Geschreven door Thomas van der Giessen nabewerking door Gijsbert Dekker
In de
Schaduw van het Paradijs
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
Het was zwart geweest, zo verschrikkelijk alles opslokkend zwart. Leeko kon zich niet herinneren dat hij ooit eerder in zo’n duisternis had geleefd. De duisternis was inmiddels schemering geworden en niet veel later schoten de eerste felle lichtstralen pijnlijk op zijn netvlies. Eigenlijk was het een wonder dat hij zijn naam nog wist want voor de rest kon hij zich niets meer herinneren; niet waar hij was, vandaan kwam, of naartoe zou gaan. Hij hoorde een stem, vriendelijk maar niet warm, ‘Herinner je het nog?’ Hij gaf geen antwoord, wist ook niet zeker of de vraag echt aan hem gericht was. ‘Hallo?!’ klonk de stem weer, nu dwingend. ‘Wakker worden!’ Hij voelde zachte tikjes tegen zijn wang, het deed hem geen pijn maar het voelde dusdanig onprettig dat hij al gauw bij zijn positieven kwam. ‘Vreemd’ was het alomvattende woord, alles was vreemd in zijn ogen. De kamer waarin hij lag, de mensen die om hem heen lagen, maar vooral de man die hem had gewekt was vreemd. De man had een gerimpeld niet onsympathiek gezicht, zijn hoofd was kalend maar niet onverzorgd zoals dat bij veel mannen van zijn leeftijd wel het geval was. ‘Waar ben ik?’ vroeg Leeko, de man glimlachte en zei, eigenlijk meer tegen zichzelf dan tegen Leeko, ‘Je herinnert je het niet meer.’ Hij draaide zijn rug even naar de jongen toe om iets te pakken. Het glas water dat Leeko even later zorgzaam tegen zijn lippen kreeg geduwd kwam even welkom als een koel briesje op een snikhete dag. Hij merkte dat hij het liefst met gulzige teugen het glas had leeggedronken maar de pijn in zijn keel liet het niet toe. Slechts kleine nipjes kon hij van het water nemen. Toen hij klaar was met drinken voelde hij hoe goed het vocht hem eigenlijk gedaan had. Een gedeelte van zijn krachten vloeide weer terug in zijn lichaam. Het maakte dat hij voorzichtig omhoog krabbelde om uiteindelijk rechtop zittend de situatie beter te kunnen beoordelen. De hal waarin hij lag was immens. Het zou hem zeker vijf minuten kosten om van het ene uiteinde naar het andere te lopen. En zelfs tien keer Leeko’s lengte was niet genoeg om het dak te bereiken.
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
2
Naast hem lagen vier lichamen op de betonnen grond en hoewel het scheen dat ze slechts met zijn zessen in de immens grote hal waren verrieden kledingstukken, dekens en etensresten, dat de hal niet zo heel lang geleden vol met mensen was geweest. Leeko wist niet wát het was, maar ergens voelde hij een onrust in zich opkomen. Hij was onrustig om die mensen, iets vertelde hem dat het niet goed was gegaan, dat er fouten waren begaan, dat het slecht met hen was afgelopen. Maar voor hij de kans kreeg om daar verder over na te denken sprak de man alweer en verstoorde zodoende zijn gedachten. ‘Je naam is Leeko, is het niet?’ Meer achterdochtig dan bedoeld schrok Leeko op. ‘Hoe weet u dat?’ De man glimlachte naar hem en tikte daarna veelbetekenend op het naambordje dat zat vastgeplakt op een soort overall dat zowel de man, Leeko zelf als de lichamen op de grond droegen. Leeko gaf de enige logische reactie die er te geven was en keek dus op het naambordje van de man. ‘En uw naam is dus Manloo, meneer Manloo?’ Meneer Manloo knikte. ‘Dat klopt,’sprak hij terwijl hij naar zijn eigen naambordje keek alsof hij even wilde checken of ze zijn naam wel goed hadden gespeld. Even keken Leeko en de vreemde man, meneer Manloo, elkaar onderzoekend aan. Reacties werden gepeild en er werd wederzijds een voorzichtige glimlach uitgewisseld. Daarna keek Leeko naar de lichamen die rondom hen lagen. Heel even had hij gedacht dat ze er niet meer waren. Maar die gedachte had hij gauw kunnen verwerpen omdat hij duidelijk zag dat een van de lichamen nog adem haalde. Hun huid was stuk voor stuk beschadigd. Grote bulten, bloeduitstortingen en beurse plekken waren verspreid over de lichamen en gaven het geheel een al te treurige indruk. Alleen meneer Manloo had geen plekken op zijn lichaam. ‘Ik ben hier al een tijdje, langer dan jullie,’ zei meneer Manloo tegen Leeko, het was alsof hij zijn gedachten had kunnen lezen. Even overwoog Leeko deze mogelijkheid maar hij had het al gauw verworpen toen hij bemerkte hoe erg hij afwisselend naar de lichamen en naar meneer Manloo had zitten staren. Leeko stond op en liep naar een oud gebroken stuk reflecterend glas. Hij pakte het op en keek naar zijn eigen beeltenis in de glazen scherf.
