inhoud Kawipiwipi 5
Het hele kleine grootse avontuur 127
Een tijdloos avontuur 243
Hoofdstuk 0 Als je niet beter zou weten, zou je denken dat Gijs de Bruin een heel normale jongen was. En dan zou dit verhaal hier misschien al geëindigd zijn. Er zijn zo véél normale en gewone kinderen op de wereld; als je over al die kinderen een verhaal zou moeten schrijven, dan was je als schrijver nog wel een tijdje bezig. Gijs had een heel gewoon gezicht, een doorsnee postuur en een alledaags kapsel. Hij droeg onopvallende kleren en had een gemiddelde schoenmaat. In feite kon je zeggen dat Gijs gewoon Gijs was – niets meer en niets minder. Dat zou inderdaad zo zijn geweest, als je geen rekening zou houden met de rest van zijn familie. Want die was allesbehalve normaal. En ook het leven dat Gijs leidde, was allesbehalve doorsnee. Om te beginnen zijn familie. Het lijkt me handig als ik je die even voorstel. Gijs’ vader, Thomas de Bruin, is uitvinder. Het soort uitvinder dat de meest vreemde en bizarre uitvindingen doet. Daar ga je nog veel over lezen, over die uitvindingen. Ik kan je alvast wel een voorbeeld noemen, omdat je anders misschien niet gelooft hoe bizar ze zijn. Zo vond hij op een dag een paar pratende navigatieschoenen uit. Reuze handig! Je geeft de schoenen een gesproken instructie, bijvoorbeeld: ‘Het snoepwinkeltje van meneer Glup, op de hoek van de Dwarsstraat en het Sterrenplein’ en dan, hup, beginnen de 7
schoenen te lopen! Zomaar uit zichzelf brengen ze je waar je wezen moet. Nu niet meteen naar de schoenenwinkel rennen, want ze zijn niet verkrijgbaar. Ze zijn nog niet helemaal uit ontwikkeld. Soms krijgen de schoenen onderling ruzie en kibbelen ze de hele weg. ‘Ik zei dat we rechtsaf moeten gaan en dan het tweede steegje links.’ ‘Nietes, we moeten rechtdoor, derde laantje naar rechts en dan de eerste weg links.’ Het gevolg van een dergelijke ruzie is dat de schoenen ieder een eigen weg gaan. De drager ervan komt in een onmogelijke spagaatstand te staan, terwijl onder hem de schoenen elkaar stijfvloeken en elkaar proberen te schoppen.
Dan de moeder van Gijs, Lydia Lepel. Zij is schrijfster van kookboeken. Ze bedenkt allerlei recepten met de meest waanzinnige ingrediënten. Haar gestoomde kabeljauwwangetjes 8
met chocoladetruffelsaus zijn onovertroffen! Op het moment dat dit verhaal begint, is ze in onderhandeling met een televisie producent die graag een kookprogramma met haar zou willen maken. De boeken van Lydia worden wereldwijd erg goed verkocht. Alleen de titel Lekkere recepten met vetplanten en boomschors loopt niet geweldig. Met de moeder van Gijs uit eten gaan is altijd een belevenis. Het duurt alleen al een uur voordat ze haar bestelling klaar heeft, want bij ieder gerecht stelt ze wel een vraag aan de ober. ‘Is die forel gegaard in bronwater of in leidingwater?’ Daarna, als het eten dan eindelijk komt, ruikt ze uitgebreid aan het gerecht. Ze besnuffelt het aan alle kanten en neemt dan pas een hap, die ze luid smakkend (‘Dan komt er veel lucht bij, dat is goed voor de smaak!’) proeft. Ze geeft daarbij veel commentaar: ‘Te zout, te veel peterselie, te gaar, wel gebakken in de juiste oliesoort.’ En dan komt het ergste. Dan roept ze de kok erbij en geeft hem ongevraagd advies. ‘Luister, ik ken een winkeltje waar ze het zeezout rechtstreeks uit de zee halen. Hier, ik schrijf het adres wel even op. En wat voor pannen gebruikt u? Ach, dat is een rotmerk en dat proef je ook aan dit karbonaadje. Nee, ik heb wel een tip voor u.’ Tegen die tijd heeft de rest van het gezin rood aangelopen gezichten van schaamte en glimlachen ze verontschuldigend naar de andere gasten en het personeel. De kinderen lijken altijd een beetje te krimpen als ze met hun moeder in een restaurant zitten. Hun schouders hangen, alsof ze onzichtbaar willen worden. Als Lydia een gerecht dan toch erg lekker vindt, boert ze 9
meerdere malen hard, zonder zich daarvoor te excuseren. ‘Onzin, want in China getuigt het juist van erg veel respect en waardering voor de kok als je boert na een maaltijd.’ Soms maakt ze het zo bont in een restaurant dat de rest van het gezin, zonder dat Lydia het in de gaten heeft, stiekem verhuist naar een andere tafel en daar dan een leuk, ontspannen etentje heeft. Lydia Lepel zit dan boerend en luid commentaar gevend alleen aan haar tafel.
