1 UU Informatieuitwisseling Een inleiding op het vak R.J. Beun Dit document bevat een inleiding op het vak Informatieuitwisseling van de opleiding Inf...
Informatieuitwisseling Een inleiding op het vak R.J. Beun
10-11-2014
Dit document bevat een inleiding op het vak Informatieuitwisseling van de opleiding Informatiekunde. Aan de orde komen basismodellen voor communicatie, definities, het gebruik van symbolen en tekens, en verschillende vormen van interactie.
Inhoud Communicatiemodellen .......................................................................................................................... 4 Definities ................................................................................................................................................. 7 Het driehoeksmodel ................................................................................................................................ 8 Observeren, handelen en communiceren............................................................................................. 10 Signalen, symbolen en tekens ............................................................................................................... 11 Gelaagde communicatie........................................................................................................................ 13 Conclusie ............................................................................................................................................... 14 Referenties ............................................................................................................................................ 14 Appendix 1: Planten en communicatie ................................................................................................. 16
In dit college gaan we in op het verschijnsel informatieuitwisseling. We gebruiken daar ook wel de termen ‘informatieoverdracht’ of ‘communicatie’ voor en we zullen hieronder de termen dan ook dikwijls door elkaar gebruiken. Ruwweg is communicatie een vorm van informatieoverdracht van een zender naar een ontvanger. In de praktijk blijft het meestal niet bij een enkele overdracht, maar zal de ontvanger op zijn of haar beurt weer reageren door informatie terug te sturen naar de zender. De rollen zijn daarmee verwisseld: zender wordt ontvanger en ontvanger wordt zender. In dat geval spreken we dus van uitwisseling van informatie. Communicatie wordt meestal opgevat als informatieoverdracht tussen mensen, maar een dergelijke beperking zou tekort doen aan de verschillende types zenders en ontvangers die in de praktijk voorkomen. Mensen communiceren ook met computers of met dieren; computers communiceren met computers en dieren met dieren. Tegenwoordig weten we dat zelfs planten met elkaar en met dieren kunnen communiceren (zie Appendix 1). Om hierover te generaliseren, spreken we daarom ook wel over informatieuitwisseling tussen entiteiten. In dit college beperken we de entiteiten tot mensen en computers. Overigens is de communicatie tussen mensen over het algemeen aanzienlijk complexer dan die tussen de overige entiteiten. Het communicatiegedrag van mensen is in de loop van de evolutie uitgegroeid tot een ingewikkeld systeem van gebaren, houdingen, gezichtsuitdrukkingen, luchtstootjes en visuele kriebels om te argumenteren, te waarschuwen, dingen te beloven, vragen te stellen, emoties uit te drukken en wat al niet meer. Dit heeft het mogelijk gemaakt een maatschappij te creëren zoals die zich nu aan ons voordoet. Het vastleggen van informatie op relatief onvergankelijke dragers zoals kleitabletten, boeken en elektronische geheugens stelt ons in staat informatie in de tijd en over grote afstand over te dragen. In onze huidige maatschappij is de informatieoverdracht zelfs voor een belangrijk deel geïnstitutionaliseerd via het onderwijs: bij wet is vastgelegd aan welke eisen deze overdracht moet voldoen, zowel inhoudelijk als de manier waarop. Een belangrijk verschil tussen menselijke en dierlijke communicatie is dat mensen abstracte symbolen (woorden, pictogrammen, etc.) gebruiken en die symbolen ook weer toepassen om de betekenis uit te leggen van andere symbolen (Meadow, 1975). In veel communicatieve situaties zijn er meer dan twee entiteiten betrokken en in sommige situaties zelfs maar één. Denk in het laatste geval aan iemand die een dagboek schrijft of voor zichzelf een boodschappenlijstje opstelt; we zullen op dit laatste geval niet verder ingaan. Indien er meer dan twee entiteiten betrokken zijn, spreken we ook wel over communicatienetwerken, waarbij allerlei verschillende ‘verbindingen’ mogelijk zijn tussen de entiteiten. We zullen in dit college kijken naar netwerken van computers, mensen en combinaties van beide types entiteiten. Voorbeelden van menselijke netwerken zijn onder meer groepscommunicatie en organisationele communicatie; in dat laatste geval is er sprake van een bepaalde formele structuur, bijvoorbeeld in termen van een bepaalde rolverdeling. Het aantal entiteiten is vrijwel onbeperkt en kan in praktijk oplopen tot in de miljarden. In het boek van Cowley (2012) wordt ingegaan op computernetwerken.
