Inhoud
1 Je rijbewijs behalen..................................................... 1.1 De regel........................................................................ 1.2 Het theoretische examen.......................................... 1.2.1 De leerstof.......................................................... 1.2.2 Het examen zelf............................................... 1.2.3 De spelregels.................................................... 1.3 Het praktische examen............................................. 1.4 Oefenen met een voorlopig rijbewijs.....................
7 7 7 7 7 8 8 8
2 Mobiliteit......................................................................... 2.1 Maatschappelijk belang van Mobiliteit................. 2.2 De gevolgen van Mobiliteit...................................... 2.3 Duurzame Mobiliteit.................................................. 2.4 Mobiliteit beïnvloeden: hoe doe je dat.................. 2.5 Nadenken over ons mobiliteitsgedrag................... 2.6 Het schoolvervoerplan...............................................
9 9 9 10 10 11 12
3 Het verkeersreglement............................................... 3.1 Waar en voor wie van toepassing?......................... 3.2 Bepalingen................................................................... 3.2.1 In verband met de weg................................. 3.2.2 In verband met de voertuigen.................... 3.2.3 In verband met de weggebruikers .......... 3.2.3.1 Definitie......................................... 3.2.3.2 Verkeersregels die gelden voor de bestuurders................... 3.2.3.3 De minimum leeftijd en de categorie van het rijbewijs...... 3.2.4 Regeling van het verkeer............................. 3.2.5 Bevoegde personen en bevelen ............... 3.2.5.1 Definitie en soorten................... 3.2.5.2 De bevelen.................................... 3.2.6 Personen die aanwijzingen kunnen geven om de veiligheid te verzekeren....
13 13 14 14 19 22 22
4 De verkeerstekens........................................................ 4.1 De verkeersborden..................................................... 4.1.1 De gevaarsborden........................................... 4.1.2 De verkeersborden betreffende de voorrang.............................................................. 4.1.3 De verbodsborden........................................... 4.1.4 De gebodsborden............................................ 4.1.5 De verkeersborden betreffende het stilstaan en parkeren............................. 4.1.6 De aanwijzingsborden................................... 4.1.7 De verkeersborden: samenvatting............ 4.2 De verkeerslichten..................................................... 4.2.1 Driekleurige cirkelvormige verkeerslichten................................................. 4.2.2 De verkeerslichten in de vorm van pijlen............................................................ 4.2.3 Verkeersknipperlichten................................. 4.3 De wegmarkeringen................................................... 4.3.1 Overlangse markeringen die de rijstroken aanduiden................................ 4.3.2 Overlangse markeringen die een fietspad aanduiden................................. 4.3.3 Overlangse markeringen die de rand van de rijbaan aanduiden............. 4.3.4 Dwarsmarkeringen.......................................... 4.3.5 Andere wegmarkeringen..............................
29 29 30
22 23 24 24 24 25 27
32 34 37 38 41 47 48 48 49 50 52 52 54 54 55 56
5 Het voertuig.................................................................... 5.1 De lading van de voertuigen.................................... 5.1.1 Algemeen........................................................... 5.1.2 Maximale afmetingen.................................... 5.1.2.1 Breedte........................................... 5.1.2.2 Hoogte............................................ 5.1.2.3 Hoever mag een lading vooren achteraan uitsteken............. 5.1.3 Ruimte voor bestuurders en passagiers van voertuigen.................................................. 5.2 Boorddocumenten, technische voorschriften....... 5.2.1 Algemeen........................................................... 5.2.2 Boorddocumenten........................................... 5.2.3 Toebehoren........................................................ 5.2.4 Remmen............................................................. Een schone voorruit: ruitenwissers en 5.2.5 -sproeiers............................................................ 5.2.6 De banden.......................................................... 5.2.7 De schokdempers............................................ 5.2.8 De koelvloeistof............................................... 5.2.9 Kabels, klemmen en aansluitingen van de accu........................................................ 5.2.10 Motorolie............................................................ 5.2.11 Geluidstoestel................................................... 5.3 De lichten.................................................................... 5.3.1 Algemeen........................................................... 5.3.2 Het gebruik van de lichten tijdens het rijden............................................. 5.3.3 Wanneer moet je de grootlichten dimmen............................................................... 5.3.4 De mistlichten.................................................. 5.3.4.1 Mistlichten achteraan............... 5.3.4.2 Mistlichten vooraan................... 5.3.5 Gebruik van de lichten bij stilstaan en parkeren.............................................................. 5.3.6 De richtingaanwijzers.................................... 5.3.7 Waarschuwingslichten (4 pinkers)............ 5.3.8 Oranje zwaai- of knipperlichten................. 5.3.9 Prioritaire voertuigen..................................... 5.4 Veiligheidsgordels en kinderbeveiligings- systemen...................................................................... 5.4.1 Het gebruik van de gordel is verplicht.... 5.4.2 Wie is vrijgesteld............................................. 6 Plaats op de openbare weg...................................... 6.1 Waar moet je rijden................................................... 6.2 Plaats op de rijbaan................................................... 6.3 Wanneer moet je niet “zo dicht mogelijk” rechts rijden................................................................. 6.4 Inrichtingen bestemd om het verkeer te geleiden................................................................... 7 Voorrang......................................................................... 7.1 Voorrang op de kruispunten..................................... 7.1.1 Basisregel........................................................... 7.1.2 Hoe de voorrang correct toepassen.......... 7.1.3 Voorrang op de kruispunten in drie vragen.................................................... 7.1.4 Uitzonderingen op de algemene regel... 7.1.5 Een kruispunt oprijden en vrijmaken....... 7.1.6 De manoeuvres................................................
58 58 58 58 58 58 59 60 60 60 60 60 61 61 61 62 62 62 63 63 63 63 64 64 65 65 65 65 66 67 67 67 68 68 69 70 70 71 71 73 74 74 74 74 74 76 77 78
8 De rijbewegingen.......................................................... 8.1 De richtingsverandering .......................................... 8.1.1 Verkeersborden die de toegang of richting verbieden of verplichten.............. 8.1.2 Van richting veranderen............................... 8.1.3 Rechts afslaan: stap voor stap.................... 8.1.4 Links afdraaien: stap voor stap................... 8.1.5 De voorrangsregels op het kruispunt en richtingsverandering .................................... 8.2 Kruisen.......................................................................... 8.2.1 Wat is kruisen................................................... 8.2.2 Hoe kruisen........................................................ 8.2.3 Voorrang verlenen als het kruisen niet mogelijk is................................................ 8.2.4 Verkeersborden die de voorrang bij het kruisen regelen......................................... 8.2.5 Spoorvoertuigen kruisen............................... 8.3 Inhalen.......................................................................... 8.3.1 Wat is inhalen?................................................. 8.3.2 Wordt niet als inhalen beschouwd........... 8.3.3 Hoe moet het inhalen geschieden........... 8.3.4 Links inhalen stap voor stap....................... 8.4 INHAALVERBOD..........................................................