Ten slotte heeft Gijs nog twee zusjes, Pip en Sophie, die twee minuten na elkaar zijn geboren. De tweeling heeft een rare gewoonte: ze vullen de hele tijd elkaars zinnen aan. Dus als je aan de een vraagt: ‘Hoe was het vandaag op school?’ dan krijg je het antwoord in twee delen. Pip antwoordt bijvoorbeeld: ‘Prima, het was vandaag…’ En Sophie gaat verder: ‘… een leuke dag, we hebben getekend en…’ Pip gaat weer door: ‘… in de poppenhoek gespeeld.’ 10
Praten met de tweeling is best vermoeiend, vindt Gijs. Pas als je een van de twee recht in de ogen kijkt en de bijbehorende naam gebruikt, krijg je antwoord van alleen diegene.
En Gijs zelf is dus een heel gewone jongen. Hij zit op voetbal, houdt van muziek en boeken lezen, lust geen koolsoorten maar is dol op friet en pannenkoeken, en heeft op de deur van zijn kamer een papier geplakt waarop staat:
VERBODEN TOEGANG VOOR TWEELINGEN Zijn zusjes trekken zich trouwens weinig aan van dit verbod en spelen geregeld in Gijs’ kamer. Eigenlijk vindt hij dat ook niet heel erg, als ze maar wel van zijn origamicollectie afblijven. Dat is dus één ding dat Gijs vreselijk goed kan: origami. Van stukjes papier die jij en ik zouden weggooien, zoals oude boodschappenlijstjes, kassabonnen, koekwikkels en 11
parkeerbonnetjes, kan Gijs de prachtigste dingen vouwen. De Eiffeltoren, dino’s, olifanten, bootjes (driemasters en oude historische zeilschepen – niet de eenvoudige bootjes die jij en ik zouden maken) bloemen en zelfs een Spiderman; Gijs heeft het allemaal al eens gevouwen. Al zijn ontwerpen staan uitgestald in zijn slaapkamer, op de vensterbank.
Gijs heeft origami geleerd van zijn opa. ‘Een prachtige kunstvorm, m’n jongen, jammer dat de mensen dat hier niet zien. In Japan, waar origami vandaan komt, kun je goed geld verdienen als origamikunstenaar.’ Opa had een garnaal gevouwen en deze aan Gijs gegeven. ‘Het is net wiskunde, jongen, maar dan met papier in plaats van cijfers.’ Zijn mooiste origami vindt Gijs zelf de brachiosaurus: een enorme dinosaurus die met zijn lange nek makkelijk bij de toppen van de bomen kon om een blaadje te eten en zo zwaar was als wel twaalf olifanten! De brachiosaurus van Gijs is natuurlijk niet zo zwaar, die weegt maar een paar gram en is slechts vijf centimeter groot. 12
Ongeveer een jaar geleden ontdekte de familie De Bruin een onbewoond eiland. Wat vreemd is, want je zou denken dat er op de hele wereld geen enkel onbewoond eiland meer is. Dat ieder stukje aarde inmiddels wordt bewoond door mensen, apen, koeien of in elk geval muizen, ratten, muggen of kakkerlakken. Je zou denken dat de mens vliegend, rijdend, varend en wandelend toch al wel de hele wereld heeft ontdekt en ingericht, en er een eigen plekje van heeft gemaakt, compleet met meubeltjes en kledingkasten. Dat zou je denken… En toch heeft de familie De Bruin een jaar geleden dus een onbewoond eiland gevonden. Een eiland dat niemand kende, dat niet op landkaarten stond en waar niemand nog een naam aan had gegeven. Daarom deden zij dat maar. Ze noemden het: Kawipiwipi En dit is hun verhaal. Ben je er klaar voor? Ren nog even naar de wc, haal een glas drinken en wat te eten, plak een papiertje op de deur waarop staat dat je niet gestoord wilt worden en daar gaan we, op weg naar een ongelooflijk avontuur!