Ook hij was niet ontkomen aan wat hen dan ook had getroffen. Zijn lip was gescheurd en zijn beide ogen blauw, tegen het zwart aan. Bovendien was zijn wang opgesierd met een enorm litteken dat duidelijk nog vers was. Hij schrok en liet het glas vallen. Het barstte met een luid gerinkel op de grond uit elkaar. Hij draaide zich resoluut om naar meneer Manloo. ‘Wat is er met ons gebeurd?’ vroeg hij, de trilling in zijn stem was duidelijk te horen.
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
3
‘Wat er is gebeurd?!’vroeg meneer Manloo, hij glimlachte flauwtjes, ‘Wat er is gebeurd, Leeko, staat nog maar in schril contrast met wat er gebeuren gaat!’ ‘Wat er gebeuren gaat?’ weer hoorde Leeko die trilling in zijn eigen stem, het irriteerde hem en hij begon in zijn hoofd preventief tot 10 te tellen. ‘Herken je ze niet?’ Leeko begreep de vraag niet. ‘Wie?’ vroeg hij nors. ‘Je vrienden, herken je ze niet?’ Leeko keek naar de vloer, naar de drie jonge mannen en die ene mooie jonge dame. Ze lagen er voor dood bij maar Leeko voelde een duidelijk opluchting dat ze niet werkelijk dood waren. Er kwam een gevoel van genegenheid in hem naar boven zoals men dat alleen kan krijgen bij het weerzien van echte dierbaren. Hij probeerde zich iets te herinneren maar het koste hem veel moeite, veel kracht en hij schoot er uiteindelijk niets mee op. ‘Zijn dit mijn vrienden?’ Meneer Manloo knikte, ‘Dat was in ieder geval hetgeen de bewaker mij heeft toegefluisterd.’ Leeko schrok van het woord en het herhaalde het nog eens, ditmaal als vraag, ‘Bewaker?’ ‘Je hebt het nog steeds niet door hè, knul?’ Zonder een antwoord af te wachten pakte meneer Manloo hem bij de arm en leidde hem naar het raam toe. ‘Kijk!’ Leeko keek naar buiten. De moderne stad die hij in de verte aan de horizon zag liggen herkende hij wel, de hoge gebouwen tekenden de hypermoderne stad. Het was een typisch beeld dat goed bij de geest paste van de tijd waarin zij leefden.
Er werden sinds het jaar 2151 overal van dit soort steden gebouwd; Mangols genaamd. Totaal uit het niets, niet over een oude stad heen ofzo. Nee, gewoon in één keer gebouwd en bevolkt, alles zo praktisch mogelijk ontworpen en uitgevoerd. Hoewel Leeko de stad herkende kon hij toch niet met zekerheid zeggen welke het nu was. Hij twijfelde nog tussen Balim of Turut. Maar lang dacht hij daar niet over na want hij werd op geschrikt door iets wat zich buiten, vlak voor zijn neus, afspeelde.
