Inhoud Voorwoord
7
Inleiding 9 Beginvereisten, bevoegheden en examen
11
Het gebruik van deze module
12
Arbo-wet en Arbobesluit
13
1.1 Regelgeving met betrekking tot bedrijfshulpverlening
13
1.1.1 Arbo-wet
13
1.1.2 Arbo-wet en bedrijfshulpverlening
16
Adembescherming in de BHV
21
2.1 BHV en externe hulpverleningsdiensten
21
2.1.1 Taken externe hulpverleningsdiensten
21
2.1.2 Taken bedrijfshulpverleners
22
2.2 Bedrijfshulpverleners en adembescherming
23
2.2.1 Eisen die aan een ademluchtmaskerdrager worden gesteld 23 Gevaarlijke en giftige stoffen
27
3.1 Aard en eigenschappen van gevaarlijke stoffen
28
3.1.1 Stofeigenschappen
28
3.1.2 Handboeken met gegevens
30
3.2 Borden en etiketten
30
3.2.1 Wetgeving
31
3.2.2 Gevaaridentificatie
32
3.2.3 Gevaaretiketten
34
3.3 Giftige stoffen
36
3.3.1 Mate en wijze van vergiftiging
36
3.3.2 Ademgiffen
40
3.4 Besmetting met gevaarlijke stoffen
44
3.5 Het gevaar van radioactieve stoffen bij
brandbestrijding en hulpverlening
46 3
Beschermingsmiddelen bij brandbestrijding
51
4.1 Persoonlijke beschermingsmiddelen
51
4.1.1 Kleding
51
4.1.2 Andere persoonlijke beschermingsmiddelen
53
4.2 Adembeschermende middelen
56
4.2.1 Afhankelijke adembescherming
56
4.2.1 Onafhankelijke adembescherming
57
4.2.3 De luchtvoorraad
58
4.2.4 Het ademluchttoestel
61
4.2.5 Het ademluchtmasker of gelaatstuk
66
4.3 Speciale beschermingsmiddelen
68
4.3.1 De Fire Fly
68
4.3.2 De EMU Bodyguard
69
4.3.4 IR-camera
69
De ademhaling en de gevaren die de ademhaling bedreigen
73
5.1 Ademhaling
73
5.1.1 De stofwisseling
73
5.1.2 De gaswisseling
74
5.1.3 De luchtwegen
75
5.2.1 De ademcrisis
76
5.2.2 De ademhalingstechniek
77
Het gebruik van onafhankelijke adembescherming
79
6.1 De zintuigen
79
6.2 Oriëntatie en bewegingen met adembescherming
82
6.2.1 Oriëntatie
82
6.2.2 Bewegingstechnieken
82
De inzet van de ademluchtmaskerdrager
89
7.1 Algemene gedragsregels voor de ademluchtmaskerdrager 89
4
7.1.1 Gedragsregels voor de inzet
89
7.1.2 Gedragsregels tijdens de inzet
90
7.2 Het gebruik van het ademluchtmasker
100
7.2.1 Controle voor ingebruikname.
100
7.2.2 Het omhangen van het ademluchttoestel
101
7.2.3 Het opzetten van het gelaatstuk.
103
7.2.4 Het afzetten van het gelaatstuk
107
7.2.5 Het afnemen van het ademluchttoestel
107
7.2.6 Het verwisselen van cilinders
108
7.3 Het benaderen van brandhaarden
112
7.3.1 Buitenbranden en binnenbranden
113
7.3.3 Branden in grotere ruimten en in hoge gebouwen
113
7.3.4 Branden met explosiegevaar
114
7.3.5 Het redden en evacueren van mensen
115
Nazorg 119 8.1 Mensgerichte nazorg
119
5