79 79
9 Snelheid............................................................................ 9.1 Rijden met aangepaste snelheid............................. 9.2 Snelheidsbeperkingen............................................... 9.2.1 Binnen de bebouwde kom........................... 9.2.2 Op autosnelwegen.......................................... 9.2.3 Openbare wegen buiten de bebouwde kom met minstens 2 x 2 rijstroken, gescheiden anders dan door wegmarkeringen.................................... 9.2.4 Op alle andere wegen buiten de bebouwde kom................................................. 9.2.5 Een paar specifieke snelheidsbeperkingen....................................................... 9.2.6 Snelheidsbeperking opgelegd door de borden........................................................... 9.3 Snelheidsbeperkingen: samenvatting.................... 9.4 Veiligheidsafstand...................................................... 9.5 De stopafstand............................................................
92 92 93 93 93
10 De autosnelweg en de autoweg.............................. 10.1 De autosnelweg.......................................................... 10.1.1 Definitie.............................................................. 10.1.2 Wie mag niet op de autosnelweg............. 10.1.3 Snelheid.............................................................. 10.1.4 Wat is verboden op de autosnelweg........ 10.1.5 Hoe rijden op de autosnelweg.................... 10.2 De autoweg................................................................. 10.2.1 Definitie.............................................................. 10.2.2 Wie mag op de autoweg.............................. 10.2.3 Wat is verboden op de autoweg................ 10.2.4 Snelheid.............................................................. 10.2.5 Veiligheidsvest.................................................
98 98 98 98 98 99 99 100 100 100 101 101 101
11 Overwegen, tunnels en bijzondere verkeerssituaties.................................. 11.1 Verkeer op overwegen............................................... 11.1.1 Algemeen........................................................... 11.1.2 Wat is er verboden.......................................... 11.1.3 Verkeersborden aan de overwegen.......... 11.2 Tunnels......................................................................... 11.2.1 Algemeen........................................................... 11.2.2 Veilig door de tunnel.....................................
102 102 102 102 102 103 103 103
79 79 80 81 82 83 83 84 84 84 85 85 85 85 86 87 88
93 94 94 94 95 96 96
11.2.2.1 Vóór de tunnel............................. 11.2.2.2 Het inrijden van een tunnel.... 11.2.2.3 In de tunnel.................................. 11.2.2.4 Bij een file..................................... 11.2.2.5 Bij pech of ongeval.................... 11.2.2.6 Bij rook of brand.......................... 11.2.2.7 Het uitrijden van de tunnel..... 11.2.2.8 Tenslotte…..................................... 11.3 Verkeer in bijzondere verkeerssituaties................. 11.3.1 De verhoogde inrichting............................... 11.3.2 Het woonerf en het erf.................................. 11.3.3 De “zone 30” en de schoolomgeving..... 11.3.4 De weg voorbehouden voor landbouwvoertuigen, voetgangers, fietsers en ruiters............................................. 11.3.5 De voetgangerszone...................................... 11.3.6 De speelstraat................................................... 11.3.7 De vakantiezone..............................................
103 103 103 104 104 104 104 104 105 105 105 106
12 Stilstaan en parkeren................................................. 12.1 Definities...................................................................... 12.2 Waar en hoe stilstaan of parkeren.......................... 12.3 Waar zijn stilstaan EN parkeren verboden............ 12.3.1 Op plaatsen voorbehouden aan andere weggebruikers.................................................. 12.3.2 Op de rijbaan..................................................... 12.3.3 Op een kruispunt............................................. 12.3.4 Bij verkeerslichten.......................................... 12.3.5 Bij verkeersborden.......................................... 12.3.6 Ter herinnering….............................................. 12.4 Waar is parkeren verboden....................................... 12.4.1 Waar je andere stilstaande of geparkeerde voertuigen hindert................ 12.4.2 Waar je het verkeer hindert......................... 12.4.3 Waar je voetgangers, fietsers of bromfietsers hindert....................................... 12.4.4 Waar je het openbaar vervoer hindert..... 12.4.5 Op de rijbaan..................................................... 12.4.6 “Te koop” / “Te huur”.................................... 12.5 De verkeersborden i.v.m. stilstaan en parkeren... 12.5.1 Algemeen........................................................... 12.5.2 Borden die het parkeren toelaten of regelen................................................................ 12.5.3 Borden met een zonale geldigheid.......... 12.5.4 Beurtelings parkeren...................................... 12.6 Parkeren met beperking............................................ 12.6.1 Zone met beperkte parkeertijd, “blauwe zone”.................................................. 12.6.2 Betalend parkeren........................................... 12.6.3 Parkeerfaciliteiten: de “gemeentelijke” parkeerkaart.............. 12.6.4 Parkeerfaciliteiten voor personen met een handicap........................................... 12.6.5 Beperking van het langdurig parkeren.... 12.6.6 Parkeerplaatsen voor fietsen en tweewielige bromfietsen.............................. 12.6.7 Parkeerplaatsen voor motorfietsen..........
109 109 109 111
13 Gedrag van en tegenover andere weggebruikers............................................... 13.1 Voetgangers................................................................. 13.1.1 Gedrag tegenover voetgangers.................. 13.1.2 Oversteekplaatsen voor voetgangers...... 13.1.3 Hun plaats op de openbare weg................ 13.1.4 Oversteken van de rijbaan ......................... 13.1.5 De schoolbus.....................................................
