Infoblad Onderhoud, nazicht en meetverplichtingen van stooktoestellen en andere branders Er bestaat heel wat wetgeving omtrent het onderhoud en nazicht van branders. Bovendien worden in vele gevallen ook nog emissiemetingen en –grenswaarden opgelegd. Dit infoblad probeert een bondig maar toch zo volledig mogelijk overzicht te geven van deze verplichtingen. Waarover gaat het ? Een stooktoestel is een technisch toestel waarin een brandstof verbrand wordt om de gegenereerde warmte te gebruiken voor ruimteverwarming of voor de aanmaak van warm verbruikswater. Een centraal stooktoestel is een stooktoestel met een centrale stookketel en, optioneel, een aparte brander, waarbij de gegenereerde warmte via een geleid en gekanaliseerd transportsysteem verdeeld wordt naar meerdere, afzonderlijke ruimten en, optioneel, naar een voorziening voor de productie van warm verbruikswater. Voor de verplichtingen waaraan een stooktoestel dient te voldoen, is het belangrijk een onderscheid te make tussen toestellen met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer en minder dan 300 kW (resp. wel en niet ingedeeld volgens VLAREM II).
1. STOOKTOESTELLEN MET EEN NOMINAAL VERMOGEN < 300 KW (NIET INGEDEELDE INRICHTINGEN VOLGENS VLAREM) 1.1. CENTRALE STOOKTOESTELLEN Verplichtingen voor de gebruiker De verplichtingen voor centrale stooktoestellen worden geregeld door het besluit van de Vlaamse Regering betreffende het onderhoud en nazicht van stooktoestellen voor de centrale verwarming van gebouwen en/of voor de aanmaak van warm verbruikswater (B.S. 27/04/2007). Dit besluit trad in werking op 1 juni 2007. Het is van toepassing op alle centrale toestellen : zowel diegene die gevoed worden met stookolie of gas (vanaf 20 kW) als diegene voor vaste brandstoffen (geen minimumvermogen). Het is niet van toepassing op individuele toestellen zoals bvb. kacheltjes of gasgeisers 1. Keuring vóór ingebruikname van een nieuw stooktoestel In geval van de plaatsing van een nieuw toestel dient een keuring te gebeuren vóór ingebruikname door een erkend technicus. Het rapport is te bewaren zolang het toestel in gebruik is. Indien het toestel niet-conform bevonden wordt, is een aanpassing en herkeuring binnen de 3 maand nodig. Deze verplichting geldt sinds 1 juni 2007 voor vloeibare en vaste brandstoffen en werd op 1 juni 2010 van kracht voor cvketels gestookt met gasvormige brandstoffen.
1
2. Periodiek onderhoud: toestel in goede en veilige staat houden De gebruiker is verplicht zijn toestel in goede en veilige staat van werking te houden. Dit houdt o.a. in dat een bepaalde onderhoudsfrequentie gerespecteerd moet worden: brandstof
vermogen
frequentie
door wie
vast
alle
jaarlijks
geschoold vakman
vloeibaar
≥ 20 kW
jaarlijks
erkend technicus vloeibare brandstof
gasvormig
≥ 20 kW
2-jaarlijks
erkend technicus gasvormige brandstof G1/G2/G3*
* G1: stooktoestel waarvan de verbrandingslucht ontnomen wordt uit het stooklokaal (atmosferische gasketel),
G2: stooktoestel waarvan de verbrandingslucht niet ontnomen wordt uit het stooklokaal maar rechtstreeks van buiten (gasunit), G3: gasketel met ventilatorbrander.
