Inhoudsopgave.......................................................................................................................2 Typering beroep verzorgende IG ............................................................................................3 Begeleiding ............................................................................................................................5 Beoordeling ..........................................................................................................................11 Overzicht kerntaken en werkprocesssen verzorgende IG ....................................................13 Verdeling kerntaken en werkprocessen per opleidingsfase ..................................................14 Overzicht LB: Loopbaan en Burgerschap ............................................................................15 Competentiekaart .................................................................................................................16 Bijlage 1 ...............................................................................................................................20 Bijlage 2 ...............................................................................................................................22
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 2
Typering beroep verzorgende IG De sector en de branche De verzorgende IG werkt in de sector gezondheidszorg. De afgestudeerde beroepsbeoefenaar is gekwalificeerd om in alle branches van de verpleging en verzorging te werken. De branches zijn: de verpleeg-en verzorgingshuizen en thuiszorg, de geestelijke gezondheidszorg, de gehandicaptenzorg en de kraamzorg. Het beroep verzorgende IG is een beschermd beroep, volgens de Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). De verzorgende IG wordt opgeleid conform de Wet BIG. Kwalificatiedossier Verzorgende IG Aan de opleiding tot verzorgende IG zijn landelijke eisen gesteld, deze staan beschreven in het kwalificatiedossier voor MBO verzorgende www.calibris.nl. In het kwalificatiedossier vind je kerntaken en werkprocessen die een Verzorgende IG uitvoert op haar werkplek. En competenties die de Verzorgende IG nodig heeft om de kerntaken professioneel uit te voeren. Hiervan afgeleid zijn beroepsopdrachten die je op je werkplek uitvoert en waarmee je competentie ontwikkeling laat zien. Bij competentie ontwikkeling gaat het om wat je al kunt en hoe je dit kunt verbeteren. Dit is nodig omdat ontwikkelingen in de maatschappij en dus ook in het beroep snel gaan. Je zult als mbo verzorgende telkens nieuwe informatie moeten verwerken, nieuwe oplossingen moeten bedenken en je eigen prestaties moeten verbeteren. De context De verzorgende IG werkt binnen diverse settingen in de gezondheidszorg, op het snijvlak van zorg, wonen en welzijn. Zij werkt over het algemeen in o.a. verpleeg- en verzorgingshuizen, organisaties/instellingen voor psychiatrie, woonvormen voor gehandicapten, thuiszorg, kraamzorg of in combinaties daarvan. De verzorgende IG verleent zorg aan verschillende categorieën zorgvragers van diverse leeftijden. Doelgroepen zijn onder andere: chronisch zieken, zorgvragers met beperkte mogelijkheden tot zelfzorg in somatisch of psychosociaal opzicht, zorgvragers met een handicap, zorgvragers met psychiatrische problematiek, revaliderende zorgvragers, kraamvrouwen en pasgeborenen, en afgeleid daarvan de mantelzorgers/naasten/wettelijke vertegenwoordigers. De verzorgende IG werkt zelfstandig in kortdurende en langdurende zorgsituaties. In de thuiszorg en in kleine woonvormen werkt ze veelal in de privé-sfeer van de zorgvrager. De verzorgende IG werkt zowel in teamverband als solistisch. De complexiteit kan per situatie variëren. In vrijwel alle situaties heeft ze te maken met de leidinggevende, deskundigen van de eigen en van andere disciplines.
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 3
