SCHRIFTELIJKE VRAAG
nr. 399 van ORTWIN DEPOORTERE datum: 9 maart 2016
aan JO VANDEURZEN VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN
Preventief hartonderzoek - Leerlingen en sporters Enkele sportartsen en innovatiespecialisten hebben het systeem ‘Prebeator’ uitgebouwd, waardoor iedereen in een consultatie van vijf minuten zijn hart kan laten testen. Daarbij worden enkele verplegers naar een bedrijf, sportclub of startplaats van een sportevenement gestuurd waar ze in vijf minuten tijd een elektrocardiogram afnemen. De patiënt moet ook een vragenlijst invullen, om bijvoorbeeld te controleren of iemand in de familie een hartafwijking heeft. De resultaten van het elektrocardiogram worden doorgestuurd naar een complex informaticasysteem. Twee sportartsen bekijken onafhankelijk van elkaar de resultaten van de patiënt. Als er iets mis is, sturen ze de resultaten door naar een cardioloog. Het afnemen van een elektrocardiogram kost dertig euro per patiënt. Het werk van de sportartsen en de cardioloog is daarbij inbegrepen. Een cardioloog kan daarna een verdere behandeling op maat voorstellen. Prebeator gaat in september van dit jaar van start. De bekende hartspecialist Pedro Brugada, die niet betrokken is bij dit project maar wel een belangrijke inspiratiebron was, juicht het initiatief toe en pleit er zelfs voor om ook niet-sporters deze test te laten doen. Jaarlijks sterven in België immers zo’n tienduizend mensen aan een plotse hartstilstand. Op een commissievraag in de vorige legislatuur (26/10/2010) antwoordde minister Vandeurzen dat een voorstel om systematisch een hartonderzoek aan te bieden aan een hele doelgroep (…) grondig onderbouwd moet zijn op het vlak van wetenschappelijkheid, maatschappelijke relevantie, organisatorische haalbaarheid en doelmatigheid, en dat vóór het van start kan gaan. Toen beschikte de minister naar eigen zeggen niet over gegevens die erop wijzen dat een dergelijk screeningsinitiatief effectief, haalbaar en doelmatig is. Niettemin liet de minister toch een opening door te stellen dat hij bereid was de mogelijkheden daarvoor te overwegen. In deze context wil ik alle betrokken ministers – Welzijn, Onderwijs en Sport – onderstaande vragen stellen. 1.
Wat is het standpunt van de minister van Welzijn over het preventief hartonderzoek? En wat is de visie van de ministers van Sport en Onderwijs, vooral wat betreft het preventief hartonderzoek voor leerlingen en sporters?
2.
Is er bereidheid de mogelijkheden te onderzoeken om een dergelijk hartonderzoek in te voeren? Zijn ter zake misschien al initiatieven genomen? Zo ja, om welke initiatieven gaat het dan?
3.
Is er overleg tussen de ministers van Welzijn, Sport en Onderwijs om specifiek sporters en leerlingen preventief te laten onderzoeken via een harttest?
Deze vraag werd gesteld aan de ministers Hilde Crevits (271), Jo Vandeurzen (399), Philippe Muyters (394).