Voorwoord Dit boek bevat de lesstof voor de cursus BedrijfshulpverlenerAdembescherming. Niet elke BHV-organisatie zal gebruik maken van ademluchtmaskerdragers, omdat het risicoprofiel van het bedrijf daar niet altijd aanleiding toe geeft. Bedrijven die er wel voor kiezen om een ademluchtploeg in te kunnen zetten, geven hun ademluchtmaskerdragers een zware taak mee. Naast de verplichte certificatie van alle gebruikte materialen en installaties, wordt voor een ademluchtmaskerdrager een vaardigheid en geoefendheid vereist, die ver uitstijgt boven de normale vaardigheden van een BHV’er. Het begint al met een medisch aantoonbare fysische en fysieke gesteldheid om veilig met ademlucht te kunnen werken. Omdat inzet van ademluchtmaskerdragers meestal gekoppeld is aan bescherming tegen de gevaren van gevaarlijke stoffen, wordt in dit boek ruim aandacht aan besteed aan inzicht en inzetmethodiek. De firma’s Dräger en MSA zijn bereidwillig geweest om gegevens en foto’s ter beschikking te stellen. Bestuur Nederlandse Vereniging Bedrijfshulpverlening
Hoofdstuk -
- Voorwoord
7
Het gebruik van deze module Deze module bestaat uit 8 hoofdstukken. De stof uit deze acht hoofdstukken vormt de leerstof voor het examen. Sommige paragrafen bevatten extra stof als achtergrondinformatie. Deze stof is cursief gedrukt, vormt geen leerstof en wordt ook niet getoetst. Ieder hoofdstuk heeft dezelfde opbouw en kenmerken. Ieder hoofdstuk heeft namelijk: een inleiding met: • in het kort de opbouw en inhoud van het hoofdstuk • zo nodig een verklaring van nieuwe begrippen die in het hoofdstuk voorkomen • soms ook een voorbeeld van wat bedoeld wordt • een overzicht van wat de leerdoelen van het hoofdstuk zijn de paragrafen met • feitelijke leerstof die op het examen getoetst wordt • soms voorbeelden ter verduidelijking en oefenvragen • eventueel extra, facultatieve stof die cursief gedrukt is en niet wordt getoetst in het examen • een samenvatting van het hoofdstuk.
12
Adembescherming
1
Arbo-wet en Arbobesluit Inleiding Welke verplichtingen heeft een werkgever met betrekking tot Arbozorg, en als onderdeel daarvan voor veiligheid en bedrijfshulpverlening? Hoe moet de bedrijfshulpverleningsorganisatie er dan uitzien en wie zijn hierbij betrokken? Wat zijn de taken en verplichtingen van de bedrijfshulpverleners en wanneer kan adembescherming nodig zijn? In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regelgeving met betrekking tot bedrijfshulp verlening, gevaarlijke stoffen en persoonlijke beschermingsmiddelen. Achtereenvolgens komen aan de orde: verplichtingen voor werkgever en werknemer (Arbo-wet) op het gebied van de bedrijfshulpverlening en eisen gesteld aan de bedrijfshulpverlening in het Arbobesluit regels met betrekking tot gevaarlijke stoffen en persoonlijke beschermings-middelen.
1.1 Regelgeving met betrekking tot bedrijfshulpverlening Arbo-wet
1.1.1 Arbo-wet In de Arbo-wet staat dat de werkgever verantwoordelijk is voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers en van de overige aanwezigen in het bedrijf. Deze ‘zorg voor veiligheid en gezondheid’ maakt deel uit van het Arbobeleid van het bedrijf. Het bedrijf heeft zowel op preventief gebied (het voorkomen van ongewenste gebeurtenissen) als op repressief gebied (bestrijden van
ongewenste
gebeurtenissen)
verantwoordelijkheden.