De aard van het werk De verzorgende IG richt zich onder andere op de zorg van de individuele zorgvrager en zijn directe omgeving, waarbij de relatie met die zorgvrager cruciaal is voor haar werkzaamheden. De verzorgende IG stelt op basis van de verzorgende diagnose een zorgleefplan op. Zij draagt zorg voor het zorgproces: zij ondersteunt en begeleidt bij persoonlijke basiszorg, voert verpleegtechnische handelingen uit. Zij begeleidt de (groep) zorgvrager (s) op sociaal-maatschappelijk gebied en begeleidt de zorgvrager bij de zelfstandigheid en op psychosociaal gebied. Daarnaast geeft de verzorgende IG voorlichting, advies en instructie. Ze richt zich daarbij expliciet op de mogelijkheden van de zorgvrager en omgeving. De verzorgende IG voert coördinerende taken uit, stemt de zorg af met collega’s en andere disciplines en zorgt voor continuïteit van de zorgverlening. Naast het bieden van zorg en ondersteuning werkt ze samen met en begeleidt ze stagiaires en werkt nieuwe collega’s in. Ze levert een bijdrage aan de ontwikkeling en professionalisering van het beroep en aan de kwaliteitsverbetering van de zorgverlening. Kerntaken, werkprocessen en prestatie-indicatoren Middels de beroepsopdrachten wordt gewerkt aan de kerntaken, de werkprocessen en de bijbehorende competenties. De prestatie-indicatoren geven het beheersingsniveau van de competenties binnen een werkproces aan. Deze komen uit het kwalificatiedossier van de betreffende opleiding. Het is afhankelijk van de mogelijkheden binnen het leerbedrijf en van de leervragen van de student aan welke beroepsopdrachten zij in de BPV gaat werken. Opleidingsfasen De opleiding is opgebouwd uit drie fasen, in fase 1 en 2 wordt een praktijkexamen (toets) afgenomen, in de derde fase wordt een examen in de vorm van een proeve van bekwaamheid afgenomen: Tijdspad fasen: Leerjaar 1 Leerjaar 2 Leerjaar 3
Fase 1 Fase 2 Fase 3
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 4
Begeleiding Begeleiding in de opleiding tot verzorgende kun je onderscheiden in inhoudelijke en procesmatige begeleiding. Begeleiders op inhoudelijk gebied zijn docenten, coaches, trainers, instructeurs, werkbegeleiders enz. die zich bezig houden met de begeleiding van een (onderdeel) van je opleiding (lessen, opdrachten, toetsen etc) De procesbegeleiders van je leerproces zijn de werkbegeleider/ praktijkopleider vanuit de praktijk en de studieloopbaanbegeleider vanuit de theorie. Deze procesbegeleiders zullen regelmatig je persoonlijke ontwikkeling en het functioneren als student verzorgende bespreekbaar maken. Dit gebeurt aan de hand van je portfoli en de competentiekaart. Tijdens de uitvoering van je werk en het werken aan je opdrachten zul je op uitvoerend niveau begeleid worden door je werkbegeleider. Per afdeling kan het verschillen hoe men vorm geeft aan werkbegeleiding. Daarom is het belangrijk in het begin af te stemmen en de mogelijkheden van begeleiding te bespreken. De begeleiding wordt gestuurd door een vaste gesprekkencyclus. Gesprekkencyclus
Tijdens iedere onderwijsfase wordt je leer- en werkproces geëvalueerd. En er wordt vooruit gekeken naar de volgende fase. De aandachtspunten worden besproken en opgenomen/ aangevuld in het POP. De volgende gesprekken maken integraal deel uit van een goede begeleiding van studenten tijdens de opleiding tot verzorgende:
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 5
gesprek
met wie
doel
wanneer/ frequentie
intakegesprek
studieloopbaanbegeleider (SLB) praktijkopl eider (PO) PO
Doel is wederzijds kennismaken en informatie verstrekken, dit voor de start van de opleiding.
1 maal na aanmelding bij de onderwijsinstelli ng op school
Kennismaken
praktijk: PO en werkbegeleider (WB)
Het bespreken van de eerste indruk op de afdeling, het team. Het evalueren van de inwerkperiode. Daarnaast is het doel van dit gesprek dat de student duidelijk kan maken wat zij allemaal wil leren op de afdeling( via het portfolio met POP/PAP). Monitoren, evalueren en bijsturen van het leerproces van de student.
BOL: aanvang stage BBL: iedere nieuwe afdeling bij aanvang van iedere stage of werkperiode (afdeling)
kennismakingsgesprek
planningsgesprek
voortgangsgesprek
portfoliogesprek fasegesprek
school: SLB praktijk1: PO WB school: SLB De PO voert het gesprek, de SLB en de WB ondersteu nen de bewijzen die de student aanvoert.2
Het portfoliogesprek is eigenlijk een speciaal voortgangsgesprek. Het doel van dit gesprek is om te bepalen of de student voldoende toetsen en opdrachten behaald heeft voor de volgende onderwijsfase of dat zij klaar is voor de proeve van bekwaamheid (het vaststellingsmoment of groen licht-moment).Aan de hand van al het bewijsmateriaal in het portfolio wordt vastgesteld of en met welke doelen de student in de volgende fase verder kan.
