Inhoud 8 aanraders 1.
Doe wat nodig is
04
2.
Begin bij de basis
14
3.
Breng de voorwaarden voor arrangeren op orde
30
4.
Arrangeer ondersteuning zo licht mogelijk
40
5.
Werk van vraag naar overzicht naar uitzicht
50
6.
Bereid je goed voor op een ondersteuningsteam
64
7.
Werk systematisch en planmatig
74
8.
Zorg dat wat je doet, de juiste impact heeft
88
Meer weten?
97
Reeds verschenen
98
In voorbereiding
99
3
Aanrader 1. Doe wat nodig is Met de invoering van passend onderwijs gaan we leerlingen die iets extra’s nodig hebben op een andere manier ondersteunen. Niet het aanbod vanuit het speciaal onderwijs, de jeugdhulp en zorginstellingen staat centraal maar de vragen en ideeën van leerlingen, school en ouders. Daarmee heeft het onderwijs er een nieuw werkwoord bijgekregen: arrangeren. Arrangeren is het gezamenlijk bedenken en uitvoeren van een aanpak die voor een leerling, de leerkrachten en de ouders werkt. Een aanpak op school en soms ook thuis. Met andere woorden: arrangeren is doen wat nodig is zodat een leerling zich optimaal kan ontwikkelen. Het organiseren van een oplossing (arrangeren) komt in de plaats van het financieren van problemen (indiceren). Dit vraagt om een denkomslag van alle betrokkenen: leerkrachten, IB‘ers, directeuren en onderwijs- en zorgprofessionals uit de schil om de school. We waren gewend om te kijken naar de problemen van leerlingen, naar wat niet goed ging. Om ondersteuning te arrangeren kijk je samen met ouders naar mogelijke oplossingen en naar wat de leerling, de school en de ouders nodig hebben zodat hij zich optimaal kan ontwikkelen. De school heeft de opdracht om die oplossing te organiseren door de regie te voeren en te doen wat nodig is.
De kracht van hoge verwachtingen Binnen het proces van arrangeren werken we vanuit hoge verwachtingen en vanuit vertrouwen in het veranderend vermogen van mensen, ook wel ‘growth mindset’ genoemd. Energie volgt de gedachte: denk je dat iets niet zal lukken, dan zul je via diverse ‘zie-je-wel,-het-lukt-niet'-ervaringen, na een tijdje concluderen dat iets niet lukt en het opgeven. Denk je dat de leerling sociaal niet vaardig is, dan zie je de leerling ‘steeds weer’ sociaal onhandige
4
!
"
!
#
#
$
#
%
dingen doen. Denk je dat de leerling zich niet lang kan concentreren en te veel van zijn plaats afgaat, dan zie je de leerling steeds praten en rondlopen. Zo kan het gebeuren dat je onbewust een kind opgeeft. En daar is onderwijs niet voor bedoeld. Geloof je dat iets wél kan, dat iets wél haalbaar is, dat iemand wél krachtbronnen bezit die je wilt vinden en aanboren, dan ga je daar gericht naar op zoek en vind je deze ook. Neem je je voor goed te kijken wanneer de leerling sociaal wél vaardig of geconcentreerd en taakgericht is, dan ontdek je momenten waarop de leerling dat wél is. Vanuit deze ‘growth mindset’ geef je een leerling nooit op en begeleid je hem vanuit een open verwachtingsvolle houding in wat hij te leren heeft. Je blijft altijd bewegen; je afvragen wat je wilt bereiken en welke volgende stap daarbij een goede, passende stap zou kunnen zijn. Dat is de basis van arrangeren: in contact zijn, samen puzzelen op wat je wilt bereiken en wat daarbij nodig is, reflecteren op wat al werkt en wat niet, nieuwe dingen uitproberen, evalueren, mogelijkheden benutten, doen wat nodig is.
