Industriële en biowetenschappen Geel Master in de biowetenschappen: landbouwkunde Plantaardige en dierlijke productie
Cichoreioogst
Effect van diepwoelers op de reductie van wortelbreuk
CAMPUS Geel
Joris Van Bouwel Academiejaar 2008‐2009
2
VOORWOORD Graag zou ik Ir. Erwin Boonen en Jos Piffet van de firma Beneo-Orafti bedanken. Ze boden mij een unieke gelegenheid om één van de oogstmethoden in de cichoreiteelt te onderzoeken, te becommentariëren en eventueel te verbeteren. Ook de kennis die ik van hen gekregen heb is van onschatbare waarde voor mij. Zij hebben mij tevens in contact gebracht met verschillende telers, onderzoekers, loonwerkers, … waarvan ik zeer veel geleerd heb. Nogmaals mijn dank aan het hele Beneo-Orafti team! Bedankt Jos Piffet voor de hulp tijdens mijn stage, voor het vinden van talloze antwoorden op mijn vragen i.v.m. de cichoreiteelt en landbouwonderzoek. Bedankt om mijn masterproef (en literatuurstudie) bij te sturen en te verbeteren. Bedankt ILVO, in het bijzonder Ir. Jürgen Vangeyte en Ing. Martijn D’hoop, voor de hulp, de meetapparatuur en de benodigde software om mijn statistische analyse uit te voeren en het verbeteren van mijn masterproef (en literatuurstudie). Ook zou ik graag Ir. Jean-Pierre Vandergeten willen bedanken voor zijn advies en informatie om mijn masterproef te kunnen voltooien. Bedankt Warnotte, Jaumotte, Paques, Saufnay en Euben. Dit onderzoek naar de rooikwaliteit van cichorei kon zeker niet uitgevoerd worden zonder de deelname van bereidwillige landbouwers en loonwerkers. Graag zou ik deze mensen willen bedanken die mij hun ervaringen meedeelden en talloze vragen van mij beantwoord hebben. Met deze mensen samenwerken was prettig en leerrijk. Graag ook een woordje van dank aan mijn interne begeleider, Ir. Maarten Huybrechts, voor zijn advies, het nalezen en het verbeteren van mijn masterproef. Bedankt Ir. nonkel Frans Van Bouwel voor het nalezen en becommentariëren van mijn masterproef. Natuurlijk wil ik ook mijn ouders bedanken die mij geholpen hebben en mij steeds gesteund hebben in mijn studies. Zonder hen had ik deze studies niet kunnen aanvatten en voltooien. Het vervullen van een opdracht of trachten een probleem voor landbouwers en/of loonwerkers op te lossen is voor mij altijd een leerrijke en aangename uitdaging die ik zeker niet uit de weg wil gaan. Mijn passie voor de landbouwsector is ontzettend groot. Ik hoop dat met dit eindwerk een aantal vragen i.v.m. de cichoreioogst bij landbouwers en/of loonwerkers beantwoord is. Zo niet, dan sta ik graag met woord en daad ter beschikking.
Bedankt! Joris Van Bouwel Tongeren, april 2009
3
SAMENVATTING Bij het oogsten van cichoreiwortels heeft de rooitechniek een belangrijke invloed op de rooikwaliteit. De cichoreiwortel kenmerkt zich door een lang, zeer breekbaar en spitsvormig worteluiteinde wat de oogst en oogstbehandeling zeer gevoelig maakt. Door het optreden van wortelbreuk van de cichoreiwortels bij de oogst, blijven worteluiteinden achter in de bodem. Hierdoor treden ernstige rooiverliezen op en wordt het rendement per hectare aanzienlijk verlaagd. Naast deze oogstverliezen kan de opwas van de niet gerooide cichoreiwortelstukjes de landbouwer in de volgteelt parten spelen. Dit kan tevens aanleiding geven tot opbrengst- en oogstverliezen in de volgteelt, bijvoorbeeld in de graanteelt. Naast specifieke rooimachines voor de rooi van cichorei, zoals vorken, bestaan er ook rooischaren en diepwoelertanden. In “bepaalde” oogstomstandigheden zijn er niet tolereerbare wortelverliezen. Deze wortelverliezen kunnen in de praktijk verminderd worden door het gebruik van de diepwoelertand. Deze diepwoelertanden kunnen ge(de)monteerd worden op zowel éénfasige als op tweefasige rooimachines, waardoor het mogelijk blijft deze rooimachines nog in de bietenoogst in te schakelen. Aan de hand van een wortelstaalname, met de daarbij horende wortelmetingen, en door een statistische benadering wordt het gebruik van diepwoelertanden bij de rooi toegelicht. In mijn onderzoek heeft het gebruik van de diepwoelertanden in het tweefasige rooisysteem in zekere mate een positieve tendens bij de rooi op ruggen. Bij het integrale rooisysteem wordt er in mijn onderzoek wel degelijk meer wortel gerooid en is het rooisysteem beter t.o.v. klassiek rooien. De veldinvloeden zijn bij deze proeven van zeer groot belang en mogen in dit kader niet over het hoofd gezien worden.
4
PUBLICEERBAAR ARTIKEL Definitie cichoreiwortel Een cichoreiwortel kenmerkt zich door een lang, zeer breekbaar en spitsvormig worteluiteinde. Een suikerbiet is korter, dikker en steviger. Dit zijn cruciale verschillen die ook mee het rooiproces bepalen. Cichorei rooien met bietenrooiers kan en wordt in de praktijk veel uitgevoerd, mits aanpassingen aan de rooiploeg. Aan de hand van deze typische eigenschappen van cichorei en uit praktijkervaringen is vast te stellen dat de oogst bijzonder gevoelig en moeilijk correct uit te voeren is. Cichorei rooimateriaal Het rooimateriaal voor cichorei, is oorspronkelijk ontstaan uit rooimateriaal voor bieten en witloofwortels. Het rooien van bieten kan uitgevoerd worden door: rooischijven, rooischaren en oppelwielen. De oogst van cichorei kan worden uitgevoerd door deze machines, maar opbrengstverliezen van 10 ton/ha en meer zijn niet uitgesloten. In de praktijk worden enkel rooischaren, al dan niet verlengde rooischaren, en oppelwielen gebruikt. Tevens bestaan er specifieke rooimachines die uitgerust zijn met rooipennen of vorken die in de praktijk de betere opbrengstresultaten behalen. Door het gebruik van de rooipennen wordt de bodem diep omgewoeld om de hele wortelpunt uit de bodem te drijven. Een negatief punt van deze rooitechniek is, naarmate de oogstcampagne vordert en de bodemtoestand verslechtert (nattere weersomstandigheden), de kans op hoge grondtarragehaltes. Hierdoor kunnen deze machines niet tot het einde van de campagne ingezet worden.
sterk beïnvloeden. Een goede opkomst, een homogeen gewas en een voldoende dichte plantenbezetting verminderen oogstverliezen. De oogst Het gebruik van rooischaren en oppelwielen wordt in de praktijk veelvuldig toegepast, maar vraagt voor zowel de oogst van bieten als voor cichorei andere afstellingen en rijsnelheden. Het verschil tussen cichorei rooien en bieten, is dat er bij het rooien van cichorei langzamer gereden moet worden, dieper moet gerooid worden (gebruik van langere rooischaren), er ontbladerd maar niet ontkopt wordt, de reiniging minder intensief is, en, zoals bij suikerbieten, oogstverliezen zoveel mogelijk vermeden moeten worden. De stand van de rooischaar is minimaal open (+ 1 cm). Omdat nog steeds geringe oogstverliezen in de praktijk achterblijven in het veld is het idee ontstaan om de cichoreiwortel eerst los te woelen vooraleer het rooiorgaan de cichoreiwortel uit de bodem drijft. Dit loswoelen wordt in de praktijk uitgevoerd door gebruik te maken van diepwoelertanden of rooibeitels. Deze diepwoelertanden worden in de praktijk aan een apart chassis bevestigd, voor de rooiploeg bij het tweefasig rooisysteem, achteraan de trekker (zie figuur 1).
Oogstverliezen volledig vermijden is praktisch onmogelijk. Er kunnen wel belangrijke voorzorgsmaatregelen genomen worden om de oogst zo goed mogelijk te laten verlopen. Een goede afstelling van de rooi-installatie, maar ook een geslaagde uitzaai in het voorjaar, kan de oogstwerkzaamheden Fig. 1: rooiploeg met diepwoelertanden
5
Bij het éénfasige rooisysteem worden deze diepwoelers m.b.v. een apart chassis net tussen de ontbladeraar en de rooiorganen in de rooitafel bevestigd (zie figuur 2).
Onderzoek Bereidwillige loonwerkers en landbouwers die uitgerust zijn met een rooiploeg voorzien van diepwoelertanden werden gecontacteerd. Percelen die in aanmerking kwamen om een eventuele rooitest uit te voeren werden (meermaals) bezocht. Niet alle percelen kwamen in aanmerking o.w.v. het slechte weer in het voorjaar, waarbij vele percelen onderhevig waren aan bodemerosie. Ook werden een aantal criteria vooropgesteld, zoals: kerende grondbewerking, zeer laag stenengehalte in de bodem, rechthoekige percelen, homogene percelen, niet herzaaide percelen, … .
Fig. 2: integraal met diepwoelertanden
Investeringen De investeringskost vandaag de dag in nieuw of occasie rooimateriaal in het algemeen is hoog. De geringe toepasbaarheid van deze dure oogstmachines hebben een duidelijke invloed op de aankoop ervan door de landbouwer of loonwerker. Daardoor streeft men naar polyvalent oogstmateriaal. In het kader van dit polyvalent oogstmateriaal kan het gebruik van de diepwoelertanden volledig tot haar recht komen. Doordat de oogstcampagnes van bieten en cichorei elkaar meermaals kruisen binnen dezelfde leveringstermijn (half september – half januari), kunnen rooiploegen snel en efficiënt omgebouwd worden bij drukke rooiperiodes van cichorei naar bieten of omgekeerd. De diepwoelertanden kunnen van het frame of chassis geschroefd worden, eventueel kunnen reinigingszonnen gewisseld worden en worden de rooiorganen weer gunstig afgesteld. Hierdoor kan per rooiploeg meerdere hectaren gerooid worden en is de financiële afschrijving gunstiger. De investeringskost van zo’n chassis met zeven diepwoelertanden bedraagt € 1250-1500.
De proefopzet werd in samenwerking met het ILVO opgesteld. Door hun ervaringen bij gelijkaardige testen de afgelopen jaren kon de proefopzet worden geoptimaliseerd. Hierbij is het van groot belang dat alle rijen, gerooid met een bepaalde techniek (met diepwoelertand of zonder diepwoelertand), willekeurig door elkaar worden aangelegd zonder dat er twee rijen naast elkaar met dezelfde techniek worden gerooid en bemonsterd. Op die manier moet de invloed van het veld op de techniek worden geminimaliseerd. Verder wordt er geen staal op de wendakker of ter hoogte van de spuitsporen genomen. Per rooitechniek werden drie herhalingen uitgevoerd. Tijdens het uitvoeren van de herhalingen werden geen aanpassingen aan het rooisysteem uitgevoerd. Per gerooide rij werden telkens op vier gemarkeerde plaatsen, 25 cichoreiwortels verzameld. Eén deelstaal van een herhaling is gelijk aan een blok. Eén herhaling bestaat uit vier blokken, met een totaal van 100 wortels. Zo kan tijdens de data-analyse het effect binnen een rij worden nagegaan. Na het bekomen van de stalen werden telkens drie parameters per cichoreiwortel opgemeten, nl.: grootste
6
breukdiameter, grootste kopdiameter en wortellengte. Uit de statistische analyse is gebleken dat de breukdiameter de beste parameter is om de rooitechniek te analyseren. Rooitest 1: 20 september 2008 De zaaitechniek bij rooitest 1 was ruggenteelt, met een goede opkomst en plantenverdeling. De rooien weersomstandigheden waren gunstig. De rooi werd uitgevoerd door een Gilles ASC 48 met rooischaren en frame voorzien van zeven diepwoelertanden. Het type diepwoelertand dat toegepast werd is te zien op figuur 3. De werkdiepte van deze diepwoelertand bedroeg 23 cm.
1,7 cm. Dit komt overeen met een verlies van 2,57 ton/ha. De gemiddelde breukdiameter zonder het gebruik van de diepwoelertanden bedraagt 2 cm. Dit vertaalt zich in een wortelverlies van 4,33 ton/ha voor deze rooitechniek. Rooitest 2: 29 september 2008 De toegepaste zaaitechniek bij rooitest 2 was vlakke zaai. De opkomst was goed en zeer homogeen. De rooi werd in droge weersomstandigheden en in gunstige rooiomstandigheden uitgevoerd. De rooi werd ook hier door een Gilles ASC 48 met rooischaren en frame voorzien van zeven diepwoelertanden uitgevoerd. Bij deze rooitest zijn, naast het klassiek rooien (zonder diepwoelertanden) nog drie verschillende diepwoelertanden getest. Namelijk twee van het type ganzenvoet (zie figuur 4) en deze uit rooitest 1.
23 6,8 5
24 33°
8
Fig. 3: diepwoelertand 1 [cm]
Uit de metingen is gebleken dat er een positieve tendens is naar het gebruik van de diepwoelertanden om wortelbreuk te reduceren. Opmerkelijk is wel dat er een zeer lage breukdiameter vastgesteld wordt, zowel bij het gebruik als zonder het gebruik van de diepwoelertanden op dit perceel met ruggen. De gemiddelde breukdiameter bij het gebruik van de diepwoelertand bedraagt
6 6,9
12,5 13
Fig. 4: diepwoelertand 2 en 3 [cm]
Bij deze rooitest zijn ernstige wortelverliezen van 10,9 ton/ha en meer vastgesteld. Bij deze proef is vast te stellen dat er grote varianties binnen de dataset voorkomen, maar deze zijn niet te verklaren door de onderzochte factoren
7
(rooitechniek, herhaling en blok). Zo zijn er nog andere niet onderzochte factoren zoals: reactie grond, bodemstructuur, grondtextuur, bodemvochtgehalte, … die een (grote) invloed hebben op de variatie binnen de dataset op basis van de wortelbreuk. Hierdoor kan er geen uitspraak geformuleerd worden o.b.v. deze gegevens. Rooitest 3: 4 oktober 2008 De zaaitechniek bij rooitest 3 was vlakke zaai, met een goede opkomst en plantenverdeling. De rooien weersomstandigheden waren gunstig. De rooi werd uitgevoerd door éénfasig rooisysteem, nl.: Agrifac ZA 215 EH met rooischaren. De Agrifac is voorzien van een frame met vijf diepwoelertanden. Hierdoor worden de twee buitenste oogstlijnen slechts aan één zijde losgewoeld. Het type diepwoelertand dat toegepast werd is te zien op figuur 5. De werkdiepte van deze diepwoelertand bedroeg 25 cm. De ophanging van de diepwoelertand is te zien in figuur 2.
9
18
25
15 Fig. 5: diepwoelertand rooitest 3 [cm]
De wortels met de kleinste breukdiameter worden bekomen bij de rooitechniek met het gebruik van diepwoelertanden. De gemiddelde breukdiameter met diepwoelertand bedraagt 2,4 cm. Dit komt overeen met een wortelverlies van 3,56 ton/ha. De gemiddelde breukdiameter zonder diepwoelertand bedraagt 2,9 cm, hierbij worden wortelverliezen van 5,97 ton/ha opgetekend. Door gebruik te maken van de diepwoelertanden bij de oogst van cichoreiwortels kan er een opbrengstverhoging van 2,41 ton/ha behaalt worden bij het éénfasig rooisysteem. Besluit Met de introductie van de diepwoelertanden kan er een opbrengstverhoging verwezenlijkt worden. Veld-, weersinvloeden en plaatsafhankelijke factoren (erosie, bodemverdichting, …) kunnen het rooien zwaar beïnvloeden. Een goede oogst start bij een goede grondbewerking, een goede en verzorgde uitzaai en een goede gewasbescherming. Drastische rooiverliezen moeten in alle tijden vermeden worden, zodat opslag in de volgteelt vermeden wordt. Rooiverliezen maximaal terugdringen is de boodschap!
Joris Van Bouwel
8
Inhoudsopgave VOORWOORD ............................................................................................................................................... 1 SAMENVATTING ......................................................................................................................................... 3 PUBLICEERBAAR ARTIKEL ................................................................................................................... 4 LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN EN SYMBOLEN...................................................... 10 1
INLEIDING VAN HET ONDERWERP ....................................................................................... 11
2
WAT IS CICHOREI? ........................................................................................................................ 12 2.1 ALGEMEEN ......................................................................................................................................... 12 2.2 DEFINITIE VAN DE CICHOREIWORTEL .............................................................................................. 14 2.3 WORTELVERLIEZEN ........................................................................................................................... 15 2.3.1 Kopverliezen .......................................................................................................................... 15 2.3.2 Puntverliezen ......................................................................................................................... 16 2.3.3 Reinigingsverliezen ............................................................................................................. 17 2.3.4 Verliezen i.f.v. het plantenaantal .................................................................................. 17 2.3.5 Verliezen beperken via variëteitsturing ...................................................................... 18
3
TEELTTECHNIEK ............................................................................................................................... 20 3.1 KEUZE VAN HET PERCEEL .................................................................................................................. 20 3.2 VARIËTEITEN ..................................................................................................................................... 21 3.3 ZAAIBEDBEREIDING EN ZAAI ............................................................................................................ 21 3.4 TEELT OP RUGGEN ............................................................................................................................. 22 3.5 OPKOMST EN VERDERE ONTWIKKELING........................................................................................... 24 3.6 OOGST ............................................................................................................................................... 24 3.6.1 Ontbladeren ........................................................................................................................... 25 3.6.2 Rooien ...................................................................................................................................... 27 3.6.2.1 Diepwoelertanden ............................................................................................................................27 3.6.2.1.1 Plaatsing van de diepwoelertanden in de rooi-installatie .............................................29 3.6.2.1.2 Diepteregeling van de diepwoelertand ................................................................................30 3.6.2.2 Vaste rooivork ...................................................................................................................................30 3.6.2.2.1 Rooivork van Agrifac ..................................................................................................................31 3.6.2.2.2 Vaste CMG vork ............................................................................................................................31 3.6.2.2.3 Moreau-Copin vork ......................................................................................................................32 3.6.2.3 Oppelwielen ........................................................................................................................................32 3.6.2.4 Welke rooitechniek? ........................................................................................................................33
3.6.3 3.6.4
Reiniging ................................................................................................................................. 34 Kostprijs van het rooiwerk per hectare ....................................................................... 34
3.6.4.1 Methode voor kostprijsberekening ............................................................................................36 3.6.4.2 Huidige kostprijs...............................................................................................................................36
3.6.5 Weersinvloeden op de oogst ........................................................................................... 38 3.7 TARRA ................................................................................................................................................ 39 3.7.1 Tarra beperken door teeltmaatregelen ....................................................................... 39 3.7.2 Soorten tarra ......................................................................................................................... 39 3.8 OPSLAG VAN CICHOREI ..................................................................................................................... 40 3.9 MEETMETHODE .................................................................................................................................. 41 4
INULINE ................................................................................................................................................ 43
5
METINGEN ........................................................................................................................................... 44 5.1 MATERIAAL EN METHODE .................................................................................................................. 44 5.1.1 Proefopzet .............................................................................................................................. 44 5.1.2 Staalname .............................................................................................................................. 45
9 5.1.2.1 Staalname bij het integraal rooisysteem ................................................................................45 5.1.2.2 Staalname bij het tweefasig rooisysteem ...............................................................................45
5.1.3 Metingen en onderzoek ..................................................................................................... 46 5.1.4 Statistische verwerking en interpretatie van de data............................................ 46 5.1.5 Theoretische uitleg i.v.m. de werking statistische testen .................................... 47 5.2 ROOITESTEN TWEEFASIG ROOISYSTEEM ......................................................................................... 50 5.2.1 Rooitest Warnotte ruggenteelt ....................................................................................... 50 5.2.1.1 5.2.1.2 5.2.1.3 5.2.1.4 5.2.1.5
5.2.2
Proefopzet ...........................................................................................................................................50 Uitvoering van de testen ...............................................................................................................51 Resultaten ...........................................................................................................................................53 Opbrengstverliezen en financiële benadering .......................................................................58 Besluit ..................................................................................................................................................59
Rooitest Warnotte vlakke zaai ........................................................................................ 60
5.2.2.1 5.2.2.2 5.2.2.3 5.2.2.4 5.2.2.5
Proefopzet ...........................................................................................................................................60 Uitvoering van de testen ...............................................................................................................60 Resultaten ...........................................................................................................................................62 Opbrengstverliezen en financiële benadering .......................................................................67 Besluit ..................................................................................................................................................69
5.3 ROOITEST INTEGRAAL ROOISYSTEEM .............................................................................................. 70 5.3.1 Poefopzet ................................................................................................................................ 70 5.3.2 Uitvoering van de testen .................................................................................................. 71 5.3.3 Resultaten .............................................................................................................................. 72 5.3.4 Opbrengstverliezen en financiële benadering ........................................................... 77 5.3.5 Besluit ...................................................................................................................................... 79 6
DISCUSSIE........................................................................................................................................... 80
7
LITERATUURLIJST........................................................................................................................... 81
8
BIJLAGEN ............................................................................................................................................. 84
10
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN EN SYMBOLEN ILVO
Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek
ton/ha
ton per hectare
planten/ha
planten per hectare
pH
Pondus hydrogenii en/of Potentia hydrogenii
ha
hectare
ZAZ
zijaanzicht
VAZ
vooraanzicht
l/ha
liter per hectare
euro/ha
euro per hectare
ha/h
hectare per uur
kW
kilo Watt
€/ha
euro per hectare
ha/jaar
hectare per jaar
m3
kubieke meter
euro/h
euro per uur
kJ/g
kilo Joule per gram
kcal
kilo calorieën
kJ
kilo Joule
B1
blok 1
B2
blok 2
B3
blok 3
B4
blok 4
ANOVA
Analysis of variance
t/min
toeren per minuut
km/h
kilometer per uur
h/ha
uur per hectare
Tukey HSD
John Tukey Honestly Significantly Different test
g/wortel
gram per wortel
11
1
INLEIDING VAN HET ONDERWERP
Bij het oogsten van cichoreiwortels wordt vaak niet het maximale van het potentieel aan wortel geoogst. Wortelverliezen ontstaan door niet elke wortel te rooien, niet alle wortels volledig te rooien of door een te agressieve reiniging. Het onvoldoende rooien geeft aanleiding tot opslag in volgteelten. Deze opslag van cichorei is ongewenst en wordt op natuurlijke manier, vorst, niet afgedood. Deze opslag van cichorei vraagt in vele gevallen een chemische bestrijdingstechniek die mogelijk niet of in mindere mate nodig is. Het oogstmateriaal van cichorei is ontstaan vanuit de oogstmachines van suikerbieten en witloofwortels. In de producerende suikerlanden is meestal het suikerbietenareaal steeds groter dan het cichoreiareaal. De eerste rooisystemen die toegepast werden voor de rooi van cichorei waren analoog aan diegene die conventioneel toegepast werden in de suikerbietenoogst. Verliezen van 5 à 10 ton per hectare en meer waren hier dan ook meer regel dan uitzondering. Suikerbieten kunnen gerooid worden door: rooischijven, rooischaren en oppelwielen. De rooitechnieken die nu toegepast worden om cichorei te rooien zijn: rooischaren, oppelwielen en rooivorken (rooipennen). Door de rooischaren en oppelwielen fijner af te stellen, heeft men het wortelverlies t.g.v. wortelbreuk bij het rooien kunnen terugdringen tot 3 à 5 ton per hectare. Om een nog beter rendement te behalen en om het gebruik van de rooischaren en oppelwielen te behouden heb ik nagegaan of de combinatie van diepwoelertanden met deze rooiorganen een gunstiger effect heeft op het opbrengstrendement (wortelverlies doen dalen). Doordat men streeft naar polyvalent oogstmateriaal voor zowel de oogst van suikerbieten als de oogst van cichorei uit te voeren, kan het financieel interessant zijn, door de huidige en gunstige uitbetaling van de cichorei (52-53 euro/ton voor de campagne 2008), om oogstmachines voor bieten mee af te schrijven bij het gebruik in de cichoreioogst. Door het juist monteren van diepwoelertanden of rooibeitels en het juist instellen van de rooischaren of oppelwielen is het relatief eenvoudig om de omschakeling van bieten naar cichorei te verwezenlijken. Na afpikken van het frame met diepwoelertanden of losschroeven van de diepwoelertanden en het juist afstellen van de rooischaren of oppelwielen is de oogstmachine aangepast voor de oogst van suikerbieten. Het oogstmoment van cichorei en suikerbieten situeert zich van half september tot eind november (afhankelijk van de weersomstandigheden). De leveringstermijn is hieraan gekoppeld, maar loopt echter uit tot eind december voor cichorei en begin – half januari voor suikerbieten. Het oogstmoment van cichorei en suikerbieten kruisen elkaar (meermaals) in het oogstseizoen (afhankelijk van de leveringstermijn) voor de teler. De oogst van cichorei en suikerbieten kan uitgevoerd worden door dezelfde oogstmachine. De introductie van de diepwoelertand zou dus enkele interessante voordelen bieden: eventuele opbrengstverhoging, het behoud van de huidige rooi-installatie, snel en efficiënt omschakelen en betere benutting van het oogstmateriaal. Het onderzoek voor dit eindwerk focuste zich op het gebruik van (verschillende soorten) diepwoelertanden bij de oogst van cichorei. Hierbij worden wortelstalen genomen en opgemeten waarbij de rooi uitgevoerd werd met en zonder de diepwoelertanden bij dezelfde rooiafstellingen. In dit eindwerk is het gebruik van rooischaren met verschillende diepwoelertanden bij de rooi van cichoreiwortels nader onderzocht en beschreven. In functie van de gekozen zaaitechniek, de rooitechniek en het al of niet inzetten van diepwoelertanden worden de opbrengstverschillen toegelicht.
