LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
De onderstaande opdrachten sluiten enerzijds direct aan bij de inhoud en/of de vorm van de theatervoorstelling ‘Meester van de zwarte molen’, anderzijds creëren de opdrachten ook een breder kader, bijvoorbeeld over algemene aspecten van theater of muziek. Als docent kun je – ter voorbereiding op de voorstelling – shoppen in het opdrachtenaanbod in deze lesbrief; je hoeft de opdrachten dus niet perse in de volgorde te doen zoals ze hier zijn opgeschreven. Met deze voorbereiding wil Het Laagland zich vooral concentreren op een ervaringsgerichte aanpak. Dit kan op drie manier gebeuren: receptief, actief en reflectief. De onderstaande opdrachten richten zich telkens op zo’n ervaringsgericht gebied.
INHOUDSOPGAVE LESBRIEF Eenvoudige muziekopdrachten rond ritme en percussie
va. pagina 2
Theatrale sferen oproepen met muziek
va. pagina 8
Theateropdrachten rond het thema macht
va. pagina 10
Theateropdrachten rond het thema veranderen
va. pagina 13
Tips rond voor/nabesprekingen: filosoferen met kinderen
va. pagina 13
Het Laagland is dé professionele jeugdtheatervoorziening voor de hele familie uit SittardGeleen. Met eigenzinnig kwaliteitstheater, dat kinderen serieus neemt, jongeren prikkelt en volwassenen ontroert, verrassen en verrijken we een breed publiek, op (inter)nationale podia, op scholen, in onze eigen theaterzaal en op bijzondere buitenlocaties. Meer info? www.hetlaagland.nl
1
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
EENVOUDIGE MUZIEKOPDRACHTEN ROND RITME EN PERCUSSIE In ‘Meester van de Zwarte Molen’ speelt muziek een belangrijke rol. Eerste reeks opdrachten. We zoomen in op het maken van muziek met verschillende voorwerpen, én op muziek als theatraal element. Kortom: hoe kun je via muziek een bepaalde sfeer oproepen? We laten de leerlingen kennismaken met oefeningen rond ritme en percussie. Deze opdrachten focussen zich op het actieve ervaren. Verderop zullen we dieper ingaan op het reflectieve karakter van het muziekgebruik in de voorstelling. De onderstaande opdrachten kunnen met verschillende lichaamsdelen en voorwerpen worden gedaan. Je hebt dus niet veel nodig! Zie ze als een inspiratiebron en als motiverende opwarming voor de voorstelling. Voor de eerste reeks muziek- en geluidsopdrachten heb je nodig: je eigen lichaam. Deze ritmische opdrachten kunnen met één paar handen worden uitgevoerd, maar ook met (drum)stokken. Boomwhackers of stiften zijn ook zeer geschikt om ritmisch aan de slag te gaan! 1. Hoe snel ben jij? We starten met verschillende reactie- en tempooefeningetjes zoals: -
-
-
Voetenroffel: iedereen staat in een kring, de begeleider in het midden. Zodra de ‘dirigent’ – de docent of begeleider – je aanwijst, begin je zo snel mogelijk met je voeten te ‘roffelen’ (stampen). Iedereen zegt z’n eigen naam, de groep herhaalt telkens vier keer de genoemde naam (steeds luider). Hetzelfde als hierboven, maar nu geef je een klap- of stampklank erbij, de groep herhaalt de naam één keer en de klank vier keer. Iedereen stapt door elkaar en telt luidop mee (bijvoorbeeld tot 7), op de achtste tel staat iedereen stil en roept ‘Ha’! Hetzelfde als hierboven, maar we proberen nu niet meer luidop te tellen.
Deze oefeningen zijn goed als ijsbrekers, voor het reactievermogen, de concentratie, de ritmiek en het gevoel voor muzikale structuur.
2
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
2. Een ritmisch rondje Iedereen gebruikt zijn of haar handen om mee te klappen, of twee stokken om mee te trommelen. We proberen bewegings- en geluidspatroontjes te combineren. De begeleider doet – binnen vier tellen – een patroontje voor, de groep doet na. Bijvoorbeeld: boem-boem-tak! Boem-boem-tak! (De groep antwoordt: boem-boem-tak! Boem-boemtak!). Daarna doet de begeleider een nieuw patroontje, de groep doet na. Iedereen krijgt vervolgens de kans om zelf een patroon voor te doen, maar let op: er moet zowel beweging als klank in zitten! In deze opdracht verzamelen we vooral veel ideeën en kiezen en/of combineren we er een paar. 3. Ritme en stem Probeer in duo’s een herhaalbaar muzikaal bewegingspatroontje te maken, waarbij je ook je stem gebruikt. Je hoeft geen woorden te zeggen – je kunt ook kreten uitslaan of roepen. Bijvoorbeeld: boem-boem-‘hiiii-haaa!’ Boem-boem-‘hiiii-haaa!’ De leerlingen leren samenwerken en kiezen zelf materiaal dat uit de bovenstaande opdrachten is ontstaan.
4. Combineer met meer Met je duo zoek je een ander duo op. Daarna zoeken de kinderen – met z’n vieren – een manier om vanuit beide ideeën (dus de twee aparte ritmische patroontjes) een nieuw patroon te maken, dat niet langer duurt dan acht tellen en dat ze samen kunnen spelen. Het eerste duo had zojuist bijvoorbeeld het volgende stukje gemaakt: Boem-boem-‘hiiii-haaa!’, Boem-boem-‘hiiii-haaa!’. Het resultaat van het tweede groepje was bijvoorbeeld: ‘Lala’-boem-boem-tak!, ‘Lala’-boem-boemtak! Het samenvoegen van beide ideeën kan dan bijvoorbeeld zijn: ‘Lala’-boem-‘hiii’-tak!, ‘Lala’-boem‘hiii’-tak! Oefen dit een paar keer en toon het aan de rest van de groep. Zorg ervoor dat je het stukje twee keer vlot kunt herhalen. Centraal staat hier: het samenwerken, kiezen, combineren, afwerken. 3
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
5. Combineer met nog meer! Elk groepje van vier zoekt een ander groepje en probeert het stuk van de anderen te versterken door er een ritmische begeleiding onder te zetten. Zorg ervoor dat iedereen in hetzelfde tempo blijft spelen. Zodoende krijg je een totaalspektakel, waarbij de twee hoofdpatronen telkens worden versterkt door het andere groepje. Probeer beide stukken te koppelen tot één groter geheel. Goeie ideeën uitzoeken, samenwerken, aanvaarden, afwerken. Oefen dit enkele keren door tot iedereen alles onder de knie heeft. Vervolgens kan er een toonmoment zijn: alle groepen laten elkaar hun resultaat zien!