Oplossingsgericht in plaats van probleemgericht Om erachter te komen wat nodig is, kunnen we kijken naar wat er allemaal niet goed gaat. Om vandaar te gaan zoeken naar een remedie (‘medisch model’-denken, ‘defect-denken’). Een probleemgerichte vraag krijgt een probleemgericht antwoord. Een oplossingsgerichte vraag daarentegen krijgt een oplossingsgericht antwoord en creëert perspectief en beweging. Onderzoek wijst uit dat een ondersteunende aanpak beter werkt dan een straffende. Het voortbouwen op succes is gemakkelijker dan het aanvullen van gebreken. Het is dus effectiever om met een oplossingsgerichte blik naar vraagstukken te kijken.
5
&
'
(
&
)
)
*
+
,
-
.
/
/
.
0
,
1
1
2
3
4
5
6
3
5
/
2
/
2
7
2
8
Basisprincipes van oplossingsgericht werken 1. Als het niet kapot is, repareer het dan niet.
Het meeste wat in de klas en op school gebeurt werkt goed, dus dat moet je vooral blijven doen.
2. Als iets één keer goed gewerkt heeft, doe het dan vaker.
Gebruik ervaringen die voor leerkracht, leerling en ouders eerder goed hebben gewerkt.
3. Als het niet werkt, stop er dan mee en doe wat anders.
Kijk kritisch of een aanpak werkt. Als dit niet zo is, moet je iets anders proberen. Begin met een oplossing die voor de hand ligt, iets kleins.
4. Als iets blijkt te werken, leer het dan (aan/van) iemand anders.
Gebruik collega’s en ouders om te achterhalen wat bij hen werkt en geef jouw oplossingen vervolgens door.
5. Verandering is constant en onvermijdelijk.
Het lijkt alsof er niets verandert als we alleen kijken naar wat er mis gaat of als we een enorme verandering verwachten. Maar mensen en situaties veranderen constant.
6. Neem een vergrootglas mee.
Let ook op heel kleine veranderingen. Die zetten het proces in beweging, waarop je kunt voortbouwen.
7. Kleine oplossingen kunnen leiden tot grote veranderingen.
Hoe groot, complex of ernstig het probleem ook is, de oplossing begint met een eerste stap in de goede richting.
8. Geen enkel probleem komt altijd voor.
Een ‘lastige’ leerling is niet altijd lastig. Het is aan de leerkracht om uitzonderingen uit te bouwen.
De oplossingsgerichte benadering gaat ervan uit dat elk menselijk systeem, van individu tot een hele klas, altijd krachtbronnen tot zijn beschikking heeft. Die krachtbronnen helpen om problemen op te lossen. Het kan gaan om inspanning, motivatie, intelligentie, humor, inzet, kameraadschap, spontaniteit, vergevingsgezindheid, sociale vaardigheid, veerkracht, materiële zaken etc. Door de problemen die zich voordoen, zijn die krachtbronnen vaak verborgen. Het is de kunst om ze te (her)ontdekken. Dat is de basis voor de verandering. Krachtbronnen zijn te vinden als je gaat kijken naar: • uitzonderingen op het probleem: wanneer gaat het wel goed? • oplossingen uit een andere context: hoe gaan ouders daar thuis mee om?
6
9
:
;
9
<
<
=
>
?
@
A
B
B
A
C
?
D
D
E
F
G
H
I
F
H
B
J
B
J
K
J
L
In het Handboek oplossingsgericht werken in het onderwijs geven Louis Cauffman en Dick J. van Dijk veel praktijkvoorbeelden van oplossingsgericht werken in het onderwijs. Bijvoorbeeld: Probeer eens een D-R-C'tje: een manier om een overleg met een leerling of collega anders aan te pakken: • Stap 1: Gebruik de Doelstellingsvraag bij het begin van het gesprek: Wat moeten we vandaag bespreken zodat dit gesprek voor jou nuttig zal zijn? Noteer de antwoorden en stel zoveel mogelijk vragen waardoor je de ander helpt om zijn doel zo concreet mogelijk te verwoorden. • Stap 2: Terwijl je luistert, noteer je in steekwoorden zoveel mogelijk krachtbronnen (Resources) die je bij de ander aantreft. Hoe meer hoe liever. • Stap 3: Geef gepaste Complimenten waarbij je de formule C = D x R hanteert. Oftewel: complimenteer de ander met de krachtbronnen die hij kan gebruiken om zijn doel te bereiken.