2
Ten slotte speelt communicatie zich altijd af binnen een bepaalde context. Dat kan een fysieke context zijn van een huiskamer of een collegezaal, maar ook een context van voorafgaande gebeurtenissen, gezamenlijke ervaringen of van eerdere informatieuitwisseling. We bekijken het volgende voorbeeld: A: Ik heb een zoon van 14. B: Dat is geen probleem. A: En ik heb ook een hond. B: Nee sorry, dat kan niet. Hoewel we als kenners van de Nederlandse taal de betekenis van de woorden kennen, is het niet voor iedereen onmiddellijk duidelijk wat de sprekers hier bedoelen. Er zijn zelfs mensen die beweren dat B wartaal uitslaat. Dat heeft te maken met het feit dat we de context van de dialoog niet zien. Zodra we weten dat het hier gaat om een situatie waarbij A probeert een kamer te huren van B, kennen we de rollen van de gesprekspartners en wordt duidelijk wat er met de uitingen wordt bedoeld. Mensen zijn in staat zonder enige moeite de context in de communicatie te betrekken, sterker, het is voor mensen zelfs onmogelijk om deze context uit te schakelen. Computers zijn erg slecht in het betrekken van de context in de communicatie. Communicatie is een enorm vakgebied waaraan in de afgelopen jaren het vak computercommunicatie is toegevoegd. Aangezien het gebied van computercommunicatie nog volop in ontwikkeling is, ligt bij computers momenteel meer de nadruk op het gebied van ontwerpen in plaats van op onderzoek. Hierbij worden vragen gesteld als: Hoe kan ik een interactie opbouwen tussen computer A en computer B? Hoe moeten de symbolen gecodeerd worden? Hoe kunnen we veilige en betrouwbare verbindingen bouwen? Hoe kunnen de tijdens het verzendproces gemaakte fouten automatisch herkend en hersteld worden? Antwoorden op deze vragen kun je vinden in het boek van Cowley. Bij menselijke communicatie ligt de nadruk vooral op het gebied van onderzoek. Hierbij komen we vragen tegen als: Hoe kunnen mensen een emotie, gedachte of bedoeling in een boodschap omzetten en vervolgens interpreteren? Wat is de invloed van de context op de interpretatie van een boodschap? Hoe heeft communicatie zich in de loop van de evolutie ontwikkeld? Welke eigenschappen heeft ons dagelijks taalgebruik? Hoe zien argumentatie- en dialoogstructuren er uit? Wat is het communicatiegedrag van mensen in groepen en organisaties? Wat is coöperatieve communicatie? De introductie van computers heeft daarnaast een compleet nieuw vakgebied doen ontstaan, namelijk dat van mens-computer communicatie. Computersystemen zijn de afgelopen 20 jaar voor een groot publiek toegankelijk gemaakt door een aantal fundamentele veranderingen in wat ook wel de ‘interface’ tussen mens en computer wordt genoemd. Experts communiceren met de computer in een voor mensen onnatuurlijke taal zoals Java of C++. Tegenwoordig interacteert het grootste deel van de mensen met behulp van wat in vaktermen ook wel ‘directe manipulatie’ wordt genoemd. We gebruiken een muis om virtuele objecten aan te wijzen en te selecteren of we raken gewoon het scherm aan om virtuele knoppen aan of uit te zetten. Kortom, het is onmogelijk het brede vakgebied van communicatie en informatieuitwisseling in het korte bestek van dit college in zijn geheel te behandelen. We hebben daarom geprobeerd om een zo verantwoord mogelijke keuze te maken voor de opleiding Informatiekunde. Ruwweg is dit college in drie delen op te splitsen: webde1 sign, computercommunicatie en menselijke communicatie. Bij webdesign kijken we hoe informatieuitwisseling via het World Wide Web (WWW) tussen mensen, digitale informatiebronnen, en andere mensen gefaciliteerd kan worden, en welke filosofie en technologie hieraan ten grondslag liggen. Het WWW is immers het grootste communicatiemedium dat de mens ooit heeft gezien, en steeds meer vormen van communicatie (denk aan bv. informatievoorziening zoals die van media, overheden, etc.) gaan via het WWW. Voor deze vorm van informatieuitwisseling zijn formele talen nodig; we zullen hier de basis behandelen van HTML5 en CSS3. In het tweede deel bekijken we aan de hand van het boek van Cowley computercommunicatie vanaf het fysieke signaal tot aan applicaties als FTP en email. Daarmee zijn we op het niveau gekomen waarop mensen met computers
1
Mens-computer communicatie komt later aan de orde in de cursus ‘Ontwerp van Interactieve Systemen’.