Tweede reeks opdrachten: Met gemakkelijk te vinden materiaal kun je voor iedereen een trommel maken – met emmers, kartonnen waspoederdozen, … De stokken kun je bijvoorbeeld maken van een bezemsteel die je in stukjes zaagt (25 à 30cm). Of je kunt met de handen op de zelfgemaakte trommels slaan. Als variatie is het ook leuk om andere voorwerpen erbij pakken die ritmische klanken voortbrengen, zoals kopjes, bestek, potten, pannen, … Maak samen met de deelnemers duidelijke afspraken over de spelregels. Verzin met z’n allen bijvoorbeeld een teken om stil te zijn, zodat de kinderen niet blijven trommelen, of verzin een teken om de stokken neer te leggen, enzovoort. 1. Geef eens een klap! Als de kinderen een trommel hebben, dan kunnen ze direct daarmee aan de slag. Laat ze eens flink losgaan op hun eigen trommels. Laat het gerust chaotisch zijn, geef ze een bepaalde tijd om zoveel mogelijk kabaal te maken, bijvoorbeeld 30 seconden, en introduceer de code die zojuist is afgesproken. Je kan het spannend maken door af te tellen. De kinderen leren hier vooral de mogelijkheden van het materiaal te verkennen. Ook is dit een goede ijsbreker. 4
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
2. Klanken uitproberen Laat de kinderen zoveel mogelijk verschillende klanken zoeken uit hun trommel. Je kan er een paar voordoen (handen of stokken tegen elkaar, in het midden slaan, op de rand, wrijven over de doos, …). Je kan ook vragen aan de kinderen om er een paar aan de groep te laten horen, die je dan met de hele groep kunt naspelen (zie de andere opdrachten ter inspiratie). Gebruik die klanken later trouwens ook, in de ritmische stukjes die we zelf gaan maken. De doelen komen hier overeen met de vorige opdracht. Ook trainen we hier de reactievermogens van de kinderen. 3. Wave Laat een zogenaamde ‘klap’ op de trommel de kring rond gaan – iedereen slaat om de beurt één keer op zijn of haar trommel. Je kan proberen om het tempo op te drijven, maar houd rekening met de haalbaarheid voor de kinderen. Lukt dit goed, dan kun je de ‘dubbele klap’ invoeren: als iemand twee keer op de trommel slaat, dan keert de richting om. In het begin is het niet slecht als alleen de begeleider dit doet. Als ze het systeem snappen, dan kunnen ze het zelf ook proberen. Let er dan op dat iedereen aan de beurt komt, en dat de slag niet in de helft van de kring heen en weer blijft gaan. Als je dat ziet zitten, kan je dit alles ook ritmisch laten gebeuren. Zorg voor een constant tempo – dat kun je zelf aangeven door met je stokken te tikken, of een metronoom opzetten, of naar een klok met secondewijzer te kijken. Op elke tik, komt de volgende klap in de kring. Hierbij kan je ook de dubbele klap invoeren, zodat de richting draait. Dit laatste zal vooral goed gaan bij 9+. In deze oefening werken we verder aan de reactievermogens, ritmiek en gevoel voor muzikale structuur. 4. De ‘dirigent’ Laat alle kinderen samen roffelen op de trommel. Ze moeten goed kijken en luisteren naar wat jij doet, en dit zo snel mogelijk meedoen. Je kan nu gaan spelen met het volume, door heel luid en heel stil te spelen. Ook het tempo kun je aanpassen: heel snel roffelen, of helemaal vertragen. Je kan met twee stokken afwisselend spelen, of alle twee samen (techniek). Je kunt ook een korte stop inlassen. Als ‘dirigent’ kun je verschillende groepjes indelen (terwijl ze verder spelen). Zo kan je één groepje bijvoorbeeld in de handen klappen of de stokken laten tikken in een bepaald tempo, terwijl de rest daartussen op de trommels slaat. Je kan de kinderen dit ook zelf laten doen – laat ze in het midden van de kring staan, en ze mogen hun ‘orkest’ dirigeren.
5
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
Je hoeft het spelen niet te onderbreken om een ander kind te laten dirigeren. Wijs gewoon iemand nieuw aan, en laat ze van plaats wisselen terwijl er verder gespeeld wordt. Het is ook leuk als je hier klanken gebruikt die in het begin gevonden zijn. Het wrijven op de ton, op de stokken, op de rand, aan de binnenkant, tegen een stoel, … Naast het ontwikkelen van ritmische gevoelens en vermogens gaan de kinderen hier stapje voor stapje samenwerken.
5. Doe voor en na Speel een paar eenvoudige ritmes voor, en laat de hele groep dit naspelen. Als ze dit patroontje snappen, kan je ze elk om beurt iets laten voorspelen. Zeg er zeker bij dat alles goed is, maar dat het niet te moeilijk mag zijn omdat iedereen het moet kunnen naspelen. Let hier ook op in de voorbeelden die je – als begeleider – zelf geeft. 6. Vier tellen oefenen Wellicht zal in het vorige rondje niet alles heel vlot verlopen zijn, omdat er sommige kinderen iets heel kort, en anderen iets heel lang voorspelen. Dan is het moeilijk om te weten wanneer je precies mag naspelen. Dit kun je verhelpen door af te spreken dat elk ritme 4 tellen duurt. Een makkelijke manier om dit mee te tellen, zowel voor jezelf als voor de hele groep, is om ter plaatse te marcheren, met de voeten in hetzelfde ritme stappen. Je kunt er zelfs voor zorgen dat iedereen hetzelfde pasje doet (linksvoor, rechtsbij, linksachter, rechtsbij), en dan weet iedereen dat op elke ‘linksvoor’ er een nieuw ritme start. Geef terug een paar voorbeelden. Begin eenvoudig – op elke tel één bijvoorbeeld één slag – maar durf te onderzoeken hoe ver je kunt gaan. Speel eens een ritme voor met rustpauzes erin. Aangezien alles 4 tellen duurt, zou dit niet zo’n groot probleem mogen zijn om na te spelen. Je kan terug een rondje doen, waarbij iedereen om de beurt iets voorspeelt en de groep het naspeelt. Normaalgezien krijg je nu een aaneengeschakelde reeks van ritmes van 4 tellen. 7. Klein partituurtje Gaat dit allemaal goed? Dan kunnen we nu echt gaan ‘componeren’, door heel simpele partituren te maken. Hiervoor neem je bijvoorbeeld blokken/lego’s/duplo’s – of iets waarvan je verschillende kleuren hebt. Zorg er voor dat de blokken allemaal even groot zijn. Dat vergemakkelijkt het idee dat elk ritme even lang duurt (4 tellen).