13
Mus en zo Zo begon het… ‘Toch niet weer, hè?’ Mama keek hoofdschuddend naar papa, die op het weiland naast zijn vliegtuig stond. Het was een heel oud vliegtuigje, dat hij van opa gekregen had. Opa had het weer in zijn achtertuin gevonden. Gewoon op een ochtend toen hij wakker werd en de gordijnen open had gedaan. ‘Verrek,’ had opa gemompeld en hij had eens goed in zijn ogen gewreven. Maar toen hij ze weer opendeed, stond het vliegtuigje er nog steeds. ‘Truus! Truus! Er staat een vliegtuig op het erf.’ Oma, die dacht dat hij droomde, had zich omgedraaid en gezegd: ‘Ja hoor, Jaap, en in de badkuip drijft een onderzeeër.’ Het laatste was natuurlijk niet echt waar. Dat was gewoon een badeendje. Toen opa erg bijziend werd en het vliegen niet meer zo goed ging, had hij het vliegtuig aan papa gegeven. Die had het eerst helemaal uit elkaar gehaald, zodat het hele huis en erf bedolven waren onder moertjes, boutjes, propellers, schroeven, platen, vliegvleugels, remkleppen en noem maar op. Toen hij alles schoongemaakt, gesmeerd en nagekeken had, had hij het vliegtuig weer helemaal in elkaar gezet. ‘Nee echt, je zult het zien!’ zei papa. ‘Deze keer vliegt ze echt op limonade.’ Hij rommelde wat aan een paar schroeven van het vliegtuig, dat hij Mus had genoemd vanwege de grijsbruine kleur. 14
Gijs keek naar de lege flessen limonade die als soldaatjes naast Mus opgesteld stonden. Hij grijnsde een beetje. Limonade?! Hoe kwam papa daar nu toch weer op? De tweeling, Pip en Sophie, stond naast Gijs. Pip had haar duim in haar mond en Sophie beet op een haarpunt. Ze waren vijf. Gijs zou over twee maanden tien worden en hij kon haast niet wachten! Hij hoopte dat hij een robot zou krijgen. En dat hij ’s avonds in het donker een feest mocht geven, met een kampvuur en een speurtocht in de heuvels. Misschien nodigde hij wel de hele klas uit. Ha! Gijs vond de tweeling wel grappig. Ze leken erg veel op elkaar en namen papa en mama voortdurend in de maling. Dan verwisselden ze snel van plaats bij het eten of gingen in elkaars bed liggen of verkleedden zich halverwege de dag in kleding van de ander. Om ze beter uit elkaar te kunnen houden, maakte mama soms met een stift een stipje bij een van de twee op het voorhoofd. Stiekem, als ze nog sliepen en zonder dat ze het wisten. En dan liep een van de zusjes die dag met een oranje of groen puntje op haar voorhoofd. ‘Gelukkig ben jij geen tweeling!’ zei mama wel eens tegen Gijs. Hij had dat anders best leuk gevonden, een broer. Of een hond, dat zou hij ook goed hebben gevonden. Zo’n grappige harige, met lange flaporen en grote bruine ogen. In plaats daarvan had Gijs een hamster, Snuit genaamd, en een goudvis, die hij Haai had genoemd. ‘Net als die keer dat ze op koffie zou vliegen zeker. Mus stuiterde stijf van de cafeïne over de baan!’ Mama keek zuur naar 15