12
2
WAT IS CICHOREI?
2.1
Algemeen
Cichorei (Cichorium intybus L.) behoort, net zoals andijvie en witloof, tot de familie van de Asteraceae (voorheen composietenfamilie of samengesteldbloemige) (Westerdijk, 1996, p. 10-11). Cichorium is een samenstelling vanuit de Griekse woorden “kioo” en “choorion”. Het eerst deel staat voor “weggaan”, het tweede deel betekent “naast het veld groeiend”. “Intybus” betekent op haar beurt “melksap”. Intybus is een leenwoord uit het Arabisch (van Elteren, 2008). Zowel de cultuurplant als de wilde plant is een tweejarige, rechtopstaande en vorstbestendige plant. In het eerste levensjaar of teeltjaar ontwikkelt de cichorei een rozet van bladeren (zie fig. 2-1) en slaat ze inuline en fructose (reservekoolhydraten) op in de penwortel waarbij een zodanige hoeveelheid gevormd wordt dat de winning ervan “financieel en economisch” aantrekkelijk wordt (Westerdijk, 1996, p. 10-11). Naast fructose en inuline zijn er bitterstoffen (intybine), alkaloïden, terpeen, gom, vitamine B4 en C en mineralen zoals ijzer, kalium, silicium en calcium aanwezig in de wortel (van Elteren, 2008). In het tweede levensjaar (reproductieve fase) is er vorming van blauwachtige bloemen (zie fig. 2-2) en zaden. In landbouwkundig opzicht is enkel het eerste levensjaar belangrijk voor de teler o.w.v. de inuline- en fructoseproductie en opslag in de penwortel. Naast de cichorei bezitten ook de aardpeer en de dahlia inuline in knollen of wortels (Westerdijk, 1996, p. 10-11). De cichorei bezit van nature uit een vlezige, fijne, puntige en breekbare penwortel die ongeveer 75 cm lang kan worden, maar na veredeling is ingekort (LCBC, 2003, 2).
Fig. 2-2: reproductieve fase van de cichoreiplant (CSL Chicory, 2003) Fig. 2-1: cichoreiplant (LCBC, 2003, p. 2)
4000 jaar v.Chr. werd vooral cichorei gebruikt voor de productie van papyrus of papyrusrollen. De cichoreiplant werd toen al beschouwd als een plant met therapeutische eigenschappen. In het Oude Egypte was cichorei vooral van toepassing voor de behandeling van maagpijnen. De melkachtige sappen werden gebruikt om oogaandoeningen te genezen. De cichorei had een zuiverend en helend effect op de
13
maag, de lever en het hart. Deze eigenschappen hebben de cichorei enorm bekend gemaakt (LCBC, 2003, p. 2). In de 17de eeuw kwamen de voedende eigenschappen van de cichorei tot uiting. Zo bleek de cichorei de meest geschikte plant als vervanging van de koffieboon. In de 19de eeuw kende de industrie alsook de cichoreiteelt, die hieraan rechtstreeks gebonden was, gouden tijden. Tot in 1980 werd cichorei enkel voor de koffieproductie geteeld. Vanaf dan is de productie van inuline en fructose gestart (LCBC, 2003, p. 2). Cichorei wordt voornamelijk geteeld in landen zoals het Verenigd Koninkrijk, België, Frankrijk, Nederland, Duitsland, Zuid-Afrika, Verenigde Staten, Chili, Australië en India (LCBC, 2003, p. 2). In de praktijk stellen we vast dat nog slechts enkele landen operationeel zijn in de -oogst en cichoreiverwerking (zie grafiek 2-1) (FAO, 2008). In België wordt cichorei al gedurende 20 jaar geteeld en verwerkt voor de productie van inuline en fructosestroop (Westerdijk, 1996, p. 10). Cijfermateriaal afkomstig vanuit de statistiek toont aan dat het grootste areaal binnen Europa aan cichorei terug te vinden is in België (grafiek 2-2) (FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Landbouwstatistieken, 2008).
25.000
Oppervlakte (ha)
20.000 15.000 10.000 5.000 0 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Jaar Europa
België
Nederland
Frankrijk
Zuid Afrika
Grafiek 2-1: cichoreiaandeel van de voornaamst producerende landen in de wereld (FAO, 2008)
Het areaal aan cichorei in België is ongeveer twee maal zo groot als in Nederland (zie grafiek 2-1). In België worden er hogere opbrengsten opgemeten dan in Nederland. Afgelopen vier teeltjaren kan er besloten worden dat in België gemiddeld 1,9 ton/ha cichorei meer gerooid werd dan in Nederland (FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Landbouwstatistieken, 2008 en FAO, 2008). Deze opbrengstverhoging is rechtstreeks te verklaren aan betere oogstmethodes, zoals het gebruik van de vorkrooiers (rooipennen), en het hogere rendement per hectare door de betere grondsoort die we in ons land kennen nl.: de leemstreek.
18.000
50,0
16.000
45,0 40,0
14.000
35,0 30,0
12.000 10.000
25,0 20,0
8.000 6.000
15,0 10,0
4.000 2.000
Opbrengst (ton/ha)
Oppervlakte (ha)
14
5,0 0,0
0 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Jaar oppervlakte (ha)
opbrengst (ton/ha)
Grafiek 2-2: cichoreiareaal en opbrengst in België (FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Landbouwstatistieken, 2008)
Zowel de teelt als het onderzoek naar cichorei kende in België een sterke ontwikkeling en evolueert continu (LCBC, 2003, p. 2). Afgelopen jaar (campagne 2008) werd ongeveer 7.500 ha in België ingezaaid met cichorei voor de productie van inuline. Met goede teeltpraktijken en met een goed werkende, juist afgestelde en aangepaste (bieten)rooier zou het mogelijk moeten zijn om een gemiddelde opbrengst van 50 tot 60 ton cichorei per hectare te rooien. Momenteel is het jaarlijkse gemiddelde voor de verse wortels ongeveer 42-44 ton/ha. Omgerekend komt dit neer op 9 ton inuline/ha (CSL Chicory, 2003). Afgelopen jaar (campagne 2008) kende men een gemiddelde van 47 ton/ha.
2.2
Definitie van de cichoreiwortel
(Miserque, Oestges & Breuse, 2005 b) De cichoreiwortel kenmerkt zich door een lang, zeer breekbaar en spitsvormig worteluiteinde in vergelijking met de suikerbiet die kort, dik en stevig is. De aanzienlijke lengte van de wortel met daaraan talrijke wortelharen maakt het rooien niet gemakkelijk. Deze kenmerken leiden tot een zeer gevoelige en moeilijke rooitechniek. De gebruikte oogstmaterialen evolueren, maar tot nu toe voldoen slechts enkele technieken in minder goede weers- en bodemomstandigheden. Het is daarom dat de cichorei industrie in samenwerking met suikerraffinaderijen zoals o.a. Orafti en Warcoing die al jaren ervaring hebben met deze teelt, een betere vorm van rooien willen bekomen. Hierdoor kunnen de prestaties en de kwaliteit van de cichorei verbeteren. Verschillende proeven zijn in het verleden reeds uitgevoerd:
Vergelijkende testen hebben het mogelijk gemaakt om het werk van verschillende rooi-installaties in identieke situaties te analyseren en om op de kwaliteiten en de gebreken van bepaalde systemen de aandacht te vestigen;
15
2.3
Specifieke proeven die tot doel hadden de opvolging van bepaalde machines of recentere systemen onder bijzondere of verschillende omstandigheden toe te laten.
Wortelverliezen
Wortelverliezen zijn alle verliezen die optreden in het volledige oogstproces, met het laden inbegrepen. Er zijn verschillende vormen van wortelverliezen die optreden bij het rooien nl.: kopverliezen, puntverliezen en reinigingsverliezen (Westerdijk, 2000, p. 62). Tevens zijn er verliezen die kunnen optreden door een te laag plantenaantal. 2.3.1
Kopverliezen
Een regelmatige opkomst en een homogene groei van het gewas is een vereiste om goed ontbladerwerk te kunnen verrichten. Een gelijke plantafstand is hierdoor van cruciaal belang. Een regelmatige en homogene groei van het gewas resulteert naar wortels met dezelfde kophoogte. Er zijn een aantal regels om het kopverlies te berekenen (Westerdijk, 2000, p. 62-63):
1 cm te diep ontbladeren = 5 % wortelverlies;
2 cm te diep ontbladeren = 15 % wortelverlies;
3 cm te diep ontbladeren = 25 % wortelverlies.
Onderstaande grafiek (grafiek 2-3) geeft het (geschatte) opbrengstverlies weer van de te diep ontbladerde wortels (zie fig. 2-3). Het is belangrijk om zo goed mogelijk te ontbladeren, maar ook om de kop niet te raken. De gemiddelde verliezen door een te diepe ontbladering is ongeveer 1,3 ton/ha (Miserque & Breuse, 2006, p. 10).
Fig. 2-3: te diep ontbladerde wortels: rood, goed bladwerk: groen
Grafiek 2-3: geschatte opbrengstverliezen door te diep ontbladerde wortels (Miserque & Breuse, 2006, p. 10)
16
2.3.2
Puntverliezen
Afstelling van de machine, type machine, rijsnelheid, rooidiepte, afstelling van de rooisegmenten, wortelvorm (vertakt of onvertakt, kort of lang), type reinigingszonnen, grondstructuur en grondtextuur hebben direct invloed op de puntverliezen (Westerdijk, 2000, p. 63). Op onderstaande figuur (fig. 2-4) worden de rendementsverliezen weergegeven in functie van de plaats van de puntbreuk. De breukgevoeligheid is gekoppeld aan de wortellengte. Hoe langer de wortel, hoe groter de kans op wortelbreuk. Dit is te verklaren doordat tijdens het lichten van de wortels niet enkel een opwaarts gerichte beweging gecreëerd wordt, maar ook een voorwaartse beweging. De rijsnelheid mag niet te hoog zijn omdat de wortels de kans moeten krijgen tijdig gelicht te worden (Westerdijk, 2000, p. 63).
Fig. 2-4: rendementsverliezen i.f.v. de plaats van de puntbreuk
Onderstaande figuur (fig. 2-5), geeft een beeld van enkele puntbreuken. Links een cichoreiwortel met een puntbreuk met een diameter van 1 cm. In het midden, diezelfde cichoreiwortel met een puntbreuk van 2 cm en rechts weer diezelfde cichoreiwortel met een puntbreuk van 3 cm. Telkens zijn de verliezen die ontstaan bij een puntbreuk afgebeeld naast de “gebroken” wortel.
3cm 2cm Fig. 2-5: puntbreuken van de cichoreiwortel 1cm
17
2.3.3
Reinigingsverliezen
Een te hoge draaisnelheid van de reinigingssystemen of te scherpe en te ronde spijlen van de reinigingszonnen geven aanleiding tot wortelbreuk. Het gebruik van reinigingszonnen met platte spijlen verdient de voorkeur (zie fig. 3-24). De draaisnelheid van de reinigingszonnen en het traject van de wortels op de reinigingszonnen is uiterst belangrijk i.f.v. de weers- en bodemomstandigheden. Hier treden de meeste reinigingsverliezen op (Westerdijk, 2000, p. 62). Aangepaste reinigingsrekken minimaliseren wortelverliezen of wortelbreuk. In de praktijk zijn er twee constructies die gemonteerd worden op zowel integrale als op het tweefasige rooisysteem, nl.: geleiderekken (zie fig. 2-6) of veertanden (varkensstaarten) (zie fig. 2-7). Veertanden worden ingeschakeld in het reinigingscircuit bij de rooi van (suiker)bieten. De biet wordt langsheen deze tanden verplaatst, het wrijvend-schurend effect langsheen deze tanden vermindert drastisch het grondtarragehalte. Deze reinigingsconstructie mag echter niet bij de rooi van cichoreiwortels voorkomen. Cichoreiwortels zijn puntiger en minder stevig waardoor ze als het ware “afgeraspt” worden langsheen deze veertanden. Drastische opbrengstverliezen kunnen zo snel oplopen (zie fig. 3-25). Het gebruik van geleiderekken is hier een must. Het gebruik van geleiderekken bij de rooi van bieten kan, maar het kuisend effect is minder waardoor het grondtarragehalte in vochtige omstandigheden kan stijgen.
Fig. 2-6: geleiderek (LCBC, 2003, p. 37)
2.3.4
Fig. 2-7: veertanden (Agrifac, 2008)
Verliezen i.f.v. het plantenaantal
(Miserque & Donfut, 2007) Verschillende plantenpopulaties geven aanleiding tot een verscheidenheid aan opbrengstverliezen. C.A.R.A.H. (Centre pour l’Agronomie et l’Agro-industrie de la Province du Hainaut, 2006) stelt dat bij een perceel waarbij het plantenaantal lager dan 160.000 planten/ha bedraagt, de diameter van de gemiddelde wortelbreuk 0,5 cm groter is dan bij percelen waar het plantenaantal meer dan 160.000 planten/ha bedraagt. Dit komt neer op een verhoging van verliezen, enkel door puntbreuk, van 1,5 ton/ha. Deze test werd slechts alleen waargenomen bij het gebruik van rooischaren en oppelwielen. Bij de rooi m.b.v. vorken komt dit verschijnsel niet voor, maar in bepaalde omstandigheden wordt er bij deze rooitechniek een hoger verlies aan hele wortels die niet of slecht gerooid zijn opgemerkt. Bij hoge plantenpopulaties (meer dan 160.000 planten/ha) is de worteldiameter en de wortellengte kleiner, waardoor het aandeel kleine wortels stijgt. De worteldiameter is gemiddeld 1,2 cm kleiner en de wortellengte is gemiddeld 2,1 cm korter bij hogere plantenpopulaties t.o.v. lagere plantenpopulaties. De kleine wortels gaan zeer gemakkelijk verloren via het reinigingscircuit. Een aangepaste machine of afstelling kan
18
hierbij dit verlies verminderen, maar het aandeel grondtarra zal verhogen. Uit grafiek 2-4 kan besloten worden dat het verlies aan hele wortels toeneemt i.f.v. een hogere plantenpopulatie.
Totale rooiverliezen (t/ha)
9 8
Puntbreuken
7
Hele wortels
6 6,6
5
5
4
5,9
3 2
3,6
4,3
1 0 105998
141110
161392
187998
220442
Populatie (planten/ha)
Grafiek 2-4: totale rooiverliezen i.f.v. verschillende plantenpopulaties (Miserque & Donfut, 2007)
Hieruit kan besloten worden dat bij een lage plantenpopulatie een gunstig effect gecreëerd wordt om de verliezen per hectare te beperken, maar er moet uiteindelijk rekening gehouden worden met de eindopbrengst van het gewas. De geoogste opbrengst wordt enkel bekomen door de verliezen af te trekken van de potentiële opbrengst. Uit grafiek 2-5 kan enkel vastgesteld worden dat voor de laagste plantenpopulatie (105.998 planten/ha) het opbrengstniveau duidelijk lager ligt t.o.v. de hogere plantenpopulaties.
Opbrengst (ton/ha)
70
Potentiële opbrengst (ton/ha)
Potentiële opbrengst - verliezen (ton/ha)
60 50 40 30 20 10 0 105998
141110
161392
187998
220442
Populatie (planten/ha) Grafiek 2-5: Opbrengstverhouding i.f.v. verschillende plantenpopulaties (Miserque & Donfut, 2007)
2.3.5
Verliezen beperken via variëteitsturing
Zaadveredelingshuizen richten hun werk meer en meer naar een gemakkelijkere te rooien wortelvorm. Er wordt gewerkt of gestreefd naar kortere en dikkere wortels (F. Pype bvba (e-mailbericht, 21 oktober 2008)). Kortere wortels om puntbreuken te vermijden en dikkere wortels omdat deze gemakkelijker te reinigen zijn. Fijne, smalle
19
wortels zijn in het algemeen moeilijker te rooien: breken gemakkelijker af, vallen gemakkelijker door het zeefrad of geleiderek en geven minder gunstige opbrengstresultaten. Te dikke cichoreiwortels zijn ook nadelig. Deze kunnen hol worden en zijn gevoeliger voor wortelziektes, zoals Erwina. Onderstaande tabel 2-1 geeft de wortellengte weer i.f.v. de variëteit bij een klassieke, normale rooi. Deze gemiddelde wortellengte zou men dus ook moeten halen bij het in de praktijk rooien van dergelijke variëteiten. Tabel 2-1: variëteiten geteeld door Chicoline met hun respectievelijke wortellengte (Pype seeds, 2008)
Variëteit
Crescendo
Echo
Hera
Maurane
Melci
Nausica
Wortellengte (cm)
21
21
21
20
21
19
20
3
TEELTTECHNIEK
3.1
Keuze van het perceel
(LCBC, 2003, p. 3) De beste opbrengstresultaten zijn in het verleden bekomen op zandleem en op leemgronden. Bij voorkeur wordt ook op deze gronden cichorei verbouwd. Om aan de eisen van een goed perceel te voldoen:
Mag de onkruiddruk niet te hoog zijn;
Mag de grond niet te nat, niet te zwaar (grondtarra) zijn;
Moet de grond vrij van stenen zijn (wortelvertakkingen en machinebreuk);
Dienen de percelen best zo vlak mogelijk te liggen, dit om erosie te vermijden en om de rooiomstandigheden te vergemakkelijken;
Moet de grond een goed organisch gehalte hebben en een neutrale pH.
Het cichoreiareaal kunnen we in België voornamelijk terugvinden in de zeer vruchtbare bodems van de leemstreek en in bepaalde gebieden van de Condroz. In de zandleemstreek neemt het cichoreiareaal elk jaar toe, o.w.v. de goede bodemeigenschappen en de lage grondtarragehaltes bij het rooien. De landbouwstreken in België zijn weergegeven op onderstaande kaart 3-1.
Kaart 3-1: landbouwstreken van België
21
3.2
Variëteiten
Cichorei kent geen uitgebreid gamma aan rassen zoals bij andere landbouwgewassen. De variëteiten die in België (2007) zijn verbouwd, zijn: Belcanto, Hera, Maurane, Melci en Orchies. Voor 2008 waren volgende variëteiten beschikbaar: Belcanto, Echo, Hera, Maurane, Melci en Orchies (Boonen, 2008). Tabel 3-1 geeft de verhouding van uitzaai voor 2007 en 2008, de zaaidatum en de meest optimale oogstdatum weer. Tabel 3-1: variëteiten 2007 en 2008 (Boonen, 2008)
Variëteit
Belcanto
Echo
Hera
Maurane*
Melci*
Orchies
Uitzaai ‘08 (‘07)
0,5 % (1 %)
1%
9% (9 %)
22,5 % (35 %)
35 % (11 %)
32 % (44 %)
Nov/dec
Sep/okt
zaaidatum oogstdatum
Begin april Sept/okt
Sept/okt
Sept/okt
Dec
* Maurane en Melci zijn schietersgevoelige variëteiten, bij nachtvorst is het beter de zaai uit te stellen tot een latere datum (Boonen, 2008)
3.3
Zaaibedbereiding en zaai
De zaaibedbereiding en de zaai van cichorei verschillen nauwelijks van suikerbieten en witloofpennen. Het klaarleggen van het perceel kan gebeuren door gebruik te maken van eggen, rotorkopeggen, … (Westerdijk, 2000, p. 11). Een goed zaaibed is effen, fijn verkruimeld en vast. Een hoge mate van grondbewerkingen in het voorjaar is af te raden. Een klassieke grondbewerking bevat ploegen voor de winter, een bewerking om de voor te verdichten en het zaaibed aanleggen of klaarleggen (liefst in zo weinig mogelijk grondbewerkingen). Als er o.w.v. omstandigheden toch in het voorjaar geploegd wordt, dan kunnen de grondbewerkingen elkaar best zo snel mogelijk opvolgen om voldoende vocht in het kiembed te bewaren. Het zaaien gebeurt dan best zo snel mogelijk na de laatste grondbewerking, afhankelijk van het bodemvochtgehalte (Vigoureux, 2005). Brede banden of dubbelwielen met een banddruk van + 0,4 bar is ten zeerste aanbevolen bij het uitvoeren van veldwerkzaamheden. Deze maatregelen zijn preventief te nemen om verdichting of diepe sporen te vermijden. Het gebruik van onderdelen die de grond over een totale werkbreedte homogeen aandrukken is van groot belang (LCBC, 2003, p. 9). De zaai van cichorei vindt plaats in het voorjaar (eind maart - half april), als de klimatologische omstandigheden gunstig zijn (Westerdijk, 1996, p. 37-38 en p. 42-43). De zaai gebeurt met een precisiezaaimachine of pneumatische zaaimachine, zoals te zien is op figuur 3-1 (Gilles, 2007). Fig. 3-1: precisiezaaimachine voor de zaai van cichorei vlakvelds (Gilles, 2007)
22
De zaai kan zowel vlakvelds, op miniruggen als op ruggen (zie figuur 3-2). De rijenafstand bedraagt steeds 45 cm. De zaaidiepte is minimaal 0,5 cm tot maximaal 1 cm. De plantafstand in de rij bedraagt 8-9 cm tot 10-11 cm (de plantafstand in de rij bij suikerbieten bedraagt 18-20 cm). Een zo regelmatig mogelijke zaai wordt best aangehouden. Een regelmatige verdeling laat toe om wortels te produceren van gelijke grootte (LCBC, 2003, p. 10-11). Het gebruik van zaaimachines met hoge precisie, het juist aandrukken van het zaad en een aangepaste zaaisnelheid (3 km/h) geven de betere resultaten. Wortels met een regelmatig kaliber leiden tot een hogere productie, minder grondtarra en een betere interne kwaliteit van de wortel. Een optimale opbrengst wordt behaald met 160.000 – 180.000 planten per hectare.
Figuur 3-2: type zaaitechnieken: links vlakke zaai (27 mei 2008) en rechts ruggenteelt (25 mei 2008)
3.4
Teelt op ruggen
Bij de ruggenteelt of de teelt op bermen onderscheiden we 2 verschillende mogelijkheden tot zaai. Deze twee mogelijkheden zijn voorgesteld op onderstaande figuur 3-3. Enerzijds is er de ruggenteelt met een onderlinge afstand van 45 cm met slechts 1 zaadrij per rug. Anderzijds is er de ruggenteelt met een onderlinge ruggenafstand van 75 cm, met 2 zaadrijen per rug. Deze zaaimethode heeft de meest ongunstige plant(en)verdeling. Er heerst concurrentie tussen de planten op dezelfde rug, terwijl een groot teeltoppervlak tussen de ruggen onbenut blijft. Deze laatste zaaitechniek wordt praktisch niet meer toegepast (Westerdijk, 2000, p. 21-22).
maaiveld
maaiveld
Fig. 3-3: soorten ruggenteelt (Westerdijk, 2000, p. 22)
23
Op basis van de zaaitechniek kunnen we besluiten dat ongeveer 90% in vlakke cultuur en 10% op ruggen wordt gezaaid (zie fig. 3-2 t.e.m. 3-4).