De schoorsteen en de ketel moeten gereinigd en nagekeken worden. De brander moet onderhouden worden en er moet een rookgasanalyse gebeuren ter controle van de emissies. Er moet een reinigingsattest en een verbrandingsattest opgesteld worden. Het reinigen en controleren van de schoorsteen mag uitgevoerd worden door een schoorsteenveger. Indien uit de keuring blijkt dat het toestel niet voldoet, dan is een aanpassing en nieuw onderhoudsattest binnen de 3 maand nodig. De tijd tussen 2 onderhoudsbeurten mag niet langer zijn dan de onderhoudsfrequentie + 3 maanden. De attesten van de laatste 2 onderhoudsbeurten moeten worden bijgehouden. Overgangsmaatregel: Bij gebruik van vloeibare of vaste brandstof blijven de oude attesten 1 jaar geldig. Bij gebruik van gasvormige brandstof is een eerste attest vereist voor 1 juni 2010! Goede en veilige staat van werking: Vaste brandstoffen • slechts zelden en op kortstondige wijze hinderlijke en milieuverontreinigende rook verspreiden • voldoende trek in de schoorsteen en rookgasafvoerkanalen • voldoende verluchting in het lokaal, en voldoende aanvoer van verbrandingslucht Vloeibare brandstoffen Bouwjaar
Maximale rookindex (Bacharach)
Minimaal CO2 -gehalte (%)
Maximaal CO2 -ge- Minimaal verbran- Maximaal O2 halte (mg/kWh) dings-rendement -gehalte (%) (%)
Alle
1
12
155
90
4,4
Gasvormige brandstoffen Categorie stooktoestel
Bouwjaar
Maximale rook-gastemperatuur (°C)
Maximaal CO2 Minimaal verbran- Minimaal CO2 -gehalte (mg/ dings-rendement -gehalte (%) kWh) (%)
Atmosferische gasketel
Voor 01/01/1988
300
300
82
-
01/01/1988 - 31/12/1997
250
200
86
-
Na 01/01/1998
200
150
88
-
Voor 01/01/1988
250
270
84
-
01/01/1988 – 31/12/1997
200
150
88
-
Na 01/01/1998
180
100
90
-
Voor 01/01/1988
250
270
85
6,5
01/01/1988 – 31/12/1997
220
150
88
7,5
Na 01/01/1998
220
110
90
8,5
Gasunit
Gasketel met ventilatorbrander
2
3. Verwarmingsaudit Voor toestellen die 5 jaar oud worden, dient bij een eerstvolgende onderhoudsbeurt een verwarmingsaudit uitgevoerd te worden. Het verslag dient bijgehouden te worden. Deze verwarmingsaudit dient vervolgens vijfjaarlijks opnieuw uitgevoerd te worden. Voor stooktoestellen met een nominaal vermogen van meer dan 100 kW dient de audit echter reeds tweejaarlijks (in geval van vloeibare brandstof) of vierjaarlijks (gasvormige brandstof) te worden uitgevoerd. brandstof
vermogen
door wie
vast
alle
erkend technicus verwarmingsaudit
vloeibaar
20 – 100 kW
erkend technicus vloeibare brandstof
vloeibaar
> 100 kW of bestaande uit meerdere ketels
erkend technicus verwarmingsaudit
gasvormig
20 – 100 kW
erkend technicus gasvormige brandstof G1/G2/G3
gasvormig
> 100 kW of bestaande uit meerdere ketels
erkend technicus verwarmingsaudit
Bijkomende verplichtingen voor stooktoestellen met een vermogen > 300 kW Stooktoestellen met een warmtevermogen > 300 kW zijn bovendien ingedeeld volgens Vlarem (rubriek 43: verbrandingsinrichtingen), en dienen daardoor ook nog te voldoen aan een aantal extra verplichtingen (zie verder).
1.2. INDIVIDUELE (DECENTRALE) STOOKTOESTELLEN OF BRANDERS Individuele stooktoestellen, zoals kacheltjes, gasgeisers en stralingsverwarmers vallen niet onder bovenvermelde verplichtingen. Bij een vermogen > 300 kW moeten ze wel voldoen aan de bepalingen i.v.m. o.a. emissiemetingen zoals opgelegd in VLAREM II, hoofdstuk 5.43.
2. STOOKTOESTELLEN MET EEN NOMINAAL VERMOGEN > 300 KW (INGEDEELDE INRICHTINGEN VOLGENS VLAREM) WAAROVER GAAT HET ? Een stooktoestel is volgens VLAREM elk technisch toestel waarin brandstoffen worden geoxideerd ten einde de aldus opgewekte warmte te gebruiken. Dit omvat o.a.
GEWONE STOOKTOESTELLEN Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen: • kleine stookinstallaties: totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 300 kW tot en met 5 MW; • middelgrote stookinstallaties: totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 5 MW tot 50 MW; • grote stookinstallaties: totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer; De verplichtingen voor stookinstallaties (vanaf 300 kW) worden vermeld in hoofdstuk 5.43 van VLAREM II en worden verder in dit infoblad besproken.
VAST OPGESTELDE VERBRANDINGSMOTOREN EN -MACHINES (VB. NOODGROEPEN E.D.) De meest gekende voorbeelden van motoren/machines met inwendige verbranding zijn gas- of dieselmotoren voor elektriciteitsproductie (noodgroepen, WKK-toepassing met motor, …). Deze verbrandingsmotoren zijn meldingsplichtig vanaf 10 kW en dienen te voldoen aan de Vlarem-wetgeving voor stookinstallaties indien het nominaal vermogen > 300 kW. 3
GASTURBINES EN STOOM- EN GASTURBINES (STEG) (VB. THERMISCHE CENTRALES) Ook de brander van een turbine dient te voldoen aan de Vlarem-wetgeving voor stookinstallaties.