6
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
In de eerste fase kun je twee verschillende kleuren van blokken nemen, en per kleur een ritme afspreken. Verdeel de groep in twee groepen, en laat elk groepje één ritme/kleur voor zijn rekening nemen. Daarna leg je – lukraak – een aantal blokken achter elkaar, met de twee kleuren door elkaar gemixt. Nu kan de hele groep deze ‘partituur’ spelen (elk groepje speelt het juiste ritme op het juiste moment). Het helpt zeker als je als begeleider aanwijst welk stukje partituur de groep speelt. Dan kan iedereen volgen of terug inpikken als ze het even kwijt zijn. In deze oefening leren de kinderen samenwerken en combineren.
8. Tekst Het moeilijke aan wat er tot nu toe aan oefeningen beschreven staat, is om de verschillende ritmes uit elkaar te houden. Zeker als het er meerdere worden, gaat dat niet meer. Daarom is het handig om je ritme op een tekst te zetten. Een kort zinnetje dat hetzelfde ritme heeft als het ritme zelf, en dat ook een beetje klopt – zo moet je een snel ritme niet op een tekstje over slapen zetten. Je kan ook handig inspelen op een thema uit de voorstelling ‘De Meester van de Zwarte Molen’: magie, toveren, liefde, vriendschap, volwassen worden, … Voorbeeld: de slag Boem-boem-tak! Boem-boem-tak! kan worden vervangen of meegezongen met ‘To-ver-stok!’, ‘To-ver-stok!’ Oefen de ritmes eerst met z’n allen door ze op te dreunen. Als ze dit goed kunnen, zal het veel gemakkelijker zijn om ze mee te trommelen. Je kunt nu verschillende ritmes gaan combineren met elkaar: door partituurblokken op elkaar te stapelen, kan je meerstemmig gaan spelen - tweestemmig voor 6 tot 8 jarigen, driestemmig voor 9 tot 11 jarigen, en vanaf 11 jaar kunnen ze misschien wel vier ritmes aan. Je kan de kinderen ook zelf ritmes of zinnetjes laten verzinnen. Zorg dan wel dat die telkens vier tellen duren en niet te veel op elkaar lijken. Soms denken kinderen dat ze 2 verschillende ritmes hebben, omdat er verschillende teksten op staat. Maar het kan perfect zijn dat het 2 keer hetzelfde ritme is, waar enkel een andere tekst op staat. Dat is niet interessant om dan te combineren omdat je twee keer hetzelfde hoort. De bovenstaande opdrachten worden, naarmate de reeks opdrachten vordert, steeds technischer. Zoek dus zelf een geschikt niveau of eindpunt in deze reeks!
7
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
THEATRALE SFEREN OPROEPEN VIA MUZIEK Hieronder enkele opdrachten die gericht zijn op het creëren van sferen via muziek. Dit speelt in de ‘Meester van de Zwarte Molen’ een grote rol. Tegelijkertijd zijn we met theateroefeningen bezig, namelijk met stemgebruik en beweging. Ook bij deze opdrachten heb je weinig materialen nodig. Je kunt trouwens enkele oefeningen uit de bovenstaande (ritmische) opwarmers gebruiken als ijsbrekers voor deze oefeningen.
1. De klankmachine In kleine groepjes van 3 of 4 personen. Elk groepje moet proberen om een bepaalde locatie in klanken om te zetten. Sluit bij de keuze van de locatie aan bij locaties uit de voorstelling, bijvoorbeeld een molen. Verzin met je groepje klanken die een duidelijk begin, midden en einde aan het muziekstukje geven. Beschouw je groepje als een machine: door bewegingen en geluiden te maken brengen jullie deze ‘molenmachine’ in beweging. De deelnemers mogen zeker herhalingen toevoegen.
2. Wedstrijdje met papier Geef elk groepje een blad papier en één minuut de tijd. Maak in je groepje zoveel mogelijk geluiden met dit blad papier – door te frommelen, scheuren, wapperen, wrijven, tikken, … De begeleider houdt de score bij en roept aan het einde het winnende groepje uit. In tweede instantie mag elk groepje het meest creatieve idee aan de andere groepjes laten zien en horen. De andere groepjes mogen op hun beurt zeggen waar dit geluid ze aan doet denken (onweer, ruzie tussen een verliefd koppel, oorlog, regendruppels, …).
3. Sferen oproepen met je stem Ga in een kleine cirkel staan, kies één klinker. We ademen heel diep en allemaal tegelijk beginnen we onze klinker te ‘zingen’, en proberen deze zo lang mogelijk aan te houden. Als je adem op is, stop je. We doen dit nu nog eens, maar als je adem op is, adem je stilletjes bij, kies je een andere klinker en toonhoogte en begin je opnieuw.