Fig. 3-4: ruggenteelt
De zaai op ruggen of bermen heeft enkele interessante voordelen, waaronder (LCBC, 2003, p. 13-14 en Vigoureux, 2005):
Biedt weerstand tegen zware neerslag (onweer) of erosie, bij aanleg dwars (contour) op de hellingsrichting van het perceel;
Opvallend minder bodemfaunaschade (mollen);
Minder schieters door een hogere temperatuurontwikkeling in de rug;
Betere ontwikkeling van de penwortel;
Grondtarrareductie bij de rooi;
Opbrengstverhoging door het creëren van een betere rooikwaliteit, waardoor langere wortels gerooid worden;
Betere bewaring door reductie van wortelbreuk;
Vlottere rooi.
De teelt op ruggen heeft ook enkele negatieve kenmerken, zoals: bij droogte zal er een minder goede opkomst gerealiseerd worden, het vormen van ruggen vraagt aangepaste mechanisatie, de grond zal iets eerder dichtvriezen dan bij een vlakke teelt (LCBC, 2003, p. 13-14). Bij vlakke zaai kan er gekozen worden om in 6, 12 of 18 lijnen gezaaid te worden, bij de zaai op ruggen stellen we in de praktijk vast dat er slechts 6 ruggen gevormd en ingezaaid worden per werkbreedte. Hierdoor ligt het rendement van zaaien lager dan bij vlakke zaai. Ook de kostprijs per hectare is opmerkelijk duurder als een teler kiest om de zaai uit te voeren op ruggen. Tenslotte is de kostprijs aan phytoproducten hoger o.w.v. de hogere grondoppervlakte die men moet behandelen en het toepassen van deze onkruidbestrijders moet in zeer gunstige weersomstandigheden uitgevoerd worden.
24
3.5
Opkomst en verdere ontwikkeling
De veldopkomst van de cichorei is vlot, maar de verdere ontwikkeling is traag. Hierdoor sluit het gewas relatief laat. Deze periode neemt meer tijd in beslag dan bij de suikerbieten en is tevens afhankelijk van de temperatuur. Gemiddeld genomen kan men jaarlijks vaststellen dat gedurende de eerste 10 weken na de opkomst de helft van de assimilatie-producten verbruikt wordt voor bladvorming en de andere helft voor de ontwikkeling van het wortelstelsel. Hierna zal de plant ongeveer driekwart van de drogestof besteden aan wortelgroei en inulineopslag (Westerdijk, 1996, p. 11). De plant vormt onder normale omstandigheden slechts één penwortel. De kleur van de wortel varieert van grijs tot geelwit en is niet vertakt. De hypocotyle as zorgt voor de vorming van de vlezige wortel. In de wortel is er een sterk ontwikkelde, sappige houtcylinder aanwezig. Talrijke vaten met melksap zitten verscholen in de wortel, die uiteindelijk voor o.a. de inuline zorgen. Hieromheen zit de bast en de schorslaag. De bladontwikkeling neemt alsmaar af naar het einde van het groeiseizoen. De inulineopslag vindt plaats in de vacuolen van de cellen in de hout- en bastweefsels van de penwortel (Cichorei teelt info, 2008). Cichorei kan een hoge inulineproductie per hectare bereiken. Dit is enerzijds te verklaren doordat cichorei haar bladapparaat lang actief in stand kan houden in het najaar en anderzijds een groot deel van de totale drogestofproductie als inuline in de wortels opslaat. De oogstindex (inulineopbrengst/worteldrogestofproductie) van cichorei is ongeveer 0,65. Deze oogstindex is wel afhankelijk van het oogsttijdstip en is een maat voor de efficiëntie van gewasproductie (Westerdijk, 1996, p. 11). Hoe hoger deze oogstindex, hoe efficiënter het gewas presteert (Veerman, 2003). De periode vanaf de zaai tot het oogstmoment bepaalt de lengte van het groeiseizoen. Dit komt neer op ongeveer 180 tot 200 dagen voor cichoreigewassen om volledig volgroeid te zijn (Westerdijk, 2000, p. 59). In de herfst nemen de wortel- en inulineopbrengsten nog duidelijk toe. De samenstelling van de inuline verandert tijdens de rijpingsperiode. Naarmate het groeiseizoen vordert worden kortere ketens uit inuline gevormd, hierdoor daalt de fructose/glucose verhouding. Dit geeft aanleiding tot een product dat niet uniform is, wat eventueel problemen geeft voor de verdere verwerking (Westerdijk, 1996, p. 11).
3.6
Oogst
De oogst van de penwortel varieert van half september tot half december. De oogst gebeurt grotendeels door middel van aangepaste bietenoogstsystemen en/of vorkrooiers (Cichorei teelt info, 2008). Aan de hand van de typische eigenschappen van cichorei en uit praktijkervaringen stellen we vast dat de oogst bijzonder gevoelig en moeilijk correct uit te voeren is. Het is daarom een zeer precieze en delicate zaak, waar afgelopen jaren veel onderzoek naar gebeurd is (Miserque et al., 2005 b). Het is praktisch onmogelijk om oogstverliezen volledig te vermijden. Er kunnen echter wel belangrijke voorzorgsmatregelingen genomen worden om de oogst zo goed mogelijk te laten verlopen. Een goede afstelling van de rooi-installatie, maar ook een geslaagde uitzaai in het voorjaar kan de oogstwerkzaamheden sterk beïnvloeden. Een goede opkomst, een homogeen gewas en een voldoende dichte plantenbezetting verminderen oogstverliezen. Deze factoren vergemakkelijken het afstellen van de oogstmachines (Miserque et al., 2006).
25
Het rooimateriaal voor cichorei zijn veelal machines die oorspronkelijk bestemd zijn voor de bietenteelt, maar aangepast zijn voor het rooien van cichorei. Het streefdoel is het verkrijgen van een volledige en onbeschadigde wortel die ook maximaal ontbladerd is met een minimum aan grondtarra. De inuline-afbraak tijdens het opslaan gaat bijzonder snel, nl. twee maal zo snel als de afbraak van suiker bij de suikerbiet. Lange opslagtijden (langer dan drie weken) van cichoreiwortels moeten daarom steeds vermeden worden. Om deze redenen zijn er concrete afspraken gemaakt betreffende rooi- en leveringsdatum. Zo mag men niet langer dan twee weken voor levering rooien met specifieke rooimachines en één week voor levering rooien met niet-specifieke rooimachines. Het rooien met niet-specifieke rooimachines geeft meer beschadigingen aan de wortel waardoor de bewaarduur verkort. Het einde van de oogstcampagne is omstreeks eind november (LCBC, 2003, p. 34). Het verschil tussen het rooien van cichorei met het rooien van bieten, is dat er bij het rooien van cichorei langzamer gereden moet worden, dieper moet gerooid worden, er ontbladerd maar niet ontkopt wordt, de reiniging minder intensief is, en, zoals bij suikerbieten, oogstverliezen zoveel mogelijk vermeden moeten worden. De stand van de rooischaar is minimaal open (+ 1 cm) zoals te zien is op figuur 3-5 (Westerdijk, 2000, p. 59-60). Reinigingszon Voorste band Agrifac (links) Aangedreven rooischaar (opening = 1,4cm) Diepwoelertand Agrifac
Fig. 3-5: rooischaar Agrifac van teler en loonwerker Jaumotte
3.6.1
Ontbladeren
Bij de levering van cichoreiwortels is de verwachting zo dat er geen of zo weinig mogelijk loof aanwezig is aan de wortel. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van een ontbladersysteem met een dubbele rotor, met al of niet ontkoppers (zie grafiek 3-1). Een dubbele rotor biedt het voordeel dat de afstelling van de ontkoppers minder diep kan gebeuren door het minder zware bladkopwerk. De verliezen door een te brute of te diepe kopping, ook wel “overontkopping” genoemd, blijven achterwegen (LCBC, 2003, p. 34). Bij 10% te diep ontbladerde wortels is er al een opbrengstvermindering van 1 ton/ha (Vigoureux, 2005). Een minder goed alternatief is het gebruik van een monorotor zonder ontkoppers. Het ontbladersysteem heeft een slordige werking met een aandeel loof aan de wortels van soms 3 cm of meer (LCBC, 2003, p. 34). Een derde mogelijkheid is het ontbladersysteem met enkele rotor en ontkoppers. De bladtarra aan de wortel is minimaal, maar de brute inslag op de wortel is erg hoog. Hierdoor zijn de verliezen aan overontkopping aanzienlijk (LCBC, 2003, p. 34).
26
Het gebruik van ontkoppers bij de oogst van cichorei is niet overal toegelaten. Zo mag er geen gebruik gemaakt worden van ontkoppers bij het afleveren van cichoreiwortels aan Beneo-Orafti. Door gebruik te maken van ontkoppers blijven soms ernstige wortelstukken achter (= verlies) die opslag kunnen veroorzaken. Bij het ontkoppen kunnen de wortels gaan bloeden, dit leidt tot inulineverlies. Een overtollige aanwezigheid van het loof of bladtarra kan aanleiding geven tot (ernstige) productieproblemen en is een bron van onzuiverheden (LCBC, 2003, p. 34). Op onderstaande figuur 3-6 is te zien dat er een goed bladwerk verricht is, ondanks de onregelmatige plantenstand (Westerdijk, 2000, p. 45).
Fig. 3-6: links: goed bladwerk (Westerdijk, 2000, p. 45) en rechts: werking monorotor Ropa (Ropa, 2008)
Grafiek 3-1: het ontbladeringsmechanisme i.f.v. de rooikwaliteit (LCBC, 2003, p. 35)
Uit grafiek 3-1 blijkt dat in de praktijk, wanneer er gewerkt wordt met het ontbladersysteem met dubbele rotor zonder ontkoppers, er 17% van de wortels nog loof bevat, 10% van de wortels overontkopt zijn en 10,5% van de wortels nog in het bezit zijn van loof dat langer is dan 3 cm. Wanneer er vroegtijdig gerooid wordt in de campagne (september) is het loof nog zeer actief (fotosynthese) en goed aanwezig. Vordert het rooiseizoen dan sterft het bladerdek langzaam af. Bij de oogst van cichorei op ruggen wordt het loof moeilijker en
27
minder efficiënt afgevoerd in de eerste weken van de campagne dan bij een vlakke zaai. Het loof wordt niet volledig afgevoerd door de schroef of worm in de ontbladeraar, waardoor het versnipperd loof tussen de ruggen terechtkomt, zoals te zien is op figuren 3-7 en 3-8. Bij het tweefasig rooisysteem wordt dit loof nog eens door zes of acht cultuurwielen tussen de ruggen aangedrukt vooraleer de rooiploeg met diepwoeler volgt. Het gevolg hiervan is dat het loof zich vermengt met de grond en slechts gedeeltelijk afgevoerd wordt door de reinigingszonnen. Hierdoor is het percentage versnipperd loof in het zwad aanzienlijk, wat een bron van onzuiverheden in de hoop is. Deze onzuiverheden kunnen in het ergste geval leiden tot broei. Achterste trekkerwielen
Diepwoelertand Frame of chassis Rooischaar Ontbladerde cichoreiwortel Geklepeld loof Fig. 3-7: rooiploeg Warnotte met diepwoelertanden
3.6.2
Rooien
3.6.2.1
Diepwoelertanden
Fig. 3-8: versnipperd loof tussen de ruggen
Diepwoelertanden, diepwoelerbeitels of rooibeitels kunnen een positieve invloed hebben op de rooikwaliteit en opbrengstresultaten (Windey, 2005). De diepwoelertanden of rooibeitels worden aan weerszijde van de cichoreiwortel in de bodem verplaatst (zie fig. 3-7 en 3-8). De diepwoelertanden breken de bodem open, waardoor de wortel gemakkelijker gerooid kan worden door de rooischaren (zie fig. 3-9) of door de oppelwielen (zie fig. 3-19 en 3-20). Bij een correcte diepteafstelling vermindert hierdoor de kans op wortelbreuk bij. Het gebruik van diepwoelertanden kan in de praktijk een opbrengstverhoging van 10% realiseren (LCBC, 2003). Diepwoelertanden zijn snel en eenvoudig te (de)monteren. Ze komen zowel voor bij éénfasige als bij tweefasige rooisystemen. Bij het tweefasige rooisysteem wordt meestal een apart chassis voorzien waar de zeven diepwoelertanden aan bevestigd zijn. Op figuur 3-7 is duidelijk te zien dat er een aparte constructie voorzien is om cichorei te rooien door gebruik te maken van diepwoelertanden. Dit chassis kan vlot afgehaakt worden of de diepwoelertanden kunnen volledig uit het chassis verwijderd worden, zodanig dat de landbouwer of loonwerker ook met deze rooiploeg, mits enkele aanpassingen (rooischaren openen en reinigingszonnen eventueel vervangen), vlot suikerbieten kan rooien.
28
Rooischaar Reinigingszon
Diepwoelertand
Fig. 3-9: rooiploeg met diepwoelertand en rooischaar
Er zijn vele soorten en modellen van diepwoelertanden. Dit blijkt uit een enquête van Windey (2005). Onderstaande afbeeldingen (fig. 3-10 t.e.m. 3-12) van diepwoelertanden werden o.a. in de enquête opgenomen en besproken. De diepwoelertanden worden meestal op aanvraag gemaakt of aangepast totdat ze aan de eisen van de landbouwer of loonwerker voldoen. Een frame met diepwoelertanden dat in het tweefasig rooisysteem voor de rooiploeg wordt bevestigd kost € 1250 – € 1500 (LCBC, 2003).
Fig. 3-10: afbeelding van diepwoelertand 1 [cm] (Windey, 2005)
Fig. 3-11: afbeelding van diepwoelertand 2 [cm] (Windey, 2005)
Fig. 3-12: afbeelding van diepwoelertand 3 [cm] (Windey, 2005)
29
3.6.2.1.1
Plaatsing van de diepwoelertanden in de rooi-installatie
De plaatsing van de diepwoelertand is afhankelijk van het type oogstmachine, nl.: integraal of tweefasig rooisysteem.
Plaatsing van de diepwoelertanden bij het integraal rooisysteem
De standaard integrale rooier met rooischaren is als volgt opgebouwd: tasters – ontbladeraar – rooischaren of oppelwielen – reinigingszonnen – opvoerende reinigingsketting – bunker. De plaatsing van de diepwoelertanden bij de integrale rooier kan enerzijds voor de ontbladeraar of net na het ontbladeringsmechanisme, maar steeds voor de rooischaren (of oppelwielen). Is de plaatsing van de diepwoelertanden na de rooischaren of na de oppelwielen, dan is de wortel al gerooid en heeft het diepwoelend effect geen invloed meer op de rooibaarheid van de wortels. In de praktijk vinden we de plaatsing van de diepwoelertanden meestal terug na het ontbladeringsmechanisme en voor de rooischaren. Als de constructeurs van integrale rooiers de diepwoelertanden voorop de integrale rooier bevestigen (vóór het ontbladeringsmechanisme) of het diepwoelen laten uitvoeren door een aparte trekker (met cultuurwielen) die voor de integrale rooier rijdt, dan heeft dit een zeer nadelig effect op het ontbladeren van de wortels. De wortels staan niet meer stevig verankerd in de bodem, staan schuin en kunnen omvallen wanneer het ontbladeren wordt uitgevoerd. Dit gaat enerzijds gepaard met slecht ontbladeren waardoor te hoge opbrengstverliezen (bij te diepe ontbladering) zouden ontstaan of te veel blad aan de wortel aanwezig blijft (= bladtarra). Anderzijds is het praktisch onmogelijk het ontbladeringssysteem, dat meerdere rijen tezelfdertijd ontbladert, goed af te stellen. Een ander nadeel van diepwoelen met een aparte trekker voorop de integrale rooier is de minder goede werking van de zoeker. Door het vallen of scheef staan van de cichoreiwortels kan het voorkomen dat de zoeker overgaat in een andere zaailijn of oogstlijn waardoor respectievelijk één oogstlijn te weinig gerooid wordt of respectievelijk één oogstlijn op dat moment niet wordt gerooid. Extra aandacht van de bestuurder is hierbij vereist. In de praktijk kan er wel gebruik gemaakt worden van een aparte trekker met diepwoelertanden, als deze trekker uitgerust is met een ontbladeringsmechanisme voorop de trekker (in de fronthef). De werkwijze is dan als volgt: het ontbladeringsmechanisme van de trekker ontbladert de cichoreiwortels en woelt de cichoreiwortels los. Daarna volgt de integrale rooier waarvan het ontbladeringsmechanisme is uitgeschakeld. Het nadeel blijft hoe de bestuurder kan blijven gebruik maken van zijn tasters. Het besturen, correct laten functioneren en afstellen of aanpassen van de werkmethode vergt veel concentratie bij deze oogstmethode.
Plaatsing van de diepwoelertanden bij het tweefasig rooisysteem
De opbouw van het tweefasig rooisysteem is als volgt: ontbladeraar met tasters in de fronthef van de tractor – tractor – rooischaren – reinigingszonnen – zwadaflegger en vervolgens (bunker)laderreiniger. De montage van de diepwoelertanden voor de tractor heeft twee negatieve gevolgen:
30
o
Meer vermogen, een ingewikkeldere constructie en moeilijker uit te voeren dan trekken achter de tractor;
o
In veel gevallen worden vier oogstlijnen opnieuw aangedrukt door de cultuurwielen van de tractor. Hierdoor gaat het diepwoelend effect verloren.
Beter is de plaatsing van de diepwoelertanden achter de trekker (na de passage van de wielen van de tractor), maar vóór de rooischaren. De diepwoelertanden worden in de meeste gevallen in/aan een apart chassis aan de rooiploeg (bestaande uit rooischaren, reinigingszonnen en zwadaflegger) bevestigd. 3.6.2.1.2
Diepteregeling van de diepwoelertand
De diepteregeling van de diepwoelertanden is afhankelijk van de constructie van het frame en/of de bevestiging aan het frame. De diepwoelertanden kunnen individueel, al dan niet traploos, worden versteld. De afstelling van de diepwoelertand is afhankelijk van de geleverde trek- of duwkracht van het rijtuig. Een werkdiepte van minimum 20 cm vanaf het maaioppervlak wordt aangeraden om een goed woelend effect te bekomen. 3.6.2.2
Vaste rooivork
Door gebruik te maken van de vaste rooivork (zie figuren 3-13 t.e.m. 3-18) zijn tot nu toe de betere rooiresultaten opgemeten. De wortelpunt wordt d.m.v. de vork uit de bodem gedreven en voorzichtig gerooid. Reinigingsmolentjes (zie fig. 3-14 en 3-16) begeleiden de geoogste wortel verder en hebben een kuisend effect (verlaging van de grondtarra). Door de steeds aankomende wortels, glijden de wortels als het ware steeds verder doorheen de rooivork. Bij een ongelijke plantendichtheid in het perceel zullen de wortels elkaar minder goed doorduwen en zullen er oogstverliezen optreden (LCBC, 2003, p. 35). Enkele nadelen veroorzaakt door gebruik te maken van de rooivork (LCBC, 2003, p. 35):
Onregelmatige plantenaantallen op het veld creëren geen geleidelijke binnenstroom doorheen de vork waardoor het binnenstoten van de wortels onvoldoende is;
Bij niet rechte zaailijnen kunnen grote oogstverliezen optreden;
De bodem wordt diep omgewoeld om de hele wortel te kunnen oogsten. Dit leidt tot aanzienlijke grondtarra die verwijderd moet worden in het reinigingscircuit;
De nodige duw- (zelfrijders) of trekkracht (tweefasige rooisystemen) is zeker niet te verwaarlozen;
Het rooien gebeurt best bij goede rooiomstandigheden (niet te nat, niet te droog).
31
3.6.2.2.1
Rooivork van Agrifac
Agrifac, producent van zelfrijdende éénfasige bieten- en cichoreirooiers met bunker, heeft zelf een rooivork ontworpen om de rooi zo vlot en optimaal mogelijk te maken. Deze vork is te zien op onderstaande figuren, nl.: figuren 3-13 en 3-14. Een opmerkelijk voordeel dat gecreëerd wordt door het rooien met zelfrijders is dat er geen compactatie gebeurt door de wielen, omdat er vóór de wielen gerooid wordt. Dit in tegenstelling tot bij het tweefasig rooisysteem, waarbij de tractorwielen de oogstrijen net vóór het rooien gaat aandrukken (zie fig. 3-16).
Fig. 3-13: rooivork en reinigingsmolentjes (ZAZ) van de Agrifac (Vade-Mecum, 2005)
3.6.2.2.2
Fig. 3-14: rooivork en reinigingsmolentjes (VAZ) van de Agrifac (LCBC, 2003, p. 35)
Vaste CMG vork
Een ander model van de vaste rooivork is de CMG vork. Deze vork kent haar toepassing op de Chico-lift (zie fig. 3-15 en 316). Dit toestel wordt achter de trekker gekoppeld. Een negatief kenmerk van dit type werktuig, zoals eerder al aangehaald werd, is dat vóór de rooilijn de grond onder de wielen gecompacteerd geraakt.
Fig. 3-15: vaste CMG vork (VAZ) van de Chico-lift (Vade-Mecum, 2005) Fig. 3-16: Chico-lift inwerking met reinigingsmolentjes (www.jeanphi.be)
Door gebruik te maken van rooivorken wordt de grond diep en zwaar omgewoeld om de gehele wortel te oogsten. Hierdoor komt er veel teeltaarde mee in het verdere reinigingsproces. Bij natte omstandigheden kan het gebeuren dat de teeltaarde niet optimaal verwijderd wordt en aan de wortel blijft kleven of mee in het zwad wordt afgelegd (zie fig. 3-17). Dit leidt tot een hoger grondtarragehalte. Een juiste afstelling van de reinigingselementen en in minder vochtige omstandigheden rooien kan dit probleem soms aanzienlijk beperken.
32 Fig. 3-17: werking van de Chico-lift in relatief vochtige omstandigheden (www.jeanphi.be)
3.6.2.2.3
Moreau-Copin vork
De producent Moreau-Copin heeft ook haar specifieke rooivork ontwikkeld (zie fig. 3-18). Het systeem van rooien is vergelijkbaar als bij de Agrifac. Enkel heeft deze machine geen bunker, waardoor ze de wortels in een “verhard” zwad aflegt. Fig. 3-18: Moreau-Copin vork (Vade-Mecum, 2005)
3.6.2.3
Oppelwielen
Het rooisysteem voor cichorei met oppelwielen (zie fig. 3-19-320) levert eveneens goede opbrengstresultaten (LCBC, 2003). In noordelijke landen zijn de oppelwielen goed gekend, vooral in kleiachtige gronden (Vandergeten, 2003). Eén set wielen bestaat uit twee niet evenwijdig roterende metalen wielen die in verbinding staan d.m.v. een asje. De aansturing van de oppelwielen is hydraulisch. De draaisnelheid van de oppelwielen is groter dan de snelheid van voortgang. Deze functie kan uitgeschakeld worden. De aandrijving van de oppelwielen gebeurt dan door de rijsnelheid. De werkdiepte is tevens instelbaar (KBIVB & ITB, 2007). Oppelwielen kunnen zowel op integrale als op tweefasige oogstsystemen gemonteerd worden. Voor de set oppelwielen kunnen diepwoelertanden gemonteerd worden (zie fig. 3-20). De oppelwielen lichten de cichoreiwortel uit de grond.
Fig. 3-20: werking oppelwiel in detail (Vade-Mecum, 2005) Fig. 3-19: werking oppelwielen (www.jean-phi.be)
33
Ook hier merken we op dat er compactatie kan optreden bij het gebruik van oppelwielen in het tweefasig rooisysteem. Dit geeft aanleiding tot een minder gunstige rooi. Op figuur 3-21 is goed waar te nemen dat de oppelwiel een rij moet rooien net tussen de twee en na de passage van de tractorwielen. Eén oppelwiel Achterste trekkerband (rechts) Fig. 3-21: plaatsing van het oppelwiel voor het rooien van cichorei (ILVO, 2005)
3.6.2.4
Welke rooitechniek?