1x in de 6 weken
minimaal 2 per fase minimaal 1 x in elke onderwijsfase in de praktijk
1
Per onderwijsfase zal de SLB 1 maal bij een gesprek aanwezig zijn dit kan het voortgangsgesprek of het portfoliogesprek zijn 2 Als de SLB niet aanwezig kan zijn bij dit gesprek, zal deze per telefoon of per mail het gesprek met de PO voorbespreken
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 6
1. Intakegesprek Bij het intakegesprek worden een aantal criteria doorlopen om een goed beeld te krijgen van de beginsituatie van de student. Op deze wijze kan het onderwijs en de begeleiding op school en in de praktijk zoveel mogelijk aansluiten op de behoeftes van de individuele student. Er worden startafspraken vastgelegd, gericht op het oplossen van een voor de opleiding belemmerende situatie en gericht op het ontwikkelen van kennis, vaardigheden, gedrag. Het intakeformulier en de op schrift vastgelegde startafspraken worden bewaard in het student-dossier. De student krijgt een afschrift voor haar portfolio. Gespreksleider is de studieloopbaanbegeleider, het gesprek vindt plaats op school. 2. Planningsgesprek Aan de hand van het portfolio met daarin het POP/PAP bespreekt de student samen de begeleiders de planning van de leeractiviteiten voor deze periode. De eerste POP/PAP moet voor een BBL student 10 weken na aanvang van de opleiding zijn opgesteld. Gedurende de opleiding zal het POP/PAP voortdurend worden aangepast afhankelijk van de opdrachten en van de afdeling waar de student werkt. De BOL student moet binnen 4 weken na aanvang van de stage met een door de praktijk goedgekeurd POP/PAP aan de slag kunnen gaan. Gespreksleider is de praktijkopleider, het gesprek vindt plaats in de praktijk. POP (persoonlijk ontwikkel plan) Het POP laat de individuele ontwikkeling van een student zien, die hij of zij wil maken. Tijdens de opleiding ontstaan er leervragen die specifiek zijn voor de student. Dit kan voortkomen uit gesprekken, opdrachten, praktijksituaties, reflectie of feedback die een student krijgt. Het gaat hier dus niet om de algemene competenties voor het beroep. Bijvoorbeeld in de beroepsprestatie worden competenties genoemd waaronder samenwerken en overleggen. Door het maken van de prestatie werkt de student aan deze competentie. Het wordt pas een onderdeel van het POP wanneer bij deze competentie een specifieke leervraag ontstaat. Bijvoorbeeld een student geeft aan moeite te hebben met het overleggen met leidinggevenden. Dit kan dan als persoonlijk leerdoel worden uitgewerkt in het POP. Een POP ontwikkelt zich gedurende de opleiding en verandert door het volgen van de opleiding. In het begin van de opleiding heeft een student vaak nog geen concreet opleidingsbeeld en daardoor geen persoonlijke leervragen. Voordat een student op gaat voor de proeve moet hij of zij in staat zijn een aantal persoonlijke leerdoelen op te stellen. Een POP is nooit klaar en het POP is iets van de student. Het betreft een groeidocument. Ondersteunende vragen om te komen tot een POP zijn: Waar ben je goed in? Wat weet je over een POP? Wat wil je leren? Wat vind je interessant?
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 7
Waar heb je hulp bij nodig? Welke keuzes maak je? (met welke leervragen wil je aan de slag gaan ) Waar loop je tegenaan? Wat is moeilijk voor je? Wat boeit je in de opleiding? Waaraan vind je dat een leerdoel moet voldoen? Wat maakt jouw leervraag specifiek?
PAP (persoonlijk activiteiten plan) In het PAP beschrijft de student de activiteiten die hij gaat ondernemen om aan de (beroeps)opdrachten en proeve te voldoen. Dus wat wil hij gaan doen, welke colleges, literatuur, workshops, praktijksituaties etc. heeft hij hiervoor nodig. Welke hulp gaat hij inschakelen en wanneer moet het klaar zijn. Persoonlijke leerdoelen uit het POP worden meegenomen in het PAP. Aan de hand van de wegwijzer kan de student een PAP maken dat goedgekeurd moet worden door de praktijk. Voor het geven van feedback op het PAP kan er naar de fase oriënteren en plannen van de wegwijzer gekeken worden. Op welke aspecten let je in het PAP: Aan welke (beroeps)opdrachten wordt gewerkt Aan welke vaardigheden wil de student komende periode werken Persoonlijke leerdoelen uit het POP zijn omgezet in acties in het PAP Haalbaarheid op de afdeling, welke andere mogelijkheden zijn er De activiteiten passen bij de fase, leerstijl van de student Er is rekening gehouden met de haalbaarheid van de activiteiten Bij de activiteiten staat beschreven wat er gedaan gaat worden De activiteiten sluiten aan bij de opdracht, zijn relevant De gewenste begeleiding van de begeleiders is aangegeven van zowel op school als in de praktijk Het tijdspad is weergegeven en haalbaar op de afdeling en voor de student Het tijdspad met de bijbehorende activiteiten zijn logisch in opbouw Er wordt aangegeven door de student wanneer de verschillende onderdelen afgerond zijn In de activiteiten staat beschreven wanneer er evaluatiemomenten zijn Portfoliogesprekken, reflectiemomenten en verslagen worden in de acties meegenomen
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 8
3. Voortgangsgesprekken Binnen de ROC’s en de zorginstellingen worden eigen voortgangsrapportagesysteem gehanteerd. Al dan niet gekoppeld aan andere volgsystemen/functioneringsmodellen/digitale middelen etc. Van belang is in alle gevallen een volledig en actueel dossier voor het volgen van de student (zowel binnen school als BPV) Daarom geeft deze begeleidingswijzer een aantal items aan als criteria van belang voor het verslag van het voortgangsgesprek in de relatie binnen de BPV (student praktijkopleider) en school (student -studieloopbaanbegeleider)
1
Voortgang in resultaten (wat is reeds behaald? Waar wordt aan gewerkt? Wat volgt komende periode?)
