Inclusief onderwijs en zorgstructuren voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften in Midden Brabant Rapportage van de lokale situatie: data,ervaringen en perspectieven m.b.t. inclusief onderwijs
Jacques Fanchamps Marianne den Otter Jan Siebelink Ronald Haccou
This project has been funded with support from the European Commission. This publication reflects the views only of the author, and the Commission cannot be held responsible for any use which may be made of the information contained therein
©Jacques Fanchamps, Marianne den Otter, Jan Siebelink en Ronald Haccou: Inclusief onderwijs en zorgstructuren voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften in Midden Brabant. Februari 2011
Fontys Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg Telefoon: 0877 877 133 Telefax: 0877 875 900 Email:
[email protected] Bezoekadres Onderwijsgebied Stappegoor Prof. Goossenslaan 1-01 (Mollergebouw) 5022 DM Tilburg Postbusadres Postbus 90900 5000 GA Tilburg Internet www.fontysoso.nl
-2-
Inclusief onderwijs en zorgstructuren voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften in Midden Brabant. 1. Inleiding ............................................................................................ 5 2. Regiobeschrijving Midden Brabant ................................................ 7 2.1. 2.2.
Het Nederlandse onderwijsstelsel ........................................ 7 De regio Midden Brabant ....................................................... 8
3. Inclusief onderwijs in Midden Brabant ............................................ 9 3.1 3.2 3.3
De onderwijssituatie………………………………………………9 Resultaten van de enquête……………………………….....….17 Resultaten interviews met experts……..………..……………22
4. Conclusies in stellingen………………………………………………… 28
Bijlagen ...................................................................................................... 31 - VN Resolutie, Art 24 - Vragenlijst scholen - Vragenlijst experts - Lijst van experts - Bronnen
-3-
-4-
Inclusief onderwijs en zorgstructuren voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften in Midden Brabant. 1. Inleiding Inclusief onderwijs wil tegemoetkomen aan de onderwijsbehoeften van álle leerlingen. Het principe van inclusief onderwijs werd tijdens de Salamanca World Conference on Special Needs Education (UNESCO, 1994) als volgt geformuleerd: “… schools should accommodate all children regardless of their physical, intellectual, social, emotional, linguistic or other conditions. This should include disabled and gifted children, street and working children, children from remote or nomadic populations, children from linguistic, ethnic or cultural minorities and children from other disadvantaged or marginalised areas or groups.” (The Salamanca Statement and Framework for Action on Special Needs Education, § 3).
Met de ondertekening van deze verklaring hebben de aangesloten landen de verplichting op zich genomen om het reguliere of ‘mainstream’ onderwijssysteem open te stellen voor leerlingen met speciale onderwijsbehoeften: “Regular schools with inclusive orientation are the most effective means of combating discrimination, creating welcoming communities, building an inclusive society and achieving education for all.” (Salamanca Statement, Art. 2)
Ook de VN resolutie m.b.t. de rechten van gehandicapte mensen heeft in art. 24 het recht voor deze mensen op inclusief onderwijs nog eens bevestigd: “ De Staten die Partij zijn erkennen het recht van personen met een handicap op onderwijs. Teneinde dit recht zonder discriminatie en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, waarborgen Staten die Partij zijn een inclusief onderwijssysteem op alle niveaus en voorzieningen voor een leven lang leren.”: (Verdrag over de bescherming van de rechten van mensen met een beperking (Verenigde Naties, 2006,Art 24,1)
In de volledige uitwerking van art 24 (zie bijlage) worden de rechten verder geëxpliciteerd met speciale aandacht voor gratis basis- en voortgezet onderwijs, fysieke en ondersteunende faciliteiten, lerarenopleiding en toegang tot tertiair onderwijs (beroepsopleidingen/volwassenenonderwijs. Op 30 maart 2007 heeft Nederland dit verdrag ondertekend. Veel VN -
-5-
lidstaten hebben het verdrag sindsdien geratificeerd, waarna het op 3 mei 2008 formeel van kracht werd. In Nederland wordt de ratificatie van dit VN verdrag thans ambtelijk voorbereid. Het EASPD (European Association of Service Providers for People with Disabilities) heeft in opdracht van de EU het project ‘Pathways to Inclusion’ gestart om in een aantal Europese landen te onderzoeken hoe de actuele situatie is ten aanzien van de gelijke rechten benadering in het onderwijs onder de naam “Pathways to Inclusion”. Het project startte in oktober 2009 en duurt drie jaar. Het doel van dit project is om tot een systematische inventarisatie van de stand van zaken en het toekomstperspectief m.b.t. inclusief onderwijs in de betrokken Europese landen in beeld te brengen en om een duurzaam netwerk met stakeholders hierin op te bouwen. Binnen P2I werken 11 partnerorganisaties uit tien landen samen. Een van de partnerorganisaties is het Fontys Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg (Fontys OSO) in Tilburg². In dit rapport geven we een overzicht van de lokale situatie m.b.t. inclusief onderwijs in de regio Midden Brabant vanuit het perspectief van de VN Resolutie t.a.v mensen met een handicap (art 24, onderwijs). Daarvoor hebben we gebruik gemaakt van statistische gegevens van leerlingen in de regio in het regulier onderwijs en de verschillende vormen van speciaal onderwijs, t.w. het speciaal basisonderwijs (SBaO), leerwegondersteuning (LWOO) en Praktijkonderwijs (PrO) in het voortgezet onderwijs en de aantallen leerlingen in de vier clusters van het speciaal onderwijs (SO en VSO). Daarnaast zijn de leerlingen met een SO indicatie, die opgevangen zijn in de reguliere voorzieningen, met een rugzak in beeld gebracht. De kengetallen over de periode 20052010 zijn geanalyseerd en hiervan zijn trends afgeleid, met het de VN resolutie art. 24 als referentiekader. Een tweede bron van informatie betreft de digitale vragenlijst die betrekking heeft op hoe scholen tegenover inclusief onderwijs staan, welke knelpunten daarbij ervaren worden en hoe de verwachtingen ten aanzien van de toekomst zijn. Tenslotte zijn dezelfde vragen in semigestructureerde interviews voorgelegd aan een aantal experts afkomstig uit instellingen als primair onderwijs, voortgezet onderwijs, speciaal onderwijs, samenwerkingsverbanden en zorginstellingen. Het rapport sluit af met conclusies in de vorm van stellingen. ¹ Assessment of National Situation and Progression of Inclusive Education in Selected European Countries (P2I); i.d. ² Fontys Opleidingscentrum Speciale Onderwijszorg is een expertisecentrum op het gebied van (leer)zorg voor leerlingen. Sinds 1929 verzorgen Fontys OSO en haar rechtsvoorganger onderwijs voor afgestudeerde docenten die zich verder willen bekwamen in deze richting. Meer dan 3200 studenten volgen momenteel in voltijd of deeltijd een leerroute binnen de hbo – Master opleiding Special Educational Needs (M SEN). Daarnaast voert Fontys OSO een groot aantal contractopdrachten uit zowel binnen- als buitenshuis.
-6-
2. Regiobeschrijving Midden Brabant 2.1 Het Nederlandse onderwijsstelsel in het kort De Nederlandse regering kiest in het landelijk beleid niet voor ‘inclusief onderwijs’ in één mainstream onderwijssysteem, maar voor een duaal onderwijsstelsel, met regulier en speciaal onderwijs, geregeld in de wetgeving: WPO (wet op primair onderwijs); BaO en SBaO WVO (wet op Voortgezet onderwijs): VO (en PrO + LWOO) WEC (Wet op de Expertise centra): SO en VSO: REC 1, 2, 3 en 4
Figuur 1: het Nederlandse onderwijsstelsel (Ministerie van OCW)
Voor plaatsing in het speciaal onderwijs melden ouders (i.s.m. de reguliere school) een kind aan voor een indicatie bij het regionaal expertisecentrum (REC) in de regio. De onafhankelijke Commissie voor de Indicatiestelling (CvI) beslist of een kind in aanmerking komt voor (v)SO of voor persoonsgebonden financiering, het zgn. ‘rugzakje.’ Zij doen dit aan de hand van landelijk vastgestelde criteria. Ieder Regionaal Expertisecentrum (REC) heeft zo'n onafhankelijke commissie. Met een indicatie kunnen ouders kiezen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of voor een reguliere school in de buurt. Een gewone basisschool is echter niet wettelijk verplicht een leerling met een rugzak aan te nemen. Een reden kan zijn dat de schoolleiding denkt niet in staat te zijn de leerling ‘passend onderwijs’ te geven. Waar het reguliere basisonderwijs het SBaO kent, kent het regulier voortgezet onderwijs een aparte zorgstructuur met als doel dat zoveel mogelijk leerlingen hun onderwijs afsluiten met een diploma. We onderscheiden daarin: ● Het leerwegondersteunend onderwijs (LWOO): omvat bijzondere voorzie-
-7-
ningen voor leerlingen die bij het volgen van de leerwegen tijdelijk orthodidactische of orthopedagogische hulp nodig hebben. De leerlingen volgen hetzelfde programma als in de reguliere leerwegen. ● Het praktijkonderwijs (PrO): voor leerlingen van wie wordt verwacht dat zij de leerwegen niet met een diploma zullen afsluiten. Dit is een speciale vorm van onderwijs die leerlingen voorbereidt op een plaats op de regionale arbeidsmarkt. 1 In het kader van de nog in te voeren Wet Passend Onderwijs (2012) worden alle scholen verplicht om een onderwijszorgprofiel op te stellen,hun zorgplicht uit te voeren,de indicatietrajecten te stroomlijnen en de samenwerkingsverbanden te versterken. De onderwijszorgprofielen vormen de basis om voor álle leerlingen een passend onderwijszorgaanbod te bieden, om wachtlijsten en thuiszitters tegen te gaan en om de kwaliteit van het (speciaal) onderwijs te verbeteren. Schoolbesturen spreken met elkaar af wat er van de scholen in het samenwerkingsverband WSNS of VO/VSO mag worden verwacht aan basiszorg en extra zorg. (www.passendonderwijs.nl) In Europees perspectief plaatst Nederland zich in een onderwijscultuur van ‘SEN’ (Special Educational Needs) en niet van ‘Inclusive education’.