106 107 108 108
111 111 112 112 112 113 113 113 114 114 114 115 116 116 116 117 117 118 119 119 119 120 120 121 121 121
122 122 122 123 124 124 125
13.1.6
13.2
13.3
13.4 13.5
13.6
Groepen kinderen, scholieren en personen met een handicap........................ 125 Fietsers en bromfietsers............................................ 125 13.2.1 Gedrag TEGENOVER fietsers en bromfietsers....................................................... 125 13.2.2 Gedrag VAN fietsers bromfietsers............. 126 Fietsers in groep......................................................... 126 13.3.1 Groepen van 15 tot 50 deelnemers......... 127 13.3.2 Groepen van 51 tot ten hoogste 150 deelnemers........................................................ 127 Wielerwedstrijden en niet gemotoriseerde sportwedstrijden......................................................... 127 Dieren en ruiters......................................................... 128 13.5.1 Plaats op de openbare weg......................... 128 13.5.2 Snelheid.............................................................. 128 13.5.3 De bestuurders van dieren........................... 128 13.5.4 Ruiters in groep, vanaf minstens 10 ruiters............................ 128 13.5.5 Bestuurder van een gespan......................... 128 Motorrijders in groep................................................. 129
14 Verkeersovertredingen............................................. 130 14.1 Overtredingen van de 1e graad................................ 130 14.2 Overtredingen van de 2de graad: onrechtstreeks gevaar............................................... 130 14.3 Overtredingen van de 3de graad: rechtstreeks gevaar.................................................... 130 14.4 Overtredingen van de 4de graad: onvermijdelijk gevaar................................................ 131 14.5 Snelheidsovertredingen............................................ 131 14.5.1 Bebouwde kom, schoolomgevingen, zone 30, woonerven en erven.................... 131 14.5.2 Andere wegen................................................... 131 14.6 Rijden onder invloed.................................................. 132 14.7 Strengere bestraffing voor beginnende bestuurders ....................................... 132 14.7.1 Op wie is het van toepassing?.................... 132 14.7.2 Over welke overtredingen gaat het.......... 132 14.7.2.1 Alcohol in het verkeer.............. 132 14.7.2.2 Drugs in het verkeer.................. 132 14.7.2.3 Vaststellingen van overtredingen verhinderen of bemoeilijken ............................... 133 14.7.2.4 Verkeersongevallen................... 133 14.7.2.5 Overtredingen op de wegcode......................................... 133 14.7.2.6 Recidive.......................................... 133 14.7.2.7 Overtredingen in zake het rijbewijs.................................. 133
15 Alcohol, drugs en geneesmiddelen ...................... 15.1 Definities...................................................................... 15.2 De controle op alcohol en andere stoffen die de rijvaardigheid beïnvloeden................................. 15.2.1 Aan wie kan een ademtest of drugstest opgelegd worden............................................. 15.2.2 Ademtest............................................................ 15.2.3 Ademanalyse en de mogelijke gevolgen................................. 15.2.4 De bloedproef................................................... 15.2.5 Geneesmiddelen en drugs........................... 15.2.5.1 Over welke illegale drugs gaat het.......................................... 15.2.5.2 De procedure................................ 15.2.5.3 De uit te voeren tests............... 15.2.5.4 De analyse: bevestiging door een bloedproef............................. 15.2.6 En ten slotte......................................................
134 134
16 Pech en ongeval............................................................ 16.1 Pech.............................................................................. 16.1.1 Voertuig in pechsituatie............................... 16.1.2 Veiligheidsvest................................................. 16.1.3 Praatpalen.......................................................... 16.1.4 Wegslepen van een defect voertuig........ 16.2 Gedrag bij een ongeval............................................. 16.2.1 Ongeval met enkel stoffelijke schade..... 16.2.2 Ongeval met lichamelijk letsel (bron: GOCA)......................................................
138 138 138 138 138 139 139 139
17 Preventief (of defensief) rijden............................... 17.1 Hou rekening met de menselijke beperkingen.... 17.1.1 Fysieke beperkingen...................................... 17.1.2 Psychische beperkingen............................... 17.2 De rijtaak...................................................................... 17.3 Kijktechniek................................................................ 17.4 Enkele concrete situaties.........................................
142 142 142 142 143 144 145
18 De auto en het milieu . ................................................ 18.1 Autogebruik ............................................................... 18.2 Milieuhinder................................................................ 18.2.1 Stikstofoxide en koolwaterstof................... 18.2.2 Koolstofmonoxide........................................... 18.2.3 Fijn stof................................................................ 18.2.4 Lawaaihinder..................................................... 18.3 Rijstijl............................................................................
147 147 147 147 148 148 148 148
135 135 135 135 136 136 136 136 137 137 137
140
Het verkeersreglement
3
Elke samenleving die behoorlijk wil functioneren, heeft duidelijke afspraken en regels nodig. Het verkeer vormt daarop geen uitzondering. Het verkeersreglement heeft tot doel om het gebruik van de openbare weg door de verschillende verkeersdeelnemers te regelen. Dit betekent dat iedereen bepaalde rechten, maar ook plichten heeft. Veilig verkeer is immers alleen mogelijk als alle weggebruikers wederzijds begrip en respect voor elkaar tonen. Niemand is perfect en iedereen maakt wel eens een fout. De meeste fouten in het verkeer worden overigens zelden opzettelijk gemaakt. We zijn ook niet uitsluitend autobestuurder, voetganger of fietser. Zo worden autobestuurders voetgangers zodra ze uit hun geparkeerde auto zijn gestapt. De meesten onder ons rijden wel eens met de fiets. Fervente fietsers gebruiken af en toe de auto…Met andere woorden ieder van ons kan op een bepaald ogenblik aan den lijve ondervinden met welke gevaren en moeilijkheden andere weggebruikers in het verkeer worden geconfronteerd. Defensief rijden is belangrijk en betekent dat je te allen tijde alert bent en de fouten van andere weggebruikers tijdig opmerkt. Zo kunnen we ervoor zorgen dat deze fouten niet tot ongevallen leiden.
Waar en voor wie van toepassing?
Het verkeersreglement geldt voor het verkeer op de openbare weg en het gebruik ervan, door voetgangers, voertuigen, trek-, last- of rijdieren en vee. Spoorvoertuigen (tram) die van de openbare weg gebruik maken vallen niet onder de toepassing van dit reglement. Zij hebben hun eigen reglementering, maar moeten wél rekening houden met de bevelen van de bevoegde personen en de verkeerslichten. Op openbare plaatsen geldt het verkeersreglement in principe niet. Hier is de verkeerswet van toepassing, zijnde de voorschriften met betrekking tot alcoholmisbruik, vluchtmisdrijf en de verzekering. Wie ongevallen wil voorkomen, doet er goed aan ook op deze plaatsen de verkeersregels na te leven. In geval van schade door een verkeersongeluk zal de rechter zijn vonnis immers vaak baseren op het verkeersreglement. • De openbare weg De openbare weg is een plaats die vrij toegankelijk is voor iedereen. Hij wordt gevormd door de rijbaan, het fietspad, de bermen (gelijkgronds, verhoogd), parkeerstrook, pechstrook en het trottoir (verhoogd voetpad).