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
4
Vlak vóór het gebouw waarin zij zich bevonden lag een plein. Een groep van ongeveer 10 man ijsbeerde wat heen en weer. Ze waren allemaal gekleed in zo’n zelfde overall als Leeko en meneer Manloo. Ze praatten wat, hier en daar een lach maar vooral ernstige gezichten. Het konden er veel meer zijn geweest, maar Leeko zag in ieder geval drie zwaarbewapende soldaten over het plein heen marcheren. Ze lieten hun geweer op de rechter schouder rusten terwijl ze hun linker arm strak langs het lichaam hielden. Ze keken ernstig, zeker, met een soort kalmte die deed denken aan een koude winternacht. Toen ze aan de rand van het plein, draaiden ze zich tegelijk om naar de kleine menigte gevangenen. Voordat Leeko goed en wel besefte wat er gaande was, was het al gebeurd. Even had hij geknipperd om zijn ogen te bevochtigen, maar gedurende die ene knip was zijn wereld totaal veranderd… Een salvo van tientallen kogels had in nog geen seconde het leven beëindigd van iedereen die zich in zijn overall op het plein had gewaagd.
Leeko voelde van diep onderin zijn buik een buitengewoon drassige misselijkheid in zich opkomen. Zijn blik werd gegrepen door de kapot geschoten lijken en hij voelde dat hij het niet meer kon houden. Met een daverend geluid leegde hij zijn maag waarna hij zich achterover op de grond liet zakken. Hij draaide zich om op handen en voeten een heel stuk bij het raam vandaan te kruipen. ‘Wat is dit?!’ hij stond op het punt om in huilen uit te barsten. ‘Je kent dit niet,’ antwoordde meneer Manloo bevestigend terwijl hij zelf naar de kapot geschoten lijken keek. ‘Dit Leeko, dit heet geweld. Deze mannen zijn allemaal dood!’ Dood? Geweld?? Leeko kende die woorden helemaal niet. Meneer Manloo schudde zijn hoofd en hurkte zich naast Leeko neer. ‘Ik begrijp dat dit allemaal heel verwarrend voor je is, dat was het voor mij ook. Maar het went, heus.’ Zachtjes begon Leeko nu te huilen. ‘Ik snap het niet, wat is dit?’ Meneer Manloo sloeg een arm om de jongen heen. Hij begreep hoe de jongen zich voelde, hij begreep hoe het was om angst, pijn, geweld en dood te zien en te ervaren wanneer je die dingen niet eens kent. In vroegere tijden, heel lang geleden, toen de wereld nog imperfect was, dat de jeugd gewelddadige films keek en dergelijke computerspelletjes speelde. Dood en geweld waren toen verweven in de maatschappij. Maar tegenwoordig bestond dat niet meer, waren zelfs de woorden uit het woordenboek gebannen.
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
5
Leeko voelde hoe een intense leegte hem vulde. Hij voelde zich slecht en nutteloos, maar vooral leeg. Heel erg leeg. En dat terwijl hij niet eens wist wat hij had gezien. Hij kende het botweg niet, had er serieus nog nooit van gehoord. Hij had spontaan in lachen kunnen uitbarsten om de gekke gezichten die de gillende mensen hadden getrokken. Hij had nieuwsgierig kunnen blijven kijken om te doorgronden dat wat nieuw voor hem was. Hij had zo anders kunnen reageren en had dat ook gedaan als het niet allemaal zo verdomd slecht had gevoeld. ‘Wat is dit?’ stamelde Leeko nogmaals. Meneer Manloo zuchtte diep, pakte uit zijn jas een pakje sigaretten en bood Leeko er een aan. Leeko, die nog nooit gerookt had, had wel eens gehoord dat een sigaret je rustig maakt. Hij had geen idee hoe het zou smaken maar op dit moment pakte hij alles aan om maar weer rustig te worden. Zijn handen trilden toen hij de sigaret aanstak en omdat hij de eerste haal meteen goed over zijn longen nam ontstak hij in een hevig hoesten en kuchen. Desalniettemin nam hij, nadat hij was bijgekomen van de aanval op zijn longblaasjes, een tweede diepe haal. Het was een vreemde sensatie, het was verschrikkelijk vies en brandde een beetje in zijn keel maar toch gaf het hem een bijzonder geruststellend en kalm gevoel. Hij vond het prettig. Meneer Manloo keek geamuseerd naar het gestuntel van de rokende jongeling. Het deed hem denken aan zijn eigen eerste sigaret, toen ook hij achter de waarheid was gekomen. ‘Waar zijn we nu?’ hoorde hij de jongen weer zeggen. Ditmaal klonk het anders, ditmaal klonk het eisend. Alsof hij daadwerkelijk klaar was om de hele waarheid te horen. Meneer Manloo wist wel beter, je kon nooit klaar zijn voor de waarheid. Het kwam altijd onverwacht, net als de dood. Toch moest hij het hem vertellen, de jongen zou de waarheid toch wel te weten komen en hij kon het dan beter onder begeleiding van hem horen.