2.2
De regio Midden Brabant
Het werkgebied van de regio Midden -Brabant omvat de scholen binnen de volgende samenwerkingsverbanden en organisaties: • SWV Weer Samen Naar School (WSNS) Tilburg. • SWV WSNS Moergestel - Oisterwijk. • SWV WSNS Goirle - Alphen - Riel -Tilburg. • Samenwerkingsverband (SWV) Voortgezet Onderwijs Midden - Brabant (hieronder vallen ook de twee scholen voor HAVO/VWO in de gemeente Tilburg). • REC Midden - Brabant, scholen voor cluster 3 en 4. • REC ZEON, school voor cluster 2 De Spreekhoorn locatie Tilburg Het betreft 104 scholen in totaal. Met Tilburg als centrale gemeente (203.464 inwoners) omvat de regio eveneens de gemeenten Oisterwijk / Moergestel (25.738) en Goirle / Alphen / Riel (22.466) met een totaal van circa 250.000 inwoners. In deze regio staan 74 scholen voor regulier basisonderwijs, 5 scholen voor speciaal basisonderwijs, 18 scholen voor voortgezet onderwijs en 7 scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Het speciaal onderwijs is met alle clusters. REC 1 tot en met 4 in 1
Eurybase (2010): Organisatie van het onderwijssysteem in Nederland, een uitgave van de Europese Commissie
-8-
deze regio vertegenwoordigd. In het werkgebied regio Midden Brabant opereert ook het project Passend Onderwijs Midden Brabant dat hetzelfde werkgebied omvat. Het Project Passend Onderwijs Midden Brabant – een initiatief van de Stichting Speciaal Onderwijs Tilburg i.s.m. de Samenwerkingsverbanden WSNS en VO, diverse zorginstellingen en ouders en behorend tot de top 5 projecten Passend Onderwijs in Nederland – wordt veel aandacht gegeven aan passende zorg voor leerlingen zowel in speciaal als regulier onderwijs. Dit alles vanuit het perspectief te streven naar “Passend Onderwijs met includerende activiteiten”. Onder includerende activiteiten verstaat Midden Brabant de beweging van leerlingstromen vanuit werkveld 3 ((V)SO) naar werkveld 2 (SBaO /PrO/LWOO) en 1 (BaO/VO) en van werkveld 2 naar werkveld 1. Het is een leerlinggerichte benadering waarbij scholen op zoek gaan naar mogelijkheden om voor SEN leerlingen oplossingen te bieden. Het beeld dat daarmee geschetst wordt kan als een concretisering van inclusief onderwijs worden gezien¹
3. Inclusief onderwijs in Midden Brabant 3.1 De onderwijssituatie Een van de doelen en van de EASPD als opdrachtgever van dit rapport is – zoals in de inleiding al beschreven - om te komen tot een beschrijving van de huidige stand van zaken en mogelijke trends m.b.t. inclusief onderwijs op lokaal niveau vanuit het criterium “de VN Resolutie, Art 24”. Omdat in Nederland gekozen wordt voor Special Educational Needs (SEN) en niet voor Inclusive education, kennen we hier een duaal onderwijsstelsel met primair en speciaal onderwijs. Dit duale stelsel, maakt een Europees onderzoekskader als VN resolutie 24 lastig te vertalen naar de Nederlandse landelijke en lokale situatie, omdat er andere referentiekaders gehanteerd worden. Om een objectief representatief beeld te schetsen van het lokaal beleid zijn de volgende indicatoren gehanteerd: A. een overzicht en analyse van de leerlingenaantallen (instroom) in het regulier en speciaal onderwijs en de uitstroom van het SO leerlingen naar vormen van speciaal of ‘regulier’ voortgezet onderwijs in de jaren 2006 – 2010 ; en B. een overzicht en analyse van LGF (Rugzak) leerlingen (als indicator van inclusie-initiatieven in reguliere onderwijsvoorzieningen)² ¹ Zie:
http://www.wsnstilburg.nl en http://www.samenwerkingsverbandvomb.nl en http://www.passendonderwijsmiddenbrabant.nl voor meer details hieromtrent. ² Voor deze paragraaf hebben we dankbaar gebruik kunnen maken van cijfermateriaal dat ons ter beschikking is gesteld door het SWV VO Midden Brabant, WSNS Midden Brabant en de Stichting SSOT. Ook hebben we gebruik gemaakt van de kengetallen van Passend Onderwijs Midden Brabant.
-9-
Om voor het vergelijkend onderzoek met andere Europese regio’s een indicatie te kunnen geven van de mate van ‘inclusief onderwijs’ hebben we het uitgangspunt gehanteerd : “hoe meer Speciaal Onderwijs (REC) leerlingen of ‘reguliere’ vormen daarvan (SBaO, PrO, LWOO) gebruik (gaan)maken van regulier onderwijs in de lokale onderwijssituatie, hoe meer sprake van inclusief onderwijs”. Leerlingaantallen Om een eerste inzicht te geven om hoeveel leerlingen het in de regio gaat volgt hier een overzicht van de instroom van leerlingen in het regulier basisen voortgezet onderwijs, de “reguliere” scholen voor speciaal onderwijs (SBaO, PrO, LWOO) en de scholen voor speciaal onderwijs (S(V)O) in de periode 2006 tot 2010: Tabel 1: leerlingenaantallen in de regio Midden Brabant BAO LGF SBAO
VO (excl. LWOO en PrO) LWOO PrO LGF (V)SO
2006 22049 333(1,5%) 580( 2,6%) 12908 (86,8%)
2007 22001 386(1,7%) 554(2,5%) 13057 (87,3%)
2008 22198 434(1,9%) 805(3,5%) 13105 (88,0%)
2009 22343 461(2,0%) 900 (3,9%) 13048 (88,1%)
2010 22385 906(3,9%) 14204 (90,1%)
1723(11,6%) 1651(11,1%) 1556(10,4%) 1519(10,3%) 1336(8,5%) 234(1,6%) 232(1,6%) 231(1,6%) 235(1,6%) 226(1,4%) 238(1,7%) 241(1,6%) 329(2,2%) 383(2,5%) 1160(3,1%) 1185(3,1%) 1222(3,1%) 1258(3,2%) 1283(3,2%)
(Bronnen: SWV WSNS Tilburg,SWV VO Midden Brabant,SSOT)
T.a.v. tabel en grafiek 1 zijn de volgende opmerkingen te plaatsen: - Regio Midden Brabant omvat de SWV Tilburg(west), Fed.Oisterwijk- Moergestel en SWV GART (Goirle, Alphen, Riel, Tilburg (overig) - Alle leerlingen van zowel het SO als het VSO in één categorie (V)SO vertegenwoordigd. De reden hiervoor is dat de meeste speciale scholen in de regio een combinatie van SO en VSO school zijn. - Het aantal leerlingen in het SBaO is sinds 2007 relatief sterk gestegen. - Het aantal LGF leerlingen in BaO en VO is sinds 2007 relatief gestegen. Dit hangt waarschijnlijk samen met de toename van de toepassingsmogelijkheden van de “Rugzakregeling’. Voor het jaar 2010 waren helaas geen gegevens bekend voor LGF leerlingen in de regio. Voor 2009 ontbreekt het absolute aantal LGF leerlingen in het SBaO in het GART gebied en is het aantal op een indirecte schatting gebaseerd.
- 10 -
- Tabel en grafiek 1 laten ook zien dat ondanks een toenemend aantal leerlingen in het VO het aantal LWOO leerlingen tussen 2006 en 2010 is afgenomen(- 3,1%).Aangezien het aantal leerlingen in het PrO praktisch gelijk blijft en er een beperktere toename van het aantal leerlingen in het (V)SO heeft plaats gevonden kan dit een indicatie zijn dat meer LWOO –leerlingen (met of zonder rugzak in het reguliere onderwijs zijn geplaatst of gebleven. Grafiek 1: Leerlingen met speciale onderwijsbehoeften 2000 LWOO
1500
PrO 1000
(V)SO LGF (BO)
500
LGF (VO)
0 2006
2007
2008
2009
2010
- Het aantal leerlingen in het (V)SO in Midden Brabant in de periode 2005 – 2010 in absolute zin toegenomen. Uit het onderstaande diagram blijkt dat deze toename voornamelijk is toe te schrijven aan een stijging van cluster 3 (verstandelijke of lichamelijke handicap) en cluster 4 leerlingen (psychiatrische of gedragsstoornissen). In totaal zijn die leerlingenaantallen in 4 jaar tijd meer dan verdubbeld (van 199 (2006), 216 (2007) ,329 (2008) naar 383 (2009), procentueel een stijging van 17,1% naar 29,8% van alle (V)SO leer lingen. Grafiek 2: Leerlingen in het (V)SO 250 200
cluster 1
150
cluster 2
100
cluster 3
50
cluster 4
0 okt. 2005
okt. 2006
okt. 2007
okt. 2008
okt. 2009
onbekend
Uit de landelijke cijfers (zoals die o.a. in het National Report voor P2I zijn opgenomen¹) blijkt dat de regio Midden Brabant wat betreft de ontwikkelingen m.b.t. leerlingen met speciale behoeften niet significant afwijkt. Het beeld dat uit de cijfers naar voren komt is dus ook illustratief voor de situatie in Nederland ¹ Assesment of the National Situation and the Progression of Inclusive Education: The Netherlands; EASPD/P2I (2011,i.d.)