8
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
4. Waar doet het je aan denken? In subgroepjes van 4 a 5. Elk groepje verzint geluiden die ze gezamenlijk kunnen maken. Dit kan met stem, voetstappen, handgeklap, een blad papier, … Ze moeten proberen om dit tegelijk te doen en vol te houden. Alle geluiden kunnen meetellen: als iemand bijvoorbeeld per ongeluk hoest, kunnen de andere in ritme mee hoesten. Ook moet er – net als in de vorige opdracht – een begin, midden en einde te horen zijn. Bedenk ook hoe ze zo dadelijk gaan starten – bijvoorbeeld allemaal achter elkaar aan stappen, op een rij, fluisterend, enzovoort. Je kunt bijvoorbeeld ook binnensluipen terwijl iedereen in de handen wrijft, in een cirkel rond het publiek gaan staan, lange klinkers zingen, heel hard stampen op de grond, enzovoort. Zodra iedereen klaar is, gaat er één groep naar buiten. De rest gaan in een ruime kring zitten, of liggen, met de ogen dicht. Het groepje komt binnen zoals ze hebben afgesproken en laten hun klankstukje horen. Het is daarbij verboden om de kinderen die in het midden zitten of liggen aan te raken. Wat vonden de kinderen in het midden ervan? Waaraan doet het klankstukje ze denken? Welke sfeer – spannend, griezelig, komisch, verdrietig, … Wordt er een bepaalde spanning opgebouwd? Of afgebouwd? Wat vond je het leukste stuk? Wat kan er beter? Daarna wisselen van groep. Je kunt deze opdracht daarna nog een keer herhalen, maar dan iedereen naar elkaar laten kijken. Is er een verschil in sfeer of geluid? Wat voor typetjes worden dit eigenlijk, nu je ze ziet?
9
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
THEATEROPDRACHTEN ROND HET THEMA ‘MACHT’ Ook de theateropdrachten richten zich op een actieve ervaring. De onderstaande theateropdrachten gaan over het thema ‘macht’. Dit thema leent zich ook uitstekend om een aantal geschikte vragen aan de kinderen te stellen, evenals een filosofisch gesprek over ‘macht’. Zie het derde deel – filosoferen met kinderen binnen kunst- en cultuureducatie – voor een goede gesprekstechniek. Leider of volger? Enkele vragen aan de leerlingen: - Wanneer is iemand een leider? - Wanneer heeft iemand macht? - Wat zijn de kenmerken van macht? - Wat is ‘status’? - Wat doet macht met iemands status? 1. Actieve opdrachten rond status Manipulator/Gemanipuleerde: In tweetallen. Een speler is de manipulator en de ander is de gemanipuleerde. De manipulator beweegt zijn medespeler door de ruimte. Hoe? Dit kan op verschillende manieren, maar de manier die dichtbij de voorstelling aansluit is de volgende: Speler A verbindt onzichtbare touwtjes aan lichaamsdelen van speler B. Zo kan A bijvoorbeeld net doen dat hij of zij een ‘touwtje’ aan de neus van B vastmaakt. A kan nu langzaam aan het doorzichtige touwtje trekken, zodat B vanuit de neus leert bewegen. Gaat dit goed? Dan kan A langzaam beginnen rond te stappen, zodat B ook in beweging komt. De gemanipuleerde moet dus volgen en de instructies uitvoeren. Eerst in beweging en met daarna rondstappen. Het is helemaal uitdagend als speler A de afstand met B steeds groter maakt – dan moet speler B proberen om van een afstand de bewegingsinstructies van A te volgen. En nog een extra variatie: voeg tussendoor ook andere ‘doe-opdrachten’ toe, bijvoorbeeld ‘Zing het volkslied van China’, of ‘Kruip op handen en knieën’. Dit kan speler A tussen het rondstappen door commanderen aan B, om vervolgens weer een nieuw touwtje te verbinden – bijvoorbeeld om de linkerschouwer – en opnieuw doorstappen. Daarna van rol wisselen. In de voorstelling manipuleert de Meester ook de werkkrachten op de molen. Via magie laat hij ze stilstaan en in beweging komen. De leerlingen leren in deze opdracht samenwerken, duidelijk (fysiek) te communiceren, aan te geven wat ze bedoelen, maar bovendien leren ze ook te volgen en instructies van medespelers uit te voeren.
10
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
Besteed als begeleider ook aandacht aan een korte nabespreking van deze opdracht: laat speler A duidelijk (fysiek) blijken wat hij of zij bedoelt? Zo ja, hoe dan? Zo nee, wat kan er beter? Je kunt ook duidelijke bewegingen vergroten en verkleinen. Kenmerken van hoge en lage status: Bespreken in de groep: Wat zijn fysieke kenmerken van personen met een hoge/lage status? Enkele voorbeelden van mensen met hoge status: ze houden hun hoofd stil, kijken niet weg bij oogcontact, zetten hun voeten iets uit elkaar, hebben een diepe ademhaling, bewegen niet teveel, zijn heer en meester van de ruimte waar ze zich in bevinden, spreken duidelijk, maken weinig overbodige bewegingen, nemen veel ruimte in, bepalen wat er gebeurt, hebben geen reden om ergens bang voor te zijn, alles onder controle, hoeven soms niets te zeggen, zijn zeer intelligent.
Enkele voorbeelden van mensen met lage status: ze nemen zo weinig mogelijk ruimte in, zijn beweeglijk, zijn nieuwsgierig, emotioneel en open, hebben een positieve en eenvoudige grondhouding, praten mompelend en hakkelend, durven nauwelijks oogcontact te hebben, zitten graag en veel aan hun gezicht en lichaam, staan met hun voeten naar binnen gericht, zijn snel verbaasd over de wereld om hen heen, proberen anderen te plezieren, nemen aan dat anderen het beter weten. Leg ook hier weer een link met de voorstelling: let bij het bekijken van de voorstelling bijvoorbeeld met de kinderen op de manier waarop de Meester zich voortbeweegt. Zie je aan hem dat hij een hoge status heeft? En wat is bijvoorbeeld het verschil met de wijze waarop andere personages zich voortbewegen, zoals de stotterende Juro?