Onderstaande grafiek 3-2, geeft de verschillende breukdiameters weer van de verschillende toegepaste oogstsystemen bij een vlakke zaai, van de stalen die aan de hoop genomen zijn op hetzelfde perceel. Het rooien met vorken geeft gemiddeld de kleinste breukdiameter. De gemiddelde breukdiameter bedraagt bij deze techniek 1,5 cm. Het rooien met klassieke rooischaren geeft het slechtste resultaat met een gemiddelde breukdiameter van 2,1 cm. Hoe kleiner de breukdiameter, hoe hoger de opbrengsten. Uit teelttechnisch oogpunt willen we het maximale uit de bodem halen.
Gem. breukdiameter (cm)
2,5 2,1 2
1,8 1,5
1,8
1,6
1,5 1 0,5 0
Vorken
Oppel
Oppel + dw
Scharen
Scharen + dw
Rooitechniek
Grafiek 3-2: gemiddelde breukdiameter van de cichoreiwortels bemonsterd aan de hoop, i.f.v. de rooitechniek (Oppel = oppelwielen; dw = diepwoelertanden) (Miserque & Breuse, 2006, p. 15)
Door gebruik te maken van een theoretische schattingsformule, die opgesteld is door het onderzoekscentrum te Gembloux, kan er m.b.v. de gemiddelde breukdiameters die op bovenstaande grafiek 3-2 vermeld staan de rooiverliezen geschat worden. Reinigingsverliezen zijn hier niet mee opgenomen. De rooiverliezen per rooitechniek staan in onderstaande tabel 3-2 vermeld. Dit is een theoretische berekening, bij een gemiddelde plantenpopulatie van 160.000 en 180.000 planten per hectare.
34 Tabel 3-2: reële verliezen i.f.v. de rooitechniek (Oppel = oppelwielen; dw = diepwoelertanden)
Rooitechniek
Gemiddeld verlies per wortel
Gemiddeld verlies per ha
Vorken
6,95 g/wortel
1,10 - 1,25 ton/ha
Oppelwielen
8,94 g/wortel
1,40 – 1,65 ton/ha
Oppel + dw
7,56 g/wortel
1,20 – 1,40 ton/ha
11,50 g/wortel
1,80 – 2,10 ton/ha
8,94 g/wortel
1,40 – 1,65 ton/ha
Scharen Scharen + dw
Rooien door middel van rooischaren is een veel toegepaste techniek die in de bietenoogst zeer goed functioneert en goede oogstresultaten behaald. Maar het rooien van cichorei door gebruik te maken van rooischaren is in de meeste gevallen de minst goede rooitechniek. 3.6.3
Reiniging
De reiniging kan d.m.v. verschillende systemen gebeuren. Het doel van de reiniging is het aandeel grond, dat nog aan de wortels kleeft, te verminderen. Doorheen dit proces valt het niet uit te sluiten dat de wortels onbeschadigd blijven. Het evenwicht zoeken tussen “zo goed mogelijk kuisen” en “het aandeel grondtarra” is niet altijd even gemakkelijk. De reiniging gebeurt door een combinatie van verschillende technieken met afwisselende draaisnelheden. Ook onderling schuren en draaien van de wortels tegen elkaar heeft een gunstige invloed op de vermindering van het aandeel grondtarra, maar een negatief effect inzake wortelbeschadiging. In de praktijk worden volgende systemen toegepast: combinatie van rollen (zie fig. 3-22), reinigingstapijten (zie fig. 3-23) en reinigingszonnen (zie fig. 3-24). Schade aan wortels en/of wortelbreuk zijn ongewenste effecten bij het reinigen. Deze verliezen minimaliseren is gewenst (LCBC, 2003, p. 37).
Fig. 3-22: axiaalrollen (LCBC, 2003)
3.6.4
Fig. 3-23: reinigingstapijten (LCBC, 2003)
Fig. 3-24 reinigingszon met platte spijlen (Foto KBIVB)
Kostprijs van het rooiwerk per hectare
(Miserque, Breuse & Oestges, 2005 a) De vraag naar aangepaste cichoreioogstsystemen is groot. Afgelopen jaren zijn er een aantal nieuwe specifieke of polyvalente-oogstsystemen op de markt verschenen. Een
35
keuze maken voor een rooimachine die onberispelijk werkt of die in alle oogstomstandigheden beter functioneert en een betere kwaliteit aflevert dan andere machines, is zeer moeilijk. Het aanschaffen van een nieuw oogstmachine is een moeilijke keuze. Zowel op basis van het financiële als op basis van het praktische. Een eerste probleem dat de keuze beïnvloedt zijn de geoogste oppervlaktes per teeltseizoen. In de praktijk zien we een beduidend verschil in oogstbare oppervlakte per teeltseizoen. Deze oogstbare oppervlakte schommelt van 40 tot 400 ha bij sommige landbouwers of loonwerkers. Landbouwers of loonwerkers die slechts 40 ha per teeltseizoen rooien beschikken, in de meeste gevallen, enkel over polyvalent rooimateriaal, dat kan gebruikt worden in de oogst van zowel bieten als cichorei. Landbouwers of loonwerkers die jaarlijks ongeveer 400 ha cichorei rooien kunnen een overweging maken voor de aanschaf van een specifieke rooimachine voor de oogst van cichorei. O.w.v. de hoge aanschafkosten van (nieuwe) (rooi)machines en de onvoorspelbare marktprijzen en oogstopbrengsten is de keuze des te belangrijker. Een te dure aanschaf die niet rendabel is, kan een zware financiële kater veroorzaken. Natuurlijk spelen externe factoren ook mee, zoals de brandstofkost (zie grafiek 3-3), brandstofverbruik, onderhoud, … . Uit een recent onderzoek (2005) hebben analisten de rooikostprijs berekend. In de oogstperiode van september 2004 tot 31 december 2004 bedroeg de gemiddelde kostprijs van stookolie 0,435 euro/liter en 0,465 euro/liter voor de extra stookolie. Het gebruik van de extra stookolie is sterk aanbevolen voor de recentere motoren. Het gemiddeld brandstofverbruik van een oogstmachine bedraagt 40 tot 60 l/ha. In 2005 was er een prijstoename van + 0.15 euro/liter stookolie t.o.v. 2004. Dit vertaalde zich in een kostprijsverhoging van 6 tot 9 euro/ha. In vergelijking van de campagne van 2006 met 2005 geeft een kostprijstoename t.g.v. de brandstofstijging van nog eens 3,00 tot 4,50 euro/ha. 0,7 0,6
euro/liter
0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006
Grafiek 3-3: Evolutie van de stookolieprijs van 1996 tot 2006 in euro/liter (FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, 2008)
Fabrikanten van bunkerrooiers hebben zware inspanningen geleverd om nieuwere, zuinigere, krachtigere en prestatie gerichte motoren te ontwikkelen. Deze aanpassingen kwamen ondermeer tot stand door te werken met een hydraulisch systeem dat het motorregime vermindert tijdens de arbeid.
36
3.6.4.1
Methode voor kostprijsberekening
De kostprijsberekening wordt berekend voor een jaarlijks gebruik tussen de 150 en 450 ha. In een dergelijke berekening worden nog een aantal elementen in acht genomen, zoals:
De afschrijving van de oogstmachine over een veranderlijke duur, i.f.v. het jaarlijks gebruik (het gaat hier om een technische afschrijving i.p.v. een boekhoudkundige afschrijving);
Intresten (we gaan ervan uit dat het materiaal aangekocht werd met eigen middelen én dat intresten overeenstemmen met de intresten die men had kunnen ontvangen, door de som voor de aankoop van de machines te beleggen);
Brandstofkosten (0,45 euro/liter) en het vermogen van de motor;
Onderhoud- en herstellingskosten met de arbeidskosten;
Verzekering;
Arbeidskosten (20 euro/uur).
De effectieve reële kost van een machine kan pas opgetekend worden als de gebruiker zich er van ontdoet of de machine verkoopt. Na talrijke draaiuren is de overnamewaarde soms goed of soms sterk gedaald. Dit hangt af van vele factoren, zoals onderhoud, staat van het machine, … . 3.6.4.2
Huidige kostprijs
Er kan een vergelijking gemaakt worden tussen verschillende rooisystemen met de kostenprijsberekening. De machines die gebruikt worden voor de kostprijsberekening zijn weergeven in tabel 3-3. Afgeronde nieuwprijzen werden gebruikt. De prijzen zijn enkel richtprijzen (niet effectieve prijzen). Aankoopprijs
Prestatie (ha/h)
Vermogen
Bunkerrooier met vorken
€ 350.000
0,7 ha/h
300 kW
Bunkerrooier met scharen of oppelwielen
€ 350.000
0,78 ha/h
330 kW
Rooier met vorken
€ 50.000
0,7 ha/h
Tractor: 130 kW
Rooier met scharen
€ 35.000
1 ha/h
Tractor: 120 kW
Rooier met oppelwielen
€ 50.000
1 ha/h
Tractor: 120 kW
Bunkerlader 30 m³ - 20 t
€ 200.000
Functie v.d. rooier
320 kW
Bunkerlader 40 m³ - 25 t
€ 235.000
Functie v.d. rooier
320 kW
Monorotor ontbladeraar
€ 25.000
Functie v.d. rooier
Dubbele rotor ontbladeraar
€ 35.000
Functie v.d. rooier
Machine
Tabel 3-3: gegevens met betrekking tot het rooimateriaal (Miserque, Breuse & Oestges, 2005 a)
37
Voor de kostprijsberekening voor een tractor gaan we ervan uit dat de tractor 1000 uren per jaar werkt (is de werkduur per jaar hoger dan 1000 uren, dan daalt de kost en omgekeerd). De uurkost van een trekker is om en beide 22,50 – 24,70 euro/h (160 180 pk of 120 – 130 kW). In onderstaande grafiek 3-4 worden een aantal verschillende rooitechnieken met elkaar vergeleken in kostprijs per jaarlijks gebruik. De goedkoopste en de meest rendabele oplossing is nog steeds het klassieke systeem van rooien (zie grafiek 3-4). Dat betekent niet dat met deze oogsttechniek de betere oogstopbrengsten behaald worden. Oogstwerkzaamheden met vorken of bunkerrooiers met vorken zijn de duurste oogstsystemen, maar vaak ook wel de betere. Er wordt hier geen rekening gehouden met het feit dat een bepaald rooisysteem betere opbrengsten kan realiseren en daardoor een duurdere oogstkost kan/mag zijn.
Grafiek 3-4: kostprijsevaluatie van de cichoreirooisystemen i.f.v. het jaarlijks gebruik (SR = un seul rotor of enkele rotor; DR = double rotor of dubbele rotor en déb. = une débardeuse of bunkerlader) (Miserque, Breuse & Oestges, 2005 a)
Het rooien d.m.v. een gescheiden werkgang (het tweefasige rooisysteem) kan in twee klassen opgedeeld worden, namelijk een goedkoop en een duurder systeem. Het goedkoper systeem bestaat uit een ontbladeraar met eenvoudige rotor en een bunkerlader met een capaciteit van 30 m³. Het duurdere systeem bestaat uit een ontbladersysteem met dubbele rotor en een bunkerlader met een capaciteit van 40 m³. Het prijsverschil tussen de twee systemen is 15 tot 25 euro/ha, volgens het jaarlijkse gebruik. De aanschafkost voor een rooisysteem met vorken (zowel met gescheiden werkgang als met een bunkerrooier) is hoger en haar werkvermogen is lager. Bij deze machines zijn betere oogstresultaten opgetekend, zodat deze hogere kost verklaard en gecompenseerd kan worden. Echter deze machines zijn alleen toepasbaar voor de cichoreiteelt. De dure aanschafkost en het geringe werkspectrum zijn twee belangrijke aspecten die het aandeel van potentiële gebruikers doet verminderen. Een rooisysteem uitrusten met bijvoorbeeld oppelwielen leidt tot een meerkost van 40 euro/ha. Dit stemt ongeveer overeen met één ton cichorei per hectare. De uitrusting met oppelwielen is in normale rooiomstandigheden gemakkelijk terug te verdienen. De kost om cichorei te oogsten is hoger dan de oogst van suikerbieten. Dit is te verklaren door de diepere werking van het getuig in de bodem, dat meer slijtage met zich meebrengt en het hoger brandstofverbruik. Door de diepere werking liggen de prestaties per hectare ook lager (Miserque et al., 2005 b).
38
3.6.5
Weersinvloeden op de oogst
Zoals bij vele oogstwerkzaamheden (graan, aardappelen, erwten, bieten, cichorei, …) is de factor “weer” een grote en beïnvloedbare parameter die cruciaal kan zijn bij het uitvoeren van de oogst. Deze parameter heeft ook invloed op de ontwikkeling van het gewas. In tabel 3-4 worden de opvallendste klimatologische feiten van het teeltjaar 2008 aangehaald. Tabel 3-4: samenvatting klimatologische jaar 2008 (De Bietplanter, 2009)
Maand
Gebeurtenis
Januari
Zachte temperaturen, regenachtig en geen vorstperiodes
Februari
Zachte temperaturen, droog en lichte vorstperiodes
Maart
Koud, somber, zeer overvloedige regens (record van regenval) waardoor de zaai op vele plaatsen uitgesteld werd tot 2 à 3 weken
April
Fris, lichte nachtvorst en regenachtig (matige opkomst)
Mei
Hittegolf tijdens de eerste drie weken van de maand, gevolgde door hevig onweer (veel bodemerosie waardoor + 10 % herzaaid werd)
Juni
Zacht, veel neerslag en weinig zon
Juli
Normale neerslaghoeveelheden met plaatselijke hevige onweders en weinig zonneschijn
Augustus
Normaal, maar weinig zon
September
Normaal en dikwijls droog (vele gunstige rooidagen)
Oktober
Normaal (relatief veel gunstige rooidagen)
November
Normaal, voldoende regen gepaard gaande met nachtvorst
December
Normaal, permanente vorst vanaf half december
Uit tabel 3-4 stellen we vast dat er zowel in de maand maart, april, mei (na de hittegolf), juni en in juli meer dan voldoende neerslag aangeboden werd. Door de voldoende neerslag is er plaatselijk veel bodemerosie vastgesteld, ook in landbouwstreken waar cichorei gezaaid werd. Deze neerslag heeft er ook voor gezorgd dat de wortels in het algemeen korter gebleven zijn. M.a.w. ze hebben niet te kampen gehad met een droogtestress, waardoor ze niet dieper in de bodem op zoek moesten gaan naar water. Dit was wel het geval voor het teeltjaar 2007, waarbij in sommige landbouwstreken 36 dagen (van 31 maart tot 6 mei) geen neerslag viel (Koninklijk Meteorologisch Instituut, 2009). Om goede oogstwerkzaamheden voor cichorei of bieten uit te voeren is de bodemtoestand cruciaal. De toestand van de bodem wordt op haar beurt beïnvloed door de temperatuur, hoeveelheid neerslag per tijdseenheid, het bladerdek, toestand van het gewas, plantenaantal, bodemstructuur, grondtextuur, … . De grafiek in bijlage 1 geeft de gemiddelde temperatuur en de totale neerslag uitgedrukt per dag weer. Ook zijn de rooidagen van de staalname aangeduid op de grafiek.
39
3.7
Tarra
3.7.1
Tarra beperken door teeltmaatregelen
Een goede afstelling van de rooier, goede oogstomstandigheden en onvertakte wortels liggen aan de basis voor de beperking van grondtarra (Miserque et al., 2005 b). Tijdens de teelt dienen een aantal belangrijke aspecten in het oog te worden gehouden om tarra te vermijden. (Westerdijk, 2000, p. 62)
Goede en verzorgde zaaibedbereiding (Westerdijk, 2000, p. 62) Een eerste belangrijke stap in grondtarravermindering is het vormen van een egaal vlakke, vaste en fijne grond bij de zaaibedbereiding. Oneffenheden op zeer korte afstand moeten steeds vermeden worden. Een juiste afstelling van het getuig ligt hier aan de basis. Een ongelijke zaaibedbereiding geeft aanleiding tot dieper liggende planten. Dit heeft onmiddellijk invloed op de groei en later op de oogst. Ongelijke en onregelmatige worteldieptes vragen aangepaste (diepere) instellingen van de rooier. Dat bemoeilijkt de oogst wat betekent dat er extra grond mee gerooid zal worden.
Plantaantal en plantregelmaat (Westerdijk, 2000, p. 62) De hoeveelheid tarra is enigszins te sturen door het plantenaantal en de plantopkomst. Een laag plantenaantal geeft een laag percentage tarra. Een plantenaantal van ongeveer 160.000 - 180.000 per hectare is optimaal.
Onkruidbestrijding (Westerdijk, 2000, p. 62) De aanwezigheid van grotere onkruiden en schieters kunnen overlast veroorzaken bij de oogstwerkzaamheden. Deze kunnen voor verstoppingen in de rooier en (bunker)laderreiniger zorgen waardoor het reinigend effect afneemt (verstopping van spijlenrekken) en het tarragehalte toeneemt.
3.7.2
Soorten tarra
(Westerdijk, 2000, p. 61-62) Er zijn verschillende vormen van tarra die we kunnen terugvinden in de teelt van cichorei. Er dient een onderscheid gemaakt te worden onder: bladtarra, grondtarra en overige tarra.
Bladtarra is het deel van het loof dat nog aan de wortel hangt na het ontbladeren van de cichorei. Dit percentage varieert tussen de 0 en 10 %. Dit percentage wordt uitgedrukt i.f.v. de netto wortel. Bij de verdere verwerking, meer bepaald bij de versnijding, speelt de slecht ontbladerde wortel (met bladtarra) nog een cruciale rol. Nochtans zal de kwaliteit en winbaarheid van inuline nauwelijks beïnvloed worden.
Grondtarra Normaal ontwikkelt de cichorei één penwortel. Deze penwortel kan in bepaalde ongunstige omstandigheden vertakken, zoals een storende ploegzool of steengruis. Deze gevormde vertakking en de eventuele sterker ontwikkelde
40
zijwortels geven aanleiding tot meer grondtarra en een moeilijkere oogst van de gehele wortel. Van nature uit is de wortelhuid relatief gaaf met weinig zijwortels zodat er weinig grond aan de wortels kan blijven kleven. Bij de verdere verwerking, het wassen, vormt deze tarra het grootste probleem. Ook de opslag van deze grond en het wegvoeren van deze onbruikbare grond brengt aanzienlijke kosten met zich mee. Grote hoeveelheden water zijn nodig om de grondtarra te verwijderen van de wortels. Daarnaast zijn grote bedragen nodig om het water (opnieuw) te zuiveren om vervolgens opnieuw te gebruiken bij het wassen van andere wortels. Bovendien verhoogt het hoge grondtarragehalte een ongewenst asgehalte in het bijproduct van de cichorei, namelijk de cichoreipulp. In een latere stap van het productieproces waarbij toch nog grondtarra aanwezig is, kan de sapzuivering benadeeld worden. Doordat de grond nu wel loskomt bij het snijden en uitlogen van de wortels, verhindert deze grond een goede werking van de sapzuivering.
Overige tarra Overige tarra is geen grond of loof, maar ongewenste delen die toch mee gerooid zijn. Onder deze noemer zitten: stenen, hout, metaal, onkruiden, etc. Dergelijke producten kunnen (zware) schade aan het productieproces aanbrengen. Deze producten zijn zeker niet geschikt voor de menselijke en dierlijke consumptie en moeten steeds vermeden worden.
3.8
Opslag van cichorei
Cichoreiopslag ontstaat enerzijds uit zaad dat na een koude periode gaat “schieten”. Zaadveredelingsbedrijven vermelden daarom of de variëteit schietergevoelig is of niet. Bij de uitzaai van een schietergevoelige variëteit wacht men best totdat de koude periodes in het voorjaar voorbij zijn. Opslag van cichorei kan tevens ontstaan door: wortelpuntjes en hele wortels afkomstig van een minder goede rooi, een te intensieve reiniging of het niet nauwkeurig afstellen van de rooier (fig. 3-25). Deze opslag van cichorei vinden we meestal het jaar nadien terug, waar de cichoreiteelt voorafgegaan is, waar deze niet gewenst is. Door de aanwezigheid van reservestoffen (glucose, fructose en inuline) zullen deze wortelresten in de winter bijna niet stuk vriezen. Bij het onderploegen kunnen ze alsook ontsnappen aan een chemische bestrijding. Hierdoor kunnen ze in het volgende groeiseizoen cichoreiplantjes ontwikkelen die als waardplant (zie fig. 3-26 en 3-27) Fig. 3-25: kunnen functioneren of oogstwerkzaamheden kunnen opbrengstverliezen na een verstoren en/of bemoeilijken (Westerdijk, 1996, p. 20 te intensieve reiniging en p. 27). (LCBC, 2003)
41
Figuren 3-26 en 3-27: cichoreiopslag in wintertarwe
3.9
Meetmethode
Om de rooitechniek te kunnen opmeten en schade aan de wortels te minimaliseren wordt gebruik gemaakt van een dummy (kunstmatige cichoreiwortel zonder sensoren) en van een kunstmatige cichoreiwortel met sensoren. (Overzicht rapporten: cichorei, 2003, p. 3) Eerste metingen worden steeds uitgevoerd met een dummy (zie fig. 3-28) om een schatting te verkrijgen in hoeverre er beschadiging of verlies zou kunnen optreden, zonder het risico te lopen dat de elektronische wortel (zie fig. 3-29) onmiddellijk verloren of beschadigd zou geraken. (Overzicht rapporten: cichorei, 2003, p. 3-4) Een dummy of elektronische wortel neemt de plaats in van één met de hand gerooide cichoreiplant. Zowel de dummy of elektronische wortel wordt op dezelfde manier gerooid als de omringende planten(constante rijsnelheid, constante rooidiepte, dezelfde rooiafstelling). Het terugvinden van de dummy neemt veel tijd in beslag. Ervaring toont aan dat de test best uitgevoerd werd met een lege bunker, om tijd te besparen voor het terugvinden van de dummy of elektronische wortel. (Overzicht rapporten: cichorei, 2003, p. 3-4)
Fig. 3-28: gewone dummy (Overzicht rapporten: cichorei, 2003, p. 5) Fig. 3-29: elektronische wortel (Overzicht rapporten: cichorei, 2003, p. 5)
42
De meest voorkomende schade is puntbreuk. Het overzichtsrapport cichorei van de campagne 2003 wees uit dat wanneer gerooid wordt met rooibeitels, er opvallend minder schade (puntbreuk) optreedt in vergelijking met een gangbare methode van rooitechniek (Overzicht rapporten: Cichorei, 2003, p. 10-11). Uit de schade-indices blijkt ook dat een axiaalrollenbed, in vergelijking met reinigingszonnen, veel zachter is voor de cichoreiwortels en hierdoor minder breuk optreedt (Overzicht rapporten: Cichorei, 2003, p. 11).