- 11 -
De gegevens vanuit Tabel 1 m.b.t het Speciaal Basisonderwijs en LGF worden vanuit een andere bron in tabel 2 nog eens bevestigd: Tabel 2: percentage SBO leerlingen in het Samenwerkingsgebied WSNS Midden Brabant. SBO 2006 2007 2008 2009 2010 2.75% 2,61% 3,85% 4,41% 4,43% SWV Tilburg 0,76% 0,65% 1,26% 1,28% 1,23% SWV GART 3,05% 3,18% 3,26% 2,71% 2,71% F.O’wijk-Moerg (Bron: Kengetallen Passend Onderwijs)
Ook uit deze tabel komt naar voren dat het aantal leerlingen SBO leerlingen binnen in het primair onderwijs in de regio Midden Brabant vanaf 2006 in het SWV Tilburg met 1,68 procent en in het SWV Goirle met 0,47% is toegenomen, maar in het SWV Oisterwijk met 0,34% afgenomen. Voor de totale regio Midden Brabant betekent het echter een toename. M.b.t. het aantal leerlingen met een ‘Rugzakregeling’(LGF) zijn de volgende gegevens bekend: Tabel 3: LGF leerlingen in het samenwerkingsgebied WSNS Midden Brabant Tilburg tot GART tot F.O’wijk
BaO SBO BaO SBO BaO SBO
tot Tot WSNS
2006-07 222 32 254 37 11 48 27 4 31 333
2007-08 236 44 280 41 23 64 31 11 42 386
2008-09 253 60 313 39 34 73 38 10 48 434
2009-10 255 97 352 49 ? ? 48 12 60 461
(Bron: Kengetallen Passend Onderwijs)
Hoe kunnen de gegevens van Tabel 1,2 en 3 over de periode 2006 - 2010 nu geïnterpreteerd worden met als referentie de VN Resolutie,art 24 en met het gegeven dat in de Nederlandse wetgeving SBaO en LGF leerlingen gedefinieerd worden als regulier Primair Onderwijs? Wettelijk gezien is de toename van het SBaO en LGF leerlingen, de opvang
- 12 -
van leerlingen met een REC indicatie in reguliere voorzieningen naar de criteria van de VN resolutie, artikel 24 een positieve ontwikkeling en een zichtbare toename van includerende activiteiten en inclusief onderwijs in deze regio. De gegevens van SBaO laat een opvallende groei zien, die mogelijk samenhangt met het beleid van Passend Onderwijs Midden Brabant om leerlingen uit werkveld 3 (SO) door te laten stromen naar werkveld 2 (SBaO). SBaO valt binnen de wetgeving van PO (Primair Onderwijs) maar wordt in de dagelijkse onderwijspraktijk gezien als een vorm van speciaal onderwijs. Gerelateerd aan het criterium VN Art 24 is dit geen positieve ontwikkeling. Een andere manier om na te gaan of er in de regio Midden Brabant mogelijk toename van inclusief onderwijs heeft plaatsgevonden is door de (in - als uitstroom) gegevens van het speciaal onderwijs zelf te analyseren. Tabel 4 en grafiek 3 geven hiervan een overzicht : Tabel 4: In en uitstroom SBaO Midden Brabant SBaO instroom Uitstroom lln PrO LWOO overig VO VSO
2006 876
2007 824
2008 836
2009 830
2010 837
189 54 (28,6%) 92 (48,6%) 33 (17,5%) 10 (5,3%)
166 45 (27,1%) 92 (55,4%) 23 (13,8%) 6 (3,6%)
193 47 (24,4%) 113(58,5% 29 (15,0%) 4 (2,1%)
165 29 (17,6%) 96 (58,1%) 28 (17,0%) 12 (7,3%)
179 29 (16,2%) 109 (60,9%) 22 (17,9%) 9 (5,0%)
(Bron: SSOT)
Wat opvalt in de gegevens – niet zichtbaar in de tabel - is dat er: - geen opgave is van leerlingen die ‘tijdens de rit’ terugstromen naar het regulier basisonderwijs. Ze doorlopen dus waarschijnlijk het gehele SBaO –traject Grafiek 3: Uitstroom SBaO Midden Brabant 120 100 PrO
80
LWOO
60
VO reg
40
VSO
20 0 2006
2007
2008
- 13 -
2009
2010
-
-
aan het eind daarvan slechts een klein percentage naar het VSO uitstroomt wat in de lijn van de verwachting zou zijn. Het overgrote deel van de leerlingen stroomt door naar een of andere vorm van ‘regulier’ onderwijs (VO, LWOO en PrO). een verschuiving van PrO naar LWOO heeft plaatsgevonden. Dit kan wijzen op een verbeterde (d.w.z. positiever ingestelde) indicatiestelling, maar ook dat scholen meer mogelijkheden zien om deze categorie leerlingen een regulier diploma te laten halen. Helaas zijn er van deze leerlingen geen gegevens beschikbaar over de uitstroom uit een wel of niet gediplomeerd VO.
Om het inclusiebeeld voor het VO verder aan te vullen hebben we ook naar de mogelijke groei van het aantal LGF leerlingen in het SWV VO Midden Brabant gekeken: Tabel 5: LGF leerlingen in het SWV VO Midden Brabant 2005
2006
2007
2008
2009
Totaal aantal leerlingen rugzak
162
238
241
329
383
Cluster 1 (visuele handicaps)
8 (5.0%)
6 (2.5%)
6 (2,5%)
12 (3,6%)
¹
Cluster 2 (communicatieve handicaps)
22 (13,6%)
27 (11,3%)
19 (7,9%)
37 (11,2%)
¹
Cluster 3 (verstandelijke en/of lichamelijke handicap)
26 (16.0%)
49 (20,1%)
49 (20,3%)
75 (22,8%)
¹
Cluster 4 (psychiatrische of gedragsstoornissen)
86 (53,1%)
150 (63,0%)
167 (69,3%)
205 (62,4%)
¹
Niet aangegeven of onbekend
20 (12,3%)
6 (2,5%)
0 (0,0%)
0 (0,0 %)
¹
(Bron: SWV VO Midden Brabant) ¹ Helaas niet bekend bij onderzoekers
Wat opvalt is dat naast de verdubbeling van het aantal LGF leerlingen in de loop der jaren deze toename daarvan vooral te danken is aan de toename van het aantal cluster 3 + cluster 4 leerlingen. Een trend die ook landelijk te constateren is (zie blz 12) Kijken we naar de LGF gegevens in het VO op grond van verblijf in het regu-
- 14 -
lier onderwijs dan is er het volgende beeld: Tabel 6: LGF leerlingen SWV Midden Brabant in relatie tot schoolsoort Schoolsoort HAVO/VWO MAVO MAVO/ HAVO MAVO/HAVO/VWO PrO VMBO VMBO/MAVO VMBO/MAVO/HAVO/VWO Totaal
2008-09 19 24 3 73 24 3 99 26 271
2009-10 30 35 8 100 27 9 148 26 383
(Bron: kengetallen passend onderwijs)
In alle onderwijssoorten – uitgezonderd in de brede scholengemeenschappen- is er een stijging van het aantal LGF leerlingen. Het is daarbij niet duidelijk welke leerlingen welke speciale behoeften hebben. Een ander opvallend gegeven in Midden Brabant in het kader van meer inclusief onderwijs of includerende activiteiten is de afname van het aantal LWOO leerlingen in het reguliere VO: Tabel 7: percentage LWOO leerlingen in het VO SWV VO Midden Brabant
2005 11,59%
2006 11,05%
2007 10,41%
2008 10,2%
2009 9,02%
(Bron: kengetallen passend onderwijs)
Het is niet helemaal duidelijk hoe deze afname te duiden,ook niet in het licht van de uitstroom uit SO. Een mogelijke uitleg zou kunnen zijn dat meer leerlingen die vroeger wellicht een LWOO -indicatie gekregen zouden hebben nu zonder indicatie in het reguliere traject worden opgevangen (verschuiving van de ondergrens).Dit wordt ondersteund in antwoorden in de scholenenquête ( zie paragraaf 3.2.) op de vraag of men de afgelopen vijf jaar aanmeldingen voor plaatsing heeft afgewezen: bij 55,4% was dit niet het geval bij 43,2 % wel. De redenen daarvoor zijn terug te vinden in paragraaf 3.2.5 Betekent dit nu dat er in het VO een trend naar meer inclusief onderwijs kan worden geconstateerd? Nemen we daarvoor de cijfers van de uitstroom uit het SBaO dan is dit zeker het geval. Ook de toename van het aantal LGF
- 15 -
leerlingen in de verschillende schoolsoorten wijzen in die richting en de afname van het aantal LWOO leerlingen ondersteunen dit. Ook hier werkt echter in de analyse het effect van het duale onderwijssysteem door: Pro en LWOO onderwijs worden nog vaak gezien en ervaren als ‘speciale vormen van VO onderwijs. We zouden meer van inclusief onderwijs kunnen spreken als LWOO –leerlingen echt in de dagelijkse praktijk van het reguliere V(MB)O participeren. Het hebben van nevenlocaties verhinderd dat vaak. Opvallend is verder dat het aantal leerlingen met een PrO verwijzing met hetzelfde percentage afneemt als het aantal verwijzingen dat naar het LWOO toeneemt (12%). Dit zou kunnen betekenen dat er in het LWOO een verzwaring van de problematiek te verwachten is, wat in overeenstemming lijkt met de (ervarings) gegevens die uit de scholenenquête en de interviews met experts naar voren komen. Samenvattend kan uit de voorgaande bronnen voor Midden Brabant in relatie tot de uitvoering van de VN Resolutie, art 24 en de Nederlandse invulling daarvan de volgende conclusie getrokken worden: Bij een in de afgelopen 5 jaar bijna gelijkblijvend leerlingaantal in het Basisonderwijs neemt het aantal SBaO leerlingen procentueel sterk toe en blijft het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs procentueel vrijwel gelijk. De toename van het (V)SO is vooral toe te schrijven aan de sterke stijging van het aantal leerlingen in cluster 3 en 4. Daartegenover staat een toenemend aantal LGF leerlingen, leerlingen met een SO indicatie, die zowel in BaO als SBaO geplaatst zijn. Uitstroom uit het SO naar regulier basisonderwijs vindt nauwelijks plaats. Er is dus in het BaO in Midden Brabant sprake van een getalsmatige afname van inclusief onderwijs in de zin van art 24 omdat SBaO (nog steeds) gezien wordt als vorm van gesegregeerd onderwijs. De toename van LGF leerlingen in het reguliere en SBaO getuigen van intensieve inspanningen op het gebied van door de samenwerkingsverbanden aangemoedigde includerende onderwijsactiviteiten. In een iets toenemend leerlingenaantal in het Voortgezet Onderwijs is een trend gaande waarin sinds 2006 steeds meer leerlingen uit het SBaO instromen in ‘reguliere’ vormen van het VO (VO,LWOO,PrO) Ook het aantal LGF leerlingen per reguliere schoolsoort neemt jaarlijks toe. Dat geldt ook voor het aantal leerlingen in het VSO. Ook hier is de stijging vooral te vinden bij cluster 3 + 4. Opvallende indicator is verder het LWOO dat in de jaren afneemt in relatie tot het reguliere VO. Alle indicatoren wijzen op een toename van includerende activiteiten, omdat meer leerlingen rechten en kansen krijgen op deelname aan regulier onderwijs en het kunnen behalen van een diploma. In het (onderzoeks)kader van de VN resolutie art 24 is echter ook hier het duale systeem spelbreker: LWOO en PrO worden in de praktijk nog steeds gezien en ervaren als gesegregeerd speciaal onderwijs en het aantal leerlingen in het VSO blijft toenemen.
- 16 -
3.2 De resultaten van de digitale scholenenquête Een tweede bron om gegevens te verzamelen m.b.t. de inclusie maatstaf is geconcentreerd in de afname van een enquête onder scholen in de regio. De enquête bestond uit een digitale vragenlijst met 26 vragen die door 74 scholen ingevuld is geretourneerd. De vragen konden anoniem worden beantwoord zodat respondenten hun mening in alle vrijheid konden geven. De vragen hadden betrekking op hoe scholen ten opzichte van inclusie staan, welke knelpunten daarbij worden ervaren en wat hun verwachtingen zijn t.a.v. inclusie in de nabije toekomst.
3.2.1 De respondenten De respondenten (N=74) zijn afkomstig uit het basisonderwijs (54), het speciaal onderwijs (9) en het voortgezet onderwijs (11). Niet alle scholen hebben alle vragen beantwoord. Van de 74 scholen geven er 56 (75,7%) aan ervaring te hebben met ‘inclusief onderwijs,’ of althans met leerlingen met speciale behoeften (SEN leerlingen). Het aantal SEN leerlingen is de laatste 10 jaar volgens 50 scholen (67,6%) toegenomen. Vier scholen (5,4%) hebben een afname geconstateerd en voor 18 scholen (24,3%) is dit aantal gelijk gebleven.
