Het kan om een diachrone of synchrone groep handelen. Maar nodigt dit niet uit om nog een stap verder te gaan: moet M3, wat het ook is, uit mensen samengesteld te zijn? Als we het geval van andere organische levensvormen buiten beschouwing laten (hoewel de vraag op zich bijzonder
interessant is om te weten of M2 een relatie van M1 met bijvoorbeeld een schaap zou beschouwen als overspel) dan kijken we in de richting van objecten. Ziehier een mogelijkheid. M1 is een boekenliefhebber in die mate dat hij of zij meer tijd spendeert tussen de boeken dan met M2 en bovendien is zijn of haar omgang met de boeken dusdanig dat het lijkt of het een seksuele relatie is. Hij of zij streelt en betast de boeken, ruikt eraan, wordt seksueel opgewonden en is uitgeput maar gelukkig na een verblijf van een uur in de bibliotheek. Post coitum …. Zou M2 dit ervaren als overspel? Niettegenstaande deze beperkte verruiming al heel wat moois heeft opgeleverd, zal de logicus geen rust kennen want waarom het daarbij laten? Als M3 al geen individueel mens of groep mensen hoeft te zijn, wat is er dan nog mogelijk? Wat zien we over het hoofd? Wat je dan doet, heet in vaktaal (en ook in het alledaagse Nederlands) ‘de zaak opentrekken’. Naar een algemene theorie van het overspel Welke veralgemeningen zijn denkbaar? Hierop is het antwoord vrij eenvoudig want de logicus heeft hiervoor een mooie techniek ter beschikking: kijk naar de ingrediënten in de beperkte definitie en maak er abstractie van. Dus: In plaats van drie mensen M1, M2 en M3 spreken we over drie ‘entiteiten’ X, Y en Z, In plaats van de specifieke seksuele relatie tussen X en Y spreken we over een relatie R die niet nader gespecificeerd hoeft te worden, In plaats van de specifieke seksuele relatie tussen X (of Y) en Z spreken we over een relatie R’ die niet nader gespecificeerd hoeft te worden, In plaats van Y (of X) die gelooft dat R’ tussen X (of Y) en Z niet mogelijk is, spreken we over één of andere wijze W die, gegeven de relatie R, de relatie R’ tussen X (of Y) en Z onmogelijk maakt. De definitie van overspel wordt daardoor als volgt gewijzigd (ik volg dezelfde nummering als in de oorspronkelijke definitie): (1) (2) (3) (4)
Er moeten drie entiteiten in betrokken zijn, noem ze X, Y en Z, Tussen X en Y bestaat een relatie R, X (of Y) heeft een relatie R’ met Z, Er is een bepaalde wijze W die, gegeven de relatie R, de relatie R’ onmogelijk maakt.
Als je het zo ziet staan dan krijg je het idee dat men ten
onrechte overspel heeft beperkt tot mensen en seksuele relaties en niets meer dan dat. Ik geef ter ondersteuning van die boude bewering drie voorbeelden, al naargelang de specificering van X, Y, Z, R, R’ en W. Voorbeeld 1: Laat X, Y en Z staan voor drie firma’s F1, F2 en F3. Laat R staan voor vertrouwen in het zakendoen en laat R’ staan voor het sluiten van een deal met F3 door F1, die nadelig is voor F2. De wijze W waarop R en R’ elkaar onmogelijk maken is evident. Wat we bekomen is een situatie waarbij twee firma’s op basis van vertrouwen samenwerken maar ‘in de duik’ sluit F1 toch een deal met F3 die F2 verlies doet lijden. Met andere woorden, dit voorbeeld valt onder de brede noemer van concurrentievervalsing door misleiding. Zo bekeken, hebben we het hier dus over economisch overspel. Is het daarom dat wij zo graag de uitdrukking gebruiken in dergelijke situaties dat de een de ander heeft ‘verneukt’? Voorbeeld 2: Laat X, Y en Z staan voor drie politieke partijen P1, P2 en P3. Laat R staan voor het sluiten van een coalitie tussen P1 en P2. Laat R’ staan voor P1 die achter de rug van P2 een bestuursakkoord sluit met P3 om P2 buiten het bestuur te houden. Opnieuw hoeft de wijze W hier niet toegelicht te worden. Wat we bekomen is een overbekende situatie: in gewone mensentaal heet dit politiek onderhandelen, wat aantoont dat we dit dienen te beschouwen als politiek overspel. Nu denk ik aan een term zoals ‘besodemieterd’. Voorbeeld 3: Laat X, Y en Z staan voor twee criminelen C1 en C2 en Z voor justitie J. De relatie tussen C1 en C2 is de vertrouwensband die bestaat tussen bendeleden en de relatie R’ staat voor C1 die C2 verklikt bij J. De wijze W is wederom evident. Daardoor krijgt C1 een verminderde straf en is C2 de pineut. Hier spreken we van crimineel overspel. Dit voorbeeld toont bovendien aan dat zowel de relaties R en R’ wel degelijk verschillend kunnen zijn als de drie entiteiten want justitie valt niet te verwarren met criminelen. Een merkwaardige variant op dit thema is de klokkenluider of whistle-blower die een gelijkaardige positie in het geheel inneemt. Een passende term hier is misschien ‘in het gat gepakt’? Het mag duidelijk zijn dat in deze drie voorbeelden de benadeelde partij daadwerkelijk benadeeld is en dus ook de gepaste reactie zal overwegen die zich niet hoeft te beperken tot het verbreken van de relatie R. Het elimineren van Y is zeker een mogelijkheid en het gedrag van X imiteren nog een andere. Maar dit alles nu neergeschreven zijnde, is er een punt dat opvalt. De drie hierboven beschreven scenario’s zijn alles behalve zeldzaam en ko-
46
men ons zeer bekend voor. Dit suggereert dat overspel helemaal niet zo zeldzaam hoeft te zijn. Economisch, politiek en crimineel overspel zijn eerder de norm dan de uitzondering. Meer zelfs, uitgerekend het seksuele overspel lijkt het rare broertje van de familie te zijn wegens niet zo frequent. Als ik mij mag verlaten op het schitterende Sexpert – seksuele gezondheid in Vlaanderen, samengesteld door Ann Buysse et al., uitgegeven door Academia Press in 2013, dan zijn de cijfers echt niet indrukwekkend te noemen: 25,9% van de mannen en 21,6% van de vrouwen heeft bevestigd naast de vaste relatie ook andere sekspartners gekend te hebben tijdens die relatie. Eén op vier voor de mannen, één of vijf voor de vrouwen, het lijkt allemaal nog behoorlijk mee te vallen. Maar mijn drie voorbeelden hierboven lijken het economische, het politieke en het criminele leven te bepalen. Deze laatste overweging doet de geest van de logicus op volle toeren draaien want, zodra iets niet meer zeldzaam is, integendeel zelfs vaak voorkomt, dan stelt hij zich automatisch de vraag of het fenomeen in kwestie misschien niet noodzakelijk is? Het antwoord op deze vraag is een meer dan verrassend ‘ja’. De alomtegenwoordigheid of onvermijdelijkheid van overspel Het sleutelidee is dit: indien iets altijd aanwezig is of het geval is, dan zegt het niets meer. Stel dat alle mensen op de planeet een rode huidskleur zouden hebben. Wie zou er nog op het idee komen om het concept ‘ras’ te bepalen? Met wie of wat zou je een onderscheid willen maken? Als je logische waarheden debiteert dan lijkt het ook alsof je niets aan het zeggen bent (wat wel niet helemaal waar is maar dat is nog een ander verhaal). Of je nu in de Sahara staat of in het regenwoud, op Mars dan wel op Pluto, altijd kan je met recht en reden beweren dat, als het regent, het dan onvermijdelijk regent. Pas dit idee nu toe op de relatie R uit onze tweede geabstraheerde definitie. Dan wil dit zeggen dat, gegeven twee willekeurige entiteiten X en Y, als een relatie R tussen X en Y altijd het geval is, er niets bijzonders meer is aan R. In wat meer filosofische termen uitgedrukt: zodra een relatie R universeel wordt dan houdt ze op relevant te zijn want ze is toch altijd en overal aanwezig. (Let wel dat menig filosoof het met mij hierover fundamenteel oneens zal zijn maar dat is nog een ander verhaal, het derde al). Een andere manier om het te bekijken is dat als je iets wilt benoemen, het noodzakelijk lijkt om iets te hebben dat kan dienst doen als contrast. In mensentaal: dit ding hier is zo omdat het niet zus is.
47
Het besluit uit voorgaande paragraaf moet dus zijn dat, gegeven twee willekeurige entiteiten X en Y, de relatie R niet altijd het geval is tussen X en Y. Er moeten dus entiteiten U en T te vinden zijn zodanig dat de relatie R niet geldt tussen U en T. Maar, zoals hierboven uiteengezet, om R te kunnen bepalen hebben we een contrastrelatie R’ nodig. Die relatie R’ moet zeker de eigenschap hebben dat ze niet samengaat met R, op een bepaalde wijze W, want anders zou er geen contrast zijn. Indien R’ nooit het geval zou zijn dan wordt R’ opnieuw een lege relatie want nooit het geval zijn lijdt aan hetzelfde euvel als altijd het geval zijn. Dus moet ergens R’ gerealiseerd zijn tussen twee entiteiten U en T. Indien nu X of Y samenvalt met U of T dan hebben we een situatie van overspel. Dat samenvallen is evenwel niet noodzakelijk en dat is maar goed ook want anders zou overspel altijd het geval zijn en dan wordt het betekenisloos. Dat willen we zeker niet hebben. Maar wat wel het geval is dat de mogelijkheid van overspel altijd en overal aanwezig is. Bekijk nog eens de abstracte definitie: (1) (2) (3) (4)
Er moeten drie entiteiten in betrokken zijn, noem ze X, Y en Z: dit is triviaal want er zijn simpelweg meer dan drie entiteiten in deze wereld, Tussen X en Y bestaat een relatie R: zulke X en Y zijn altijd te vinden anders zou de relatie R nooit het geval zijn en dat willen we uitsluiten, X (of Y) heeft een relatie R’ met Z: dat de relatie R’ ergens bestaat, is een zekerheid omdat er contrastwerking moet zijn maar dat X zowel de relatie R heeft naar Y als de relatie R’ naar Z is niet noodzakelijk, Er is een bepaalde wijze W die, gegeven de relatie R, de relatie R’ onmogelijk maakt: dat is onvermijdelijk anders zou er geen contrast te bespeuren vallen.
Alleen voorwaarde (3) lijkt nog iets relevants mee te delen en, om zeker te zijn dat (3) altijd het geval zou zijn, kunnen we het volgende principe invoeren: (P) Gegeven twee entiteiten X en Y en een relatie R tussen X en Y, is het altijd mogelijk een entiteit Z en een contrastrelatie R’ te vinden zodanig dat R’ het geval is tussen X en Z. Gegeven dit principe is de verrassende conclusie dus dat overspel altijd en overal potentieel aanwezig is en in de meerderheid van de gevallen ook wordt gerealiseerd. Als je dat zo leest dan klinkt dat behoorlijk theologisch. Moet je niet spontaan denken aan argumenten van ‘plenitude’:
alles wat mogelijk is, is ooit het geval geweest, is het geval of zal ooit het geval zijn, anders zou de schepping niet perfect zijn? Nu schiet de logicus helemaal wakker en vraagt zich af of er dan geen theologische toepassingen denkbaar zijn? Is, met andere woorden, theologisch overspel denkbaar? Het nog meer verrassende en, zoals beloofd, blasfemische antwoord is ‘ja’. Ziehier het voorbeeld: Laat X staan voor natuurwetten, Y voor de natuur zelf en R voor de relatie die uitdrukt dat die wetten de natuur correct beschrijven, laat Z staan voor een mirakel en R’ voor de relatie die uitdrukt dat Z een uitzondering is op de natuurwettten X (wat een courante interpretatie van mirakels is onder filosofen en theologen), dan is het duidelijk dat een mirakel een vorm van overspel van God is. Anders gezegd, een godheid die mirakels kan bewerkstelligen is dus een overspelige godheid. Of, nog anders gezegd, we doen er goed aan om naar de natuur zelf te luisteren want, binnen de stringente logica van het overspel, is in dit verhaal de natuur de bedrogene. Daardoor zijn wij, mensen, indirect ook bedrogen want wij ontdekken die natuurwetten. Let wel, dit is geen absurde conclusie want vergeten we niet dat die natuur precies Gods schepping is dus moet ergens God zelf gemeend hebben dat de schepping niet perfect was door af en toe een mirakel te produceren en zelf in de overtreding te gaan.
Dat mag op geen andere wijze benoemd worden dan het Ultieme Overspel. (Althans voor de gelovige, de atheïst blijft hier wel in de kou staan maar dat is een ander verhaal, nummer vier). Merk bovendien op dat dit voorbeeld aantoont dat X, Y, Z, R en R’ werkelijk van alles en nog wat kunnen zijn, waarmee de algemeenheid van overspel nog eens beklemtoond wordt. Een besluit dat er geen is Ik weet dat ik in deze tekst een spel heb gespeeld. Tegelijkertijd was het ook een zeer aangename denkoefening die ik zo streng mogelijk heb uitgevoerd. Daarom zou men deze bijdrage ook kunnen lezen als een hommage aan Georges Perec (1936-1982) die zelf zeer graag deze techniek beoefende: denk een probleem door tot in het absurde en zie wat er te leren valt over zaken die er echt toe doen. (Hij was niet voor niets één van de centrale leden van de OuLiPo waarover ik hier niet zal uitweiden want dat zou geen verhaal maar een boek opleveren maar voor de ongeduldigen onder ons, consulteer oulipo.net). De humor was voor hem noodzakelijk om zijn levenstragiek draaglijk te maken, een niet onbekende combinatie. Dat is gelukkig voor mij niet het geval, dat besef ik maar al te goed, wat betekent dat deze tekst zelf moet beschouwd worden als een vorm van literair overspel. Aan de lezer om uit te zoeken wat X, Y, Z, R en R’ zijn. ❚
48
Eef Lanoye
Een eervolle vrouw
Het Van Dale woordenboek: OVERSPEL: geslachtsgemeenschap van iem. met een vaste relatie, met een ander dan de vaste partner 1 Het Van Dale woordenboek: EERBAAR: 1. (van vrouwen) kuis, zedig. 2 Op de lagere school noemden ze haar een jongensgek. Later veranderde dat in snol. Of slet. Niet dat ze dat recht in haar gezicht zeiden, maar ze wist het. Net zoals ze wist dat de geruchten die over haar de ronde deden, veel spannender waren dan de werkelijkheid. Tieners hebben weinig nodig om hun fantasie de vrije loop te laten. Ze liet het maar. Toen al. Wat maakte het uit, mensen maken hun eigen verhalen over anderen. Volwassenen trouwens net zo goed. Bovendien; ze wás dol op jongens. Altijd geweest en nog steeds. Jongens. Mannen. Ze heeft in de loop van haar korte leven alle rollen van het overspel vervuld. Van bedrogen vrouw tot bedriegster, van trouwe vrouw tot maîtresse. Ze kent de regels van het spel, de klappen van de zweep. Maar één ding staat buiten kijf. Ze mag dan in de ogen van velen geen eerbare vrouw zijn - en al heeft ze pijn veroorzaakt - ze heeft ook haar deel in hartzeer betaald en kan met geheven hoofd zeggen dat ze eervol is. Eervol en respectvol. Misschien doet ze nog steeds oneerbare dingen afgemeten aan de gemiddelde norm, liegen en bedriegen horen daar niet meer bij. Alles in openheid aan haar kant van het speelbord, wat haar medespelers doen, of hoe eerlijk zij het spel spelen, is aan henzelf. Daar trekt zij haar handen vanaf. En al zullen anderen haar dáár ook om veroordelen, wat haar betreft zegt dat meer over hun bekrompen wereldbeeld of hun onderdrukte angsten en verlangens. Zij kiezen ervoor zich te laten leiden door sociale conventies. Zij is vrij. En vrij zal zij blijven. Tegenwoordig gelukkig wel.
in het Middelnederlands betekent spelen ook ‘lijfsgemeenschap hebben’ 2 `van vrouwen’ is dat niet typisch? Verder heeft de Van Dale het nog over de betekenis in de zin van respectabele mannen, maar rept daarbij met geen woord over kuisheid.. 1
49
Toen ze jong was, geloofde ook zij in eeuwige trouw binnen een relatie. Ze mocht dan een hoop uitvreten als vrijgezel, ze was ervan overtuigd dat ze trouw kon zijn als ze maar eenmaal de liefde had gevonden. Dat bleek uiteindelijk maar tijdelijk waar. Die waarheid over zichzelf ontdekken, accepteren en zich wapenen tegen alle oordelen van de samenleving, heeft haar enige jaren gekost. Maar wat een bevrijding toen het zover was! Ze voelt geen druk meer om mee te doen aan de schijnheiligheid van het merendeel van de mensen. Jazeker, hypocrisie, want als er iets is dat ze ondertussen heeft geleerd, is het wel dat ongeveer de helft van al die o-zo-deugdzame mensen vreemd gaat. Al dan niet structureel. Zij kan het weten, zij ís namelijk die spannende speelpoes waarmee dat gebeurt. Iets waar zij tenminste eerlijk voor uitkomt. Dat maakt haar eervoller dat al die leugenachtige zogenaamd eerbaren. Begon het allemaal op de kleuterschool op het schoolplein achter de bloembakken, toen zij en haar klasgenootjes elkaars blote onderlijfjes bekeken? Of was dat gewone kinderlijke nieuwsgierigheid? Misschien haar eerste tongzoen op haar tiende? Drie verschillende zoenen eigenlijk, van drie verschillende jongens die met haar - als enige meisje - na schooltijd in de bosjes kus-tikkertje deden. Ze kan zich niet precies herinneren hoe ze in die situatie terecht was gekomen, wel dat ze het erg spannend vond en al die aandacht heel plezierig. Misschien had ze het zelf wel voorgesteld, het zou haar met de kennis van nu niet verbazen. Toen al speelde ze met haar rol als `one of the boys’ en bleef tegelijkertijd een meisje met de hele erbijbehorende seksuele lading bleef. Een rol die haar later ook geen windeieren heeft gelegd, zowel op professioneel als amoureus vlak. Nee, het begint pas echt een paar jaar later. Ze was veertien die zomer. Hij was negentien en had een vriendin. En al was ze onzeker over haar nog kinderlijke lijf, de ondeugende twinkeling in haar blauwe ogen bracht hem compleet van zijn stuk. Ze lachte ogenschijnlijk onschuldig haar gebeugelde tanden bloot en sprong bovenop hem in het buitenzwembad van het subtropisch
zwemparadijs. Onder water greep hij haar beet en hield een diepgaande liefde maakte haar kwetsbaar. Dromen zijn armen stevig om haar middel. van rozengeur en maneschijn met een lapzwans van vierVoor het eerst was zij die andere vrouw, al was dat niet entwintig maakten van haar een bedrogen vrouw. haar intentie. Hij was simpelweg de eerste jongen in jaZe herinnert zich nog glashelder hoe verbijsterd ze was, ren die anders naar haar keek, sinds die eerste onhandige toen hij het uitmaakte met de mededeling dat hij een uitwisselingen van speeksel tijdens dat argeloze spelleander had ontmoet. Hoe ze een fractie van een seconde tje. Alsof ze al die tijd niet had bestaan en nu plots de overwoog om uit het raam te springen. Zijn kamer was deur naar liefde was open gevlogen. Dit was verre van tenslotte maar op de eerste verdieping, dus ze zou hoogonschuldig. Dit was aandacht van een echte man. uit een been breken of zoiets. Een perfecte daad van Ze was op slag verliefd op zijn warme groene ogen, zijn hartstocht die hem wel bij haar moest doen blijven, zozachte glimlach met die prachtige dunne lippen, op zijn veel romantiek kan toch niemand weerstaan? Ze sprong sterke jongvolwassen lichaam natuurlijk, en zijn ietwat niet. Hij was het niet waard. zoetige geur die haar bedwelmde, zelfs in het water. De rol van zielige bedrogen vrouw hield zij niet lang vol De jarenlang gevangen seksuele energie perste zich met en bouwde ze al snel om tot het karakter van de onkracht uit haar poriën, om zich na deze zomer nooit meer genaakbare boze vrouw. Wat voor sukkel laat haar nou te laten opsluiten. Stoeiend in het zwembad, betekende gaan? En op die manier? haar feromonengeweld zijn hulpeloze overgave. Hij voelHij was verliefd geworden en vreemd gegaan in de twee de een onweerstaanbaar verlangen haar dicht bij zich te weken dat zij aan de andere kant van het land op stage houden, zelfs te beschermen, maar bovenal haar huid tewas. Ze was op vrijdag terug gekomen, had de nacht met gen de zijne te voelen. Glad hem doorgebracht - incluen glibberend, giechelig als sief een vrijpartij waar hij, Mannen bleken goed voor één ze semi-verlegen elkaar in hoe gek, niet helemaal met ding; seks en seks alleen. Maar, er goed de ogen keken om vervolzijn gedachten bij was - en voor is verre van hetzelfde als er goed gens stil te vallen van wat kreeg pas de avond erna zijn in. Al dachten al die mannen daar ze daarin zagen. bekentenis te horen. Dat vernatuurlijk zelf heel anders over. Aan het einde van die dag klaarde meteen de vreemde escorteerde hij haar naar blikken vol medelijden van de andere kant van het vakantiepark, naar de bungalow zijn huisgenoten eerder die dag, iedereen wist het bewaarin zij verbleef met haar ouders en waar het boerenhalve zij! Hij had haar compleet te kakken gezet! bont servies al op tafel stond voor het avondeten. Hun Dat zou haar niet nog een keer gebeuren. Haar hart was huurfietsen stonden frame aan frame gekruist, veilig uit voorlopig gesloten, opgekrast met dat huichelachtige gehet zicht achter een grote struik. lispel over liefde en trouw, niemand werd nog binnengeZe wist dat hij zou zwichten, eigenlijk al vanaf het eerste laten. ogenblik van hun ontmoeting. Een oogopslag die binnen Mannen bleken goed voor één ding; seks en seks alleen. een fractie van een seconde vertelt dat er een onzichtMaar, er goed voor is verre van hetzelfde als er goedin. Al bare draad bestaat tussen twee mensen, als een connecdachten al die mannen daar natuurlijk zelf heel anders tie van statische energie die knettert en zindert, alleen over. herkenbaar voor hen die het voelen. Een elektrische blik Nu nog moet ze grinniken bij zoveel wijsheid op haar waarop ze, zo bleek, de rest van haar leven blindelings achttiende. kon vertrouwen. Pure seksenergie. Zelf verwachtte zij niets, behalve winst in het spel. Haar Die avond wachtte ze nog braaf, maar overtuigd. Hij had woede bekoelde langzaam, maakte plaats voor ervaring. geen keuze en kuste haar. Het eten was koud toen hun In die tijd ging ze wekelijks berekend op jacht en verloor lippen losten. Nooit meer kreeg ze een kus zo liefdevol nooit. Genoeg goudvissen in de vijver om in haar netten als de zijne. Zo teder en langzaam. Dit was haar echte te scheppen en mochten zij onverhoopt een keer door de eerste kus. mazen ontsnappen, dan was daar altijd nog de poel der Hij vertrok en bleef bij zijn vriendin. Ze had het niet anwanhopige guppy’s. ders gewild. Het was goed zo. Met de juiste hoeveelheid drank achter de kiezen bleef er voldoende plezier in het spel over als ze deze treurige Spelenderwijs ontplooide zij haar kunsten in het uitgaansexemplaren voor haar ogen zag kronkelen op het droge. leven en op zonnige vakanties ver weg van huis. Op haar Ze schonk hen haar liefste satanische krul in de lippen als zeventiende dacht ze de wereld te doorzien, en mannen ze hen zag denken dat zij beet hadden, terwijl zij met één in het bijzonder, maar haar onvervulde hunkering naar koude blik binnen één tel kon besluiten om hen daar ter