3
kunnen interacteren en hebben we tegelijkertijd een basis gelegd voor het laatste deel: de communicatie tussen mensen en de communicatie tussen mensen via computers.
Communicatiemodellen De gedachte is eenvoudig: bij communicatie zijn er minimaal twee entiteiten die informatie met elkaar kunnen 2 uitwisselen via een communicatiekanaal. De informatie die we willen overdragen noemen we ook wel de boodschap. In Figuur 1 is dit basismodel afgebeeld binnen een fysieke omgeving waar zich zowel de entiteiten als het kanaal bevinden. Dikwijls vervangen we het kanaal door een of meerdere pijlen.
A
B
Kanaal
Figuur 1: Het basiscommunicatiemodel ste
In de jaren veertig van de 20 eeuw heeft Claude Shannon (Shannon, 1948) een formele theorie ontwikkeld waarin fundamentele aspecten van communicatiesystemen worden beschreven. Deze theorie wordt ook wel informatietheorie genoemd. Het werk vindt zijn oorsprong in de berekenbaarheid van het efficiënte gebruik en de betrouwbaarheid van communicatiekanalen, zoals telefoonlijnen en radiogolven. We zijn daardoor onder meer in staat te berekenen wat de maximale hoeveelheid informatie is die verzonden kan worden in een bepaald tijdsbestek bij een gegeven communicatiekanaal. Het model kan worden beschouwd als een uitbreiding op het basismodel waarbij aan de entiteiten A en B een extra laag wordt toegevoegd (Figuur 2): A wordt nu bron en zender, en B ontvanger en bestemming.
Ruis Bron
A
Zender
Kanaal
Ontvanger
B
Bestemming
Figuur 2: Het basismodel van Shannon Het verschil met Figuur 1 is dat in Figuur 2 de boodschap eerst wordt omgezet in een vorm die geschikt is om te verzenden via het gebruikte kanaal en om verwerkt te worden door de ontvanger; eenmaal ontvangen geeft de ontvanger het signaal uiteindelijk door aan de bestemming. Zender en ontvanger kunnen dus opgevat worden als een soort interface tussen het kanaal en de bron en bestemming. De bronuitvoer in Figuur 2 representeert bijvoorbeeld een gedachte die door de zender in een golfvorm van een menselijke stem wordt omgezet. De
2
Als er maar een entiteit is kun je je voorstellen dat de informatie in de tijd wordt verplaatst. Iemand leest bijvoorbeeld op een later tijdstip zijn boodschappenlijst.
4
ontvanger zet de golfvorm via de oren en hersenen weer om in een gedachte bij de bestemming. De lucht representeert dan het kanaal. Wat is nu het belang van de introductie van de extra laag? Om deze vraag te beantwoorden vragen we ons eerst af wat we nu eigenlijk verzenden tijdens een communicatieproces. We verzenden een boodschap die bijvoorbeeld staat voor een idee of een ervaring, maar het is niet het idee zelf dat we verzenden. We zetten onze gedachten om in een fysieke representatie die de ontvanger weer terug moet zetten in iets wat zo dicht mogelijk aanligt tegen de oorspronkelijke gedachte. We verpakken de boodschap bijvoorbeeld in schrift of spraak en hopen dat die ander de boodschap weer zodanig kan uitpakken dat de oorspronkelijke betekenis weer gereconstrueerd kan worden. Deze representaties zullen we hier symbolen noemen. Symbolen zijn er in vele vormen en maten. We zien in openbare ruimtes gestileerde afbeeldingen van mannetjes en vrouwtjes die verwijzen naar een toilet en in onze kleding zien we plaatjes van strijkijzers, cirkeltjes en cijfers die het wasvoorschrift aangeven. In het verkeer komen we talloze afbeeldingen tegen die ons vertellen wat we wel of niet mogen doen of die ons waarschuwen voor gevaarlijke situaties. Om te streven naar eenvoud en zoveel mogelijk ondubbelzinnigheid in de uitspraken wordt in verschillende wetenschappen uitvoerig gebruik gemaakt van symbolen, zoals in de wiskunde, de logica, de natuur- en scheikunde; er worden, dikwijls na verhitte debatten, nauwkeurige afspraken gemaakt over hun betekenis, zodat later zo precies mogelijk gepraat kan worden over de begrippen die in de betreffende wetenschap worden bestudeerd. Maar wellicht vinden we een van de meest complexe en tegelijkertijd meest gebruikte vorm van symbolen terug in de gesproken en geschreven taal. Woorden – dit document staat er vol mee – verwijzen naar de meest uiteenlopende