2
Aan- en afwezigheid
3
Leerinzet- en werkhouding
4
Omgaan met afspraken (gedrag-/beroepscode)
5
Transfer (voorbereiding werk-/stage, gebruik theorie in praktijk en praktijk in de theorie)
6
Samenwerking (docenten, begeleiders, collega’s, medestudenten)
Voor het voortgangsgesprek levert de student de gesprekspunten aan. Deze worden eventueel aangevuld met gesprekspunten van de begeleiders. Onderwerp van gesprek is de voortgang van het leerproces. Daarnaast kunnen voortgangsgesprekken aan de hand van het portfolio een middel zijn om tot verdieping te komen. Het is belangrijk om vanuit het verzamelde bewijsmateriaal met de student in gesprek te gaan om te komen tot meer inzicht in het leerproces. In de praktijk is de praktijkopleider of de werkbegeleider de gespreksleider. Op school is de studieloopbaanbegeleider de gespreksleider. Wordt er onvoldoende studievoortgang geconstateerd dan wordt de procedure onvoldoende studievoortgang gestart.
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 9
4. Portfoliogesprek of fasegesprek Portfolio Een portfolio is een “map” waarin de student alle bewijsstukken verzamelt. Een portfolio bevat minimaal de onderdelen: - persoonlijke gegevens - een ontwikkeldeel met daarin o.a. het persoonlijk ontwikkelplan (POP) en het persoonlijk activiteitenplan (PAP), reflectieverslagen, verslaglegging van portfolio-gesprekken. - uitwerkingen van beroepsopdrachten als bewijsmateriaal ten aanzien van de beheersing van kerntaken en werkprocessen - een beoordelingsdeel: hierin bewaart de student de ingevulde competentiekaarten
Het portfoliogesprek of fasegesprek is een speciaal voortgangsgesprek. Het doel van dit gesprek is om te bepalen (het vaststellingsmoment of groen licht-moment) of de student zich voldoende ontwikkeld heeft en een voldoende krijgt voor de beroepspraktijkvorming van de desbetreffende fase. Aan de hand van de competentiekaart (ondersteund door bewijsmateriaal uit het portfolio) bepalen de begeleiders of er voldoende ontwikkeling zichtbaar is zodanig dat de student de volgende fase verder kan vervolgen of in de laatste fase de proeve van bekwaamheid mag doen. In de bijlage zijn een aantal richtlijnen opgenomen voor het portfoliogesprek. Voor alle gesprekken zijn gespreksformulieren beschikbaar (zie formulieren voor het portfolio).
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 10
Beoordeling Beoordeling bestaat uit een formatief en een summatief deel Het formatieve deel: Formatieve toetsing is ontwikkelingsgericht. Doel is inzicht te krijgen in wat goed gaat en waar nog verbetering mogelijk is. De resultaten van deze toetsing worden gebruikt om het onderwijsleerproces bij te sturen. Formatieve toetsing heeft naast de functie van begeleidingsinstrument dus ook een voorwaardelijk karakter. Het summatieve deel: Is kwalificerend dat betekent dat de student met een examendeel van de opleiding is gestart. Met de examens laat de student zien of zij functioneert als een beginnend beroepsbeoefenaar. .
De competentiekaart De competentiekaart is een begeleidings- en beoordelingsinstrument waarmee de ontwikkeling van de werkprocessen en de daarbij behorende competenties wordt gemeten, geregistreerd en beoordeeld. Begeleidings- en beoordelingsinstrument Op de verticale as zijn de kerntaken en werkprocessen geplaatst en op de horizontale as de competenties. Beide geven de richting aan, waaraan een mbo-student dient te voldoen aan het einde van de opleiding. De competenties uit het kwalificatiedossier zijn ondergebracht onder vijf beheersingsgebieden die typerend zijn voor het beroep wat uitgeoefend wordt op MBOniveau namelijk: Vakbekwaamheid Samenwerken Methodisch handelen Beroepshouding Leren Op het snijpunt van de kolommen en rijen kan een keuze gemaakt worden uit A/B/ C/D. Deze letters geven aan op welk niveau een competentie beheerst wordt. Het toetsbaar gedrag staat beschreven bij de verschillende beheersingsniveaus. Gedurende de opleiding ontwikkelt de student zich van beheersingsniveau A (= beginners niveau) tot beheersingsniveau D (= het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar). Beoordeling Aan het eind van elke fase (tijdens het fasegesprek) beoordeelt de praktijkopleider of de student bij de te behalen werkprocessen, het vastgestelde niveau van competentieontwikkeling voor die fase heeft aangetoond. (Zie begeleidingswijzer: te behalen werkprocessen en te behalen niveau per fase).
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 11
Wanneer de eindbeoordeling onvoldoende is wordt eenmalig een herkansing aangeboden. Wijze van invullen Tijdens iedere fase van de opleiding wordt de competentiekaart (competentiekaart Verzorgende –IG en competentiekaart Leren, Loopbaan en Burgerschap) ingevuld door de student, de werkbegeleider en/of de praktijkopleider.