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
6
‘Je kent het paradijs van de eeuwige rust?’ begon meneer Manloo. Leeko knikte, die plaats kende hij heel goed, regelmatig had zijn moeder erover verteld. Dat opa en oma daar waren, en zijn kleine zusje. Moeder had verteld dat mensen soms in het leven onverwacht worden opgenomen, meegenomen voor de reis naar het ‘paradijs van de eeuwige rust.’ Daar leefden ze dan voor altijd en eeuwig in het stadium wat zoveel mensen in hun leven verlangen, namelijk; rust. Leeko wist nog goed de dag dat zijn zusje niet meer thuis kwam. Natuurlijk had hij haar gemist, hij had zelfs even gehuild maar begreep, nadat zijn moeder hem over het paradijs had verteld, dat zijn verdriet volstrekte en misplaatste onzin was. Hij gunde zijn zusje haar rust en had er zelf in het vervolg van zijn leven ook rust mee gekregen. Het kwam abrupt en sloeg bij Leeko als een hamer in zijn gezicht. De volgende woorden van meneer Manloo bezorgden hem bijna een hartaanval, ook al wist hij niet eens dat dat bestond. ‘We zijn nu in het paradijs van de eeuwige rust.’ Meneer Manloo zijn woorden deden Leeko pijn, het voelde alsof elk woord een dolksteek representeerde, recht door het hart. ‘Dat kan niet!’ zoals te verwachten was ongeloof de eerste reactie. Zijn stem klonk wanhopig, Leeko rende naar het raam, keek naar buiten, naar de lijken, schudde zijn hoofd en rende weer terug naar de plaats vlak voor meneer Manloo. ‘Dat kan niet!’ herhaalde hij nog eens. Meneer Manloo zuchtte. ‘Je hebt een auto-ongeluk gehad Leeko, een zwaar auto-ongeluk.’ Leeko dacht na, groef in zijn herinneringen, sloot zijn ogen om dieper te kunnen graven. Tot zijn verbazing lukte het hem om een beeld uit zijn hersenen te persen en zag het plotseling weer voor zich…
Een mooie avond met vrienden, een koude nacht die per gratie van gelukzaligheid toch warm aanvoelde. Ze reden in een oude auto, ze waren onstuimig, lacherig en wild zoals jongeren onder elkaar dat soms kunnen zijn. ‘Layla!’ ineens schoot haar naam door zijn hoofd. Leeko had achter het stuur gezeten, hij had zich goed gevoeld, stoer of zelfs ‘cool’ zoals dat dan heet. Het meisje dat achter hem zat en speels haar armen over de stoel heen op zijn borst had gelegd stimuleerde dat gevoel nog eens extra en het maakte dat er een brede glimlach op zijn gezicht verscheen. Ze duwde haar zachte gezicht heel even voorbij de stoel, zodat ze op dezelfde lijn kwam als Leeko. Ze keek hem aan, de glimlach van een engel en gaf hem een speelse kus op zijn mond. Nu wist hij het weer; ze waren meer dan vrienden, ze hadden een band, een relatie, sterk gevuld met warmte. Haar lippen spraken zonder geluid maar hij kon het lezen; ‘Ik hou van jou.’ Hij sloot zijn ogen en toen hij ze weer opende staarde hij naar de jongedame die voor hem op de grond lag. Layla. Ze was zwaar gehavend en ernstig uitziende wonden bedekten haar gezicht. Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
7
De jongen die naast haar lag herkende hij nu ook, het was degene die naast hem had gezeten tijdens het rijden, degene die steevast de blikjes bier had aangegeven; Damon. ‘Je hebt veel alcohol gedronken, voor en tijdens het rijden,’ zei meneer Manloo streng terwijl hij naar Damon keek. Leeko knikte, hij herinnerde het zich, zag zichzelf achter het stuur met een blikje bier in zijn handen. ‘Jullie weten toch dat dat niet mag?’ Leeko knikte en zei tegelijkertijd ‘Maar niemand heeft ons ooit verteld waarom niet.’ ‘En het is moeilijk om je aan een regel te houden wanneer je niet weet waarom iets is zoals het is, is het niet?’ vroeg meneer Manloo. Hij kende het gevoel precies. Hij was tenslotte zelf op een dergelijke manier met het ‘paradijs’ in aanraking gekomen. ‘U weet wat de reden is waarom dat niet mag?’ vroeg Leeko, bijna kinderlijk. Meneer Manloo lachte luid, het klonk bijna hysterisch. ‘Dit! Bulderde hij terwijl hij met zijn armen wijd uitgestrekt richting de vier lichamen op de grond wees. ‘Dit is de reden! Om dit te voorkomen!’ Leeko herkende nu ook de gehavende gezichten van de andere jongen uit zijn herinnering; Frederik. Alleen de vijfde jongen zag hij nergens. Er lag alleen nog een witte zak waarin de contouren van een mens zichtbaar waren. Hij staarde naar de zak. ‘Hij is er niet meer,’ hoorde Leeko meneer Manloo zeggen. Meneer Manloo wist niet precies hoe je iemand over de dood vertelde als diegene nog nooit van de dood gehoord had. Maar gauw bleek dat het ook niet nodig om uit te leggen. Leeko liep op de witte lijkenzak af en pakte het hoofd van de jongen door de zak heen vast, hij drukte het stevig tegen zijn borst. Meneer Manloo keek aangedaan naar de rug van de jongen terwijl diens schouders begeleid met een snik schokkende bewegingen omhoog en omlaag maakten. ‘Er bestaat niet zoiets als het paradijs, toch?’ Een verzwakte meisjesstem sprak deze woorden en toen meneer Manloo omkeek zag hij dat Layla met haar ogen knipperde en langzaam maar moeilijk overeind probeerde te komen. ‘Ik wist het wel,’vervolgde ze traag, ‘Ik heb het altijd geweten. Toen mijn moeder ineens weg was en iedereen zo achterlijk deed alsof er niets aan de hand was wist ik dat het niet klopte.’ Even nam ze een pauze om rechtop te gaan zitten, ‘Het voelde niet goed.’ Meneer Manloo stond er een beetje hulpeloos bij, hij vond zelf ook dat het niet goed voelde ook al was hij eraan gewend geraakt. Layla keek naar Leeko die het dode lichaam nog altijd tegen zijn borst geklemd hield. Hij keek haar terug aan met betraande ogen. ‘Gaat het wel, lieverd?’ vroeg ze bezorgd. Leeko knikte terwijl een traan over zijn wang gleed. Layla huilde niet, maar dat kwam enkel om dat ze nog niet ten volle begreep wat er aan de hand was.
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
8
‘Dus dit is het paradijs?’ riep Frederik cynisch terwijl hij zich luidruchtig uitrekte alsof hij net heerlijk had liggen slapen. Hij stond fitter op dan de rest. Frederik had zich altijd snel aangepast aan zijn omgeving maar zelfs voor zijn doen was dit wel heel erg snel. Hij liep naar Damon toe en begon hem, zonder zich eerst druk te maken om de omgeving, wakker te maken. ‘Wakker worden joh, we zijn in het paradijs!’ Het klonk cynisch en de grote grijns op Frederiks gezicht verried dat dit ook zo bedoeld was. Meneer Manloo snapte niet waar de jongen onder de huidige omstandigheden zowel het lef en de grijns alsook het cynisme vandaan kon halen. Er waren volgens hem twee mogelijkheden; ofwel hij was een idioot, ofwel hij had bij God niet het idee waar ze zich bevonden. Waarschijnlijk een combinatie van de twee oordeelde meneer Manloo snel. Terwijl Frederik Damon bij zijn positieven probeerde te krijgen, had Leeko het lichaam van zijn dode vriend losgelaten en zich weer tot meneer Manloo gewend. ‘Leg me alstublieft uit wat er aan de hand is, want ik snap er niks van.’ Meneer Manloo knikte, stak een sigaret op en wenkte Leeko terwijl hij weer naar het raam liep. Hij keek naar buiten en zag hoe een de soldaten de dode lichamen aan het opruimen waren. Leeko kwam naast hem staan. Afgrijzen vervulde zijn lichaam nog altijd maar hij huilde niet meer. ‘Je leven lang…’ begon meneer Manloo, ‘Jullie leven lang...’ Hij nam een diepe haal van zijn sigaret en blies de rook tegen de ruit aan, ‘...hebben jullie geloofd in een leugen.’ ’Het paradijs,’sprak Leeko reoluut. ‘Dat, onder andere, maar er is meer leugen dan je denkt.’ Layla was achter Leeko komen staan en legde haar armen rond zijn middel terwijl haar hoofd op zijn schouder rustte. ‘Er is altijd meer leugen dan je denkt…’ mijmerde Manloo, alsof hij uit ervaring sprak. Layla liet hield Leeko nog steviger vast en luisterde mee met dat soort verbazing dat alsmaar groter en groter wordt. ‘Jullie is geleerd dat de mens goed en de wereld perfect is. Zoiets als dit…’ hij knikte al wijzend naar het plein buiten, ‘…kennen jullie niet. Het bestaat niet voor jullie, het heeft nooit bestaan.’ De groep jongeren hield zich ijzig stil, in afwachting tot het gordijn van leugens werd opgetrokken. ‘Je moest net huilen Leeko, weet je ook waarom?’ Leeko schudde zijn hoofd. ‘Het voelde gewoon slecht.’ Layla leunde nog altijd met haar hoofd op Leeko zijn schouder, maar barstte ineens in tranen uit toen ze de bleke dode lichamen buiten zag liggen. Meneer Manloo draaide zich om, naar haar toe. ‘Jij voelt het ook, is het niet?’ Hij nam nog een laatste haal van zijn sigaret en piekte daarna het restant de ruimte in. ‘Jullie is geleerd dat het leven niet eindigt, dat we allemaal worden opgenomen in het paradijs. Dat mensen daarom zomaar ineens verdwijnen.’ Hij liep bij het raam vandaan en ijsbeerde wat heen en weer. ‘Kennen jullie de term ‘een ongeluk’ ?’ Layla was gestopt met huilen en antwoordde ‘Ja, dat is als je bijvoorbeeld struikelt, of als je iets laat vallen.’ Meneer Manloo deed alsof hij viel maar bleef toch staan. ‘Zoiets als dit dus?’ Hij lachte en dat klonk niet prettig.
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
9
‘Hebben jullie laatst nog wel eens in de spiegel gekeken? Jullie zijn zwaar gehavend, beschadigd. Jullie zijn met de auto tegen een boom geknald, drinken achter het stuur...’ Hij schudde afkeurend richting Leeko. Leeko voelde een lichte rilling door zijn lichaam heen trekken die zich tussen zijn schouderbladen ontpopte tot een hevige druk. Hij herinnerde zich ineens weer hoe hij de macht over het stuur had verloren. Het was een emotie die hij daarvoor nog nooit gevoeld had, het maakte dat hij zich minder waard voelde dan tevoren. Hij had er geen naam voor maar wij kennen het maar al te goed; schuld. Het was onvervalste schuld wat hij daar voelde. Layla keek hem onderzoekend aan, ze voelde instinctief dat er iets niet klopte. ‘Wat heb je gedaan?’ vroeg ze verwijtend terwijl ze automatisch bij hem vandaan stapte. ‘Ik…’ stamelde Leeko huilerig, ‘Ik… wilde het niet... ik deed het niet expres…’ ‘Ik zei het nog tegen je Leeko,’ de klank in haar stem verried dat ook zij niet ver meer verwijderd was van opnieuw een flinke huilbui. ‘Ze hebben het toch verdomme niet voor niets verboden?!’ Ze sloeg haar armen langs haar lichaam, alsof ze er geen plaats meer voor wist. Ineens schoot haar stem uit. ‘Waarom moest je drinken achter het stuur?! Waarom heb je ons dit aangedaan?!’ Leeko had zich nog nooit zo ellendig gevoeld. En dat kreeg helemaal een dieptepunt toen Layla de woorden sprak waar ze op hetzelfde moment alweer spijt van had, vooral omdat ze het voor enkele seconden echt gemeend had. ‘Ik haat je!!’ Het kwam er koud uit, en zo voelde het ook. Even leek het alsof Leeko ter plekke doodging, ook al wist hij zelf op dat moment nog niet precies wat dat was. De tranen sprongen hem in de ogen. ‘Nee!!’ wist hij wanhopig uit te brengen, ‘Ik wist dit niet, hoe kon ik dit nou weten?’ Hij schudde wild zijn hoofd. Frederik bewees een echte vriend te zijn door voor de op instorten staande Leeko in de bres te springen. ‘Dit is niet eerlijk, Layla, niemand wist wat de gevolgen konden zijn. Je kan hem niet de schuld geven voor wat er met ons gebeurd is…’ Manloo had weinig zin in deze discussie. Hij had weliswaar medelijden met de jongen maar vond weldegelijk dat hij de schuld droeg, ook al deed dat er nu niet meer toe. ‘Tenslotte; er is geen schuld meer onder de doden, daar zijn allen gelijk…’ zo citeerde hij, ‘Dus schuld of geen schuld, het maakt nu niet meer uit.’ Layla en de jongens zwegen bedenkelijk. ‘Laat ik jullie allereerst van een illusie afhelpen,’ zei Manloo terwijl hij hen indringend aankeek, ‘Het leven stopt. Er is geen paradijs. Op een dag ben je er niet meer, dan is het zwart voor je ogen om nooit meer licht te worden, begrijpen jullie dat?’