papa’s achterwerk, dat nog steeds uit het neusstuk hing. ‘En die keer dat ze op shampoo zou vliegen en de lucht dagenlang gevuld was met enorme zeepbellen…’ Maar ze bleef staan en pakte de schroevendraaier van hem aan. Gijs dacht terug aan de lucht gevuld met prachtige glanzende zeepbellen die roken naar rozen en parfum. Het was een geweldig gezicht geweest en hij had steeds opnieuw omhoog gekeken naar het wonderlijke spektakel. ‘Dat was mooi…’ riep Pip blij. ‘… een bellenblaasvliegtuig!’ vervolgde Sophie en ze klapte in haar handen. ‘Kun je dat…’ ‘… nog een keer doen, papa?’ vroeg Pip. ‘Tja,’ zei papa. Hij richtte zich weer op. ‘Dat ging niet helemaal… AU! AUAUAUAJAKKES!’ Hij stootte zijn hoofd toen hij uit de neus van het vliegtuig wilde komen en sprong op en neer, terwijl hij hard over zijn hoofd wreef. De tweeling begon te lachen en mama zei: ‘Tsss, daar moet je niet om lachen. Dat kan behoorlijk pijn doen.’ Maar zelf moest ze ook lachen. Dat zag Gijs omdat ze erg hard op haar lip beet en haar mondhoeken daarbij omhoogkrulden. Ze beet zo hard, dat er een klein druppeltje bloed verscheen en de tranen in haar ogen sprongen. ‘AU!’ riep ze en toen stonden papa en zij allebei schaapachtig naar elkaar te kijken. Mama wreef over haar lip. ‘Wat is er deze keer zo anders dan? Waarom zou ze nu wel vliegen?’ Gijs keek papa vragend aan. ‘Omdat,’ zei papa terwijl hij nog een keer over zijn hoofd wreef, 16
‘het koolzuur uit de limonade door het verwarmingsproces in de verbrandingscabine vrijkomt en dan omhoogstijgt door de dynamobuis, en die drijft dan weer de propeller aan en… Nou ja, het is een wat ingewikkeld verhaal, maar uiteindelijk vliegt Musje dan toch echt.’ ‘Hm,’ zei mama. ‘Wat nou: hm? Je gelooft me niet, hè? Weet je wat? Pakken jullie maar wat te eten en te drinken en doe de deur van het huis dicht, dan gaan we even een proefrondje vliegen. O Lydia, neem je even dat krat met limonade mee uit de kelder? Dan kunnen we, terwijl we vliegen, gewoon bijvullen. Het is geniaal, briljant!’ ‘Nou,’ mompelde mama, ‘dan moet ik eerst even de oven uitzetten. Er zit een briljante broccolitaart in, met geniale wortelpuree en fantastisch gemarineerde kipfilet.’ Ze draaide zich om en liep terug naar het huis, dat boven op een kleine heuvel stond. De tweeling huppelde achter haar aan. ‘En jullie moeten een dikkere trui aan.’ Gijs bleef bij papa staan. ‘Vliegt ze echt op limonade, pap?’ Met zijn hand aaide hij de romp van Mus. ‘Ja, het werkt echt, je zult het zien.’ Papa veegde zijn zwarte handen schoon aan zijn broek. ‘Zijn we wel op tijd terug voor mijn voetbaltraining?’ Gijs voetbalde sinds het begin van dit schooljaar bij VV DBIR (De Bal is Rond) in de E4. Hij keek zijn vader aan. 17
Papa controleerde allerlei panelen in de cockpit. Zijn haren stonden, zoals altijd, verward in plukjes omhoog. Het puntje van zijn tong stak uit zijn mond. ‘Die begint toch pas om zeven uur? Natuurlijk zijn we dan terug! En zo niet, dan vliegen we over het veld heen en gooi ik je er met een parachute uit,’ lachte hij. ‘Pap!’ ‘Geintje! Kom, haal even wat je denkt nodig te hebben en help mama met dat krat limonade. Dan kunnen we gaan.’ Mus was een achtpersoonsvliegtuigje. Achterin was een kleine wc. Ook was er een piepklein keukentje, waar alleen water warm gemaakt kon worden en waar een zéér klein koelkastje stond, net groot genoeg om een brood en wat beleg in te bewaren. In de cockpit was de pilotenstoel van papa, met daarnaast nog een tweede stoel. Meestal zat Gijs daar, zodat mama zich met de tweeling bezig kon houden. Achterin waren nog zes stoelen, verdeeld over twee rijen. Bij iedere stoel was een rond raampje. De twee motoren hingen aan de vleugels, boven de raampjes. Papa vloog niet zo vaak. Dat kwam omdat het erg duur was om met Mus te vliegen. Mus verbruikte wel hónderd liter benzine alleen al om van hun huis naar opa en oma te vliegen. Wat ook een probleem bleek, was dat zo weinig mensen een landingsbaan achter in hun tuin hadden waarop ze konden landen als ze op bezoek kwamen. Papa had met Mus al heel wat mooie bloemperkjes en siergewassen verpest, waardoor het bezoek opeens een stuk minder leuk was dan de familie De Bruin had 18