STOOMGENERATOREN EN -VATEN Een stoomgenerator (stoomketel) is een drukvat dat onder invloed van een uitwendige warmtebron stoom of warm water produceert. Een stoomvat is een drukvat dat stoom of warm water bevat of ontvangt. Stoomgeneratoren werken veelal op basis van een brander op gas of diesel. Verplichtingen m.b.t. de verbranding De brander van een stoomgenerator dient te voldoen aan de Vlarem-wetgeving voor stookinstallaties indien > 300 kW. Verplichtingen m.b.t. de drukvaten Deze verplichtingen staan beschreven in Vlarem en in het K.B. van 18/10/1991 betreffende stoomtoestellen, en zijn van toepassing op: • stoomgeneratoren : vanaf een waterinhoud van 25 liter (hoge druk generatoren) of 300 liter (lage druk) • stoomvaten : vanaf een waterinhoud van 300 liter Waterinhoud
Verplichtingen Proefstoken
Inwendig onderzoek
Uitwendig onderzoek
Hoge druk stoomgenerator
≥ 25 liter
Ja (voor ingebruikname)
afhankelijk van type: om de 13 – 18 – 24 maanden
Jaarlijks
Lage druk stoomgenerator
≥ 300 liter
-
-
Om de 13 maanden
Stoomvaten
≥ 300 liter
-
3-jaarlijks
jaarlijks
De toestellen en hun toebehoren moeten bovendien gebouwd zijn volgens een code van goede praktijk, en weerstaan aan de mechanische, thermische of chemische invloeden die zij bij het gebruik kunnen ondergaan; dit wordt bevestigd door een attest afgeleverd door een milieudeskundige erkend in de discipline toestellen en installaties onder druk, een bevoegd persoon of door de constructeur.
VERPLICHTINGEN VOOR STOOKINSTALLATIES > 300 KW (EMISSIEMETINGEN EN EMISSIEGRENSWAARDEN) Stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen > 300 kW moeten voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 5.43 van VLAREM II voor wat betreft o.a. emissiemetingen en –grenswaarden. Voor de emissiemetingen geldt onderstaande frequentie: brandstof
Fossiele brandstoffen
Biomassa
4
vermogen
frequentie
door wie
Indien < 500 bedrijfsuren/jaar
Indien > 500 bedrijfsuren/jaar
300 kW – 1 MW
5-jaarlijks
5-jaarlijks
erkend labo discipline lucht
1 – 5 MW
5-jaarlijks
2-jaarlijks
erkend labo discipline lucht
> 5 MW
5-jaarlijks
3-maandelijks
erkend labo discipline lucht
> 100 MW
continu
continu
erkend labo discipline lucht
300 kW – 1 MW
5-jaarlijks
jaarlijks
erkend labo discipline lucht
1 – 5 MW
5-jaarlijks
6-maandelijks
erkend labo discipline lucht
5 MW-100 MW
5-jaarlijks
3-maandelijks
erkend labo discipline lucht
> 100 MW
continu
continu
erkend labo discipline lucht
Voor nieuwe toestellen dient een eerste meting te gebeuren binnen de 3 maanden na ingebruikname. Voor de emissiegrenswaarden (zowel voor gewone stookinstallaties als voor stationaire motoren en gasturbines) wordt verwezen naar hoofdstuk 5.43. van VLAREM II
OVERIGE VERBRANDINGSINRICHTINGEN Verbrandingsinrichtingen voor afvalstoffen (al dan niet met terugwinning van energie) Aan verbrandingsinrichtingen voor afvalstoffen worden voornamelijk strenge emissiegrenswaarden en meetverplichtingen opgelegd. Deze grenswaarden, alsook de meetfrequentie, zijn afhankelijk van het type afvalstof (hout, biomassa, …). Aangezien dit zeer uitgebreid is, wordt hiervoor verwezen naar hoofdstuk 5.2. van Vlarem II.
Overige Ook een aantal andere (minder voorkomende) types verbrandingsinrichtingen komen in dit infoblad niet aan bod. Bijvoorbeeld herverhittingsovens, ovens voor warmtebehandeling, naverbrandingsinstallaties, … Deze vallen niet onder de bovenvermelde bepalingen, maar ook hiervoor kunnen specifieke eisen bestaan, afhankelijk van de exacte toepassing.
MEER INFORMATIE De volledige regelgeving, lijsten met erkende technici en bijkomende info over stooktoestellen vindt u op www.centraleverwarming.lne.be De Vlarem-wetgeving (incl. de emissienormen waarvan sprake) vindt u op www.emis.vito.be/navigator bij ‘Besluiten van de Vlaamse Regering’ en ‘Titel II van het Vlarem’ of op www.lne.be/themas/vergunningen/regelgeving.
Voor algemene informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij het Agentschap Ondernemen: www.agentschapondernemen.be
[email protected] Bel gratis 0800 20 555 Versie januari 2014 Deze uitgave is een algemene informatiebrochure die enkel de grote lijnen van de behandelde materie aangeeft. Zij maakt derhalve geen aanspraak op volledigheid.
5