50
plekke, met hun klapperende staartjes, te laten creperen. Af en toe genoot ze daar oprecht nog het meest van. Fysiek genot viel er namelijk bar weinig te behalen in dit spel. De kunst is je als vrouw te laten versieren en de man het gevoel te geven dat hij bepaalt, terwijl de vrouw in feite alle controle behoudt. In de meeste gevallen heeft dat echter een ietwat jammerlijk bijeffect. Haar veroveringen waren meestal zo in de waan dat zij háár binnen hadden gehengeld, dat ze rotsvast geloofden dat slechts het gezamenlijk naakt in bed vertoeven al het ultieme toppunt was. En dat ze haar met wat simpele standaard capriolen dermate zouden betoveren, dat zij in korte tijd extatisch hun naam zou uitschreeuwen. Iets waar zij hen in die jaren graag in tegemoet kwam, lachend van de binnenpret om haar eigen acteertalent. Je speelt het spel met verve of je speelt het niet. Alles voor de winst. Haar kerf in het hout stond op het moment dat haar haak in zijn wang zat. De rest was bijzaak, consumeren van wat hij dacht gewonnen te hebben. Een kwestie van soms even op je tanden bijten en het verstand op nul zetten. Al zat er van tijd tot tijd een echte goudvis tussen, eentje die zijn staart werkelijk kon roeren en wist wat hij met die tuitlippen kon doen. Helaas waren dat slechts bonuspunten in het geheel. Enigszins gegeneerd, maar met mededogen denkt ze terug aan hoe ze toen was. Stoer van buiten, maar o zo’n piepkuiken van binnen. Eén keer laaide haar woede nogmaals op, toen zij onbedoeld die andere vrouw was. Een dolle nacht met een studiegenoot leidde in de ochtend tot een liefdesverklaring van hem, met de kanttekening dat hij nu met een dilemma zat vanwege zijn vriendin, van wiens bestaan zij niet op de hoogte was gebracht. Ze smeet hem de studentenkamer uit met de mededeling dat zij het nooit met een bedrieger zou aanleggen en nooit een andere vrouw moedwillig zou aandoen wat haar was aangedaan. `Ha! Negentien jaar oud en nog vol van principes uit een zwart-witte wereld. Toen nog wel. Of kwam het simpelweg doordat die liefde niet wederzijds was? In elk geval was in mijn ogen wederom onomstotelijk bewezen dat niemand te vertrouwen is. Zeker mannen niet,’ en dan hoofdschuddend, `ik zwoer de rest van mijn leven een trouwe vrouw te zijn. Hahaha, pieperdepiep zei het naïeve kuikentje…’ Ze leefde er enkele jaren flink op los, maar bleef geloven in haar eigen capaciteit tot trouw en monogamie. Op een dag brak een sterke man door haar pantser heen en beloofde haar zijn oneindige trouw. Hij bleek een ware rots in de branding en bewees dag na dag, maand na maand, jaar na jaar, dat hij zich aan die belofte hield. Langzaam ontdooide haar hart en liet zich volstromen met die lang gezochte liefde. Een rust die zij niet eerder voelde, daalde
51
in haar neer. Dit was wat zij wilde. Geen pijn en geen gedonder. Misschien ook geen grote passie, maar wat gaf dat? Ze kon eindelijk bewijzen aan de buitenwereld dat zij wel eerbaar was. Het gerommel begon bij een kus die plots niet meer smaakte. Niet meer raakte. Ze ziet het antieke houten bed waarin ze lagen in die overdadig versierde pensionkamer in Sevilla voor zich, herinnert zich de geur van het oude hout, het geroezemoes op straat buiten. Het was een heerlijke vakantie, maar wel het begin van het einde. Twijfels sloegen toe, de ontkenning ervan nog meer. Ze herinnert zich hoe ze zich afsloot. Uit angst voor dat knellende wringen van haar trouw bond zij zich nog steviger vast aan hem, een klassieke vlucht naar voren. De ring aan haar vinger benam haar de adem nog verder, er stak een storm op die haar hele wezen slechts nog één ding liet begeren: vrijheid. Een ander leven, een andere koers dan die vast leek te liggen. Minder voorspelbaar. Minder volgzaam, andere keuzes. En vooral, andere mannen. Bij deze ene kan het toch onmogelijk blijven? klonk het steeds luider in haar hoofd. Ze kan het benauwde gevoel op de borst nog altijd voelen als ze terug denkt aan haar angst vóór haar dertigste gesetteld te zijn in een liefdesleven, waarvan de gezapige grenzen al afgebakend waren voor de komende veertig jaar. Ze wilde de liefde niet kwijt, wilde haar geliefde ook geen pijn doen, maar hoe deze orkaan te overleven zonder kleerscheuren? Wat zij nodig had, kon hij niet bieden. Wilde hij niet bieden. Dus ze stikte in de naam der
liefde, of was het angst, en sloot zich op in haar hart door de liefde. met het hoofd diep in het zand als straf voor wie ze was, Jazeker, ook zij had de hoop dat hij zou inzien dat hij alhoe ze was. Lang, heel lang liet ze zich beheersen door leen nog maar met haar gelukkig zou kunnen zijn, zoals deze zelfontkenning. de meeste maîtresses sloot ze haar ogen voor de realiTot dat ene moment, die ene ontmoeting. De dag dat teit. Uit liefde. Uit lust. Uit wanhoop om nooit meer een zwart en wit vervaagden tot een schimmig grijs gebied, dergelijke fysieke connectie te vinden met een ander. waarin je niet anders dan verdwalen kunt. Plots bestonAlleen zij gaf hem wat hij nodig had, alleen hij voorzag den grenzen van fatsoen niet meer, principes verdwenen in haar behoeften als geen ander ooit had gedaan. met een vingerknip. Er bestonden voor haar tout court In het echte leven echter blijkt de mannelijke behoefte geen begrenzingen meer. Haar ingekapselde cycloon aan zekerheid van huis en haard het veelal te winnen bleek, niet geheel onverwacht, een springlading die al van vrijheidszin en seks. Zelden verlaat een man zijn jaren op scherp stond. De vonk sloeg toe en de kracht vrouw voor een ander. Ook niet in dit geval. Verpulverd van de ontploffing blies al het zand uit haar ogen. Nu bleef ze achter met als enige troost haar herinneringen bleek werkelijk wie ze was. aan hun zinnenprikkelende avonturen. In het volle besef van de gevolgen, maar hulpeloos overZe grijnst: `Gelukkig waren dat niet de minste, die geleverd aan haar razend verlangen en de wanhoop over schade had ik op zijn minst ingehaald. Bovendien heb haar zelfmiskenning, werd zij voor de eerste maal een ik in die periode de basis gelegd voor de rest van mijn vrouw die bedriegt. leven.’ `En bedriegen bleek ik heel goed te kunnen,’ verzucht ze Als de dag van gisteren herinnert ze zich het ogenblik enigszins beschaamd. van lichte gêne, maar grote opwinding, toen ze boHaar seksuele kracht liet zich vanaf dan nooit meer temvenop hem zat op de sofa en hij haar brede lederen men. Beknotting leidt enkel riem om haar hals vastHun verbondenheid was als tot verwelking. En welke maakte. Ze bleven elkaar in een samenzwering van lust waar bloem laat zich nu graag de ogen kijken terwijl hij de anderen het warm van kregen als verpieteren in de bloei van riem steeds strakker trok, haar leven, dat is toch verzij licht in het hoofd werd, ze in de nabijheid kwamen, spilling van het leven zelf? hem almaar dieper en natal wisten de meesten niet precies `Dit was het begin van een ter in haar naar binnen liet wat ze gewaar werden. nieuwe overtuiging. Ik wilde glijden, en hoe ze duizelig me niet meer uit handen hapte naar adem op het geven aan een ander, ik verklaarde mijn vrijheid heilig moment dat hij in haar spoot. en ontworstelde me aan het mijzelf opgelegde juk,’ meHoe dit een onweerstaanbare drang naar het onbekenmoreert ze zich, nu nog overtuigd en dan grinnikend, de deed opwellen. Daarna was geen fantasie te gênant `al moest ik natuurlijk eerst nog eens goed op mijn gat of te vreemd meer. Alles werd verteld, het meeste uitvallen alvorens het echt te leren. Tja, zo gaat dat met gevoerd. Twee ronddartelende kinderen die zich onbeveranderingen.’ zonnen en onbezorgd aan elkaar te buiten gingen in luilekkerland. De liefde - of was het lust - drong opnieuw genadeloos Ze gniffelt bij de gedachte aan een fijn feestje waar zij binnen en ditmaal was zij die andere vrouw als keuze. in haar blote kont ondersteboven in een kooi hing te Blind van verliefdheid, maar met haar volle verstand slingeren op de elektronische beats en hij er - samen stapte ze over de drempel in de wereld van het overspel. met tientallen anderen - bijna letterlijk bij stond te Haar minnaar en zijzelf dachten de situatie onder conkwijlen. Haar knipoog deed hem breeduit lachen bij de trole te hebben, en te kunnen houden, maar niets bleek gedachte aan wat later die nacht zou volgen. minder waar. Hun verbondenheid was als een samenzwering van lust De passie die zij in elkaar vonden en die zij dagelijks opwaar anderen het warm van kregen als ze in de nabijstookten met meer vuur was zo krachtig en opzwepend, heid kwamen, al wisten de meesten niet precies wat ze dat zij in de loop der maanden, jaren, van binnenuit vergewaar werden. zwolgen werden. Dat wat haar in het begin deed barTwee oprechte mensen die de acteerkunst van het besten van de levensenergie, had haar na drie jaar verteerd driegen tot in de perfectie bleken te beheersen. en opgebrand. Ze besloot om nooit meer haar hart te Uit noodzaak. Niet bij machte om eraan te ontkomen. geven aan een man die uiteindelijk niet voor haar kiezen Tot vluchten van de realiteit geen optie meer was, hun kan. Ze dacht vrij te zijn, maar bleek opnieuw gevangen glanzende zeepbel uiteen spatte en zij hun prikkende
52
ogen niet meer konden sluiten voor de gevolgen. Aan het eind van een spel zonder winnaars blijken gevoelens van schuld alsnog toe te slaan. Ze is niet trots op de pijn die ze heeft veroorzaakt, voelt zich zelfs nu nog ongemakkelijk over haar medeverantwoordelijkheid. Dan en daar heeft ze zich voorgenomen om nooit meer deze rol te zullen vervullen. Toegegeven, dat laatste niet vanwege die ander, maar puur voor zichzelf. Een leugenachtig dubbelleven leiden is niet bevredigend, niet vrij. Het is net zo beknellend als vastzitten in een ongelukkige relatie. Een harde les die zij blijkbaar diende te leren. Daarna koos zij heel bewust voor haar huidige `oneerbare leven’ en is sindsdien de spannende vrije vrouw, beschikbaar voor een vluchtig avontuur met wie dan ook. Man, vrouw, vrij of bezet, zoals gezegd, de keuze is aan hen. Zij legt alleen nog verantwoording af aan zichzelf. Wat niet weet, wat niet deert, maar ook op de hoogte van een burgerlijke status, laat ze het ethische dilemma op het bord van de ander liggen. Zij heeft zich vogelvrij verklaard. Nee zeggen kan altijd. Zo heeft zij de afgelopen jaren geleefd. Uit volle overtuiging en met volle teugen. Zonder rancune, zonder schroom, slechts genietend van al het schone dat een vrij leven te bieden heeft. Trouw aan haar eigen idealen, trouw aan openheid en eerlijkheid. Waarom is dat oneerbaar? Waarom ligt de grens van trouw en ontrouw bij seks?
53
Kan iemand niet evenveel blijven houden van zijn vaste partner, ook al heeft hij of zij in een kortstondig avontuur van vrijheid genoten van een heerlijk potje seks met een ander? Diezelfde persoon kan toch ultiem trouw zijn op alle andere vlakken van de relatie: emotioneel, mentaal, vriendschappelijk? Een dergelijke ervaring kan soms zelfs een extra impuls geven aan die relatie. De `schuinsmarcheerder’ kan door een kleine lichtzinnige escapade tot een hernieuwd besef van liefde voor zijn partner komen en deze weer vol energie nieuw leven inblazen. Het leven is kort, soms neemt iemand een kleine zijweg, leert een belangrijke levensles in die momentopname, en vervolgt daarna zijn levenswandel op de hoofdweg. Misschien is het wel haar taak in deze wereld om de nooddruftigen op dit vlak hierin bij te staan. Dat klinkt misschien gemakzuchtig, wellicht is het dat zelfs, maar wat moet zij dan beginnen? Natuurlijk dorst zij zelf naar avonturen, maar vaker nog dorsten onbeschaamde amourettes naar haar. Niet te negeren, smijten ze zich voor haar voeten op de meest onverwachte ogenblikken en plaatsen, luid roepend om haar attentie. Haar affectie. Haar warme gunsten en kunsten. Wat rest er dan voor een vrouw als melk en bloed? Inderdaad. Bloed kruipt immer waar het niet gaan kan, en zij heeft zoveel romige melk te geven, meer dan zij ooit zal kunnen geven in dit leven. Wat kan zij anders dan deze overvloed delen? Geven maakt gelukkiger dan ontvangen, nietwaar? ❚
Nicole Van Overstraeten
Just a Gigolo
Liefste Sinds enkele dagen heb ik het gevoel dat ik niet meer van je hou, zodat de liefde, die van ons bondgenoten maakt, weg is uit onze dagelijkse werkelijkheid, waar zij zich in ieder geval zou moeten bevinden - of hoe je onze pragmatische, gebruiksklare relatie ook noemen wil. Daarom, geliefd en veelkleurig aanhangsel van me, heb ik besloten te doen alsof je er niet meer bent. Alsof je een gepatineerd stukje meubilair bent. Een schim waar ik doorheen kijk. Een mysterieuze droom, waarmee ik alleen nog aansluiting krijg op momenten van zwakte. Als ik bijvoorbeeld moe en afgetobd van het werken - want schrijven is, zoals je misschien wel weet, een arbeidsintensieve bezigheid - niet meer op mijn hoede ben voor de demonische krachten in mijn dolgedraaid hoofdje. Zelfs al bevind ik me alleen in deze kamer, in dit reusachtige bed, toch kan ik me duidelijk voorstellen hoe het voelt als ik tegen je aanlig. Ik sluit de ogen. Koester me behaaglijk in je warmte. Rek me uit, langzaam, langoureus. Ik geeuw hartgrondig. Een tintelende energiestroom overspoelt me. Ik voel me wegdromen, wentel me om en om in een zwembad van zaligheid. Zodat ook mijn schouders, rug en benen kunnen meegenieten van je warmte. Zo ben ik langs alle kanten omgeven door aanhoudende koestering, door zijdezachte streling.
Steeds bereid, naar ik vermoed, om dametjes-metproblemen uit de nood te helpen. Ik kijk tersluiks naar het landschap van je lichaam, die zoete woestenij van zonzinderende heuvels in de kleur van donker mahonie. De vlakten, zwarter dan het zwartste ebbenhout, omgeven door een weelde van bruine bosschages. Ik stop mijn neus in het dal tussen je kaaklijn en je sleutelbeen, verrukt door het kruidig aroma. Als ik nog dichter tegen je aanlig, word ik bijna dronken van je geur: een mengsel van komijn, kruidnagel en kaneel. Je bent mijn warrige, bruine kroesbeer, mijn verrukkelijk geparfumeerde knuffelaar. Zo zeul ik sinds enige jaren mijn teddybeer met me mee. Een reuzenkuiken in mijn kielzog. Mijn knechtje, mijn butler. Mijn leuke, zeer ongebruikelijke gouvernante. Mijn verrukkelijke, knuffelgrage snotaap. Mijn ongelooflijk geile gigolo.
Mijn voorgewende (beter: mijn echte gevoelens) van liefde zijn het beste middel om je gevangen te houden.
Bahamarood Met een tikkeltje leedvermaak en een gevoel van welbehagen merk ik hoe jij je elke dag meer en meer gevangen voelt in dit huis. Het huis van de dromerige schrijfster, de excentrieke artieste waartoe je je aangetrokken voelde omdat zij iets te bieden had, wat je tot nog toe niet had gekend: een comfortabele woning, lekker eten en drinken à volonté, een intellectuele, verfijnde entourage en vooral: rust, rust, rust. Rust. In je spannend en opwindend vorig leventje had je nooit rust gekend, omdat je steeds balanceerde op de rand van het bestaan, altijd berooid en ach, zo viriel.
Ik herinner me nog duidelijk de kleren die je droeg bij onze eerste afspraak in Café Prince op het Brouckèreplein: het vaalblauwe hemd dat bovenaan geopend, net genoeg krulletjes vrijliet om er schitterend erotisch uit te zien. Onderaan dit hemd ontbrak, als bij toeval, de laatste knoop. De welving van je geslacht in je jeans was duidelijk zichtbaar tussen de geopende slippen. Ik droeg een champagnekleurige, wijde rok en een sweater in Bahamarood. Een kleur die me prachtig stond, zo met mijn melkbleke, sproeterige huid en groene ogen. Vele mannen hadden me al gezegd dat ik lekker rook. Mijn geur deed hen denken aan lelies en irissen. Ik koes-
54
terde mijn blankheid met trots: jaloezie betreffende bruine huidjes van zuiderse schoonheden kende ik niet. Is het niet zo, dat de illusie van pastelkleurige liefde die ik heb gecreëerd stilaan een uitstekend argument is geworden om jou (allerliefste suikerklont, bruingebrande, geurige koffieboon) tot in het oneindige af te remmen, te dwarsbomen, voor de gek te houden? Mijn voorgewende (beter: mijn echte gevoelens) van liefde zijn het beste middel om je gevangen te houden. Om je te verbieden terug te keren naar je vroegere, bandeloze leventje. Vrij als een wild dier, maar domweg, domweg gelukkig. Mijn liefde is, zoals je misschien ondertussen al hebt ontdekt, de dolste foltering, het beste middel tot wraak, de meest ultieme chantage.
Ik ben een agressieve, rozige vleesklomp, een reuzin vol begeerte.
Duizelig lig ik naast je in het lauwwarme bed. Met gespreide vingers probeer ik het klaverblad van je borstharen te omspannen. Het bos is groot. De kroesharen omkrullen vrolijk de toppen van mijn vingers. Mijn duim is een exotische kerstman, met glimmende snoet en een knotsgekke pruik. Altijd opnieuw ben ik ontroerd door de schamelte van je naaktheid. Je kwetsbare lichaam, zo anders in het schemerlicht van de kamer, zo weinig bedreigend, zo anders dan tijdens de dag. Ik ben bang van de dolle drang in mezelf, bang van mijn eigen dodelijke gebaren. Ik ben een agressieve, rozige vleesklomp, een reuzin vol begeerte. Behoedzaam heb ik je opgeleid. Zonder dat je het zelf besefte leerde ik je volkomen onderworpen te zijn, mij te bedienen bij de minste vingerknip. Het argument gebruikend dat ik moest ‘werken’ (= op mijn laptop de meest ongebruikelijke verzinsels tokkelen) en je dus moreel verplichtend in te staan voor de dagelijkse beslommeringen. Waar je, met je (toch wel verwonderlijk) talent voor orde en perfectie, op een verrukkelijke manier in slaagde. Ik bracht je zover, met heel mijn arsenaal aan vrouwelijke trucjes, niet alleen in te staan voor een volmaakt ontbijt elke dag opnieuw, maar ook jezelf zo te verlagen dat ik je kon gebruiken als persoonlijke verzorger. In het bijzonder voor pedicure bleek je een onverwacht talent te bezitten: de nagels van mijn tenen leerde ik je lakken in alle gangbare tinten rood. Bij voorkeur in de kleur Bahama.
55
Si je t’aime Ik merk met intens genoegen hoe je je onbewust hebt ingemetseld in onze relatie. Hoe je je onherroepelijk inspint in jezelf, zonder hoop op bevrijding. De metamorfose die ik je toewens is blijkbaar een lang en pijnlijk proces, dodelijk voor je mannelijk ego. Het duiveltje in me waarschuwt me telkens weer als ik (naar mijn verdomde, spontane gewoonte) de poort naar de vrijheid voor je op een kier laat staan. Vliegensvlug corrigeer ik mijn nalatigheid door je te overrompelen met tederheid. Zo leid ik je kunstig af van het lichtstreepje vrijheid, dat soms aarzelend, maar altijd ontegensprekelijk aanwezig, probeert binnen te sijpelen doorheen de tralies van je gevangenis. Hoe geniet ik daarna van je liefde, van je gekte, van je schitterende erotische fantasie. Van de dwaze spelletjes die je met me speelt. Toch ben ik me er duidelijk van bewust dat ook jij niet van me houdt, niet echt van me houdt op de manier zoals ik me de liefde altijd in mijn wildste (wild is het juiste woord niet, liever zeg ik: in mijn zachtste, meest intieme) dromen heb voorgesteld. Een liefde die absoluut en onherroepelijk is, inherent aan onze persoonlijkheid, vanzelfsprekend en gratuit. Een liefde die bewijst dat wij voor elkaar waren voorbestemd, al van in het prille begin. We hebben beiden het stadium bereikt, waarin we niets meer verwachten, noch van de wereld, noch van elkaar. Zo hebben we onze relatie ook ingesteld op punt nul: we weten dat de liefde een groteske illusie is, een ingebeelde ziekte, een hinderlijk kankergezwel. Een laakbare ingesteldheid van het zwakke menselijke hart, van de te actieve menselijke geest. Zodoende is ons verwachtingspatroon verwant aan een naakt, bar landschap. Maar onder die voorwaarden beleven we de meest sublieme ervaringen, wanneer, op één of andere manier, dwaze overblijfselen van vroegere imaginaire liefdesverwikkelingen toch de kop opsteken en doordringen in onze dagelijkse esbattementen. Die ervaringen worden dan exquise toevoegingen aan het nuchtere bestaan, geparfumeerde dampende zeepbellen, dwalend tussen koude gedachtenstromen. En die verrukkelijke toevoegingen zijn de desem waarop wij wanhopig teren. ❚
Guy Commerman
Schuin, niet schunnig
1. Langoureus ligt schemering te lonken naar je naakte komst, ja, we gaan de nacht ontkleden, de maan uitnodigen op onze rondingen, alsof we schuw haar licht omarmen, het laatste kwartier van haar schijnsels gretig opsparen. En na een kleine tijd komen de bewegingen vertrouwd terug, vingers vinden hun speelsheid op de huid, poriën ontluiken, adems rusten uit, geuren vleugelen van neus naar neus, we bevochtigen lippen en herkennen, likken.
2. Je wil nog eerst je haren kammen, heel heel traag, terwijl ik wacht en kijk, maar je rug ontbloot, de schouder als scherm, bescheiden veinzend het zwijgzame vuur dat zijn welige weg zoekt en aanwakkert en waakzaam het verlangen omfloerst. Je wil me niet verrassen, maar verbazen mag, telkens weer, alsof ik niets van tevoren wist en elk streelgebaar een nieuwe gloed verzint, zo buig je neer en veer je recht en baar je het spiegelbeeld van willige, wilde verbeelding, mijn hand volgt je uitnodiging en aanvaardt.
56
3. De nacht die macht verdeelt, beheersen van twee lichamen, tweevoud in eenvoud verleiden, vragen in ontdekken weergeven, meer bewegen dan gewoonlijk verlangd, weten dat geheimen kunnen verschijnen, dat ogen toe meer zien dan toegelaten. Zo zacht, zo gewild kan het duister linnen ons bedekken en beschermen, zo willen we vermijden dat wie dan ook ons ziet en weet heeft van ons minnen liever zwijgt, op beide oren schuldig inslapen, ongehoord, buiten geeuwt de zomerwind, ongestoord.