Theateropdrachten in hoge en lage status: In tweetallen. Speler A zet een status neer. Speler B helpt hem hierbij door te wijzen op de punten die versterkt kunnen worden. Spelers lopen door de ruimte en gaan van de ene status naar de andere terwijl de begeleider van 1 tot 5 telt. Iedereen zit op een stoel. Laat de spelers een lage status aannemen t.o.v. de stoel. De speler is volstrekt onderdanig naar de stoel toe, maar moet in fysiek contact met de stoel blijven. Doe hetzelfde in hoge status. Herhaal deze oefening met de locatie waar iedereen zich bevindt. De helft van de groep stapt rond in een hoge status, de andere helft in een lage status. Hoge statusmensen houden bijvoorbeeld oogcontact. Hoge status moet trouwens niet worden verward met agressie en onaardigheid. Hard schreeuwen kan namelijk de status weer verlagen. Lage statusmensen kijken bewonderend naar hoge status, maar durven bijvoorbeeld slechts eventjes oogcontact te hebben. Daarna wisselen. 11
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
Zelf een scene maken met status: In groepjes van 4 a 5 kinderen. Maak een statige theatrale beginfoto van een regeringsgroep/politieke partij/wereldleiders/magiërs/tovenaars … waarin je duidelijk maakt welke status de personages hebben. Zorg voor een duidelijke rolverdeling tussen hoge en lage status (dus bijvoorbeeld hoogste en laagste officieren in rang). Maak daarna een eindfoto waarin de verhoudingen zijn omgedraaid (dus de hoogste zijn nu de laagste status en andersom). Wanneer dit klaar is (eventueel tussendoor aan elkaar laten zien) bedenkt de groep wat er tussendoor gebeurd zou kunnen zijn waardoor de ‘hoge’ nu ‘lage’ zijn en andersom. Je verzint met andere woorden wat er in het begin aan de hand is, en wat aan het einde. In een kort toneelstukje mogen de leerlingen laten zien wat tussendoor is gebeurd. Opnieuw laten zien. Na deze opdracht kun je bijvoorbeeld wijzen op de manier waarop personages in het verhaal een bepaalde ontwikkeling doormaken. Krabat is hier een goed voorbeeld van: het ene moment is hij bang voor de Meester – waardoor hij in een lage status terechtkomt – en in een volgende scène verhoogt hij zijn status doordat hij het tegen de Meester wil opnemen.
12
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
THEATEROPDRACHTEN ROND HET THEMA ‘VERANDEREN’ Aangezien Krabat zichzelf uiteindelijk losmaakt van de macht van de Meester, zich losmaakt van een wereld vol zwarte magie, en kiest voor een leven waarin hij dicht bij zichzelf wil blijven, hebben we hieronder enkele theateropdrachten toegevoegd die gaan over deze verandering. 1. Houdingen In plaats van de opdrachten rond status (zie va. pagina 10) focussen deze opdrachten zich op het switchen tussen verschillende typetjes. Personages uit verhalen maken vaak bepaalde ontwikkelingen mee, waardoor ze aan het begin van het verhaal iemand anders lijken te zijn dan aan het einde. Krabat is bijvoorbeeld gefascineerd door de zwarte magie van de Meester, maar kiest uiteindelijk voor zichzelf en voor de liefde. Hoe speel je zo’n verandering? Iedereen wandelt door de ruimte en de docent geeft opdrachten. - Wandel eens rond alsof je heel machtig bent/heel oud/heel streng/heel trots/heel stoer/heel snap/heel sportief/… - Vervolgens komen er meer echte personages bij: Een trotse koning/een strenge agent/een geniale professor/ een kakmadam/ …. Wat verandert er allemaal aan je houding wanneer je van personage wisselt? Let op hoe rechtop of hoe krom je staat/welke richting je uitkijkt/je looptempo…. 2. Stem Er worden duo’s gemaakt. Speler A is de interviewer en speler B is het personage. De personages gaan iets vertellen. Ze letten daarbij op houding, maar ze mogen ook een gekke stem opzetten dat bij het personage past. Mogelijke personages om te spelen: - Een uitvinder over zijn nieuwste uitvinding. - Een dief over zijn grootste buit. - Een weesjongen die honger heeft. - Een prinses over haar mooiste jurk. - Een heks over haar lekkerste soep. - Een koning over zijn goed gevulde schatkist. - Een magiër die zijn omgeving kan omtoveren tot alles wat hij wenst.
13
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
Nadat speler B dit heeft gedaan, doet hij dezelfde personages nog eens, maar dan omgekeerd:
Een uitvinder wiens uitvinding grandioos mislukt. Een dief die zijn buit onderweg heeft verloren. Een weesjongen die zich te buiten gaat aan een feestmaal. Een prinses wiens mooiste jurk is gepikt. Een heks wiens soep niemand lust. Een koning die erachter komt dat zijn schatkist sinds kort leeg is. Een magiër wiens tovertrucs niemand goed hebben gedaan. Vragen aan de groep: wat is het verschil? Hoe speel je de eerste situatie? En hoe speel je de tweede? Welke situatie is interessanter om te spelen? Waarom?
3. Switchen tussen personages Opnieuw in tweetallen. Deze opdracht gaat over geleide fantasie – de kinderen voeren de onderstaande opdracht direct uit terwijl het wordt voorgelezen – maar je kan hen ook het verhaal mee geven en laten voorbereiden. Voorlezen uit het boek: Al naargelang de leeftijd van de kinderen kan begeleider het verhaal van ‘Krabat’ of ‘Meester van de Zwarte Molen’ vertellen en/of de leerlingen per 3 verdelen en een van hen iets laten verzinnen wat de anderen moeten uitbeelden. De bedoeling is dat twee spelers alle personages spelen. Ze maken duidelijk wie ze zijn door gebruik van stem en houding en te schakelen tussen de verschillende personages.