De competentiekaart worden meerdere keren per fase ingevuld: Bij BBL- studenten: Tijdens het planningsgesprek (behalve in de eerste fase), tijdens het voortgangsgesprek halverwege de fase en tijdens het fasegesprek. Tijdens het planningsgesprek (in de 2e en 3e fase) en het voortgangsgesprek (in de 1e, 2e en 3e fase) wordt de competentiekaart als begeleidingsinstrument gebruikt. Tijdens het fasegesprek (in de 1e, 2e en 3e fase) wordt dit gehanteerd als beoordelingsinstrument. Bij BOL-studenten: Tijdens een studieloopbaangesprek op school, tijdens het voortgangsgesprek halverwege de stage en tijdens het eindgesprek van de stage. De op school ingevulde competentiekaart kan als begeleidingsinstrument worden ingebracht bij het kennismakingsgesprek op de stageplek. Halverwege de stage wordt de competentiekaart nog steeds ingezet als begeleidingsinstrument3. Aan het eind van de stage wordt de competentiekaart gehanteerd als beoordelingsinstrument De invulling gebeurt op basis van het verzamelde bewijsmateriaal in het portfolio. Het niveau (A, B, C of D), waarmee het getoonde gedrag van de student het meest overeenkomt, wordt omcirkeld op de competentiekaart. De meting kan hoger of lager liggen dan het vastgestelde niveau Met behulp van de ingevulde scores wordt beoordeeld of de student op een bepaald moment in de opleiding voldoende competentieontwikkeling laat zien. Op basis van deze beoordeling worden afspraken gemaakt, die worden vastgelegd op het registratieformulier.
De prestatie-indicatoren uit het kwalificatiedossier zijn leidend geweest voor de niveaubepaling van een werkproces, per fase. Zie hiervoor het schema: de verdeling van de kerntaken en werkprocessen per opleidingsfase (pagina 14), hierin staat per fase vermeld, op welk niveau (A, B, C of D) een werkproces door de student moet worden behaald.
3
Bij een korte stage kan, in overleg, besloten worden deze invulling over te slaan.
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 12
Overzicht kerntaken & werkprocessen verzorgende IG Kerntaak Kerntaak 1: Bieden van zorg en ondersteuning op basis van het zorgdossier
Werkproces
1.1
Stelt (mede) het zorgplan op
1.2
Biedt persoonlijke verzorging en observeert gezondheid en welbevinden
1.3
Voert verpleegtechnische handelingen uit
1.4
Voert partus assistentie uit
1.5
Begeleidt een zorgvrager
1.6
Begeleidt een groep zorgvragers
1.7
Ondersteunt bij wonen en huishouden
1.8
Geeft voorlichting, advies en instructie
1.9
Hanteert crisissituaties en onvoorziene situaties
1.10
Stemt de zorgverlening af
1.11
Evalueert de zorgverlening
2.1
Werkt aan deskundigheidsbevordering en
Kerntaak 2: Uitvoeren van organisatieen Professiegebonden taken professionalisering van het beroep 2.2
Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg
2.3
Geeft werkbegeleiding
Bron: Landelijke Kwalificaties MBO Verzorgende IG 2012-2013 www.calibris.nl
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 13
Verdeling kerntaken & werkprocessen per opleidingsfase
Fase 1 Leerjaar 1
Kerntaak 1: Bieden zorg en ondersteuning op basis van het zorgdossier
Niveau4
Werkproces 1.1
Stelt (mede) het zorgplan op
B
1.2
Biedt persoonlijke verzorging en
B
observeert gezondheid en welbevinden 1.5
Begeleidt een zorgvrager
B
1.7
Ondersteunt bij wonen en huishouden
B
1.8
Geeft voorlichting, advies en instructie
B
1.9
Hanteert crisissituaties en onvoorziene
B
situaties
Werkproces
Fase 2 Leerjaar 2
Kerntaak 1: Bieden van zorg en ondersteuning op basis van het zorgdossier
Niveau
1.1
Stelt (mede) het zorgplan op
C
1.2
Biedt persoonlijke verzorging en
C
observeert gezondheid en welbevinden 1.3
Voert verpleegtechnische handelingen
C
uit 1.4
Voert partus assistentie uit
C5
1.5
Begeleidt een zorgvrager
C
1.6
Begeleidt een groep zorgvragers
C
1.7
Ondersteunt bij wonen en huishouden
B
1.8
Geeft voorlichting, advies en instructie
C
Hanteert crisissituaties en onvoorziene
C
1.9
situaties
Kerntaak 2: uitvoeren van organisatie en professiegebonden taken
4 5
1.10
Stemt de zorgverlening af
C
1.11
Evalueert de zorgverlening
C
2.1
Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep
C
Te behalen niveau, zie competentiekaart Werkproces 1.4 hoeft alleen behaald te worden als student in de kraamzorg werkt/stage loopt
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 14
Niveau6
Werkproces
Fase 3 Leerjaar 3
Kerntaak 1: Bieden zorg en ondersteuning op basis van het zorgplan
1.1
Stelt (mede) het zorgplan op
D
1.2
Biedt persoonlijke verzorging en observeert
D
gezondheid en welbevinden 1.3
Voert verpleegtechnische handelingen uit
D
1.4
Voert partusassistentie uit
D7
1.5
Begeleidt een zorgvrager
D
1.6
Begeleidt een groep zorgvragers
D
1.7
Ondersteunt bij wonen en huishouden
B
1.8
Geeft voorlichting, advies en instructie
D
1.9
Hanteert crisissituaties en onvoorziene
D
situaties