Contextgebonden in plaats van gericht op leerlingkenmerken Een kind ontwikkelt zich in relatie tot zijn omgeving. Het kind en zijn omgeving beïnvloeden elkaar. Het is een voortdurende wisselwerking. In de zoektocht naar een passend aanbod voor een leerling kijk je naar het kind zelf en naar zijn omgeving. Welke elementen in het gedrag, de benadering en de aanpak van de leerkracht versterken of belemmeren de ontwikkeling van de leerling? Heeft de leerkracht nog voldoende vertrouwen in de leerling en diens ouders? Is de leerkracht voldoende vaardig om te doen wat nodig is? In welke mate werken de visie van de school, de werkwijze en de gekozen methodes versterkend of belemmerend op de ontwikkeling van de leerling? In welke mate werkt de opvoeding van de ouders versterkend of belemmerend op de ontwikkeling van de leerling? Om te bepalen wat nodig is, kun je dus niet alleen kijken naar leerlingkenmerken. Gezin
School Kind
“Publiek domein”
7
M
N
O
M
P
P
Q
R
S
T
U
V
V
U
W
S
X
X
Y
Z
[
\
]
Z
\
V
^
V
^
_
^
`
Analyseer de omgeving van de leerling en benut deze om de ontwikkeling van de leerling op school positief te beïnvloeden. Bij het arrangeren gaat het om de vragen: • Waarover hebben we zorgen? Wie heeft welke zorgen? • Hoe kijkt het kind hier zelf naar? • Kunnen we verklaren hoe het komt dat het niet goed gaat? Wat is ‘het’? • Kunnen we bedenken wat wél goed gaat, of op welk moment? • Kunnen we bedenken hoe dat komt en dat inzicht benutten? • Wat heeft deze leerling, in deze klas, met deze leerkracht en deze ouders nodig om zich optimaal te ontwikkelen? • Wat hebben deze leerkracht en deze ouders nodig om dat te kunnen bieden? • Hoe organiseren we dat met elkaar? • Wat is de eerstvolgende stap die we gaan zetten? Dit moet een stap zijn die vlot tot een succeservaring leidt; een kleine stap. Daarmee ervaart iedere betrokkene de kracht van het veranderend vermogen, dat leidt tot vertrouwen en tot nog meer succes. • Heeft het gewerkt? Hoe verder?
Verantwoordelijkheid in plaats van verantwoording Met het organiseren van dat wat nodig is, krijgt de school de verantwoordelijkheid voor de aanpak in plaats van verantwoording af te leggen over het niet zelf kunnen bieden van een passend aanbod. De school is verantwoordelijk voor: • Het bieden van goed onderwijs. • Het realiseren van een effectieve ondersteuningsstructuur. • Het betrekken van de ouders bij het onderwijs. • Het in kaart brengen van onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de leerling in plaats van de dossiervorming over zijn beperkingen/ tekortkomingen. • Het doelgericht verwoorden van de ondersteuningsbehoefte van de leerkracht (en ouders) in plaats van handelingsverlegenheid van school. • Het bedenken van een aanbod in plaats van het verzamelen van bewijslast om te voldoen aan criteria. • Organiseren van een aanbod op maat in plaats van het inzetten van ondersteuning met een vaste omvang en intensiteit.
