13
I
J
BIBLIOTHEEK KITLV
0012 9971
/T
l
MEMORIE
iiù. '
^
j
OVER DEN
INDISCHEN ARCHIPEL, IN OPZIGT TOT DE BELASGEN VAN
N E D E R L A N D EN NEDERLANDSCH I N D I Ë ;
NAGELATEN
JAN IZAÄK VAN SEVEN HOVEN, KOMMANDEUR DER ORDE VAN DEN NEDERLAND9CHEN LWTTW, RAAD VAN INDIK, ENZ-, ENZ., ENZ.
H
I » «VOL»
AMSTERDAM, J O H A N N E S MÜLLER. 1852,
<;EI>RUK.Ï I I J O. A . s n \ # ioo».
OVER
DEN INDISCHEN
ARCHIPEL,
IN OPZIGT TOT IJK 6EtABG8H VW
NEBERL.VND EN NEDERLANDSCII INÜIÉ,
H e t is mijn oogmerk, in de eerste plaats , den rijkdom dezer gewesten voor oogen te stellen, ten einde de belangstelling op te wekken, en de begeerte om daarvan meer voordeelen te trekken , dan tot nog toe heeft plaats gehad, aan te moedigen; ten tweede opmerkzaam te maken op liet streven der Engelschen o m , zoo niet geheel, dan toch voor een groot gedeelte , zich meester te maken van den handel in den Archipel, waarmede de nimmer rustende en ver vooruitziende Staatkunde van deze bedrijvige natie, wel nog iets anders dan handelsvoordeel ten oogmerk kan hebben, hetwelk allczins onze aandacht verdient; ten derde de middelen aan te wijzen, waardoor wij niet alleen een zeer ruim aandeel in dien handel zouden kunnen bekomen, maar waardoor wij tevens den invloed, dien onze voorvaderen bezaten terug zouden verkrijgen, onze Fassalen en Bond1*
i
genooten vermeerderen , en daardoor ons bestaan in Iridic meer en meer versterken en bevestigen. I. Bij een' enkelen blik op de kaart dezer gewesten , trekken zij de aandacht al dadelijk door groote uitgestrektheid, en verder onderzoek voert de belangstelling hooger en hooger, want al die groote en kleine eilanden zijn omringd van bevaarbare zeeën, en de goede havens en ankerplaatsen, die overal gevonden worden, laten voor de gemakkelijkheid der gemeenschap niets te wenschen over. Al die eilanden zijn bewoond, en bevatten eene overgroote bevolking, die, op de eilanden onder Nederlandsch gezag, geschat kan worden 18 à 20 mil1 i oenen te beloopen. Java alleen telt 7 millioen zielen. Dit weinige zal genoeg zijn tot mijn tegenwoordig' oogmerk , hoezeer de bijzonderheden aangaande de (ieographie en Statistiek dezer gewesten de aandacht overwaardig zijn, en de belangstelling nog meer zouden opwekken. Gedurende een verblijf van zeven en dertig jaren in Nederlandsch Indië, heb ik ruime gelegenheid gehad, om de voortbrengselen van den Indischen Archipel te leeren schatten, en is mijne belangstelling daardoor steeds levendig bezig gehouden, en mijne zucht om er veel partij van te trekken werkzaam geweest; doch in Indië heb ik niet altijd kunnen slagen, om mijne voorstellen ter bevordering van meer handel en grooter invloed ingang te doen vinden. Thans nu ik in mijn dierbaar Vaderland ben teruggekeerd, is het dezelfde belangstelling, die mij
.'l
aanspoort lot de poging, om door de mededeeling mijner inzigten dienaangaande nuttig voor Neder land en Nederlandsch Indië te zijn. De voortbrengselen van den Archipel w orden, of door den arbeid des landbouwers van den vruchtbaren grond verkregen , óf uit de bosschen en wildernissen verzameld, óf door industrie voortgebragt, of uit het hart der aarde gedolven , of door jagt, visscherij en veeteelt opgeleverd; en al die artikelen zijn voorwerpen van handel naar buiten 's lands of van vertier binnen den Archipel, te weten: rijst, j agon of maïs, sago, onderscheidene soorten van erwten, aardvruchten, oliën uit het plantenrijk, als kokos, katjang en palma-christi of jarak; deze oliën dienen voor de spijsbereiding, voor verlichting, en worden gebruikt in de geneeskunde (castor-olie), en ook vermengd met kalk , voor het kalfaten der inlandsche vaartuigen, enz; voorts: koflij, suiker uit het bekende riet, meest voor builen 's lands, en uit den arreengboom getrokken voor den inlandsclien handel; zwarte en staartpeper, tabak, waarvan de consumlie verscheidene millioenen aan waarde bedraagt; kapas, eene soort van boomwol tot vulsel van matrassen gebezigd. Allerlei touwwerk, zoowel het zware, zelfs voor ankertouwen, als bind- en zeer fijn naaigaren, wordt gemaakt van de vezelen der kokosvrucht, van den arreengboom, van den wilden pisang of banaan, de jagon of maïs en uit de bladeren van de ananas. Verder zijn de voortbrengselen van den Archipel: fijne en grove soorten van indigo, drakenbloed , ka-
(i
samba om rood te verwen, en andere verfstoffen uit liet planlenrijk , zoowel als gele, blaauwe en roodc verwen uit het rijk der delfstoffen; voorts de tamarinde , de gambir, die als looistof naar Engeland wordt verzonden, en waarvan de consumtie in den Archipel zelven aanmerkelijk is en eenige millioenen bedraagt, als wordende door elk bij het gebruik van surie en tabak gekaauwd, even alsook plaats heeft met de noot van den pinangboom ; salpeter , kamfer, waaronder eene soort, genaamd kamfer baros, beiden meest voor den uitvoer naar China , waar men voor de laatste soort hooge prijzen besteedt, omdat zij niet of weinig vervliegt. Beide soorten worden tot het conserveren van lijken en fijne stoffen gebezigd; aloë, benzoin , en andere geurige zelfstandighcden uit welriekende planten getrokken; specerijen, waarvan de Moluksche Eilanden de besle soorten opleveren , en die voorheen daar bij uitsluiting, doch thans mede elders, ook op Java en Sumatra worden geteeld, als : de nootmuskaat, de om die noot groeijendc foelie, de kruidnagelen, als ook minder geschatte soorten, die mede tot het kruiden der spijzen, en ook als geneesmiddelen worden gebezigd; uit alle soorten worden oliën getrokken. Wijders de kassia, de wilde kaneel en de fijne kaneel, w elke met goed gevolg op Java wordt geteeld, en waarvan de cultuur verder kan worden verspreid , vele soorten van geneesmiddelen en droogerijwaren. De bosschen verschaffen onderscheidene houtsoorten voor meubelen zoowel als voor scheeps- en huisbouw; het sandelhout, om zijn' aangenamen geur zeer
7 getrokken, in China vooral, en eene menigte andere soorten in ruimen overvloed ; de Chinesche jonken bezigen het tot masten van monsterachtige grootte en zwaarte, en het jattyhout overtreft de Europesche houtsoorten ver in deugdzaamheid voor huis- en scheepsbouw. Voorts de hand- en bindrotting, waarvan de laatste in groote hoeveelheden wordt vervoerd naar buiten 's lands en binnen den Archipel wordt vertierd ; was, gom-elastiek, gom- en harssoorten, ook voor vernissen, enz. Het dierenrijk levert, op sommige eilanden, voortreffelijk rundvee. Men vindt er den sterken buffel, op Sumatra den olifant; de vellen en horens van den eersten en het ivoor van den laatsten zijn zeer gewilde artikelen van handel voor Europa en China; paarden, herten, rhinocerossen, tijgers en ander wild gedierte, die alle artikelen van handel kunnen oplevereïi. De horens en vellen van herten en buffels zijn alle artikelen van uitvoer naar China. De zoogenoemde dinding, zijnde afgesneden en in de zon gedroogd vleesch, wordt van de wilde zwijnen en tamme dieren verkregen. De schier ontelbare soorten van vogels munten uit door fraaiheid en rijkgekleurde vederen , inzonderheid de argus of juno en de paradijsvogel. Onder de zwaluwen is eene soort, welke hare nesten maakt uit zeeschuim of slijm aan de wanden der holten in kalkrotsen. Dit zijn de bekende vogelnestjes , die in China duur betaald worden, de