begrippen. Door ze in een bepaalde volgorde te plaatsen, kunnen we bovendien weer nieuwe beelden oproepen, zodat we een bijna onuitputtelijke bron van patronen hebben om onze gedachten over te brengen. Communicatie zonder symbolen is vrijwel ondenkbaar. De huidige computers zijn symboolverwerkers bij uitstek. Op het laagste niveau is dit de bit, de kleinste eenheid van informatie, die twee symboolwaardes kan aannemen: nul of een. Omdat woorden in termen van bits moeilijk te lezen zijn voor mensen, gebruiken we in interactie met computers woorden als ‘if’, ‘while’, ‘void’, ‘class’, of woorden die door een programmeur zelf zijn gedefinieerd (variabelen, instructies, functies, etc.). Uiteindelijk worden deze laatstgenoemde symbolen binnen de computer weer afgebeeld op een binaire vector die bestaat uit nullen en enen. Alle componenten binnen de computer, zoals het geheugen en de processor, wisselen informatie met elkaar uit op basis van bits. Ook de informatieuitwisseling tussen computers speelt zich volledig af in termen van bits. Voordat het signaal wordt verzonden via het kanaal, gaat er dus altijd een vorm van codering aan vooraf. In feite kiezen we met een codering een bepaald symbool of een verzameling symbolen die door de ontvangende partij ‘begrepen’ kan worden. We kunnen een code dus opvatten als een vector bestaande uit één of meerdere symbolen. Een code kan ook staan voor een symbool dat een ander symbool vertegenwoordigt: in Morsecode vertegenwoordigt de ‘• ‒’ de letter A en A kan weer worden opgevat als een symbool voor een bepaald geluid. Zo gebruiken mensen die een gesprek voeren woorden die we (meestal) in het woordenboek kunnen terugvinden en computers een bepaalde opeenvolging van nullen en enen die door de andere computer begrepen kan worden. De introductie van de extra laag maakt het mogelijk om te abstraheren over de specifieke fysische eigenschappen van het kanaal. Het maakt het ook mogelijk om bepaalde eigenschappen van de informatieoverdracht te vertalen in een wiskundig framewerk waarin we met veel grotere precieze kunnen spreken over het begrip informatie. De achterliggende gedachte is dat iets pas informatie bevat als iemand iets vertelt dat de ander nog niet weet. Als een vreemde mij mijn eigen naam vertelt, dan bevat dat voor mij geen informatie (in ieder geval niet de informatie dat ik zo heet). Noemt die vreemde zijn eigen naam, dan is dat voor mij wel informatie. Hoeveel informatie iets bevat, hangt af van hoeveel we al weten. Nu is het extreem moeilijk, zo niet onmogelijk, te meten hoeveel iemand al weet, laat staan om uit te drukken hoeveel informatie er dan bij zou komen als een andere entiteit een boodschap verstuurd. Een andere opvatting zou kunnen zijn dat we informatie uitdrukken in termen van de hoeveelheid betekenis die een boodschap voor iemand heeft. Maar ook hier lopen we tegen hetzelfde probleem op. De informatietheorie drukt daarom informatie uit in termen van kansen dat een bepaalde code wordt verstuurd over het communicatiekanaal. Stel dat we te maken hebben met een situatie waarbij altijd dezelfde boodschap wordt verstuurd (kans is 100%),
5
dan kunnen er dus geen andere boodschappen aankomen en bevat de boodschap dus geen informatie voor de bestemming. Het algemene principe is nu dat boodschappen meer informatie bevatten als ze een kleinere kans hebben om verstuurd te worden. Als we nu de codering van de boodschap aanpassen aan deze kans, betekent het dat we veel efficiënter van ons kanaal gebruik kunnen maken. Zo is het niet toevallig dat kleine woordjes in het Nederlands, zoals ‘ja’, ‘de’ en ‘en’ ook het meest worden gebruikt als Nederlanders met elkaar spreken of schrijven. Ook Morse had hiervan gebruik gemaakt door de letter ‘e’ als • en de ‘q’ als – – •– te coderen. En zelf gebruiken we het liefst zoveel mogelijk afkortingen als we WhatsApp gebruiken. We kunnen op deze manier binnen een bepaalde communicatieve situatie dus praten over efficiëntere en minder efficiënte coderingen. En dat is weer belangrijk als we bijvoorbeeld het versturen van boodschappen zo goedkoop mogelijk willen maken of