4. En keer op keer de gewisse terugkeer, de stap naar niemandsland, naar dag en dauw, van vrouw naar vrouw, dwalen tussen vraag en teken, nooit weten wie eerst ontdekt. De tingeltangel achter je slapen die uitsterft, tintelen dat wegebt, de rouw van elke dag herleeft. De avond in versneden stilte, het verzwegen woord, het verzilverd verraad, het doen alsof, het zwart omzwachtelt twijfel en leugen en verstikt. Een gedicht schrijven op de rug van mijn hand, een bruine vlek, het bloed vat moed en stoeit. Ze laat geen kruimel heel op tafel, ze eet, ze weet.
57
Betty Antierens
De Tuinkamer
Die vijfde september ging de geschiedenis in als de warmste dag van de eeuw. Ma had de deuren van de tuinkamer op een kier gezet en me in de grote bamboe wieg gestopt. Een vlugge kus en ze verdween in haar atelier. De tuinkamer was, op één muur na, van glas. De bladeren van de hoge perenboom filterden de zon die door het dak drong en wuifden leven in de verbleekte wandschildering op die éne muur. Een dubbele deur waarin pauwen de wacht hielden, leidde naar Ma’s atelier. Ik hield van die sprookjeskamer. Elke poging om me mijn middagslaapje in mijn bovenbed te laten uitzweten was uitgedraaid op wanhopig gebrul en nijdig gesnik. Tot Pa had gezegd; laat ons meisje toch beneden dutten, ze kijkt zo graag naar dat schilderij. ‘Maar ze slaapt niet.’ ‘Ze rust toch.’ Pa won. Altijd! Ik wachtte tot ik Ma bezig hoorde in haar atelier, pratend met een leermeisje of verder lopend naar de paskamer. Zodra ik wist dat ze niet terug zou komen, rolde ik me als een karakol in mijn lakentje en gleed in het schilderij. Voorname dames in lange witte gewaden paradeerden over een pad dat naar een rivier kronkelde. Enkele hadden een bloem in hun haar geweven. Op de berg achter hen pronkte het paleis waar ze woonden. ‘Een Romeinse villa,’ had Pa gezegd, dat zie je aan de zuilen. Enkele dames droegen een kruik op hun schouder die ze met één hand in evenwicht hielden. Misschien zit er wijn in, had Pa gezegd, of vullen ze die straks met fris water uit de rivier. Jonge meisjes droegen wijde manden. Zij vlinderden over het hele schilderij. ‘Om vruchten te plukken,’ zei Pa, en wees me de struiken waarin bessen glommen. Je moest heel goed kijken om ze te vinden. Er waren ook meisjes die geen vruchten plukten maar bloemen. Daar maakten ze keizerlijke ruikers van waarmee ze het paleis versierden. Soms liep ik met hen mee, soms plukte ik liever bessen.
Eén meisje trok aan de snaren van een kleine harp. Ze keek droef. ‘Ze kijkt alleen maar ernstig,’ zei Pa, toen ik mijn wenkbrauwen fronste en ook heel triestig ging kijken, ‘als je muziek speelt moet je je hoofd bij de noten houden.’ Toen wist ik het. Dat meisje was ik. Ik zou mijn hoofd bij de noten houden en harp spelen. Als ik groter was, beloofde Pa, zou hij van één van zijn boten een harpje voor me meebrengen en me noten leren lezen. Ik knikte en lachte, zo lazen we elkaars gedachten. In het atelier snorde de naaimachine van Ma, of van de leermeisjes. Soms hoorde ik de hoge stem van een klant. Maar die kwam niet uit het atelier. Ma ontving haar klanten in de voorkamer, daar stond een salon en een
Ma had zich gespecialiseerd in moeilijke modellen. Dat was een kunst zei ze, de kunst om die mensen ook mooi te maken. wandbureeltje met flessen porto en sherry. Tussen de voorkamer en het atelier lag de spiegelkamer die ook de paskamer was. De gilletjes van de dames kwamen altijd uit de spiegelkamer. Ma’s klanten waren allemaal dik. Of ze mankten of hadden een bult. Ma had zich gespecialiseerd in moeilijke modellen. Dat was een kunst zei ze, de kunst om die mensen ook mooi te maken. ‘Mijn handen zijn goud waard!’ riep ze soms naar Pa, wanneer hij klaagde dat er geen warm eten op tafel stond als hij een dubbele shift had gedraaid. Dat die opgetutte wijven altijd voorrang kregen. Pa at dan ook vaak aan boord, met de kapitein. Dan had die man ook gezelschap. Of hij stopte onderweg en bracht warme schotels mee van de Chinees. Voor mij bracht hij vaak koekjes mee. Zweedse koekjes van kapitein Harald, Duitse koekjes van kapitein Stanz. Daar lag ik allemaal aan te denken. Aan de Griekse Godinnen. Aan de Zweedse kapitein die volgens Ma te veel sterke drank schonk.
58
Aan de moeilijke modellen die me wilden knuffelen maar wat niet mocht van Pa want ze zouden me verstikken met hun stinkende parfums en ik zou ‘de schrik van mijn leven’ opdoen. En aan Pa, die tegen vier uur van zijn werk zou komen. Met Zweedse of Duitse koekjes, of appelsienen, als er een boot van Spanje was gelost, of een plaatjesboek. Pa had altijd een verrassing voor me in zijn jaszak. Altijd. Toen Ma me in de bamboe wieg had gelegd, had ze gezegd: blijf mooi liggen tot je Pa komt, hij stopt vandaag om vier uur. Ik hoorde hem van ver komen, Pa. Eerst het gebrom van zijn Saloria die de bocht van de Oude Bareel naar de Eethuisstraat nam en een beetje uitpufte om het pad tussen de weide van boer Van Mol en onze tuin in te zwieren. Aan het einde van dat pad gareerde Pa zijn motor in het hok. Met zijn helm onder zijn arm zou hij over het tuinhek stappen en; ‘waar is mijn meisje, slaapt ze nog,’ roepen. Hoe intens ik die dag ook lag te luisteren, ik had de Saloria niet gehoord. Wèl stappen. Rennende stappen. De stappen stopten. Even was het stil. Toen vloog een steen uit Pa zijn rotstuin door de hoge ruit de Tuinkamer in. ‘Bob, kom naar buiten,’ riep een schorre stem, ‘kom naar buiten of ik kom je halen.’ Ma kwam uit het atelier gerend, vloog op de gebroken tuindeur af. Toen ze de man zag stokte ze en begon te jammeren. ‘Gaspard, nèèè, oh nèèèèè!’ De man vergruizelde, met trage zorgvuldig afgemeten stappen, het glas dat op het terras was gevallen en stapte de tuinkamer in. ‘Ga weg,’ brulde Ma ‘Gaspard! Ga weg, Bob gaat komen. Ga weg!’ Hij stapte en vergruizelde verder, langzaam, tot hij aan mijn wieg stond. Daar stopte hij. ‘Ik kom halen wat van mij is,’ zei hij. ‘Neeeeee,’ gilde Ma, ‘neeeee,’ Toen hij zich over me boog, vloog ze op hem af, plantte één been van haar kleermakersschaar in de arm die hij
59
naar me uitstak. ‘Loop naar de politie,’ brulde ze tegen het leermeisje dat uit het atelier kwam gerend. En, ‘handen van mijn dochter, poten van mijn kind, wèg of ik vermoord je!’ De man keek naar de mouw van zijn hemd waar de schaar in stak, hoe die mouw rood kleurde, hoe de schaar bleef steken. Even, tot ze op de grond kletterde. Toen hoorde ik de Saloria, hoe hij de bocht nam, van de Oude Bareellei de Eethuisstraat in, ons huis voorbij en sputterend door het zandspoor van boer Van Mol zijn . ‘Pa,’ zei ik. ‘Ze spreekt,’ riep Ma, ‘ze spreekt!’ ‘Paaaaaaa!’ huilde ik. ‘Is ze van mij,’ hakkelde de bloedende man. ‘Nee,’ zei Ma, ‘van Bob.’ Hij begon te brullen, de man, ‘maar je hebt gezegd…..’ ‘Jij zat je straf uit, we hadden medelijden met je, we zouden het je later zeggen. En nu sta je daar ineens.’ ‘ik ben vervroegd….het is nog geen amnestie, dat komt later, maar toch… vervroegd.’ ‘Godverdomme,’ vloekte Pa, toen hij de scherven op het tuinpad zag, ‘dat glas is nooit te vervangen, oud Venetiaans glll,’ Toen zweeg hij. En staarde. Met een sprong was hij bij mijn wieg, duwde de snikkende man opzij, drukte me tegen zijn hemd. ‘Pa’, riep ik, ‘Pa!’ ‘Ja meisje, Pa is hier,’ zei hij en liep snel de tuin met me in, langs het perk met de leeuwenmuiltjes, langs het rotstuintje met de kruipplanten, langs de witte en de rode dahlia’s, de seringenboom voorbij, tot we onder onze fluppenboom stonden. Daar zakte hij in het gras, leunde zijn hoofd tegen de stam. ‘Pa!’ riep ik. ‘Ja popje’, zei mijn Pa, ‘een wonder, je prààt’, en hij wiegde en wiegde me en lachte en huilde tegelijk. ❚
Ward Mertens
Zoet, aards 4 gedichten bij schilderijen van Frida Kahlo
EEN BLAD GEDRAAID Magnolias Zo meteen staan de magnolia’s in bloei In kelken rijpt de geur van paleizen Nu bloeit slechts één cactusbloem De gestripte meeldraad huivert Leg je vingers onder de kroon Ruik haar uit de tuil
ZOET, AARDS Still life Omkranst door gedroogde bloemen Onder de sterren van een nieuw seizoen Wacht een opengesneden cherimoya Vormen bananen een waaier Krult een koraalpaddestoel zich om Trillen de lamellen van een gezel Wil een courgettebloem een tuil zijn Glimt de schil van peer en pruim Mokt een limoen langs de lijven Ze kneden elkaar klaar, dingen naar De gunst van een gehalveerde pompoen Zijn krochten lonken naar een pauwmot
60
AARDEN BEET Fruit of earth
FRUITKORFJE The bride frightened at seeing life opened
Kolven rusten op het tafelblad De gekwetste nerven huiveren
Nog nooit zag het bruidje zoveel fruit Ze legt haar handje op de watermeloen
De kastanjepaddenstoel ligt steels Gebogen naar de sinistere lucht
De papaja laat zijn vruchtvlees glimmen, Laat zwellen zijn zwarte zaad
Aanlokkelijker dan de vingers Van de giftige koraalzwam
Het wandelend blad wil een rijpe banaan, Wil zijn pootjes in een kokosnoot steken
Glimmen de hemelse billen Van de bonkende aubergine
Het blozende bruidje wil wrikken aan een pit Haar handje glijdt over het rode vlees
De geblutste cactusvijg lekt Rode druppels op het bord
De uil waakt over de moraal van het fruit, Overlegt uitsluitend met reine vruchten
Wacht de blanke chayote Het nakende onweer af
Stiekem neemt de kokosnoot zijn hoed af Het bruidje laat het zich welgevallen, hoewel
In de natte nerven zwellen Een doodshoofd en een vagina
Ze droomt misschien toch eerder over Zitten op een pit, hoe zou dat zijn
61
Claar Griffioen
De gewaande macht der geheimhouders ‘A word, sounds like sibilance, sense… meaning…’
Boris Boris ontwikkelde in de loop van zijn puberteit een sluwheid die zo krom was als een haakploeg. Het was een uit nood geboren kwaad dat hij zich had moeten eigen maken om zijn overheersende moeder de pas af te snijden. Dat was jaren later althans de stellige overtuiging van Alice, die op het punt stond hem om een verklaring te vragen voor iets dat ze eigenlijk niet wilde weten. Lang vond Boris het heerlijk om op zijn moeders schoot te zitten en gekieteld te worden. O zeker, hij was haar mannetje, haar mooie jongetje, net zo knap als zij. Maar zoals het gaat, groeide hij steeds verder weg van haar schoot. Voor hij het wist, bevond hij zich op een dag in de kast onder de trap. Opgesloten. De paniek was onmiddellijk in zijn mollige kinderlijf geschoten en hij knuiste met zijn handjes hard op de deur totdat hij niet meer kon. Na een uur was er nog steeds geen reactie. Zijn angst sloeg naar binnen en omklemde zijn hart. Het werd muisstil in de kast. Geen enkel geluid van buiten kondigde zijn bevrijding aan. Toen hij eindelijk weer ademde, werd de duisternis om hem heen door zijn smartelijk gejammer behangen met wanhoop: ‘Moeder, ben ik nu helemaal alleen?’ Plots klonk zijn moeders stem hol en van heel dichtbij door de deur: ‘Als je voortaan je moeder onmiddellijk gehoorzaamt, dan mag je eruit.’ Van toen af dwong Boris zichzelf niet meer bang te zijn in de trapkast. Maar voor de kelderkast moest hij zich opnieuw wapenen. Er was daar iets van onder de grond dat dreigend op hem toe klamde. Maar hij wist met uiterste wilskracht zijn moeder smalend aan te kijken terwijl hij zelf de kelderdeur achter zich dicht deed. Was het fietsenhok nog erger? Geen raampje, geen licht. Daar kon hij wel eens een hele avond moeten zitten. Soms was het erg koud. De inmiddels twaalfjarige Boris was op zichzelf aangewezen. In het schuurtje achter de deur stopte hij een plaid in de beschimmelde plunjezak en onder de stoeptegels groef hij een gat groot genoeg voor de oude houten gereedschapskist die zijn vader had achtergelaten toen hij zijn gezin verliet.
De kist bood plaats aan Boris’ zorgvuldig samengestelde overlevingspakket gevuld met allerlei jongensbenodigdheden: touw, een Zwitsers zakmes, snoep, cola, een zaklamp en wat Playboys. Die Playboys had hij gevonden in de kelderkast in een doos onder wat potjes schoensmeer, en vieze poetslappen. Op een dag nam zijn moeder hem mee naar de dominee. Over de ondeugd der verwoestende zelfbevlekking ging het. Boris zag zijn moeder als was het voor het eerst, onherkenbaar haast, met lippen tot bloedeloze strepen getrokken. Ogen van lichtblauw ijs keken dwars door hem heen. De dominee beet hem toe dat hij voortaan mee diende te zingen in het jongerenkoor. Een keer per week oefenen en des zondags aantreden voor de dienst. Verder was er bijbelstudie op de zaterdag waarbij zijn aanwezigheid werd verwacht. De opsluitingen in huis stopten en Boris zag de gereedschapskist terug op het aanrecht in de keuken, alles zat erin behalve de Playboys. De stapel onder het poetsgerei in de kelder was ook verdwenen. *** Alice, mijn lieftallige vrouw belde me op de zaak, ze wilde iets met me bespreken. Of ik vanavond eens een keer thuis zou kunnen zijn. Wat was er opeens aan de hand? Alsof ik nooit thuis was. ‘Waarom zo cynisch, liefje? Alice?’ Ze zei dat ze open en eerlijk met me wilde praten, maar nu nog niets kon zeggen want ze had tijd nodig. Geruststellend klonk het niet en mijn gedachten scheerden langs de gebeurtenissen van de afgelopen tijd. Was ik onachtzaam geweest? Weer te veel bezig met mezelf? Dat zei ze dikwijls. Ik ging bijtijds naar huis. ‘Alice? Waar ben je meiske?’ ‘In de slaapkamer!’ klonk het van boven. Ik rende de trap op naar ons slaapvertrek, de deur stond op een kier. Ik zag haar voor het raam staan, naakt op een kleine slip na. Mijn prachtige vrouw. Ik ging naar binnen, verrast door haar minieme uitdossing, want de
62
laatste tijd leek ze meer in zichzelf gekeerd, had minder behoefte aan mijn nabijheid. Iets tijdelijks dacht ik, het kwam vaker voor, vooral wanneer ze erg geconcentreerd was op haar werk. Hoe we onze liefde meestentijds vierden, liet geen ruimte voor twijfel aan elkaar. Onze zielen waren, ondanks enkele voortdurende verschillen van opvatting, onafscheidelijk aan elkaar geklonken. Omwille van de liefde moet je gul zijn voor elkaar, want de liefde heeft ruimte en beweging nodig. Toch dreef Alice me dikwijls in het nauw wanneer ze de zweep liet knallen over mijn neiging om overal - zoals zij beweerde - leugenachtig over te doen. Een paar weken geleden nog na de vernissage. *** Het was een kille sombere zomerochtend. De grijze ochtenddamp was al meer dan een uur opgenomen door het bleke zonlicht en nog hadden Boris en Alice niet geslapen. Er moest een ruzie uitgevochten worden. De avond tevoren was de nieuwe tentoonstelling in de kunstzaal geopend. De ruimte was zo overbevolkt geweest dat de werken aan de muur meer leken te dienen als artistieke achtergrond voor de schare modebewuste mensen dan als een eerste presentatie ter bezichtiging. De kunstenaar kwam zelf met een buslading vrienden waaronder nogal wat beroemdheden die bekend waren geworden door hun veelvuldige verschijning op de televisie. Boris was commercieel zeer uitgekiend in zijn kunstenaarskeuze. Hij wilde geen jong onervaren talent in zijn kunstzaal en koos uitsluitend voor artiesten die zich al op het museale pad bevonden en een eigen kring van volgers en collectioneurs om zich heen hadden. Dit gold ook voor deze kunstenaar-fotograaf die technische perfectie en geënsceneerde fotografie tot zijn kenmerkende kunst had gemaakt. De sfeer tijdens de opening was enigszins hysterisch door de overweldigende aandacht van de pers. Journalisten bewogen zich rondom de kunstenaar die met verve zijn promopraatje keer op keer afdraaide. Alice stond bij de deur met een glas wijn in haar hand. Het viel op hoe mooi en elegant zij was in haar prachtig strak gesneden roomkleurig jurkje. Haar haar had ze ditmaal kunstig opgestoken. Slechts een enkel sieraad droeg ze; een broche van antiek zilverwerk met halfedelstenen, een presentje van Boris uit Marrakesh. ‘U bent de vrouw van de eigenaar van deze gallery?’ Alice probeerde de journalist af te schepen door te zeggen dat hij niet bij haar moest zijn voor kunstzaken. ‘We hoorden net van uw man dat hij isç gevraagd als curator voor een tentoonstelling in het MoMA.’ Alice kon het niet helpen dat haar gezicht zo expressief was. Stomverbaasd keek ze de man aan.
63
‘O, u weet nog van niets?’ ‘Eh, misschien nog wat prematuur om daar nu melding van te maken.’ stamelde ze. ‘Prematuur? Misschien wel té prematuur?’ Hij lachte veelbetekenend naar Alice die haar blos dieprood voelde branden. De rest van de avond had ze het verschrikkelijke gevoel iets verpest te hebben voor Boris. De journalist schreef voor een groot landelijk dagblad bleek later pijnlijk. Toen ze die nacht thuiskwamen, wierp ze haar ergernis meteen voor Boris’ voeten. ‘Waarom moet je ook altijd zo poenerig doen? Het is gewoon een leugen! Alsof je ooit voor zoiets gevraagd zou worden!’ ‘Je denkt smal Alice! Deze tentoonstelling reist door naar New York!’ ‘O ja, naar het MoMA, was ik even vergeten. Of bedoel je naar die galerie in de búúrt van het MoMA? Die galerie waarvan de eigenaar heel toevallig bevriend is met jouw kunstenaar?’
Dus ook al zou je geen cent bezitten, zorg dat je regelmatig op de juiste plaats in een dure auto wordt gezien. Én draag Italiaanse pakken! Boris keek haar woedend aan: ‘Die eigenaar heeft rechtstreekse contacten met het museum, je weet er niets van Alice, dus bemoei je er verdomme dan ook niet mee.’ ‘Arrogante zak! Zo praat je niet tegen me! Stel me dan tenminste op de hoogte van je briljante fantasieën, ik kon wel door de grond zakken en die man had het in de gaten!’ Hoe vaak had Alice hem niet voorgehouden dat al die grootspraak niet nodig was. Hij was een snob van de bovenste plank wanneer het op zijn werk aankwam. Geld genereert geld had Boris ooit gelezen. Dus ook al zou je geen cent bezitten, zorg dat je regelmatig op de juiste plaats in een dure auto wordt gezien. Én draag Italiaanse pakken! Boris paste dit al jaren met succes toe en ook Alice moest, ondanks zichzelf, toegeven dat het werkte. Mensen zijn zo makkelijk te paaien met geld en succes. Boris gaf zijn klanten champagne, prees ze om hun excellente smaak en nam ze bij gelegenheid mee naar het atelier van de kunstenaar. Zo omzeilde hij handig alle mogelijke obstakels die een verkoop zouden kunnen verhinderen. Hij schroefde de prijs van het kunstwerk omhoog maar zei een speciale vriendenprijs in gedachte te hebben omdat hij de delicate connectie voelde die de aanstaande koper nu al had met dit unieke werk. Boris was een begenadigd speler, maar kon niet goed tegen zijn verlies.Tegen de middag was het echtpaar moege-
streden en eindelijk in slaap gevallen. Ze wisten dat ze elkaar zoals altijd weer zouden vinden na een dag van koele afstand. *** Alice vindt dat ik een onaangename eigenschap heb. ‘Je hebt een irritante suggestieve manier van praten. Dat omfloerste vertellen van je waardoor de dingen ongrijpbaar worden. Hoe kom je daar toch aan?’ Een onnodige vraag want ze heeft het antwoord al tijden geleden gevonden. Mijn dominante moeder is aanwijsbaar de schuldenares. En dan volgen de bewijzen. Ik vind het ontroerend om te zien hoe ik door Alice hoog wordt gehouden. Ik, onschuldig behept met een afkeurenswaardige karaktertrek, wentel me maar al te graag in haar vergevingsgezindheid en dat terwijl ik weet dat ik bepaalde dingen niet wíl veranderen. Sinds mijn moeder in de steek werd gelaten door haar man - hij koos voor een leven met de duivel, meer heeft moeder er niet over gezegd –, stootte ze het menselijke erbarmen voor een medeschepsel uit haar systeem en werd een bikkelharde vrouw die al trekjes begon te vertonen van haar latere waanzinnigheid. Eerlijkheid gebiedt me om te melden dat Alice me dit liet zien over mijn moeder. Zelf ben ik niet in staat om mijn moeder te verklaren. Alice is lief! *** Ze spreidde haar armen, gooide haar hoofd in haar nek en draaide in het rond om zich te laten bekijken. ‘En? Herken je iets?’ Ze snauwde het me toe. ‘Moet ik iets herkennen dan?’ Ik zag hoe hard haar gezicht was en hoe geknepen en scherp haar stem klonk. Dit was geen uitnodiging voor seks! ‘Nou…? En…? Zeg niet dat je het niet herkent, lul!’ Mijn gedachten tolden in het rond. Er ontging me iets. Mijn opwinding en mijn verlangen kwamen me opeens grotesk voor. ‘O, je herkent dit niet? Ze trok woest aan het slipje. ‘Lieg niet! Het zat in je colbert. Ik dacht ik doe het even aan, kun je meteen vergelijken wie er het geilst in uitziet. Verdwijn nu maar weer naar je belangrijke zaak! Je kunt toch geen avond gemist worden daar? *** Alice is nu al bijna twee dagen bij een vriendin. Zou ze verteld hebben dat ik vreemd ben gegaan? Want dat moet ze haast wel denken, anders was ze ’s nachts wel thuisgekomen. Zo geeft ze me geen kans om ook maar
iets uit te leggen, hoewel ik niet de illusie heb dat ze me ooit zal geloven. Hoe vreemd ook, het broekje lag echt bij de wastafels in de wc-ruimte op de zaak. Van wie het is? Ik vroeg het me niet eens af. Ook nu niet. Ik zag het rode kant en het begon plotseling te gloeien in me. De herinnering aan een oud sterk verlangen stak onverwacht de kop op. Geur, frommelig textiel langs je wang, meisjes. Ik gleed geruisloos terug in mijn verleden terwijl ik het broekje in mijn zak deed. Daarna dacht ik er niet meer aan, ik had een belangrijke afspraak met een collectioneur. Het was ooit begonnen met de twee dochters van de dominee. Ik kende ze van het koor. Toen de repetitie een keer niet doorging, vroegen ze of ik mee kwam naar hun huis. Er was niemand thuis, dus ze waren vrij om te doen waar ze zin in hadden. En zin hadden de zusjes, jazeker. Dit was het begin van iets dat een duizelingwekkende diepte zou geven aan mijn vrije seksuele leven, maar het was tegelijk ook iets dat me hoe langer hoe meer beperkte. Mijn gedachten zouden beheerst worden door zoete vrouwen niemendalletjes. Poederige Chantilly, vliesdun opengewerkte zijde op een fond van romige huid, hoe de stof zich voegde, de zoele weerbarstigheid. Ik had mezelf niet in de hand die jaren. De kiem voor mijn fetisj, want daar kun je gerust van spreken, ligt wel zeker bij die domineesdochters. Ik was 13 jaar, de zusjes 15 en 16. Ze duwden me meteen op een van de bedden in hun kamer en maakten mijn ribbroek open. Het was voor het eerst dat ik op die manier werd betast en mijn eigen gestakker in het stiekeme donker viel in het niet bij deze belevenis. Ze speelden net zolang totdat ik datgene deed waar ik zelf nog nauwelijks een voorstelling van had gemaakt. En toen was er geen houden meer aan. Ik was hard zoals ik nog nooit was geweest. De meisjes plat op de grond, ik ging van de een naar de ander. Als souvenir aan mijn eerste keer, kreeg ik hun broekjes mee. Twee van die degelijke katoenen heupslipjes. Het was het begin van mijn verzameling die ik aanvankelijk in mijn gereedschapskist bewaarde en later toen ik mijn eigen huis had - na jaren van lustig rondvrijen en nachtelijke strooptochten langs waslijnen - in mijn slaapkamerdressoir. Maar in mijn oude jongenskamertje nog, had ik een plafondplaat los gestoten zodat ik tussen plafond en vliering mijn magazines en mijn lichtzinnig verworven buit veilig kon stellen voor moeders speurende blik. Op een dag stond de hoge trapleer in mijn kamer, emmer met spons en zeem hing aan de haak. Mijn maaginhoud voelde plots zwaar en het zweet brak me uit. ‘Ik doe de ramen zelf wel even’, schrilde ik naar mijn moeder die juist naar boven kwam.