JO VANDEURZEN VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN
GECOÖRDINEERD ANTWOORD
op vraag nr. 399 van 9 maart 2016 van ORTWIN DEPOORTERE
1. Screenen heeft soms onmiskenbaar een aantal belangrijke voordelen: doordat de ziekte of het risico eerder wordt vastgesteld kunnen verwikkelingen of een (zwaardere) behandeling vermeden worden en is de kans op herstel groter. Maar geen enkel screeningsinstrument is 100% betrouwbaar. Screenen heeft dus ook nadelen: vals-negatieven en onterechte geruststelling, vals-positieven en onnodige ongerustheid, overdiagnose en –behandeling en de kost die daarbij komt kijken als ook de verwikkelingen bij het toepassen van het screeningsinstrument of de vervolgonderzoeken bij een ongunstig resultaat. Als screening wordt aangeboden/aanbevolen aan een grote groep personen die geen klachten of symptomen hebben (de doelgroep), is dit bevolkingsonderzoek. In een bevolkingsonderzoek wordt de hele doelgroep blootgesteld aan de eventuele nadelen van de screening, maar slechts enkele personen uit die doelgroep zullen de voordelen ervan ondervinden. Voordat men bevolkingsonderzoek organiseert moet men dus zeker zijn dat, de hele doelgroep in acht genomen, de voordelen opwegen tegen de nadelen. Bovendien moet ook zeker zijn dat in alle stappen van het bevolkingsonderzoek voldoende kwaliteit gegarandeerd is. Als de nadelen zwaarder wegen dan de voordelen of als die balans niet gekend is of niet is onderbouwd en als de kwaliteit van de verschillende stappen in het bevolkingsonderzoek onvoldoende gegarandeerd kan worden, is het beter om dit bevolkingsonderzoek niet te organiseren. Voor het organiseren van bevolkingsonderzoek is dan ook voorzien dat toestemming nodig is van de minister bevoegd voor het gezondheidsbeleid. Voor het initiatief van de Flanders business school, werd nog geen toestemming aangevraagd. We hebben hierover contact opgenomen met de initiatiefnemers. Dit voor wat het formele aspect betreft. Ons inhoudelijk standpunt is ook onveranderd. In het verleden formuleerde de Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek al een aantal adviezen over ECG-screening, al dan niet in het kader van sportmedische screening. Opletten voor maatschappelijke effecten bij dergelijke initiatieven was daarbij steeds de kernboodschap. Concreet gaat het dan om de hierboven al aangegeven nadelen; om overmedicalisering, met overbodige medische consumptie en overbehandeling met een grote impact op de federale budgetten (RIZIV) en op de capaciteit van het artsenkorps als gevolg; om angstinductie voor beweging en sportbeoefening wat in strijd is met de Vlaamse gezondheidsdoelstelling Voeding en Beweging; maatschappelijke consequenties bij het vinden van afwijkingen, bijvoorbeeld op vlak van arbeidsgeschiktheid en het sluiten van verzekeringscontracten; … Een sportmedisch geschiktheidsonderzoek kan onder bepaalde voorwaarden een zinvol preventief onderzoek zijn om sportletsels en gezondheidsschade door sportbeoefening te voorkomen. Een preventief hartonderzoek kan deel uitmaken van een sportmedisch geschiktheidsonderzoek, maar een goed sportmedisch geschiktheidsonderzoek moet zich richten op de sporter in zijn geheel en niet enkel op zijn hart. Het heeft ook geen zin om alle sporters te onderwerpen aan een sportmedisch onderzoek. Leeftijd en geslacht van de sporter en de aard en de intensiteit van de sportbeoefening bepalen in belangrijke mate of een sportmedisch geschiktheidsonderzoek aangewezen is of niet.
Via de online vragenlijst op www.sportkeuring.be kan een sporter nagaan of een sportmedisch onderzoek aangewezen is of niet. Een sportmedisch geschiktheidsonderzoek mag geen drempel zijn tot sportbeoefening maar moet een instrument zijn dat een antwoord biedt op de ongerustheid van sommige sporters. Het moet verder gaan dan het vaststellen van de geschiktheid of ongeschiktheid voor een bepaalde sport door de sporter advies te geven over hoe hij gezond en veilig kan sporten. Voor het standpunt van de minister van sport over het Prebeator initiatief verwijzen we naar het antwoord op de Vraag om Uitleg nr. 1537 van 14 maart 2016. Ook wat de evidentie voor het systematisch nemen van een ECG bij kinderen betreft, blijkt er