43
4
INULINE
Inuline komt o.a. voor in cichorei, aardpeer, dahlia en schorseneer. De vegetatietypes die inuline produceren groeien voornamelijk in koudegematigde gebieden. Inuline wordt aangemaakt door de synthese van organische stof tijdens de fotosynthese (Wikipedia). Het gevormde product, sucrose, wordt getransporteerd in de plant. In de wortel wordt dit sucrose omgevormd tot oligosacchariden, dat op haar beurt wordt omgevormd tot inuline. Dit inuline wordt opgeslagen in de vacuolen van de ondergrondse plantencellen en fungeert als reservestof (net zoals zetmeel) voor de plant. Afbraak van inuline leidt tot glucose en fructose moleculen (LCBC, 2003, 43-44). Inuline is voor de plant tevens het “anti-vries” in de wortel. In een cichoreiwortel kan 15-17 % inuline aanwezig zijn (Wikipedia). Inuline is een smaakloos, fijn en wit poeder van oorsprong. Het kan gebruikt worden als voedingsvezel en als zoetstof. De vorming van de zoetstof gebeurt na een hydrolyse (splitsing van een chemische verbinding, waarin de atomen van water zijn opgenomen) tot een keten van tien tot honderden fructosemoleculen met een glucosemolecule aan het einde van de keten, een polysacharide (zie figuur 4-1) (Westerdijk, 1996, p. 6). De kwaliteit van inuline wordt uitgedrukt in DP (degree of polymerization). Hoe langer de DP, hoe langer de ketens zijn, hoe beter de kwaliteit. De term kleine suikers of Fig. 4-1: inulinemolecule onbruikbare suikers wordt best zo laag mogelijk (Wikipedia) gehouden. Dit zijn “onzuiverheden” en zijn ongewenst bij de verwerking van cichorei (Boonen, 2008). De vraag naar inuline komt grotendeels uit twee sectoren, enerzijds de voedingsmiddelenindustrie en anderzijds de chemische industrie. Door de zoektocht van de consument naar vetarme en zo laag mogelijke calorierijke levensmiddelen is de interesse voor inuline weer toegenomen. De neutrale eigenschappen van inuline maken het product zo interessant. Inuline kan in een zeer breed assortiment van producten ingebracht worden zonder dat het de eigenschappen van het eindproduct wijzigt, terwijl het gehalte aan voedingsvezel verhoogt. Inuline kan ook vetten vervangen zodat het eindproduct een lagere calorische waarde bevat. De calorische waarde van vet bedraagt 38 kJ/g en van inuline 4 kJ/g (1 kcal = 4,18 kJ) (Westerdijk, 1996, p. 12). De zoetstof uit cichorei bevat bitterstoffen, glycosiden, inuline, vetten en spoorelementen. Het heeft een gunstige invloed op de spijsvertering, lever en gal. Cichorei zuivert de lever. Het drijft afvalstoffen zoals zweet en urine uit het lichaam. Een andere opmerkelijke functie van de zoetstof is dat het de spieren en beendergestel verstevigt of versterkt. Andere voordelen van inuline zijn het verhelpen van constipatie en het helpt mee aan de verlaging van het cholesterol- en vetgehalte in het bloed (Westerdijk, 1996, p. 12). Fructoserijke stroop wordt verkregen uit een hydrolyse van inuline. Deze fructose is zeer geschikt als natuurlijke zoetstof in frisdranken, ijs en bakkerijproducten. De zoetkracht van fructose is 1,1 tot 1,5 keer groter dan die van suiker (Westerdijk, 1996, p. 12). In de chemische industrie vormt o.a. inuline en derivaten een goede uitgangsstof voor de productie van harsen en lijmen (Westerdijk, 1996, p. 12).
44
5
METINGEN
5.1
Materiaal en methode
5.1.1
Proefopzet
De percelen waar een eventuele rooitest kon worden uitgevoerd, werden besproken en eind augustus bezocht m.a.w. vooraleer de rooi plaatsvond. Geïnteresseerde nNederlandstalige en Franstalige landbouwers of loonwerkers kregen een enquêteformulier (zie bijlage 2, 3 en 4). Niet alle percelen kwamen in aanmerking o.w.v. het slechte weer in het voorjaar, waarbij vele percelen onderhevig waren aan bodemerosie. Ook werden een aantal criteria vooropgesteld, zoals: kerende grondbewerking, zeer laag stenengehalte in de bodem, rechthoekige percelen, homogene percelen, niet herzaaide percelen, … . De proefopzet werd in samenwerking met het ILVO opgesteld. Door hun ervaringen bij gelijkaardige testen tijdens de afgelopen jaren kon de proefopzet worden geoptimaliseerd. Hierbij is het van groot belang dat alle rijen, gerooid met een bepaalde techniek, willekeurig door elkaar worden aangelegd zonder dat er twee rijen naast elkaar met dezelfde techniek worden gerooid. Op die manier moet de invloed van het veld op de techniek worden geminimaliseerd. Verder wordt er geen staal op de wendakker of ter hoogte van de spuitsporen genomen. Per rooitechniek werden drie herhalingen uitgevoerd. Tijdens het uitvoeren van de herhalingen werden geen aanpassingen aan het rooisysteem uitgevoerd. Per gerooide rij werden telkens op vier gemarkeerde plaatsen, 25 cichoreiwortels verzameld. Eén deelstaal van een herhaling is gelijk aan een blok. Eén herhaling bestaat uit vier blokken, met een totaal van 100 wortels. Zo kan tijdens de data-analyse het effect binnen een rij worden nagegaan. wendakker Fig. 5-1: algemeen rooischema
B1 Legende bij het rooischema (fig.: 5-1): B2
B3
B4
Zwart: oogst zonder diepwoelertand Grijs: eventueel dezelfde rooitechniek toepassen, maar geen metingen verzamelen Rood: oogst met diepwoelertand Groen: oogst met chassis
45
Zowel bij het éénfasige als bij het tweefasige rooisysteem zijn stalen en metingen uitgevoerd. Bij het tweefasige rooisysteem is het onderzoek naar het oogsten met het gebruik van diepwoelertanden voor zowel op ruggen als op vlakvelds onderzocht. Bij het rooisysteem op vlakvelds is er gebruik gemaakt van drie verschillende typen van diepwoelertanden, bij de ruggenteelt is enkel het gebruik van één type diepwoelertand onderzocht. Een derde proef is uitgevoerd m.b.v. een éénfasige rooisysteem voorzien van diepwoelertanden bij een vlakveldse zaaitechniek. 5.1.2
Staalname
5.1.2.1
Staalname bij het integraal rooisysteem
De staalname bij de integrale rooier gebeurt in/aan de bunker. Werkwijze van staalname: 1. Vier opeenvolgende posities, met de plantrijen mee, worden aangeduid. Eén positie is gelijk aan één blok. Eén herhaling bestaat uit vier opeenvolgende posities of blokken. De onderliggende blokken bevinden zich op eenzelfde tussenafstand in het perceel. 2. Eén blok bestaat uit 25 cichoreiwortels, die verzameld worden vanuit de bunker van de integrale rooier. 3. In de bunker werd er zowel in het midden als in de hoeken van de bunker staal genomen (grote wortels rollen gemakkelijker naar de buitenkant t.o.v. kleinere wortels). 4. Per opgaande of afgaande werkmethode werden vier blokken van elk 25 wortels verzameld. De wortels van één blok werden in één zak verzameld. Aan elke zak werd een etiket bevestigd met: type rooitechniek, nummer van de herhaling en nummer van het blok. 5.1.2.2
Staalname bij het tweefasig rooisysteem
De staalname bij het tweefasig rooisysteem is in het zwad genomen, achteraan de rooiploeg. De afstand tot de wendakker is voor het aantal uitgevoerde rooiobjecten constant gehouden. Werkwijze van staalname per rooiobject: 1. Vier opeenvolgende posities, met de plantrijen mee, worden aangeduid. Eén positie is gelijk aan één blok. Eén herhaling bestaat uit vier opeenvolgende posities of blokken. De onderliggende blokken bevinden zich op eenzelfde tussenafstand in het perceel. 2. Eén blok bestaat uit 25 cichoreiwortels, die uit het zwad worden verzameld. 3. Ter hoogte van de gemarkeerde plaatsen werden de wortels “voor-de-voet” opgeraapt tot het aantal van 25 werd bekomen. 4. De wortels van één blok werden in één zak verzameld. Aan elke zak werd een etiket bevestigd met: type rooitechniek, nummer van de herhaling en nummer van het blok.
46
5.1.3
Metingen en onderzoek
Na het nemen van de stalen en het voorzichtig transporteren van de wortels, zijn de wortels zo snel mogelijk, in de mate van het mogelijke, opgemeten. Aanwezige grond werd ontdaan, om meetfouten of interpretatie fouten te vermijden. Per cichoreiwortel werden telkens drie parameters opgemeten, nl.: grootste kopdiameter, grootste breukdiameter en wortellengte. De parameter breukdiameter geeft ons ook rechtstreeks een oordeelkundig en visueel resultaat van een rooiproef. In de praktijk streeft men best naar een minimale breukdiameter. Een minimale breukdiameter bij de oogst is een goede en betrouwbare indicator voor goede wortelopbrengsten, met weinig wortelverlies (als er niet te veel ontbladerd wordt). De schattingsformule die gehanteerd wordt is ook rechtstreeks gebaseerd op wortelbreukdiameter. Het opmeten van de parameters werd uitgevoerd door een digitale schuifpasser van het merk Mahr. Deze schuifpasser heeft een nauwkeurigheid van 0,01 cm. Door middel van een softwarepakket, nl.: + MarCom, werden alle gegevens onmiddellijk in een Excel werkblad gebracht. Grote wortellengtes (>33 cm) werden m.b.v. een vouwmeter, met een nauwkeurigheid van 0,1 cm opgemeten. Hierdoor werden de overige meetresultaten naar 0,1 cm nauwkeurigheid afgerond. De keuze om enkel de grootste breukdiameter en grootste kopdiameter op te meten en te verwerken is afkomstig uit het onderzoek van ILVO 2007, waarbij aangetoond werd dat er geen verschil of onderscheid gemaakt werd bij het verwerken van gegevens waarbij de kleinste, als de grootste breukdiameter en kopdiameter gebruikt werd. De verwerking van de bekomen gegevens en het tot stand brengen van een statistische analyse werd bekomen door een statistisch programma nl.: Statistica. In dit programma werden de metingen ingevoerd en opgesplitst over zeven variabelen. Deze variabelen zijn: type rooitechniek (met of zonder diepwoelertand of type diepwoelertand), herhaling, blok, wortellengte (cm), kopdiameter (cm), breukdiameter (cm) en de verhouding. De verhouding wordt berekend door de breukdiameter te delen door de kopdiameter. Waarom breukdiameter en verhouding een goede benadering geven voor de interpretatie van de gegevens zal later blijken uit de statistische analyse bij het testen van de residuen. D.m.v. een berekend Excel werkdocument dat afkomstig is van het onderzoekscentrum Gembloux zijn de verliezen enerzijds in ton per hectare en anderzijds in gram per wortel uitgedrukt. Het schatten van de opbrengstverliezen met de formule is gebaseerd op de wortelbreukdiameter. 5.1.4
Statistische verwerking en interpretatie van de data
In een statistische test kan de gebruiker een getal (toetsingsgrootheid) berekenen (Voorhoeve, 2009). Een toetsingsgrootheid wordt berekend uit de uitkomsten van de steekproef en is een maat voor de afwijking van de steekproefuitkomsten die gevonden worden als de H0-hypothese waar is. Alvorens een statistische test uitgevoerd wordt, wordt een hypothese (H0-hypothese) geformuleerd. De H0-hypothese heeft de vorm van een kwantitatieve uitspraak over een bepaalde parameter van de populatie. De H0hypothese moet zodanig geformuleerd worden, dat de kansen kunnen worden berekend op het voorkomen van mogelijke uitkomsten uit de steekproef, als de H0-hypothese waar is. De H0-hypothese wordt verworpen als de p-waarde van de test kleiner is dan het alfa-niveau (Wijnne, 2009).
47
Het getal dat wordt berekend uit een statistische test wordt gebruikt als kritische grens in een bepaalde beslissingsprocedure. De kans op het maken van een type I fout bij die beslissingsprocedure noem je de p-waarde van die test (Voorhoeve, 2009). Enkele begrippen:
Type I fout: H1-hypothese besluiten, alhoewel H0-hypothese waar is;
Type II fout: H0-hypothese besluiten, alhoewel H1-hypothese waar is;
p-waarde: hoe kleiner de p-waarde, hoe sterker de bewijskracht om de H0hypothese te verwerpen en de H1-hypothese te aanvaarden. Ö p-waarde > 0,05: geen effect; geen significant resultaat => H0-hypothese behouden, H1-hypothese verwerpen; Ö p-waarde < of = 0,05: wel effect; significant resultaat => H1-hypothese behouden, H0-hypothese verwerpen (Voorhoeve, 2009).
Door gebruik te maken van een vooropgesteld alfa-niveau (betrouwbaarheidsniveau) kan de kans op een type I fout gecontroleerd worden (Voorhoeve, 2009). Tijdens de statistische testen werd gekozen om de bekomen p-waarde te vergelijken met een alfaniveau van 0,05 ((g)een significante aanduiding). D.w.z. dat als er een uitspraak wordt geformuleerd, significantie of geen significantie, er bij slechts 5% van de gevallen een foute conclusie wordt genomen. In bepaalde gevallen kan er geopteerd worden om een strengere (lagere) alfa-waarde te kiezen, nl.: 0,01 of zelfs 0,0001. Als de consequenties van een foute conclusie minder dramatisch zouden zijn, dan kan een alfa-waarde van 0,05 (of soms 0,10) gekozen worden als meest aangewezen compromis tussen werkbaarheid en veiligheid. Of de statistische gegevens van een steekproef gebruikt kunnen worden, interpretatie van een populatie, wordt een normaliteitstest uitgevoerd. Als normaliteitstest normaal verdeeld is, is de steekproef een goede weergave voor populatie en mag er een besluit geformuleerd worden o.b.v. de steekproef naar populatie (StatSoft, Inc., 1984-2008 a). 5.1.5
ter de de de
Theoretische uitleg i.v.m. de werking statistische testen
Outliers: dit zijn “sterk” afwijkende waarden (outliers) die aanwezig zijn in de data. Deze “outliers” kunnen ontstaan door eventuele meetfouten of vergissingen, maar ook sterk afwijkende wortels. Deze outliers kunnen de dataset ernstig beïnvloeden en de statistische testen manipuleren. Alle outliers en eventuele extremen werden bekeken en aandachtig geïnterpreteerd of zonodig verwijderd.
Correlatie: De correlatiecoëfficiënt (r) geeft het verband weer tussen 2 variabelen. Als er tussen de beide variabelen (bijvoorbeeld breukdiameter en wortellengte) een zeker lineaire samenhang is, dan spreekt men van correlatie. De correlatie kan in dezelfde (positief verband) als in tegengestelde zin (negatief verband) in de praktijk voorkomen. Hoe dichter de correlatiecoëfficiënt in absolute waarde bij één ligt, hoe beter de punten aansluiten bij de rechte (StatSoft, Inc., 19842008 b en d). Een lineair verband is zichtbaar als deze coëfficiënt gelijk is aan 1. De determinatiecoëfficiënt (r²) geeft weer welk gedeelte van de variatie in de ene variabele door de andere wordt verklaard. De determinatiecoëfficiënt ligt tussen 0 en 1 (I en II Geschiedenis en Statistiek, 2009). Onderstaande tabel 5-1 geeft een aantal correlatiecoëfficiënten weer met de daarbijhorende interpretatie mogelijkheid.
48 Tabel 5-1: correlatiecoëfficiënten met interpretatie mogelijkheid (I en II Geschiedenis en Statistiek, 2009)
r
r² (afgerond)
Verklaarde variantie
Interpretatie kracht verband
< 0,3
< 0,1
< 10 %
Zeer zwak
0,3 - 0,5
0,1 - 0,25
10 – 25 %
Zwak
0,5 - 0,7
0,25 - 0,5
25 – 50 %
Matig
0,7 - 0,85
0,5 - 0,75
50 – 75 %
Sterk
0,85 - 0,95
0,75 - 0,9
75 – 90 %
Zeer sterk
> 0,95
> 0,9
> 90 %
Uitzonderlijk sterk
Normaliteitstesten: m.b.v. de normal probability plot wordt nagegaan of de steekproef normaal verdeeld is voor een bepaalde parameter. In principe hoeft de steekproef niet normaal verdeeld te zijn voor dergelijke meetproeven. Het bekomen van een normale verdeling bij zulke testen is in de gangbare praktijk zeer moeilijk. Wel moeten de residuen uit de nested design ANOVA normaal verdeeld zijn. Dit zullen we nader onderzoeken in de volgende test van nested design ANOVA (StatSoft, Inc., 1984-2008 a).
Variantie analyse: m.b.v. statistische testen kunnen we een uitspraak formuleren of een besluit vormen voor de rooitechniek o.b.v. een bepaalde parameter. Ook kan er gecontroleerd worden of er een besluit kan en mag geformuleerd worden voor een bepaalde parameter. o
One-way ANOVA: o.b.v. een onafhankelijke en afhankelijk variabele wordt er een analyse uitgevoerd. Een one-way ANOVA gaat na of er verschillen zijn, maar zegt niet waar deze verschillen zitten. Een bijkomende en grondige test zal uitsluitsel brengen (Roelofsma, 2006).
o
Nested design ANOVA: met deze statistische test kan er nagegaan worden of eventueel de herhaling en blok invloed hebben op de rooitechniek. M.a.w. vertonen de verschillende herhalingen eenzelfde representatief gebeuren (StatSoft, Inc., 1984-2008 c). Na een grondige statistische analyse (nested design ANOVA) bleek dat enkel de parameter breukdiameter en verhouding ons een goede benadering geeft om een conclusie te trekken over het gebruik van de diepwoelertand. Dit is te verklaren door de “residuen”, na een statistische test, te onderzoeken. De output van deze test is weergeven in onderstaande figuren 5-2 uit de rooiproef van Jaumotte o.b.v. breukdiameter. De test van de residuen toonde ook bij de overige twee rooiproeven aan dat de parameters breukdiameter en verhouding goede parameters zijn om een besluit te formuleren i.f.v. de rooitechniek.
49
Normal Prob. Plot; Raw Residuals Dependent variable: Breukdiameter (cm) (Analysis sample) 4 3 ,99 Expected Normal Value
2 ,95 ,85
1
,65 0 ,35 -1
,15 ,05
-2 ,01 -3 -4 -4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
5
6
Residual
Figuur 5-2: rooiproef Jaumotte: residuen voor breukdiameter
Indien de residuen een normale verdeling volgen, zoals op figuur 5-2, dan zijn alle varianties in de dataset te verklaren door de onderzochte factoren (hier rooitechniek, herhaling en blok) o.b.v. deze parameter. Indien dit niet het geval is, zijn er nog andere niet onderzochte factoren zoals bodemstructuur, grondtextuur, bodemvochtgehalte, reactie grond, … die een (grote) invloed hebben op de variatie binnen de dataset op basis van een bepaalde parameter. Bij het toetsen van dergelijke metingen worden een aantal belangrijke stappen gevolgd, zoals de normale verdeling van mijn steekproef. Aan deze normale verdeling moet voldaan zijn om verder onderzoek te leveren en om een uitspraak en/of een besluit te kunnen formuleren over het gebruik van de diepwoelertanden. Als aan dergelijke normale verdeling niet voldaan is, zoals blijkt uit de metingen, maar de residuen na het uitvoeren van een statistische test aan de hand van een bepaalde parameter wel een goede normale benadering vertonen, kan en mag er een uitspraak en/of een besluit geformuleerd worden (StatSoft, Inc., 1984-2008 c).
50
5.2
Rooitesten tweefasig rooisysteem
5.2.1
Rooitest Warnotte ruggenteelt
5.2.1.1
Proefopzet
Loonwerker Warnotte rooit met een tweefasig rooisysteem van Gilles. Zowel ontbladeraar (TR14), als rooiploeg (ASC 48) en laderreiniger (R136T) zijn van dezelfde fabrikant. De trekker die gebruikt werd is een Fendt Vario 714, met een vermogen van 182 pk (134 kW). De ontbladeraar, vooraan op de trekker, is uitgerust met een monorotor. instelling van de ontbladeraar wordt steeds op het zicht aangepast elektronische fronthef die manueel wordt bediend. Het loof wordt klassiek en via een vijzel over een breedte van ongeveer drie meter, rechts naast de het gerooide land, verspreid. Aan de rooiploeg, achteraan de trekker, is een chassis ontworpen met zeven (vervangbare) diepwoelertanden (zie fig. 5-3), met een instelbare werkdiepte (niet traploos). De werkdiepte van de diepwoelertand Warnotte bedraagt 23 cm t.o.v. het maaiveld. De tand is vooraan verhard met 12 cm soldeersel. De werkdiepte of type diepwoelertand kan snel aangepast worden met een snelwisselsysteem. Na het frame met de diepwoelertanden volgen zes rooischaren (17 cm) die onafhankelijk kunnen werken t.o.v. de rijsnelheid van de trekker of aftakassnelheid. De rooischaren worden aangedreven door een hydraulisch systeem met verschillende instelbare snelheden (van 0 tot 10). De opening van de rooischaar is gemiddeld 1,5 cm. De snelheid van de rooischaren is 8. Deze snelheid werd constant gehouden tijdens de staalname.
De diepted.m.v. de verhakseld trekker, op
23
24 33°
8
De rooiploeg bevat drie reinigingszonnen die elk op drie verschillende reinigingssnelheden kunnen werken (zie Fig. 5-3: figuur 5-4). De twee reinigingszonnen achter de diepwoelertand rooischaren (reinigingszon 1) werken op eenzelfde Warnotte [cm] draaisnelheid (100-110 t/min) en zijn speciale reinigingszonnen voor cichorei. Deze reinigingselementen zijn voorzien van iets plattere spijlen dan een reinigingselement voor het rooien van bieten. De achterste reinigingszon (reinigingszon 2) die het zwad vormt, werkt op een andere snelheid (120-130 t/min) en is onafhankelijk van de eerste reinigingszonnen. De snelheid van het laatste reinigingselement is steeds hoger dan de twee reinigingszonnen na de rooischaren (reinigingszon 1). De snelheid van de drie reinigingszonnen staat vast op de hoogst instelbare snelheid. Ook wordt er gebruik gemaakt van een geleiderek i.p.v. veertanden.
51
Reinigingszon 1
Reinigingszon 2
rooischaar Fig. 5-4: rooiploeg (Vandergeten, 1999)
Het zwad wordt opgeraapt door een tweede trekker die voorzien is van een laderreiniger. De laderreiniger is niet voorzien van een bunker, waardoor de cichoreiwortels onmiddellijk overgeladen worden op een kipwagen. Omheen de spijlen van de reinigingszon van de laderreiniger is rubber aangebracht om wortelschade te minimaliseren en om de afstand tussen de spijlen te verkleinen. 5.2.1.2
Uitvoering van de testen
Rooitest 1 vond plaats op zaterdag 20 september te Horpmaal (Heers) bij landbouwer Saufnay. De uitgezaaide variëteit was Orchies. De grootte van het perceel bedroeg 6 ha, de grondsoort van het perceel is van zeer goede kwaliteit, nl.: leem zonder stenen, het plantenaantal was homogeen verdeeld (+ 171.000 planten/ha) en de rooi vond plaatst in zeer goede weers- en bodemomstandigheden. Zowel de zaai als de oogst werd uitgevoerd door loonwerker Warnotte. De rijsnelheid van de trekker met rooiploeg wordt constant gehouden bij de zes rooiobjecten (drie rooiobjecten met en drie rooiobjecten zonder diepwoelertanden), hierdoor is er geen rendementsstijging per ha mogelijk. De gemiddelde rooisnelheid bedraagt 5,0-5,1 km/h. De rooiprestatie bedroeg 1,20 h/ha of 0,83 ha/h. Het brandstofverbruik met diepwoelertanden bedroeg 25 l/ha, het verbruik zonder diepwoelertanden bedroeg 19-20 l/ha. Op onderstaande figuur 5-5 zijn de verschillende rooitechnieken te zien en de indeling van de rooitechnieken in het perceel.
52
Suikerbieten
Fig. 5-5: rooischema Saufnay
Ruilverkaveling
B4
B3
Suikerbieten
B2
B1
Hoop
M1
Z1
M2
Z2
Z3 M3
Wintertarwe
Legende bij het rooischema figuur 5-5:
Zwart: rooitechniek zonder diepwoelertand;
Grijs: eventueel dezelfde rooitechniek toepassen, maar geen metingen verzameld;
Rood: rooitechniek met diepwoelertand;
B1, B2, B3 en B4: staalname per blok.
53
5.2.1.3
Resultaten
Outliers:
Box Plot of Breukdiameter (cm) grouped by Blok; categorized by Herhaling and Rooitechniek Metingen Saufnay NIEUW 7v*599c 7
5 4 3 2 1 0 7 6
Rooitechniek: Zonder
Breukdiameter (cm)
Rooitechniek: Met
6
5 4 3 2 1 0 Blok1 Blok2 Blok3 Blok4
Blok1 Blok2 Blok3 Blok4
Blok1 Blok2 Blok3 Blok4
Herhaling: Herh1
Herhaling: Herh2
Herhaling: Herh3
Median 25%-75% Non-Outlier Range Outliers Extremes
Blok Figuur 5-6: boxplotten voor de breukdiameter per blok, per herhaling en per rooitechniek
Figuur 5-6 geeft de verdeling voor de breukdiameter van de data per blok weer a.d.h.v. een boxplot met vermelding van de mediaan. De meeste boxplotten zijn niet symmetrisch. De spreiding van de breukdiameter na de mediaan is groter dan de breukdiameter die kleiner is dan de mediaan. De boxplotten bij rooitechniek zonder het gebruik van diepwoelertanden scoren in herhaling 1 en 2 relatief hogere waardes (of meer opbrengstverlies) t.o.v. herhaling 1 en 2 met het gebruik van de diepwoelertanden. Dezelfde opmerking geldt voor de parameter verhouding. Ook hier zijn de meeste boxplotten niet symmetrisch verdeeld (zie figuur 5-7 in bijlage 5).