s beste soort soms met ƒ 3000 à ƒ 4000 de 125 ffi oud gewigt. De kunstvlijt levert fraaije kleedjes, tot dekking en sieraad voor mannen en vrouwen , van katoen of zijde, en met gouddraad doorweven of beschilderd ; aardeen koperwerk tot gebruik in de huishouding, gouden en zilveren sieraden, allerlei soorten van grove en fijne matwerken, enz. De Indische zeeën leveren ontelbare soorten van groote en kleine visschen, waarvan vele de beste Europesche soorten overtreffen. Voor den handel worden vele soorten gedroogd en gezouten; maar in het bijzonder verdient de walvisch of cachelot de aandacht. Deze groote visschen, die de meeste spermacetie geven, worden gevangen in de zeeën om de Specerij-eilanden , bij Timor, en tusschen Nieuw-Holland en den Archipel. De Engelschen begrooten de waarde, die hun deze visscherij opbrengt, op meer dan 1,500,000 &st. 's jaars. Van de oppervlakte der zee worden verzameld de tripans of zeekwabben, de agar-agar , eene soort van zeewier, en de amber, alle voorwerpen, die, benevens het schildpad, vooral in China zeer gewild zijn ; voorts de fraaiste schelpen voor onze kabinetten en paarlen. In het hart der aarde wordt gevonden, en daaruit te voorschijn gebragt, ijzer, koper, tin, goud en andere metalen, ook diamanten. In dit opzigt is de rijkdom van den Archipel nog weinig bekend; op Bali en Billiton wordt onder andere eene soort van zilver en staal gevonden. , Het opgenoemde vertoont de groote verscheiden-
9 heid van rijke, en minder waardige artikelen, die allu voorwerpen van handel, hetzij voor ons Vaderland, hetzij voor China, Cochin-China, Siam, of voor het vertier in den Archipel zelven, gewilde en veelgezochte goederen en'waren zijn, waarin de Engelschen, Franschen, Hamburgers, Amerikanen en andere Aziaten handel drijven, en er ruime voordeden mede behalen. Zal Nederland dan niet trachten daarin meer deel te verkrijgen, dan thans plaats heeft, te meer nog, daar, zoo als hieronder zal blijken, de Archipel een groot vertier kan geven voor de voortbrengselen van onze nijverheid? II. Het oogmerk van deze Memorie is ten tweede, het oog te vestigen op de pogingen der Engelschen, om zich, zoo niet geheel, althans voor het grootste gedeelte meester te maken van dezen handel; waarbij dan ook de Staatkunde hare bedoelingen heeft. De Engelschen hebben (indien ik mij niet bedrieg) nu zestien jaren geleden, te Sinkapoor, gelegen aan den noordwestkant van den Archipel, een etablissement aangelegd, op eene plek, die nog beschouwd moest worden onder Nederlands gezag te behooren, en waar door het Bestuur van Malacca misschien verzuimd was, onze vlag te planten. Dit etablissement heeft door de aanmoediging van het Gouvernement, en door den ondernemingsgeest der Engelschen zeer spoedig eene groote uitgebreidheid verkregen. Steenen woonhuizen, winkels en magazijnen, met allerlei geriefelijkheden voor landing, lossen en laden, enz. zijn binnen weinige jaren verrezen op
a
10 de plek, waar vroeger slechts eenige armoedige hutten stonden. De gelegenheid «as allergunstigst voor den handel met den Archipel; de overvloed van artikelen, die de Archipel noodig had, bragt te weeg, dat de vóór weinig jaren naauwelijks bekende plek eene zeer voorname handelplaats is geworden, en de opkomst is zoo snel toegegaan, dat ik, zeker reeds tien jaren geleden, staten van in- en uitvoer heb gezien, die toen reeds meer aan geldswaarde bedroegen, dan de geheele handel van Java, waarvan het bedrag toen p. m. ƒ 35.000,000 beliep. Zelfs Engelschen hebben mij als hun gevoelen opgegeven , dat wij veel hadden bijgedragen tot de spoedige opkomst van Sinkapoor, toen het door hunne Regering tot eene vrijhaven was verklaard, door liet volgende : "Vooreerst door onze gestrenge, en voor den inlandschen handel althans belemmerende wetten opliet stuk der inkomende en uitgaande regten en der havens ; wetten, welke door den inlander niet konden worden begrepen of nagekomen. Ten tweede door onze verbodswetten van den handel ia amphioen, in kruid, lood en vuurwapenen, welke eene groote behoefte voor de volkeren des Archipels uitmaken. Dat onze legislatie in dit opzigt noch doelmatig is, noch als noodzakelijk kan worden beschouwd, is dan ook een gevoelen, waarin ik deel, en waarop ik mij voorstel later terug te komen. Vóór twee of drie jaren hebben de Engelschen we-
Il
der eene vrijhaven aangelegd op van Diemens-land, gelegen ten zuidoosten van den Archipel. Er is geen twijfel aan, of ook deze plaats, ondersteund door Port Jackson , zal mede spoedig bloeijen , en de aan den vrijen handel overgelatene voortbrengselen van de Molukkos, Celebes, Ceram, Flores, Timor en andere eilanden zullen derwaarts vloeijen, en deze volkeren ook van daar in hunne behoefte voorzien worden. Men behoeft de kaart van den Archipel slechts voor zich te leggen , om te zien, dat deze plaats in het plan van hen, die zich van den handel pogen meester te maken, met schranderheid gekozen is, en of dit nu nog niet genoeg ware, zoo heeft er zich te Ampinan, op het eiland Lombock, een der eilanden van Bali een Engelschman, genaamd KUMG , nedergezet, en maakt daar ook reeds vorderingen, vooral sedert zich voor hem de gelukkige gelegenheid heeft opgedaan, om in een' oorlog der Radja's een' hnnner met kruid en wapenen te ondersteunen ; en hoezeer ook de Vorst van dit eiland met ons Gouvernement vroeger contracten van bond- en vriendschap heeft aangegaan, zou toch, met der tijd, ook hier eene vestiging onder Engelschen invloed kunnen ontstaan. Men heeft wel gezegd, dat deze KING aan allerlei gevaren van brand, roof, plundering en moord zelfs, is blootgesteld; maar dit was ook het geval met de Engelschen, die zich het eerst te Sinkapoor vestigden, hetwelk uit een even gering beginsel groot is geworden. Het werd bezocht door een Engclsch ambtenaar, o*
a den Heer T ut QUOI, die met zijn' helderen blik de situatie overzag, zijn Gouvernement er opmerkzaam op m a a k t e , en het tegenwoordige Sinkapoor kwam te voorschijn. Lombock ligt zeer in de nabijheid van J a v a ; schepen , zelfs Amerikaansche, halen er i-ijst en voeren die naar C h i n a , tot nadeel van onzen handel in rijst; en mogten wij eens het ongeluk h e b b e n met de E n gelschen in oorlog te k o m e n , hoe zeer zou dan h u n deze positie te stade k o m e n , om er h u n n e troepen te verzamelen ! Het gezegde doet z i e n , hoe werkzaam de E n g e l schen zijn, om een groot deel in den handel van den Archipel te verkrijgen ; van Bengalen en van PocloPinang varen gedurig schepen op den Archipel. De Staatkunde ziet er tevens het middel i n , om een' grooten zedelijken invloed te verkrijgen, onder al de volkeren, met welke de Engelschen h a n d e l e n ; en wie kan voorzien, wat daarvan wel de gevolgen k u n n e n zijn voor onze bezittingen, indien wij met Engeland in oorlog mogten geraken? I n een Engelsen. M a a n d w e r k , The Oriental Herald, enz. van September, 1 8 3 9 , worden de Engelsche k o o p lieden opgewekt tot het drijven van handel in den A r c h i p e l , en de rijkheid der voortbrengselen opgenoemd ; de Schrijver wil zelfs, dat m e n zich van daar kan voorzien, en Rusland niet meer noodig zal h e b b e n voor t a b a k , enz. W o r d t deze handel n u van zooveel gewigt b e schouwd door de E n g e l s c h e n , van hoeveel meer b e lang moet dezelve dan niet worden geacht voor ons