3.2.2 Organisatie Op de vraag hoe in hun onderwijspraktijk vorm wordt gegeven aan inclusie, geven 11 (14%) scholen aan dat er sprake is van volledige ‘integratie’ van SEN leerlingen. Bij 16 (23%) scholen volgen SEN leerlingen een groot deel van het lesprogramma in de klas zonder extra ondersteuning. In 47 scholen (63%) wordt wel in de klas ondersteuning aan deze leerlingen gegeven. Als specifieke vormen van ondersteuning worden genoemd: een kansenklas met aanbod voor maximaal 10 leerlingen 3 maal per week een dagdeel kleine klassensetting (max. 15 leerlingen) standaard extra remedial teaching (binnen en buiten de les) mogelijke ontwikkeling van een gescheiden leeromgeving voor een specifieke doelgroep in een enkel geval is de school verbonden aan een psychiatrische kliniek Volgens een meerderheid van de scholen is er daarbij sprake van een heterogeen scholingsaanbod (75,7%), waardoor leerlingen binnen de groep op
- 17 -
hun eigen niveau worden aangesproken. Bij de overige scholen is dit niet het geval. Er zijn in deze enquête geen vragen gesteld over de invulling van de genoemde organisatievormen.
3.2.3 Randvoorwaarden en knelpunten Inclusie is niet in alle scholen een thema op de agenda. 78,4% van de scholen geeft aan dat het eigenlijk geen thema is. Wanneer dat wel het geval is, komt dat door ‘druk van buitenaf’ (door ouders (17,6%), de politiek (25,7%), de VN Gehandicaptenresolutie (2,7%) of ‘van binnenuit’ (intern school- of teamoverleg (55,4%)). In 41 scholen (55,4%) worden door het bestuur of de directie geen extra personele en andere faciliteiten ter beschikking gesteld om inclusiemogelijkheden te bevorderen. Bij 32 scholen (43,2%) is dit wel het geval. Tabel 8 geeft een overzicht van die geboden faciliteiten op deze scholen (respondenten konden meerdere mogelijkheden aangeven).We zien wat scholen aan maatregelen hebben getroffen om aan inclusief onderwijs gestalte te geven. Dit gaat om een minderheid van de groep scholen die aan de enquête heeft meegedaan. Voor meer dan de helft van de scholen zijn deze faciliteiten niet van toepassing. Tabel 8: geboden faciliteiten om inclusie te bevorderen Vormen van facilitering Voorbeelden % personele ondersteuning 41% onderwijsassistent, ambulante begeleiding, interne begeleiding, RT schoolorganisatorische 32% werken in teams, functiedifferentiatie, ondersteuning nascholing, taakuren, zorgstructuur, werkgroep passend onderwijs, ouderplatform, onderwijscafe financiële ondersteuning 7% inkopen van externe diensten Fysieke ondersteuning 3% leermaterialen, (technische) hulpmiddelen, aangepaste ruimtes In Tabel 9 wordt aangegeven hoe scholen denken over de voorwaarden waaraan een school zou moeten voldoen om inclusief onderwijs te realiseren. Bij elke categorie die in de voorwaarden te onderscheiden is (personele, fysieke en organisatorische) staat procentueel aangegeven hoe vaak een aspect daarvan werd genoemd. Scholen konden meerdere aspecten noemen. De percentages sluiten aan bij wat er volgens Tabel 8 daadwerkelijk gebeurt.
- 18 -
Tabel 9: voorwaarden om inclusie te realiseren Gesignaleerde knelpunten Voorbeelden % personele voorwaarden professionalisering ondersteuning werkdruk Attitude Fysieke voorwaarden ruimte voorzieningen beleidsvoorwaarden formatie professionaliteit organisatie
45% 37,5% 12,5% 5%
Opleiding, nascholing, specialisatie Klassenassistent(e), IB,AB Klassengrootte Wil, inzet, uitdaging zien
61% 39%
Lokalen, liften, e.d. Leermiddelen, methoden
45% 30% 25%
Bezetting en uren voldoende Kwaliteit, teamgericht Toereikend budget
Om als schoolorganisatie te ontwikkelen in de richting van inclusief onderwijs zijn een aantal veranderingen onvermijdelijk. In Tabel 10 staan de belangrijkste veranderingsfactoren zoals die door respondenten werden onderscheiden. Het is waarschijnlijk geen toeval dat bij de genoemde factoren bv. de vijf disciplines van de Lerende School (Senge, 2001) een opvallende plaats innemen: Tabel 10: belangrijkste veranderingsfactoren m.b.t. inclusie 1.ontwikkeling van een gedeelde visie en missie 2.professionalisering 3.ontwikkeling van een professionele attitude 4.planmatig handelen met duidelijk omschreven doelen voor ogen 5.mentale omslag maken (‘systeemdenken’) 6.team leren, team training 7.team teaching (onderwijsassistenten) 8.externe ondersteuning (ambulante begeleiding, OPDC’s)
3.2.5 Ervaringsgegevens Van de 74 respondenten hebben 4,1% overwegend negatieve, 10,8% negatieve, 63,5% positieve en 17,6% overwegend positieve ervaringen met ‘inclusief’ onderwijs. Deze positieve ervaringen worden mede ondersteund door : • het níet afwijzen van leerlingen met een beperking door de school. Dat was in 55,4% van de aanmeldingen het geval. Bij 43,2% van de scholen werden leerlingen met een beperking echter wel afgewezen vnl. door de afwezigheid van of een tekort aan:
- 19 -
- financiële en administratieve middelen ( 10%); - deskundige begeleiding van leerkrachten en team (46,8%) - juiste groep/klassengrootte ( 25%); en een - verkeerde diagnose (18%) •
Een goede overgang naar een volgende school of instelling. Bij 48,6% van de scholen gaat dit voor SEN leerlingen op dezelfde manier als voor reguliere leerlingen
De negatieve ervaringen door: • Geen goede overgang: . 41,9% heeft minder goede ervaringen hiermee. Op de vraag waarom antwoordden deze respondenten dat dit voor het overgrote deel te wijten was aan de veel intensievere informatie en bespreking (‘warme overdracht’) die voor deze leerlingen noodzakelijk is. Het is vooral ‘veel zoek- en praatwerk’. • Geen of matige samenwerking met andere zorgstructuren en/of - instellingen. In de onderstaande tabel zijn de meest gerelateerde instellingen opgenomen: Tabel 11: samenwerking met andere zorgstructuren 2 Samenwerking met instellingen: geen Vroegtijdige speciale opvang(MKD) Kinderdagverblijven Instellingen voor gehandicapten Bureau Jeugd en gezin Gezondheidsinstellingen (GGD,etc) Jeugdzorg Sociale Dienst Leerplicht(ambtenaar) UWV/ CvW Zelfhulpgroepen Adviesbureaus gehandicapten+familie Onderwijsbegeleidingsdiensten Regionale Expertisecentra Beroepsopleidingen
56,8% 40,5% 45,9% 28,4% 21,6% 23,0% 62,2% 39,2% 74,3% 77,0% 66,2% 18,9% 8,1% 56,8%
24,3% 32,4% 31,2% 30,5% 30,5% 31,1% 16,2% 18,9% 12,2% 10,8% 17,6% 31,1% 18,9% 20,3%
3 12,7% 14,9% 13,5% 25,7% 36,5% 28,4% 9,5% 18,9% 5,4% 6,8% 9,5% 27,0% 36,5% 16,2%
intensief 1,4% 6,8% 5,4% 5,4% 10,8% 10,8% 1,4% 18,9% 0% 0% 2,7% 18,9% 32,4% 2,7%
Naast de geïnventariseerde instellingen werden ook nog collega-scholen en lokaal georganiseerde samenwerkingsverbanden genoemd. Opvallend is wel dat de voor de regio Midden Brabant van oudsher kenmerkende instellingen ten aanzien van begeleiding van SEN –leerlingen (GGD, Jeugdzorg, REC’s ) de meest positieve samenwerking met de respondentscholen hebben in hun streven naar integratie. Bij de andere instellingen is er nog een hele weg af te leggen om samenwerking te realiseren.
- 20 -
3.2.6 Inschattingen Inclusie (nastreven) kan ook worden gezien als een uitdaging voor scholen. Dat hiervoor een aantal randvoorwaarden moeten worden ingevuld is gebleken uit de voorgaande paragrafen. Ondersteuning van dit proces wordt als noodzakelijk ervaren. Daarom is in de enquête aan de scholen ook gevraagd wat de scholen inschatten nodig te hebben aan ondersteuning voor inclusie. 14,9% van de respondenten denkt dat deze behoefte al is afgedekt door de bestaande situatie, 59,5% verwacht in de toekomst een duidelijkere of grotere behoefte, en 31,1% kan er geen inschatting van geven. Ook vanuit de politiek wordt weinig verwacht. Gevraagd naar de inschatting of er enige politieke wil is om inclusie ook wetmatig te realiseren denkt 62,2 % dat deze (erg) laag is, 33,8% schat dit eerder hoog in.
3.2.7 Toekomstverwachting Tenslotte is aan de respondenten voorgelegd hoe zij een mogelijke toekomst voor inclusief onderwijs in de regio zien. Op de vraag of er in hun school of instelling in de komende 5 jaar concrete plannen voor uitbreiding van inclusie bestaan, antwoordde meer dan de helft van de respondenten dat dit niet het geval is of dat men hierop geen antwoord heeft (63%). Indien het niet het geval is dan komt dit omdat: • er geen financiële of personele faciliteiten zijn (17,6%) • men al de handen vol heeft aan de eisen van nu (24,0%) • inclusie helemaal géén item is (17,6%) • men eerst het Passend Onderwijs afwacht om dan pas aan inclusie te denken (52,2%) Op de vraag of men zich kan voorstellen dat er in in de regio Midden Brabant of in Nederland in ongeveer 5 jaar 80- 90% van de SEN leerlingen aan het regulier onderwijs deelnemen zoals dat ook door de VN resolutie vereist wordt, antwoordde 51% dat dit wel zou kunnen mits: • er voldoende faciliteiten aangeboden worden in fysiek - ruimtelijke, organisatorische en personele zin (66%) • er op scholen een omschakeling in denken plaats vindt ( 13,2%) en • er de politieke wil is om dit te realiseren( 13,2%) zodat andere voorwaarden als een veilig schoolklimaat of geld voor nascholing ingevuld kunnen worden. De andere 49% denkt dat dit niet mogelijk is omdat:
- 21 -
• • • • •
de toekomstige bezuiniging alles te niet doen (26,3%) het onderwijssysteem er nog niet voor open staat (26,3%) 80-90 % veel te hoog gegrepen is (10,5%) Expertise, geld en de wil ontbreekt (13,1%) Onderwijs aan grote en inclusieve groepen te veel energie vereist (10,5%)
Bekijken we nu vanuit deze informatiebron hoe inclusief onderwijs zich volgens de scholen vanuit hun organisatie, knelpunten, ervaringen, inschattingen en toekomstverwachtingen in de regio ontwikkeld heeft, dan is de situatie m.b.t. inclusief onderwijs- met artikel 24 als referentie - niet echt verbeterd. Dat vindt vooral zijn oorzaak in het gegeven dat: • het thema inclusie niet op de agenda staat • inclusie nauwelijks of niet gefaciliteerd wordt • er tekort is aan professionalisering, fysieke ruimte en formatie • er tekort is aan (politieke) visie en wil (attitude) en • er tekort is aan (regionale) samenwerking met zorginstellingen. Als aan al deze voorwaarden tegemoet gekomen kan worden zien scholen voor de toekomst wel mogelijkheden inclusief onderwijs tot stand te brengen.