14
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
TIPS VOOR (TUSSENTIJDSE) NABESPREKINGEN: FILOSOFEREN MET KINDEREN OVER ‘DE MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN’
Introductie Voor een goede reflectie of nabespreking bij een theatervoorstelling – of bij kunstwerken in het algemeen – is een filosofisch gesprek handig. De onderstaande tekst kan wellicht een hulpmiddel zijn om deze processen goed te begeleiden. We zullen telkens proberen om de oefeningen met voorbeelden uit de theatervoorstelling te illustreren. Als kinderen filosofische vragen stellen, worden die door ouders en leerkrachten meestal uit de weg gegaan. Ze worden vaak als hinderlijk, inefficiënt of niet-nuttig ervaren. Gevolg: Het wordt niet meer interessant voor de kinderen om dat soort vragen te stellen. Ze gaan geen vragen meer stellen, maar alleen vragen (van leerkrachten, volwassenen) beantwoorden. Echter, filosoferen is een basisvoorwaarde voor democratische ontwikkeling. Bovendien kan het binnen kunst- en cultuureducatie een interessante techniek zijn om het denken over kunst, thematiek, stijl of inhoud van de voorstelling te verdiepen. Filosoferen met kinderen vertrekt het beste vanuit de leefwereld van de kinderen zelf, hun doen en denken. Begin dus niet met de geschiedenis van de filosofie uit de doeken te doen. Eerste (losse) oefenopdracht: kies met z’n tweeën een lelijke plek. Om duidelijk te maken dat een opdracht meerduidig is, of verschillende vaardigheden vergt, kan je twee termen vragen. Bijvoorbeeld: ‘Zoek met z’n tweeën een lelijke (1) plek (2).’ Ga dan in op:
Waarom heb je het gekozen? En jij? Wat is dan lelijk? Vind je het dan lelijk of is het lelijk? Tot waar gaat de plek? Wat zijn de grenzen van een plek? Bestaan er eigenlijk wel grenzen? Zijn jullie het daar over eens ? Wat kan een plek zijn? Wat is een plek?
Omdat filosoferen met kinderen een actieve luisterbereidheid – een open houding – vraagt van de begeleider, is het handig om iets dieper op zijn of haar rol in te gaan.
15
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
De rol van de begeleider Met deze tekst is het vooral de bedoeling om met elkaar filosofische gesprekstechnieken te oefenen. Hoe werken zulke technieken? De beste houding (van een begeleider) voor een filosofisch gesprek is ooit onder woorden gebracht door Socrates – cf. de Socratische gesprekstechnieken: ik weet dat ik niets weet. Met andere woorden: de enige zekerheid die een begeleider van een filosofisch gesprek heeft, is het feit dat ook hij of zij het niet zeker weet. In zo’n houding blijft men geïnteresseerd en actief luisteren naar de antwoorden die de leerlingen geven. Socrates heeft het ook ooit anders gezegd, namelijk dat de filosoof ‘een vroedvrouw van ideeën’ is – dus geen kant-en-klare oplossingen zoekt, maar creatieve ideeën ‘losweekt’ of ‘omhoog haalt’ bij zijn gesprekspartner, als een soort ‘verloskundige’. De begeleider weet op voorhand dus niet wat de uitkomst van zo’n gesprek is. De gespreksleider mag zijn eigen mening niet geven in het gesprek. Schort je mening op! Waarom? Als iemand een eigen mening geeft, stelt hij of zij geen vragen meer. In het geval van kunst- en cultuureducatie gaat het om de ideeën van de leerling over het kunstwerk, niet die van de begeleider! De gespreksleider controleert dus het proces, niet de inhoud ! Deze techniek is interessant wanneer het om (tussentijdse) nabesprekingen van een theatervoorstelling gaat. Socratische gesprekstechnieken zijn geen politie-vraagtechnieken, geen overhoringen, ook geen rechtbank-vraagtechnieken. Men is niet op zoek naar één waarheid over de theatervoorstelling, of naar het juiste antwoord op bepaalde vragen over de inhoud, maar naar meerduidige ideeën van de kinderen. Opdracht om het actieve luisteren te oefenen: (Deel 1): In tweetallen. A denkt aan ‘een molen’. Hij beschrijft gedurende 7 minuten – zo exact mogelijk – deze molen. Na 7 minuten is B aan het woord: hij of zij vertelt hoe de ‘molen’ – die A zojuist heeft beschreven – er uit ziet. Heel kort. Daarna wisselen. (Deel 2): B denkt aan ‘een molen’. A stelt gedurende 7 minuten allerlei vragen over deze molen, om te weten te komen hoe deze er uit ziet. Bijv. Over de buitenkant: ‘Heeft deze molen ook wieken? En een dak?’ ‘Ja’ of ‘Nee’. Maar let op: is jouw idee van wieken of een dak eigenlijk wel hetzelfde als dat van mij?
16
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
Als je vragen stelt, kun je zelf beïnvloeden… Wat je te weten komt In welke volgorde Wat jij of de anderen leren Wees je bewust van het belang van beschrijven, van het uitstellen van je oordeel, en van het niet-maken van vooronderstellingen. We gaan er maar al te vaak van uit dat datgene wat jij denkt of weet, iedereen denkt of weet. En omgekeerd. Het aandeel van gedeelde of algemene kennis is veel kleiner dan men zou verwachten. Het aandeel privékennis is omgekeerd veel groter dan men denkt. Onze ideeën over een dak – hoewel we ervan uitgaan dat dit voorbeeld algemeen gekend is – verschillen nogal eens van elkaar. Het is interessant om deze opdracht te koppelen aan de vormgeving van de voorstelling ‘De Meester van de Zwarte Molen’. Heeft het publiek een molen gezien? Zo ja, wat waren overeenkomst? Zo nee, waarom niet? Opdracht om de filosofische vraagtechniek verder te oefenen: (Deel 1): In drietallen – rol A, B en C. Persoon A formuleert een stelling waar hij of zij achter staat, bijvoorbeeld: ‘De molen uit de voorstelling heeft niets met de werkelijkheid te maken’. B ondervraagt A gedurende 5 minuten, zonder een eigen mening te laten doorschemeren. C observeert, en noteert hoe het gesprek verloopt. Noot: het blijkt vaak voor rol B heel moeilijk om zijn of haar eigen benadering