zoveel mogelijk informatie willen versturen binnen een bepaalde tijdseenheid. Als informatietheoretici praten over het meten van informatie, dan spreken ze eigenlijk over de efficiëntie van de code. In het bovenstaande zijn we er van uitgegaan dat de informatie die wordt verstuurd zonder storing aankomt bij de ontvanger. We zeggen ook wel dat we in zo’n geval te maken hebben met een ideaal kanaal. Dat is in de praktijk echter nooit het geval. Bij de overdracht is daarom in Figuur 2 ruis toegevoegd, waardoor signalen verstoord kunnen worden. Bij een telefoonlijn kan deze verstoring bijvoorbeeld de vorm hebben van atmosferische storingen, overspraak van andere lijnen of slecht bereik en bij een gesprek willekeurig lawaai, zoals harde muziek of mensen die door elkaar praten. Er is dus grote variatie in types verstoringen en het belang van de verstoring hangt sterk af van de situatie: bij het luisteren naar klassieke muziek in de concertzaal kunnen de ontvangers nauwelijks kuchje verdragen, terwijl dit er bij een praatje minder toe doet. In communicatie spelen verstoringen echter een belangrijke rol, omdat we er daardoor nooit zeker van zijn dat een boodschap foutloos aankomt bij de ontvanger. Zowel in mens-mens als in computer-computer communicatie speelt het vermijden van communicatiefouten een belangrijke rol en worden er verschillende technieken toegepast om deze fouten op te sporen en te reduceren. In praktijk kunnen we op verschillende manieren de ongewenste effecten van een verstoring voorkomen. Zo kun je in een gesprek zeggen dat je iets niet hebt verstaan zodat de ander zijn boodschap nog eens kan herhalen. De spreker kan ook harder gaan praten. Maar we kunnen ook extra informatie toevoegen zodat de ander een gemaakte fout eerder zal opmerken en wellicht zelf kan herstellen. In computer-computer communicatie spreken we over een verstoring als een bit door de ruis een andere waarde heeft gekregen (0 wordt 1 en 1 wordt 0). Om niet gedetecteerde fouten zoveel mogelijk te vermijden, kunnen twee computers nu ‘met elkaar afspreken’ dat iedere boodschap die ze elkaar toezenden een even aantal enen moet bevatten. Dat kan als de codeerder er voor zorgt dat aan iedere boodschap een zogenaamd pariteitsbit wordt toegevoegd: bevat de oorspronkelijke boodschap een oneven aantal enen, dan wordt het pariteitsbit 1, en 0 in het andere geval. Zo kan bij ieder oneven aantal verstoorde bits gedetecteerd worden dat er een fout optreedt en kan de computer vragen de boodschap nog eens te versturen. De codeerder heeft er nu wel een taak bij. Hij moeten niet alleen zorgen dat de boodschap wordt omgezet in de goede code, hij moet ook zorgen dat er codes aan toegevoegd worden die de kans op de detectie van verstoringen zo groot mogelijk maakt. Merk op dat het toevoegen van een pariteitsbit niet helpt als er een even aantal fouten optreedt. Er zijn daarom slimmere methodes bedacht om fouten zo goed mogelijk te detecteren, maar alle methodes komen neer op het toevoegen van extra symbolen, we noemen dit ook wel redundantie. Ook in de natuurlijke taal is sprake van een grote mate van redundantie. In radiocommunicatie voegen we soms letters toe om het alfabet te spellen: Anna, Bernard, Cornelis, etc. En we kunnen soms best een woord paar letters weglaten zonder dat de ander de boodschap niet meer kan begrijpen: Jan re.d op zijn f.ets na.r de bak.er. We hebben hierboven gezien dat de informatietheorie het in principe mogelijk maakt om het begrip informatie preciezer te maken als we weten wat de kans is op het versturen van een symbool en dat we efficiëntere coderingen kunnen maken als we weten wat de kans is dat boodschappen worden verstuurd. Daarnaast kunnen we redundante symbolen toevoegen om ervoor te zorgen dat de kans verkleind wordt dat verstoringen niet worden opgemerkt door de ontvangende partij. Tegenwoordig kent de informatietheorie een breed scala aan toepassingen, uiteenlopend van muziekcoderingen, beschrijving van neurologische processen tot natuurlijke taalverwerking, maar ze is op dit moment nog maar zeer betrekkelijk van toepassing op menselijke communicatie.