3.3 Interviews met experts Een derde bron om informatie over de stand van zaken en het toekomstperspectief van inclusief onderwijs te verkrijgen is informatie te verzamelen van experts die op een of andere manier bij inclusie c.q. mensen met beperkingen in hun dagelijkse werkzaamheden betrokken zijn. Die informatie werd verzameld aan de hand van semigestructureerde interviews. Het interview omvatte 7 vragen met een aantal subvragen en nam c.a. 1 tot 1,5 uur in beslag. Interviewpartners waren afkomstig uit Samenwerkingsverbanden WSNS en VO-VSO, Speciaal Onderwijs Tilburg, Midden Brabant College Tilburg, Onderwijsconsulent, Zorgbelang Brabant, Kans Plus, Passend Onderwijs Midden Brabant. De interviews zijn afgenomen aan de hand van een gestandaardiseerde vragenlijst met als doel een beter begrip te krijgen: - hoe de wettelijke paramaters m.b.t. mensen met speciale behoeften zijn geïmplementeerd in de regio; - welke specifieke regionale principes voor de toepassing daarvan belangrijk zijn ( en nog zijn) geweest; en - welke perspectieven en uitdagingen men nog ziet voor het bereiken van inclusie zoals in de VN Conventie ‘Rights of Persons with Disabilities’ Art 24 (Education) is bedoeld.
- 22 -
Resultaten De resultaten zijn samengevat uit de beantwoording van de volgende vragen: Vraag 1: Kunt u me vertellen hoe u en de organisatie waarin u werkt betrokken zijn in het ondersteunen van ‘mensen met speciale behoeften’? De meeste geïnterviewden maakten deel uit van organisaties die meer dan 10 jaar actief zijn in het ondersteunen van mensen met speciale behoeften, in onderwijs en zorg. Van de experts werkzaam in het onderwijs en als onderwijsconsulent was de motivatie om die organisatie op te zetten vooral de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de ‘zorgleerling’. Daarnaast waren er ook de wettelijke maatregelen die getroffen zijn om het aantal leerlingen in het Speciaal Onderwijs en voor ’vroegtijdig schoolverlaters’ terug te dringen en de verantwoordelijkheid hiervoor te organiseren in regionale samenwerkingsverbanden tussen scholen voor regulier en speciaal onderwijs. In de zorginstelling lag het accent op de emancipatie van de patiënt/cliënt en direct betrokkenen om die een stem te geven in het beleid t.a.v. hulpverlening. Omdat de verantwoordelijkheid voor goede ondersteuning zo laag mogelijk gelegd werd waren vooral nieuwe wetgeving t.a.v. regulier en speciaal onderwijs en de jeugdzorg, de betrokken (school)besturen en de ouders de belangrijkste actoren in deze ontwikkeling. Belangrijke indicatoren waren de wetgeving op het integreren van speciaal en regulier onderwijs (b.v. WSNS,SWV VO/VSO),het reguleren van de snelle groei van het speciaal onderwijs (WEC, RVC,CvI, Rugzakregeling) en het nieuwe beleid t.a.v. Jeugdzorg. De doelen van de organisatie zijn in de loop der jaren wel min of meer veranderd. Vooral maatschappelijke veranderingen zijn daar debet aan zoals het verleggen van de verantwoordelijkheden en de uitwerkingen daarvan naar het werkveld, het verbeteren van de professionaliteit van de instellingen en de verandering van ‘ondersteuning’ naar ‘speciale onderwijszorg’ (onderwijszorgcontinuum).Het gaat ook niet alleen meer om geld of macht maar om inhoudelijke samenwerking met name tussen school, zorginstelling en ouders. Voor de komende 10 jaar moet er rekening gehouden worden met flinke bezuinigingen (bv. koude sanering ‘Rugzakje’), maar dat geeft tevens aanleiding tot het bezinnen op kerntaken zoals het primaire schoolproces, de ‘ontzorg’ gedachte, de verwijzing en differentiatie, continuering van de samenwerking onderwijs-/zorginstellingen, uitbreiding expertise vanuit de speciale scholen en leerkrachten, grotere betrokkenheid ouders/ verzorgers, het realiseren van doorgaande leerlijnen, inclusie en de brede schoolgedachte. De relatie met gelijkwaardige organisaties zijn in het algemeen erg positief, maar zijn nog te vrijblijvend en hebben geen ‘contractstatus’. Het aantal werkzame jaren binnen de huidige organisatie waar men werkt varieert van 1 maand tot soms 20 jaar. Veel experts hebben hun sporen ver-
- 23 -
diend in het (speciaal) onderwijs of in zorginstellingen. Vraag 2: Hoe ziet u de aanpak van speciale behoeften en de promotie daarvan in de regio? Cruciale veranderingen hebben vooral plaatsgevonden n.a.v. andere inzichten t.a.v. zorg. De tendens naar meer eigen verantwoordelijkheid (wat kun je zelf?) en vraaggestuurde zorg heeft er mede toe geleid dat er meer ruimte is gekomen voor voorschoolse opvang en vroegtijdige signalering van problemen, scholen sterker zijn geworden in de opvang van problemen en hun organisaties hebben aangepast, er meer aandacht is voor individuele leerlijnen en warme overdracht, besturen gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben genomen en met name WSNS en de samenwerkingsverbanden VO/VSO ervoor heeft gezorgd dat er meer aandacht voor inclusie is. De cruciale veranderingen hebben echter nog geen halt toegeroepen aan b.v. de tussentijdse afstroom/ het voortijdig schoolverlaten, het imagoprobleem van het VMBO of de toename en het gemak van het ’etiketten’ plakken op leerlingen. Mede door een verbeterde diagnostiek en andere medische en sociale voorzieningen,heeft er een toename in het vaststellen van mogelijke tekorten en van specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen plaatsgevonden. Zowel ouders als leraren signaleren meer en sneller. Tegelijkertijd is er een groeiendehandelingsverlegenheid van leerkrachten, het wegvallen van gezinsstructuren en de onmacht van ouders in de opvoeding, de complexiteit van de maatschappij (segregatie, te veel prikkels, te hoge eisen) en de eenzijdige versterking van de cognitieve ontwikkeling (kennis). Om de tekorten vast te stellen zijn er vaste wettelijke procedures en instellingen (nodig voor financiering) en zorgen scholen zelf voor verder begeleiding via interne zorgsystemen ( 1e,2e, 3e lijnszorg, etc).In sommige gevallen worden externe zorgbudgetten beschikbaar gesteld door Samenwerkingsverbanden. De vaststelling en de daaropvolgende plaatsing zijn echter soms niet terecht omdat indicatoren van plaatsing (‘slagboomdiagnostiek’ en zwaarte van diagnose) niet altijd matchen met de plaatsbaarheid van de leerling die door de school wordt bepaald. Toch wordt de samenwerking tussen scholen voor speciaal en regulier relatief positief genoemd door respondenten, hoewel op sommige plaatsen nog maar mondjes maat vanwege (financiële) onwennigheid of soms traditie. De samenwerking is vooral ook tot stand gekomen door belangrijke instanties in de regio als de samenwerkingsverbanden WSNS en VO/VSO, de REC’s, de gemeente, de jeugdhulpverlening( BJZ, MEE, CJG), loket Vroeghulp en/of de veldinitiatieven van Passend Onderwijs. Het nadeel is dat deze vaak afhankelijk zijn van persoonlijke kwaliteiten van medewerkers. Kijken we naar de schoolse voorwaarden die een positief effect hebben op kinderen en volwassenen met specifieke behoeften dan zien we vooral dat professionalisering van leerkrachten, differentiatie in de klas, positieve feed-
- 24 -
back, structuur, meer praktijkgericht werken, het vergroten van de opvangmogelijkheden en een goede zorgstructuur in school daartoe bijdragen. Voor niet schoolse voorwaarden moet er vooral (betere) samenwerking tussen instellingen, de arbeidsvoorwaarden van leerkrachten (b.v. 2 lkr in de klas) en de ‘dienstbaarheid naar kinderen’ (attitudeaanpassing) voorop stellen. Schoolse en niet schoolse leeractiviteiten op dit gebied zijn – op een paar plaatselijke initiatieven na zoals Impulstrajecten en Naschoolse kinderopvang – nog nauwelijks verbonden. Daar zijn nog vele ontwikkelingen mogelijk, met name als het leerlingen met speciale behoeften betreft. Vraag 3: Hoe beoordeelt u de steun voor leerlingen/studenten bij de overstap naar verschillende onderwijsinstellingen? Bijna alle experts zijn het er over eens dat de overgang basisschool – voortgezet onderwijs het best geregeld is, hoewel de ‘warme overdracht’ (persoonlijke overdracht van (persoonlijke) leerlinggegevens) en de relatie met ouders zeker nog voor verbetering vatbaar is. Tussen scholen voor VO is de overgang heel wat minder - vaak vanwege de ‘afstroomregeling’- geregeld en tussen VMBO en MBO is nog een wereld te winnen. Er wordt wel systematisch aandacht aan gegeven door middel van ouderinformatieavonden en ‘open dagen’ maar die zijn vooral gericht op de mogelijkheden van de school en niet van de leerling. Een enkeling heeft contact met voorschoolse instellingen die nog erg in opbouw zijn. Vraag 4:Hoe is het perspectief van mensen met een tekort en/of leerlingen met speciale behoeften ná het voortgezet (VMBO-HAVO-VWO) en MBO onderwijs? Een beperkt deel van de geïnterviewde experts had directe ervaring met deze vraag. Daaruit viel af te leiden dat voor de categorie leerlingen met een tekort wel mogelijkheden bestonden voor arbeidstoeleiding in cluster 3 en 4 scholen en dat de VM2 trajecten(doorgaande leerlijnen beroepsonderwijs) en PrO kwalificaties en certificering positief werken in de overgang naar het MBO. Probleem is vaak ook dat werkgevers meer competenties verwachten dan die er zijn. Re-integratiebureaus, stage- en werkbegeleiders, jobcoaches, etc proberen dit beeld aan te passen door goede informatievoorziening en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van werkgevers en UWV te beïnvloeden. Vraag 5: Wie en welke instanties zijn belangrijk voor samenwerking in deze regio? In de regio’s Midden Brabant worden alle instanties die te maken hebben met onderwijs en ondersteuning zoals scholen, gemeente, zorginstellingen, politie, rechtelijke macht, medisch specialisten, vrijwilligers, etc. uitgenodigd deel te
- 25 -