13 Nederlanders, die zoo vele eilanden in den Archipel bezitten, voor wie Java alleen van een onschatbaar groot gewigt is. Het eiland Sumatra wordt met zulke groote opofferingen aan onze belangen dienstbaar gemaakt, terwijl wij overal, of bezittingen, of oude bondgenooten hebben, met welke wij veel gemakkelijker en met minder kosten handel kunnen drijven. Mogten wij toch niet langer stilzitten, maar met kracht handen aan het w eik slaan, terwijl het nog tijd is. Dat wij vooral trachten den zedelijken invloed, dien onze voorvaderen gehad hebben, terug te verkrijgen, en onze vassalen en bondgenooten, vooral ook CochinChina, Siam, Borneo Proper en andere Aziatische volkeren, nader aan ons pogen te verbinden, ten einde, als het eens noodig mögt worden, deze allen in onze omstandigheden deelnemen, daarom ook, dewijl een uitgebreider handel in den Archipel de Nederlandsche industrie een uitgestrekter vertier zou verschaffen. Onder al Avat China levert, wat van Bengalen komt, wat de industrie van de bewoners des Archipels oplevert, is veel, dat in Nederland kan worden gemaakt, en voor zoover het goedkoop geleverd kan worden, is het voor ons van groot belang, dat het uit Nederland derwaarts worde gezonden. Dat men door geene bezwaren zulks als onuitvoerlijk zich voorstelle. Wie zou vóór vijftig jaren hebben kunnen gelooven, dat Engeland, dat Nederland lijnwaden aan Indiè zoude leveren, aan Indië, dal de grondstof voort-
u brengt en fabriceert; en toch hebben wij dit voor oogen. Sedert een' geruimen tijd worden uit Nederland geen Neurenburgcr kramerijen meer gezonden, omdat de scheepsvrachten te hoog waren. Wij voorzagen daarvan den Archipel; sedert wij daarmede hebben opgehouden, voorziet China grootendeels in de behoefte aan dergelijke artikelen ; doch wij kunnen den verlaten' weg weder inslaan, nu meer dan honderd schepen jaarlijks bijna zonder lading naar Indië stevenen, en dus de scheepsvrachten veel minder zijn; en wie kan voorzien, hoe ver onze industrie, ondersteund door onzen handel, het zal kunnen brengen, en tot welk eene hoogte beiden zouden kunnen worden opgevoerd? Een onzer eerste regelen moet zijn, dat w ij de Engelschen niet uitsluiten, omdat elke maatregel daartoe strekkende, zou worden gekeerd; doch al moeten wij hun het aandeel, dat zij kunnen verkrijgen, laten, wij zullen door onze meer gunstige positie, door goede waar en goedkoop te leveren, en dooide oude HoUandsche goede trouw in acht te nemen, voor hunne mededinging niet behoeven te wijken. Men zal mij welligt tegenwerpen, dat ons beperkt Rijk te weinig hulpmiddelen bezit, om op zulk eene groote uitbreiding van onzen handel te denken ; doch men overwege, dat juist dat, wat in de eerste plaats vereischt wordt, te weten beschikbaar kapitaal, bij ons gevonden wordt; en groote schatten, thans in vreemde effecten belegd, zouden stellig met grooter nut en met meer voordeel kunnen worden aange-
15 wend voor den handel op den Archipel, grondontginningen in onze Oostindische Bezittingen, enz. Intusschen is het niet noodig, al dadelijk de zaak op de grootste schaal te beginnen. Van lieverlede zal, wanneer er slechts een aanvang gemaakt zal zijn, meer uitbreiding aan de zaak kunnen worden gegeven, en onze landgenooten, die inzien en erkennen, dat Neêrlandsch Indië als 't ware het plegtanker is, waardoor het Vaderland zich staande houdt, zullen hoe langer hoe meer hunne aandacht leeren vestigen op de gunstige gelegenheid, welke die gewesten tot voordeelige plaatsing hunner kapitalen aanbieden , en daarvan gebruik makende, zullen zij krachtig medewerken tot bevestiging der welvaart en vermeerdering van den bloei van Neêrlandsch Indië. En hiermede kom ik nu als van zelven op hetgeen ik, in de derde plaats, wilde aantoonen: de middelen namelijk, die zullen dienen in het werk gesteld te worden, ter verkrijging van een grooter aandeel in den handel van den Archipel ; niet alleen om de voordeden, die daaruit voor Nederland en voor Neêrlandsch Indië kunnen voortspruiten, maar ook om onzen zetel in Indië sterker en duurzamer te maken. III. Deze middelen zijn, naar mijne meening, de volgende : a. Het aanleggen van vrijhavens op Java, Sumatra en daar, waar zij meer noodig zullen zijn. b. Verandering in onze Wetgeving op de inkomende en uitgaande regten en het haven-departement, die de strekking moet hebben, de belemmeringen en
16 moeijelijkheden op te heffen, haar voor den inlandsehen handelaar begrijpelijk te maken en ze meer in overeenstemming te brengen met de wijze, waarop hij zijnen handel drijft, c. Aanmoediging van onze kooplieden, zoo alhier als in Indië, tot het drijven van den bedoelden handel. De bedenkingen, die tegen het daarstellen van vrijhavens zijn ingebragt, zoo in Indië als uit Nederland, voor zooverre deze laatste mij ter kennisse zijn gekomen, zijn de volgende : 1°. Dat de opgerigte vrijhavens en entrepots het doel hebben gemist. 2o. Dat vreemde natiën daarvan de meeste voordeelen zouden trekken, terwijl het Nederlandsche Bestuur de kosten van het onderhoud der plaats, der reede, der kaden, enz. zou dragen. 30. Dat er meer gelegenheid zou worden gegeven tot smokkelen, vooral indien ook op Java, en met name te Banjoewangie (zoo als mijn oogmerk zou zijn), eene vrijhaven werd opgerigt. Alvorens deze bedenkingen te beantwoorden, wensch ik in herinnering te brengen, dat het niet alleen handelsvoordeelen zijn, die ik als doel voorstel, maar tevens, en dit beschouw ik van nog grooter aangelegenheid, het staatkundig oogmerk, om ons bestaan in Indië duurzaam en veel hechter te maken, door onzen zedelijken invloed uit te breiden en te versterken. De handel verbindt immers het eene volk aan het andere, en wel door den hechtsten band, namelijk het wederkeerig belang, en dit geeft grond om te vertrouwen, dat, zoo wij al gcene hulp of bijstand
17
mogten vinden bij de volkeren, met welke wij handelen, wier voortbrengselen wij hun afkoopen, en in wier behoeften wij voorzien, wij althans niet te vreezen zullen hebben, dat zij onze vijanden tegen ons behulpzaam zullen zijn. De eerste bedenking is, dat de reeds opgerigte vrijhavens en entrepôts (te Riouw of Borneo en te Anjer) niet hebben voldaan aan de verwachting. Uit de daarstelling dezer vrijhavens blijkt het, dat de Indische Regering reeds voorlang het nut en de noodzakelijkheid van entrepots en vrijhavens heeft ingezien , en dat dus mijne denkbeelden dienaangaande NIET HIEUW ZIJN.