54
Correlatie: Scatterplot of Breukdiameter (cm) against Wortellengte (cm) Metingen Saufnay NIEUW 7v*599c Breukdiameter (cm) = 5,1437-0,1551*x 7 Wortellengte (cm):Breukdiameter (cm): r2 = 0,5037 6
Breukdiameter (cm)
5
4
3
2
1
0 5
10
15
20
25
30
35
40
45
Wortellengte (cm)
Figuur 5-8: scatterplot
Uit figuur 5-8 blijkt dat r² = 0,5037. D.w.z. dat er een matig tot sterke correlatie tussen breukdiameter en wortellengte heerst (zie tabel 5-1)
Normaliteitstesten:
H0: parameter is normaal verdeeld H1: parameter is niet normaal verdeeld Zowel voor de breukdiameter als voor verhouding is er een zeer sterke significante aanduiding (p = 0,00000) dat de steekproef op basis van de twee parameters niet normaal verdeeld is. In bijlage 5 zijn grafieken 5-9 en 5-10 voor respectievelijk breukdiameter en verhouding terug te vinden.
One-way ANOVA:
H0: de rooitechniek is niet significant verschillend H1: er is een significant verschil voor de rooitechniek De p-waarde voor rooitechniek voor de parameter breukdiameter bedraagt 0,000262 (tabel 5-2 en zie figuur 5-11). D.w.z. dat er een zeer sterk significant verschil is voor de toegepaste rooitechnieken op basis van de breukdiameter. De rooitechniek met diepwoelertanden geeft de kleinste breukdiameter zoals te zien is op figuur 5-11.
55 Tabel 5-2: one-way ANOVA voor de breukdiameter
Effect Intercept Rooitechniek Error
Univariate Tests of Significance for Breukdiameter (cm) (Metingen Saufnay NIEUW Sigma-restricted parameterization Effective hypothesis decomposition SS Degr. of MS F p Freedom 2000,270 1 2000,270 1213,926 0,000000 22,222 1 22,222 13,486 0,000262 983,718 597 1,648 Rooitechniek; LS Means Current effect: F(1, 597)=13,486, p=,00026 Effective hypothesis decomposition Vertical bars denote 0,95 confidence intervals
2,3 2,2
Breukdiameter (cm)
2,1 2,0 1,9 1,8 1,7 1,6 1,5 1,4 Met
Zonder Rooitechniek
Figuur 5-11: one-way ANOVA voor de breukdiameter
Uit figuur 5-12 en tabel 5-3 uit bijlage 5 blijkt dat de one-way ANOVA voor de parameter verhouding ook een sterk significant verschil weergeeft (p = 0,000063) op basis van de toegepaste rooitechnieken. Of enkel en alleen de factor rooitechniek verantwoordelijk is voor de sterke significante verschillen wordt nader onderzocht in een nested design ANOVA
Nested design ANOVA:
Uit de nested design ANOVA blijkt dat de meetresultaten voor breukdiameter zeer sterk significant verschillend zijn voor de rooitechniek (p = 0,000216). Er is geen significant verschil tussen de herhalingen binnen dezelfde rooitechniek aangetoond (p = 0,5866), maar er is wel een zeer sterk significant verschil voor de blokken aangetoond (zie figuur 5-13). In tabel 5-4 en 5-5 en in figuren 5-13 en 5-14 zijn de outputs weergeven van de nested design ANOVA voor de parameter breukdiameter.
56 Tabel 5-4: nested design ANOVA voor de breukdiameter
Effect Intercept Rooitechniek Herhaling(Rooitechniek) Blok Error
Univariate Tests of Significance for Breukdiameter (cm) (Metingen Saufnay NIEUW Over-parameterized model Type III decomposition SS Degr. of MS F p Freedom 1998,921 1 1998,921 1238,771 0,000000 22,360 1 22,360 13,857 0,000216 4,570 4 1,143 0,708 0,586623 27,143 3 9,048 5,607 0,000854 952,043 590 1,614
Herhaling(Rooitechniek); LS Means Current effect: F(4, 590)=,70806, p=,58662 Type III decomposition Vertical bars denote 0,95 confidence intervals 2,6
2,4
Breukdiameter (cm)
2,2
2,0
1,8
1,6
1,4
1,2 Met
Zonder
Herhaling Herh1 Herhaling Herh2 Herhaling Herh3
Rooitechniek Figuur 5-13: nested design ANOVA voor de breukdiameter Tabel 5-5: nested design ANOVA: Tukey HSD test voor de breukdiameter
Tukey HSD test; variable Breukdiameter (cm) (Metingen Saufnay NIEUW) Approximate Probabilities for Post Hoc Tests Error: Between MSE = 1,6136, df = 590,00 Rooitechniek Herhaling {1} {2} {3} {4} {5} 1,7720 1,5697 1,5620 1,9350 2,0070 Cell No. 1 Met Herh1 0,871909 0,851711 0,944783 0,780710 Met Herh2 0,871909 1,000000 0,326061 0,146507 2 Met Herh3 0,851711 1,000000 3 0,299714 0,130861 Zonder Herh1 0,944783 0,326061 0,299714 4 0,998675 Zonder Herh2 0,780710 0,146507 0,130861 0,998675 5 Zonder Herh3 0,386060 0,028212 0,024137 0,911896 0,989772 6
{6} 2,1180 0,386060 0,028212 0,024137 0,911896 0,989772
57
Tabel 5-5 geeft de verschillen weer van de nested design ANOVA d.m.v. de Tukey HSD. Uit deze tabel 5-7 kan er besloten worden dat:
Rooitechniek Met – Herh2 significant verschillend is t.o.v. rooitechniek Zonder – Herh3;
Rooitechniek Met – Herh3 significant verschillend is t.o.v. rooitechniek Zonder – Herh3.
Figuur 5-14 geeft een overzicht van de breukdiameter per blok in het perceel. Hier zijn ook significante verschillen merkbaar. Hieruit volgt dat er naast invloed van techniek ook veldinvloeden zijn. Het is duidelijk dat de wortelbreuk niet overal hetzelfde resultaat geeft binnen het perceel. In blok 1 worden de wortels met kleinste breukdiameter geoogst. In blok 4 worden de wortels met de grootste breukdiameter geoogst. Figuur 5-14 geeft weer hoe belangrijk een homogeen veld is om dergelijke proeven op uit te voeren. Blok; LS Means Current effect: F(3, 590)=5,6070, p=,00085 Type III decomposition Vertical bars denote 0,95 confidence intervals 2,6
2,4
Breukdiameter (cm)
2,2
2,0
1,8
1,6
1,4
1,2 Blok1
Blok2
Blok3
Blok4
Blok
Figuur 5-14: nested design ANOVA voor de breukdiameter (blokken)
Voor de parameter verhouding geldt dezelfde conclusie als bij de breukdiameter, zoals te zien is in tabel 5-6 en 5-7 weergeven in bijlage 5.
Resids: P-plot of resids:
Uit de figuren 5-15 en 5-16 in bijlage 5 blijkt dat geen enkele parameter een goede uitspraak kan weergeven over het gebruik van de diepwoelertanden. De residuen zijn niet normaal verdeeld. Er zijn nog andere uitwendige factoren die invloed hebben op bekomen resultaten, anders dan de rooitechniek.
58
5.2.1.4
Opbrengstverliezen en financiële benadering
Figuur 5-15 geeft de gemiddelde breukdiameter per rooitechniek weer. De gemiddelde breukdiameter van de toegepaste rooitechnieken is het kleinste bij de rooi van de diepwoelertand. Figuur 5-16 geeft een weergave bij het opsplitsen van de data voor breukdiameter in klassen per rooitechniek. Uit grafiek 5-16 kan er geconcludeerd worden dat bij het gebruik van de diepwoelertand er 10 % meer wortels worden gerooid met een breukdiameter kleiner of gelijk aan 1 cm. In de praktijk streven naar een zo laag mogelijk breukdiameter is een must. Oogstomstandigheden met een maximale breukdiameter van 2 cm is nog tolereerbaar. Bij gemiddelde breukdiameters vanaf 2 cm zijn reeds ernstige opbrengstverliezen waar te nemen.
Breukdiameter (cm)
2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0
Met diepwoelertand (Warnotte)
Zonder diepwoelertand
Percentage wortels (%)
Figuur 5-15: gemiddelde breukdiameter i.f.v. de rooitechniek
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 <= 1cm
1 à 2cm
> 2cm
Breukdiameter (cm) Met diepwoelertanden (Warnotte)
Zonder diepwoelertanden
Figuur 5-16: gemiddelde breukdiameter verdeeld in klassen per rooitechniek
De gemiddelde wortelverliezen bij het gebruik van diepwoelertanden bedraagt 2,57 ton/ha. Het gemiddeld wortelverlies per wortel bedraagt 15,03 g/wortel. De gemiddelde wortelverliezen bij het klassiek rooien (zonder diepwoelertanden) bedraagt 4,33 ton/ha. Het gemiddeld wortelverlies per wortel bedraagt 25,34 g/wortel. De gemiddelde opbrengst van het perceel bedroeg 54,0 ton/ha. Door het gebruik van de diepwoelertand is er een opbrengstverhoging van 1,76 ton/ha. De cichorei gerooid voor de campagne 2008 wordt uitbetaald aan € 53 per ton. Financieel is dit een meeropbrengst van € 93,28 per hectare.
59
De prijs die de loonwerker aan zijn klanten aanrekent voor het oogsten van cichorei bedraagt: met diepwoelertand € 275 per hectare, zonder het gebruik van diepwoelertanden bedraagt dit € 265 per hectare. Dit is een verschil van € 10 per hectare. Deze € 10 meerkost is o.a. voor de aanschaf van diepwoelertanden, het frame voor de diepwoelertanden, grotere slijtage en hoger brandstofverbruik. Uit tabel 5-6 blijkt dat het financieel zeer interessant is om toch met diepwoelertanden cichorei te laten rooien. De meerkost van € 10 per hectare die de klant moet bijbetalen is zeker te verantwoorden. Tabel 5-6: financiële analyse
Rooitechniek
Rooikostprijs per hectare
Rooikost (6 ha)
Totale opbrengstverhoging
Winst
Met
€ 275/ha*
€ 1650
10,56 ton
€ 559,9
Zonder (ref.)
€ 265/ha*
€ 1590
0 ton
€0
- € 60
€ 499,9
* Persoonlijke oogstprijzen campagne 2008 5.2.1.5
Besluit
Bij de ruggenteelt in het tweefasig rooisysteem kan geen enkele parameter, breukdiameter of verhouding, een definitief uitsluitsel geven over het gebruik van de diepwoelertand. Er kan wel aangenomen worden dat er een positieve tendens is naar het gebruik van diepwoelertanden om wortelbreukdiameter te verminderen. Er zijn in deze test, buiten de rooitechniek, nog andere factoren (veldinvloeden) die aanleiding geven tot wisselende resultaten bij het uitvoeren van deze test. Opmerkelijk is wel dat op dit perceel met ruggen er een zeer lage breukdiameter vastgesteld wordt, zowel bij het gebruik als zonder het gebruik van de diepwoelertanden (zie figuur 5-11).
60
5.2.2
Rooitest Warnotte vlakke zaai
5.2.2.1
Proefopzet
Bij de uitvoering van deze rooitest werd er gebruik gemaakt van dezelfde oogstmachines en trekker zoals beschreven in 5.2.1.1. Zowel de opening van de rooischaren, als afstelling en draaisnelheid van de reinigingszonnen zijn hetzelfde gebleven voor deze proefopzet. De draaisnelheid van de rooischaren, die via het hydraulisch systeem wordt geregeld, is lager dan is uitgeschreven in 5.2.1.1. De snelheid van de rooischaar is bij deze proef vastgelegd op 6,5. De aandrijfsnelheid is lager omdat er hier minder snel gereden wordt t.o.v. de eerste rooitest met ruggen. De draaisnelheid van de rooischaar is ongeveer recht evenredig met deze van de rijsnelheid van de trekker. Bij deze proef werd het gebruik van drie verschillende typen diepwoelertanden getest. Naast de diepwoelertand van Warnotte (zie fig. 5-3) zijn er nog twee diepwoelertanden getest, nl.: diepwoelertand Gent 1 en diepwoelertand Gent 2 (zie figuur 5-17). De werkdiepte van de verschillende diepwoelertanden t.o.v. het maaiveld:
Diepwoelertand Warnotte: 23 cm;
Diepwoelertand Gent 1: 22 cm;
Diepwoelertand Gent 2: 22,5 cm.
Fig. 5-17: diepwoelertanden afkomstig van Gent [cm]: links = Gent 2; rechts = Gent 1
5.2.2.2
6,8 5
6 6,9
12,5 13
Uitvoering van de testen
Rooitest 2 vond plaats op maandag 29 september te Xhendremael (Ans) bij landbouwer Paques. De variëteit die er uitgezaaid werd, was Maurane. De perceelsgrootte bedroeg 8,20 ha, de grondsoort van het perceel is van goede kwaliteit, nl.: leem zonder stenen, het plantenaantal was homogeen verdeeld (+ 175.000 planten/ha) en de rooi werd in gunstige oogstomstandigheden uitgevoerd. De oogst gebeurde door loonwerker Warnotte. De rijsnelheid van de trekker met rooiploeg wordt constant gehouden voor alle rooiobjecten (drie rooiobjecten met diepwoelertand Warnotte (zie fig. 5-3), drie rooiobjecten met diepwoelertand Gent 1 (zie fig. 5-17), drie rooiobjecten met diepwoelertand Gent 2 (zie fig. 5-17) en drie rooiobjecten zonder diepwoelertand). De gemiddelde rooisnelheid bedroeg 4,4-4,5 km/h. De rooiprestatie bedroeg 1,53 h/ha of 0,65 ha/h. Het brandstofverbruik van de trekker met diepwoelertanden bedroeg 32-35 l/ha, het verbruik zonder diepwoelertanden kwam neer op 22-23 l/ha.
61
Figuur 5-18 geeft het rooischema voor de verschillende rooitechnieken weer. Tarwe
B1
B4
Fig. 5-18: rooischema Paques
suikerbieten
B3
Ruilverkaveling
B2
Ruilverkaveling
Legende bij het rooischema figuur 5-18:
Zwart: oogst zonder diepwoelertand;
Rood: oogst met diepwoelertand Warnotte;
Groen: oogst met diepwoelertand Gent 1;
Blauw: oogst met diepwoelertand Gent 2;
B1, B2, B3 en B4: staalname per blok.
Volgorde van staalname: Z1 – W3 – G1;1 – G2;3 – W1 – G2;2 – G1;2 - Z3 – W2 – G1;3 - G2;1 - Z2 In het te rooien perceel was er een licht hoogteverschil aanwezig. Om de invloed van de rijsnelheid tot een minimum te beperken werd er enkel staalname genomen bij een
62
afgaande rijrichting. De maximale rijsnelheid die gerealiseerd kon worden bij opgaande rijrichting lag gemiddeld 0,9-1 km/h lager dan bij afgaande rijrichting. De deelstalen uit één oogstlijn werden hier genummerd vanaf de ruilverkavelingsweg (= blok 1). Blok 4 bevond zich bovenaan het perceel, grenzend aan het tarweperceel. 5.2.2.3
Resultaten
Outliers:
Figuur 5-19: boxplotten voor de breukdiameter per blok, per herhaling en per rooitechniek
Figuur 5-19 geeft een algemeen beeld van de breukdiameter per blok, per herhaling en per rooitechniek weer. Voor de vier verschillende rooitechnieken zijn hoge waarden bij de breukdiameter vast te stellen, met véél variatie. Dit geldt ook voor de parameter verhouding zoals te zien is in figuur 5-20 in bijlage 6.
63
Correlatie: Scatterplot of Breukdiameter (cm) against Wortellengte (cm) Metingen Paques 7v*1195c Breukdiameter (cm) = 6,1045-0,1776*x 22 20 18
Wortellengte (cm):Breukdiameter (cm): r2 = 0,3388
Breukdiameter (cm)
16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 0
5
10
15
20
25
30
35
40
Wortellengte (cm)
Figuur 5-21: scatterplot
Uit figuur 5-21 blijkt dat r² = 0,3388. D.w.z. dat er een matige correlatie aanwezig is tussen breukdiameter en wortellengte (zie tabel 5-2).
Normaliteitstesten:
H0: parameter is normaal verdeeld H1: parameter is niet normaal verdeeld Zowel voor de breukdiameter, als voor de verhouding is er een zeer sterke significante aanduiding (p = 0,00000) dat de twee parameters niet normaal verdeeld zijn.
One-way ANOVA:
H0: de rooitechniek is niet significant verschillend H1: er is een significant verschil voor de rooitechniek De p-waarde voor rooitechniek voor de parameter breukdiameter bedraagt 0,54108 (zie figuur 5-22 en tabel 5-7). Dit wil zeggen dat er geen significant verschil aanwezig is tussen de verschillende toegepaste rooitechnieken of soorten diepwoelertanden.
64
Rooitechniek; LS Means Current effect: F(3, 1191)=,71832, p=,54108 Effective hypothesis decomposition Vertical bars denote 0,95 confidence intervals 3,6 3,5
Breukdiameter (cm)
3,4 3,3 3,2 3,1 3,0 2,9 2,8 Warnotte
Gent 1
Gent 2
Zonder
Rooitechniek
Figuur 5-22: one-way ANOVA voor de breukdiameter Tabel 5-7: one way ANOVA voor de breukdiameter
Univariate Tests of Significance for Breukdiameter (cm) (Metingen Paque Sigma-restricted parameterization Effective hypothesis decomposition SS Degr. of MS F p Freedom Effect Intercept 12505,12 1 12505,12 4452,503 0,000000 6,05 3 2,02 0,718 0,541082 Rooitechniek 3344,99 1191 2,81 Error
Voor de parameter verhouding geldt dat er ook hier geen significant verschil is voor de toegepaste rooitechniek. Maar er heerst wel een tendens dat de rooitechnieken onderling verschillend kunnen zijn. De output van de one-way ANOVA voor de verhouding is in bijlage 6 weergegeven, zie tabel 5-8 en figuur 5-23. Figuur 5-23 toont aan dat de verhouding bij diepwoelertand Warnotte en Gent 2 het laagste is.
Nested design ANOVA:
De uitkomsten die bekomen worden uit de nested design ANOVA zijn voor de twee parameters gelijkaardig. Het is niet enkel en alleen de rooitechniek die invloed heeft op de breukdiameter of de verhouding. De breukdiameter per herhaling binnen dezelfde rooitechniek lopen sterk uit elkaar. Maar onderlinge significante verschillen tussen de rooitechnieken worden niet waargenomen (zie tabel 5-9 en in bijlage 6: figuur 5-24 en tabel 5-10).
65 Tabel 5-9: nested design ANOVA voor de breukdiameter
Effect Intercept Rooitechniek Herhaling(Rooitechniek) Blok Error
Univariate Tests of Significance for Breukdiameter (cm) (Metingen Paques Over-parameterized model Type III decomposition SS Degr. of MS F p Freedom 12508,59 1 12508,59 4507,495 0,000000 6,06 3 2,02 0,727 0,535705 53,43 8 6,68 2,407 0,014097 16,88 3 5,63 2,028 0,108233 3274,58 1180 2,78
Voor de parameter verhouding is er ook geen significante aanduiding dat de toegepaste rooitechniek verschillend is. Er heerst wel een tendens dat deze verschillend is. De onderliggende herhalingen per rooitechniek zijn zeer sterk significant verschillend. De blokken vertonen geen significant verschil. De outputs van de nested design ANOVA voor de verhouding zijn weergegeven in tabellen 5-11 en 5-12 (zie bijlage 6) en in figuur 5-25 en 5-26. Tabel 5-11: nested design ANOVA voor de verhouding
Effect Intercept Rooitechniek Herhaling(Rooitechniek) Blok Error
Univariate Tests of Significance for Verhouding (Metingen Paques) Over-parameterized model Type III decomposition SS Degr. of MS F p Freedom 246,2891 1 246,2891 5476,124 0,000000 0,2998 3 0,0999 2,222 0,083936 1,3851 8 0,1731 3,850 0,000174 0,2554 3 0,0851 1,893 0,128989 53,0706 1180 0,0450 Herhaling(Rooitechniek); LS Means Current effect: F(8, 1180)=3,8496, p=,00017 Type III decomposition Vertical bars denote 0,95 confidence intervals
0,60
0,55
Verhouding
0,50
0,45
0,40
0,35
0,30 Warnotte
Gent 1
Gent 2
Zonder
Rooitechniek
Figuur 5-25: nested design ANOVA voor de verhouding
Herhaling Herh1 Herhaling Herh2 Herhaling Herh3
66
Figuur 5-26 geeft een overzicht van de verhouding per blok in het perceel weer. Het is hier duidelijk dat de verhouding niet hetzelfde resultaat weergeeft. De factor grond reageert verschillend op de rooibaarheid van de wortel binnen het perceel. In blok 1 worden de wortels met een hoge verhouding geoogst. In blok 4 worden de wortels met een lage verhouding geoogst. Best streeft men naar een zo laag mogelijke verhouding. Hier in figuur 5-26 geldt dezelfde opmerking als bij figuur 5-14, nl.: een homogeen veld is zeer belangrijk om dergelijke proeven uit te voeren. Blok; LS Means Current effect: F(3, 1180)=1,8927, p=,12899 Type III decomposition Vertical bars denote 0,95 confidence intervals 0,51 0,50 0,49 0,48
Verhouding
0,47 0,46 0,45 0,44 0,43 0,42 0,41 0,40 0,39 Blok1
Blok2
Blok3
Blok4
Blok
Figuur 5-26: nested design ANOVA voor de verhouding (blok)
Algemeen: omdat de herhaling voor een bepaalde rooitechniek onderling zeer sterk verschilt kan er geen besluit of uitspraak gedefinieerd worden. Een mogelijke verklaring voor deze verschillen bij de herhaling is dat het perceel niet homogeen is of was om een goede proef uit te voeren. Overigens is de reactie grond cruciaal en een sterke beïnvloedbare factor bij de interpretatie van de gegevens.
Resids: P-plot of resids:
Uit de residuen blijkt dat de parameter breukdiameter en verhouding een matige benadering geeft t.o.v. de rode rechte (zie figuur 5-27 en 5-28 in bijlage 6). M.a.w. dit wijst op een matige normale verdeling van de residuen voor de parameter breukdiameter en verhouding. Hieruit kan besloten worden dat er nog andere factoren zijn die invloed hebben op de rooitechniek of oogstmethode.
67
5.2.2.4
Opbrengstverliezen en financiële benadering
Figuur 5-27 geeft de gemiddelde breukdiameter weer per type diepwoelertand. Per toegepaste techniek is er nauwelijks een verschil vast te stellen voor de gemiddelde breukdiameter. De gemiddelde opbrengst van het perceel bedroeg 52 ton/ha.
Breukdiameter (cm)
3,5 3,4 3,3 3,2 3,1 3,0 Warnotte
Gent 1
Gent 2
Zonder
Type diepwoelertand
Figuur 5-27: gemiddelde breukdiameter i.f.v. het type diepwoelertand
Percentage wortels (%)
Figuur 5-28 geeft per type diepwoelertand de verdeling per klasse voor de breukdiameter weer. Uit de figuur 5-28 blijkt dat er een zeer hoge mate van breukdiameter voorkomt bij de klassen groter dan 2 cm. Dit wordt enigszins bevestigd door bovenstaande figuur 5-27, waar de gemiddelde breukdiameter rond de 3,3 cm schommelt.