6
Definities Communicatieonderzoekers hebben geprobeerd de term communicatie te definiëren, maar een enkele definitie is onmogelijk gebleken en sterk afhankelijk van het gebruik. We kunnen communicatie onderscheiden naar een aantal dimensies. De eerste is het niveau van observatie of abstractheid. Sommige definities zijn breed en sluiten zowat alles in, andere definities zijn restrictiever. Bijv. ‘een proces dat verschillende discontinue delen aan elkaar verbindt’ is algemeen en abstract. Als we echter zeggen dat communicatie ‘een manier is om militaire boodschappen te versturen via telefoon, computers, radio, etc.’ dan is dat enerzijds veel concreter, maar tegelijkertijd te restrictief als algemene definitie. De tweede dimensie is intentionaliteit. Sommige definities sluiten niet-intentioneel verzonden boodschappen uit van communicatie, andere leggen deze beperking niet op. Als we communicatie definiëren als ‘die situaties waarin een zender een boodschap verstuurt naar een ontvanger met de bewuste bedoeling om het gedrag van de zender te veranderen’ dan sluit de definitie intentie in. Maar als we zeggen dat communicatie een proces is waarbij wederzijds bekend wordt bij twee personen wat eerst bekend was bij een, dan speelt intentie nauwelijks een rol. De derde dimensie wordt ook wel oordeel (E: judgement) genoemd. Sommige definities sluiten een vorm van succes in, bijvoorbeeld of de boodschap al dan niet is aangekomen; andere definities bevatten geen impliciete oordelen. De volgende definitie veronderstelt dat communicatie succesvol is: ‘Communicatie is een verbale uitwisseling van gedachten of ideeën’. De achterliggende veronderstelling is dat de gedachten of ideeën succesvol zijn overgedragen. Maar de volgende definitie sluit succes niet in: ‘Communicatie is het overzenden van symbolen’. Oftewel, de boodschap is verstuurd, maar hoeft niet per se aan te komen. Tabel 1: Communicatief gedrag (Littlejohn, 2002)
.
Zendergedrag Ontvanger gedrag
Niet ontvangen
Per ongeluk ontvangen
Bewust ontvangen
Niet-intentioneel gedrag (Symptomen)
Intentioneel gedrag Non-verbaal
Verbaal
1a Niet ontvangen symptomatisch gedrag
2a Niet ontvangen nonverbale boodschappen
3a Niet ontvangen verbale boodschappen
1b Per ongeluk ontvangen symptomen
2b Incidenteel ontvangen nonverbale boodschappen
3b Incidenteel ontvangen verbale boodschappen
1c Symptomen waar aandacht op is gericht
2c Non-verbale boodschappen waar aandacht op is gericht
3c Verbale boodschappen waar de aandacht op is gericht
In de eerste kolom zien we zendergedrag dat niet-intentioneel is. Dit worden ook wel symptomen genoemd omdat ze gezien kunnen worden als signalen die iets zeggen over de toestand van de zender, zoals moe of nerveus zijn. Het hoeft dus volstrekt niet de bedoeling te zijn van de zender om deze informatie over te brengen, sterker, soms wil hij of zij dat juist niet, maar gebeurt het toch. De tweede kolom laat intentioneel nonverbaal gedrag zien, zoals zwaaien naar iemand of iemand een schouderklopje geven. De derde kolom bevat intentioneel talig gedrag, zoals het schrijven van een brief of het geven van een lezing.