13
3.1
• Een openbare plaats Dit is een plaats die vrij of onder bepaalde voorwaarden toegankelijk is. Bijvoorbeeld de parking van een ziekenhuis, een fabriek, grootwarenhuis…
3.2
Bepalingen
3.2.1 In verband met de weg “Rijbaan” Dat deel van de openbare weg dat is ingericht voor het algemene voertuigenverkeer. Met ‘ingericht voor voertuigen’ wordt vooral bedoeld het aanbrengen van een verharding zoals beton, asfalt, klinkers…
“Rijstrook” Elk deel van een rijbaan die in haar langsrichting verdeeld is door: a) één of meer witte doorlopende of onderbroken strepen. Deze strepen mogen beter zichtbaar gemaakt worden door retro-reflecterende middelen. b) voorlopige markeringen die bestaan uit : - hetzij oranje doorlopende of onderbroken strepen; - hetzij doorlopende of onderbroken strepen gevormd door oranje spijkers. Rijstroken worden altijd gevormd door wegmarkeringen die op het wegdek zijn aangebracht.
F5
F7
“Autosnelweg” De openbare weg waarvan het begin of de oprit aangeduid is met het verkeersbord F5 en het einde met het verkeersbord F7.
“Autoweg” De openbare weg waarvan het begin aangeduid is met het verkeersbord F9 en het einde met het verkeersbord F11. F9
F11
Autosnelwegen en autowegen zijn openbare wegen die een vlotte doorstroming van het autoverkeer als belangrijkste functie hebben.
14
“Fietspad” Het deel van de openbare weg dat voor het verkeer van fietsen en tweewielige bromfietsen klasse A is voorbehouden door de verkeersborden D7, D9 of door de overlangse wegmarkeringen die een fietspad aanduiden. Het fietspad maakt geen deel uit van de rij baan.
D7
“Pad” Een smalle openbare weg die alleen het verkeer toelaat van voetgangers en van voertuigen die geen bredere dan de voor voetgangers vereiste ruimte nodig hebben. “Aardeweg” Een openbare weg die breder is dan een pad en die niet is ingericht voor het algemene voertuigenverkeer. De aardeweg verliest zijn hoedanigheid niet wanneer hij enkel bij zijn aansluiting met een andere openbare weg het uitzicht van een rijbaan heeft. Het wegdek van een aardeweg is niet verhard. Het is mogelijk dat op de plaats waar hij aansluit aan de rijbaan een paar meter verharding is voorzien, toch blijft het een aardeweg. “Kruispunt” De plaats waar twee of meer openbare wegen samenlopen. Een kruispunt kan allerhande vormen hebben (T, Y, +…) Bij het oprijden van een kruispunt moet je altijd dubbel voorzichtig zijn. Zorg dat je steeds tijdig weet hoe de voorrang er geregeld wordt.
“Plein” Elke open ruimte, waarop een openbare weg uitkomt of meerdere openbare wegen samenkomen, en waar de plaatsgesteldheid het mogelijk maakt dat het verkeer en andere activiteiten er samen worden georganiseerd. Het plein is een openbare weg onderscheiden van die welke erop uitkomen. Het verkeer mag er in alle richtingen rijden, tenzij anders geregeld.
15
D9
“Overweg” De gehele of gedeeltelijke kruising van een openbare weg door één of meer buiten de rijbaan aangelegde sporen.
F1
F3
F1a
F3a
F1b
F3b
F43
F12a
“Bebouwde kom” Een gebied met bebouwing en waarvan de invalswegen aangeduid zijn met de verkeersborden F1, F1A en F1B en de uitvalswegen met de verkeersborden F3, F3a en F3b. Het verkeersreglement kent regels voor het verkeer binnen en buiten de bebouwde kom. Het bord F43 duidt enkel de administratieve grens van een gemeente aan en heeft niets te maken met het verkeersreglement!
“Straat” Een openbare weg in een bebouwde kom die geheel of gedeeltelijk omgeven is met bebouwing en met toegangen tot activiteiten langs de weg en die gekenmerkt is door het gedeelde gebruik van de ruimte door verschillende soorten weggebruikers. De wegen die gelegen zijn in een zone 30, ofwel in een woonerf of erf, zijn straten.
F12b
“Woonerf” en “Erf” Eén of meer speciaal ingerichte openbare wegen waarvan de toegangen zijn aangeduid met verkeersborden F12a, en de uitgangen met verkeersborden F12b. In het “woonerf” overweegt de woonfunctie. Het “erf” is een zone waarvan de kenmerken overeenstemmen met die van het woonerf, maar waar de activiteiten verruimd kunnen zijn tot ambacht, handel, toerisme, onderwijs en recreatie. “Weg voorbehouden voor het verkeer van voetgangers, fietsers en ruiters” Een openbare weg waarvan het begin aangeduid is met het verkeersbord F99a of F99b en het einde met het verkeersbord F101a of F101b.
F99a
F101a
F99b
F101b
“Voetgangerszone” Eén of meer openbare wegen waarvan de toegang aangeduid is met het verkeersbord F103 en de uitgang met het verkeersbord F105. F103
F105
16
“Speelstraat” Een openbare weg waar tijdelijk en tijdens bepaalde uren aan de toegangen een hek wordt geplaatst met het verkeersbord C3, voorzien van een onderbord met daarop de vermelding “speel straat”. “Schoolomgeving” Zone van één of meerdere openbare wegen of gedeelten ervan, waarin de toegang tot een school is inbegrepen en waarvan het begin en het einde afgebakend zijn door de verkeersborden F4a en F4b. Het verkeersbord A23 wordt bij het verkeersbord F4a gevoegd.
F4a
F4b
Op plaatsen waar de school gelegen is langsheen een drukke verkeersweg worden dikwijls “zone 30” borden gebruikt die oplichten tijdens begin- en einduren van de school. A23
“Rotonde” Weg waarop het verkeer in één richting geschiedt rond een aangelegd middeneiland en gesignaleerd met verkeersborden D5 en waarvan de toegangswegen voorzien zijn van verkeersborden B1 of B5.
D5
B5
“Trottoir” Het gedeelte van de openbare weg, al dan niet verhoogd aangelegd ten opzichte van de rijbaan, in het bijzonder ingericht voor het verkeer van voetgangers. Het trottoir is verhard en de scheiding ervan met de andere gedeelten van de openbare weg is duidelijk herkenbaar voor alle weggebruikers. Het feit dat het verhoogde trottoir over de rijbaan doorloopt, brengt geen wijziging aan zijn bestemming. “Gelijkgrondse berm” De ruimte, onderscheiden van het trottoir en het fietspad, begrepen tussen enerzijds de rijbaan en anderzijds een sloot, een talud, de grenzen van eigendommen. Hij bevindt zich op hetzelfde hoogteniveau als de rijbaan en mag worden gevolgd door de weggebruikers, die worden bepaald onder de voorwaarden van dit besluit. De gelijkgrondse berm is meestal niet met verhard materiaal aangelegd en moeilijk begaanbaar voor de voetgangers.