nemen aan een samenwerking op dit terrein. Probleem is echter dat er nog te weinig afstemming, coördinatie, regie en doorzettingsmacht plaatsvindt omdat men nog te veel ‘het eigen terrein’ afbakent, te versnipperd en te afzonderlijk bezig is. Vaak hangt de samenwerking ook af van persoonlijke initiatieven en is het eigen belang groter dan het kindbelang. Maar om het eigen professionele aanbod te versterken wil men wel graag samenwerken met instanties waarmee ‘win-win’ situaties te realiseren zijn. Voor scholen zijn dat vaak opleidingsinstituten en zorginstellingen (integrale aanpak en ketenbenadering moeten uitgangspunt zijn), bij zorginstellingen zijn dat vaak provinciale instanties of landelijke initiatieven (b.v. “Eigen kracht” is een centrale die werkt aan een samenleving waarin participatie en samenredzaamheid van burgers centraal staat en waarin burgers de zeggenschap houden over hun eigen leven,zeker in contact met organisaties en overheidsinstanties). Om meer kennis over inclusief onderwijs te ontwikkelen denkt men in eerste instantie aan de lerarenopleidingen, maar ook de samenwerkingsverbanden en schoolbesturen zouden hier een belangrijke rol in kunnen vervullen. Overbodig zijn al die instellingen die hun aparte status willen behouden. Er zijn overigens een aantal netwerken op dit gebied actief zoals de”Coalitie voor Inclusie’, “Ontbijt voor Inclusie (MEE) en Passend Onderwijs Midden Brabant. Doel is vooral samenwerking te bevorderen en scholen in te laten zien dat inclusie meerwaarde kan opleveren voor alle kinderen. In het kader van Passend Onderwijs (nieuwe wetgeving 2012) levert dit al tastbare resultaten op (J.van Lakerveld & M. den Otter: Perspectief op Inclusief) en zullen scholenhun intentieverklaringen omzetten in zorgplichtcontracten. Vraag 6: Hoe ziet u de politieke aandacht/discussie voor integratie/ inclusie in uw regio? (Welke rol speelt ‘inclusie’ op regionaal niveau of op het niveau van de onderwijsinstelling ?) In de regio is de discussie niet anders als in de rest van Nederland. Inclusie staat niet op de politieke agenda, ondanks dat de aandacht voor Passend Onderwijs de vraag hiernaar heeft doen toenemen. Maar Passend Onderwijs mag niet met inclusie verward worden. Dat kan ook niet omdat VN art 24 – ondanks ondertekening - niet in het beleid van de Nederlandse regering terug te vinden is: “aan het speciaal onderwijs wordt niet getornd”. Er is wel verandering waar te nemen in de polarisatie. In het VO b.v. wil men wel naar ‘brede netwerkscholen’ waarin men elkaar op de eigen deskundigheid kan aanspreken en ‘Rugzakjes” binnen bepaalde grenzen: prima. Inclusie op groepsniveau is niet bespreekbaar. Men baseert zich het liefst op de nota “Herijking Funderend Onderwijs van September 2005”( Min OCW). Ook de politiek speelt nauwelijks een rol, hooguit een plaatselijke politicus is hiervoor te interesseren. De VN verklaring voor de Rechten van Mensen met een Handicap is in het algemeen niet bekend in de regio,ondanks dat sommige instellingen daar extra aandacht aan geven ( Fontys OSO, b.v.). ‘Onbe-
- 26 -
kend maakt onbemind’ dus zijn er geen specifieke fondsen voor Inclusie, wel voor aan Passend Onderwijs verbonden initiatieven zoals Rebound of Bijzondere Jeugd Zorg. Uitingen van tevredenheid over huidige vormen van samenwerking m.b.t. inclusie zijn dus niet aan te geven. Initiatieven als dit onderzoek zouden zeker aanleiding kunnen zijn inclusief onderwijs in de regio meer op de kaart te zetten. 7. Laatste vraag: toekomstperspectief? Men kan het zich die wel positief voorstellen als ‘de maatschappij er meer oog voor krijgt’ en ‘de ondersteuning er is’, want ‘het perspectief is mooi’ en ‘50% van onze leerlingen is toch al “Rugzak” geïndiceerd’ ! Met de huidige financiële crisis – en in het onderwijs gaat het om financiën – en de stand van zaken m.b.t. expertise en speciale voorzieningen nodig voor inclusie ziet men echter een dergelijk perspectief nog niet over afzienbare tijd in de regio gerealiseerd worden. Om de VN Conventie en een inclusief onderwijssysteem en een inclusieve gemeenschap te realiseren zouden niet alleen het onderwijsstelsel, de professionaliteit van het personeel en de samenwerking bevorderd moeten worden, maar vooral ook de maatschappelijke attitude t.a.v. deze verklaring moeten veranderen. Daar kunnen we samen aan beginnen. Stellen we tenslotte de vraag in welke mate volgens de lokale experts de VN resolutie Art,24 ingevuld wordt dan kan het antwoord hierop als volgt omschreven worden: “Aan de concrete invulling van de VN Resolutie art 24 zijn we zeker nog niet toe, maar wat we wel zien is een toenemend inzicht en toenemende verantwoordelijkheid t.a.v. mensen met speciale behoeften. Daarbij wordt steeds meer rekening gehouden met maatschappelijke veranderingen waarin onderwijs en zorg in één continuüm worden geplaatst. Samenwerking tussen instellingen op beider gebied en ouders moet structureel deel uitmaken van het vraaggestuurde zorgproces, rekening houdend met de eigen verantwoordelijkheid en de individualiteit van de zorgbehoevende. Die strekt zich uit van kinderopvang tot het toetreden in de arbeidswereld en heeft invloed op de professionalisering en attitude van de betrokken zorginstellingen en zorgverleners. Dus : Daar kunnen we samen aan beginnen….
4. Conclusies in stellingen De vraagstelling in dit onderzoek was gericht op inzicht te krijgen hoe het met de mate van inclusief onderwijs – als onderwijsvorm waarin álle leerlingen een plaats kunnen krijgen - in de regio Midden Brabant op dit moment gesteld is, maar ook welk perspectief er volgens de betrokken scholen en instanties
- 27 -
bestaat om inclusief onderwijs een kans te geven. Met behulp van die informatie kunnen de volgende stellingen m.b.t. de situatie in Midden Brabant geponeerd worden: 1.In Midden Brabant neemt het aantal leerlingen in het SBaO t.o.v. het regulier onderwijs nog steeds toe. Dat is vooral te wijten aan de handelingsverlegenheid van reguliere scholen om deze leerlingen op te vangen. 2. In Midden Brabant neemt het aantal leerlingen in het S(V)O ook nog steeds toe. Dat is vooral te wijten aan een verdubbeling van het aantal leerlingen in cluster 3 en 4 en het bekostigingssysteem dat de labeling beloont. 3. In Midden Brabant komen of blijven steeds meer leerlingen met een ‘Rugzak’ in het regulier onderwijs. Men spreekt dan van ‘includerende activiteiten’. Dat is mede te danken aan de inspanningen van de aangesloten samenwerkingsverbanden en veldinitiatieven in het project passend onderwijs. 4. In Midden Brabant komen minder VO leerlingen in het PrO terecht ten faveure van het LWOO. Toch laten de cijfers over de periode 2006-2010 een afname zien van het aantal leerlingen in het LWOO. De reden hiervoor is dat de ondergrens van het regulier onderwijs opgerekt wordt en dat zou een toename voor inclusief onderwijs kunnen betekenen. 5. Uit deze gegevens valt echter ook af te leiden dat de mate van inclusief onderwijs zich niet zozeer richt op het opnemen van (ernstig) gehandicapte leerlingen in het reguliere onderwijs, maar op leerlingen met een speciale leer(zorg)behoefte die (in ernstige mate) afwijken van het normale gedragspatroon in het mainstream onderwijs. Inclusief onderwijs is dus een maatschappelijk probleem: wij zijn in deze maatschappij niet (meer) in staat kinderen met ernstige gedragsproblemen een plek te geven. 6. Inclusief onderwijs wordt door het merendeel van de scholen in Midden Brabant nog steeds als een vorm van extra of specifieke ondersteuning gezien. Dat uit zich vooral in het creëren van nieuwe onderwijsvormen (aanstelling van onderwijsassistenten e.d.) en nieuwe didactiek. 7. Om inclusief onderwijs te realiseren moet vooral aan financiële en schoolorganisatorische voorwaarden voldaan worden. 8. De belangrijkste veranderingsfactor voor scholen om inclusief onderwijs te ontwikkelen is een gedeelde visie en missie hierover. Daar maken een mentale omslag en de ontwikkeling van een professionele attitude ook deel van uit. 9. Voor het positief benaderen van inclusief onderwijs zijn vooral het niet af-
- 28 -
wijzen van leerlingen en een goede overgangsregeling van belang. Samenwerking met andere (zorg)structuren is een andere belangrijke voorwaarde. 10. Om inclusief onderwijs in te voeren is (externe) ondersteuning nodig. Scholen schatten in dat deze behoefte in belangrijke mate zal toenemen ondanks weinig politieke wil en de bezuinigingen die ingevoerd worden. 11. Inclusief onderwijs is afhankelijk van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van een regio én de wettelijke verplichting de VN resolutie na te komen. 12. De verwachting dat in de komende 5 jaar 80-90% van de SEN leerlingen aan het regulier onderwijs deel gaat nemen is duidelijk te hoog gegrepen. 13. Inclusief onderwijs moet ook oog hebben voor de veranderingen in de zorgstructuur. 14. Kennis over inclusief onderwijs verwerven is de gedeelde verantwoordelijkheid van lerarenopleidingen, schoolbesturen en samenwerkingsverbanden. 15. In tegenstelling tot het landelijke beleid kan de regio Midden Brabant een eigen koers uitzetten t.a.v. inclusief onderwijs.
Slotwoord In dit rapport hebben we als opdracht onderzocht in hoeverre uitvoering wordt gegeven aan de VN Resolutie, art 24 aangaande inclusief onderwijs op lokaal niveau, in dit geval Midden Brabant. Daarvoor zijn een aantal bronnen geraadpleegd die hiervoor een beeld konden schetsen. Dat beeld is in relatie tot art 24 maar voor een beperkt gedeelte positief, met name te wijten aan de tweeslachtige houding van de overheid (“Speciaal Onderwijs moet blijven”) en het beleid wat daarmee voor besturen en samenwerkingsverbanden mogelijk is. Dat maakt het voor lokale overheden en schoolbesturen en scholen niet aantrekkelijk om voor inclusief onderwijs te opteren, zeker nu ook in de komende jaren op financieel gebied stevig bezuinigd moet worden. Het is de hoop van velen dat door het invoeren van de wet op de Zorgplicht /Passend Onderwijs de attitude t.a.v. inclusie een positieve wending zal krijgen zodat in de toekomst een aan de resolutie geconformeerd onderwijsbestel ontwikkeld kan worden. Een eerste aanzet hiervoor zouden de bovengenoemde stellingen kunnen zijn die in stakeholdersgroepen verder uitgewerkt kunnen worden.