7
De drie rijen representeren dat een boodschap al dan niet is ontvangen. In de eerste rij worden de acties van de zender niet ontvangen, bijvoorbeeld omdat er geen aandacht aan wordt besteed of omdat de verbinding is uitgevallen. In de tweede rij wordt het gedrag per ongeluk ontvangen. Je kunt tegen iemand zeggen dat je moe bent, de ontvanger had dat al gezien, maar niet bewust geregistreerd en realiseert zich nu pas dat het zo is. In de derde rij geeft de ontvanger expliciet de aandacht aan het gedrag van de zender. Welke van de bovenstaande gevallen kunnen we nu werkelijk definiëren als communicatie? Hierover lopen de opvattingen uiteen. De volgende drie stellingnamen kom je hierbij dikwijls tegen. De eerste beperkt zich tot die boodschappen die intentioneel en ontvangen zijn: de vakken 2b, 2c, 3b en 3c. De tweede stellingname is dat het gedrag van de zender op de een of andere manier betekenisvol moet zijn voor de ontvanger, of het nu wel of niet intentioneel is verzonden. Met andere woorden als ik geeuw en de ander ziet dit, dan kan daaruit geconcludeerd worden dat ik heb gecommuniceerd dat ik moe ben. Dit gedrag wordt gerepresenteerd in de vakken 1b, 1c, 2b, 2c, 3b en 3c. De derde stellingname is nog ruimer en zegt dat we alleen gedrag zouden moeten insluiten dat intentioneel is, maar anderzijds dat intentionaliteit moeilijk is te bepalen. Hierbij wordt soms alleen vak 1a uitgesloten van de definitie. Hoe we communicatie ook mogen definiëren, we zien dat in alle gevallen intentioneel ontvangen gedrag wordt opgevat als communicatie. Welke definitie onze voorkeur heeft hangt dikwijls af van onze doelen en het onderzoek. We moeten de definities dan ook zien als middelen om de wereld van de communicatie beter te begrijpen en niet als rigide uitspraken over hoe deze wereld al dan niet in elkaar zit.
Het driehoeksmodel We zagen hierboven al dat niet alle manieren waarop we interactie hebben met de wereld buiten ons gaat met behulp van symbolen. Immers we kunnen een deur openen door de klink naar beneden te doen en vervolgens de deur te bewegen door onze handen en armen te verplaatsen. Zo kunnen we ook directe waarneming doen in onze fysieke omgeving zonder dat die omgeving symbolen naar ons verstuurt. Om deze verschillende manieren van interactie te beschrijven wordt bij de beschrijving van mens-mens communicatie ook dikwijls gebruik gemaakt van het zogenaamde driehoeksmodel. In het driehoeksmodel onderscheiden we twee soorten interactie: een fysieke en een symbolische. We kunnen enerzijds fysiek interacteren met de wereld door voorwerpen te manipuleren (oppakken, verplaatsen, …) of te observeren (kijken, luisteren, ruiken, …). Anderzijds kunnen we ook een symbolische interactie hebben met onze gesprekspartners via woorden of via non-verbale communicatie. Naast een directe, fysieke interactie hebben we dus ook een niet-fysieke, meer indirecte interactie, namelijk via onze gesprekspartner. We kunnen onze gesprekpartner bijvoorbeeld vragen stellen over de wereld of opdrachten geven en op die manier informatie verkrijgen of de wereld veranderen. Deze symbolische interactie is altijd van het intentionele type zoals besproken in de voorgaande sectie, d.w.z. ze is bedoeld door de zender om te communiceren. Merk op dat we voor symbolische acties altijd een interpreteerder nodig hebben die de symbolen omzet in iets dat gerelateerd is aan een ervaring in de wereld. We kunnen nu spreken over een zogenaamde communicatieve setting. Een communicatieve setting geeft aan 3 welke subjecten deelnemen aan de communicatie, welke informatiestromen er lopen tussen de subjecten – soms ook wel ‘agenten’ genoemd (E: agents) – en hoe de subjecten een interactie kunnen hebben met de (fysieke) wereld. Algemener geformuleerd ziet een communicatieve setting er als volgt uit: <Subjects, Worlds, Infoflow > waarbij: Subjects: {A1, A2, … An} (een verzameling participanten) Worlds: {W1, W2, … Wm} (een verzameling werelden of domeinen) Infoflow: {, , …, , , … , ...} (een verzameling informatiestromen)
3
Als we over menselijke entiteiten spreken, gebruiken we ook dikwijls het woord ‘subject’.