In
artikel 3 van de Arbo-wet worden algemene verplichtingen van de werkgever opgesomd die alle verband houden met de algemene
Hoofdstuk 1 - Arbo-wet en Arbobesluit
13
• Brandweer: –– het beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar –– het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en alles wat daarmee verband houdt –– het beperken en bestrijden van gevaar voor mens en dier bij andere ongevallen dan brand –– coördineren op momenten dat meerdere diensten gelijktijdig samenwerken. • Politie: –– opsporen van strafbare feiten –– vaststellen en vastleggen van strafbare feiten –– handhaven van de rechtsorde –– verlenen van hulp –– samenwerken met andere diensten (bijvoorbeeld EODD, Explosieven opruimingsdienst Defensie). Externe diensten kunnen gealarmeerd worden via het landelijke alarmnummer 112 of via het intern alarmnummer van het bedrijf. Taken
2.1.2 Taken bedrijfshulpverleners Bij het bestrijden van een brand is het gebruik van adembescherming al snel noodzakelijk. Om gewonde of anderszins nietzelfredzame personen uit brandende of met rook gevulde ruimtes te evacueren is ook adembescherming nodig. Na aankomst neemt de brandweer de leiding van de hulpverlening over. De rol van de BHV’er beperkt zich dan tot onder andere: • het informeren van de brandweer over de situatie in het bedrijf • het begeleiden van de hulpverleners naar het gevarengebied, ofwel de gidsfunctie.
22
Adembescherming
2.2 Bedrijfshulpverleners en adembescherming BHV’ers zijn voor de brandweer van veel waarde omdat zij ter plaatse bekend zijn. Zij kunnen naast de opvang van de brandweer zorgen voor: • het veilig verkennen van de situatie • het vrijmaken van de weg naar het object • het aanwijzen van een gids voor de brandweer • het geven van informatie bij aankomst van de brandweer over ondermeer: –– de omvang van de brand –– de manier waarop de brand het gemakkelijkst te bereiken is –– het gebruik van het gebouw of de ruimte –– eventueel vermiste personen –– stoffen in het gebouw die gevaar kunnen opleveren bij de brandbestrijding –– de plaats waar gas en elektra kunnen worden afgesloten. Het verkennen bij brand en het zogenaamde gidsen van de brandweer kan alleen veilig worden uitgevoerd door bedrijfshulpverleners met adembescherming. Eisen ademlucht-
2.2.1 Eisen die aan een ademluchtmaskerdrager worden gesteld
maskerdrager
Brandbestrijdings- en reddingswerkzaamheden met gebruikmaking van adembeschermende middelen brengen altijd een verhoogde lichamelijke en geestelijke inspanning met zich mee. Op grond hiervan moet de ademluchtmaskerdrager in de eerste plaats licha-
Medische keuring
melijk geschikt zijn, hetgeen moet blijken uit een medische keuring. Deze keuring dient periodiek te worden herhaald: • jonger dan 40 jaar om de drie jaar • 40 tot 50 jaar om de twee jaar • Vanaf 50 jaar tot hij stopt als ademluchtmaskerdrager elk jaar medisch goedgekeurd zijn om als ademluchtmaskerdrager te mogen optreden. Om een ademluchtmasker veilig te kunnen gebruiken mag de
Haargroei
ademluchtmaskerdrager geen haargroei hebben op die delen van het aangezicht waar het gelaatstuk moet afdichten. Een stoppelbaard kan al oorzaak zijn van kleine lekkages.