verwacht. Want niet iedereen is er natuurlijk blij mee als zijn prijswinnende rozen verpletterd worden onder de wielen van een vliegtuig dat maar net in de achtertuin past. Omdat ze Mus nou eenmaal hadden, verhuisde het gezin een paar jaar geleden naar het huis waar ze nu woonden. Het lag boven op een kleine heuvel en de dichtstbijzijnde buren woonden zo’n vijf minuten lopen verder. Achter het huis had papa een landingsbaan gemaakt. Die liep van de esdoorns in het noorden, tot het begin van de schapenweide in het zuiden. Het was niet alleen een landingsbaan, want je kon er ook: H geweldig op skaten H crossen met een mountainbike H skelteren H k re ke l ra c e s h o u d e n ( o f e i g e n l ij k ra c e s m e t i e d e r k r u i p e n d i n s e c t z o a l s m i e re n s p i n n e n ’ ’ en pissebedden) H water op laten lopen als het vroor en er zo ’ een ijsbaan van maken H een enorm straatfeest met een zittend buffet houden voor 387 mensen H een hinkelbaan maken die tot 1015 gaat H je oma achternazitten met een waterpistool – want ze raakte halverwege uitgeput en dan kon je haar helemaal natspuiten H als het gesneeuwd had: entreegeld vragen en mensen laten langlaufen. 19
Op de plaats waar eerst de schuur stond, had papa een hangar gebouwd. Daar werd Mus gestald als:
1. het regende (in verband met roestproblemen); 2. het sneeuwde/vroor (want dan konden er dingen vast gaan vriezen en het was niet handig als bijvoorbeeld de remmen het niet meer deden);
3. de zon scheen (want dan werd het té warm in Mus en smolten de panelen of sloegen de meters op hol). Eigenlijk stond Mus dus nauwelijks buiten en werd er ook niet zo vaak met haar gevlogen. Een paar keer waren ze met Mus op vakantie gegaan, maar het bleek erg moeilijk om een camping te vinden die er geen bezwaar tegen had dat er in plaats van een auto een vliegtuig naast de tent stond. Dat soort campings waren er namelijk niet al te veel. Juist omdat het zo duur was om met Mus te vliegen, had papa naar allerlei manieren gezocht om haar te laten vliegen zonder dure brandstof. Hij had van alles geprobeerd. H Koffie (zowel mét als zonder melk en suiker) H zonnebloemolie (toen ging alles glibberen) H zonnepanelen (maar Mus kwam niet omhoog met die zware dingen op haar vleugels) H shampoo (waar dus die bellen dagenlang vandaan kwamen. Zelfs de televisie besteedde er aandacht aan: ‘onverklaarbare bellenregens’) 20