of insteek van de stelling los te laten bij het vragen stellen. Maak dus in het drietal bespreekbaar hoe dit verloopt. (Deel 2): Wisselen van rollen. Rol A formuleert een nieuwe stelling, bijvoorbeeld ‘Deze voorstelling heeft niets met onze maatschappij te maken’ of een bredere stelling als: ‘Bij een goede theatervoorstelling heb ik vooraf geen uitleg nodig’. Je kunt ook een uitdagende stellingen gebruiken die bij de inhoud van de voorstelling aansluiten, zoals: ‘Macht is lekker’ of ‘Geen mens is volwassen’. B ondervraagt A over wat hij of zij over die stelling denkt. C observeert en noteert. Het doel is om je eigen stelling te bevragen, door er vragen over te stellen aan iemand anders. De moeilijkheid ligt in het feit dat je niet in de hand hebt wat de ander gaat antwoorden. Je raakt namelijk snel in conflict met wat je er zelf van vindt. Uitwisselen van ervaring. 17
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
Een aantal handig trucjes voor B – die A om zijn of haar stelling bevraagt – zijn: ‘In welk verband denk je hieraan?’ B gaat op zoek naar de context. ‘Dus je zegt eigenlijk het volgende: … Klopt dat?’ B vraagt om herhaling van het antwoord. ‘Versta ik het dan goed dat …?’ B vraagt om een verduidelijking van het antwoord. ‘Kun je een voorbeeld geven?’ B vraagt om concrete voorbeelden. Als je een vraag stelt, krijg je vaak teveel informatie terug. Vertraag het gesprek! In onze dagelijkse communicatie is men teveel gericht op het praktische doel of de uitkomst van het gesprek. Filosofen staan liever op de rem – volgens sommige bronnen zijn filosofen zelfs ‘lastige vliegen’ die constant om je hoofd blijven cirkelen, om allerlei ‘vervelende’ vragen te stellen. Maar door vertragingen in het gesprek tot stand te brengen, creëert men juist duidelijkheid over iemands ideeën. ‘Wat wil je nu precies duidelijk maken?’ ‘Waar wil je het precies over hebben?’ B vraagt naar de richting van de ideeën van A. Hij of zij gaat op zoek naar een kern van wat er wordt gezegd. Herhaal dus regelmatig wat er wordt gezegd. Op die manier vertraag je het gesprek. En het is voor de ander een goede mogelijkheid om na te denken over zijn of haar eigen woorden. ‘Begrijp ik het dus goed dat…?’ Nogmaals: behoud als begeleider altijd een open houding ten aanzien van datgene wat zojuist is gezegd, dus niet: ‘Eigenlijk bedoel je dus dat…?’ Dit is een belangrijk verschil in de vraagstelling! We kunnen op dit punt in vraag stellen of het überhaupt mogelijk is om als begeleider je eigen mening achterwege te laten. Natuurlijk is dit nooit helemaal mogelijk. Maar wees je bewust van het doel van een filosofisch gesprek: je bent als begeleider verantwoordelijk voor het proces, niet voor de inhoudelijke uitkomst. Laat je eigen mening dus zo min mogelijk doorschemeren. Goede vragen leren stellen: Waarom-vragen maken mensen vaak onzeker. Je kunt deze als begeleider wel stellen, maar houd er rekening mee dat zulke vragen een veilige omkadering nodig hebben. Alternatieven zijn bijvoorbeeld: ‘Hoe komt het dat …?’ ‘Is er een reden (voor) dat …?’ ‘Wat is de aanleiding (geweest) om zoiets te zeggen?’ Probeer in eerste instantie zoveel mogelijk open vragen te stellen – vragen die beginnen met ‘hoe komt het dat…?’, ‘wat kun je zeggen over…?’. Kortom: vragen die niet met ‘ja’ of ‘nee’ zijn de beantwoorden. Mocht dit niet lukken, dan kun je vervolgens altijd verduidelijkingsvragen stellen: ‘Zo ja, geef eens een voorbeeld’, ‘Hoezo?’ of ‘Waarom zou dat kunnen zijn?’ 18
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
Als iemand zich tijdens een filosofisch gesprek aangevallen voelt, kun je benadrukken dat het niet om hem of haar als persoon gaat, maar om de ideeën. In een democratische communicatie heeft iedereen het recht om niet akkoord te zijn, maar dat betekent niet automatisch dat men daardoor elkaar ook moet beoordelen. Spreken over inhoudelijke ideeën is dus iets anders dan spreken over iemand persoonlijk. Als een filosofisch gesprek uit de hand dreigt te lopen, en iemand zegt: ‘Jij bent een stommerik’, of ‘Dat is dom’, reageer dan met: ‘Ik ben geïnteresseerd in waarom jij dat dom vindt.’ Zo blijft het gesprek constructief. Een aantal basisregels voor goede en constructieve vragen: Om te beginnen kun je samen met je gesprekspartners – of dit nu volwassenen zijn, kinderen, of een groepje jongeren – de regels van een goed filosofisch gesprek opstellen, bijvoorbeeld door te vragen ‘Hoe kunnen we deze nabespreking over de voorstelling ‘De Meester van de Zwarte Molen’ zó voeren, dat iedereen zich er goed bij voelt?’ Een aantal handige tips zijn: 1. Als gespreksleider neem je inhoudelijk niet deel aan het gesprek. Onthoud: ‘Ik weet dat ik niets weet.’ 2. Alles mag worden gezegd, als het gefundeerd kan worden. Kinderen en jongeren leren al snel dat alles wat volwassenen met hen doen een doelstelling heeft. Zie bijvoorbeeld de manier waarop wij in het hedendaagse onderwijs met kennis omgaan: de te kennen leerstof heeft meestal een praktijkgerichte functie. Als je filosofeert, heb je als begeleider echter geen doel. Hoewel, je hebt natuurlijk wel een doel – je wilt namelijk weten wat de kinderen denken. Maar het doel en de inhoud van hun ideeën vallen hier samen. Iedereen heeft het recht op spreken maar niet de plicht. Filosoferen is denken, onderzoeken. Iedereen heeft dus ook het recht dat er naar hem of haar wordt geluisterd. 3. Niet bang zijn voor stiltes. Het onderzoeken van je eigen ideeën – of nadenken überhaupt – vergt soms wat tijd. Durf als begeleider dus ook de tijd te geven aan deelnemers van het gesprek. Vul de – vaak ongemakkelijke – stiltes niet te snel in met je eigen mening. 4. Discussieer over kennis. Soms ontstaan er in een groep reacties op elkaar, die interessant zijn om als begeleider eruit te pikken. Een opmerking als ‘Dat weet toch iedereen!’ is zeer interessant om dieper op in te gaan. Houd je oren en ogen dus altijd open, en stel diegene opnieuw een interessante vraag. Of gooi het in de groep! ‘Is dat zo, weet iedereen dat?’ ‘Zegt men dat? En wie is ‘men’ of ‘iedereen’ dan?’ 19