Hoofdstuk 2 - Adembescherming in de BHV
23
Ook andere combinaties zijn mogelijk: 42 =
vaste stof, die bij aanraking met een andere stof,
gassen kan ontwikkelen
263 =
giftig brandbaar gas
Als het gevaaridentificatienummer vooraf wordt gegaan door de letter X, zal de stof op een gevaarlijke wijze reageren met water. Stofidentificatienummer Stofidentificatienummer
In het onderste gedeelte van het oranje gevaaridentificatiebord staat het stofidentificatienummer. Dit nummer bestaat uit vier cijfers en is gebaseerd op de stofnummers van de lijst “Gevaarlijke stoffen” van de Verenigde Naties. In deze lijst staat voor bijv. Benzine nummer 1203 en voor de stof Chloor nummer 1017. Het voeren van deze nummers is verplicht. Als er alleen sprake is van een oranje bord zonder nummering, dan worden er meerdere soorten gevaarlijke stoffen vervoerd of het zijn gevaarlijke stoffen die nog niet op de VN-lijst staan. Bij lege ongereinigde voertuigen moeten de borden zichtbaar aanwezig zijn, terwijl bij gereinigde voertuigen de borden moeten worden verwijderd of afgedekt. Codering tankauto’s Bij de tankauto’s van de oliemaatschappijen die o.a. de tankstations bevoorraden, komt het voor dat er stoffen vervoerd worden met een verschillend gevaaridentificatienummer en stoffenidentificatienummer. Op de voorzijde en de achterzijde van de tankwagencombinatie moet een oranje bord geplaatst zijn, terwijl op de flanken van de tank de gevaaridentificatieborden moeten zijn geplaatst met de codering van de vulling van het betreffende tankcompartiment. Gevaarsetiketten
3.2.3 Gevaaretiketten Behalve de identificatieborden moeten ook gevaaretiketten worden gebruikt tijdens het transport van gevaarlijke stoffen. Deze etiketten
34
Adembescherming
moeten in combinatie met het identificatiebord worden gebruikt en alle colli met gevaarlijke stoffen moeten voorzien zijn van het voor de stof geëigende etiket:
Overzicht gevaaretiketten
Hoofdstuk 3 - Gevaarlijke en giftige stoffen
35
4
Beschermings middelen bij brand bestrijding Inleiding De BHV’er zal tijdens een inzet geconfronteerd kunnen worden met gevaarlijke situaties. Om je daar zo goed mogelijk tegen te beschermen zijn er persoonlijke beschermingsmiddelen en adembeschermende middelen. Adembeschermende middelen stellen de BHV’er in staat bij een brand binnen het bedrijf de brandweer naar de plaats van de calamiteit te begeleiden. Ook kan de BHV’er met adembescherming bij brand effectief ingezet worden voor blussing en schadebeperking ter ondersteuning van de brandweer. Kortom de BHV’er met adembescherming kan op die plaatsen ingezet worden die door de aanwezigheid van giftige gassen of dampen voor de “gewone” BHV’er niet meer toegankelijk zijn en zodoende de kans op schade beperken. Speciaal voor het veiligstellen van niet-zelfredzame mensen, zoals invalide medewerkers, bejaarden en eventuele slachtoffers van een ongeval, kan het nodig zijn dat er BHV’ers met adembeschermende middelen worden ingezet.
4.1 Persoonlijke beschermingsmiddelen De keuringseisen voor veilige kleding worden door de Inspectie voor het Brandweerwezen vastgesteld alsook door de Arbeidsomstandighedenwet. Kleding die ook aan de Europese normen voldoet is herkenbaar aan de zogenaamde CE-label. 4.1.1 Kleding Als ademluchtmaskerdrager kunt je blootgesteld worden aan hitte en Beschermende kleding
vocht. In sommige situaties zelfs aan koude en chemische agressieve stoffen. Voor deze laatste situatie is beschermende kleding vereist, de zogenaamde chemicaliën- of gaspakken. Het chemicaliënpak kan
Hoofdstuk 4 - Beschermingsm iddelen bij brandb estrijding
51
bestaan uit een jas met broek en laarzen, waar het ademluchttoestel zich buiten of in het pak kan bevinden. Het gaspak bestaat uit één geheel en het ademluchttoestel bevindt zich in het pak. De kleding die je als ademluchtmaskerdrager de beste bescherming zal bieden is dezelfde bluskleding die de brandweer ook draagt. Eisen kleding
Voor bluskleding gelden de volgende eisen: • de kleding moet de drager beschermen tegen hitte of koude lucht en de hitte van straling • de drager mag niet in zijn bewegen geremd worden door de kleding • de kleding mag de warmtestuwing in het lichaam niet verhogen • de kleding moet enigszins bestand zijn tegen water en olie • de kleding moet zodanig voorzien zijn van markeringsstrepen dat de drager ook in het donker herkenbaar is. De bluskleding bestaat uit een overall of tweedelige bluspak. De blusoverall is voorzien van ritssluitingen, bij het tweedelig pak bestaat de sluiting meestal uit drukkers in combinatie met klittenband. Echter het aan en uit trekken van een overall is minder makkelijk. In geval van een reparatie kan bij het tweedelig pak soms volstaan worden met de vervanging van een broek of een jas. Na gebruik dient de kleding te worden uitgehangen om te drogen. Is de kleding na een inzet of oefening erg vuil dan dient deze chemisch gereinigd te worden.