H wijn (maar steeds als papa de tank vulde, nam hij ook een glaasje en kon dan vervolgens niet meer vliegen, want hij moest wel BOP blijven: bewust onbeschonken piloot) H en nu dus limonade. Gijs was er best trots op dat zijn vader uitvinder was. Andere kinderen hadden vaders die postbode waren, of zakenman, advocaat of tuinder of zoiets. En natuurlijk was daar niets mis mee, maar als je vader uitvinder was, bedacht Gijs, beleefde je soms de raarste en leukste dingen. Zoals vliegen in een limonadevliegtuig, zomaar op een lome nazomermiddag, tussen de thee en de voetbaltraining door. Wie van zijn vrienden kon dát nou zeggen? Papa had al van alles uitgevonden. En een enkele keer kwam je in de winkel iets tegen wat hij had bedacht en ontworpen, zoals de gehaktballetjesmachine. Daar gooi je gehakt, kruiden en wat water in, je duwt op een knopje en de machine kneedt, draait, vormt ballen en bakt ze ook nog. Het is wél jammer dat de machine zo groot is als een koffer, dus niet iedereen heeft er ruimte voor. Maar verder was de gehaktballetjesmachine BENU: best een nuttige uitvinding. Papa had ook veel LMTWU’s – leuke maar totaal waardeloze uitvindingen – en een enkele BNU – bijzonder nuttige uitvinding – gedaan. Mus op limonade laten vliegen zou best wel een erg BNU kunnen zijn, bedacht Gijs en hij rende naar het huis op de heuvel. Mama stopte net een pak koekjes in haar tas, en ook een rol pepermuntjes en een paar pakjes sap. ‘Gijs, wil jij dat krat 21
limonade even gaan halen uit de kelder? Laten we je vader maar het gevoel geven dat we het geloven.’
Ze zei het niet onaardig, vond Gijs, maar het klonk ook niet alsof ze erg veel zin had om te vliegen. Gijs begreep mama wel. Ze werd soms een beetje moe van al papa’s uitvindingen, die zij dan vaak moest uitproberen. Zoals die keer dat papa een stoel had ontworpen die je het gevoel moest geven dat je in een trein zat die rustig over de rails ging. ‘Waar is dat dan goed voor?’ had ze gevraagd. ‘Nou, mensen vallen toch vaak in slaap als ze in de trein zitten? Het zachte geratel van de wielen onder je, het gewiebel. Dus in deze stoel kun je heerlijk even een dutje doen en lekker ontspannen. Kom Lydia, ga even zitten, dan demonstreer ik het. Je zult verkwikt weer opstaan!’ Maar de stoel, die papa de Railex had genoemd, was helemaal 22
niet zo relaxed geweest. Hij had eerder geleken op een op hol geslagen boemeltreintje dat een berg af denderde en toen plotsklaps remde. Mama was uit de stoel gelanceerd en had daarna nog twee weken met haar nek in een stijf verband moeten lopen. Sinds die tijd was ze soms wat moe van papa’s uitvindingen. In de kelder stonden twee kratten naast elkaar. ‘Welk krat?’ riep Gijs naar boven. Het rook muf en muisachtig in de kelder. Een kaal peertje verlichtte de ruimte, waar veel van papa’s uitvindingen (voornamelijk LMTWU’s en BENU’s) stonden te wachten totdat iemand ze wilde hebben. ‘Weet ik veel!’ riep mama. ‘Gewoon, een krat limonade. Pak er maar een.’
Gijs bekeek de kratten en haalde zijn schouders op. Zou Musje liever cassis of sinas hebben? Hij pakte het krat sinas en bracht hem naar mama, propte toen nog snel wat spullen in zijn rugzak 23
en liep naar zijn slaapkamer. Hij haalde Snuit uit zijn kooitje en fluisterde in het piepkleine oortje: ‘Ga je mee vliegen vandaag, vriendje?’
Snuit ging vaak mee op pad. Hij ging altijd keurig in Gijs’ broekzak zitten en vond het daar prima. Hij was een Russische dwerghamster en had een prachtige grijze streep op zijn beige lijfje. Gijs stopte nog een paar pelpinda’s voor Snuit in zijn broekzak en ging toen achter mama, Pip en Sophie aan naar Mus toe.
BENG! Hij schopte een denkbeeldige voetbal uit de lucht en rende door. Vliegen en voetbal, wat een heerlijke dag was het!