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
5. Voer een ‘meta-gesprek’. Sta zo nu en dan stil bij de manier waarop de kinderen het gesprek voeren. Een meta-gesprek is een uitwisseling over hoe een bepaald gesprek zich heeft ontwikkeld en hoe de deelnemers met elkaar zijn omgegaan. Meta betekent hoger. Net als bij een observatie neemt men afstand van de gebeurtenis en de eventuele emoties. 6. De gespreksleider is de vertaler (voor de groep). Om ervoor te zorgen dat iedereen kan volgen en meedenkt, is het verstandig om dat de begeleider zo nu en dan ook samenvat, de ‘tussenstand’ geeft, of conclusies duidelijk maakt. ‘Versta ik het goed dat…?’ Vragen van de eerste en tweede orde: De begeleider kan stap voor stap het gesprek verdiepen. Hiervoor zijn vragen van verschillende ordes handig. Vragen van de eerste orde zijn vooral prikkelende vragen die het filosofisch gesprek openen. ‘Is iedereen niet eigenlijk een magiër?’ is hiervan een voorbeeld. De eerste orde maakt het thema vooral toegankelijk voor de kinderen, het is de uitgangsvraag die algemeen herkenbaar is of om een specifieke situatie gaat. Tussen de verschillende ordes kan de begeleider ook overgangsvragen stellen: ‘Als iedereen in principe een magiër is, waaraan herken je ze dan?’ Vragen van de tweede orde maken het filosofische gesprek tot een écht filosofisch gesprek, omdat dit niveau vooral gaat over de verheldering van begrippen, concepten en ideeën. ‘Wat is een magiër eigenlijk?’ of ‘Wat versta je onder ‘iedereen’’? ‘Ook volwassenen en kinderen?’ Om het verschil tussen de eerste en tweede orde duidelijk te maken: ‘Is dit een mooie theatervoorstelling?’ (= eerste orde-vraag) ‘Moet theater in het algemeen mooi zijn?’ (= tweede orde-vraag), of ‘Maakt macht de Meester (van de Zwarte Molen) gelukkig?’ (= eerste orde-vraag) ‘Zijn mensen met meer macht over het algemeen gelukkiger?’ (= tweede orde-vraag), of ‘Zou je de ritmische stukjes uit de voorstelling ‘muziek’ kunnen noemen?’ (= eerste ordevraag) ‘Moet er in muziek altijd ritme aanwezig zijn?’ (= tweede orde-vraag). Bij de tweede orde-vragen vormt niet de realiteit, maar ons eigen denkkader het probleem. Hoe moeten we het mooi-zijn van een theatervoorstelling interpreteren? Welke regels en principes gelden hier voor de schoonheid van het kunstwerk?
20
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
Hierbij kunnen we opnieuw een korte oefening doen: In tweetallen. Persoon A geeft B een opdracht in de eerste orde, bijvoorbeeld (zie hoger): ‘Zoek het lelijkste plekje op het terrein.’ Vervolgens probeert A op zoek te gaan naar de motivatie voor deze keuze en stelt stapsgewijs vragen van de tweede orde. Tot slot nog enkele tips en tricks: - Pas over het algemeen op voor vooronderstellingen in je vragen. Zodra de begeleider bijvoorbeeld aan de kinderen vraagt ‘wat is het grootste talent van een molenaar?’, dan schuilt er in deze vraagstelling een vooronderstelling die uitgaat van het feit … 1. dat er grote en kleine talenten bestaan, en 2. dat er zoiets bestaat als ‘hét grootste talent.’ Het is soms onvermijdelijk, maar wees je er bewust van! - Zodra deelnemer A tegen deelnemer B zegt ‘Dat slaat nergens op’, dan kun je als begeleider het gesprek gemakkelijk opentrekken naar de rest van de groep, bijvoorbeeld door de vragen: ‘Denken jullie ook wat A (of B) zegt?’ - Goede en prikkelende vragen … : Roepen een bepaalde spanning op. Zijn kort, met weinig verschillende elementen erin. Blijven boeien. Roepen telkens nieuwe perspectieven op. Genereren onmiddellijk veel verschillende antwoorden. Zijn soms gek, maar wel uitdagend. Bijvoorbeeld: ‘Kun je kinderen opvoeden?’ ‘Kan een molen liegen?’ ‘Kan liefde verslijten?’ ‘Kun je talent zien?’ ‘Hoe zou een theatervoorstelling smaken?’ ‘Wat is het verschil tussen theater en een afwasborstel?’ - Om het filosofische gesprek goed te structureren: Start je als gespreksleider met een anekdote of iets concreet. Kies je motivaties uit die een bepaalde smaak van een deelnemers benoemen, en koppel je hier een vraagstelling aan. ‘Wat maakt het tot het mooiste/leukste/lelijkste/domste …?’ Op die manier moeten de kinderen zich verantwoorden, een reden geven. 21
LESBRIEF BIJ DE VOORSTELLING MEESTER VAN DE ZWARTE MOLEN Jeugdtheater Het Laagland Hartstochtelijk theater voor jong en oud
Een handige tip: draai een bepaalde stelling van een deelnemer om. Zo leert hij of zijn opnieuw zijn het eigen idee te kijken. Bijvoorbeeld: ‘De toneelvoorstelling was leuk omdat het grappig was.’ ‘Ah, is alles wat grappig is dan leuk?’ - Tips voor de evaluatie: Stel vragen die de kinderen niet verwachten. Ook, en vooral bij, openingsvragen. Bijvoorbeeld: ‘Wat is de grootste onzin die je tijdens de toneelvoorstelling hebt gehoord?’ of ‘Wanneer heb jij je tijdens de voorstelling het meest verveeld?’ Zoom als gespreksleider in op het woordje ‘soms’. Bijvoorbeeld als een deelnemer zegt: ‘Theater kan soms moeilijk zijn.’ Hierop kan de begeleider reageren met: ‘Kun je voorbeelden geven van zulke gevallen?’ of ‘Wanneer is theater dan niet moeilijk?’ Als iemand een voorstelling saai vindt, kun je ook vragen wat de acteurs moeten doen om het minder saai te maken. Nodig uit tot constructief denken! Wees daarom niet bang voor harde reacties van de deelnemers. Neem elke reactie serieus, probeer niet te verdedigen, en zoom in op de gebruikte woorden in hun eigen stellingen.
22