Kerntaak 2: Uitvoeren van organisatie- en Professiegebonden taken
1.10
Stemt de zorgverlening af
D
1.11
Evalueert de zorgverlening
D
2.1
Werkt aan deskundigheidsbevordering en
D
professionalisering van het beroep 2.2
Werkt aan het bevorderen en bewaken van
D
kwaliteitszorg 2.3
Geeft werkbegeleiding
D
Overzicht LB : loopbaan en burgerschap De volgende onderdelen van loopbaan en burgerschap zijn verwerkt in de competentiekaart: Fase 1, 2 en 3
6 7
Onderdeel Loopbaan
competentiekaart
Politiek-juridische dimensie
alleen school
Economische dimensie
competentiekaart
Sociaal-maatschappelijke dimensie
competentiekaart
Dimensie vitaal burgerschap
competentiekaart
Te behalen niveau, zie competentiekaart Werkproces 1.4 hoeft alleen behaald te worden als student in de kraamzorg werkt/stage loopt
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 15
Competentiekaart verzorgende IG Competentiekaart van student:
Groep:
Instelling:
Fase: 1
Meting: begin fase/ voortgang / beoordeling einde fase / herkansing beoordeling einde fase * → beheersingsgebieden Vakbekwaamheid Samenwerken ↓
MBO kerntaken & werkprocessen
2
3*
Datum: Methodisch handelen
Beroepshouding
Leren/Loopba an
1. Bieden van zorg en ondersteuning op basis van het zorgplan 1.1 Stelt (mede) het zorgplan op
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
1.2 Biedt persoonlijke verzorging en observeert
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
1.3 Voert verpleegtechnische handelingen uit
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
1.4 Voert partusassistentie uit
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
1.5 Begeleidt een zorgvrager
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
1.6 Begeleidt een groep zorgvragers
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
1.7 Ondersteunt bij wonen en huishouden
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
1.8 Geeft voorlichting, advies en instructie
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
1.9 Hanteert crisissituaties en onvoorziene situaties
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
1.10 Stemt de zorgverlening af
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
1.11 Evalueert de zorgverlening
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
gezondheid en welbevinden
2. Uitvoeren van organisatie- en professiegebonden taken 2.1 Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep 2.2 Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg 2.3 Geeft werkbegeleiding
Oordeel bij beoordeling einde fase * Omcirkel wat van toepassing is
voldoende / onvoldoende *
voldoende = alle werkprocessen van de desbetreffende fase moet op het aangegeven niveau worden afgesloten
Niveau
A
Vakbekwaamheid I, presenteren K, vakdeskundigheid toepassen M, analyseren
a.
Zoekt informatie op
b.
Heeft hulp nodig bij het analyseren en interpreteren van informatie uit de theorie en praktijk
c.
Vraagt begeleiding
d.
Begrijpt gegeven uitleg
Samenwerken
Methodisch handelen
Beroepshouding
-
als collega - als werknemer E, samenwerken en overleggen F, ethisch en integer handelen R, op de behoefte en verwachtingen van de klant richten
J, formuleren en rapporteren L, materialen en middelen in zetten Q, plannen en organiseren U, omgaan met verandering en aanpassen
C, begeleiden D, aandacht en begrip tonen H, overtuigen en beïnvloeden T, instructies en procedures opvolgen V, met druk en tegenslag omgaan
a.
Kan onder begeleiding contact leggen en onderhouden met zorgvragers en collega’s
a.
Heeft inhoudelijke ondersteuning en begeleiding nodig bij het uitvoeren van de zorg
a.
Toont interesse in het beroep en de zorgvragers
a.
Is gemotiveerd om te leren
b.
Luistert actief, stelt vragen
b.
b.
Ontvangt feedback
Neemt zelf initiatief voor contact met begeleider
Geeft observaties door
Werkt volgens de geldende afspraken binnen het team
c.
c.
Handelt volgens de geldende afspraken binnen het team
c.
Heeft ondersteuning nodig bij het leren
d.
Komt afspraken na
c.
Werkt hygiënisch en veilig
d.
Geeft eigen grenzen aan d.
Benoemt eigen leerstijl
e.
Is behulpzaam
d.
Werkt nauwkeurig
e.
Toont respect e.
f.
Is op de hoogte van rechten en plichten van de werknemer die voor haar van toepassing zijn
Stelt met hulp van begeleiders een werkbaar POP en PAP op
a.
Kan zelfstandig contact leggen en onderhouden met zorgvragers en collega’s
a.
Voert in overleg met begeleider de persoonlijke basiszorg zoveel mogelijk zelfstandig uit
a.
Houdt rekening met de wensen, verwachtingen en belangen van de zorgvrager
a.
b.
Leeft zich in in de ander
Wordt zich bewust van de eisen die aan het beroep gesteld worden, wordt zich bewust van eigen kwaliteiten
c.
Stelt het eigen handelen bespreekbaar met begeleiders
b.
Maakt in overleg met begeleider afspraken over voortgang en mate van sturing
d.
Bewaakt eigen grenzen c.
e.