17
B1
“Verhoogde berm” Een ruimte die hoger ligt dan het rijbaanniveau, onderscheiden van het trottoir en het fietspad, en die tussen deze rijbaan ligt en een sloot, een talud, of grenzen van eigendommen. De verhoogde berm is meestal niet met verhard materiaal aangelegd en moeilijk begaanbaar voor voetgangers.
“Middenberm” Elke aanleg in de lengterichting om de rijbanen te scheiden. Let op: wegmarkeringen zijn geen middenberm. “Verkeersgeleider” Een inrichting die op de rijbaan is aangebracht en die bestemd is om het voertuigenverkeer te kanaliseren; de verkeersgeleider bestaat uit een wegmarkering, ofwel uit een verhoging op de rijbaan, ofwel uit beide elementen samen.
F18
“Bijzondere overrijdbare bedding” Het deel van de openbare weg dat aan het verkeer van voertuigen van geregelde diensten voor gemeenschappelijk vervoer (tram en bus) is voorbehouden door middel van één of meerdere witte doorlopende strepen of dambordmarkeringen en waarvan het begin is aangeduid door het verkeersbord F18. De bijzondere overrijdbare bedding maakt geen deel uit van de rijbaan. De bijzondere overrijdbare bedding wordt - net zoals de aparte rijstrook voor de autobussen - aangelegd om een vlotte doorstroming van het openbaar vervoer te bevorderen. Het beantwoordt aan het S.T.O.P.–principe waar het openbaar vervoer voorrang krijgt op het private vervoer. De opschriften “uitgezonderd plaatselijk ver keer“ of “plaatselijke bediening“ duiden op een openbare weg die slechts toegankelijk is voor de voertuigen van de bewoners van die straat en van hun bezoekers, de voertuigen voor levering inbegrepen. Ook voertuigen voor onderhoud en toezicht (wanneer de aard van hun opdracht dit rechtvaardigt), prioritaire voertuigen, fietsers en ruiters hebben er zonder uitzondering toegang. “Verblijfsgebied” Gebied bestaande uit één of meer straten waarin de verblijfsfunctie door de wegbeheerder belangrijker gesteld wordt dan de verkeersfunctie. “Verblijfsfunctie” Is de rol die een straat of een weg speelt als drager voor niet gemotoriseerde verplaatsingen en activiteiten.
18
“Verkeersfunctie” Is de rol die een straat of een weg speelt als drager voor gemotoriseerde verplaatsingen. “Vakantiezone” Zone waarin tijdelijk veel vakantiegangers verblijven en waarbinnen veel voetgangers en fietsers op de openbare weg, en zelfs meer bepaald op de rijbaan, aanwezig kunnen zijn. Deze zone omvat één of meer openbare wegen of gedeelten ervan, die afgebakend zijn met het verkeersbord F4a en F4b indien het om een zone binnen de bebouwde kom gaat, of met het verkeersbord zonale C43 met de vermelding 50 of zonale C43 met de vermelding 70 indien het om een zone buiten de bebouwde kom gaat, gecombineerd met het verkeersbord A51 voorzien van een onderbord met de vermelding “vakantiezone”.
F4a
F4b
C43
A51
In verband met de voertuigen 3.2.2 “Voertuig” Elk middel van vervoer (met of zonder motor) te land, evenals alle verrijdbaar landbouw- of bedrijfsmaterieel. “Motorvoertuig” Elk voertuig uitgerust met een motor bestemd om op eigen kracht te rijden. In de meeste gevallen moet je voor het besturen ervan een rijbewijs hebben. “Auto” Elk motorvoertuig, met inbegrip van de trolleybus, dat niet beantwoordt aan de bepalingen van de bromfiets, van de motorfiets, van de drie- en van de vierwieler met motor.
“Bromfiets klasse A” Elk twee- of driewielig voertuig uitgerust met een elektrische motor of met een motor met inwendige verbranding waarvan de cilinderinhoud ten hoogste 50 cm3 bedraagt. Naar bouw en motorvermogen kan dit voertuig op een horizontale weg niet sneller rijden dan 25 km per uur De bromfiets klasse A is te herkennen aan een geel vierkant plaatje achteraan. De bestuurder moet de leeftijd van 16 jaar bereikt hebben en is verplicht een helm te dragen. Een rijbewijs is niet nodig. Vanaf 18 jaar mag de bestuurder een passagier meenemen. “Bromfiets klasse B” • elk twee- of driewielig voertuig uitgerust met een elektrische motor of met een motor met inwendige verbranding en waarvan de cilinderinhoud ten hoogste 50 cm3 bedraagt. Naar bouw en motorvermogen kan dit voertuig op een horizontale weg niet sneller rijden dan 45 km per uur, met uitsluiting van de bromfietsen klasse A. • elk vierwielig voertuig uitgerust met een motor waarvan de cilinderinhoud ten hoogste 50 cm3 bedraagt voor de motoren met elektrische ontsteking of, voor andere typen van motoren, met een netto-maximumvermogen van ten hoogste 4 kW. Naar bouw en motorvermogen kan dit voertuig op een horizontale weg niet sneller rijden dan 45 km per uur.
19
7
7
De maximale lege massa van de driewielige bromfietsen is beperkt tot 270 kg. Deze van de vierwielige bromfietsen tot 350kg. Voor de elektrische voertuigen geldt die massa zonder de batterijen. De driewielige bromfiets waarvan twee wielen die op dezelfde as zijn gemonteerd en waarvan de afstand tussen de middens van de contactvlakken van deze wielen met de grond kleiner is dan 0,46 m, wordt beschouwd als bromfiets met twee wielen. De niet-bereden tweewielige bromfiets wordt niet als voertuig beschouwd. Bevestiging van een aanhangwagen aan een bromfiets brengt geen wijziging in de classificatie van dit voertuig. De voertuigen bestuurd door personen met een handicap en uitgerust met een motor die niet toelaat zich sneller dan stapvoets voort te bewegen, worden niet als bromfiets beschouwd. De bestuurder moet de leeftijd van 16 jaar bereikt hebben en is verplicht een helm te dragen. Een rijbewijs A3 is vereist. Vanaf 18 jaar mag de bestuurder een passagier meenemen. “Motorfiets” Elk tweewielig motorvoertuig met of zonder zijspanwagen dat niet beantwoordt aan de bepaling van de bromfiets. Bevestiging van een aanhangwagen aan een motorfiets brengt geen wijziging in de classificatie van dit voertuig. De bestuurder moet de leeftijd van 18 of 21 jaar bereikt hebben, naargelang het vermogen van de motor. Het dragen van een helm is verplicht voor de bestuurder én voor de passagiers. De bestuurder moet in het bezit zijn van een rijbewijs A. Wanneer de afstelling van de motor van een tweewielige bromfiets wordt gewijzigd waardoor deze sneller kan rijden dan de toegelaten snelheid of de cilinderinhoud groter wordt dan 50cm3, beantwoordt deze niet meer aan de bepalingen van een bromfiets. Het wordt dan een motorfiets, met alle gevolgen op het vlak van rijbewijs en verzekering. Inbreuken op de wet betreffende het rijbewijs en verzekering worden zwaar gestraft. “Driewieler met motor” (trike) Elk driewielig motorvoertuig dat niet beantwoordt aan de bepaling van de bromfiets en waarvan de maximale lege massa niet meer dan 1000 kg bedraagt. Bevestiging van een aanhangwagen aan een driewieler met motor brengt geen wijziging in de classificatie van dit voertuig. Behoudens bijzondere bepalingen, moeten de bestuurders van driewielers met motor dezelfde regels naleven als de bestuurders van auto’s. “Vierwieler met motor” (quad) Elk vierwielig motorvoertuig, andere dan die welke als bromfietsen worden beschouwd, met een lege massa van ten hoogste 400 kg of 550 kg voor voertuigen gebruikt voor het goederenvervoer en met een netto maximumvermogen van de motor van ten hoogste 15 kW. Voor de elektrische voertuigen geldt die massa zonder de batterijen. Bevestiging van een aanhangwagen aan een vierwieler met motor brengt geen wijziging in de classificatie van dit voertuig. Behoudens bijzondere bepalingen, moeten de bestuurders van die vierwielers met motor dezelfde regels naleven als de bestuurders van auto’s.