64
‘Te laat’, zei ze met een kille blik en liep naar een andere kamer. Ik keek snel naar het plafond; zat die plaat daar niet een beetje scheef? Alice heeft daar allemaal geen weet van. Ik wil dat ze vandaag terugkomt. *** Jaren geleden hadden Boris en Alice elkaar als bij toeval aangekeken en het meteen gevoeld; dat speciale ogenblikkelijk herkennen van elkaars diepste wezen. Verwante zielen? Zij was op een avond de kunstzaal binnengelopen waar hij geconcentreerd bezig was achter de computer. De beweging bij de deur had hem doen opkijken en daarna wilde hij haar niet meer uit het oog verliezen. Deze vrouw wilde hij hebben. Móést hij hebben. Van die zekerheid was hij meteen doordrongen. Hij was opgestaan en op haar toe gelopen. Hij, een mooie man, ergens in de dertig, intelligent en met een innemende jongensachtige nonchalance. Ze keek zo blij toen hij haar verwelkomde, alsof ze hem na lange tijd eindelijk weer terugzag. Ach, die herinnering. Keer op keer hadden ze het elkaar verteld en het van alle kanten belicht. Ach, die heerlijke liefdevolle interpretaties en de magische onzin die zo wonderwel paste bij deze diep romantische wending in hun leven. Alice was een mooie vrouw met peinzende groene ogen. Ernstig. Ze had kastanjebruin licht golvend haar dat tot aan haar middel reikte, maar ze droeg het in een paardenstaart. Meisjesachtig slank was ze, snel en soepel bewegend, alert. Ze was danseres geweest bij een gezelschap, vertelde ze, maar was daarmee gestopt omdat ze de voorkeur gaf aan een wetenschappelijke carrière. Haar promotieonderzoek ging over gezondheidseffecten van fijn stof afkomstig van wegverkeer bij grote steden. Later zou ze als onderzoeker gaan werken bij het instituut voor Environmental Sciences. *** Boris had het niet eens onmiddellijk door gehad, zo vervuld was hij van haar, maar het was echt verdwenen! Die aanwezigheid van fijn textiel was sinds hij met Alice verkeerde, niet meer noodzakelijk om tot volle vervulling te komen! Hij dacht er eenvoudig niet meer aan. Een nieuwe start zonder fetisj? Wat kon hij anders doen dan direct de zondige collectie uit zijn slaapkamer te bannen? Het idee dat Alice dit van hem zou weten joeg Boris kinderlijke angst aan. Hij propte een verhuisdoos vol met de ooit zo zoete trofeeën en gooide er wat jaarverslagen bovenop als dekmantel. Het geheel plaatste hij achter een stapel archiefdozen in het souterrain.
65
*** Een schrijnende ongedurigheid blijft maar aan me trekken sinds het rode kant me weer voor ogen was gekomen. Of het nu komt omdat ik al twee nachten alleen ben… bang dat Alice me zal verlaten? Alsof de angst om weer op mezelf te zijn mijn verborgen zwakte zachtjes aan het porren is? Ik loop de trap af naar het souterrain. Ik moet die doos openmaken. Na al die tijd ben ik er toch nieuwsgierig naar. Kijken of het nog iets met me doet. Details zijn door de jaren afgevlakt, het is bijna een abstract ding geworden met, wanneer ik er nu over nadenk, zo hier en daar een concreet spoor naar een vroegere extase. Ik trek een aantal archiefdozen van hun plek maar vind hem niet. Ik zoek verder, de kasten langs de muur zijn door de jaren heen gevuld geraakt met ordners en plastic kantoorboxen. Maar tot mijn verbazing is er geen spoor van de oude verhuisdoos, ook geen spoor in mijn herinnering trouwens dat ik hem heb weggedaan. Het souterrain zag er plotseling vreemd opgeruimd en schoon uit. Of leek dat maar zo? Ik kijk nog eens achter een rij oude archiefdozen -zelfs daar ligt geen stof- en besluit ze allemaal te openen op zoek naar die oude jaarverslagen. Want misschien heb ik toch…, ik dacht even…, nee, ik praat het mezelf aan, misschien… Plotseling komt me iets afschuwelijks voor de geest. Mijn hart slaat een paar slagen over; Alice moet de doos gevonden hebben! Daarom blijft ze weg! Natuurlijk! Maar wat zou ze eigenlijk moeten zoeken in mijn archief? Of was het de werkster geweest? Ik kan het me bijna niet voorstellen. Dan had ik toch wel iets
aan haar gemerkt? Die verraderlijke onzekerheid haalt me onderuit. Ik sta te trillen op mijn benen. De jaarverslagen vind ik scheef dubbelgevouwen in een willekeurige doos. Niet mijn stijl om zo met de papieren om te gaan! Of had ik haast gehad? Ik hoop steeds dat ik me plots herinner wat er is gebeurd. Maar dit is echt tasten in het duister. Ik voel me wegzinken in de tijd, omsloten door het zwarte niets van een lege herinnering. Ik snak naar lucht! Naar licht! Zie je wel, niets aan de hand. Maar niets daarvan, geen enkele herinnering ontrukt zich aan het diepst verborgene. Was ik dronken geweest? Ik praat mezelf moed in: ‘Wat kan je eigenlijk gebeuren wanneer het allerergste je overkomt?’ Zal Alice me verlaten vanwege haar ontdekking? Als ze het al heeft ontdekt natuurlijk want dat zal eerst nog moeten blijken. *** De telefoon gaat. Het is Alice. Eindelijk. ‘Ik moet met je praten, ik ben bijna thuis’, klinkt ze hees. Ik voel hoe de spanning mijn maag vult met lood. Moet ik meteen met de billen bloot of vertel ik haar alleen hoe het zit met de vondst uit mijn colbert. Of ze het nu gelooft of niet maakt me niet meer uit. Het gaat er nu om of ze mijn geheim heeft ontdekt. Ik kan het haar moeilijk vragen, stel je voor dat ik het toch zelf ben geweest die de doos heeft opgeruimd. Er ontwikkelt zich in mijn hoofd al een verhaal over mijn gereformeerde jeugd, over moeder. Een verhaal waar Alice bekend mee is, maar nu aangescherpt op strategische punten. Een verklarende smeekbede aan mijn vrouw om haar begrip? Zwakkeling die ik ben! Want de echte verklaring voor mijn fetisj ligt bij mijn schokkende ontmaagding, maar dat hou ik voor mezelf en Alice heeft er niets mee te maken. Die meisjes leven trouwens niet meer. De een kreeg een fatale hersenbloeding en de ander kon niet anders dan haar zusje volgen in de dood. Ik hoorde het lang geleden van moeder die vertelde over het vreselijke lot dat de dominee getroffen had. ‘Gods wegen zijn ondoorgrondelijk maar zo’n goed mens als de dominee had toch wel ontzien kunnen worden. Hoewel De Here God wel overal Zijn reden voor heeft!’ *** ‘Ik ben een beetje moe.’ zegt Alice. ‘Heb al twee nachten haast niet geslapen.’ Ik ben zo blij dat ze weer thuis is, wil haar in mijn armen voelen, maar ze houdt me af. We zitten tegenover elkaar. ‘Praten?’, vraag ik zacht? Alice staart naar haar handen die op het tafelblad rusten. Ze geeft geen antwoord, ademt haar zwijgen in en
uit. Ik luister. De stilte die maar duurt lijkt ons verder uiteen te drijven. Er hangt droefenis om haar heen. Zie haar daar zitten met gebogen hoofd, deemoedig bijna. Eigenaardig, alsof ze zich schuldig voelt. Of zou ze een spelletje met me spelen? Ze slaakt een zucht, recht haar rug en kijkt me even aan. Maar nee, toch niet. En haar zwijgen duurt voort. Nu word ik ongeduldig! Ze weet me wel te kwellen, deze Alice die hier tegenover me zo demonstratief zit te simmen. Dit ken ik niet van haar. Ze is een beetje moe, zei ze. Ja hoor, ik ben ook een beetje moe! Vraagt ze nu om mijn medelijden? Ik verwachtte geschreeuw omdat ze denkt dat ik een ander heb, en eventueel afgrijzen over die doos met broekjes. Maar ik wil het haar horen zeggen! Ik wil houvast zodat ik me kan verdedigen! De tranen prikken achter mijn ogen van frustratie. Ze moet me nú zeggen waar het op staat, ik móét weten wat zij weet. En voor ik er erg in heb roep ik haar naam. Jank ik haar naam. En dan begint ze te spreken. Haar stem is grijs en toonloos. Ik schrik en protesteer tegen dit vreemde timbre dat ik niet kan verstaan. ‘Kom op Alice, zet je adem eronder, anders kunnen we niet praten.’ Plotseling staat ze op en zegt luid dat ze van me blijft houden. ‘Godverdomme,’ reageer ik geschrokken. Ik verwachtte iets anders te horen! Wordt hier niet een dreigend onheil voelbaar? Want er hoort een maar achter die mededeling! Voordat ik verder iets kan zeggen, snoert ze me de mond: ‘Ik heb twee dagen en nachten in eenzaamheid doorgebracht en wil nu mijn gedachten ongestoord kunnen uiten. Want het is niet gemakkelijk wat ik je wil zeggen!’ Ik slik mijn woorden in en ze vervolgt: ‘Eerst wil ik zeggen dat ik fout ben geweest door je op die manier te confronteren met mijn vondst uit je jaszak. Dat was gemeen. Ik verlaagde me naar het niveau van de bedrieger door het aan te trekken. Ik had je gewoon kunnen vragen over je vreemdgaan en waarom je bovendien ook nog eens lingerie mee naar huis neemt. Maar ik weet dat de waarheid bij jou altijd in een pak watten verpakt zit. Waarom zou ik eisen dat je iets toegeeft terwijl je dát juist niet kunt? En nu? Wat is er nu wezenlijk anders dan daarvoor? Een tastbaar bewijs dat je je met vrouwen inlaat? Bij toeval weet ik nu meer van je dan ooit je bedoeling was. Dat doet mij pijn, maar jou ook. Ik zie het. Maar ik kan niet plotseling stoppen met van je te houden. Kan ik je wel nog langer vertrouwen? Dat laatste voelt raar omdat ik jouw waarheid altijd al met een korrel zout nam. Hoe verwarrend is dit, hoe onlogisch ook is de liefde. Op deze manier maakt liefhebben het hart somber en zwaar. Ik wil een tijdje weg van je. Uitwaaien, helderheid opdoen. Nee, nee, zeg maar niets over je avonturen, die vrouw, ik wil er geen woord over horen.
66
Op het instituut vragen ze momenteel mensen voor een project in New York. Ik had het er met je over willen hebben. Werken in the Big Apple is voor mij altijd al een droom geweest. En nu komt het toevallig goed uit. Ik wil heel graag gaan. Maar ik had je blij willen zien voor mij.’ *** ‘Ze gaat weg!’ Ik kan het niet geloven. Alice gaat bij me weg! Ze zag er uitgeput uit toen ze zei dat ze morgen verder wilde praten. Ik kan mijn gedachten maar niet helder krijgen en loop ongedurig heen en weer. Besluit dan ook maar te gaan slapen. Alice is gewoon in ons bed gaan liggen alsof ze niet net heeft gezegd dat ze bij me weggaat. Maar zei ze dat wel zo? Ze komt terug, want ze zei dat het tijdelijk was. Of was die baan tijdelijk? Ik kijk naar haar, prent me in hoe ze daar ligt met haar
lange paardenstaart over haar schouder. Haar smart is door slaap vervaagd. O Alice, wilde je maar even naar me luisteren. Jij en ik , wij kunnen niet zonder elkaar, wacht maar, ik kom ook naar New York! Ik buig me over haar heen en kus haar. Ze wordt niet wakker, is mij niet gewaar. ‘Alice,’ fluister ik in haar oor, ‘al sinds ik je ken zie ik niemand anders, niemand anders dan jou. Neem dat maar mee in je droom.’ Ik ga achter mijn slapende vrouw liggen en sla mijn arm om haar heen. Zo liggen we altijd. Maar nu kan ik me niet ontspannen. Telkens komt dat zinnetje me voor de geest; dat ik me met vrouwen inlaat. Gebruikte ze dat meervoud bewust? God verhoede, maar heeft zij de bewijzen van mijn verholen aandoening gevonden? *** ‘More words… what else, what now…’ Natuurlijk heeft dit verhaal een vervolg! ❚
67
Frederik De Swaef
Overspel is des mensen. En daarom schrijven we erover.
Op de dag dat koning Albert II zijn abdicatie aankondigde, kwam ook het bericht dat Astrid Bryan, Vlaanderens bekendste Hollywoodvrouw, ging scheiden van haar echtgenoot den John Bryan. Het bericht over de onverwachte scheiding van Astrid haalde zowel op de site van De Standaard als op die van Het Laatste Nieuws meer kliks dan de troonswissel binnen het Belgische koningshuis. Media-agentschap Space ontleedde in 2014 de belangrijkste ‘sales-index-drivers’ - woorden die aansporen tot een aankoop - op de covers van Story van de afgelopen drie jaar. Naast namen van bepaalde BV’s springen hier vier woorden duidelijk uit. ‘Zwanger’ is het enige van de vier dat niet - direct - met overspel gelinkt wordt. De drie andere woorden zijn: ‘minnaar’, ‘dubbele’ en ‘man’. Het woord ‘man’ associeer ik niet meteen met overspel, maar een bedrogen vrouw misschien weer wel. In elk geval vinden we bij de minder grote salesdrivers ook woorden als ‘verborgen’, ‘scheiding’, ‘ex’, ‘waarheid’, ‘details’, ‘jaren samen’ en ‘aanpappen’ terug. Conclusie van de studie: de sales-drivers op de covers van de bestverkochte Story’s wijzen in minstens 75 procent op een verhaal over overspel. In wezen is overspel onschuldig. Het is geen strafbaar feit. Sinds 2007 is overspel zelfs geen grond meer om te scheiden volgens de Belgische wet. Overspel is voor velen echter wel het ergste ‘der onschuldige dingen’. Hierdoor is het tegelijk onschuldig en aantrekkelijk om erover te praten. En bijgevolg voor de boekskes: om erover te schijven. Wat maakt deze verhalen onweerstaanbaar interessant? Waarom gaan de media hier in mee? En wat zijn de valkuilen voor de media om over deze verhalen te berichten? De aantrekkingskracht van overspel is veelledig. In het Engels wordt berichtgeving over relaties en overspel niet voor niets ‘human interestverslaggeving’ genoemd. Het is des mensen om geïnteresseerd te zijn in wie het met wie doet. Zeker als er een verborgen kantje aanzit of het tegen de geldende moraal ingaat. Dat zijn meteen ook de twee belangrijkste ingrediënten
in de molotovcocktail van een overspelverhaal. Ten eerste wordt er iets onthuld. Vedetten doen er in het algemeen alles aan om zolang ze een koppel vormen ‘de perfectie’ uit te stralen. Onder perfectie dient dan verstaan te worden: zo dicht mogelijk aanleunend bij de heersende moraal, het tweede interessante element. Bij ons is dat nog steeds - kort door de bocht - de katholieke huwelijkstrouw. Voor een volger van de human interestkolommen in de krant komt dit soms vreemd over. Terwijl de lezer in zijn eigen relatie geconfronteerd wordt met ups en downs, verleidingen en spanningen allerhande, straalt het gemiddelde glamourkoppel constante liefde en succes uit. Meestal delen BV’s en Hollywoodsterren ook enkel de grote mijlpalen in hun leven met het grote publiek. Een nieuwe job, een bijzondere inspanning voor een goed doel, een sprookjesachtig trouwfeest en de eerste, perfect belichte en bewerkte beelden van de eerstgeborene. Om vervolgens drie weken na de geboorte opnieuw ergens op een rode loper te verschijnen met een onwaarschijnlijke wespentaille. Wanneer de relatie tussen de beken-
68
de koppen echter stopt of de scheiding ingezet wordt, daren als openbaar het herstel van het vertrouwen van de toont de vedette vaak voor het eerst kwetsbaarheid. De fans of het publiek in de vedette inzetten. Het bekendste ster blijkt toch een mens net zoals wij: ook de perfect voorbeeld is de affaire tussen Bill Clinton, toen president ogende relatie kende blijkbaar zijn ups en downs. Zoals van de Verenigde Staten van Amerika, en een stagiaire bij gemiddelde (echt)scheidingen houden de ex-partners op het Witte Huis, Monica Lewinsky. Waar de president het soms vol om beschaafd met elkaar te blijven omgaan. eerst op een persconferentie seksuele handelingen met Even vaak is er echter sprake van overspel, boosheid en de stagiaire ontkende, kwam hij hier zeven maanden larancune en een compleet verknoeide intermenselijke reter op terug. Volgens de krant De Telegraaf betuigde hij latie, bovendien vaak met kinderen als betrokken partij. meteen een aantal keren op verschillende manieren spijt Die herkenbaarheid van de overspelverhalen is essentieel toen hij ongepaste fysieke relatie met Monica Lewinsky voor het succes ervan bij het grote publiek. Bijna iedertoegaf. Hoewel Clinton eerder onder ede de zaak onteen werd in zijn of haar omgeving al geconfronteerd met kende, kon hij door zijn mea culpa drie doelen in één keer overspel, vaak zelfs bij de eigen ouders. Wanneer de rebereiken. Ten eerste grote gerechtelijke schade vermijden. aliteit bovendien aansluit bij de verwachtingen van de Ten tweede aanblijven als president tot het normale einde modale lezer, versterkt dit nog de aantrekkingskracht bij van zijn tweede legislatuur. En tenslotte ook - zeker als dat publiek. Het verhaal dat oud-president van de V.S. Astrid bedrogen werd door zijn aanzien en populariteit Aansluitend bij herkenbaarheid is den John sloot nauwer aan bij de Amerikaanse publieke de troost dat de lezer uit bij de verwachting van de opinie herstellen. overspelverhalen kan putten. Bedrogen fans dan het omgekeerde De vlotte manier waarmee vrouwen of mannen lezen graaag verhaal dat Astrid den John Clinton juridisch de dans dat ze niet alleen zijn. zou hebben bedrogen. Het min of meer ontsprong - hij eerste verhaal kon dan ook kreeg een boete en werkverop meer publieke belangstelling rekenen dan het tweede. bod als advocaat in één Amerikaanse staat - bewijst eens te meer het geringe belang dat de wetgever aan overspel Als er sprake is van overspel, wil de bedrogen partner in toedicht. En het onderstreept ook opnieuw dat, ondanks de publieke opinie in geen geval de zwarte piet toegehoe moreel verwerpelijk het - vermoedelijk conservatieschoven krijgen voor de misgelopen relatie. In het geval vere - Amerikaanse publiek overspel vindt, ze dit toch als van Astrid Bryan bijvoorbeeld, doken al snel allerhande een ‘onschuldig’ vergrijp zien. Op lange termijn is het een geruchten op dat de Hollywoodvrouw al langer oog had ‘onschuldig’ faits-divers als mensen terugdenken aan het voor ander mannelijk schoon. Dus haastte Astrid zich om presidentschap van Clinton. naar buiten te treden met het verhaal over hoe zij bewijzen vond van een buitenechtelijke relatie van den John Aansluitend bij herkenbaarheid is de troost die de lezer uit zelf. De schijn van het perfecte leventje wordt voor de overspelverhalen kan putten. Bedrogen vrouwen of manvedette plots ondergeschikt aan het al dan niet de schuld nen lezen graag dat ze niet alleen zijn. Maar ook de menkrijgen voor het opblazen van die idylle. Dit is meteen ook sen die zelf bedriegen, hebben interesse in verhalen over één van de weinige situaties waarin de vedettes zélf - en bedrog. Hoe is het uitgekomen? Welke steken liet de overzonder vraag naar enige compensatie - naar de media spelige vallen? Hoe slaagt de overspelige erin zijn gedrag stappen ‘om hun verhaal te doen’. Mijn ervaring is dat te kaderen zodat hij of zij er zo min mogelijk gehavend vrouwen sneller dan mannen hun gram willen halen via uitkomt? De meestgelezen verhalen zijn die waar voor- én de media. Een bedrogen vrouw is meestal heel hardnekkig tegenstanders voordeel kunnen halen bij het lezen ervan. en vastberaden om ‘de waarheid naar buiten te brengen’. Ze geven ook veel details en ‘bewijzen’ om aan te tonen Het grote aanbod aan overspelverhalen draagt ook bij tot hoe allesverwoestend de ontdekking van het bedrog van het succes ervan. Sinds de opkomst van het internet is hun geliefde voor hen is. Wat deze verhalen meteen exporno altijd en overal beschikbaar en blijkt er dus ook een tra aantrekkelijk maakt voor het grote publiek. Bovendien toename van het bekijken van porno door zowel manbiedt het publiek maken van het bedrog ook een oppornen als vrouwen. Op het succes van overspelverhalen is tuniteit voor diegene die bedriegt. Overspeligen die het eenzelfde oorzaak-gevolgrelatie van toepassing. Het doet bedrog publiekelijk blijven ontkennen, zijn eerder uitzoner zelfs niet toe of de hoofdrolspelers bekend zijn, of derlijk. Het bedrogverhaal zorgt immers voor spanningen niet. Wie kende Ignace Crombé voor uitkwam dat hij in zijn of haar privéleven. Een openlijk mea culpa kan, zijn vrouw bedroog met kandidates uit zijn Miss Belindien oprecht gebracht, zowel privé de gemoederen begian Beauty-verkiezing? Er lagen meteen mails op tafel
69