24
Aandacht graag! Mus sputterde, proestte en ronkte, toen papa haar naar de landingsbaan – die natuurlijk ook de opstijgbaan was – taxiede. ‘Gijs, zet die Game Boy even uit, de piepjes verwarren me.’ ‘Maar ik ben bijna bij het volgende level! Ik moet alleen nog maar drie monsters verslaan met de zurkknaller!’ Snuit was in slaap gevallen in Gijs’ broekzak, Gijs voelde hoe het warme lijfje als een bolletje in een hoekje lag, naast een paar pinda’s. ‘Toch even uitzetten, die zurkknaller. Bovendien, zo vaak vliegen we ook weer niet. Een beetje meer interesse in mijn nieuwe uitvinding, graag. Het is een werelddoorbraak. Stel je eens voor hoe geweldig het zou zijn als alle vliegtuigen wereldwijd op limonade kunnen vliegen! Er zou veel minder vraag zijn naar brandstof, waardoor de olieprijzen zouden dalen en er een heel nieuw machtsevenwicht zou ontstaan in de wereld. En het is beter voor het milieu. Ik zou misschien wel de Nobelprijs winnen!’ Gijs grinnikte. ‘Dat zie jij al helemaal voor je, volgens mij.’ Papa was iemand die altijd op zoek was naar manieren om de wereld te verbeteren. ‘Is dat trouwens veel geld, zo’n nobele prijs?’ vroeg Gijs. ‘Misschien kunnen we dan een zwembad in de tuin laten maken. Wauw pap, dat zou geweldig zijn!’ ‘Ja ja,’ zuchtte mama. ‘Laat nu eerst maar eens zien of je deze kist de lucht in kunt krijgen. Sophie, stilzitten. Pipje, niet aan de knopjes komen, lieverd.’ Gijs legde zijn Game Boy weg en keek om zich heen. Het was 25
een mooie lentedag. De lucht was prachtig blauw, met hoge witte wolken die als reuzen in de lucht hingen. Hij zag reuzen die sprongen, reuzinnen die stil in een hoekje zaten te lezen, twee reuzen die met een kangoeroe dansten terwijl een krokodil naar ze hapte en giechelende reuzenprinsessen die schommelden op de rug van een walvis. Aan het begin van de baan stond Mus stil. Papa controleerde allerlei knoppen en meters, hij toetste cijfers in en keek achterom. ‘Lydia? Ben je zover?’ Mama zuchtte. ‘Moet het echt? Moet dat nu echt iedere keer weer opnieuw?’ ‘Pap, dat weten we toch zo langzamerhand wel?’ Gijs zuchtte. ‘Kan best zijn, jongen, maar je weet: veiligheid voor alles!’ Mama stond op en liep naar voren. Ze pakte een reddingsvest en een zuurstofmasker en schraapte haar keel. ‘Meisjes, jongens, even jullie aandacht graag voor de veiligheidsvoorschriften. In de stoel voor u vindt u een kotszakje. Als u zich niet lekker voelt, bijvoorbeeld in geval van turbulentie, kunt u daarin spugen. U mag er ook kauwgompjes in bewaren. In geval van een noodlanding moet u het vliegtuig verlaten via de nooduitgang, die bevindt zich achter in het toestel.’ Ze wees naar de nooduitgang en vervolgde: ‘Mocht de zuurstof wegvallen, dan komen automatisch de zuurstofmaskers tevoorschijn uit het paneel boven u. Trek het koordje naar u toe, zet het masker op en adem rustig door. Indien wij onverhoopt op water zouden moeten landen, moet u het zwemvest aantrekken dat zich onder uw stoel bevindt.’ 26
Ze trok het gele vest aan. Even bleef het steken bij haar haarspeld, die haar lange, blonde haren bij elkaar hield. ‘Bevestig het vervolgens door aan deze riempjes te trekken. Dan trekt u aan de koordjes, waarna het vest zichzelf opblaast. Blaas daarna op dit fluitje om aan te geven wáár u zich in het water bevindt. Op deze vlucht zullen wij géén belastingvrije artikelen verkopen. Verder wensen wij u met Mus een zeer prettige vlucht en wij hopen dat u nog eens met ons zult vliegen.’ Ze trok een gezicht naar de kinderen, knipoogde naar Gijs, die terug knipoogde met twee 27