90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 <= 1cm
1 à 2cm
> 2cm
Breukdiameter (cm) Met diepwoelertanden (Warnotte)
Met diepwoelertanden (Gent 1)
Met diepwoelertanden (Gent 2)
Zonder diepwoelertanden
Figuur 5-28: gemiddelde breukdiameter verdeeld in klassen per rooitechniek
68
Uit de schattingsformule kan het wortelverlies o.b.v. de breukdiameter per wortel, per type diepwoelertand berekend worden. Deze verliezen zijn weergeven in tabel 5-13. Tabel 5-13: verliezen in ton per hectare voor de toegepaste rooitechniek
Type diepwoelertand
Verlies ton/ha
Verlies g/wortel
Warnotte
13,38
76,47
Gent 1
12,95
74,02
Gent 2
10,89
62,24
Zonder
11,59
66,22
Uit tabel 5-13 kan er besloten worden dat bij de oogst van cichorei van dit perceel, zowel zonder diepwoelertanden als bij het gebruik van de diepwoelertanden, ernstige wortelverliezen (oogstverliezen) voorkomen. De diepwoelertand “Gent 2” leidt tot het kleinste verlies. Maar een verlies van 10,89 ton/ha is niet tolereerbaar. De hoge opbrengstverliezen bij het gebruik van de diepwoelertanden (algemeen) die hier optreden kunnen enigzins verklaard worden door:
Te geringe werkdiepte van de (verschillende) diepwoelertanden. De werkdiepte van de diepwoelertanden is bij deze proef, net zoals alle andere proeven, de diepste werkdiepte die mogelijk was in combinatie met de trekkracht van de trekker.
Een te lage trekkracht van de trekker o.w.v. de smalle cultuurwielen (op hoge druk) in combinatie met een hoge slib van de trekkerwielen (patineren), waardoor er door de trekkerwielen directe bodemcompactatie gebeurt. Dit leidt ertoe dat de grond direct tegen de wortels wordt aangedrukt. Hierdoor vragen de wortels een hogere kracht om uit de bodem gelicht te worden door de rooischaar.
Ondanks de grote wortelverliezen oogsten tot op heden veel landbouwers (telers) en loonwerkers cichoreiwortels nog zonder gebruik te maken van diepwoelertanden. Mogelijke verklaringen van deze grote wortelverliezen zijn:
Ondiepe werking van de rooischaar, waardoor de wortels (te hoog) afbreken;
Rooischaar niet minimaal toe gezet;
Bodemstructuurproblemen;
Te zware bodemcompactatie door de neerslag;
Te hoge rijsnelheid bij het rooien.
Door gebruik te maken van de diepwoelertand “Gent 2” is er een opbrengstverhoging van 0,7 ton/ha t.o.v. de oogstmethode zonder diepwoelertand. Aan een uitbetaling van € 53 per ton is dit een meeropbrengst van € 37,1 per hectare. Ook hier telt de loonwerker een meerkost van € 10 per hectare aan voor het gebruik van de diepwoelertanden, voor het frame voor de diepwoelertanden, de grotere slijtage en het hoger brandstofverbruik.
69
Tabel 5-14 geeft de financiële situatie weer. Tabel 5-14: financiële analyse
Type diepwoelertand
Rooikostprijs per ha
Extra rooikost (8,20 ha)
Totale opbrengstverhoging t.o.v. ref.
Winst
Warnotte
+ € 10
€ 82,00
-1,79 ton
-
Gent 1
+ € 10
€ 82,00
-1,36 ton
-
Gent 2
+ € 10
€ 82,00
0,7 ton
€ 222,22 of € 27,1/ha
Zonder (ref.)
+€0
€ 00,00
0 ton
referentie
Uit tabel 5-14 blijkt dat bij een opbrengstverhoging van slechts 0,7 ton/ha nog een interessante winst kan geboekt worden van € 27,1 per hectare. 5.2.2.5
Besluit
Uit statistisch oogpunt kan er geen besluit geformuleerd worden o.w.v. de grote variatie van herhalingen binnen dezelfde rooitechniek. Deze zijn weergegeven in tabel 5-9 en 5-11. Om een goede interpretatie te maken is de herhaling binnen de rooitechniek best groter dan 0,05. Bij de nested design ANOVA is de p-waarde van de rooitechniek binnen de herhaling kleiner dan 0,05 en dus niet bruikbaar om een goed besluit te formuleren. De blokken geven ook verschillen aan binnen het perceel. Voor de vier toegepaste oogsttechnieken is er een zeer hoge waarde van breukdiameter. Deze hoge breukdiameterwaarde is niet tolereerbaar en vertaalt zich in extreme opbrengstverliezen van 10,9 tot 13,4 ton/ha. Deze ernstige opbrengstverliezen waren al waar te nemen in de statistische analyse voor breukdiameter (zie figuur 522).
70
5.3
Rooitest integraal rooisysteem
5.3.1
Poefopzet
Loonwerker Jaumotte is uitgerust met een zelfrijdende oogstmachine, nl.: Agrifac ZA 215 EH. Met deze oogstmachine wordt uitsluitend cichorei geoogst. Per oogstjaar wordt er zo’n 150 ha cichorei gerooid. Het ontbladersysteem bestaat uit een monorotor. Het loof wordt ook hier klassiek verhakseld en via een vijzel naar buiten gebracht. Daarna wordt het loof rechts naast de oogstmachine en op het gerooide land over een breedte van ongeveer drie meter verspreid. In normale oogstomstandigheden wordt er gebruik gemaakt van diepwoelertanden. Dit zijn diepwoelertanden van dezelfde constructeur namelijk Agrifac (zie figuur 5-29). In de rooitafel is een frame voorzien om de diepwoelertanden te bevestigen. De diepwoelertanden (122 euro/tand) worden met behulp van twee bouten aan het frame verankerd. Er zijn slechts vijf diepwoelertanden aanwezig, d.w.z. dat de buitenste oogstlijnen slechts aan één kant worden losgewoeld. De diepwoelertanden gaan slechts 75 ha mee en zijn niet voorzien van een extra soldeersellaagje zoals bij de diepwoelertanden van Warnotte. De werkdiepte van de diepwoelertand bedraagt 25 cm. Het voordeel dat hier gecreëerd wordt wanneer er gewerkt wordt met een integrale rooier is dat er geen bodemcompactatie optreedt tussen de oogstlijnen zoals bij het tweefasig rooisysteem, want alle wortels worden vóór de passage van de wielen opgeraapt. Na het ontbladeren en het diepwoelen volgen zes rooischaren. De opening van de rooischaar is gemiddeld 1,4 cm. Deze rooischaren brengen de cichoreiwortels over op twee reinigingszonnen die langs elkaar bevestigd zijn en roteren.
9
18
25
15
Figuur 5-29: diepwoelertand Agrifac (Jaumotte) [cm]
De rooi-installatie bevat in het totaal acht reinigingszonnen (zie fig. 5-30), waarvan de cichorei slechts met zeven reinigingszonnen in contact komt. Achteraan de laatste reinigingszon worden de wortels overgebracht op een roterende reinigingsketting (opening van de onderlinge segmenten bedraagt 3 cm) die de wortels van onderaan de integraal overbrengt naar een transportband, die bovenaan in de bunker uitmondt. De transportband kan in hoogte ingesteld worden om de valhoogte van de wortels in de bunker te beperken. Hierdoor kan enerzijds wortelbreuk verminderen en kan de bunker optimaler gevuld worden. Deze integraalrooier is niet voorzien van een roterende schroef om de bunker beter te vullen. Een roterende schroef gaat de cichoreiwortels, vanaf het invoerpunt in de bunker, weg transporteren om de bunker optimaler te vullen. Bij dit transporteren ontstaat er een wrijvend effect tussen de onderlinge wortels door de impact van de schroef. Hierdoor ontstaat er wortelverlies door puntbreuk.
71
Figuur 5-30: schema reinigingsweg Agrifac ZA 215 EH van Jaumotte (Agrifac, 2008)
Reinigingszon Rooischaar
5.3.2
Band Opvoerketting
Uitvoering van de testen
De derde rooitest vond plaats op zaterdag 4 oktober te Geest-Gérompont-Petit-Rosière Petit-Rosière (Ramillies) bij teler en loonwerker Jaumotte. Het perceel was 5,20 ha groot. De grondsoort, net zoals de twee vorige rooitesten, was ook hier leem (geen stenen in de bodem). De variëteit die er uitgezaaid werd, was Echo. De rooi vond plaats in matig tot goede omstandigheden. Ondanks de neerslag van de voorgaande dagen (zie bijlage 1) verliep het rooien vlot, de bodemtoestand liet oogstwerkzaamheden zeker toe (er was geen plasvorming aanwezig op het land of dergelijke). Het plantenaantal was homogeen verdeeld (+ 169.000 planten/ha). De rijsnelheid van de integrale rooier werd constant gehouden voor de twee verschillende rooiobjecten (met en zonder diepwoelertand). De gemiddelde rooisnelheid bedroeg 3,3-3,4 km/h. De rooiprestatie bedroeg 2,04 h/ha of 0,49 ha/h. Het verbruik met diepwoelertanden werd geschat op 45-47 l/ha, het verbruik zonder diepwoelertanden bedroeg 35-38 l/ha. Figuur 5-31 geeft het rooischema weer.
B4
B3
B2
B1
Figuur 5-31: rooischema Jaumotte
72
Om zeker geen invloeden van de houtkant te verkrijgen op enerzijds wortelontwikkeling en anderzijds oogstomstandigheden, is er extra afstand gehouden tot de houtkant. Legende bij het rooischema figuur 5-31:
Zwart: oogst zonder diepwoelertand;
Rood: oogst met diepwoelertand Agrifac;
B1, B2, B3 en B4: staalname per blok.
Volgorde van staalname: M3 – Z2 – Z1 – M2 - Z3 – M1 5.3.3
Resultaten
Outliers:
Box Plot of Breukdiameter (cm) grouped by Blok; categorized by Herhaling and Rooitechniek Metingen Jaumotte 7v*600c 8
6 5 4 3 2 1 0 8 7
Rooitechniek: Zonder
Breukdiameter (cm)
Rooitechniek: Met
7
6 5 4 3 2 1 0 Blok1 Blok2 Blok3 Blok4
Blok1 Blok2 Blok3 Blok4
Blok1 Blok2 Blok3 Blok4
Herhaling: Herh1
Herhaling: Herh2
Herhaling: Herh3
Median 25%-75% Non-Outlier Range Outliers Extremes
Blok Figuur 5-32: boxplotten voor de breukdiameter per blok, per herhaling en per rooitechniek
Figuur 5-32 geeft een algemeen beeld weer van de globale ligging van alle deelstalen en hun medianen voor breukdiameter. Vele boxplotten die afgebeeld zijn vertonen een goed symmetrisch beeld. Dit is gunstig voor de verder statistische analyse. De globale mediaan bij het gebruik van de diepwoelertand bevindt zich rond de 2,5 cm. Bij het gebruik zonder diepwoelertand stijgt de mediaan boven de 2,5 cm uit en bevindt zich in de buurt van de 2,9 - 3 cm. De uitschieters zijn gecontroleerd maar vertonen geen abnormaal gedrag.
73
De test van de tweede onderzochte parameter, nl. de verhouding, geeft weer dat de boxplotten voor de verhouding minder symmetrisch zijn. De uitkomst van de verhouding breukdiameter kopdiameter is best zo klein mogelijk (zie fig. 5-33 in bijlage 7). Correlatie:
Scatterplot of Breukdiameter (cm) against Wortellengte (cm) Metingen Jaumotte 7v*600c Breukdiameter (cm) = 4,202-0,0904*x 8 7
Wortellengte (cm):Breukdiameter (cm): r2 = 0,0827
Breukdiameter (cm)
6 5 4 3 2 1 0 0
5
10
15
20
25
30
35
Wortellengte (cm)
Figuur 5-34: scatterplot
Uit figuur 5-34 blijkt dat r² = 0,0827: er is in dit geval geen verband tussen breukdiameter en wortellengte. De parameter breukdiameter en wortellengte zijn onafhankelijk van elkaar.
Normaliteitstesten:
Uit de normaliteitstesten blijkt dat geen van de drie onderzochte parameters normaal verdeeld is. In principe hoeft de steekproef niet normaal verdeeld te zijn voor dergelijke meetproeven. Het bekomen van een normale verdeling bij zulke testen is in de praktijk zeer moeilijk. Wel moeten de residuen uit de nested design ANOVA normaal verdeeld zijn. Dit zullen we nader onderzoeken in een volgende test van nested design ANOVA.
74
One-way ANOVA:
Tabel 5-15: one-way ANOVA voor de breukdiameter
Univariate Tests of Significance for Breukdiameter (cm) (Metingen Jaumott Sigma-restricted parameterization Effective hypothesis decomposition SS Degr. of MS F p Freedom Effect Intercept 4128,077 1 4128,077 3807,510 0,000000 45,375 1 45,375 41,851 0,000000 Rooitechniek 648,348 598 1,084 Error Rooitechniek; LS Means Current effect: F(1, 598)=41,851, p=,00000 Effective hypothesis decomposition Vertical bars denote 0,95 confidence intervals 3,1 3,0
Breukdiameter (cm)
2,9 2,8 2,7 2,6 2,5 2,4 2,3 2,2 2,1 Met
Zonder Rooitechniek
Figuur 5-35: one-way ANOVA voor de breukdiameter
H0: de rooitechnieken zijn niet significant verschillend H1: significant verschil De p-waarde voor de rooitechniek o.b.v. de parameter breukdiameter bedraagt: 0,0000, en dus is deze kleiner dan 0,05. Uit de output van de one-way ANOVA concluderen we dat er duidelijk een zeer sterk significante aanduiding is dat de rooimethode niet tot hetzelfde resultaat leidt voor de waardes van de breukdiameter. Of dat enkel en alleen de factor rooitechniek hier verantwoordelijk voor is, wordt nader onderzocht. Uit de output van de one-way ANOVA concluderen we dat er duidelijk een zeer sterk significante aanduiding is dat de rooimethode niet hetzelfde is voor de verhouding (zie tabel 5-16 in bijlage 7). Verder onderzoek volgt.
75
Nested design:
Uit de nested design ANOVA voor de breukdiameter blijkt dat er enkel een verschil is tussen rooitechniek, maar niet van herhaling(rooitechniek) of blok, want beide p's zijn groter dan 0,05. Hieruit volgt dat slechts enkel de meetresultaten voor breukdiameter beïnvloed worden door de rooitechniek. M.a.w. er is een significant verschil in breukdiameter bij het gebruik van de diepwoelertand t.o.v. zonder het gebruik van de diepwoelertand. En er is geen significant verschil tussen de herhaling binnen de rooitechniek. De outputs van de nested design ANOVA voor de breukdiameter zijn weergegeven in tabel 5-17 en 5-18 en in figuur 5-36. Tabel 5-17: nested design ANOVA voor de breukdiameter
Effect Intercept Rooitechniek Herhaling(Rooitechniek) Blok Error
Univariate Tests of Significance for Breukdiameter (cm) (Metingen Jaumotte) Over-parameterized model Type III decomposition SS Degr. of MS F p Freedom 4128,077 1 4128,077 3809,410 0,000000 45,375 1 45,375 41,872 0,000000 6,795 4 1,699 1,568 0,181405 1,114 3 0,371 0,343 0,794408 640,439 591 1,084
Herhaling(Rooitechniek); LS Means Current effect: F(4, 591)=1,5675, p=,18140 Type III decomposition Vertical bars denote 0,95 confidence intervals 3,4 3,2
Breukdiameter (cm)
3,0 2,8 2,6 2,4 2,2 2,0 1,8 Met
Zonder
Herhaling Herh1 Herhaling Herh2 Herhaling Herh3
Rooitechniek
Figuur 5-36: nested design ANOVA voor de breukdiameter
76 Tabel 5-18: nested design ANOVA: Tukey HSD test voor de breukdiameter
Tukey HSD test; variable Breukdiameter (cm) (Metingen Jaumotte) Approximate Probabilities for Post Hoc Tests Error: Between MSE = 1,0837, df = 591,00 Rooitechniek Herhaling {1} {2} {3} {4} 2,3560 2,3710 2,3170 3,0380 Cell No. 1 Met Herh1 0,999998 0,999824 0,000070 Met Herh2 0,999998 0,999137 0,000102 2 Met Herh3 0,999824 0,999137 3 0,000033 Zonder Herh1 0,000070 0,000102 0,000033 4 Zonder Herh2 0,201193 0,246836 0,110686 0,174175 5 Zonder Herh3 0,000530 0,000807 0,000176 0,996091 6
{5} 2,6920 0,201193 0,246836 0,110686 0,174175
{6} 2,9640 0,000530 0,000807 0,000176 0,996091 0,434990
0,434990
Uit tabel 5-18 volgt dat:
Rooitechniek Met – Herh1 sterk significant verschilt t.o.v. rooitechniek Zonder – Herh1;
Rooitechniek Met – Herh1 sterk significant verschilt t.o.v. rooitechniek Zonder – Herh3;
Rooitechniek Met – Herh2 sterk significant verschilt t.o.v. rooitechniek Zonder – Herh1;
Rooitechniek Met – Herh2 sterk significant verschilt t.o.v. rooitechniek Zonder – Herh3;
Rooitechniek Met – Herh3 sterk significant verschilt t.o.v. rooitechniek Zonder – Herh1;
Rooitechniek Met – Herh3 sterk significant verschilt t.o.v. rooitechniek Zonder – Herh3.
De uitwerking van de nested design ANOVA voor de verhouding geeft dezelfde conclusie als bij de breukdiameter. Alleen is de parameter minder gunstig om een conclusie te maken voor de rooitechniek. De outputs van de nested design ANOAVA zijn in bijlage 7 weergegeven, in tabellen 5-19 en 5-20. De residuen tonen aan dat de parameter breukdiameter een zeer goede benadering geeft om een uitspraak te formuleren over de toegepaste rooitechniek (zie figuur 5-2).
77
Resids: P-plot of resides Normal Prob. Plot; Raw Residuals Dependent variable: Breukdiameter (cm) (Analysis sample) 4 3 ,99 Expected Normal Value
2 ,95 ,85
1
,65 0 ,35 -1
,15 ,05
-2 ,01 -3 -4 -4
-3
-2
-1
0
1
2
3
4
5
6
Residual
Figuur 5-2: residuen voor de breukdiameter Figuur 5-2 toont aan dat de waarden zeer goed aan de rode rechte aansluiten. Dit wijst op een goede normale verdeling van de residuen voor de parameter breukdiameter, wat resulteert om een uitspraak te doen o.b.v. de rooitechniek. M.a.w. er zijn zeer weinig uitwendige factoren die ook invloed gehad hebben op deze test. De residuen voor de parameter verhouding is minder gunstig dan deze voor breukdiameter. De figuur is weergeven in de bijlage 7 (zie figuur 5-37). 5.3.4
Opbrengstverliezen en financiële benadering
Figuur 5-38 geeft de gemiddelde breukdiameterwaarde weer per toegepaste rooitechniek. De wortels met de kleinste breukdiameter worden bekomen bij de rooitechniek met het gebruik van diepwoelertanden. Bij het opsplitsen van de data voor breukdiameter in klassen per rooitechniek, geeft figuur 5-39 een goede weergave. Uit deze figuur blijkt dat er bij het gebruik van de diepwoelertand 19 % minder wortels geoogst worden met een breukdiameter groter dan 2 cm en dat dus het percentage wortels met een kleinere breukdiameter dan 2 cm toeneemt.
78
Breukdiameter (cm)
3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
Met diepwoelertand (Agrifac)
Zonder diepwoelertand
Figuur 5-38: gemiddelde breukdiameter i.f.v. de rooitechniek
90
Percentage wortels (%)
80 70
Met diepwoelertanden (Agrifac) Zonder diepwoelertanden
60 50 40 30 20 10 0 <= 1cm
1 à 2cm
> 2cm
Breukdiameter (cm)
Figuur 5-39: gemiddelde breukdiameter verdeeld in klassen per rooitechniek
De gemiddelde verliezen met het gebruik van de diepwoelertanden bedraagt 3,56 ton/ha. Dit komt neer op een gemiddeld wortelverlies van 21,06 g/wortel. De wortelverliezen zonder het gebruik van de diepwoelertanden bedraagt 5,97 ton/ha. Dit komt neer op een gemiddeld wortelverlies van 35,33 g/wortel. De gemiddelde opbrengst van het perceel bedroeg 54,0 ton/ha. Door gebruik te maken van diepwoelertanden bij de oogst van cichoreiwortels kan er een opbrengstverhoging van 2,41 ton/ha behaald worden. De cichorei gerooid voor de campagne 2008 wordt uitbetaald aan € 53 per ton. Financieel is dit een meeropbrengst van € 128,26 per hectare. Loonwerker Jaumotte rekent geen kostprijsverhoging naar zijn klanten toe bij het gebruik van diepwoelertanden. Zowel de rooi zonder diepwoelertanden als met diepwoelertanden gebeurt aan dezelfde rooikost.
79
5.3.5
Besluit
De parameter breukdiameter geeft de beste en betrouwbaarste analyse. Hierdoor kan er een conclusie voor het gebruik van de diepwoelertanden geformuleerd worden. Het gebruik van de diepwoelertand is in deze proef positief ervaren voor de parameter breukdiameter. De gemiddelde breukdiameter bij het gebruik van de diepwoelertanden bedraagt nog 2,4 cm, maar er is wel een verbetering aangetoond. Ook een tweede parameter, nl. verhouding, toont aan dat het gebruik van de diepwoelertand bij een éénfasige integrale rooier gunstig kan zijn op dit perceel.
80
6
DISCUSSIE
De investeringskost voor het gebruik van diepwoelertanden bedraagt ongeveer € 1250 – 1500. In mijn onderzoek is het gebruik van de diepwoelertanden bij het éénfasige rooisystemen positief ervaren. Wortelverlies is teruggedrongen met 2,41 ton per hectare. Een negatieve kant van de medaille is het brandstofverbruik dat algemeen, door de geleverde duw- of trekkracht niet verwaarloosd mag worden. Maar de opbrengstverhoging i.f.v het brandstofverbruik is hier zeker te verantwoorden. De ruggenteelt blijft een zeer interessante zaaitechniek om cichorei uit te zaaien. Uit de analyse bleek in het algemeen een zeer lage wortelbreukdiameter en een positieve tendens op het gebruik van de diepwoelertand. I.v.m. de oogst van cichoreiwortels zijn in het verleden er al enkele testen met diepwoelertanden uitgevoerd. Puur op basis van bekomen gegevens door gebruik te maken van de schattingsformule van Gembloux die gebaseerd is op wortelbreukdiameter is niet altijd een meerwaarde toegekend aan het gebruik van de diepwoelertanden. De wortellengte bleek uit mijn statistische analyse de slechtste parameter te zijn om een uitspraak te formuleren i.f.v. een bepaalde rooitechniek of oogstmethode. Hierdoor is het misschien interessant om in de toekomst de statistiek te gebruiken voor bepaalde meetresultaten en met een goede betrouwbare parameter een (definitieve) uitspraak te formuleren. Het stenengehalte en drastische grondbewerkingen (aanvullen van gronden, graafwerken, nivelleringswerken, …) hebben direct invloed op rooiomstandigheden. Ook de weersomstandigheden vlak voor een oogsttijdstip kan een groot effect hebben op de opbrengst. In vele uitgevoerde proeven is hier weinig van bekend. Ook de grondsoort en plaats van de uitgevoerde staalname kunnen cruciaal zijn bij het beoordelen van een oogstmethode. Het “fundament” om een goede opbrengst te creëren start met een goede en verzorgde grondbewerking (tijdstip ploegen, zaaiklaarleggen, bandendruk, …). Een goede grondbewerking en verzorgde uitzaai, in combinatie met groeizaam weer, biedt rechtstreeks kansen naar een goede (top)opbrengst.