Alligt zal de vraag ontstaan, waarom is het principe , waarvoor zoo veel redenen pleiten, niet vastgehouden; waarom heeft men niet onderzocht, wat de redenen waren, dat deze instelling geen beter gevolg heeft gehad ? De redenen, waarom de opgerigte vrijhavens en entrepots niet aan de verwachting hebben beantwoord , zijn, naar mijne meening, deze : Onze op Java gevestigde kooplieden vonden aldaar, toen alle producten aan een' vrijen handel waren overgelaten, te groote ressources en middelen om geld te verdienen, dan dat zij zouden trachten door den meer moeijelijken handel in den Archipel voordeel te zoeken. De Chinezen en Arabieren wilden liever, door het geven van voorschotten aan de landbouwers, het opkoopen van koffij en andere producten, een bestaan en winsten zoeken, dan zich op zee wagen 3
18
en in den Archipel door handel voordeden behalen. De eigenaars van schepen, die op Java te huis behoorden, vonden meestal genoegzame vrachten voor het Gouvernement. Het voorzien der buiten-etablissementen van provision, oorlogsbehoeften, overvoeren van civile en militaire ambtenaren, enz., en het vervoer van zout, dal zelfs van de eene naar de andere plaats van Java verzonden werd, waren toereikende om hunne schepen genoeg te doen verdienen, zoodat er slechts zeer weinig waren, die zich met den handel in den Archipel bezig hielden. Onder deze waren de Europeanen Engelschen; en zoo verliep van lieverlede onze handel in den Archipel, terwijl de Engelschen, onze laauwheid ziende, dien handel met kracht doorzetteden. Het gevolg daarvan was, dat er ja, wel, bij besluiten van de Hooge Regering, entrepots en vrijhavens waren daargesteld, maar niemand er zich mede bemoeide; zelfs de Factorij der Nederlandsche HandelMaatschappij liet zich in het begin weinig aan den handel in den Archipel gelegen zijn ; doch later heeft dat ligchaam grooter belangstelling getoond, hetwelk thans door een ruim debiet van lijnwaden en andere artikelen wordt vergolden. Het is uit het opgegevene, hoop ik, genoegzaam gebleken , waaraan het moet worden toegeschreven, dat <Je vroeger reeds opgerigte entrepots en vrijhavens geen beter gevolg hebben gehad; en tevens, dat daaruit niet is af te leiden, dat die inrigtingen niet nuttig en noodzakelijk zouden zijn, te meer daar de
lä omstandigheden in vele opzigten zeer zijn veranderd. Door het wijs beginsel van het Gouvernement, om de producten voor de Europesche markt zooveel mogelijk naar Nederland te zenden, en die aldaar te verkoopen, zijn de middelen voor de kooplieden op Java om geld te winnen, minder geworden, en zullen zij nu wel verpligt worden, tot den handel met den Archipel hunne toevlugt te nemen. Van de Handel-Maatschappij verwacht ik, dat dit ligchaam krachtige middelen in het werk zal stellen, om hare inrigting ook dienstbaar te maken aan dezen in zoo vele opzigten nuttigen handel ; en met de wijsheid en voorzigtigheid, eigen aan Nederlandsche kooplieden, twijfel ik geenszins, of wij zullen van lieverlede onze vrijhavens en entrepôts-plaatsen zien bloeijen, even als Sinkapoor. Door deze verwachting aangespoord, heb ik al spoedig na mijne terugkomst in het Vaderland, de gelegenheid gezocht en gevonden, om mij met den Heer President en de leden van de Directie der Nederlandsche Handel-Maatschappij te onderhouden, waarvan ik gebruik heb gemaakt, om hunne aandacht op de groote belangen , welke mij bezig houden, te vestigen , daartoe te meer genoopt, omdat ik van de eerste oprigting der Nederlandsche Handel-Maatschappij het n u t , ja de noodzakelijkheid eener zoodanige instelling heb ingezien, erkend en tegen daarmede strijdige gevoelens van anderen heb verdedigd ; daar de ongelukkige loop, welken de vrije handel, aan zich zelven overgelaten , had genomen, en deszelfs onvruchtbare re-
20 sultaten, zoowel voor onze kooplieden als voor de Amerikaansche en Engelsche, mij ruimschoots redenen opleverden, om de oprigting der Handel-Maatschappij als een' zegen te doen beschouwen. Het is mij dan ook steeds eene aangename bezigheid geweest, correspondentie te onderhouden met de Presidenten der Factorij, die ik, onder anderen, mede op het hoog belang van den handel in den Archipel opmerkzaam heb gemaakt en hun aangeraden, de gelegenheid niet ongebruikt te laten, daarvan voor een groot gedeelte meester te worden ; ook omdat zulks een' waarborg te meer zou opleveren voor het voortdurend bestaan der Handel-Maatschappij, vermits ditligchaam, eens meester van dezen handel, niet ontbonden zal kunnen worden, zonder tevens dien handel aan vernietigingbloot te stellen. De tweede bedenking is: dat vreemde natiën de meeste voordeelen van vrijhavens zouden trekken, en het Nederlandsch Gouvernement de kosten zou moeten dragen van het bestuur, van het onderhoud deiplaats, der reede, der kaden, enz., enz. De bedenking komt, bij eene opperlakkige beschouwing, voor van gewigt te zijn. Wat haar eerste gedeelte betreft, zoo antwoord ik hierop, dat, daar de vrijhavens op ons eigen grondgebied zullen worden aangelegd, Nederlandsche kooplieden , en zij die gevestigd zijn in Neêrlandsch Indië, reeds daardoor vele voorregteu kunnen genieten, bij voorbeeld, men kan aan deze stukken gronds afstaan, om woonhuizen , pakhuizen of winkels te bouwen. Op Java of op eenig ander eiland, waar wij een bestuur of forten hebben, kunnen zij hunne hoofd-
i'I depots houden en agenten hebben, die hun van liet noodige voorzien; terwijl vreemdelingen, die op vrijhavens komen, met hunne schepen ter reede moeten blijven , totdat zij de aangevoerde goederen verkocht, en eene retour-lading gekocht hebben. Zulks zou op zich zelf reeds genoeg zijn, om de mededinging voor onze kooplieden voordeelig te maken ; maar daarenboven zal het hun gemakkelijker vallen, om de behoeften van elk der onderscheidene volken te leeren kennen, bestellingen aan te nemen, en te zorgen, in ieder' mousson, die artikelen in voorraad te hebben , welke benoodigd zijn; dan voor hen, die met den oostmousson komen, dan weder voor de handelaren, welke met den west-moussen de vrijhaven bezoeken. Wanneer daarbij onze kooplieden, waar het bovenal op aankomt, zich door goede trouw onderscheiden, en zich beijveren goede waar en goedkoop te leveren, komt het mij voor, dat er geen twijfel bestaat, of zij zullen, op ons eigen grondgebied, met het beste gevolg tegen de vreemden kunnen mededingen. Intusschen herinner ik nogmaals, dat wij niet kleingeestig moeten zijn : geen wangunstige naijver, en vooral geene verbodswetten moeten vreemdelingen belemmeren , of w ij zouden, maar, helaas ! te laat, ons te beklagen hebben , omdat, den geest des tijds en onze eigene positie in aanmerking genomen, de vreemde natiën dit niet zouden gedoogen, maar heimelijk of met geweld ons zouden dwingen. Het andere gedeelte der tweede bedenking' is, dat de Indische kas de kosten zou moeten dragen van het etablissement.