20
“Rijwiel” Elk voertuig met twee of meer wielen, dat wordt voortbewogen door middel van pedalen of van handgrepen door één of meer van de gebruikers en niet met een motor is uitgerust, zoals een fiets, een driewieler of een vierwieler. De bevestiging van een elektrische hulpmotor met een nominaal continu vermogen van maximaal 0,25 kW, waarvan de aandrijfkracht geleidelijk vermindert en tenslotte wordt onderbroken wanneer het voertuig een snelheid van 25 km/u bereikt, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen, brengt geen wijziging in de classificatie. Het niet bereden rijwiel wordt niet als voertuig beschouwd. “Voortbewegingstoestel” 1° een “niet-gemotoriseerd voortbewegingstoestel”: elk voertuig dat niet beantwoordt aan de definitie van rijwiel. Het wordt door de gebruiker of de gebruikers toch door middel van spierkracht voortbewogen en is niet uitgerust met een motor (steps, skateboard, rollerskates…). 2° een “gemotoriseerd voortbewegingstoestel”: elk motorvoertuig met twee of meer wielen dat naar bouw en motorvermogen, op een horizontale weg, niet sneller kan rijden dan 18 km per uur (seggway…). Voor de toepassing van dit besluit worden de gemotoriseerde voortbewegingstoestellen niet gelijkgesteld met motorvoertuigen. Het niet bereden voortbewegingstoestel wordt niet als voertuig beschouwd. De gebruiker van een voortbewegingstoestel die niet sneller dan stapvoets rijdt, wordt niet gelijkgesteld aan een bestuurder. “Aanhangwagen” Elk voertuig dat bestemd is om door een ander te worden voortbewogen. “Sleep” Elke groep voertuigen die aan elkaar gekoppeld is met het doel door één en dezelfde kracht te worden voortbewogen. “Technisch reglement van de auto’s” Het algemene reglement dat de technische eisen bepaalt waaraan auto’s en hun aanhangwagens moeten voldoen. “Technisch reglement van de bromfietsen en motorfietsen” Het algemene reglement dat de technische eisen bepaalt waaraan bromfietsen, motorfietsen en hun aanhangwagens moeten voldoen. “Maximale toegelaten massa” (M.T.M.) De maximale totale massa van het voertuig, bepaald volgens de weerstand van de onderdelen van het chassis in overeenstemming met de voorschriften van het technische reglement van de auto’s. “Eigen massa” De massa van een rijklaar voertuig met carrosserie, uitrusting en toebehoren. “Ledige massa” De eigen massa van het voertuig zonder brandstof, met de aanvullende uitrusting voor zijn normaal gebruik, alsook met de reglementaire uitrusting, met uitzondering van bijkomende benodigdheden. “Massa in beladen toestand” (M.B.T.) Het geheel van de eigen massa van het voertuig en van de massa van zijn lading, van de bestuurder en van elke andere vervoerde persoon. Deze verschillende begrippen die te maken hebben met massa of gewicht van het voertuig en lading, zijn o.a. belangrijk voor de betekenis van de volgende verkeersborden, C21 en C23.
21
C21
C23
3.2.3 In verband met de weggebruikers 3.2.3.1 Definitie “Weggebruiker” Elke persoon die gebruik maakt van de openbare weg. “Voetganger” Een persoon die zich te voet verplaatst; de personen die een kruiwagen, een kinderwagen, een ziekenwagen (rolstoel) of enig ander voertuig zonder motor dat geen bredere dan de voor de voetgangers vereiste ruimte nodig heeft, aan de hand leiden en de personen die een fiets of een tweewielige bromfiets aan de hand leiden, worden gelijkgesteld met voetgangers. “Bestuurder” Al wie een voertuig bestuurt of trek-, last- en rijdieren of vee geleidt of bewaakt. Zijn dus bestuurders: • de chauffeur van een auto; • de ruiter, ook als hij het paard aan de hand leidt; • de landbouwer die zijn vee naar de weide brengt; • de motorrijder, de bromfietser, de fietser; • iemand die zijn auto of motorfiets voortduwt.
3.2.3.2 Verkeersregels die gelden voor de bestuurders Elk voertuig of elke sleep in beweging moet een bestuurder hebben. Dit geldt ook voor de trek-, last- of rijdieren en vee, afzonderlijk of in kudde. Iedere bestuurder moet: • in het bezit zijn van een geldig rijbewijs of een voorlopig rijbewijs, geldig voor de categorie van voertuig dat hij/zij bestuurt. Je moet het document bij je hebben om het te kunnen tonen wanneer een bevoegd persoon erom vraagt. • in staat zijn te sturen: niet onder invloed van alcohol, drugs of geneesmiddelen. Wat dat laatste betreft: lees aandachtig de bijsluiter of vraag raad aan je dokter of apotheker. Pas op voor vermoeidheid: begin uitgeslapen aan je rit. Als je slaapneigingen (geeuwen, moeite om de ogen open te houden…) vertoont, stop dan onmiddellijk, wacht niet tot je begint te knikkebollen. Gebruik de zogenaamde “powernap” om acute slaapneigingen te bestrijden. Drink een kop koffie, slaap kort gedurende 15 à 20 min. • de vereiste lichaamsgeschiktheid hebben: in staat zijn om alle nodige rijbewegingen uit te voeren. Je mag niet rijden met een arm of been in het gips… • de nodige kennis en rijvaardigheid bezitten: kennis van de verkeersregels. • steeds in staat zijn alle nodige rijbewegingen uit te voeren en voortdurend zijn voertuig of zijn dieren goed in de hand hebben: houd de handen vrij. Tijdens het autorijden moet alle aandacht naar de rijtaak gaan. Eten, roken, cd’s wisselen, het lezen van een krant of wegenkaart zijn tijdens het rijden uit den boze! • Behalve wanneer zijn voertuig stilstaat of geparkeerd is, mag de bestuurder geen gebruik maken van een GSM. Zelfs het handenvrij telefoneren is af te raden, omdat de aandacht te veel wordt afgeleid van het rijden. • De bestuurder mag het voertuig dat hij bestuurt of de dieren die hij geleidt of bewaakt niet verlaten zonder de nodige voorzorgen te hebben genomen om enig ongeval of enig misbruik door derden te voorkomen. Als het voertuig voorzien is van een installatie ter voorkoming van diefstal, moet deze worden gebruikt.