die niets aan de verbeelding overlieten, waardoor de ‘Miss-maker’ al bij zijn eerste reactie de feiten bekende. Crombé genoot een beperkte bekendheid in Vlaamse showbizzkringen, maar het verhaal van de ‘Miss-maker’ die zijn positie misbruikte, was zo sterk dat hij op slag bekend werd in heel Vlaanderen. Er ontwikkelde zich een vervolgverhaal waarbij zowel zijn vrouw als hijzelf hun licht lieten schijnen op de zaak. Je kon bijna live de echtscheiding volgen, als waren het afleveringen van een soap als Thuis. Waarom overspelverhalen populair zijn lijkt dus duidelijk, blijft natuurlijk de vraag of de media hier in moeten meegaan, en als ze dat doen: op welke manier. Het is voor bladen als Story een bijna wekelijkse afweging. Een wekelijks nadenken over of en hoe we zo’n verhalen brengen. De verleiding is uiteraard groot: zowel de bedrogen partner als de overspelige zijn vaak vragende partij zijn om hun verhaal in de media te doen, maar de verantwoordelijkheid voor publicatie ligt uiteraard bij het medium en niet bij het onderwerp. Story beslist wat al dan niet gepubliceerd wordt. Mijn inziens zijn er twee duidelijk verschillende redenen waarom media zouden kunnen berichten over overspel. Een eerste, moeilijk aan te tonen reden is ‘maatschappelijke relevantie’. De tweede is omdat het binnen de grenzen valt waarbinnen de vedette zelf de media toeliet in zijn of haar privéleven. Als je de media uitnodigt op je trouwfeest, is het logisch dat er ook bericht wordt over de scheiding. In het geval van Bill Clinton is er een groot debat geweest of de media, zeker in de zeven maanden tussen zijn ontkenning en zijn bekentenis, niet aan ‘overrapportering’ gedaan hebben. Terwijl beide redenen om over de kwestie te schrijven hier eigenlijk gelden. De kwestie of de president al dan niet meineed pleegde, is maatschappelijk relevant en dus berichtten zowat alle media over de affaire. Je kan ook stellen dat zijn gezinsgeluk met zijn vrouw Hillary en dochter Chelsea actief gedeeld werd met de publieke opinie. Zijn gezin werd uitgespeeld in de verkiezingscampagne. Nu deze idylle niet bleek te kloppen, was het aan de pers om hier op te wijzen. De familie Clinton ging en gaat nog steeds veel verder met het delen van hun privéleven met het grote publiek dan louter de relatie tussen Bill en Hillary. Zo deelden ze direct na de geboorte van hun eerste kleinkind een foto van de grootouders en het kindje met de rest van de wereld. Wanneer iemand die tegenover de media meer terughoudend is wat betreft zijn of haar privéleven echter betrokken raakt bij een overspelverhaal, kan hierover enkel bericht worden als dit relevant is in het kader van een,
los van het overspel, aan te klagen zaak van algemeen belang. Of één van de betrokken partijen nu aandringt om zijn of haar verhaal te doen, of niet. Dit Franse Et alors?principe vindt bijval bij de meeste Belgische media, maar veel minder in Angelsaksische landen. Zeker bladen als Story worden - terecht - streng in het oog gehouden of ‘maatschappelijke relevantie’ niet misbruikt wordt om het privéleven van mensen te schenden. Toch is het een stelling die in de hele wereld - ook in Frankrijk - onder druk staat. Zo konden we in 2014 live volgen hoe de Franse president François Hollande zijn vriendin Valérie Trierweiler bedroog met de actrice Julie Gayet. Ook Story berichtte uitvoerig over de zaak. Het deontologische vraagstuk beperkt zich echter niet tot de boekskes. De beelden van een president met helm die op een brommertje naar zijn minnares tuft dansten op en neer in het decor van duidingsprogramma’s als Ter Zake op Canvas. Hoewel de Franse president sprak van ‘een regelrechte aanval op zijn privéleven’ en er niet meteen een maatschappelijk belang voor handen was, kon je een jaar lang alle relatieperikelen van Hollande volgen op Radio 1. De Standaard schreef in 2014 43 artikels over Julie Gayet, en geen enkel daarvan ging over haar acteercarrière. Bij De Morgen kwam Julie Gayet in 2014 voor in 73 artikels. Op een bepaald ogenblik heeft Hollande zelf gecommuniceerd over zijn veranderende privéleven en zou men dit kunnen inroepen als grond om erover te berichten, net zoals de dramatische achteruitgang van de populariteit van de president, mede door zijn overspel. Toch zijn deze redenen flinterdun in vergelijking met de media-aandacht die alleen al de zogenaamde kwaliteitsmedia aan dit onderwerp besteedden. Er heerst een zekere willekeur over hoe media omgaan met het privéleven in het algemeen en overspel-verhalen in het bijzonder. Overspelverhalen zijn herkenbaar, bieden troost en geven de gewone mensen het gevoel dat de groten de aarde ‘ook maar mensen’ zijn. Daarom zijn ze zo populair, en daarom berichten de meeste media er ook over. Overspelberichten krijgen veel kliks op nieuwssites. Voor nieuwssites, die dagelijks moeten vechten om hun bereik op peil te houden, zijn dit soort berichten dus onmisbaar. Daarnaast wordt overspel blijkbaar niet al te ernstig genomen en als relatief onbelangrijk en onschuldig gepercipieerd, in tegenstelling tot bijvoorbeeld berichtgeving over moslimextremisme of politiek. Door de relatieve onbelangrijkheid die met dit soort verhalen wordt geassocieerd, worden de grenzen van de deontologie door alle media tot het uiterste opgerokken om erover te kunnen schrijven. En daarin schuilt meteen ook het gevaar. ❚
70
Lotte Dodion
Het gesprek
Ik heb u monogaam bedrogen maar serieel aan u gedacht ik weet niet eens of ik echt wilde misschien heeft ze mij verkracht ze was geen vrouw ze was een zwart gat een bodemloos vat met hendels om van te houden maar niets om graag te zien het was dan ook onvoorzien en per ongeluk dat wij opeens what the f*ck ge moet me geloven ik ben moedwillig verleid graag uw begrip want ik denk wel dat het mij spijt
71
2 Onze strenge lectoren selecteerden een handvol teksten voor onze literaire proeftuin. Teksten om van te proeven, maar ook experimenten, proefstukken. Bekende auteurs, aanstormend talent en zoekende debutanten staan hier solidair en complexloos naast elkaar. Poëtische bokkensprongen naast klassieke versificatie, bevreemdende verhalen en buitensporige intriges, reflecterende mijmeringen, gedurfde beweringen, speelse onboezemingen, onverwachte interviews, spraakmakende voorpublicaties, interessante getuigenissen... Kuier door deze literaire proeftuin, ontdek charmante pennenvruchten. Verbaas u, erger u, maar blijf niet onverschillig...
Proeftuin Van Lief Vleugels ontvingen we een voorpublicatie uit haar nieuwe roman Alles stroomt. Een aangrijpende passage over de aangekondigde, maar niet te vermijden zelfdoding van haar dochter Matilde. Tweemaal per jaar gaat Gierik & NVT in zee met PEN-Vlaanderen. De Roemeense dichteres Doina Ioanid logeerde in de Antwerpse PEN-flat. Dichtervertaler Jan H. Mysjkin stelt Doina en haar apart poëtisch proza voor. Jan brengt eveneens een aanvullende en verhelderende beschouwing over de wederzijdse beïnvloeding tussen de oorspronkelijke auteur en de vertaler. Tony Rombouts, de immer witte wandelaar, de onvermoeibare poëziepromotor, uitgever, optreder en voorzitter van de VVL, wordt treffend voorgesteld door Richard Foqué. Blijkbaar hebben de literaire en andere jaren weinig vat op deze aimabele duizendpoot. Tony werkt aan een cyclus van Gedichten over het Gedicht. Poëzie is anti-tijd. Klinkt dat soms relativerend of net niet? Marc Bruynseraede presenteert een nieuwe gedichtencyclus Heiloose Kariatiden, hij neemt de bijwijlen cultuurloze en oppervlakkige hedendaagsheid op de korrel: jonge, jonge, een mens wil ook eens wat. Scarlatti bijvoorbeeld. Freek Neirynck die vanuit Gent het figurentheater op de wereldkaart zette, kruipt weer in zijn humoreske pen en observeert vanop het terras zowel het gedrag van mens als duif. Geen rook zonder vuur? Hoe kan een asbak (sandriejee) impact hebben op de lokale wereldvrede? Dominique De Groen zit meestal op de bus. Ze denkt dan na over de ideologische implicaties van de kaaklijn van River Phoenix. Ze wil krassen maken met haar taal. Lees haar poëtische esbattementen en serveer je zelf dan een copypasta. In het gebruikelijke deel 3 van dit nummer maken we weerom melding van de prestaties, publicaties en optredens van onze abonnees. Zij tonen (on)rechtstreeks aan dat ze samen een artistieke bijenkorf vormen; het gonst voortdurend in ons abonnementenbestand. Bezige bijen... (hum!). De Gierikredactieleden zitten zelf ook niet stil. Voorstellingen van nummers, poëzieprogramma’s, evocaties volgen elkaar dynamisch op. Gierik on the road voor vrijwel voltallige zalen... kom ook eens luisteren, we vinden wel een onbezet(en) stoeltje. Veel leesgenot. de redactie
72
Lief Vleugels
Alles stroomt
Op 16 maart verschijnt bij uitgeverij Xanten, Utrecht, de nieuwe roman Alles stroomt van Lief Vleugels. Hierna volgt in exclusiviteit een fragment. Op 16 maart 2014 stapte Matilde samen met haar levensgezel uit het leven. In Alles stroomt reconstrueert Lief Vleugels het leven van haar oudste dochter aan de hand van vijfentwintig nagelaten dagboeken en een vuistdikke afscheidsbrief.
Daar staat dan je kruik, naast de kist van je geliefde. Je hele leven was je al verscheurd en nu word je weer verdeeld tussen je vader en je moeder. De helft van je as bevindt zich hier, in deze prachtige kerk in het hartje van Antwerpen, de andere helft zal volgende week naar Herentals overgebracht worden. Ik moet je twee keer begraven. Ik begrijp je vader, zijn motieven, zijn kwaadheid en zijn verdriet, maar ik wilde jullie laatste wens respecteren. Die wens was: een gezamenlijke rouwbrief, een gezamenlijk bidprentje, een gezamenlijke uitvaartdienst in de Carolus Boromeuskerk op het Hendrik Conscienceplein te Antwerpen. Jullie vroegen uitdrukkelijk niet gecremeerd maar begraven te worden, samen, op het Schoonselhof te Wilrijk. Zo stond het in de afscheidsbrief van Willem, in jouw brief stond enkel dat je naast je geliefde wilde rusten. Voor mij was het duidelijk dat jullie wensen dezelfde waren, voor je vader niet. Jullie leerden elkaar kennen in de psychiatrie, leden aan dezelfde ziekte (je wilde het zelf geen ziekte noemen) waarop het etiket bipolaire of manisch-depressieve stoornis geplakt wordt. Dat twee mensen met zulke zware problemen voor elkaar kozen, was voor velen onaanvaardbaar. Ik had het er zelf ook moeilijk mee. Wat als één van jullie psychotisch zou worden en de ander depressief? Of allebei psychotisch? Allebei depressief? De meest dramatische scenario’s speelden zich af in mijn hoofd, maar het was jullie keuze en, zoals je zelf zei: ‘Wij zijn de enigen die elkaar kunnen begrijpen.’ Jij werd depressief en Willem was er voor je. Hij werd manisch en jij was er voor hem. Zowel een depressie als een manie zijn voor de nabestaanden moeilijk te dragen. Voor zijn depressieve dochter kon je vader begrip opbrengen, voor haar manische partner niet.
73
Willem werd de slechterik die jou in zijn macht had en je nu zelfs heeft meegesleurd in de dood. ‘Geen haar op mijn hoofd denkt eraan mijn dochter samen met die smeerlap te begraven.’ Ik heb veel toegevingen gedaan: aparte brieven, aparte prentjes, zelfs je wens begraven te worden heb ik niet kunnen waarmaken. Een crematie was de enige manier om je hier, voor de helft, samen met Willem te herdenken. We hebben de muziek gekozen die jullie graag wilden en straks dragen we jou en je geliefde naar het Schoonselhof waar jullie samen in een grafkelder onder een mooi, oud monument geschoven worden en naast elkaar kunnen rusten. De helft van je as zal bij je vader thuis blijven staan. Een beetje heb ik apart in een glazen kokertje bij me. Ik ga op zoek naar een mooi hangertje, zodat ik een stukje van jou altijd bij me kan dragen, om mijn hals, dicht bij mijn hart. Bach’s Bist Du bei Mir sterft langzaam uit. De dienst begint. Ik leg mijn woorden opzij, sluit mijn ogen en luister naar andere woorden. Dreunende golfslagen bulderen over me heen: ze is er niet meer, ze is er niet meer, rollen schuimend het strand op: gedenken haar in onze gebeden, worden zachter, vager, verdwijnen in het zand. In mijn hoofd wordt het ijl. Ik hoor de stem van Herman van Veen en jouw stem die zachtjes meezingt: Suzanne neemt je mee, naar een bank aan het water, duizend schepen gaan voorbij en toch wordt ‘t maar niet later… Je zit naast me aan de oever van de Eem. Boven ons schuiven donkere wolken voorbij. Je trekt de kraag van je jas over je oren, drukt hem tegen je wangen. Met de ellenbogen op je opgetrokken knieën zit je te glimlachen. En Jezus was een visser, die het water zo vertrouwde, dat Hij zomaar over zee liep, omdat Hij had leren houden van de golven en de branding, waarin niemand kan verdrinken, Hij zei: ‘Als je blijft geloven, kan de zwaarste steen niet zinken’, maar de hemel ging pas open, toen Zijn lichaam was gebroken, en hoe Hij heeft geleden, dat weet alleen die Visser aan ’t kruis… Ik open mijn ogen als de offerande begint. De vader van Willem en ik gaan als eersten. Een lieve man, die Dieter, een oudere versie van je geliefde. We hebben vorige week een halve dag in zijn tuin gezeten, Dieter, zijn vrouw Mie-
ke, Joost en ik. De zon scheen, dat doet ze ook vandaag. We hebben lang en goed gepraat, over Willem, over jou, over jullie samen. We hebben elkaar beloofd contact te blijven houden. Weet je nog, Matilde, dat jullie Joost en mij voor mijn zestigste verjaardag een reis naar Tsjechië cadeau hebben gegeven? Het is er niet van gekomen, maar ik ga er zeker ooit naartoe, naar de plek waar jij en Willem zo gelukkig waren. Horni, het huis dat je beschreef als ‘hoog op een berg, het uitzicht onbeperkt.’ Er lag sneeuw, de laatste weken van je leven. Ik was toen in India, waar het bijna te heet was om buiten te komen. Je hebt gewacht tot ik terug was van mijn lange reis. Je hebt voor Tsjechië gekozen, voor Horni, omdat je daar gelukkig was, en waarschijnlijk ook voor ons, opdat wij niet op een gruwelijke manier met je dood geconfronteerd zouden worden. Twee dagen voor jullie dodelijke sprong belde je me nog. ‘Ben je thuis?’ Je wilde alles over India horen. Je laatste woorden waren: ‘Ik ben gelukkig met Willem. Ik ben gelukkig in Tsjechië. Ik zie je graag, moeke.’ Ze blijven maar komen, ze passeren me allemaal, jouw vrienden, mijn vrienden, Willems vrienden. Een lange rij treurende mensen, een rij waar maar geen einde aan lijkt te komen, zoveel warme mensen om je heen. Als het Hallelujah uitsterft en iedereen weer op zijn plaats zit, is het mijn beurt om te spreken. Lieve Matilde, Je hebt nu eindelijk rust in je hoofd. Ik heb hier vrede mee. En natuurlijk ook niet. Ik had drie kinderen, nu heb ik er nog twee. Thomas en Sara, en mijn levensgezel Joost zijn een grote troost deze dagen. Wat me ook troost, zijn woorden van Matilde, woorden die ze mij heeft nagelaten. Vorige week kreeg ik per post een pakketje: haar gsm met de laatste foto’s uit Tsjechië en een moederaardeboek vol onderstreepte passages en aantekeningen, van maanden geleden tot de dag voor haar dood. Terwijl ik haar regelmatig aan de telefoon had en ze me vertelde hoe gelukkig ze was met Willem, waren ze samen hun dood aan het voorbereiden. Ik heb Matilde sinds lang niet meer zo zien stralen als op haar laatste foto´s. De volgende dag kreeg ik een brief. Twaalf bladzijden die ik de rest van mijn leven zal koesteren. Enkele fragmenten wil ik graag met jullie delen. Lieve moeke, Willem ziet in mij wat ik niet in mezelf zie en ik zie in hem
wat hij niet in zichzelf ziet. Zo vullen wij elkaar oneindig aan. De eeuwigdurende, eindeloos liefdevolle kracht: PANTA RHEI. Geven is ontvangen en ontvangen is geven, maar ik wil vooral durven ontvangen. Je bent een vrouw, Matilde, dat is jouw taak. Laat het geven aan Willem en rust jij aan zijn zijde. Antwoorden liggen niet buiten mij, zoals ik altijd heb gedacht. Ik heb er mijn hele leven wanhopig naar gezocht. Nu voel ik dat ze in mij zijn en in groot mysterie, uiteindelijk huist groot mysterie in mij. Ik heb geen kind, dus stroomt mijn bloed om vorm te geven aan het kind van de geest. Elke cyclus is heilig en er is telkens weer een bevruchting die de geboorte naar een diepere waarheid mogelijk maakt. Contact met het onstoffelijke is altijd mijn gave geweest, ze werd alleen verdacht gemaakt en als psychose bestempeld door mijn omgeving. Godzijdank is het leven mij zo goed gezind dat ik de verbinding ermee ondanks alles niet verloor. Het levenswiel heeft mij vele lessen geleerd, en de slotsom van dit alles is waarheid, liefde, mededogen. Ween niet om onze dood, maar om ons leven, ons lijden, zodat het niet voor niets is geweest. Lieve moeke, ik vertrouw op je kracht en je gereedheid. Ga steeds dieper naar binnen, tot daar waar het woord geboren wordt. Wij geven nu onze lichamen terug aan Moeder Aarde. Lieve Matilde, vlieg maar, vlieg samen met Willem naar daar waar geen pijn meer bestaat. Rust nu maar, mijn schat. Ik ben recht gebleven, heb jouw woorden uitgesproken zonder in te storten. Ik zal niet instorten, ik heb het je beloofd. De dienst is bijna voorbij. Met de tonen van Once upon a time in the West word je naar buiten gedragen. En ik bedenk opeens hoe dikwijls wij samen naar La Callas hebben geluisterd, Carmen. Ik ga je vader vragen of een deel van die prachtige muziek volgende week in Herentals gespeeld kan worden. Ja, ik zal er zijn. Ik wil op een mooie, waardige manier moeder zijn. Dit Salomonsoordeel, uitgesproken door de begrafenisondernemer, geeft je vader de kans volgende week op zijn manier afscheid van je te kunnen nemen. Het zal door veel mensen niet begrepen worden: twee begrafenissen, zoiets hebben ze nog nooit meegemaakt. Het geeft niet Matilde, ik heb er vrede mee. En natuurlijk ook niet. Het motto van Antigone, die haar broer niet mocht begraven: om gelukkig te worden moet je verstandig handelen. Maar wat is verstandig handelen? Het individuele
74
geweten versus de wetten, de morele of goddelijke wetten versus de menselijke wetten. Dit is niet het ergste wat iemand kan overkomen, er zijn mensen die hun hele familie, ouders, partner en kinderen verliezen bij een ramp. Voor mij is het wel het ergste wat me kon overkomen, al was ik er op voorbereid. Niet helemaal, maar toch. Zoveel gesprekken tussen ons flitsen door mijn hoofd. ‘Moeke, ik kan dit leven, deze toekomst niet aan. Ik ben te laf om eruit te stappen, maar als ik het toch zou doen, zou je het me kwalijk nemen?’ ‘Nee, schat, ik zal onmenselijk veel verdriet hebben, maar ik zal het je nooit kwalijk nemen.’ Ik respecteer je keuze. Wat zou ik anders kunnen doen? Ik weet hoe elke dag in je verleden een ondraaglijk lijden was, hoe elke dag in de toekomst dat ook zou zijn. Ik wil niet aan mezelf denken, aan mijn eigen pijn, ik denk aan jouw pijn die nu voorbij is. Wie zou er niet op het Schoonselhof begraven willen worden? Dit oude kerkhof vol groen en prachtige monumenten wordt niet voor niets het Antwerpse Père Lachaise genoemd. Hendrik Conscience, Peter Benoit, Joris Minne, Maurice Gilliams, Pol Mara, Herman de Coninck, La Esterella, Julien Schoenaerts, Hubert Lampo, Gerard Walschap, Floris Jespers, Camille Huysmans, Willem Elsschot, Michael van Ostaijen, Lode Zielens, Roger Van de Velde, Alice Nahon en zoveel anderen vonden hier hun laatste rustplaats. In sommige grafkapellen worden regelmatig lege drank-
75
flessen en glazen gevonden. Dat wil ik ook doen, af en toe voor je graf staan en dan, op het weiland met vijver, vlak achter je, met mijn liefste mensen een glas drinken. Deze week duurt lang, de week tussen je ene en je andere begrafenis. Ik schrijf je van me af en naar me toe. Maar de pijn blijft groot. Ik begrijp je vader, zijn pijn is misschien nog groter. Als ik in een periode van onmin afscheid van je had moeten nemen, was het duizend keer erger geweest. Als ik geen afscheidsbrief had gekregen, was het duizend keer erger geweest. Als ik alleen was, was het duizend keer erger geweest. Ik heb Joost, ik heb een brief en de jaren van strijd zijn lang voorbij, maar het is en blijft duizend keer erger dan erg, duizend keer pijnlijker dan pijnlijk. Ik blijf achter met duizend vragen. Waarom springen? Wilde je wegvliegen, samen met Willem? Waarom geen medicijnen? Was je bang dat ze niet zouden werken omdat er al zoveel, te veel van die rotzooi in je lichaam zat? Waarom van een brug over een verkeersweg? Om het mooie uitzicht als laatste beeld op je netvlies te branden? Het was nacht. Heb je gewacht tot je die ene vrachtwagen zag komen aanrijden? Dacht je dat de chauffeur van zo’n zware wagen het niet zou merken als hij over je heen reed? Heb je er wel bij stilgestaan dat er achter het stuur een mens zat die nooit het beeld van je zwaar gehavende lichaam zal kunnen vergeten? Ik heb je niet mogen zien na je dood. Misschien is dat maar goed, zodat ik je mooie, ongeschonden gezichtje voor altijd op mijn netvlies kan branden. ❚
De Roemeense dichteres Doina Ioanid en haar poëtisch proza Al meer dan tien jaar biedt de Antwerpse PEN-Schrijversflat onderdak aan auteurs uit de hele wereld, mede dankzij de steun van de Universiteit Antwerpen, de Stad Antwerpen en de Provincie Antwerpen. In de tweede helft van 2014 verbleef de Roemeense dichteres Doina Ioanid in de flat. In september werd ze geïnterviewd in Boekhandel De Groene Waterman te Antwerpen. Jan H. Mysjkin stelde volgende aflevering samen.