nog te veel onduidelijkheid. We zijn ervan overtuigd dat een voorstel voor systematische screenen bij kinderen en jongeren naar hartafwijkingen die voorbeschikken tot plotse dood, momenteel de toets in de werkgroep Bevolkingsonderzoek niet zou doorstaan. De criteria voor abnormale ECG-bevindingen voor volwassenen gelden niet steeds bij kinderen, dus het is niet aangewezen de courante Europese aanbevelingen voor interpretatie van ECG bij volwassenen te volgen. Zo lang hierover niet meer duidelijkheid is, is het, als overheid, niet wijs om dergelijk aanbod te organiseren via de CLB. Naast wetenschappelijke evidentie, spelen nog andere elementen. Zo zou er bijkomende ondersteuning nodig zijn bij eventueel implementeren van systematisch ECG door CLB, op de eerste plaats in de vorm van bijscholing. De interpretatie van een ECG bij een kind is, volgens kindercardiologen, ook niet dezelfde als die bij een volwassene. Het is in dat opzicht ook belangrijk dat de impact van het invoeren van een bijkomend onderzoek op de werklast van de beschikbare CLB-personeel mee in rekening wordt genomen. Bovendien moet er geïnvesteerd worden in materiaal om de onderzoeken kwalitatief te kunnen uitvoeren. We stellen niet dat dergelijke investeringen op zich te duur zijn, maar dat, bij afweging van prioriteiten en beperkte middelen, moet nagegaan worden of niet meer gezondheidswinst kan behaald worden door het implementeren van andere initiatieven. Afwegingen van de zogenaamde opportuniteitskosten in een belangrijke leidraad in ons beleid. 2. Het federaal kenniscentrum voor de Volksgezondheid (KCE) finaliseerde in 2015, op vraag van Zorg en Gezondheid, een advies over ‘moeten jonge sporters een hartscreening ondergaan’ – beoordeling van het nut van een sportmedische hartscreening bij niet professionele sporters van 14 tot 34 jaar. Systematische screening wordt niet aanbevolen (zie https://kce.fgov.be/nl/publication/report/moeten-jonge-sporters-een-hartscreeningondergaan). Het KCE stelt o.a. dat plotse dood tijdens een lichamelijke inspanning zeer zelden voorkomt bij jonge personen (14-34 jaar) en dat er geen betrouwbare wetenschappelijke gegevens bestaan die aantonen dat het aantal gevallen van plotse dood door hartafwijkingen zou dalen door de organisatie van een sportmedische screening van jonge sporters tussen 14 en 34 jaar. De Hoge Gezondheidsraad onderschrijft de stelling dat een algemeen hartonderzoek bij adolescenten en jongvolwassenen niet aangewezen is. De Hoge Gezondheidsraad nuanceert dit advies wel voor wat betreft jonge sporters en adviseert gunstig mits voldaan is aan een aantal voorwaarden: Juiste positionering naar het publiek en de sportfederaties toe. Geïntegreerd in een pre-participatie onderzoek waarbij ook andere aspecten die nuttig zijn voor de kandidaat-sporter aan bod komen. De sportmedische sportkeuring gebeurt met bijzondere bekwaamheid. In het licht van bovenstaande heeft de minister voor sport het initiatief van de Vereniging voor Sport- en Keuringsartsen gesteund, voor de ontwikkeling van een sportspecifiek protocol voor sportmedisch onderzoek. De Vlaamse Aanbeveling voor
Sportmedisch Onderzoek (VASO) is gebaseerd op de beschikbare wetenschappelijke evidentie omtrent sportmedisch onderzoek van de gehele sporter (en niet enkel van het hart). In dit kader kan een sportmedisch onderzoek, met inbegrip van een hartonderzoek, nuttig en aangewezen zijn voor bepaalde sporters met een risicoprofiel (leeftijd, gewicht, voorgeschiedenis, erfelijke factoren) of voor heel intensieve sporters. Omwille van de nadelen (nooit 100% zekerheid, vals positieven, kostprijs, verhogen van drempel, …) is een algemeen of systematische sportmedische keuring met hartonderzoek niet aangewezen voor alle jongeren of alle sporters. Voor bepaalde sporters kan een sportmedische keuring met hartonderzoek wel nuttig of noodzakelijk zijn. 3. In het verleden hebben we hier meermaals overleg over gehad. Daarbij hebben we steeds het standpunt zoals hierboven beschreven aangehouden. Zo lang er geen voldoende wetenschappelijke evidentie is om alle sporters of leerlingen zonder symptomen een systematische hartscreening aan te bieden, is er geen reden om dit standpunt te wijzigen.