22
• Het is iedere bestuurder verboden de motor in vrijloopstand herhaaldelijk te versnellen. De bestuurders mogen daarenboven de motor niet laten draaien in vrijloopstand, behalve ingeval van noodzaak. Bij stops die langer duren dan ongeveer 30 seconden is het rendabel om de motor stil te leggen. Bij dit soort korte stops draai je de sleutel - nadat je de motor hebt stilgelegd - terug op contact (controlelampjes branden) zodat de boordcomputer de gegevens bewaart. Lichamelijke geschiktheid: bij je aanvraag van een rijbewijs of voorlopig rijbewijs onderteken je een verklaring van lichamelijke geschiktheid. Met deze verklaring op eer bevestig je dat je niet lijdt aan een van de lichaamsgebreken die het besturen van een motorvoertuig verbieden. Autorijden is niet toegelaten of aan bepaalde voorwaarden onderworpen onder meer bij: diabetes, epilepsie, hartkwalen, duizeligheid, neurologische aandoeningen, onvoldoende gezichtsvermogen, bewegingsmoeilijkheden ten gevolge van een handicap. Voor alle vragen over deze materie neem je best contact op met C.A.R.A., Haachtse Steenweg 1405,1130 Brussel (T: 02/2441552). Zij zijn verantwoordelijk voor de controle op de rijgeschiktheid en bepalen onder welke voorwaarden het besturen van een motorvoertuig is toegelaten en welke aanpassingen er eventueel aan het voertuig moeten gebeuren.
De minimum leeftijd en de categorie van het rijbewijs 3.2.3.3
rijbewijs
voertuig
geen
• fiets • rijdier, begeleid door een ruiter van minstens 21 jaar • niet-ingespannen trekdieren, lastdieren of vee • gespan • bromfiets klasse A - alleen - met passagier
A3
A
B
• bromfiets klasse B - alleen - met passagier
min. leeftijd
12 jaar 14 jaar 14 jaar 16 jaar 18 jaar 16 jaar 18 jaar
• motorfiets ≤ 25kW en ≤ 0,16kW/kg
18 jaar
• motorfiets > 25kW en > 0,16kW/kg
21 jaar (of na 2 jaar ervaring op motorfiets van ≤ 25 kW)
• rijopleiding met begeleider (met voorlopig rijbewijs) • vervoer van personen (≤ 8 passagiers) = personenwagen • vervoer van goederen (MTM ≤ 3,5 T) • betaald personenvervoer (taxi, …)
17 jaar 18 jaar 18 jaar 21 jaar
23
3.2.4 Regeling van het verkeer Het verkeersreglement bepaalt dat het verkeer geregeld wordt door: • de verkeersregels; • de verkeerstekens: verkeerslichten, verkeersborden, wegmarkeringen; • de bevelen van bevoegde personen. In de praktijk geldt de volgende rangorde:
bevelen van bevoegde personen verkeerslichten verkeerstekens verkeersregels
Bijvoorbeeld: • Volgens de algemene regel geldt op een kruispunt de voorrang aan rechts. Staat er een bord STOP of een omgekeerde driehoek, dan moet je de verkeersborden naleven. • Als het licht op groen staat, moet je geen rekening houden met het STOP bord.
• Als op een kruispunt een agent het verkeer regelt, gaan zijn bevelen boven de verkeerslichten, de voorrangsborden, de wegmarkeringen en zelfs de verkeersregels.
3.2.5 Bevoegde personen en bevelen 3.2.5.1 Definitie en soorten Een “bevoegd persoon” oefent toezicht uit op de naleving van het verkeersreglement. Indien nodig regelen zij het verkeer. Bevoegde personen kunnen een proces-verbaal opstellen.
24
Je krijgt te maken met volgende soorten van bevoegde personen: • agenten van de federale en lokale politie; • douanepersoneel bij de uitoefening van hun ambt; • militaire politie bij de uitoefening van hun ambt; • spoorwegpolitie (bevoegd in de omgeving van de sporen en stations); • personeel van de maatschappijen voor openbaar vervoer bij de uitoefening van hun dienst; • openbare brandweerdiensten en civiele bescherming (mogen op de plaats van interventie tijdelijk het verkeer regelen tot de politie ter plaatse is); • luchthavenpolitie (binnen de grenzen van de luchthaven); • ambtenaren van het bestuur van het vervoer, infrastructuur en verkeersreglementering; • ambtenaren en beambten van de provinciale wegendiensten, behalve het kantoorpersoneel; • ingenieurs en conducteurs van Bruggen en Wegen belast met toezicht op de wegen; • personeel aangesteld voor het bedienen en bewaken van de bruggen; • conducteurs, controleurs en opzichters van de Algemene Dienst der Militaire Gebouwen, voor wat het gebruik van de militaire wegen betreft; • bevoegde beambten van het Bestuur van Waters en Bossen voor het verkeer op de boswegen van de staat. Opmerkingen: De bevoegde personen waar je op de openbare weg het meest mee te maken krijgt, zijn politieagenten en het douanepersoneel. Je herkent hen gemakkelijk aan het uniform dat zij dragen. De andere bevoegde personen hebben meestal een duidelijk omschreven en beperkte bevoegdheid: • de leden van de militaire politie treden enkel op om het verkeer te regelen bij de gebouwen die ze bewaken (parlement, ministeries, kazernes,...) of als begeleiders van een militaire colonne of bij escorteopdrachten. • de agenten van de maatschappijen voor gemeenschappelijk vervoer kunnen optreden: • om het parkeerverbod te doen respecteren bij de stopplaatsen voor de bussen en de trams; • op plaatsen waar de vrije doorgang van spoorvoertuigen belemmerd wordt. Op die manier kunnen zij snel optreden om de hinder voor het openbaar vervoer tot een minimum te beperken. Zo hebben zij bijvoorbeeld ook de bevoegdheid om voertuigen te laten wegslepen wanneer die in de weg staan.