- 29 -
Bijlagen - VN Resolutie m.b.t. Rechten van mensen met een beperking: Art 24 Onderwijs - Vragenlijst scholen - Vragenlijst Experts - Lijst van experts - Bronnen
- 30 -
VN Resolutie Rechten van Mensen met een Handicap: Artikel 24 Onderwijs 1. De Staten die Partij zijn erkennen het recht van personen met een handicap op onderwijs. Teneinde dit recht zonder discriminatie en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, waarborgen Staten die Partij zijn een inclusief onderwijssysteem op alle niveaus en voorzieningen voor een leven lang leren en wel met de volgende doelen: a. de volledige ontwikkeling van het menselijk potentieel en het gevoel van waardigheid en eigenwaarde en de versterking van de eerbiediging van mensenrechten, fundamentele vrijheden en de menselijke diversiteit; b. de optimale ontwikkeling door personen met een handicap van hun persoonlijkheid, talenten en creativiteit, alsmede hun mentale en fysieke mogelijkheden, naar staat van vermogen; c. het in staat stellen van personen met een handicap om daadwerkelijk te participeren in een vrije maatschappij. 2. Bij de uitoefening van dit recht waarborgen de Staten die Partij zijn dat: a. personen met een handicap niet op grond van hun handicap worden uitgesloten van het algemene onderwijssysteem, en dat kinderen met een handicap niet op grond van hun handicap worden uitgesloten van gratis en verplicht basisonderwijs of van het voortgezet onderwijs; b. personen met een handicap toegang hebben tot inclusief, hoogwaardig en gratis basisonderwijs en tot voortgezet onderwijs en wel op basis van gelijkheid met anderen in de gemeenschap waarin zij leven; c. redelijke aanpassingen worden verschaft naar gelang de behoefte van de persoon in kwestie; d. personen met een handicap, binnen het algemene onderwijssysteem, de ondersteuning ontvangen die zij nodig hebben om effectieve deelname aan het onderwijs te vergemakkelijken; e. doeltreffende, aan het individu aangepaste, ondersteunende maatregelen worden genomen in omgevingen waarin de cognitieve en sociale ontwikkeling wordt geoptimaliseerd, overeenkomstig het doel van onderwijs waarbij niemand wordt uitgesloten. 3. De Staten die Partij zijn stellen personen met een handicap in staat praktische en sociale vaardigheden op te doen, teneinde hun volledige deelname aan het onderwijs en in het gemeenschapsleven op voet van gelijkheid te vergemakkelijken. Daartoe nemen de Staten die Partij zijn passende maatregelen, waaronder: a. het vergemakkelijken van het leren van braille, alternatieve schrijfwijzen, het gebruik van ondersteunende en alternatieve communicatiemethoden, middelen en -vormen, alsmede het opdoen van vaardigheden op het gebied van oriëntatie en mobiliteit en het vergemakkelijken van ondersteuning en begeleiding door lotgenoten;
- 31 -
b. het leren van gebarentaal vergemakkelijken en de taalkundige identiteit van de gemeenschap van doven bevorderen; c. waarborgen dat het onderwijs voor personen, en in het bijzonder voor kinderen, die blind, doof of doofblind zijn, plaatsvindt in de talen en met de communicatiemethoden en -middelen die het meest geschikt zijn voor de desbetreffende persoon en in een omgeving waarin hun cognitieve en sociale ontwikkeling worden geoptimaliseerd. 4. Teneinde de uitoefening van dit recht te vergemakkelijken, nemen de Staten die Partij zijn passende maatregelen om leerkrachten aan te stellen, met inbegrip van leerkrachten met een handicap, die zijn opgeleid voor gebarentaal en/of braille, en leidinggevenden en medewerkers op te leiden die op alle niveaus van het onderwijs werkzaam zijn. Bij deze opleiding moeten de studenten worden getraind in het omgaan met personen met een handicap en het gebruik van de desbetreffende ondersteunende communicatie en andere methoden, middelen en vormen van en voor communicatie, onderwijstechnieken en materialen om personen met een handicap te ondersteunen. 5. De Staten die Partij zijn waarborgen dat personen met een handicap, zonder discriminatie en op voet van gelijkheid met anderen, toegang verkrijgen tot het tertiair onderwijs, beroepsopleidingen, volwassenenonderwijs en een leven lang leren. Daartoe waarborgen de Staten die Partij zijn dat redelijke aanpassingen worden verschaft aan personen met een handicap.
- 32 -
Vragenlijst m.b.t ervaringen en de inschattingen van een inclusieve opvoeding van personen met speciale behoeften op scholen en instellingen De vragenlijst is gericht aan alle scholen en instellingen in Noord-Brabant. Deze steekproef is representatief voor geheel Nederland. Omdat de vragen aan diverse instellingsvormen worden voorgelegd vragen we er begrip voor indien niet alle vragen voor uw school of instelling direct van toepassing zouden zijn. Met de formulering 'personen met speciale behoeften' kunnen in kinderdagverblijven b.v. kinderen met ontwikkelingsstoornissen/-achterstanden bedoeld zijn. In de schoolse context heeft de formulering betrekking op kinderen met speciale onderwijsbehoeften, in de buitenschoolse omgeving vooral op personen met een handicap.
Vrg 1. Aan welk type school of instelling bent u verbonden?: Kinderdagverblijf
Regionaal Opleidings Centrum
Basisschool
HBO
Speciaal Onderwijs
Post HBO
Scholengemeenschap VMBOHAVO Scholengemeenschap VMBOHAVO-VWO
HBO Master Universiteit
Categorale VMBO
Volwasseneducatie
Categorale MAVO
Ander:
Categorale HAVO Categoraal Gymnasium
- 33 -
Vrg 2. Als uw instelling een school voor speciaal onderwijs is waar licht dan het zwaartepunt? Leren (SBO)
Geestelijke ontwikkeling (REC 3)
Visueel (REC 1) Spraak, auditief en communicatie (REC 2)
Lichamelijke en motorische ontwikkeling (REC 3) Sociaal-Emotionele ontwikkeling, psychiatrie (REC 4)
Vrg 3. Hoeveel personen (kinderen/leerlingen/deelnemers,etc) hebben in Maart 2010 uw scholings- of opvoedingsaanbod benut? (in cijfers) personen
Vrg 4. Heeft u als instelling/school ervaring met inclusieve opvoeding/inclusief passend onderwijs voor mensen met speciale behoeften? Ja
Nee
Vrg 5. Hoeveel personen waarvoor speciale behoeften of een belemmering zijn vastgesteld, bezoeken momenteel uw instelling/school? (in cijfers) personen
Vrg 6. Het aantal personen met speciale behoeften is de laatste 10 jaar in onze school/Instelling: toegenomen
hetzelfde gebleven
afgenomen
Vrg 7. Hoe ziet de inclusie bij uw instelling/school eruit? (meerdere antwoorden mogelijk)
- 34 -
Enkele kinderen/leerlingen/deelnemers maken zonder verdere ondersteuning deel uit van een groep of klas Enkele kinderen/leerlingen/deelnemers maken met ondersteuning deel uit van een groep of klas
Andere vormen?
Geïntegreerde groep of klas
Vrg 8. Is er een heterogeen opvoedings- of scholingsaanbod waardoor kinderen/leerlingen/deelnemers op eigen niveau aangesproken worden binnen de dezelfde groep of klas? Ja
Nee
Vrg 9. Indien ja voor hoeveel personen (in cijfers aangeven)? personen
Vrg 10. Worden door bestuur/c.q. directie van uw instelling/school extra personele en andere faciliteiten ter beschikking gesteld voor het bevorderen van inclusiemogelijkheden? Ja
Nee
Vrg 11. Zo ja op welke manier?
- 35 -
Vrg 12. De ervaringen met inclusie van mensen met speciale behoeften of een belemmering zijn volgens u tot nu toe: overwegend negatief 1
2
3
4 overwegend positief
Vrg 13. Zijn er de afgelopen 5 jaar aanmeldingen voor opname of plaatsing van Kinderen/leerlingen/deelnemers afgewezen? Nee Ja, circa ...
Vrg 14. Zo ja, wat was/waren de belangrijkste redenen voor de afwijzing?
Vrg 15. Hoe hoog schat u de behoefte in, aan inclusieve ondersteuning zoals u dat doet in uw aanmeldingsgebied? (meerdere antwoorden mogelijk) de behoefte daaraan is grotendeels afgedekt er is een duidelijke grotere behoefte
ik verwacht in de toekomst een grotere behoefte ik kan er geen schatting van geven
Vrg 16. Is inclusie van mensen met speciale behoeften in uw instelling/school een thema/agendapunt? (meerdere antwoorden mogelijk) Ja door bezig te zijn met de "VN Gehandicaptenverklaring"
Nee, eigenlijk niet
- 36 -
Ja, aangewakkerd door meer navraag van betrokkenen of hun familie Ja, vooral door intern overleg m.b.t. school -/instituutsontwikkeling Ja, vooral door verwachtingen van de betrokkenen of door politieke druk
Ja, omdat
Vrg 17. Hoe schat u de huidige situatie in t.a.v. de inclusie van kinderen/leerlingen/deelnemers met specifieke behoeften in uw instelling/school m.b.t. ...de personele situatie?:
...de fysieke (ruimtelijke) voorwaarden?:
...de organisatorische (school/instelling) voorwaarden?:
Vrg 18. Voor inclusie moeten de vereiste personele en zakelijke voorwaarden vervult zijn. Wat waren bij uw school/inrichting belangrijke veranderings(f)actoren m.b.t. de inclusie van personen met speciale behoeften?
- 37 -
Vrg 19. Is er samenwerking m.b.t. inclusie van mensen met speciale behoeften met: Vroegtijdige speciale opvang (MKD) geen 1
2
3
4 intensief
geen 1
2
3
4 intensief
geen 1
2
3
4 intensief
geen 1
2
3
4 intensief
geen 1
2
3
4 intensief
geen 1
2
3
4 intensief
Kinderdagverblijven
Instellingen voor gehandicapten
Buro Jeugd en Gezin
Gezondheidsinstellingen (GGD)
Jeugdzorg
- 38 -
Sociale dienst geen 1
2
3
4 intensief
geen 1
2
3
4 intensief
geen 1
2
3
4 intensief
2
3
4 intensief
Leerplicht (ambtenaar)
UWV/CvW
Zelfhulpgroepen mbt inclusie geen 1
Adviesburo's voor gehandicapten en hun familie geen 1
2
3
4 intensief
2
3
4 intensief
geen 1
2
3
4 intensief
geen 1
2
3
4 intensief
Onderwijsbegeleidingsdiensten geen 1
Regionale Expertise Centra
Beroepsopleidingen
Andere
- 39 -
Vrg 20. Gaat de overgang van kinderen/leerlingen/deelnemers met speciale behoeften naar een volgende of andere school/inrichting op dezelfde manier als bij gewone kinderen/leerlingen/deelnemers? Nee
alleen bij sommigen omdat
ja ,bij bijna iedereen
Vrg 21. Zo nee, waarom niet?