Doina Ioanid - foto: Jan H. Mysjkin
Doina Ioanids debuutbundel Het juffertje van marsepein verscheen in 2011 bij uitgeverij Douane te Rotterdam. Haar tweede en derde bundel verschenen in 2013 samen onder de titel Oorbellen, buiken en eenzaamheid bij uitgeverij Perdu te Amsterdam. De twee reeksen van haar vierde bundel Overgangsgedichten verschenen elk afzonderlijk: de eerste, Interval, in een bijzondere vormgeving van Danny Dobbelaere bij uitgeverij Zegwerk te Gent (2012); de tweede, Brieven voor opa Dumitru, in Mysjkins bloemlezing, Voor de prijs van mijn mond. Hedendaagse poëzie uit Roemenië bij uitgeverij Poëziecentrum te Gent (2013). Haar vijfde bundel, Ritmen om de vrouwtjesegel te temmen, verscheen in 2014 bij uitgeverij De Contrabas te Utrecht. De gedichten in dit nummer komen uit haar onlangs verschenen zesde bundel Cusaturi (Naden). Doina Ioanid was te zien en te horen op het festival Poetry International te Rotterdam in juni 2011 en op Felix Poetry Festival te Antwerpen in juni 2013; in september-oktober 2014 maakte ze deel uit van de manifestatie Transpoesie te Brussel. Ze vertegenwoordigde Roemenië tijdens het festival Poetry Parnassus, dat tweehonderdvijftig dichters uit de hele wereld samenbracht naar aanleiding van de Olympische Spelen te Londen. In juli 2014 werd een van haar gedichten door Southbank Centre te Londen uitverkozen tot een van de vijftig beste liefdesgedichten van de afgelopen vijftig jaar wereldwijd.
76
J a n H . Mysjkin
De terugkeer van het gelijke Bijgaande beschouwing werd geschreven op uitnodiging van Françoise Favretto, hoofdredactrice van L’intranquille. Het Franse tijdschrift had een aantal vertaler-auteurs gevraagd naar de invloed van een door hen vertaalde auteur op hun eigen creatieve praktijk. Jan H. Mysjkin ging in op zijn bijzondere verhouding tot de poëzie van Doina Ioanid. De tekst verscheen in het Frans in L’intranquille, nr. 5, herfst-winter 2013.
Voor zover ik me herinner, heb ik nooit een tekst geschreven naar aanleiding van of in antwoord op een vertaling, althans niet bewust. Zeker, er zijn in mijn poëzie echo’s te vinden van alles wat ik heb gelezen, a fortiori vertaald – want vertalen is lezen in de tweede zo niet de derde macht – echo’s die de herinnering van een beeld, de prosodie van een vers of de boventonen van een woord kunnen zijn. Een aantal jaren geleden heb ik echter de omgekeerde ervaring gehad, te weten: een tekst te vertalen die als twee druppels water leek op wat ik een kwarteeuw eerder zelf had geschreven. In de vroege jaren tachtig had ik een reeks prozagedichten in touw, een dichtvorm die destijds ongebruikelijk was in de Nederlandstalige literatuur. Bij een verhuizing ben ik het schriftje verloren waarin ik ze had opgetekend. Ik heb nooit de moed gehad ze opnieuw op te schrijven en met het vervlieden van de tijd is het zeer om het verlies ervan, tezamen met de herinnering eraan, uitgewist. Eind februari 2010 maakte ik kennis met Doina Ioanid, in 1968 geboren te Boekarest. We hadden elkaar al twee of drie keer gekruist tijdens lezingen en festivals in Roemenië, zonder meer. Ik had met vertraging een aantal van haar gedichten ontdekt in de catalogus van het festival Ars Amandi, in oktober 2005 georganiseerd in Braşov, waar ze Franse taalen letterkunde doceerde aan de universiteit Transilvania – sindsdien is ze naar haar geboortestad teruggekeerd, waar ze als redactiesecretaresse aan het weekblad Observator Cultural is verbonden. Ik stond erover verbaasd dat haar gedichten de enige waren die in de catalogus niet in het Frans waren vertaald en legde haar mijn plan voor dat te doen voor een bloemlezing van hedendaagse Roemeense poëzie die ik in de steigers had. Ze gaf me haar bundels, die zonder uitzondering uit prozagedichten bestaan, een dichtvorm die in mijn bloemlezing ontbrak (en sindsdien in de Nederlandse versie is gepubliceerd als Voor de prijs van mijn mond). Toen ik de vertaling eenmaal op de rails had gezet, kon ik niet stoppen bij de tien pagina’s die ik voor mijn bloemlezing nodig had; een heimelijke kracht dwong me door te gaan. En doorgaan deed ik, met als gevolg dat ik na de vertaling van haar tweede en derde bundel aan de vertaling van haar debuut begon: Duduca de martipan (Het juffertje van marsepein). Bij het achtste gedicht van die bundel overviel mij de ‘verontrustende vreemdheid’, een concept dat door Freud werd gesmeed om de verwarrende ‘terugkeer van het gelijke’ te benoemen. Ik had de indruk dat ik het gedicht al lang vóór 2000 had gelezen, het jaar waarin het in Roemenië werd gepubliceerd. Het kostte me niet meer dan een seconde om het als een van mijn eigen prozagedichten te herkennen, die ik een kwarteeuw eerder had genoteerd. Tegelijk begreep ik waarom ik me als vertaler één voelde met die poëzie: Doina Ioanid had de prozagedichten geschreven die ik eerder had aangevat en waarvan ik het schriftje had verloren. De erkenning volgde heel wat maanden nadat ik met de vertaling van haar gedichten was begonnen; ik zei bij mezelf dat het onbewuste ‘het gelijke’ had geïdentificeerd, lang vóór het ik, dat zo rationeel meent te zijn, er zich rekenschap van gaf. Ik citeer hier het onthullende gedicht dat naar de feiten een gedicht van Ioanid in de vertaling van Mysjkin is, maar dat voor mij de reconstructie door Ioanid van een gedicht van Mysjkin is: VIII Ik zie haar door de tralies, geknield voor haar beeld. De nagels laten strepen na. Ze schrikt op, haar ogen op de deur gericht. Iemand drukt op de klink. De stappen verwijderen zich. Ze trekt haar jurk recht en vertrekt. Ik glip naar binnen. Het is zo groot als een markthal. Ik vorder met angst: ik zie het einde niet. Ik loop langs stapels kleding, opgehangen strengen knoflook, een wandelwagen aan mijn linkerzijde. Even verder glij ik uit. Ik kan me onmogelijk bewegen. De spin daalt op mijn wang neer en glipt een neusgat in. De hand verwijdert hem. Het aangevreten gezicht hangt voorover. De gil is onhoorbaar.
77
Doina Ioanid
Gedichten uit: Naden
Opnieuw geboren worden tegen je tweeënveertigste uit het enige wat er van je over is: kraakbeen en bot. Ter wereld komen in de wetenschap dat die af en toe niet meer dan een vuile plak sneeuw is. Zonder door een membraan of een klank te worden beschermd. De wrange, verzadigde en vermoeide lucht betreden van diegenen die je voorafgingen. Ter wereld komen wanneer de mist dorstig in berkenschors bijt en de vossen dronken rondspringen. Ter wereld komen in een traan. En uit die traan krijgt de wereld opnieuw vorm, met bomen, huizen en mensen. Hen zien zoals ze zijn, met hun vlees, verlangens, verdriet en neurosen op het hart gepleisterd. De maan op zijn plaats zetten. Je het geduld van druiven en kweeperen eigen maken. Laat je lichaam je elke dag bij je naam roepen. Laat alles eenvoudig zijn, als het recept voor een gebakje. Zonder zorgen om de pijnknobbels die naar je toekomen.
*** De kat kijkt naar me vanop de zonovergoten drempel. Hij kijkt en hij weet, maar bekommert zich niet eens om zijn luiheid. Hij bekommert zich niet om mijn gedachten die droog tegen het deurkozijn tikken en naar me terugkeren, als pingpongballetjes. Ik huiver in de zon, al heb ik een jas aan. Ik zit in de zon en ik ril en wijnranken groeien op mijn met methylblauwe vlekken besmeurde gezicht. Ik zie er ellendig uit en ik ril en ik wil begrijpen, met de kracht van mijn acht jaar. Oma gaat voorbij met de teil met zaailingen in de ene hand en de pootstok in de andere. Ze knikt. Het harde groen bleef in mijn ogen. Als ik een kat was, zou ik veel beter af zijn, dan had ik geen jas hoeven te dragen, dan had ik geen pijn aan mijn schouders gehad. Ik zou een vacht hebben gehad, misschien ook vlooien. In elk geval zou ik hebben geweten. Waarom zou hij daar anders zo onbekommerd liggen? Ik zou weten wat er in zijn geest omgaat. Ik sluit mijn ogen en ik houd me voor dat ik erin zal slagen als ik me hard genoeg inspan. Er gebeurt echter niets, behalve dat mijn ogen me pijn doen van het dichtknijpen. En ik zie nog altijd zijn hart met krachtige aderen kloppen in de muren van het huis. Zijn hart trekt het huis achter hem aan, alleen zijn wij er niet meer, we zijn in de schort van oma. Van daaruit horen we zijn hart gesmoord kloppen, ver weg, hoewel het huis op niet meer dan een steenworp afstand ligt. Ik geloof dat we in verschillende landen wonen.
*** Laten we praten over het aanscherpen van wijngaardstaken. Het wordt tijd. Houtsplinters springen onder de bijl vandaan, nu eens klein, dan weer groot. Elke wijngaardstaak geurt anders, vereist een andere aanpak. Je hoed staat ver op je achterhoofd, het lukt me niet je blikken te vangen. De cirkel van wijngaardstaken om je heen zou een houten zon kunnen zijn. Ik ren er omheen met een kan water. Laten we praten: je hebt splinters, een wijngaard, dat zachte groen, je hebt verhalen die je de een aan de ander rijgt. Laten we praten. Daarom veeg je al die splinters op een hoop. Maar je neemt me niet bij de neus, nietwaar?
78
*** Ik wied de uien in de hoop dat ik ontdek hoe de aarde zingt.
*** Ik ben zeven, meen ik, ik ben in de zomerkeuken. Het is avond en mijn grootouders zijn de laatste kisten met tomaten uit de moestuin gaan halen. Ik ben alleen, ik zit op het bed en ik laat mijn benen bungelen. De gloeidraad van de lamp flakkert. Er is geen geluid. De zomerkeuken komt me helder voor, zo helder dat hij in mijn ogen lijkt te kerven. Het rode licht, de gloeidraad, een stoel. Een stoel vóór mij. De eenzaamheid ervan maakt dat ik hem benoem: stoel. Daarna herhaal ik het woord tot het zijn betekenis verliest. De keuken stort in, en tegelijk verdwijnt alles. Ik zit in een lege en rode plek, en die plek is nu juist ik. Ik weet niet hoe lang ik daar bleef. Lange tijd, korte tijd? Toen ik terugkeerde, door elkaar geschud door oma’s hand, was er de ziekte. De wereld kon niet meer dezelfde zijn, evenmin als ik. Op mijn zevende heb ik de leegte gezien en niets kan je daarvan genezen. Ik moest een paar dagen het bed houden, met ijlkoorts. De anderen dachten dat ik ziek was. Dat was ook zo. Over mijn ziekte heb ik met geen woord gerept. Ik vermoedde van begin af aan dat het een ziekte was. Ik heb ze verborgen gehouden zo goed als ik kon. Ik wilde er niet over praten, in feite kon ik het, ik had er geen woorden voor. Ik moest de woorden langzaam genezen, ze spalken, ze elkaar doen ondersteunen. Ik moest ze op de muur van het huis schrijven, ze onderdompelen in andere verhalen. Ik wist dat het kwaad dat de woorden had losgemaakt altijd op de loer lag, dat de wereld geen veilige plaats meer was, dat hij elk moment kon uiteenvallen, dat de dingen er niet waren, maar er enkel leken te zijn. Het ergste is dat ik door de mensen heen begon te kijken. Ik zag en ik wilde niet zien. Ik zag het verdriet in mijn moeder, ik zag het hart van mijn vader, groot en paars als het hart van een os, kloppen in de muren van het huis in aanbouw. Ik zag de leegte in mij als een rode gloeidraad. Ik zag hoe zich in de gordijnen voor de ramen vreemde ogen verzamelden. In de hal met de oude zware buffetkast zag ik tussen de voor de brioches bewaarde rozijnen en nootjes de tranen van oma en haar lijdzame vrouwengeheimen. Ik zag de pijn van Mary, haar kinderlijfje ingesnoerd in ijzeren hoepels. En alles wat ik bij de hand had waren de woorden, hoe ziek ze ook waren. Zelfs vandaag weet ik niet waarom ik geloofde dat van hun genezing de genezing van de wereld afhing. Ik wist enkel: als ik ze opnieuw opvul, als ik ze kleuren, geuren of beelden meegeef, dan zal het gaan. En sindsdien blijf ik proberen. *** Ik sta voor de witte, gebeeldhouwde poorten. Ik lees Kaváfis onder de kastanjes in bloei. Een man komt voorbij en legt een haarklem in mijn hand. Een speld met een blauw oog. Een speld voor de laatste druppel tederheid die in mijn bloed ronddoolt als een witte leeuw.
79
Richard Foqué Tony Rombouts, de Witte Wandelaar door het letterenlandschap ‘Ach, jammerde het gedicht, waarom ben ik toch steeds zo afhankelijk van de dichter?
© foto: Niki Faes
Velen zullen zich Tony Rombouts herinneren als de dandyeske flaneur in de Antwerpse straten van vorige eeuw. Altijd strak in het pak, veelal driedelig, altijd met de Borsalino op het hoofd, aangepast aan het seizoen en op het einde van vorige eeuw zelfs volledig in het wit. Een Antwerpse “sapeur” kortom.
Weinigen kennen echter zijn enorme betekenis voor de Antwerpse literaire scene en de Nederlandstalige poëzie in het algemeen. Hoe zichtbaar hij ook was in het stedelijke landschap, hoe meer nog werkte en werkt hij achter de schermen en vaak in luide stilte, zonder altijd meteen zelf op het voorplan te willen treden, aan de promotie van zijn geliefde letterkunde. Zijn palmares is zo indrukwekkend en veelzijdig dat het soms lijkt alsof in de afgelopen halve eeuw geen enkele literaire gebeurtenis kon plaatsvinden in de Antwerpse regio en zelfs daarbuiten zonder dat Tony Rombouts er bij betrokken was. Reeds op 19-jarige leeftijd is Tony Rombouts actief in het literaire leven van Antwerpen. Hij publiceert dan in 1960, samen met Freddy de Vree en Marc Andries, gedichten in de literaire tijdschriften ‘hoos’ en ‘sinteze’. Een jaar later debuteert hij met poëtisch proza, verzameld in ‘de makette van de ruimte en de tijd’ (1961), een uitgave die meteen de aandacht trekt van Louis Paul Boon.
80
In de traditie van de zestiger jaren wordt hij bekend als performer. In dat kader organiseert hij, onder andere samen met de experimentele dichters Adriaan Peel en Ben Klein talrijke poëzieperformances, eigenlijk ‘poetry slams’ avant la lettre. Er is dus eigenlijk weinig nieuws onder de zon tegenwoordig. In diezelfde zestiger jaren is hij de drijvende kracht achter het wekelijks Literair Café in De Muze, oa. Simon Vinkenoog en Gust Gils zijn er regelmatige gasten. Ongeveer elk literair tijdschrift, dat in die jaren verschijnt en dat zijn er velen, ‘Baal’, ‘Stuip’, ‘NTT’, ‘TNT’ om er enkelen te noemen, draagt ergens het signatuur van Tony Rombouts als medestichter, promotor, gangmaker of minstens medewerker. In 1973 sticht hij zijn eigen poëzie uitgeverij ‘Contramine’. Contramine publiceert in zijn zestienjarig bestaan 85 dichtbundels, die door hemzelf worden gedrukt op een 19deeeuwse degelpers met pedaalaandrijving. Naast bundels van hemzelf publiceerden er de Pink Poets (Michel Bartosik, Patrick Conrad, Henri-Floris Jespers en Werner Spillemaeckers), de experimentelen Wilfried Adams, Dirk Claus, Ben Klein en Adriaan Peel, dichters uit de zogenaamde Radar kring zoals Hendrik Carette en Renaat Ramon, maar ook Maris Bayar, Lucienne Stassaert, Joris Denoo en nog zoveel anderen. Maar daar blijft het niet bij. Tony Rombouts organiseert in Antwerpen driemaal ‘Het Steenfestival’, vijfmaal de ’Nacht van de Poëzie’ en samen met Jos Daelman gedurende vijftien jaar lang de ‘Zomeravonden van de Poëzie’. Nadien verzorgt hij meer dan tien jaar lang het programma ‘Hoboken Literair’ in Kasteel Sorghvliedt. In datzelfde kasteel stelt hij in 1995 gedurende de zomermaanden zijn eigen ontworpen ‘Gruwelpaleis’ tentoon, een installatie met attributen en gedichten, opgesteld in een rotonde met negen kamers. In datzelfde jaar wordt hij, naar aanleiding van zijn poëtisch werk, benoemd tot ereburger van Hoboken en aangesteld voor zes jaar tot poëzieburgemeester van het internationale kunstenfestival ‘A(RT)SSENEDE’. Tussendoor in 1990 en 1991 is hij dan weer de organisator van het poëziefestival van de stad Oostende, van 1985 tot 1990 elke zondagmiddag van het “Literair Aperitief” in het Fakkeltheater, en in 2004 van ‘Kasterleest’ een multicultureel festival in de gemeente Kasterlee. Al die jaren schrijft en publiceert Tony Rombouts zelf en werkt hij aan zijn eigen literair oeuvre. Het resulteert
81
in meer dan twintig dichtbundels, die samen met recenter werk in 2001 worden gebundeld in de meer dan 400 pagina’s tellende ‘De witte wandelaar’, uitgegeven door Berghmans Uitgevers en die 40 jaar poëzieschrijven omvat. In 2005 verschijnt dan zijn bundel - omen est nomen – ‘Een Dandy’. Tony Rombouts heeft zich ook steeds geïnteresseerd in een interdisciplinaire benadering van de letterkunde. Het is dan ook niet toevallig dat hij zich meer en meer daarin verdiept. Het laatste decennium werkt hij dan ook nauw samen met beeldende kunstenaars. Zo verschijnen samen met grafica Niki Faes de bibliofiele publicaties ‘Een hand vol druppels’ (2003), ‘De geheime garderobe van grafiek en poëzie’ (2004), ‘Château Les Beaux Arts’ (2007) en het kunstfoedraal ‘ver hulde woorden’ (2013). Met Veerle Rooms realiseert hij het project ‘Hoogland – Laagland’ (2006), een samenwerking tussen Zwitserse en Vlaamse beeldende kunstenaars en dichters, dat resulteert in drie publicaties: ‘Zand – Steen’, ‘Hout – Lover’ en ‘Mens – Landschap’. Zijn meest recente publicatie is een bundel ‘Duo-gedichten’ (2013), die hij samen, in de vorm van een poëtische dialoog, schrijft met een oude compagnon de route Rudy Witse. Ook internationale bekendheid kon niet uitblijven met optredens op poëziefestivals in o.a. Dun Loaghaire (Dublin County), Helsinki, Amsterdam, Olympia, Stockholm, Struga, Skopje, Haldenstein en Vaduz. Zijn gedichten werden vertaald in het Frans, Engels, Duits, Servo-Kroatisch, Fins, Bulgaars, Macedonisch, Roemeens en Hongaars. Sinds 1974 is Tony Rombouts lid van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, gesticht in 1907 en daarmee de oudste literaire vereniging in Vlaanderen. Hij is er bestuurslid sinds 1980, werd er eresecretaris en is sinds 2009 voorzitter. Blijkbaar hebben de jaren geen vat op het creatieve vermogen van deze literaire duizendpoot. Zijn zoektocht in het labyrint van de taal wordt onverdroten voortgezet. Zo werkt hij momenteel aan een nieuwe dichtbundel met de wat cryptische, maar het oeuvre van Tony Rombouts kennende, veelzeggende titel ‘Op weg naar de gedichten van het Gedicht’. Gierik heeft de primeur om in dit nummer er reeds enkele gedichten uit te kunnen publiceren. Aan de lezer om even te nippen aan dit voorproevertje en om samen met Tony Rombouts, de witte wandelaar in het letterenlandschap, op weg te gaan naar ‘Het Gedicht’. ❚
Tony Rombouts
De Gedichten van het Gedicht
DE VERZOEKING
DE WERKWIJZE
Ach, jammerde het gedicht, waarom ben ik toch steeds zo afhankelijk van de dichter? Ik zou mezelf wel eens willen creëren.
Nauwgezet de woorden sorteren, en zorgvuldig hun functie bepalen.
Gedaan met al die oprechte belijdenissen of dat suikerzoet romantische gedoe, om van de ellende van het engagement niet eens te spreken! Ik wil volkomen onpersoonlijk zijn om mij vrij te kunnen uiten als een totaal onbruikbaar voorwerp dat geen enkele functie heeft en zonder enige betekenis, slechts naar waarde geschat door zijn vorm, naamloos kan worden uitgestald in de vitrinekast van elke huiskamer.
Het meten van de waarde. Het ontwerpen van de vorm. Let echter wel: het is niet de bedoeling dat ‘iets’ enige betekenis heeft want ‘niets’ heeft enige betekenis. Het heeft meer met architectuur te maken. Ik heb mezelf picturaal planmatig ontworpen en magistraal uitgewerkt tot een immens gebouw. Poëzie is een baken in het landschap.
82
NIET GESCHREVEN
ARS POETICA
Hoe ik heb gebloeid. Hoe ik heb gevloeid. Vlijmscherp gericht, met een ledige pen heb ik de spitse punt zeer langzaam laten snijden tot diep in het blanke papier.
Laat ik dit zeer duidelijk stellen: ik ben niets anders dan de absolute reinheid die zichzelf, heel onverwachts, als een feniks uit het niets heeft geschapen, adembenemend mooi en uiteraard volkomen autonoom. Met klem waarschuw ik dan ook iedereen dat er geen enkele dichter is die met zijn poten aan mijn lijf mag komen.
Hoe ik dan fleurde. Hoe ik dan geurde, zoals schaatsers die glijden op een hagelwit blad. Hoe alles dan samengroeide tot één grote entiteit. Poëzie is anti-tijd.
83
Marc Bruynseraede
Heiloose Kariatiden MET GIEKE OP DE PRAATBANK Schelpen scharrelen doelloos in het mulle zand op het waterstand-strand Jeetje, wat hebben we ons toch weer een mooi stel mouwen aangepast. Vogels, katten, kauwen en Habsburgers: gestreepte en gespikkelde nazaten van Keizer Franz-Jozef Voor wie toch weer in keldergaten en pastagerechten wil duiken: er bestaan daar zuurstofmaskers en borrelnootjes voor
ALWAAR DE WITTE KERK... …vriendelijk lacht tegen het gemeentehuis van de roterende rotonde, omgeven door alomtegenwoordige grafzerken en piramides van vanille-met-bosbessenijs. Het ware te verkiezen dat zwaarlijvige pioentulpen zich de moeite van het verdriet getroosten en Eerste Hulp aan Mindervalide Marokkanen in de Herfsttij der Middeleeuwen zouden bieden, de Maltese Ridders achterna of voorop.