De bevelen 3.2.5.2
Het woord ‘bevel’ betekent: “een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden”. Een bevel moet duidelijk en ondubbelzinnig zijn. Enkel een bevoegd persoon kan een bevel geven. Alle weggebruikers moeten onmiddellijk gevolg geven aan de bevelen van een bevoegd persoon. Elke bestuurder van een stilstaand of geparkeerd voertuig kan door een bevoegde persoon worden aangemaand om zijn voertuig te verplaatsen. Weigert de bestuurder of is hij afwezig, dan mag de bevoegde persoon voor de verplaatsing van het voertuig zorgen. De verplaatsing gebeurt dan op risico en kosten van de bestuurder of de burgerlijk aansprakelijke persoon, behalve wanneer de bestuurder afwezig is en het voertuig reglementair geparkeerd staat. Als je in beweging bent, moet je enkel gevolg geven aan de bevelen van bevoegde personen die de kentekens van hun functie dragen. Die kentekens moeten zowel ‘s nachts als overdag duidelijk te herkennen zijn (uniform, reflecterende veiligheidskledij met bijvoorbeeld opschrift POLITIE…).
25
In het verkeersreglement worden volgende bevelen gebruikt: • de arm recht opgestoken: Alle weggebruikers, ook de voetgangers, uit alle richtingen MOETEN STOPPEN. Wie zich nog op het kruispunt bevindt, moet dat zo snel mogelijk vrijmaken. (dit is te vergelijken met de oranje ontruimingsfase bij verkeerslichten)
• de arm of de armen horizontaal uitgestrekt: Dit betekent: stoppen voor alle weggebruikers die naderen uit richtingen welke deze aangewezen door de arm of armen, dwarsen. Kom je uit een richting “dwars” op de uitgestrekte arm, dan mag je zowel voor als achter de agent het kruispunt niet op. Enkel het verkeer dat uit de richtingen komt in het verlengde van de uitgestrekte arm(en) mag het kruispunt oprijden. Het is dan toegelaten je weg te vervolgen in iedere gewenste richting, uiteraard rekening houdend met alle andere verkeersregels (voorrang aan tegenliggers!). • het overdwars zwaaien met een rood licht: Alle weggebruikers naar wie het licht gekeerd is, moeten stoppen. Dit wordt vooral gebruikt wanneer de zichtbaarheid beperkt is.
Ook via het oplichtende woord “STOP” in een lichtpaneel op politievoertuigen, kan het bevel gegeven worden te stoppen. Naast de bevelen, kunnen soms bijkomende aanwijzingen gegeven worden. Zo ken je zeker en vast de gebaren zoals het ronddraaien met de voorarm (“blijven doorrijden”) of de op- en neergaande arm (“vertragen”). Het bekende fluitje van de agent dient om je aandacht te trekken. Daarna kan er een bevel volgen. Ten slotte: ieder bevoegd persoon kan jou aanspreken en mondeling een bevel geven.
GEEN GEVOLG GEVEN AAN DE BEVELEN VAN EEN BEVOEGD PERSOON IS EEN OVERTREDING VAN DE 3DE GRAAD!
26
Personen die aanwijzingen kunnen geven om de veiligheid te verzekeren 3.2.6
Deze personen gebruiken het bordje C3 om het verkeer stil te leggen. Om de linkerarm dragen zij verplicht een zwart-geel-rode armband. Op die armband staat de naam van de gemeente of de aanduiding “signaalgever” of “groepsleider”. Vaak dragen zij ook opvallende kledij zoals een fluorescerend vestje.
• Gemachtigde opzichters In de buurt van scholen helpen zij de kinderen veilig over te steken. Ook groepen bejaarden of personen met een handicap kunnen worden bijgestaan door een leider of een gemachtigde opzichter. Zij zorgen voor een vlotter en veiliger verloop van hun verplaatsingen in groep. Deze opzichters kregen een theoretische en praktische opleiding en zijn gemachtigd door de burgemeester. • Jeugdverkeersbrigadiers. Soms wordt een rij schoolkinderen vergezeld door brigadiers. Vaak nemen kinderen in opvallende kledij deze taak op zich. Ze helpen op die manier een overstekende rij kinderen te beschermen. In geen geval mogen zij het verkeer regelen of tegenhouden. Het is verboden een rij overstekende kinderen onder begeleiding te doorbreken. • Signaalgevers bij wielerwedstrijden, niet gemotoriseerde sportwedstrijden of competities en bij culturele, sportieve of toeristische evenementen Ze dragen een armband met de Belgische driekleur en met de vermelding signaalgever. Deze signaalgevers kunnen het verkeer tegenhouden met een bordje C3. Je komt ze tegen op het parcours van een wielerkoers, een loopwedstrijd, of bij eender welk cultureel, sportief of toeristisch evenement. Het is hun taak de evenementen op de openbare weg vlot en veilig te doen verlopen. • Wegkapiteins van fietsers of motorrijders in groep - Fietsers in groep: groepen van meer dan 50 en maximum 150 deelnemers moeten, en groepen vanaf 15 tot 50 deelnemers mogen vergezeld zijn door minstens twee wegkapiteins. - Motorfietsers in groep: groepen van meer dan 50 motorfietsers moeten en groepen vanaf 15 tot 50 motorfietsers mogen vergezeld zijn door minstens twee wegkapiteins. • Groepsleider van een groep voetgangers Groepen voetgangers mogen vergezeld zijn van een leider. Op een kruispunt waar het verkeer niet geregeld wordt door verkeerslichten mag de groepsleider het verkeer tegenhouden met een bordje C3. Zo zorgt hij ervoor dat de groep voetgangers veilig kan oversteken. • Groepsleider van een groep ruiters Groepen van minstens 10 ruiters mogen vergezeld zijn door iemand met een zwart-geel-rode armband met daarop de vermelding “groepsleider”. Op kruispunten waar het verkeer niet geregeld wordt door verkeerslichten mag zo een groepsleider het verkeer op de dwarswegen tegenhouden met een bordje C3. Op die manier kan de groep ruiters het kruispunt veilig oversteken.
27
• Werfopzichter Een werfopzichter mag zijn personeel beschermen tijdens werkzaamheden die uitgevoerd worden op de openbare weg. Om de veiligheid te verzekeren mag de werfopzichter gebruik maken van een bordje C3.
28