8
a
b
c
a
d
d
e
f
g
h
i
j
j
i
k
g
l
l
m
n
o
p
q
n
p
j
r
j
r
s
r
t
Ondernemende professional Met het wegvallen van de criteria en regels voor het organiseren van extra ondersteuning komt de nadruk te liggen op de professie van de leerkracht en de IB’er. Zij bepalen samen met de ouders (en leerling) wat nodig is. Dit vraagt een ondernemende houding in plaats van een professionele bureaucratie. De drie sleutels van de ondernemende professional zijn: • Vertrouwen Professionals verdienen vertrouwen als ze betrouwbaar en geloofwaardig zijn. Volgens Stephen Covey bestaat geloofwaardigheid uit vier elementen: 1. Integriteit: ben je eerlijk en oprecht? 2. Intenties: wat zijn je bedoelingen? 3. Capaciteiten: wat kun je? 4. Resultaten: wat heb je bereikt? Met andere woorden, betrouwbare onderwijsprofessionals zijn zij, die het beste met leerlingen voor hebben, voor wie dit altijd het allerbelangrijkste is, die de beste kennis van zaken hebben en fantastische resultaten halen met kinderen. • Samenwerken Onderwijsprofessionals vinden het heerlijk om voor hun eigen klas te staan en op hun eigen manier les te geven. Samenwerken met teamleden is dan soms moeilijk, en al helemaal met professionals van buiten het team. Echt samenwerken vraagt dat je het eens wordt over een gezamenlijk doel, je je kunt voegen in iemand anders aanpak en een open oog hebt voor hoe ieders talenten elkaar kunnen versterken. Bij het arrangeren is samenwerken onvermijdelijk. Je hebt de ander nodig om erachter te komen welke aanpak past en hoe je die kunt organiseren. Immers, als je weet wat nodig is en je weet hoe je het kunt organiseren, hoef je niet te arrangeren. Dan moet je het gewoon doen. Hoe uitgebreider je (collegiale) netwerk, des te meer mogelijkheden om te doen wat mogelijk is. Hierbij kan het gaan om het professionele netwerk (collega’s, jeugdhulpverleners, specialisten) en om het informele netwerk. Soms kan een oplossing worden gevonden in onverwachte hoek. “Mensen nemen meer verantwoordelijkheid als ze vertrouwen krijgen”.
9
u
v
w
u
x
x
y
z
{
|
}
~
~
}
{
~
~
• Reflecteren Nadenken over wat je doet, waarom je het zo doet, durven twijfelen of dat wat je doet het goede is, en of je het een volgende keer ook anders zou kunnen doen, kenmerkt de professional. Reflecteren staat centraal in het oplossingsgericht en handelingsgericht werken. Voor het arrangeren komen daar nog twee belangrijke elementen bij: creativiteit en lef. Nieuwe ideeën passen per definitie niet in bestaande denkpatronen. “Want als we blijven doen wat we deden, dan krijgen we wat we hadden.” Creativiteit is het creëren van iets nieuws dat nuttig én verrassend is. Bij creativiteit draait het om het doorbreken van patronen en gewoontes. Iedereen kan creatief denken, maar we zijn soms verleerd het in ons werk toe te passen.
Creatieve basisvaardigheden Uitstellen van oordeel: elke waarneming is gekleurd en subjectief. Jouw waarneming is niet de waarheid. Reflecteer op wat je ziet en welke waarde je daaraan hangt. Op het moment dat je oordeelt, stopt het exploratieve denken. Creatief waarnemen: stel jezelf de vraag hoe je het anders kunt zien. Divergeren/denken in alternatieven: stop niet met zoeken naar oplossingen als je er één hebt gevonden. Om nieuwe invalshoeken te verzinnen moet je voorbij de logica gaan. Flexibel associëren: koppel de ene aan de andere gedachte en kijk waar je uitkomt. Verbeeldingskracht ontwikkelen: probeer te visualiseren.
•
• •
• •
Lef is een houdingsaspect dat bij creatief denken hoort. Het lef om iets nieuws te proberen, ook als je de uitkomst nog niet zeker weet. Lef om fouten te durven maken en daar van te leren. Voor het arrangeren is het nodig creatief te zoeken naar mogelijkheden en het lef te hebben die in te zetten.