Herkent druk en tegenslag -bij het uitvoeren van de zorg -binnen het eigen leerproces
Evalueert het eigen leergedrag
d.
Is zich bewust van de wisselwerking tussen werk en privé
Oefent met de stappen uit de leercyclus (zie POP en PAP)
e.
Maakt gebruik van leermogelijkheden
b.
a.
Gebruikt relevante bronnen voor informatie
b.
Stelt inhoudelijke vragen over het verzorgend handelen
b.
Vraagt feedback
b.
Maakt gebruik van het zorgdossier/zorgleefplan
Motiveert het eigen handelen
c.
Is sociaal communicatief vaardig naar zorgvragers, naasten en collega’s
c.
Werkt logisch en systematisch
d.
Voert zorg volgens protocol/ richtlijn uit
B
c. d.
Gebruikt de gesproken Nederlandse taal op professionele wijze.
d.
Geeft eigen grenzen aan
e.
Is collegiaal
f.
Handelt volgens de rechten en plichten van de werknemer die voor haar van toepassing zijn
f.
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 17
Leren, loopbaan
Niveau
Vakbekwaamheid
Samenwerken
Methodisch handelen
Beroepshouding
I, presenteren K, vakdeskundigheid toepassen M, analyseren
E, samenwerken en overleggen F, ethisch en integer handelen R, op de behoefte en verwachtingen van de klant richten
J, formuleren en rapporteren L, materialen en middelen in zetten Q, plannen en organiseren U, omgaan met verandering en aanpassen
a.
Analyseert en onderbouwt het eigen handelen met behulp van vakliteratuur en vraagt zn ondersteuning
a.
Geeft specifieke begeleiding aan zorgvragers
a.
Werkt zelfstandig
b.
Kan gegevens interpreteren
C, begeleiden D, aandacht en begrip tonen H, overtuigen en beïnvloeden T, instructies en procedures opvolgen V, met druk en tegenslag omgaan a. Verantwoordt keuzes m.b.t. kwaliteitsstandaarden, weten regelgeving
b.
Geeft feedback
b.
Maakt transfer
c.
Neemt deel aan verschillende overlegvormen
c.
Werkt planmatig en stelt prioriteiten
c.
Heeft een vakinhoudelijke bijdrage tijdens overlegsituaties
C
d.
Gebruikt de geschreven Nederlandse taal op professionele wijze
d.
Neemt verantwoordelijkheid voor de eigen werkzaamheden
e.
Werkt samen met andere disciplines
f. e.
a.
Is rekenvaardig
e.
a.
b.
Is assertief
b.
Onderbouwt eigen handelen vanuit (recente) vakliteratuur
c.
Brengt eigen mening / nieuwe ideeën in bij overlegvormen
Werkt op een adequate en professionele wijze samen in wisselende en onverwachte omstandigheden
c.
Reflecteert op eigen handelen
d.
Hanteert druk en tegenslag -bij het uitvoeren van de zorg -binnen het eigen leerproces
Evalueert de door haar gegeven zorg
c.
Brengt haar vakdeskundigheid over op collega’s, studenten en/of stagiaires
d.
Neemt beslissingen vanuit toegekende verantwoordelijkheid en bevoegdheden
a.
Combineert verschillende standaardwerkzaamheden
b.
c.
d.
e.
Voert in samenwerking met begeleiders coördinerende werkzaamheden uit
Komt met ideeën voor zorgverbetering
Handelt volgens de rechten en plichten van de werknemer en kan dit motiveren
Handelt adequaat op basis van kennis, vaardigheden en houdingen in complexe beroepssituaties en verantwoord eigen beroepshandelen
D
d.
b.
e.
Leren, loopbaan
a.
Is zich bewust van de eisen die aan het beroep worden gesteld, is zich bewust van eigen kwaliteiten
b.
Communiceert adequaat met begeleider over het leerproces
c.
Reflecteert op eigen leergedrag
d.
Maakt effectief gebruik van de leercyclus
e.
Participeert actief in bijeenkomsten
a.
Werkt volgens professionele standaarden behorende bij de beroepsgroep
a.
Past de eisen die aan het beroep worden gesteld toe
Geeft in wisselende situaties uitvoering aan de zorgverlening
b.
Doet voorstellen t.b.v. kwaliteitsverbetering
b.
Zet materialen en middelen effectief in
c.
Reflecteert op eigen beroepsgedrag
Is actief en zelfstandig t.a.v. competentieontwikkeling ,
c. d.
Houdt in onvoorziene situaties gevoelens onder controle en hanteert eigen grenzen
Wordt zich bewust van loopbaanplanning
d.
Onderzoekt de eigen ontwikkelingsmogelijkhe den voor de toekomst
e.
Signaleert ontwikkelingen binnen en buiten de organisatie
Coördineert werkzaamheden Maakt gebruik van de deskundigheid van anderen
Algemeen aanvaarde regels en standaard (bedrijfs)procedures van het werknemerschap zijn eigen gemaakt
e.
Draagt eigen kennis en kunde over aan collega`s
f.
Begeleidt studenten, stagiaires en/of (nieuwe) collega`s
g.