82 Ik erken, dat aanvankelijk daarvoor eenige uitgaven zouden moeten geschieden (die wil maaijen, moet eerst zaaijen); maar zij zouden spoedig worden vergoed door inkomsten, welke men zou verkrijgen van den verhoop van zout, van kleine belastingen op de markten, op vrachtschuiten, enz., terwijl dan toch de indirecte voordeden, door het meerdere vertier van goederen in Indië, in het voordeel der vrijhavens mogen worden gerekend, en tevens het vooruitzigt bestaat, dat over vele jaren, wanneer eenmaal de handel als gevestigd kan worden beschouwd , men op denzelven ligte belastingen zou kunnen leggen. Het gezegde zal, hoop ik, voldoende zijn , om de tweede bedenking als afgehandeld te kunnen beschouwen, en over te gaan tot de derde, namelijk: dater door de oprigting van vrijhavens meer gelegenheid zou worden gegeven tot smokkelen, vooral als Banjoewangie tot eene vrijhaven werd verklaard. De vrees voor het smokkelen heeft in Indië aanleiding gegeven tol verscheidene wetten en bepalingen, die niet alleen den handel bemoeijelijken en belemmeren, maar die den Indischen handel voor het grootste gedeelte van Java en onze builen-etablissemenlen heeft verdreven, zoo als nader zal worden aangetoond. Men schijnt nog niet te willen gelooven, dat, wanneer de belastingen op in- en uitvoer niet zoo hoog, en in vele opzigten meer in evenredigheid waren met het belang der artikelen, de inkomsten veel meer zouden zijn, omdat er .dan geen zulke groote aan-
23 lokselen lot smokkelen zouden beslaan, als thans met onze hooge regten; vooral als wij daarbij denken aan de groote kosten van controle, enz., die dan niet noodig zouden zijn. De heerschende geest scheen zich hiertegen te verzetten, hoezeer voorbeelden en inzigten van deskundigen mijne stelling bevestigen. Ook zonder vrijhavens kunnen op onze buitenetablissementen overal goederen binnen ons grondgebied worden ingevoerd, zonder dat wij dit kunnen belellen, of wij zouden de opene kusten van al de eilanden, die onder ons gezag staan, moeten kunnen bezetten, waartoe eene te kostbare marine zou noodig zijn. Op de groote eilanden buiten Java, Sumatra, Borneo , Celebes en de Molukkos, zijn wij slechts voor een gedeelte meester van het grondgebied ; het overige behoort aan volkeren, die onafhankelijk van ons zijn, en die zich mede tot de kusten uitstrekken. Bij hen kunnen koopmanschappen ingevoerd, en door hun land vervoerd worden naar het grondgebied, wraar wij de bevoegdheid hebben, regten op in- en uitvoer te heffen. Vrijhavens, op eenige eilanden opgerigt, kunnen wel, door een grooter aanvoer van goederen, meer voorraad van artikelen daarstellen, en alzoo den schijn hebben van de gelegenheid te begunstigen, om dezelve ter sluik in te voeren; maar dit zal, vooral buiten Java, geene merkelijke schade veroorzaken, en als wij, zoo als ik hoop, onze legislatie zullen verbeteren, zal ook de vrees daarvoor minder worden.
24 Het voornaamste punt, waartegen men deze bedenking dan ook aangevoerd heeft, is Banjoewangie, aan den ooster-uithoek van Java gelegen, en slechts door Straat Bali, die men overzien kan, van dat eiland afgescheiden. Uit de beschrijving, die ik hieronder van de localiteit zal geven, zal het blijken, dat van de landzijde althans niet gesmokkeld kan worden ; voorts liggen de kusten van Java, zoowel ten noorden als ten zuiden , geheel open. Van het zoo nabij gelegen Madura en Bali, zoo als aan de westzijde van Sumatra, dat ook slechts door Straat Sunda van Java is gescheiden, kan evenzeer, en nog veel gemakkelijker, op Java worden ingesmokkeld; want op de genoemde eilanden bestaat geene policie, welke daarentegen wel te Banjoewangie gevonden wordt. Het schijnt mij alzoo toe, dat de derde bedenking geen' grond genoeg, of een zoo groot bezwaar zou opleveren, dat daarom het oprigten van vrijhavens onraadzaam zou zijn. Ik ben dus van meening, dat men met gerustheid vrijhavens kan daarstellen, en dat deze, mits mijne voorstellen worden aangenomen, zullen kunnen, ja zullen moeten dienstbaar zijn aan de uitbreiding van onzen handel in den Archipel. Ik kan niet al de plaatsen noemen, alwaar vrijhavens met goed gevolg zouden kunnen worden aangelegd. In Indië kan dit door de Factorij der Nederlandsche Handel-Maatschappij en door ervaren kooplieden en zeevarenden het best worden opgegeven.
25 Alleen zal ik voor Sumatras Westkust en voor Banjoewangie de redenen bekend maken, waarom het door mij als nuttig, en zelfs noodzakelijk wordt beschouwd, dat aldaar vrijhavens worden opgerigt. Voor Sumatra's Westkust : het Nederlandsch grondgebied strekt zich uit van Palembang tot Kaap Sinkel aan de westkust, en van daar volgen de zoogenoemde Peperhavens langs de kust tot het Rijk van Atchin. In deze uitgestrektheid ligt de groep, bekend onder den naam van Poko-Eilanden. De eilanden Bato, Nias en andere zijn bevolkt, en leveren onderscheidene artikelen op. Op de Peperhavens en genoemde eilanden wordt een belangrijke handel gedreven ; onder de artikelen is de peper het aanzienlijkste. Engeischen, Franschen, Denen, Amerikanen, Indische volkeren, ook onze kooplieden en de Factorij der Nederlandsche HandelMaatschappij gaan daar ten handel. De groote concurrentie moet noodwendig te weeg brengen aanvoer van vele artikelen, die reeds door anderen zijn aangebragt, en alsdan weinig waardig zijn, vooral omdat de inlander geen' voorraad verzamelt, om dien te bewaren, totdat er behoefte aan komt, terwijl door deze concurrentie de peperen andere koopmanschappen tot hooge prijzen moeten w orden gekocht. Deze handel gaat meestal zeer langwijlig, omdat soms gewacht moet worden op den afvoer uit de binnenlanden. Zulks veroorzaakt vele kosten door het ophouden der schepen, en kan gevaarlijk worden door het verloopcn der moussons, w anneer de reede onveilig wordt.