Tweedelige bluspak 52
Adembescherming
5
De ademhaling en de gevaren die de ademhaling bedreigen Inleiding Alle levende wezens moeten om te kunnen leven voortdurend voorzien worden van lucht van de juiste samenstelling. Een mens kan wel gedurende drie weken zonder eten, drie dagen zonder drinken, maar slechts drie minuten zonder zuurstof. Vooral de hersencellen zijn bijzonder gevoelig voor zuurstof tekort. Na drie minuten zonder zuurstof zullen hersencellen onherstelbaar beschadigd worden en na vijf minuten zal meestal de dood intreden. Het is daarom van groot belang dat je ademhaling bij reddings- of bluswerkzaamheden te allen tijde ongestoord kan functioneren. In dit hoofdstuk zullen de principes van de ademhaling bij het gebruik van adembescherming worden behandeld.
5.1 Ademhaling Het lichaam heeft zuurstof en brandstof nodig om te kunnen functioneren. Via de longen komt zuurstof in het lichaam en de brandstof zit in het voedsel. Het voedsel wordt in de maag en darmen (de spijsverteringsorganen) omgezet in voedings-stoffen, stoffen die voor het lichaam geschikt zijn als brandstof. Via de darmen worden de voedingsstoffen opgenomen in het bloed, van waar het naar de cellen vervoerd wordt. Met behulp van de zuurstof worden de voedingstoffen in de cellen verbrand. De afvalstoffen die hierbij vrijkomen (koolzuurgas, water en in water oplosbare stoffen) worden weer afgegeven aan het bloed. Via de longen en de nieren worden deze afvalstoffen uit het lichaam afgevoerd. Stofwisseling
5.1.1 De stofwisseling Stofwisseling is het proces van opnemen van zuurstof en voedingstoffen in het bloed, de verwerking hiervan en het afvoeren
Hoofdstuk 5 - De ademhaling en de gevaren die de ademhaling bedreigen
73
van de afvalstoffen. Behalve energie komt er bij de stofwisseling ook warmte vrij, waardoor onder andere de lichaamstemperatuur op peil wordt gehouden. Om de cellen te kunnen laten functioneren, is de temperatuur van het lichaam van groot belang. Dit verloopt ongestoord bij een temperatuur van ongeveer 37°C. Er treden storingen op bij een te hoge of te lage temperatuur. Gaswisseling
5.1.2 De gaswisseling Zuurstof komt in de longen terecht door ademhaling. Via de neusholten en de keelholte stroomt de ingeademde lucht naar de luchtpijp. De luchtpijp splitst zich in de borstholte in een linker- en rechtertak, welke zich in steeds kleiner wordende takken en takjes verdelen. De kleinste takjes eindigen in de longblaasjes.
Longblaasjes
In de longblaasjes wordt de zuurstof uit de lucht opgenomen in het bloed en wordt de in het bloed aanwezige kooldioxide afgegeven aan de uit te ademen lucht. Dit wordt de gaswisseling genoemd. Het bloed zorgt dat de zuurstof alle cellen bereikt en dat na de verbranding in de cellen het vrijgekomen water en de kooldioxide weer worden afgevoerd. In de ons omringende lucht zijn zuurstof (21%) en stikstof (79%) aanwezig. De stikstof wordt alleen in- en uitgeademd en dus niet door het lichaam gebruikt. Van de zuurstof wordt slechts een klein deel per ademhaling gebruikt (4%). Uitgeademde lucht zal derhalve slechts 17% zuurstof bevatten.