PRINSES ANN van heel verre, eindeloze landen komen de bloeiende bloesems hindernissen en gelijkenissen als brilleglazen van heldere hemels en glorende oogopslagen. Opklaringen zijn ophelderingen herinneringen aan een vrolijke kindsheid in de ruïnes van het heden en het spookhuis van bespiegelingen Heimwee, heimwee O wee, s’il vous plee
84
REINOUT DE LEEUW Met de Vrienden van Coca Cola gaat het goed, maar ook met die van bier, jenever en sigaar-met-Vlaamse-friet op een waggelende waaghalsoverkop in de antiquiteiten van biermusea en andere calamiteiten: bijvoorbeeld het belendende, belerende en kalmerende groen van rondwarende, meewarige toeristen in het fietsend universum van hemeltergende tweewielers paden en overstekende padden Jonge, jonge, een mens wil ook eens wat. Scarlatti, bijvoorbeeld
TEN WARE HET STROTTENHOOFD zich te pletter lachen en/of verslikken zou in overdrachtelijke en onregelmatige werkwoorden, verbuigingen en acclamaties … Ach, de tulpenvelden liggen daar niet wakker van. Zij plaatsen hun walsen tegen de gevels en roepen aalmoezen van kleuren op, zich te verenigen tegen het eengemaakte, unilaterale Europa der grote mogelijkheden. Ik denk dat zij een buikloopje met de werkelijkheid nemen. Het weze : The Last Post ad hominem.
85
Freek Neirynck
Sandriejee
En die dag… nadat we al jaren milieurespectueus maar volslagen ten ondomme – om goeie ouwe Streuvels nog eens te citeren - gevraagd tot gesmeekt hadden om ons toch een asbak te brengen en we telkens naar de grond werden verwezen, stond er plots op elke tafel een te blinken in het oranje van de ondergaande zon op het terras van Hotel du Parc. In die periode van het jaar is het de Place to be tussen half vijf en kwart na in de zeer vroege vooravond. De zon komt er dan, tussen de vrijwel uniforme modernistische appartementsgebouwen door, de plaatselijke bevolking en de angespoelden melden, dat ze zo stilaan maar zeker onderweg is naar zee, om daar, ergens richting Albion, een verdiend afkoelend bad vóór het slapengaan te nemen. Daarna kan iedereen voor haar naar de maan. Gedaan met het tot slagzin verheven: “Garsoen, edde oens giene sandriejee?!”. Het Gentse – als één van de duizenden uit het Frans ontleende lettercombinatieswoord is alvast makkelijker te onthouden dan zijn tegenhanger in het Casteleano ….. , dat als ik het probeer correct uit te spreken ergens tussen een lift en een geestelijke verrijzenis moet blijven hangen. Honderd keer heb ik zowel in Spanje als in Latijns Amerika al gevraagd om het me eens traag voor te zeggen en al honderdeneen maal vergat ik het weer en verving ik het dan toch weer door een primitief en ongestileerd mimespel. Met een op de duim tikkende wijsvinger aan de rechterhand boven de open handpalm van de linkerhand. De gloednieuwe urnen voor de asse van levenden, pasten naadloos bij de met een koperen duig afgebiesde ronde tafeltjes op zwarte voet, waar menige hoofdteenin-sandaal, espadrille of ziesletse een vloek voor achterliet en er nog dagen nadien aan werd herinnerd. Enkele Zerootjes later, omwille het doseren van het zoete en het afzweren van het vloeibaar spirituele, merkte ik bij het zwalpen tussen de tafeltjes in het interieur, dat de recipiëntjes ook daar niet misstonden. Het was alsof ze hun dankbaarheid wilden getuigen aan de architect die in 1928 de inrichting van het restaurant-tearoom aan het kalkpapier toevertrouwde en besloot er een Art Decowind te laten doorwaaien. Enkele generaties eigenaars van het eet-ablissement besloten zonder onderscheid om het vestimentarium van
de personeelsleden niet mee te laten evolueren met de strapatsen van de Parijse of Londense modehuizen. Dik en Luc lopen er nog steeds uiterst stijlvol en gestreken bij in de outfit van de pijkenieres in mondaine Operafoyers. Zelfs de recentelijk aangeworven eerste-in-de-geschiedenis serveerster Annelies, werd in de vouwpijpenbroek gehesen en mag haar ingeschat mooie benen niet ontbloten voor het cliënteel. Alleen de overvloedig en paarsgepuikte muurbloemetjes op onhuwbare leeftijd sympathiseren met deze oekaze van de Horecabaas. Het is nog niet met enige zekerheid aanvoelbaar of het netjes uitgedoste personeel een proletarische actie aan het voorbreiden is tegen de sandriejees. Wel is overduidelijk te zien dat ze ze niet lusten. Al niet bij het uitzaaien ervan in de vroege ochtend, over de tientallen tafels… en al zeker niet als ze tegen de middag overvol uitpuilen van de al dan niet in lipstick gedrenkte peuken, plastieken pseudofilters van cigarillo’s en suikertjeswikkels, dat alles verstevigd met hardhandig verfrommelde verpakkingen van sigaretten. Ze weigeren halsstarrig die werkoverlast mee te nemen en binnen in een groter exemplaar uit te schudden. Bij het aansteken van de zoveel te veelse pijp komt het pyromaantje in mij zich opdringen ter hoogte van de linkerschouder van de man die ooit verliefd werd op een Poolse vrouw omdat hij elke avond tot een stuk in de nacht een kampvuurtje mocht aansteken. Letterlijk te interpreteren. Als kind had hij zijn pyrofiele behendigheid ook al eens geoefend op de indrukwekkende koperen wascontainer met stookhuisje die vader loodgieter met fierheid had gebouwd voor de moeder van de zoon waar hij nooit fier zou op kunnen zijn. IJlings uit de siësta gehesen buren konden vermijden dat de van wanten wetende Gentse brandweer het hele arbeidershuisje onderspoot voor dat louter lokale fikje. Het was de enige keer in mijn hele thuiswonende jeugd dat mijn streng katholieke West-Vlaamse ouders socialisten over de deurpel hebben toegelaten. Dat verguisde goddeloze ras bleek dan toch nog van enig sociaal nut. Er was mij die dag op het Oostendse prestigeterras nog iets opgevallen, alleen wist ik niet meteen wat.
86
Zo ongeveer dezelfde ervaring die je hebt als je partner net terug thuiskomt van een dure kapster en je het niet merkt. Aan haar haar toch niet. Op school moesten we zeggen ‘heur haar’, nochtans toen bestond nog geen automatische spellingscontrole die je repressief aanwrijft dat je een bepaald woord tweemaal naeen gebruikte. Je voelt dat er iets veranderd is, maar je ziet het gewoon niet… en dat levert woordloze strafstudie op. Uren. De inmiddels in het kuipje naast het mijne bijgeschoven, driemaal min of meer geslaagde faceliftrijke dame, had het wel meteen gemerkt als Marc haar een net als de koffie in zilver geschonken thee bracht. “t Zien andre koekstjes dan anders”, produceerde ze in haar ongezouten zeemansdialect, liefst voor allen die het horen wilden. Inderdaad, dat was het. Dat had ik onderbewust genoteerd op het tafeltje aan de andere kant van het mijne, waar enkele half jonge en reeds tot expansie komende dames zich nog wat koffiekracht toedienden voor ze zich van hun nachttaak zouden gaan kwijten in één van de vele hotels en hotelletjes die de Koningin der Badsteden rijk is. “En ze zitten nu in folie, de koekstjes!”, versterkte de gezichtsgetilde buurvrouw haar jammerklacht nog. Ze legde de klemtoon wel op de laatste lettergreep en daardoor waande ik me in de pluche van een Parijse Nu Intégraltempel, tussen appetijtelijker soortgenoten van mijn dames rechts en links. Zij hielden gelukkig hun verpakking aan. Plots werd ik van de gourmandises afgeleid door een astrante duif die sloom tussen mijn onderpoten heen en weer slalomde. Ze was tevergeefs op zoek naar kruimeltjes, maar niemand op het terras die een snack met bijhorend brood aan het eten was. Er is nog veel hongersnood in de wereld. En duiven kunnen hun politiekers niet verkiezen die daar een einde aan kunnen maken. Maar de humanitaire oplossing was in de buurt. De plaatselijk ontrimpelde buurvrouw liet haar koekstje fanatiek links liggen naast haar voor drie kwart verorberde thee. Dus ik besloot het haar te vragen. Voor een goed werk. Ze bekeek met koekoeksogen mijn charitatieve blik en vervolgens mijn neokapitalitisch buikje, maar gaf me haar voorverpakte sneukeltje met een prothese openbarende glimlach. Onhandig als voorbestemd, liet ik het tijdens de overhandiging uit mijn vingers wegschieten, zich een plaats bemachtigend op mijn rechter voetwreef. Ik durfde mijn onderstel niet meer verroeren want dan zou het steevast nog enkele centimeter lager gevallen zijn en dus nog moeilijker om op te rapen vanuit de schelp waarin ik doorgezakt was. De beoogde behendigheid van de clown August, die zijn hoed verliest en hem perse toch weer op zijn hoofd wil schoppen, maar met een veelvoud aan concentratie
87
en transpiratie dan van de vakman, probeerde ik het zoeternijtje traag weer naar hoger gelegen regionen te tillen. Toen ik bijna de helft van het parcours doorlopen had, haalde de gulle terrasgenote mij uit mijn Zen en ik botste met mijn knie tegen het klantvriendelijk handtassenhaakje aan het tafeltje. Het koekje vond onmiddellijk een andere bestemmeling in de persoon van de niet aflatende duif die van haar gevleugelde soortgenoten, de meeuwen op de dijk, geleerd had hoe eetbare waarden uit hun verpakking te bekken. Ondertussen was mijn pijp uitgegaan merkte ik. Ik moest dringend minstens de helft van de tot stof en as vergane tabak kunnen afkloppen. Maar zoals reeds eerder gerapporteerd zat de sandriejee hartstikke vol. De oude, zelf gestimuleerde oplossing van het maar op het plankier te doen zag ik niet meer zitten nu er recyclagebakjes voorzien waren en vanwege het vrou-
Er is veel hongernood in de wereld. En duiven kunnen hun politiekers niet verkiezen die daar een einde aan kunnen maken.
welijk publiek op alle balkons rond de scène. Ik draaide, alleen met mijn vrij bovenlijf, rond in mijn zeteltje en ging creatief op zoek naar een alternatief voor de hoogstnodige lozing. En dat de lady die het cookie boycotte het gezien had…! “Zie jiets kwiet,? Meneire?”, vroeg ze zó luid dat de night shift spontaan mee begon te zoeken op de grond en één van beiden zelfs ter hoogte van de luifel. Ze moest immers toch opstaan, want hun uur had geslagen en ze hadden hun verteer al bij levering betaald. “Mijn pijp is uit…”, lanceerde ik objectief meedelend in het AN, want in mijn streektaal is het een metafoor voor uitgeput of zelfs dood zijn. “Zoekte stekstjes?”, wilde ze weten. “Ik smoore niet.”. Met een horizontaal hoofdgebaar van links naar recht, dat zowel in dialecten als in de standaardtaal hetzelfde betekent wees ik haar suggestie af. Mijn tussen duim en wijsvinger geklemde pijpenkop was inmiddels al helemaal koud geworden en ik was dringend aan een nieuwe opstoot van dampende nicotine toe. Gelukkig sommeerde de vrouw mij om haar uit haar halve bol te tillen, want ze wou voor donker thuis zijn. Als ik die havenactviteit vervuld had en ze de geul al uit was gevaren, kieperde ik mijn pijp leeg achter haar vrijgekomen zitmeubel en stak ik de lekkerste brandkop uit mijn leven op. ❚
Dominique De Groen
zes ogen toch blind
I AM ANTITEXT, HEAR ME TROLL ik hoef niet te eten ik ben intertext: antitext ‘ik wil’ als statement het paradoxt me dood, laat me ieder verlangen naar opvulling radicaal ontkennen. noem het wat je wil noem het anorexia uit ideologische overwegingen: antitextia, mijn laxatieven zijn louter discursief. geef me je leegte, ik wil ze: vertel me over de liedjes van britney over wanken op hentai en hoe je het student zijn mist over hoe je lief de tomaten onverdraaglijk anders snijdt dan jij vertel me over over de liedjes van britney rage comics pac-man en real women have curves over over over copy-paste mijn pijnappelklier zodat ze reïncarneert als een lege fles gin, schraap me van tussen de regels als roadkill. hier lig ik nu een collectie gaten we liepen door het de wei Het gras golfde in de wind zoals mijn woorden memes soundbites: ze lopen door me heen ze laten geen sporen na het is triest het is niet dat ik een onbeschreven blad ben het is eerder dat het blad te vol staat. het is dat ik lijnen ben, een vorm die volloopt leegloopt en dan weer verandert. het is dat ik ben: intertext antitext. stick them up your arse your brussels sprouts cauliflower. vul me op met je leegte gebruik me en zeg ceci n’est pas un manifeste het is de intentieverklaring van een beige baarmoeder. ik zal nooit meer eten nooit meer neuken. ik zal hongeriger zijn dan ooit tevoren.
88
DE DRIE Daar komen de Drie: onder hun lappendeken gniffelend benen ze door het leven op zes gesynchroniseerde voeten en zeggen – Drie: vanuit een metabiologisch standpunt zijn de zenuwuiteinden overflexibele quasi-tentakels met subcosmologisch en intra-existentieel perspectief Twee: nonsens, immers staat het niet alleen vanuit socio-literair maar ook vanuit politico-theatraal standpunt vast dat de zenuwuiteinden een bilateraal onoverschreidbare grens vormen tussen biologische coherentie en entropie, dat is te zeggen leven en Eén: ja euh begging to differ here, in feite vormen ze dus een metaforische uitdrukking op het fenomenologische niveau uiteraard van de eindeloze som van ieder onderdeel van de zichtbare en onzichtbare kosmos, van het organische en anorganische universum (hallo daar, Drie, maak me wild: met de heelalleswetende tentakels van het ongefilterde superbewustzijn de epileptisch duizelingwekkende oneindigheid...) Ja, daar komen ze, de Drie. Zie ze handenwrijvend door dit uitgedroogde land tenen en het bemesten met hun lispelende pseudo-intellectualiteit waaruit eventueel morgen spontaan zakken 89-cent-sandwichen van de delhaize zullen groeien ‘yo, sup dawg, I herd you like biosemiotics so I put some biosemiotics in your biosemiotic kshsbnsCUNTahfuck,hehe,mymistake uh so you can biosemiotic while you biosemiotic’ ‘ja’ ‘ik voel doorheen mijn vel mijn schedel memento mori memento mori’ ‘ja’ ‘het metabiologische concept van de slaapkamer als externe verderzetting van de baarmoeder’ ‘ja’ ‘zesoog zijn en toch blind is het summum en de epitomisering van het verworden van massacultuur kijkerscultuur toeschouwerskuren tot’ ‘ja’ Het lappenspook spookt voort door de banale ochtendstraten stuitert blind van lantaarnpaal naar lantaarnpaal. Daar gaan ze. De Drie. Gniffelend. Handenwrijvend. Lispelend.
89
3 atelier l Tot 16 januari liep de tentoonstelling boxed: fotograaf Paul Bulteel leverde foto’s voor gedichten van MARLEEN DE CRÉE, RICHARD FOQUÉ, ALBERT HAGENAARS, ROGER NUPIE, ANNMARIE SAUER en Ann Van Dessel te bekijken bij SD Worx, Brouwersvliet 2, Antwerpen. l Op 29 november stelde ERICK KILA zijn nieuwe dichtbundel Beken! voor in het Polanentheater te Amsterdam. Er werd gemusiceerd en voorgelezen, kortom een poëtische biecht en doop tegelijk. De bundel kost 16 euro + 2 euro verzendingskost. Info: www.kleinooden-grootzeer.com en/of uitgeverij@ kleinood-en-grootzeer.com.
Onze abonnees in het voetlicht
3 tot 31 december stelt RENAAT RAMON tentoon in Bibliotheek Harelbeke, Eilandstraat 2. Alain Delmotte leidde op de vernissage de tentoonstelling Denk/Beelden in.
l Van
l Abonnee JULIA REENBOOGH: (via e-mail, 09.11.14) “Ik las in de krant dat het VFL vanaf volgend jaar 7,5 % moet inleveren. Geldt dit alleen voor auteurs of ook voor bedrijfsleiders, bankdirecteurs, managers, notarissen, professoren, ministers, senatoren, députés, burgermeesters, advocaten, voetballers, ondernemers, Europarlementariërs... oef, ik ben buiten adem. Is het dat wat men bedoelt met “veranderen”?
CHARLES VAN GISBERGEN en Ilija Kostov stelden hun etsen, aquatinten en kleurlitho’s tentoon in Atelier Jacques Gorus, Venusstraat 52, Antwerpen van 9 tot 30 november.
l
l Op zondag 23 november stond de der-
de editie van het poëziefestival “Zeven dichters” geprogrammeerd in het Tieltse CC Gildhof. Deelnemers o.a. FRANK DECERF, Alain Delmotte, Diana Freys, Frédéric Leroy, Paul Rigolle, Herlinda Vekemans, Hugo Verstraeten.
l WIM MENHEER was met zijn thriller In het oog van de lens één van de vijf genomineerden voor de prijs De Diamanten Kogel, die de beste thriller van het afgelopen jaar beloont.
l Abonnee Herwig Dendooven (18.12.14, via e-mail): “Jullie nummer Brussel-Bazaar = een hoofdvogel over de hoofdstad, een nummer om niet over het hoofd te zien. Knap en knapperig!”
Op 26 oktober ontvingen in café Kiebooms De Noordergeuzen en gastheer HANS BORODOWSKI poëzieliefhebbers voor een uur poëzie over stations, een buffetjuffrouw en het gestadig dreunen van de metropool.
l l Over zingen
is een in linnen ingebonden boek met talrijke illustraties en een geluidsopname van een interview met WANNES VAN DE VELDE door Guy Van Looy (2000). Een terugblik op een geniaal artiest. De uitgave van Uitgeverij P werd op 18 november in galerie De Zwarte Panter in Antwerpen voorgesteld.
l Voor de jaarlijkse Melopee poëzieprijs van Laarne voor de beste gedichten gepubliceerd in literaire tijdschriften werden ogeselecteerd HARRY M. P. VAN DE VIJFEIJKE en PETER THEUNYNCK (foto). De feestelijke uitreiking vond plaats in de Ridderzaal van het kasteel van Laarne op 16 november
Van RIK PINXTEN verscheen bij uitgeverij EPO het pleidooi Schoon Protest, want er is wel een alternatief. Het neoliberalisme wordt als vampierenideologie in vraag gesteld.
l
l JEAN-PIERRE ORBAN ontving voor zijn roman Vera de Prix du Premier roman en is ook als finalist voor de jaarlijkse Prix Victor Rossel weerhouden. Félicitations!
Overspel? Julien Green: De afgrond voor elkaar verborgen houden: dat is liefde.
90
HET ZOEKEND HERT (filosofiehuis te Berchem) geeft n.a.v. het afronden van zijn cyclus omtrent Wereldoorlog 1 in Wijsgerig perspectief een overzicht van de gelijknamige lezingencyclus met bijdragen van Paul van Tongeren, Vincent Blok, Jeroen Vanheste en Matthijs de Ridder. Prijs: 12,95 euro, te bestellen via website www. filosofie.nl. l
l
Op 19 december vond de vernissage plaats van een foto- en poëzietentoonstelling GELYMED in boekhandel LETTERS EN CO te Deinze: foto’s van Jan Verbeke en poëzie van LUC MARTENS.
l
In december 2014 verscheen het Jaarboek van het Reynaertgenootschap. Hierin verscheen de vertaling van Llibre de les bèsties, het Catalaanse Reynaertverhaal in vertaling van BOB DE NIJS.
l CHRISTOPHE VEKEMAN kwam als beste prominent naar voor tijdens het Groot Dictee: slechts 11 fouten!
l ANDRÉ GOEZU was curator van de tentoonstelling “Kunst is een kreet van Osias Hofstätter” in Kazerne Dossin te Mechelen (vernissage: 27 januari).
l Van ERIC RINCKHOUT verscheen bij uitg. Borgerhoff & Lamberigts Ontrafeld, waarin hij 50 iconische schilderijen uit de westerse kunstgeschiedenis bespreekt.
Theater Paljas lanceerde de nieuwe productie Weerzien, een uit het leven gegrepen parel, vertolkt door GERD DE LEY en Raymond de Bruyne. Tekst en regie: Eddy Van Ginckel.
l
l De meer dan kwaliteitsvolle recensietijdschriften De Leeswolf (volwassenen) en De Leeswelp (jeugd) moeten wegens gebrek aan financiële steun hun werking en publicatie stopzetten. Na het verdwijnen uit de literaire omloop van de literaire tijdschriften De Brakke Hond en Revolver het zoveelste zware verlies voor de Vlaamse letteren. l Van NICOLE VERSCHOORE verscheen bij Édition LE CRI L’innocence en Italie, een verzameling van twaalf novellen, verdeeld in drie delen: Traversées, l’Amour en Destinées.
l Kaas, de toneelbewerking naar de roman van Willem Elsschot, door GUIDO LAUWAERT, verscheen in eigen beheer. Het boek is niet in de handel verkrijgbaar, het kan op aanvraag van belangstellenden per post geleverd worden. Info:
[email protected]. l MIEKE ROBROEKS stelde etsen in Team Galerie Pouloeuff te Naarsen Vesting (NL) tentoon in de expositie “Het Alledaagse (anders)” van 11 januari tot 1 maart.
l NIKI FAES stelde grafiek en schilderijen tentoon In Forum Galerie te Mortsel (7 januari - 5 februari 2014).
Schilder-dichter MARCEL RADEMAKERS / MARK MEEKERS stelde van 15 januari tot 15 april schilderijen, grafiek, teksturen, visuele poëzie en gedichten tentoon in het U.P.C. Sint-Kamillus te 3360 BIerbeek.
l
Filosofiehuis Het zoekend hert publiceerde van ELVIS PEETERS de jaarlijkse nieuwjaarslezing: Tok, sjwwt, tsjak! kledongg. Over het muzikale dwalen. Prijs: 14,95 euro, te verkrijgen in de betere boekhandel en lusterweb.com.
l
LUT DE BLOCK is curator van de poeziewedstrijd 2015 met als thema Stil de tijd - koester de traagheid - met open zinnen om een poëziepad langs de oude spoorwegbedding van Avelgem tot Zwevegem te realiseren. Info:
[email protected].
l
Extra dankwoord Naar aanleiding van ons vorig herfstnummer “Brussel - Bazaar”, waarvoor we aan het adres van Passa Porta in Brussel een dankwoord publiceerden voor de hulp bij het aanleveren van diverse teksten, wisten we niet dat ook andere intiatiefnemers bij het Pasa Porta-project betrokken waren. Daarom een bijzonder dankwoord aan Matthieu Sergier en Isabelle Ost, decaan van de Université Saint-Louis Bruxelles. In de bibliografie van de medewerkers vermeldden we over Véréna Hanf dat “De vrijdagen van Vincent” een roman was, maar dat blijkt niet correct te zijn: het is een eerste publicatie, maar geen roman. Onze excuses.
91
Gierik on the road... 8 november 2014 - CC Bouckenborgh, Merksem Programma Peacemakers n.a.v. 100 jaar W.O.I
Van links naar rechts: 1. Gilbert Verstraelen, schepen voor cultuur, district Merksem ontvangt de Gierikcrew van het Peacemakersprogramma. 2. Dirk Oscar Bohnen zingt liederen van Mordechai Gebirtig en andere vredesliederen. 3. Tin Vankerkom vertolkt een frontverpleegster uit W.O. 1 en brengt een emotionele getuigenis van dagelijks leven en dood. 4. Thomas Jasper Martin las voor uit een fictief oorlogsdagboek.