i'G
Genoemde handel is ook nog aan andere nadeden blootgesteld door de bedriegerijen en de slechtheid der inlandsche Hoofden. Vóór eenige jaren is op eene der Peperhavens de Kapitein van een Amerikaansch schip vermoord. Men heeft daarom weleens' te kennen gegeven, dat het wenschelijk was, dat de Peperhavens onder het gezag van het Nederlandsch Gouvernement wierden gebragt, ten einde de uitwerkselen van de trouweloosheid en slechtheid der inlandsche Hoofden te keer te gaan, en daardoor meer veiligheid, zekerheid en gemak aan de handelaren te verschaffen. Ik heb hiertegen de bedenking, dat het niet zoo gemakkelijk is gedaan als gezegd, de bewoners der Peperhavens onder ons gezag te brengen en te houden. Wij hebben op Sumatra's Westkust dure lessen geh a d , ' e n ik zou althans niet durven aanraden, ons gezag meer uit te breiden , als dit door geweld zou moeten geschieden. Door den invloed van eene goede regering, daar, waar wij meester zijn, en door den tijd moeten wij trachten ook dat gedeelte van Sumatra meer aan onze belangen te verbinden. Om buiten hetgene sedert de laatste jaren op ons eigen grondgebied is voorgevallen , een voorbeeld bij te brengen, dat het niet zoo gemakkelijk is, Indische volkeren onder bedwang te houden, behoef ik slechts te zeggen, dat vóór twee jaren weder een Amerikaansch Kapitein werd vastgehouden in hetzelfde dorp, dat vijf of zes jaren geleden door een Amerikaansch oorlogsschip, uit wraak over
27
den bovengenoemden moord, was in brand geschoten en verwoest. Trouwens (en dat men altijd dit loch voor den geest had!) welk kwaad kunnen wij een inlandsch volk door oorlog toebrengen? Op onze aankomst met overmagt nemen zij de vlugt, en voeren alles met zich mede, wat zij dragen kunnen ; dan kunnen wij, en doen dit ook, hunne dorpen verbranden , hetgeen meestal groote verbittering nalaat, zonder iets te hebben uitgeAverkt in ons voordeel. Eene stad in Europa te verwoesten, moge in het tweede of derde geslacht nog worden gevoeld; maar wat beteekent het verbranden van houten of bamboezen huizen ! hoe dikw ijls worden die niet in de asch gelegd door ongelukkig ontstanen brand? en dadelijk worden zij weder opgebouwd. Ik herinner mij uit den ongelukkigen oorlog op Java tegen DIEPO NEGORO , dat er dorpen tot zes- en achtmaal verbrand en weder opgebouwd zijn. Oorlog of geweld is het ongelukkigste middel, dat wij bij de hand kunnen nemen, en naar mijn gevoelen kunnen er slechts weinig gevallen zijn, waarin wij dit noodig hebben om onze belangen te bevorderen. Maar er is nog eene andere bedenking, al ware het ook, dat wij ons meester konden maken van de genoemde Peperhavens, dan zou ik dit, in ons belang zelfs (als er niets anders dan handelsbelangen mede bedoeld werden), afraden, omdat, wanneer de moeijclijkheden , belemmeringen en gevaren daardoor weggenomen waren, vreemde natiën daarvan de meeste voordeden zouden trekken. Naar mijn gevoelen zou het dus veel nuttiger
28 zijn, dat wij eene of meer vrijhavens op Sumatras Westkust hadden. De vereischten van eene vrijhaven aldaar zijn : eene veilige rcede, althans in een' der moussons; goede landingsplaatsen ; communicatie met de binnenlanden in Sumatra, en vooral, dat het terrein gezond is. Mijne verwachting omtrent vrijhavens is, dat de handelaars en bewoners der Peperhavens, de genoemde eilanden, enz. hunne waren: kamfer, baros, peper, stofgoud, benzoin, rotting, timmer- en meubelhout, enz. enz. naar eene der vrijhavens zouden brengen, en daar de artikelen inruilen of koopen voor hunne behoeften. Onze kooplieden, zoowel als die van vreemde natiën , zullen veel liever in onze vrijhavens komen handelen, dan zich bloot te stellen, wanneer zij op de Peperhavens of ergens, waar inlandsche Hoofden het gezag oefenen, handel komen drijven. De reden, waarom de vreemdelingen niet moeten worden geweerd of belemmerd, heb ik hiervoren reeds ontwikkeld. Het bovenstaande zal, hoop ik, voldoende zijn, tot betoog van de nuttigheid, ja noodzakelijkheid van eene of meer vrijhavens op Sumatra's Westkust aante leggen. Het gevolg daarvan kan ook zijn, indien wij een goed, bekwaam en minzaam Resident of Gezaghebber aan die vrijhaven of vrijhavens bezitten, eene meerdere toenadering met de Indische volkeren, die aldaar ten handel zullen komen, hetgeen een der beste middelen van voorbereiding is, om met die volkeren ons nader te verbinden.
29 Ik vestig al aanstonds de aandacht op Banjoewangie, gelegen aan den oostcr-uithoek van Java, over het eiland Bali. Dit etablissement, voorzien van een zeer doelmatig en net fort, ligt meer dan twee dagen reizens van het laatste Regentschap, genaamd Pamanoekan, op Java, waarvan het door ontzettende wildernissen en ontoegankelijke Losschen, zoo als ik er op geheel Java , behalve in de Residentie Bantam , gelegen aan den westhoek van Java, gcene heb aangetroffen , is afgescheiden. Daarenboven zijn die wouden door zoo vele tijgers bewoond, dat men niet anders dan met vele gewapende manschappen er door kan trekken. Deze omstandigheden maken het smokkelen bij de minste voorzorg van de landzijde, onmogelijk, want er loopt maar één weg. Wat betreft de gelegenheid om te smokkelen over zee, daarin staat Banjoewangie gelijk met de aan de overzijde gelegen eilanden Bali en Madura. Volgens een door mij deswege gehouden onderzoek, is mij gebleken, dat de localiteit der plaats zeer geschikt is voor het oogmerk. Vroeger was deze plaats ongezond; maar dit is verbeterd door het dempen van moerassen, enz. Langs en voorbij dezen uithoek van Java varen met de moussons naar Sinkapoor de inlandsehe handelaars van Borneo, Celebes en alle eilanden in het oostergedeelte van den Archipel, aan welke het natuurlijk beter gelegen zou komen, indien zij te Banjoewangie konden vinden, hetgeen door hen te Sinkapoor wordt gezocht.