74
Adembescherming
Het contact tussen de ademluchtmaskerdragers mag nooit verloren gaan. De communicatie tussen beiden moet goed zijn en de tweede man moet de eerste vasthouden aan de draagframe. Als we de ruimte betreden, moeten we schatten hoe groot deze is. Dit kunnen we doen door in de handen te klappen of op een andere manier geluid te maken en te luisteren naar de weerkaatsing van dit geluid. Deze manier van schatten vraagt wel enige vaardigheid. Alvorens de ruimte te betreden, moeten we een keuze maken om linksom of rechtsom langs de muur de ruimte binnen te gaan. Bij het doorzoeken van grote ruimten moeten de ademluchtmaskerdragers in breedte verkenningsopstelling lopen en de tweede man houdt de eerste man vast aan de draagframe van zijn ademluchttoestel. We zullen een object zoveel mogelijk binnentreden via de normale ingang, d.w.z. via de deur. Als we een deur in het brandende object op de normale manier openen, kunnen we getroffen worden door een steekvlam, die ontstaat wanneer een vuur door gebrek aan verbrandingslucht gaat smeulen, en door het openen van de deur voorzien wordt van zuurstof. De buitenzijde van zo’n deur kan ons op de hoogte stellen van de situatie. Een warme bovenzijde van de deur geeft aan dat er achter de deur een hoge temperatuur heerst. Hetzelfde geldt voor een metalen deurkruk. Deur openen
Om een deur te openen, ga je als volgt te werk: • tast de deur af met je handschoenen. Hierbij kun je bepalen of de bovenzijde van de deur warm is, of de deurkruk warm is en de aanwezigheid of afwezigheid van de scharnieren, dus de draairichting. Voel je scharnieren, dan is het een toedraaiende deur, zijn er geen scharnieren, dan is de deur afdraaiend • open de deur altijd voorzichtig, gebukt en kijk omhoog naar de bovenkant van de deur. Open een toedraaiende deur altijd gebukt achter de deur, zet een voet tegen de deur om ervoor te zorgen dat deze niet verder open kan dan ca. 20 cm. Dit om te voorkomen dat bij een steekvlam de deur tegen je aanslaat.
Hoofdstuk 7 - De inzet van de ademluchtm askerdrager
91
Open een afdraaiende deur altijd gebukt naast die deur. Het bukken is uit veiligheidsoverwegingen, daar de steekvlam altijd naar buiten komt via de bovenzijde van de deur. Bukken heeft tevens het voordeel dat je vanuit deze positie onder de rook door de te betreden ruimte inkijkt. Bij schuifdeuren zullen een eventuele steekvlam, rook en hitte boven aan de ontstane opening ontsnappen
• bij hef- en kanteldeuren is het moeilijker een veilige plaats te kiezen, extra voorzichtigheid is geboden. Het is altijd aan te bevelen om deze deurprocedure met een straal te ondersteunen. Als een deur op een veilige manier is geopend, moet je na het binnentreden van de ruimte de deur achter je sluiten. Voor je de deur sluit moet je ervan overtuigd zijn dat de deurkruk aan de binnenzijde aanwezig is en functioneert. Is dit niet het geval, plaats dan een voorwerp in de deuropening die voorkomt dat de deur in het slot valt en je ingesloten raakt. Als een koppelingsleutel tot je uitrusting behoort, kun je deze gebruiken om deuren, waarvan de kruk ontbreekt, te openen. Zwakke plekken
Wanneer we een door brand of explosie getroffen gebouw moeten betreden, moet dit met de nodige voorzichtigheid gebeuren. De vloeren en trappen kunnen door het vuur zijn aangetast, waardoor de
92
Adembescherming