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
10
Layla was weer dichter naast Leeko komen staan, ze had oprechte spijt van haar emotionele uitval van zoeven. Zo was ze normaal ook niet, althans, zo hield ze zichzelf voor. Ze kneep heel even zachtjes in Leeko’s hand waarop hij haar voorzichtig aankeek. Een moeilijke glimlach verscheen op haar gezicht. Leeko glimlachte net zo moeilijk terug, daarna keken ze naar het ontzielde lichaam van hun vriend in de witte lijkenzak en knikten bijna tegelijkertijd in antwoord op meneer Manloo’s waarheid. ‘Mooi..’ constateerde deze tevreden. ‘Hoe word je dit?’ vroeg Layla, er klonk een angst in haar stem die veel weg had van verlegenheid. Was dit een geheim dat ze wel wilde leren? ‘Er zijn verschillende situaties en mogelijkheden denkbaar die tot iemands dood kunnen leiden,’ antwoordde Manloo. ‘Dood?’ vroeg Leeko hardop. ‘Dood ja,’ vervolgde meneer Manloo, ‘Het stadium waar jullie vriend zich nu in bevindt, alsook de mannen buiten. Het einde van het leven, van ieders leven.’ Frederik was al de tijd dat meneer Manloo aan het vertellen was geweest, al bezig met de introverte Damon wakker te krijgen. Toch had hij goed mee zitten luisteren en zijn mond was van verbazing een stuk opengevallen voordat hij vroeg, en eigenlijk de vraag van Layla herhaalde; ‘Hoe kom je in dat stadium?’ Manloo zuchtte terwijl hij voorbeelden bedacht. ‘Dat kan door een ongeluk, zoals jullie vriend hier. Mijn diagnose is dat zijn hersenkwab door de klap is losgeschoten, dat veroorzaakte zijn dood. Het lichaam kon niet meer naar behoren functioneren.’ Leeko wilde iets vragen maar meneer Manloo maande hem tot zwijgen door zijn hand op te heffen. ‘Ik weet dat jullie ook op het gebied van het menselijk lichaam nooit de hele waarheid hebben gehoord. Wisten jullie dat studerende dokters een eed moeten afleggen nooit geheimen prijs te geven over de menselijke fysica?’ Ze schudde alledrie hun hoofd, natuurlijk wisten ze dat niet. Ze waren amper bekend met het woord fysica, laat staan met de eed. Zij dachten dat ze in de wereld leefden zoals die was, een wereld zonder pijn en zoiets opmerkelijk vaags, warrigs en vervelend als de dood. Het was niet of in elk geval nauwelijks voor hen te bevatten. Toch probeerde ze zich een beeld te vormen en langzaam maar zeker vielen puzzelstukjes op hun plaats. ‘Een andere manier om in het stadium ‘dood’ te komen is bijvoorbeeld door een ziekte,’ vervolgde meneer Manloo. De verbazing was van alle gezichten af te lezen dus Manloo legde het kinderlijk eenvoudig uit; ‘Jullie hebben allemaal wel eens buikpijn of hoofdpijn gehad?’ Ze knikte allemaal beamend, natuurlijk hadden ze dat wel eens gehad, wie niet? ‘Misschien ken je wel iemand uit je familie of gewoon een kennis die langdurige pijnen had en die dan na verloop van tijd ineens opgenomen werd, verdwenen was.’ ‘Mijn oma…’ mijmerde Layla. ‘Mijn moeder,’ zei Frederik nors. Meneer Manloo keek zuur, alsof het hem pijn deed om het te zeggen. ‘Dan zijn ze meegenomen, verdoofd en wakker geworden in net zo’n kamp als dit.’ Frederik sprong op alsof hij op een bosje brandend hout zat. ‘Mijn moeder is in het paradijs!’ hij schreeuwde het uit en even leek het alsof hij meneer Manloo wilde aanvliegen maar hij bedacht zich en deed dit niet.