Vrg 22. Hoe schat u in uw school/instelling de (kwalificatie) behoefte m.b.t. de inclusie van personen met speciale behoeften in? Eerder laag 1
2
3
4 Eerder hoog
Vrg 23. Zijn er in uw school/instelling concrete plannen om in de komende vijf jaren het inclusie aanbod voor personen met speciale behoeften duidelijker uit te breiden? Nee, want
- 40 -
Ja, op het gebied van/door (meerdere antwoorden mogelijk): het aanschaffen van specifieke (leer)materialen
visie- en conceptontwikkeling kwalificatie door bij- en nascholing van collega's verbouwingen/aanpassingen van het gebouw aannemen van gespecialiseerd personeel
Andere:
Vrg 24. Hoe schat u de politieke wil van de belangrijkste beslissers in uw omgeving/netwerk in als het er om gaat inclusie ook wetmatig te realiseren? Eerder laag 1
2
3
4 Eerder hoog
Vrg 25. Kunt u zich voorstellen dat er in Nederland in ongeveer vijf jaar 80 - 90% van de kinderen/leerlingen/deelnemers met speciale (pedagogische)behoeften reguliere scholen/instellingen onderwijs krijgen zoals het ook door de VN verklaring geëist wordt? Ja, als:
Nee,omdat:
- 41 -
Vrg 26. Ik zou nog graag het volgende op willen merken:
De vragenlijst is momenteel: nog niet klaar klaar om verzonden te worden
Hebt u vragen over de vragenlijst dan willen wij die graag voor u beantwoorden. Schriftelijk is dat mogelijk met:
[email protected]
Hartelijk dank voor uw medewerking!
Verzenden
Verw ijder items
Dieses Formular wurde mit GrafStat (Ausgabe 2010 / Ver 4.70) erzeugt. Ein Programm v. Uwe W. Diener 3/2010. Informationen zu GrafStat: http://www.grafstat.de
- 42 -
Interview -vragen aan experts
Introductie Het vaststellen van de ‘Convention on the Rights of Persons with Disabilities’ door de Verenigde Naties, heeft de discussie aangewakkerd hoe de kansen voor deelname van ‘mensen met speciale behoeften’ aan de samenleving verbeterd kan worden. De conventie(verklaring) is tevens een uitdaging voor alle organisaties die deze mensen ondersteunen om hun aanbod en werkwijze ‘inclusief’ te maken. Inclusief betekent hier dat hun aanbod en werkwijze voor iedereen toegankelijk moet zijn ongeacht aard, sekse of specifiek individuele tekorten. Op onderwijskundig gebied betekent dit de mogelijkheid tot levenslang leren in een inclusief onderwijssysteem. Het interview is er op gericht zelf een beter begrip te krijgen hoe de wettelijke parameters m.b.t. mensen met speciale behoeften zijn geïmplementeerd in de regio en welke specifieke regionale principes voor het realiseren daarvan, belangrijk zijn geweest (en nog zijn). Op het eind van het interview vragen we welke perspectieven en uitdagingen u nog ziet voor het bereiken van inclusie zoals bovenstaand bedoeld. Vraag 1 Kunt u me vertellen hoe u en de organisatie waarin u werkt betrokken zijn in het ondersteunen van ‘mensen met speciale behoeften’? • hoe lang bestaat uw organisatie al ? • wat was de motivatie uw organisatie op te richten ? • wie/wat waren daarbij belangrijke actoren ? • wat waren belangrijke momenten voor de ontwikkeling van de organisatie/ • zijn de doelen van de organisatie veranderd ? • hoe ziet u de ontwikkeling van de organisatie de komende 10 jaar ? • hoe staat de organisatie in relatie tot andere gelijkwaardige organisaties in de regio en daarbuiten ? • hoe lang werkt u al in uw huidige positie ? • hebt u ook in eerdere werkkringen mensen met speciale behoeften ondersteund? Vraag 2 Hoe ziet u de aanpak van speciale behoeften en de promotie daarvan in de regio? • Welke cruciale veranderingen hebt u waargenomen in de afgelopen tijd? • Wat is volgens u de oorzaak dat zowel het vaststellen van tekorten als het vaststellen van specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen is
- 43 -
• • • • • • • •
toegenomen de afgelopen jaren? – Is dat een feit? Zijn er typische patronen en procedures voor het vaststellen van een tekort of voor het vaststellen van specifieke onderwijsbehoeften? Zijn er methoden in de regio die de wettelijke regels en instructies overstijgen? Vindt u dat de vaststelling van het tekort en de daaropvolgende plaatsing soms niet terecht? Hoe schat u de samenwerking tussen scholen voor speciaal en regulier onderwijs in, binnen deze context? Wie zijn de belangrijkste instanties in de regio m.b.t. ondersteuning en de promotie van volwassenen en kinderen met speciale behoeften? Welke schoolse en niet schoolse voorwaarden hebben een positief en veelbelovend effect op volwassen en kinderen met speciale behoeften? Hoe ver zijn schoolse en niet schoolse leeractiviteiten verbonden? Zijn er speciale initiatieven om niet schoolse leeractiviteiten te ondersteunen t.a.v. leerlingen met speciale behoeften? Als dat zo is in welk opzicht?
Vraag 3. Hoe beoordeelt u de steun voor leerlingen/studenten bij de overstap naar verschillende onderwijsinstellingen? • Hoe goed zijn de lokale onderwijsinstellingen (scholen) aan elkaar gerelateerd bij een overstap van de ene instelling naar het andere? • Zijn er zowel systematische bijeenkomsten om ouders te informeren en voor te bereiden als begeleidende activiteiten voor alle betrokkenen? • Hoe schat u de samenwerking in tussen de voorschoolse instellingen (kinderopvang, crèches, peuterspeelzalen, kinderartsen/GGD, etc.) en andere instellingen of personen die belangrijk zijn voor de schoolcarrière van kinderen met speciale behoeften? Vraag 4. Hoe is het perspectief van mensen met een tekort en/of leerlingen met speciale behoeften na het voortgezet VMBO-HAVO-VWO en MBO onderwijs? • Hoe worden de uitstromers voorbereid op de overgang van school naar werk? • Wie zijn er betrokken bij de voorbereidingsactiviteiten en begeleiden deze jonge mensen in het overgangsproces? • Hoe beoordeelt u de huidige situatie m.b.t. de overgang van school naar werk? • Hoe beoordeelt u de samenwerking van de professionele medewerkers die de overgangssituaties ondersteunen?
- 44 -
•
Hoe zou je de kansen van mensen met speciale behoeften concreet kunnen verbeteren in termen van scholing en werkgelegenheid?
Vraag 5. Wie en welke instanties zijn belangrijk voor samenwerking in deze regio? • Welke samenwerkingsrelaties zijn belangrijk t.a.v. onderwijs en ondersteuning van mensen met speciale behoeften? Welke problemen zie je op dit terrein? • Met welke instanties zou u willen samenwerken om uw eigen professioneel aanbod verder te ontwikkelen? • Welke organisaties of netwerken zijn belangrijk voor de ontwikkeling van meer kennis over inclusief onderwijs, welke zijn overbodig en welke zouden zich in uw regio moeten vestigen? • Kent u een ‘lobby’ of netwerk dat als doel heeft integratie te promoten in uw stad/regio? Zo ja, wie zijn daar bij betrokken? Hoe lag bestaat het al? Met welke doelen? Heeft dat gevolgen voor het locale onderwijs infrastructuur? • Hoe bindend zijn de overeenkomsten die daar gemaakt zijn? Vraag 6. Hoe ziet u de politieke aandacht/discussie voor integratie/inclusie in uw regio? (Welke rol speelt ‘inclusie’ op regionaal niveau of op het niveau van de onderwijsinstelling) • Is het debat/ de discussie over inclusie veranderd? • Wat waren daarin de belangrijkste momenten? • Zijn er belangrijke politieke groeperingen/partijen die campagne voeren voor een oriëntatie op inclusie op plaatselijk/regionaal niveau? Wie zijn dat? • Heeft de ‘VN verklaring van de Rechten van Mensen met speciale behoeften’ geleid tot een situatie dat inclusie een relevant thema werd in de regio? • Heeft de provincie/stadsbestuur fondsen beschikbaar gesteld om het concept/de filosofie van inclusie te promoten? • Hoe tevreden bent u op dit moment met de huidige vormen van samenwerking en netwerken t.a.v. integratie/inclusie in uw eigen omgeving? • Hoe zouden zaken verbeterd kunnen worden? 7. Laatste vraag •
Kunt u zich voorstellen dat 80-90% van alle leerlingen met speciale behoeften
- 45 -
op gewone scholen onderwezen worden en dat mensen met tekorten door de Maatschappij wordt omarmd? • Welke voorwaarden zouden er gecreëerd en vastgesteld moeten worden om het idee van de ‘VN verklaring van de Rechten van de Mens met Speciale Behoeften’ een inclusief onderwijssysteem en een inclusieve gemeenschap te verwezenlijken, op gang te brengen?
Hartelijk dank voor uw medewerking! De resultaten van het volledige onderzoek zullen u na uitgave toegezonden worden.
- 46 -
Lijst van Experts De volgende personen hebben meegewerkt aan het tot stand komen van de expertinterviews: Pilot: Dhr. A. Aalbers, coördinator WSNS Noord Kennemerland, Velsen Mvr. N. Dieleman, coördinator SWV VO VSO Zuid Kennemerland, Haarlem Dhr. L. Rurup, coördinator WSNS Zuid Kennemerland, Haarlem Midden Brabant: Dhr. J. Derksen,Beleidsadviseur SWV VO VSO Midden Brabant Dhr. J. van Gils,Voorzitter Stichting Speciaal Onderwijs Tilburg Dhr. J. Paridaans,Stafmedewerker Midden Brabant College,Tilburg Mvr. I van de Rijt, Onderwijsconsulent Brabant Dhr. T. van Rijzewijk, coördinator WSNS, Tilburg Mvr. G. Vlems, Zorgbelang Brabant, Projectgroep Passend Onderwijs Midden Brabant
- 47 -
Geraadpleegde bronnen - Assessment of National Situation and Progression of Inclusive Education in Selected European Countries, EASPD/P2I, Universität Siegen, i.d. - Eurybase (2010):Organisatie van het onderwijssysteem in Nederland; een uitgave van de Europese Commissie) - Lakerveld,van J & den Otter,M (2009): Perspectief op Inclusief;Uitg Garant, Antwerpen/Apeldoorn - Manifesto on Inclusive education (2009), EASPD - Samenwerkingsverband WSNS, Tilburg (http://www.wsnstilburg.nl) - Samenwerkingsverband VO VSO Midden Brabant, Tilburg (http://www.samenwerkingsverbandvomb.nl) - Senge, P.(2001): Lerende Scholen, Academic Service,Schoonhoven - Stichting Speciaal Onderwijs Tilburg (SSOT) - www.projectpassendonderwijsmiddenbrabant.nl - www.passendonderwijs.nl (kengetallen) - UNESCO-World Conference On Special Needs Education in Salamanca, Spain, 1994 - UN Declaration on the Rights of People with a Disability, art 24 Education, N.Y. (2006)
- 48 -