30 Hierop is mijne verwachting gegrond, dat wij door deze vrijhaven den inlandschen handel zouden lokken. De vóór ecnige maanden te Batavia overledene Inspecteur der Inkomende en Uitgaande Regten, de Heer »E LINGE, en de gewezen Assistent-Resident van Banjoewangie, thans Ontvanger der Inkomende en Uitgaande Regten te Batavia (tEVYSOHS), beiden mannen, die geacht moeten worden, uit hoofde hunner ambtsbetrekkingen, de zaak geheel kundig te zijn, hebben verklaard, dat de beste verwachtingen van mijn plan konden worden gevoed. De eerste heeft zelfs in een officieel rapport zijne verwachting te kennen gegeven, dat Banjoewangie de groote Bazar of markt zou worden op Java. Ik kan dus met gerustheid eene vrijhaven te Banjoewangie aanbevelen, en ben zelfs niet bevreesd, zoo als wijlen de Heer DE LINGE, dat vreemde natiën met de meeste voordeelen zullen weggaan, om de redenen hierboven reeds vermeld. In alle gevallen schijnt het eene zekerheid, dat de inlandsche handel daar zou bloeijen, vermits de Indische volkeren uit den Archipel, de Chinezen, die van Cochin-China en Siam, weder als in oude dagen van het vruchtbare en van alles overvloeijende Java, waarop vroeger zooveel handel door hen werd gedreven, hunne behoeften trekken; van Java, dat zij beschouwen als de "Meesteresse van den Archipel," wier Gebieders (de Nederlanders) zij beminden en eerbiedigden. Op deze wijze zouden de volken niet langer van ons vervreemd zijn , maar naauw aan ons verbonden
31 worden; de bevordering waarvan een voornaam gedeelte van mijne bedoeling zou zijn. Het tweede middel, boven door mij aangegeven, als in het werk te stellen, om meer aandeel in den inlandschen handel te verkrijgen, zou zijn eene verandering in onze Wetten op de inkomende en uitgaande regten, en op het haven-departement, strekkende om, bij wegneming van belemmeringen en moeijelijkheden, dezelve voor den inlandschen handelaar begrijpelijk te maken en in overeenstemming te brengen met de wijze, waarop hij zijnen handel drijft. Het is een ruim veld van beschouwing, hetwelk dit onderwerp voor mij aanbiedt; doch ik zal het niet in alle bijzonderheden onderzoeken, uit vrees van de aandacht te zeer te zullen vermoeijen en afleiden. In mijne jeugd te Amsterdam tot den handel opgeleid zijnde, hield deze steeds mijne aandacht levendig. In het jaar 1817, na den overgang van het Britsch bestuur, ben ik belast geweest met de taak, om een nieuw Reglement voor de inkomende en uitgaande regten te ontwerpen, en altijd is de loop en gang van den handel steeds het belangrijk onderwerp geweest, dat ik gedurig heb gadegeslagen, hoezeer in mijne loopbaan geheel andere takken van bestuur mij bezig hielden. Bijaldien mij de gelegenheid mögt worden gegeven, zou ik zeer gaarne over dit belangrijk gedeelte onzer Indische administratie mijne gedachten bekend maken. In deze Memorie bepaal ik mij bij hetgene tot het oogmerk, bevordering van den inlandschen handel, noodig is.
33 Het Reglement op de inkomende en uitgaande regten, in 1818 of 1819 (meen ik) gearresteerd, is herhaaldelijk veranderd, zoodat het geheel een goed boekdeel uitmaakt. Hooge ambtenaren en de hoofdontvangers van dit middel zijn dikwijls in verlegenheid over het regt verstand der bepalingen. Overal op Java, behalve inde Résidentiel! Batavia, Samarang en Soerabaya, alwaar bekwame Europesche ambtenaren zijn, die behoorlijk beloond worden, zijn de ontvangers, commiezen en klerken kinderen van blanken, bij inlandsche vrouwen verwekt. Op de builenetablissementen is het, met weinig uitzondering op de hoofdkantoren, even zoo gesteld. De meesten aldaar hebben zeer geringe traktementen van f 50 tot ƒ 100 's maands. Dat deze ontvangers, die naauwelijks de Hollandsche taal kunnen lezen, deze ingewikkelde bepalingen niet verstaan, kan wel niet anders, en door den inlandschen handelaar, hoezeer deze bepalingen ook in het Maleisch vertaald zijn, kunnen zij in het geheel niet worden begrepen. Hier komt nog bij het nadeel der veranderingen, waardoor soms de handelaar met de goederen, die hij naar gewoonte had aangebragt, ten gevolge van eene intusschen daargestelde Verbodswet, weder onverrigterzake, tot zijne groote schade, moet vertrekken. Het valt van zelf in het oog, wat daarvan de gevolgen moeten zijn. Ik behoef ze niet te noemen, en geen wonder is het, dat, zoo als ik vroeger zeide, onze Wetten den inlandschen handelaar hebben verdreven. Ik zal een enkel staal bijbrengen, om zulks
33 als 't ware aanschouwelijk te maken; wal er namelijk gebeurd is, terwijl ik, in 1833, Commissaris was op de Westkust van Sumatra. Troemo is eene belangrijke handelplaats, eene der Peperhavens buiten ons grondgebied op Sumatra's Westkust; en het is voor ons van groot belang, dat de handelaars van daar onze havens bezoeken. Te Tappen-Oly, of Baros, was een vaartuig van die plaats ten handel aangekomen ; de commies-ontvanger van de in- en uitgaande regten was tevens havenmeester. \olgens ons Reglement op het toezigt der havens, moest de Gezagvoerder van het schip onder anderen ook opgeven, hoeveel manschappen hij aan boord had. De inlander had een getal personen opgegeven ; de havenmeester zich regt ijverig willende toonen en ook om zijn gezag te doen gelden, eene zucht, welke bij zulke mindere ambtenaren ligt tot uitersten overslaat, gaat aan boord om te visiteren, en vindt meer manschappen, dan de Juragan of Gezagvoerder had opgegeven. Hij legt daarom beslag op het vaartuig, en geeft mij van deze in zijne oogen zoo wijs verrigle daad kennis. Over zee Avas die tijding acht of tien dagen onderweg geweest, en nog wel vier of vijf dagen moesten voorbijgaan, vóórdat hij mijn' last kon hebben ontvangen, om het vaartuig in vrijheid te stellen. Zonder zich een oogenblik meer op te houden, was dan ook dit vaartuig na deze onvriendelijke behandeling weggezeild. Wanneer een Europeesch Kapitein wordt aangezegd, de manschappen, die hij aan boord heeft, op te geven, zal hij dit verstaan, en allen, die aan boord zijn, opgeven.