10
Voorbeeld
Bij juf Jolanda in groep 2 begint de ochtend met een kringgesprek van 30 minuten. Tom is een vrolijk, druk jongetje. Het rustig op een stoel blijven luisteren naar de andere kinderen kan hij maar moeilijk opbrengen. Tom roept door de kring heen, gaat van zijn stoel af, pakt materialen van de tafel uit het midden van de kring en luistert niet naar de juf. Jolanda bespreekt dit met een collega. Die reageert met de constatering dat een kringgesprek van 30 minuten best lang is en vraagt juf Jolanda naar haar verwachting. Hoe lang vindt zij dat een kind van 5 of 6 in een kring rustig op een stoel moet kunnen zitten? Ze raken in gesprek over het doel van de activiteiten in de kring en het gedrag dat de kinderen laten zien in de kring. Luistert Tom slecht of verveelt hij zich? Is hij 'druk' of is hij 'gretig' en 'energiek'? Ze besluiten de kringactiviteiten verder onder de loep te nemen. Kunnen er meer interactieve momenten in de kring zijn waarbij de kinderen actief betrokken worden? Moet er dagelijks een kringactiviteit zijn? Waarom eigenlijk? En moet dit aan het begin van de dag? Ze besluiten om de komende weken de dag te starten met voor elk kind een werkje op tafel en de kring dan pas om 9.00 uur te laten starten. Juf Jolanda voert met Tom een gesprekje over het gedrag dat ze van hem verwacht in de kring. Dit bespreekt ze daarna ook met de hele groep: ze benoemt concreet wat ze van de kinderen verwacht en wat ze gaan leren in de kring. Met haar collega buigt ze zich over de doelen van het komende blok en bereidt ze een aantal kringactiviteiten voor die bij die doelen passen.
11
¡
¢
£
¤
¤
£
¥
¡
¦
¦
¤
¤
§
¨
©
ª
§
©
¤
«
¤
«
¬
«
¨
TOOL Als je gaat kijken in de klas, waar kijk je dan naar? Focus op de interacties tussen de leerkracht en de groep. Wat zie je kinderen (niet) doen en wat zie je de leerkracht eraan voorafgaand doen? Er zijn veel goede kijkwijzers in omloop. Probeer echter eerst eens open naar het volgende te kijken: Beschermend of protectief
Ja/ Nee
Hoe zie je dat?
Welk effect zie je op de kinderen?
Neem je waar dat de leerkracht… werkt vanuit hoge verwachtingen? doelen benoemt en verdiept? de leerlingen zich hardop laat afvragen waarom ze iets leren of doen? gewenst gedrag benoemt? verwachtingen concreet benoemt? succescriteria expliciet concreet maakt? hardop reflecteert op eigen gedrag? met de kinderen reflecteert op proces, taak, inhoud en gedrag? effectieve feedback geeft? positieve aspecten zoekt en benut? oplossingsstrategieën zichtbaar maakt? zelfvertrouwen uitstraalt? sensitief en flexibel reageert? checkt of leerlingen de uitleg begrepen hebben en de stof beheersen? differentieert in aanbod, uitleg, tempo en verwerking? leerlingen laat samenwerken om tot oplossingen te komen? kenmerken kan noemen van 'lerende leerlingen'? zich afvraagt welke gedragingen haar of de groep in de weg zitten? Gebaseerd op John Hattie ‘Leren zichtbaar maken’, Robert Marzano’s ‘Wat werkt op school’ en Kees van der Wolf ‘Gedragsproblemen in scholen’.
12
®
¯
°
°
±
²
³
´
µ
¶
¶
µ
·
³
¸
¸
¶
¹
¹
º
»
¼
¹
»
¶
½
¶
½
¾
½
º
Samenvatting
Met de invoering van passend onderwijs is de omslag van indiceren naar arrangeren gemaakt. Een omslag van het bewijzen van handelingsverlegenheid binnen een school naar het organiseren van wat nodig is voor een leerling en/of leerkracht. Het proces om erachter te komen wát nodig is, vraagt om samenwerking. Hoogste tijd om het oude denken los te laten en met een open, creatieve en oplossingsgerichte blik in gesprek te gaan met de verschillende betrokkenen. Succesfactoren voor het arrangeren: • Er is niet één oplossing; er zijn er altijd meer. • Betrek ouders er vanaf het begin bij. • Begin met de actie die het snelst een succeservaring oplevert. • Denk niet in aanbod maar in acties. • Wacht niet te lang.
Belangrijkste tip: Ga het vooral doen. Het begin zit bij het proberen, niet in je hoofd.
13
¿
À
Á
¿
Â
Â
Ã
Ä
Å
Æ
Ç
È
È
Ç
É
Å
Ê
Ê
È
Ë
Ì
Í
Î
Ï
Ì
Î
È
Ð
È
Ð
Ñ
Ð
Í