16 december 2014 - deBuren, Brussel Voorstelling Gierik 125 - Brussel Bazaar
Van links naar rechts: 1. Een nokvolle zaal bij deBuren - 2. Steven Graauwmans verklaart zijn jeugdliefde voor Brussel - 3. Jan Vander Laenen leest twee aangebrande verhalen over menselijke tragiek - 4. Astrid Haerens zwerft door de Brusselse seizoenen - 5. Het schrijverscollectief Soft Revolution eist zijn bestaansrecht op - 6. Philippe Cailliau verhuist poëtisch naar Oostende - 7. Tim Wouters verklaart waarom Brussel werd doorgelicht en legt de voorstelling in de juiste literaire plooi.
92
De Vereniging van Vlaamse Letterkundigen
De Vereniging van Vlaamse Letterkundigen is de oudste auteursvereniging van het land. De meeste (bekende en minder bekende) dichters en schrijvers waren er wel lid van. Sedert 1907 onder meer: http://alleledenvandevvl.blogspot.be/ Ook vandaag de dag is de VVL een actieve club. Zo worden er, onder meer in het literaire café Den Hopsack in Antwerpen, regelmatig literaire avonden belegd onder de noemer Publiek Geheim. Zie: http://www.publiekgeheim.blogspot.be/ Vier keer per jaar verschijnt het ledenblad De Auteur, een tijdschrift boordevol nieuwtjes betreffende de leden. De Auteur besteedt ook altijd ruim aandacht aan recente uitgaven in de recensierubriek De Boekhouding. Zie: http://www.deboekhouding.blogspot.be/ Nadere inlichtingen krijgt u van secretaris Chris Van de Rijck:
[email protected]
93
94
GALERIE B E R K E N V E L D Galerie Berkenveld brengt internationale hedendaagse kunst die een intellectuele inspanning van het publiek niet schuwt. Het werk van vaste waarden binnen de kunstwereld worden tentoongesteld, maar ook jonge talentvolle kunstenaars krijgen hier een podium. Galerie Berkenveld laat u kunst tonen van allerlei disciplines en beeldtaal. Van realisme tot sugestief abstract. Grafiek - beeldhouwerken - schilderkunst - glaskunst - textielkunst - keramiek ... Galerie Berkenveld wil kunst brengen die voor ieder van ons betaalbaar is en niet enkel de happy few kan aanschaffen. Er worden bij elke tentoonstelling werken van hoogstaande kwaliteit aangeboden die onder de 200 euro bedragen. Voor meer informatie over de tentoonstellingen en activiteiten kan u de website raadplegen. U kan uw gegevens invullen op de contactpagina. Zo ontvangt u alle nieuws en uitnodigingen:
www.berkenveld.be
Berkenveldplein 16 2610 Wilrijk +32 (0)476 242 991
GALERIE B E R K E N V E L D
95
[email protected]
Medewerkers lentenummer 126
BETTY ANTIERENS - Betty Antierens, spruit uit gemengde kool, stijf burgerlijke vader, gezellig volkse moeder, laaft zich van haar zesde aan bedrukt en onbedrukt papier, één om leeg te lezen, twee om vol te kribbelen. Vele verhalen, vaak op autobiografische leest geschoeid verschenen in Gierik & NVT. Publiceerde de romans De weg naar Oran en Katarakt naar de gelijknamige TV-reeks.
FREDERIK DE SWAEF - is hoofdredacteur en businessmanager van de weekbladen Story, Storywood, Teve-Blad en van de radiozender Story FM. Hij werd geboren in Aalst en studeerde politieke wetenschappen aan de Universiteit Gent. Bij Academia Press verscheen van zijn hand het boek Betty for president over het effect van BV’s op verkiezingsresultaten.
FERNAND AUWERA - schreef 20 romans, 5 bundels kortverhalen, een 10-tal kinderboeken, enkele monografieën, vertaalde 8 toneelstukken voor KNS, schreef verscheidene filmscenario’s (o.a. De Witte van Sichem, Gaston’s War, Lijmen/het Been), behaalde diverse onderscheidingen (o.a. Arkprijs van het Vrije Woord).
LOTTE DODION - Lotte Dodion is dichteres, slam poet en performer. Ze begon haar poëtische blitzkrieg in 2003 en stond op zowat elk podium in binnen- en buitenland. Recent maakt ze als haar alter ego Felicity ‘Fifi’ Fatale deel uit van de vaste crew van het Pöeziebordeel en dicht ze haar debuutbundel bij elkaar, die dit najaar zal verschijnen bij Atlas Contact.
MARC BRUYNSERAEDE - Geb. te Elsene op 31/12/1943. Was als vakjournalist bij diverse uitgeverijen in Antwerpen en Brussel en in zijn eigen bedrijf actief tot 2010. Publiceerde in talrijke literaire tijdschriften in België en Nederland en was in 1977 medestichter en initiatiefnemer tot de oprichting van het multidisciplinaire kunsttijdschrift Deus ex Machina, dat onlangs nog de uitgave van zijn 150ste nummer vierde. Verder verschenen van hem:1973 : De Profundis (gedichten), 1974 : Made in Peenemünde (gedichten), 1977 : Vraag Waarom wij vleugels dragen, 1978 : Voces Intimae : gedichten verlucht met plastisch werk van J.M. Legrand, 1979 : Een busreis naar Antwerpen: Tien teksten bij litho’s van J.M. Legrand. Bereidt thans een biografie voor van de al te weinig gekende Nederlandse dichter Jozef Eijckmans (1907-1996). RAYMOND CARVER - (1938-1988) was een Amerikaanse schrijver van kortverhalen en poëzie. Tot zijn bekendste werk behoren Will you please be quiet, please? (1976), What we talk about when we talk about love (1981) en Cathedral (1983), drie bundelingen van kortverhalen. Carver leidde een tumultueus leven; hij verhuisde regelmatig, veranderde vaak van werk en was verslaafd aan drank en drugs. GUY COMMERMAN - medestichter Gierik, publiceerde een 10tal poëziebundels, is graficus, recent: Getuigenis van zinnen, uitg. Kleinood & Grootzeer. GEERTRUI DAEM - schrijft verhalen, toneel en romans. Debuteerde in 1993 met de verhalenbundel Boniface (Debuutprijs), ontving de Toneelprijs van de Nederlandse Taalunie, de L.P. Boonprijs en oogstte nominaties in AKO- en Libris Literatuurprijs. Recent: Ik bemin u bovenal (verhalen, 2008), De bedlegerige (roman, 2011). DOMINIQUE DE GROEN - is geen persoon maar een voorbeeldzin uit een grammaticaboek. Meestal zit ze op de bus en denkt ze na over de ideologische implicaties van de kaaklijn van River Phoenix. Met haar taal wil ze krassen maken in de lagen ijskoud zweet van het diepe muskietenverleden, crypto-anarchist worden, de plutonische dieptes van het internet induiken, alle wegen en kaarten achter zich laten, Google Earth nog het meest van al. Ze werkt aan een roman. Ze woont op www.vulpix91.be. Haar lievelingseten is copypasta. MARIETJE D’HANE-SCHELTEMA - studeerde klassieke talen te Amsterdam. Vertaalde werk van de voornaamste Griekse en Romeinse auteurs. Ontving de Martinus Nijhoffprijs voor haar vertaling van Juvenalis, en de Oikos publieksprijs voor haar gehele oeuvre.
NIELS DONCKERS - (1969) is fotograaf, woont en werkt in Antwerpen. Meest recente solo expo: bij Annie Gentils Gallery, in 2014. Heeft aandacht voor het ongerijmde in de architectuur. RICHARD FOQUÉ - architect, hoogleraar architectuur en ontwerpwetenschappen. Debuteerde in 1967 met Alleen kringen. Recent: De grote rokade (2012), Te laat het landschap (2013) en Equinox, bibliofiele uitgave bij litho’s van André Goezu, op 19 maart 2015 verscheen Hier staan wij. PIA FRAUS - is een ‘leugentje om bestwil’. Ze is ‘the girl next door’ en ‘the fuck of the century’. Iedereen kent haar, maar niemand kent haar echt. Ze is een unieke stem in het erotica-genre. In haar kortverhalen is alles flexibel: van taal tot gender. Haar debuutbundel Vrijages (Uitgeverij ‘t Verschil, 2006) was meteen goed voor 15000 exemplaren; in 2013 volgde - eindelijk - Meer vrijages. Tussendoor houdt Pia er diverse open relaties op na met tekenaressen, gewoon omdat ze graag stript. Lees ook: www.piafraus.be. CLAAR GRIFFIOEN - schreef mee aan een aantal verhalenbundels (o.a. Prikkeldraad en De Zuilen dankzij de filosofie). In 2013 koos Abdelkader Benali haar verhaal Een brief voor jou, mijn lieve zoon voor het boek Gouden Tijden Zwarte Bladzijden. Ze woont behalve in Nederland ook op het Indonesische eiland Lombok alwaar ze zonder al te veel afleiding ongestoord kan schrijven. Van tijd tot tijd organiseert ze als gastcurator exposities. Bezoek www.eastwest-arts.com voor uitgebreide informatie met foto’s van alle activiteiten. RENÉ HOOYBERGHS - is redactielid van Gierik & NVT en publiceert hier en daar poëzie en recensies. Overweegt een nieuwe verzameling gedichten voor het jaar 2016. ROEL INGELSREGT - plastisch kunstenaar, illustrator. Roel Engelsregt werd geboren in Washington in 1986. Zijn Vlaamse moeder (Johanna van Eendracht) was tolk Nederlands-Duits en gehuwd met Jason Ingelsregt, Amerikaans China-deskundige bij de Amerikaanse Veiligheidsdiensten (zijn voorouders uit Inooigem afkomstig arriveerden met de toenmalige Red Star Line in de Verenigde Staten - 1923). Roel vertoefde een groot deel van zijn jeugd in Peking, waar hij studeerde aan de Hogeschool voor Picturale Vormgeving. Toen hij 22 was, werden zijn ouders gedetacheerd naar Europa. Zij vestigden zich in Sint-Joost-ten-Node en Roel liep verder school als vrije leerling in de Academie van Anderlecht. Bij zijn leraars viel hij op door zijn accurate en razendsnelle vindervaardigheid bij het schetsen met potlood en Oost-Indische inkt.
96
Een erfenis van zijn Chinese opleiding. Hij tekent nu free lance voor tijdschriften, magazines, uitgeverijen en werkt naarstig aan de voorbereidingen van een eerste persoonlijke tentoonstelling. Toen we hem eerder toevallig in de Antwerpse jeneverkroeg ‘De Vagant’ ontmoetten en ik hem over het komende Overspelnummer van Gierik vertelde, bood hij spontaan aan om voor de nodige illustraties te zorgen. We mailden hem enkele teksten (proza, poëzie) door en ‘s anderendaags ontvingen we reeds zijn eerste picturale suggesties. We waren onmiddellijk overtuigd. De Gierikabonnees kunnen nu meegenieten van zijn onvolprezen talent. DIONA IOANID - zie pag. 76. JORIS IVEN - werkte mee aan de literaire tijdschriften Letters en Deus Ex Machina. Debuteerde in 1988 met de bundel Galerie De Taxus, publiceerde in diverse literaire tijdschriften en verzamelbundels. Recent: Ninglispo (2009), Minneliederen (2010), Shimizu, zuiver water (2014), Fundamenten in de Vennen, Stemmen uit de straat (2014), vertaalde poëzie van o.a. Nâzim Hikmet, Sujata Bhattt, Charles Simic, Mazisi Kunene, Tahar Ben Jelloun... EEF LANOYE - schrijfster van erotische verhalen. En ja, ze is de nicht vanTom Lanoye, maar ze is vooral zichzelf. Ze rondde een HBO-opleiding voor culturele en maatschappelijke vorming af en behaalde een Master Sociologie aan de Erasmusuniversiteit. ‘Verneder mij, alstublieft’ is een bevreemdend en beklemmend verhaal verschenen in de bundel La Maîtresse du pirate. JAN LAUWEREYNS - dichter, essayist en cognitieve neurowetenschapper; bekroond met H. C. Pernath-prijs, VSB Poëzieprijs, Vlaamse cultuurprijs voor essay, Herman De Coninckprijs voor de bundel Hemelsblauw (2012); recent: De willekeur (2012). WARD MERTENS - studeerde aan de SchrijversAcademie Antwerpen. Hij debuteerde in 1001 Liefdes van Creatief Schrijven. Later verschenen kortverhalen en gedichten van hem bij Beefcake Publishing en in Op Ruwe Planken, Weirdo’s en Gierik & NVT. Sinds 2013 zit hij in de redactie van Gierik & NVT. Ward Mertens schrijft op www.wardmertensschrijft.blogspot.be JAN MYSJKIN - is dichter, vertaler en essayist. Recent verschenen: Enz..., enz..., de vervolgbundel op Rekenkunde van de tastzin (2011) en Voor mijn ogen ligt het zwijgen (2010). Vertalingen: Herschepping van de wereld van Laurence Vielle, Het kortstondige is eeuwig van Michel seuphor en Het dronken schip van Arthur Rimbaud. FREEK NEIRYNCK - is toneelregisseur, journalist en acteur. Teksten voor figurentheater Taptoe, tekstfournisseur van Pierke Pierlala, verspreidde het Vlaamse figurentheater over zowat de hele aardbol. TIJL NUYTS - Tijl Nuyts (1993) volgde een bachelor taal-en letterkunde Engels en Spaans aan Kulak, Oxford Brookes University en KU Leuven en studeert momenteel de master westerse literatuur aan KU Leuven. Hij schrijft vooral proza en poëzie en publiceerde in tijdschriften als DWB, Gierik & NVT, Schoon Schip, Streven en Romaneske. tijlnuyts.wordpress.be OVIDIUS - geboren te Sulmo (Sulmona) in 43 voor, overleden te Tomis (Constanta, Roemenië) in 17 OE. Debuteerde met Amores. Zijn hoofdwerk, Methamorphosen, diende als inspiratie voor heel wat kunstenaars – denk maar aan Die Verwandlung van Franz Kafka. LEEN PIL - is master in de taal en letterkunde en dichter. Publiceerde de bundel ‘stad boven water’ (2013) en gedichten in literaire tijdschriften en verzamelbundels. Volgt les aan de Antwerpse SchrijversAcademie.
97
TONY ROMBOUTS - zie pag. 80-81. GAEA SCHOETERS - is auteur, journaliste, scenariste. Debuteerde met kortverhalen en schreef reisboek Meisjes, Moslims & Motoren. Recent verschenen de romans Diggers en De kunst van het vallen. ARNOUD VAN ADRICHEM - redactielid van DWB, ex-hoofdredacteur van literair tijdschrift Parmentier. Debuteerde met bundel Vis, bekroond met Hugues C. Pernathprijs (2009). Stemvork is een bundel gedichten, essays en vertalingen samen met Jan Lauwereyns. In 2011 verscheen Een veelvoud ervan, genomineerd voor de J. C. Bloem-poëzieprijs. Hij publiceerde talloze essays in diverse literaire tijdschriften. JEAN PAUL VAN BENDEGEM - hoogleraar logica en wetenschapsfilosofie, noemt zichzelf een spiritueel atheïst, stichtend lid van SKEPP, recent: Over wat ik nog wil schrijven behandelt 11 verschillende thema’s (film, letteren, strips, wiskunde, vrijmetselarij, muziek, architectuur, porno, religie en Sherlock Holmes). NICOLE VAN OVERSTRAETEN - geboren 30 juni 1946. Gepensioneerde leerkracht Nederlands, Lyceum Martha Somers, Brussel. Bestuurslid van de VVL. Schrijft poëzie en kortverhalen. Dichtbundels: De dagen van de winter (1989), Jagen (1997), Sapkracht (1999) en De tuinen van Thevenet (2012). Publicaties in literaire tijdschriften o.a. Enklave (VUB), Gierik NVT, Appel, Portulaan, Stroom, Digther. Ze was redactielid van de literaire tijdschriften Kiezel en Brutaal, organiseerde poëzieateliers en theaterworkshops in het Lyceum Martha Somers, waarvoor zij een vermelding kreeg in het Brussels Projectenboek. Zij verleende haar medewerking aan de Poëtische Aperitieven van het Internationaal Centrum op de Lemonnierlaan in Brussel (1995-1998). Ze nam ook deel aan literaire manifestaties als Het Groot Beschrijf (Brussel, 19971998) en verzorgde diverse literaire avonden in Café Den Hopsack in Antwerpen. ERIK VLAMINCK - schrijft romans en toneel. Is voorzitter van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Werd bekend door zesdelige romancyclus, later gebundeld in drie delen: Langs moederszijde, Langs vaderszijde, Langs schrijverszijde. Doorbraak met roman Suikerspin, in 2011 verscheen Brandlucht. Hoogachtend, Dikke Freddy is een verzameling columns. Recent toneel in 2014: Miranda en Ten huwelijk. LIEF VLEUGELS - (Herentals, België, 1953) schrijft romans en poëzie; ze was als docent schrijftraining en poëzie verbonden aan de Antwerpse SchrijversAcademie, de Schrijversvakschool in Paramaribo, Suriname, en diverse instellingen zoals scholen, bibliotheken en gevangenissen. ❚
GIERIK
Literair tijdschrift met initiatief
& Nieuw Vlaams Tijdschrift www.gierik-nvt.be Volg ons op facebook: Redactie Gierik-Nvt B.T.W.: BE 0478.939.478 ISSN 077-513X
Stichters: Guy Commerman & Erik van Malder nr 126 - 33ste jaargang – nr 1, lente 2015
Met de steun van talrijke auteurs en mecenassen, Antwerpen Boekenstad, Vlaams Fonds voor de Letteren. Redactiesecretaris en verantwoordelijke uitgever: Guy Commerman, Kruishofstraat 144/98, 2020 Antwerpen.
[email protected] é Kernredactie: René Hooyberghs, Tin Vankerkom,Richard Foqué, Jasper Vervaeke, Guy Commerman, Tim Wouters, Ward Mertens, Erick Kila, Peter De Voecht, Thomas Martin, Ruth Bruyneel, Tineke Van Onckelen. Adviserende redactie: Betty Antierens, Maarten Van Alstein, Uli Vinks, Guido Sanders, Inge Karlberg Ad hoc-redactie nr 126: René Hooyberghs, Ward Mertens.
Jaarabonnement (4 nummers) incl. port: België: 32 euro / Europese unie: 40 euro / andere landen: 45 euro Steunend lid: 50 euro / Erelid: 75 euro Losse nummers: België: 9 euro / Europese unie: 13 euro / andere landen: 15 euro Betaling: België: rek.nr. 068-2237695-29 van Gierik & NVT Buitenland: IBAN BE26-0682-2376-9529 BIC-code GKCC BE BB Abonnementen / penningmeester: René Vanhove, Scheirlinckxstraat 48, 2660 Hoboken
[email protected] Inzendingen: Per e-mail (word):
[email protected] of redactieadres. Poëzie: max. 10 gedichten, proza: max. 4.000 woorden, alleen niet eerder en niet elders gepubliceerde kopij. De auteur is verantwoordelijk voor zijn inzending, hij behoudt het copyright en ontvangt bij publicatie een gratis bewijsexemplaar. Tenzij de auteur het vooraf verbiedt, mag zijn inzending op de website van Gierik & NVT verschijnen. Auteurs, medewerkers die wij i.v.m. auteursrechten niet hebben kunnen bereiken of achterhalen kunnen de redactie contacteren. Overname van teksten uit Gierik & NVT is toegelaten mits bronvermelding en voorafgaand akkoord van de uitgever. Website: Dirk Derom, Linda Weix, Guido Sanders Vormgeving: Kunstencentrum Berkenveld (afdeling vormgeving) Berkenveldplein 16, 2610 Wilrijk. tel: 03 830 15 50 & gsm: 0476 242 991
[email protected] - www. berkenveld.be Drukkerij: EPO, Lange Pastoorstraat 25-27, 2600 Antwerpen Gierik & NVT wordt gedrukt op papier met een FSC label.
Beschermcomité: bestaat uit meerdere leden die hun morele en daadwerkelijke steun toezegden en hun intellectueel, creatief en maatschappelijk gewicht in de waardenschaal leggen om het tijdschrift Gierik & NVT mede in stand te houden. De huidige lijst kan op eigen verzoek worden uitgebreid. In willekeurige volgorde: Frans Redant (dramaturg), Ludo Abicht (vrije denker, filosoof, Arkprijs van het Vrije Woord), Gilbert Verstraelen (schepen van Cultuur Merksem), Jos Vander Velpen (advocaat, voorzitter Liga Rechten van de Mens), Peter Benoy (exTheaterdirecteur Zuidpool), Lucienne Stassaert (vertaalster, auteur, Arkprijs van het Vrije Woord), Rik Hancké (toneelregisseur, acteur), Monica De Coninck, Freek Neyrinck (zette het figurentheater op de wereldkaart), Willy Claes (Minister van Staat), Philippe Lemahieu (bedrijfsleider en cultuurminnaar), Eric Brogniet (dichter, directeur Maison de la Poésie, Namen), Walter Groener (Fakkeltheater), Victor Vroomkoning (NL, dichter), Chrétien Breu-kers (NL, dichter), Bart F. M. Droog (NL, dichter-performer, redacteur literair internettijdschrift Rottend Staal), Wim Meewis (auteur, kunsthistoricus), Lionel Deflo (auteur, ex-hoofdredacteur Kreatief), Silvain Loccufier (ererector VUB), Roger Peeters (ere-inspecteur-generaal basisonderwijs). Ereleden & steunende leden: Suzanne Binnemans, Eddy Strauven, Inge Kalberg, Dirk Pauwels, Jan Bosmans, Bruno de Locht, Anouchka Van Dun, Jef Brouwers, Jean Ectors, Jan Fabre, Richard Foqué, François Geeraerts, Kees Klok, Philippe Lemahieu, Piet Mattheessens, Henk Van Kerkwijck, Jim Van Leemput, Ronald Verbruggen, Hugo Vermeulen, Stefaan Vermeulen, Raymond Vervliet, Rene Hooyberghs, Harry Janssens, Nicole Verschoore, Cecile Baeteman, Frank Spaey, Guido Spruyt, Roger Peeters, KJA Ter Voorde, Henri Coenen, Serge Coopman, Karel Boullart, Hugo Costermans, L. Ethem, Patsy Sörensen, Christian de Borchgrave, Clara Haesaert, Ruth Lasters, Rita Mattijsses, François Peeters, Linda Van Lierde, Guy en Ingrid Stevens-Hössle, Geeraard Vingeroets, Johan Clijmans, Helena Melis, Luc C. Martens, Lief Cappaert, Jenne Christiaens, Wim Harkx... Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift wordt verspreid door FOLIO, koepelvereniging literaire-, culturele- en erfgoedtijdschriften. Antwerpen: IMS - Dierckxsens-Avermaete, Melkmarkt 17 Standaard Boekhandel, Huidevettersstraat 1-3 De Groene Waterman, Wolstraat 7 (2 Gieriksterren) IMS - Stadsfeestzaal, Meir Gent: Boekhandel Limerick, Kon. Elisabethlaan 142 Poëziecentrum, Vrijdagmarkt 36 Nieuwscentrum Walry, Zwijnaardsesteenweg 6 Brugge: Boekhandel De Reyghere, Markt 12 (2 Gieriksterren) Boekhandel De Reyghere, Moerkerksesteenweg 186 Hasselt: Markies van Carrabas, Minderbroederstraat 9-11 IMS - Demerstraat 80 a Kortrijk: Boekhandel Theoria, O.L. Vrouwestraat 22 Roeselare: Boekhandel Hernieuwen, Noordstraat 100 Sint-Niklaas: Boekhandel ‘t Oneindige Verhaal, Nieuwstraat 17 Tienen: Boekhandel Plato, Peperstraat 22 Leuven: IMS - Dieststestraat 131 Breda: IMS - Nieuwe Ginnekenstraat 9, 4811 NM Breda Brussel: Passa Porta Bookshop - A. Dammaertstraat 46
98