34 Bij inlanders is dit anders ; want noch slaven, noch die bij anderen als bedienden zijn, noch jongelingen, worden bij hen als personen beschouwd en medegerekend. Vandaar dat er meer menschen aan boord waren, dan was opgegeven ; en zóó was dan het misverstand van een onbekwaam ambtenaar oorzaak, dat de komst van een handelaar van Troemo, in plaats Aan nieuwe betrekkingen te doen ontstaan, het tegenovergestelde bewerkte. Het is onnoodig meer aan te voeren, om te betoogen hoe op deze wijze de inlandsche handel verdreven wordt, en ik stap hiermede van dit punt af, mij alleen nog beklagende, dat wij een' handel, waarvan ik het groote gewigt heb aangetoond, door eigen toedoen verloren hebben. Het was aanvankelijk mijn voornemen, aan te wijzen, hoedanig onze bepalingen zouden moeten zijn, om den inlandschen handel weder naar onze bezittingen te leiden ; doch lettende op de groote uitgebreidheid, welke deze Memorie reeds heeft verkregen, komt hel mij geschikter voor, zulks uit te stellen, te meer, daar het eerst noodig zou zijn, wanneer eene verecrende goedkeuring mijne boven ontwikkelde inzigten mögt bekroonen. Men zou kunnen aanmerken, dat er toch nog ;d handel moet worden gedreven met den Indischen Archipel, daar uil liet Handelsverslag van 1837 (het laatste, dat ik heb) blijkt, dat voor de waarde van J 5,504,473 aan voortbrengselen van den Archipel is ingevoerd, en van Java is uitgevoerd voor de waarde van/ö,787,5C2. Indien men eeniglijk deze sommen
35 beschouwt, zou men inderdaad kunnen denken, dat de inlandsche handel des Archipels niet onaanzienlijk was ; maar als men de staten nagaat, zal men bevinden, dat onder inlandsche vlag slechts voor eene waarde van f 259,437 aangevoerd, en slechts voor de waarde van ƒ 236,213 uitgevoerd is. Ik onthoud mij bij dezen staat van in- en uitvoer langer stil te staan, omdat mij zulks zou leiden tot te uitvoerige beschouwingen over onzen, handel in het algemeen. Dit belangrijk onderwerp heb ik behandeld in eene nota, ter hand gesteld aan de Directie van de Neder« landsche Handel-Maatschappij, waarin ik hoop, dat nuttige wenken \oor dat handelsligchaam zullen worden gevonden. Het laatste punt, nog te behandelen, is aanmoediging van onze kooplieden, zoo hier als in Indië', tot het drijven van den inlandschen handel. Boven is gezegd, dat de ingestelde entrepôts en vrijhavens geen doel hebben getroffen, en de oorzaak daarvan bleek te zijn, dat de besluiten van de Regering in Indië' alleen niet toereikende waren, vermits er handen aan het werk moesten worden geslagen, hetwelk niet geschied is, daar bijna niemand zich met ernst aan de zaak heeft laten gelegen zijn. Doch tevens zagen wij, in welk een kort tijdsbestek Sinkapoor van een armoedig gehucht herschapen werd in eene belangrijke plaats, voorzien van magazijnen en winkels met allerlei wraren en koopmanschappen. Ziedaar hetgeen ons ter navolging voor oogen staal!
36
'
Banjoewangie, en de vrijhaven of vrijhavens op Sumatra's Westkust eischen vooral onze zorg in de eerste plaats. De Factorij der Nederlandsche HaiidelMaatschappij make een begin, en stelle een voorbeeld, dat anderen zullen navolgen. Wat voorts van de zijde van het Gouvernement ter aanmoediging en bevordering kan worden gedaan, is onder anderen: Vooreerst dient er een platte grond te worden gemaakt , ten einde de plaats op eene geregelde wijze, van den beginne af aan, worde aangelegd; iets, hetgeen in Indië' zoo dikwijls is verzuimd, en zoo noodig is voor orde, zindelijkheid en veiligheid. Ten tweede, dient de Regering voor hare rekening te nemen, het terrein geschikt te maken dooiden grond van boomgewas, en wat er verder staan mögt, te ontblooten, denzelven effen te maken, en dan te verrigten wat- verder vereischt wordt, om de bestemde plek in dien staat te brengen, dat men er bouwen kan. Wijders is het noodig, ten derde, dat mede alle gericfelijkheden voor den handel door het Gouvernement worden daargesteld, landingplaatsen, opslagplaatsen voor goederen, kaden, enz., enz. Ten vierde, dat aanvankelijk worde voorzien in drie of vier booten om te lossen en te laden, die verhuurd kunnen worden. Ten vijfde, dat de plaats door een fort je, redoute, blokhuis of op eenige andere wijze worde versterkt of veilig gemaakt. Ten zesde, dat het verkrijgen van bouw materia-
37 len voor die zich aldaar willen nederzetten, sieen en kalk, hout of bamboes niet alleen gemakkelijk worde gemaakt, maar ook dat zij, als er aanvrage om wordt gedaan, zoo goedkoop mogelijk uit 's Lands naastbijgelegene magazijnen, als er voorraad is, worden geleverd. Ten zevende, dat het den Resident of Hoofd deiplaats tot een' eersten pligt worde gesteld, de belangen van hen, die daar ten handel komen, met de meeste welwillendheid te bevorderen, hun billijk verlangen met voorkomendheid te bejegenen, en te zorgen, dat het gedrag der ondergeschikte ambtenaren onbaatzuchtig en dienstvaardig zij ; want daarvan zal het veel afhangen, of de zaak spoedig en gelukkig zal slagen, gelijk het, bij zoovele zaken in Indië', voornamelijk op den goeden wil en de geschiktheid van de ambtenaren aankomt. Ten achtste, dat gedurende den tijd van drie jaren, welke termijn, zoo noodig, tot vijf jaren zou kunnen worden verlengd, de goederen uit alle havens in Indië, die naar de vrijhavens zullen worden gevoerd, vrij zullen zijn van uitgaande regten, en dat alle uit de vrijhavens ingevoerd wordende goederen, voor zooveel die voortbrengselen zijn van den Archipel, vrij zullen zijn van inkomende regten. Ten negende, dat het aan Nederlandsche schepen vergund worde, direct uit Nederland op onze vrijhavens te varen, en dat die vaart bevorderd worde door zoodanige maatregelen van begunstiging, als waarvan de ondervinding nader de doelmatigheid mögt aan toonen.
38 Deze Memorie, die onder het beAverken veel uitgebreider is geworden, dan ik mij had voorgesteld , hiermede eindigende, meen ik nog ten slotte, èn mij_ nen Avensch, èn mijne verwachting er te moeten bijvoegen , dat de Nederlanders, daarin aangemoedigd en ondersteund door Zijne Majesteit onzen geëerbiedigden Koning, de gelegenheid niet zullen laten voorbijgaan om hunne belangen in Indië' meer krachtig Avaar te nemen; er grooter voordeden te verwerven en ruimer arbeid aan onze Nijverheid te verschaffen; zoodat het ontmoedigend denkbeeld niet worde verwezenlijkt, dat anderen zich van dien belangrijken handel meester maken, en Avij Nederlanders met onze middelen, met onze kennis en handelsgeest zouden achterblijven, om het ons te laat te beklagen! Zouden wij stilzitten, terwijl onze magtige naburen geen' dag laten verloren gaan? Zouden wij het aanzien, dat men hun de groote rijkdommen van den Archipel voor oogen stelt en blootlegt; dat men hun opgeeft en aantoont, hoe zij er zelfs vinden kunnen, Avat zij thans uit Rusland trekken, maar van daar, uit naiJA^er , zoo gaarne zouden ontberen ? Zouden w ij het aanhooren, dat men hen uitlokt en oproept derwaarts ten handel te varen ', ten einde schatten te verzamelen ? Zou Nederland dat alles aanhooren en aanzien, niets meer doen, en zelfs niet wakker worden door het besef, dat op die wijze onze zedelijke invloed hoe langer hoe meer afneemt, om ten laatste 1 In het boven aangehaalde Nommer van The Oriental lleruld van September, 1. 1.
39 jammerlijk le niet te gaan ; terwijl die van Engeland zich te onzen koste meer en meer uitbreidt, betwelk vroeg of laat bij gewigtige Staatkundige gebeurtenissen onzen gebeelen val in Indié' ten gevolge moet hebben ? o! Mogten wij tot krachtbetoon en inspanning ontmaken, in ijver ontbranden, of het wordt te laat, en dit geslacht zou het verwijt van den naneef verdienen, als het in de geschiedrol werd aangewezen als de oorzaak der verarming, die ons te wachten slaat, als wij de Overzeesche Bezittingen moesten verliezen ! Daarvoor, bid ik, behoede ons de goederlierene Voorzienigheid ! 's GRAVENIUGE, den 2 J c n April, 1840.
{was gel.)
3. I. VAN SEVENHOVEN.