81
7
LITERATUURLIJST
Agrifac. (2008). Bietenrooiers: Reinigingscircuit Hexa. Gevonden op 9 oktober 2008 op het internet: http://www.agrifac.nl/openingspagina%20bietenrooiers.htm Boonen, E. (13 maart 2008). Lezing – vergadering: terugblik cichoreicampagne 2007 en toekomstperspectieven voor 2008. Onuitgegeven nota’s bij een lezing – vergadering te Zoutleeuw, Landbouwcentrum Bieten-Cichorei en Orafti-Palatini-Remy, OreyeWarcoing. Cichorei teelt info. (2008). Cichorei algemeen: Algemene informatie over cichorei. Gevonden op 6 maart 2008 op het internet: http://content.cosun.nl/sensus/cichorei/default.html CSL Chicory (2003). Chicory: Current Production and Yields. De Bietplanter (2009). Overzicht van het bietenjaar 2008: beter dan verwacht! De Bietplanter, p.9. FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Landbouwstatistieken. (2008). FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie. (2008). Food and Agriculture Organization of the United Nations (FAO). (2008). FAOSTAT: Production Crops. Gevonden op 19 oktober 2008 op het internet http://faostat.fao.org/site/567/DesktopDefault.aspx?PageID=567#ancor I en II Geschiedenis en Statistiek. (2009). Verbanden tussen variabelen: correlatiecoëfficiënt berekenen. Gevonden op 9 februari 2009 op het internet: http://www.vgkgent.be/files/Tweede_Bachelor41/kwantitatievemethodes.doc Gilles. (2007). Virtuele catalogus: zaaiers. Gevonden op 12 maart 2008 op het internet: http://www.gillessa.be/machine/Sowing_machines/ ILVO. (2005). Bestand met foto’s van de cichoreicampagne 2005. Onuitgegeven materiaal, ILVO, Merelbeke. KBIVB & ITB (2007). Afstelling van oogstmachines. Tienen: ITB, IRBAB-KBIVB & INTERREG III. Koninklijk Meteorologisch Instituut (KMI). (2009). Klimatologisch jaaroverzicht van 2007. Gevonden op 26 februari 2009 op het internet: http://www.meteo.be/meteo/view/nl/1315757-2007.html Landbouwcentrum Bieten Cichorei (LCBC). (2003). Code voor Goede Teeltpraktijken voor de Industriële Cichoreiteelt. Tienen: Landbouwcentrum Bieten Cichorei (LCBC).
82
Miserque, O., Breuse, D., & Oestges, O. (2005 a). De evolutie en de kost van het oogstmateriaal in de cichoreiteelt: Berekening van de Kosten voor de oogstwerkzaamheden. Département Génie rural – CRAW (De Bietplanter), 10, 9-10 en 15. Miserque, O., Oestges, O., & Breuse, D., (2005 b). Rapport des essais des matériels d’arrachage de chicorées de nettoyage des chicorées (récolte 2004). Gembloux: Centre Wallon de Recherches agronomiques. Miserque, O., & Breuse, D. (2006). De cichorei-oogst: hoe de verliezen beperken?. Département Génie rural – CRA-W, 431, 9-16. Miserque, O. & Donfut, J.R. (2007). Plantenbezetting en rooikwaliteit. De Bietplanter (Département Génie rural – CRA-W & C.A.R.A.H. Ath.), 442, 7-8. Overzicht rapporten: cichorei. (2003). Overzicht rapporten: cichorei. Merelbeke: ILVO Pype seeds. (2008). Chicoline – cichoreirassen. Gevonden op 22 oktober 2008 op het internet: http://www.pypeseeds.be/nl/chicoline.html Roelofsma, P.H.M.P. (2006). One-Way Analysis of Variance. Ropa maschinenbau (2008). Schlegler: Nachköpfer. Gevonden op 2 januari 2008 op het internet: http://www.ropa-maschinenbau.de/ Statistica Electronic Manuel (F1 bij Statistica) StatSoft, Inc., STATISTICA, Textbook. (1984-2008 a). Half-Normal Probability Plots. Half-Normal Probability Plots – Categorized.. Tulsa. Gevonden op 5 januari 2009 op het internet: http://www.statsoft.com/textbook/glosh.html StatSoft, Inc., STATISTICA, Textbook. (1984-2008 b). Interprenting the Correlation Coefficient R. Tulsa. Gevonden op 5 januari 2009 op het internet: http://www.statsoft.com/textbook/stmulreg.html#cinterpreting StatSoft, Inc., STATISTICA, Textbook. (1984-2008 c). Nested Design ANOVA. Gevonden op 9 februari 2009 op het internet: http://www.statsoft.com/textbook/stglm.html#b5 StatSoft, Inc., STATISTICA, Textbook. (1984-2008 d). Scatterplot, 2D. Tulsa. Gevonden op 5 januari 2009 op het internet: http://www.statsoft.com/textbook/gloss.html Vade-Mecum 2005. (2005). De Cichorei. Vandergeten, J.-P. (1999). Code voor goede rooi- en laadpraktijken bij de oogst van suikerbieten. Tienen: KBIVB-IRBAB, Publicatie uitgevoerd in het kader van het Landbouwcentrum Bieten en Chicorei (LCBC - CABC).
83
Vandergeten, J.-P. (2003). Nieuwigheden in machines voorgesteld tijdens de rooicampagne 2003: Onderzoek naar polyvalente rooiers voor bieten en cichorei door gebruik van Oppel wielen. De Bietplanter – Speciaal Nummer, 2, p. 10-12. van Elteren, G. (2008). Beschrijving van planten: Cichorei (Wilde) - Cichorium intybus. (Plantaardigheden: Actuele toepassingen van planten). Gevonden op 26 september 2008 op het internet: http://www.plantaardigheden.nl/plant/beschr/gonnve/cichorei.htm Vangeyte, J., D’Hoop, M., Eloot, B., Dobbelaere, D., Van de Velde, M., & De Bock, T. (2007). Verslag Project Chicoreirooi 2007. Merelbeke: ILVO. Veerman, A. (2003). Teelt van consumptieaardappelen. Wageningen: Praktijkonderzoek plant en omgeving B.V. Vigoureux, A. (Ir.) (2002). Aandachtspunten voor het nieuwe cichoreiseizoen: Begin maart richtte Orafti, de suikerfabriek van Oreye, in Gembloux en in Halle-Booienhoven succesvolle voorlichtingsvergaderingen in voor de cichoreiplanters. Landbouw & Tehniek, 06, p. 24-26. Voorhoeve, W. (2009). Het toetsen van Hypothesen. Achtergrond – Enkele begrippen & Significantieniveau, p. 306-311 en 316. Gevonden op 9 februari 2009 op het internet: http://www.eco.rug.nl/medewerk/voorhoeve/st1b-ec/0405/NCTb6.pdf WADSWORTH CENAGE Learning. (2005). One-way ANOVA Statistics Workshops. Gevonden op 5 januari 2009 op het internet: http://www.wadsworth.com/psychology_d/templates/student_resources/workshops/sta ts_wrk.html Westerdijk, C.E. (1996). CICHOREI: Verslag van vier jaar teeltonderzoek. Lelystad: Proefstation voor de Akkerbouw en de Groenteteelt in de Vollegrond. Westerdijk, C.E. (2000). Praktijkonderzoek plant & omgeving: Teelt van cichorei. Wageningen. Wikipedia. De vrije encyclopedie. Inuline. Gevonden op 11 november 2008 op het internet: http://nl.wikipedia.org/wiki/Inuline Wijnne, H. (2009). Kennisbasis Statistiek. Termen en onderwerpen in de Kennisbasis Statistiek. Universiteit Utrecht. Gevonden op 15 maart 2009 op het internet: http://www.wynneconsult.com/root/HomePageKB012.htm Windey, S. (2005). Verslag Mechanisatie Cichoreirooiers 2005. Merelbeke: ILVO. www.jean-phi.be. (2008). Gevonden op 16 maart 2008 op het internet: http://www.jean-phi.be/ demochico2004/imagepages/image1.htm
84
8
BIJLAGEN
Bijlage 1: Gemiddelde temperatuur en totale neerslag bij de proefopzettingen Bijlage 2: Enquête industriële cichorei campagne 2008: rooitest 1 Bijlage 3: Enquête industriële cichorei campagne 2008: rooitest 2 Bijlage 4: Enquête industriële cichorei campagne 2008 : rooitest 3 Bijlage 5: output Statistica Saufnay Bijlage 6: output Statistica Paques Bijlage 7: output Statistica Jaumotte
Datum
5 okt
4 okt
3 okt
2 okt
1 okt
30 sep
29 sep
28 sep
27 sep
26 sep
25 sep
24 sep
23 sep
22 sep
21 sep
20 sep
19 sep
18 sep
17 sep
16 sep
15 sep
14 sep
13 sep
12 sep
11 sep
10 sep
9 sep
8 sep
7 sep
6 sep
25
20
15
20
15
10
10
5 5
0 0
Tot. neerslag (mm)
Gem. temperatuur (°C)
5 sep
4 sep
3 sep
2 sep
1 sep
31 aug
30 aug
29 aug
28 aug
27 aug
26 aug
Gem. temperatuur (°C)
85
Bijlage 1: Gemiddelde temperatuur en totale neerslag bij de proefopzettingen
30
Totale neerslag (mm) 25
86 Bijlage 2: Enquête industriële cichorei campagne 2008: rooitest 1 Vragenlijst Naam: SAUFNAY Gemeente (perceel): HORPMAAL (HEERS) Datum bezoek / oogst: 20 - 9 - 2008 1. Aantal hectaren cichorei te oogsten voor 2008: 6 ha 2. Zaaitechniek: ruggen: 6 ha 3. Plantenaantal: + 171.000 planten/ha 4. Kerende grondbewerking / Niet kerende grondbewerking 5. Herzaai? JA / NEEN 6. Bodemsoort? Leem 7. Stenen? 1-2 % (wendakker) 8. Voorvrucht? Tarwe 9. Groenbemester? Mosterd Beroepsactiviteit: landbouwer* / loonwerker** * Welke loonwerker zal de oogst uitvoeren? Naam: WARNOTTE Gemeente: XHENDREMAEL Type machine: GILLES ASC48
Aantal oogstlijnen: 6 oogstlijnen
Met welke type machine of techniek werd vorig jaar geoogst? ONTBLADERAAR (TR14) ROOIPLOEG (ASC 48) LADERREINIGER (R136T) ** Type machine:
Agrifac:……………………………………………….
Holmer:……………………………………………….
Vervaet:………………………………………………
Ropa:…………………………………………………..
Gilles: GILLES ASC48
Andere:……………………………………………….
87
Welke methode wordt toegepast om cichorei te rooien voor de campagne 2008?
Oppelwielen (met diepwoelertanden) :………………………………………………….
Vorken:…………………………………………………………………………………………………….
Rooischaren en diepwoelertanden => type of vorm: zie fig. 5-3
Andere:…………………………………………………… Welke methodes zijn er in het verleden uitgevoerd om cichorei te rooien (20072006-…)?
Oppelwielen:…………………………………………..
Vorken:…………………………………………………… Rooischaren met diepwoelertanden: 4 oogsten => type of vorm: zie fig. 5-3 en fig. 5-17
Andere:…………………………………………………… Aantal hectaren cichorei dat vorig jaar gerooid werd? + 100 ha
88
Bijlage 3 : Enquête industriële cichorei campagne 2008: rooitest 2 Vragenlijst Naam: PAQUES Gemeente (perceel): XHENDREMAEL (ANS) Datum bezoek / oogst: 29 - 9 - 2008 1. Aantal hectaren cichorei te oogsten voor 2008: 8,20 ha 2. Zaaitechniek: vlakvelds: 8,20 ha 3. Plantenaantal: + 175.000 planten/ha 4. Kerende grondbewerking / Niet kerende grondbewerking 5. Herzaai? JA / NEEN 6. Bodemsoort? Leem 7. Stenen? 2 % (wendakker) 8. Voorvrucht? Tarwe 9. Groenbemester? Mosterd Beroepsactiviteit: landbouwer* / loonwerker** * Welke loonwerker zal de oogst uitvoeren? Naam: WARNOTTE Gemeente: XHENDREMAEL Type machine: GILLES ASC48
Aantal oogstlijnen: 6 oogstlijnen
Met welke type machine of techniek werd vorig jaar geoogst? ONTBLADERAAR (TR14) ROOIPLOEG (ASC 48) LADERREINIGER (R136T) ** Type machine:
Agrifac:……………………………………………….
Holmer:……………………………………………….
Vervaet:………………………………………………
Ropa:………………………………………………….
Gilles: GILLES ASC48
Andere:……………………………………………….
89
Welke methode wordt toegepast om cichorei te rooien voor de campagne 2008?
Oppelwielen (met diepwoelertanden) :…………………………………………………
Vorken:……………………………………………………………………………………………………
Rooischaren en diepwoelertanden => type of vorm: zie fig. 5-3 en fig. 5-17
Andere:…………………………………………………… Welke methodes zijn er in het verleden uitgevoerd om cichorei te rooien (20072006-…)?
Oppelwielen:……………………………………………
Vorken:…………………………………………………… Rooischaren met diepwoelertanden: 4 oogsten => type of vorm: zie fig. 5-3 en fig. 5-17
Andere:…………………………………………………… Aantal hectaren cichorei dat vorig jaar gerooid werd? + 100 ha
90
Bijlage 4: Enquête industriële cichorei campagne 2008 : rooitest 3 Vragenlijst Naam: JAUMOTTE Adres: AVENUE DES DÉPORTES 45A Gemeente: GEEST-GÉROMPONT-PETIT-ROSIÈRE (RAMILLIES) Datum bezoek / oogst: 4 - 10 - 2008 1. Aantal hectaren cichorei te oogsten voor de campagne 2008: + 160 ha 2. Zaaitechniek: vlakvelds: 5,20 ha 3. Plantenaantal: + 169.000 planten/ha 4. Kerende grondbewerking / Niet kerende grondbewerking 5. Herzaai? JA / NEEN 6. Bodemsoort? Leem 7. Stenen? 0 % 8. Voorvrucht? Tarwe 9. Groenbemester? Mosterd Beroepsactiviteit: landbouwer* / loonwerker** * Welke loonwerker zal de oogst uitvoeren? Naam:…………………………………… Adres:…………………………………… Type machine:…………………………..
Aantal oogstlijnen:……. lijnen
Met welke type machine of techniek werd vorig jaar geoogst? ……………………………… ……………………………………………………………………………………………….... ** Type machine:
Agrifac: Agrifac ZA 215 EH
Holmer:………………………………………………
Vervaet:………………………………………………
Ropa:………………………………………………….
Gilles:………………………………………………….
Andere:……………………………………………….
91
Welke methode wordt toegepast om cichorei te rooien voor de campagne 2008?
Oppelwielen (met diepwoelertanden) :………………………………………………….
Vorken:…………………………………………………………………………………..
Rooischaren en diepwoelertanden => type of vorm: zie fig. 5-29
Andere:…………………………………………………… Welke methodes zijn er in het verleden uitgevoerd om cichorei te rooien (20072006-…)?
Oppelwielen:……………………………………………
Vorken:……………………………………………………
Rooischaren met diepwoelertanden: 4 oogsten => type of vorm: zie fig. 5-29
Andere:…………………………………………………… Aantal hectaren cichorei dat vorig jaar gerooid werd? + 150 ha
92
Bijlage 5: output Statistica Saufnay Figuur 5-7: boxplotten voor de verhouding per blok, per herhaling en per rooitechniek Box Plot of Verhouding grouped by Blok; categorized by Herhaling and Rooitechniek Metingen Saufnay NIEUW 7v*599c 1,0
Rooitechniek: Met
0,8 0,6 0,4
0,0 1,0 Rooitechniek: Zonder
Verhouding
0,2
0,8 0,6 0,4 0,2 0,0 Blok1 Blok2 Blok3 Blok4
Blok1 Blok2 Blok3 Blok4
Blok1 Blok2 Blok3 Blok4
Herhaling: Herh1
Herhaling: Herh2
Herhaling: Herh3
Blok
Median 25%-75% Non-Outlier Range Outliers Extremes
93
Figuur 5-9: normaliteitstest voor de breukdiameter Normal Probability Plot of Breukdiameter (cm) Metingen Saufnay NIEUW 7v*599c 4
3
Expected Normal Value
2
1
0
-1
-2
-3
Breukdiameter (cm): SW-W = 0,9087; p = 0.0000
-4 0
1
2
3
4
5
6
7
Observed Value
Figuur 5-10: normaliteitstest voor de verhouding Normal Probability Plot of Verhouding Metingen Saufnay NIEUW 7v*599c 4
3
Expected Normal Value
2
1
0
-1
-2
-3
-4 -0,2
Verhouding: SW-W = 0,9219; p = 0.0000
0,0
0,2
0,4 Observed Value
0,6
0,8
1,0
94
Figuur 5-12: one-way ANOVA voor de verhouding Rooitechniek; LS Means Current effect: F(1, 597)=16,244, p=,00006 Effective hypothesis decomposition Vertical bars denote 0,95 confidence intervals 0,36
0,34
Verhouding
0,32
0,30
0,28
0,26
0,24
0,22 Met
Zonder Rooitechniek
Tabel 5-3: one-way ANOVA voor de verhouding Univariate Tests of Significance for Verhouding (Metingen Saufnay NIEUW Sigma-restricted parameterization Effective hypothesis decomposition SS Degr. of MS F p Freedom Effect Intercept 50,53729 1 50,53729 1358,432 0,000000 0,60434 1 0,60434 16,244 0,000063 Rooitechniek Error 22,21000 597 0,03720
Tabel 5-6: nested design ANOVA voor de verhouding
Effect Intercept Rooitechniek Herhaling(Rooitechniek) Blok Error
Univariate Tests of Significance for Verhouding (Metingen Saufnay NIEUW Over-parameterized model Type III decomposition SS Degr. of MS F p Freedom 50,50290 1 50,50290 1382,307 0,000000 0,60798 1 0,60798 16,641 0,000051 0,08084 4 0,02021 0,553 0,696772 0,57443 3 0,19148 5,241 0,001415 21,55578 590 0,03654
95
Tabel 5-7: nested design ANOVA: Tukey HSD test voor de verhouding Tukey HSD test; variable Verhouding (Metingen Saufnay NIEUW) Approximate Probabilities for Post Hoc Tests Error: Between MSE = ,03654, df = 590,00 Rooitechniek Herhaling {1} {2} {3} {4} ,27774 ,24720 ,25105 ,31090 Cell No. 1 Met Herh1 0,870400 0,922165 0,823877 Met Herh2 0,870400 0,999992 0,174078 2 3 Met Herh3 0,922165 0,999992 0,231102 Zonder Herh1 0,823877 0,174078 0,231102 4 Zonder Herh2 0,555642 0,059551 0,085290 0,997982 5 Zonder Herh3 0,315886 0,019144 0,029136 0,963989 6
{5} ,32272 0,555642 0,059551 0,085290 0,997982 0,998944
Figuur 5-15: : P-plot of resides voor de breukdiameter Normal Prob. Plot; Raw Residuals Dependent variable: Breukdiameter (cm) (Analysis sample) 4 3 ,99 Expected Normal Value
2 ,95 ,85
1
,65 0 ,35 -1
,15 ,05
-2 ,01 -3 -4 -3
-2
-1
0
1
2 Residual
3
4
5
6
{6} ,33306 0,315886 0,019144 0,029136 0,963989 0,998944
96
Figuur 5-16: residuen voor de verhouding Normal Prob. Plot; Raw Residuals Dependent variable: Verhouding (Analysis sample) 4 3 ,99 Expected Normal Value
2 ,95 ,85
1
,65 0 ,35 -1
,15 ,05
-2 ,01 -3 -4 -0,5
-0,4
-0,3
-0,2
-0,1
0,0
0,1
0,2
Residual
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
97
Bijlage 6: output Statistica Paques Figuur 5-20: boxplotten voor de verhouding per blok, per herhaling en per rooitechniek
Tabel 5-8: one way ANOVA voor de verhouding Univariate Tests of Significance for Verhouding (Metingen Paque Sigma-restricted parameterization Effective hypothesis decomposition SS Degr. of MS F p Freedom Effect Intercept 246,2778 1 246,2778 5361,212 0,000000 0,3004 3 0,1001 2,180 0,088742 Rooitechniek 54,7109 1191 0,0459 Error
98
Figuur 5-23: one-way ANOVA voor de verhouding Rooitechniek; LS Means Current effect: F(3, 1191)=2,1795, p=,08874 Effective hypothesis decomposition Vertical bars denote 0,95 confidence intervals 0,51 0,50 0,49 0,48 Verhouding
0,47 0,46 0,45 0,44 0,43 0,42 0,41 0,40 Warnotte
Gent 1
Gent 2
Zonder
Rooitechniek
Figuur 5-24: nested design ANOVA voor de breukdiameter Herhaling(Rooitechniek); LS Means Current effect: F(8, 1180)=2,4067, p=,01410 Type III decomposition Vertical bars denote 0,95 confidence intervals 4,2 4,0
Breukdiameter (cm)
3,8 3,6 3,4 3,2 3,0 2,8 2,6 2,4 Warnotte
Gent 1
Gent 2
Rooitechniek
Zonder
Herhaling Herh1 Herhaling Herh2 Herhaling Herh3
99
Tabel 5-10: nested design ANOVA: Tukey HSD test voor de breukdiameter
Tabel 5-12: nested design ANOVA: Tukey HSD test voor de verhouding
100
Figuur 5-27: residuen voor de breukdiameter Normal Prob. Plot; Raw Residuals Dependent variable: Breukdiameter (cm) (Analysis sample) 4 3 ,99 Expected Normal Value
2 ,95 ,85
1
,65 0 ,35 -1
,15 ,05
-2 ,01 -3 -4 -10
-5
0
5
10
15
20
Residual
Figuur 5-28: residuen voor de verhouding Normal Prob. Plot; Raw Residuals Dependent variable: Verhouding (Analysis sample) 4 3 ,99 Expected Normal Value
2 ,95 ,85
1
,65 0 ,35 -1
,15 ,05
-2 ,01 -3 -4 -0,8
-0,6
-0,4
-0,2
0,0 Residual
0,2
0,4
0,6
0,8
101
Bijlage 7: output Statistica Jaumotte Figuur 5-33: boxplotten voor de verhouding per blok, per herhaling en per rooitechniek Box Plot of Verhouding grouped by Blok; categorized by Herhaling and Rooitechniek Metingen Jaumotte 7v*600c 0,7
Rooitechniek: Met
0,6 0,5 0,4 0,3 0,2
0,0 0,7 0,6 Rooitechniek: Zonder
Verhouding
0,1
0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0,0 Blok1 Blok2 Blok3 Blok4
Blok1 Blok2 Blok3 Blok4
Blok1 Blok2 Blok3 Blok4
Herhaling: Herh1
Herhaling: Herh2
Herhaling: Herh3
Median 25%-75% Non-Outlier Range Outliers Extremes
Blok
Tabel 5-16: one-way ANOVA voor de verhouding Univariate Tests of Significance for Verhouding (Metingen Jaumot Sigma-restricted parameterization Effective hypothesis decomposition SS Degr. of MS F p Freedom Effect Intercept 15,56616 1 15,56616 2609,582 0,000000 0,15579 1 0,15579 26,118 0,000000 Rooitechniek 3,56707 598 0,00597 Error
Tabel 5-19: nested design ANOVA voor de verhouding
Effect Intercept Rooitechniek Herhaling(Rooitechniek) Blok Error
Univariate Tests of Significance for Verhouding (Metingen Jaum Over-parameterized model Type III decomposition SS Degr. of MS F p Freedom 72,23100 1 72,23100 3712,161 0,000000 0,57002 1 0,57002 29,295 0,000000 0,04246 4 0,01062 0,546 0,702337 0,07878 3 0,02626 1,350 0,257352 11 49964 591 0 01946
102
Tabel 5-20: nested design ANOVA: Tukey HSD test voor de verhouding Tukey HSD test; variable Verhouding (Metingen Jaumotte) Approximate Probabilities for Post Hoc Tests Error: Between MSE = ,00589, df = 591,00 Rooitechniek Herhaling {1} {2} {3} {4} ,13850 ,15382 ,14255 ,18399 Cell No. 1 Met Herh1 0,720135 0,999068 0,000412 Met Herh2 0,720135 0,904908 0,060887 2 Met Herh3 0,999068 0,904908 3 0,001881 Zonder Herh1 0,000412 0,060887 0,001881 4 Zonder Herh2 0,255727 0,975456 0,472623 0,326172 5 Zonder Herh3 0,000223 0,040238 0,001047 0,999991 6
{5} ,16197 0,255727 0,975456 0,472623 0,326172
{6} ,18559 0,000223 0,040238 0,001047 0,999991 0,249445
0,249445
Figuur 5-37: residuen voor de verhouding Normal Prob. Plot; Raw Residuals Dependent variable: Verhouding (Analysis sample) 4 3 ,99 Expected Normal Value
2 ,95 ,85
1
,65 0 ,35 -1
,15 ,05
-2 ,01 -3 -4 -0,3
-0,2
-0,1
0,0
0,1
0,2
Residual
0,3
0,4
0,5
0,6