Een voor haar juiste afstemming tussen werk en privé
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 18
Toelichting Begin fase / halverwege de fase / einde fase / herkansing einde fase* Onderbouwing resultaat:
Aandachtspunten:
Afspraken / plan van aanpak:
Datum:
Naam student:
…………………………………………………..
Handtekening:
…………………………………………………..
Naam werkbegeleider:
…………………………………………………..
Handtekening:
…………………………………………………..
Naam praktijkopleider:
…………………………………………………..
Handtekening:
…………………………………………………..
* Omcirkel wat van toepassing is
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 19
Bijlage 1 Richtlijnen voor het portfoliogesprek/voortgangsgesprek Om te komen tot verdieping en verankering Materiaal van student als vertrekpunt voor het gesprek. Welke vragen kun je stellen?: A. ten aanzien van het leerproces m.b.t. beroepsopdrachten en beroepsprestaties Wat heb je geleerd? Hoe ga je om met de planning in je PAP? Aan welke (beroeps)opdrachten heb je de afgelopen periode gewerkt en hoe heb je dat gedaan? Hoe verloopt dit? In hoeverre weet je gebruik te maken van de leermomenten die zich voordoen op een afdeling? In hoeverre kun je zelf leermomenten creëren? Wat zijn je persoonlijke leerdoelen (op alle gebieden; leren, zorg en samenwerken) en hoe heb je hieraan gewerkt? B. ten aanzien van het werken en uitvoeren van de zorg op de afdeling Hoe ervaar je het contact met de zorgvragers? Wat vind je goed gaan ten aanzien van het bieden van de zorg? Wat vind je moeilijk ten aanzien van het bieden van de zorg? Bij welke zorg heb je nog begeleiding nodig? Hoe ga je om met de beroeps- en gedragscode in het dagelijks werk? Welke theorie heb je kunnen gebruiken tijdens de zorgverlening? Welke theorie mis je en hoe ga je hiermee om? Ben je op de hoogte van de ziektebeelden die tijdens deze periode op de afdeling voorgekomen zijn? C. ten aanzien van sociaal communicatieve vaardigheden/ samenwerking Hoe ervaar je de werk- en praktijkbegeleiding? Hoe is het om met collega’s en andere disciplines samen te werken? Hoe is jouw inbreng tijdens overlegmomenten? Hoe functioneer je in teamverband? Denk bijvoorbeeld aan: het omgaan met wederzijdse feedback het maken en nakomen van afspraken het initiatief nemen tot samenwerking Hoe ga je om met de geschreven en ongeschreven afdelingsregels? Ken je je eigen grenzen en verantwoordelijkheden en hoe maak je deze duidelijk aan bijvoorbeeld de zorgvragers en collega’s? D. ten aanzien van een effectieve leerhouding In hoeverre geef je grenzen aan en stel je vragen? Hoe en van wie heb je om feedback gevraagd? Wat heb je gedaan met de verkregen feedback? Hoe heb je je gemotiveerd om te blijven leren? Hebben zich nieuwe leervragen voorgedaan?
Wie uit de omgeving stimuleert je? E. ten aanzien van reflectie In hoeverre helpt de STARTT-methode jou? (zie bijlage 2) Hoe verwoordt je je handelen? Hoe stel je je handelen ter discussie? Hoe vaak en aan wie vraag je feedback over je gedrag? Hoe pas jij reflectie toe in je handelen in de praktijk?
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 21
Bijlage 2 Van de studenten kan het volgende verwacht worden De student maakt zich vertrouwd met de afdeling en verdiept zich in de afdeling De student maakt d.m.v. het POP/PAP duidelijk wat zij wil leren De student is in staat aandachtspunten om te zetten in persoonlijke leerdoelen en activiteiten De student werkt vanuit een eerlijke reflectie aan haar eigen functioneren De student evalueert zichzelf wekelijks De student gebruikt feedback om persoonlijke leerdoelen bij te stellen Om te kunnen reflecteren wordt de student o.a. de STARRT-methode aangeleerd:
De STARRT-methode Situatie Je benoemt / beschrijft de complexiteit van de beroepssituatie. Taak Je benoemt wat je wilde bereiken. Je geeft een toelichting op je plan van aanpak. Activiteiten Je verantwoordt jouw handelen in de beroepssituatie Resultaat Je benoemt wat het uiteindelijke resultaat was Je benoemt de toegepaste kennis, vaardigheden en houding Reflectie Je reflecteert op je eigen handelen: welk gedrag was effectief? Welk gedrag was ineffectief? Op welke andere manieren kun je deze situatie uitvoeren? Hoe wil je het in de toekomst aanpakken? Welke competenties wil je versterken? Wat wil je hiervoor leren? Toepassing - Je benoemt wat je hebt geleerd - je benoemt welke competenties je hebt laten zien - je benoemt hoe je het geleerde kunt toepassen in andere meer complexe situaties - je neemt je leerdoelen op in je POP/ PAP.
BEGELEIDINGSWIJZER, niveau 3 VVT, versie 3, juni 2012 22