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
11
Meneer Manloo schudde mistroostig zijn hoofd. ‘Ik wou dat het waar was, knul.’ ‘Wat gebeurt er dan met hen? Wie doet dat? En waarom?’ vroeg Layla terwijl ze troostend haar hand op Frederik zijn schouder legde. Die schudde haar hand echter ruw van zich af en liep naar Damon toe. ‘Wie het doen? Onze eigen regering, de wereldregering.’ ‘De wereldregering? Dat kan niet!’ even had Leeko het gevoel dat hij samen met de wereld die hij zag instorten ten onder zou gaan. Met moeite wist hij zich echter overeind te houden nu Layla dichter bij Frederik stond. ‘Weten jullie...’ begon meneer Manloo ‘,..dat de geschiedenis zoals jullie die nu op school krijgen totaal herschreven is?’ Hij wachtte geen antwoord af, natuurlijk wisten zij dat niet. ‘De derde mogelijkheid om dood te gaan is, zoals jij daarstraks buiten hebt gezien Leeko, door middel van geweld.’ Leeko slikte even, voelde weer wat tranen branden maar hield zich toch in en begon tot zijn vrienden te spreken. ‘Het doet pijn om naar geweld te kijken,’ moest hij vertellen terwijl hij glazig voor zich uitstaarde. Meneer Manloo beaamde dat knikkend. ‘Van alledrie de vormen is geweld de meest gruwelijke. Geweld word namelijk altijd van mens tot mens begaan; iemand wordt opzettelijk pijn gedaan of dood gemaakt.’ ‘Waarom?’ vroeg Leeko. ‘Daar kunnen verschillende redenen voor zijn; geld, liefde, verraad, er zijn zoveel mogelijkheden. Vroeger, nog geeneens honderd jaar geleden, was dat de normaalste zaak van de wereld. Mensen gingen dood door ziektes, ongelukken of geweld tegen elkaar! Soms gebeurde het dat een groep mannen uit het ene land de mannen uit een ander land dood kwamen maken. Dat noemde men dan ‘oorlog’. Gewoon voor geld, het verkrijgen van macht, of zelfs om iets ongrijpbaars als eer, vrouwen, of om welke reden dan ook. Men keek daar eigenlijk niet eens gek van op toentertijd. Geweld en dood zaten toen zo met de maatschappij verweven. Men schreef er verhalen over, bracht het uit op film, in computerspellen, ja zelfs in de muziek kwam je het onderwerp geweld met grote regelmaat tegen. De hele maatschappij was ermee geïnfecteerd, om maar niet te zwijgen de ganse geschiedenis van het menselijk ras!’ Frederik lachte schamper en stond op. ‘En dat zou de wereldregering allemaal hebben laten verdwijnen? Kom nou, dat geloof je zelf toch niet?’ Hij liep naar meneer Manloo toe en bleef brutaal vlak voor hem staan. ‘Of wel soms?’ vroeg hij hem intimiderend. Meneer Manloo lachte vanbinnen en bedacht zich wat een ongelofelijke snotaap deze jongen wel niet was. Het liefst had hij de onwetende dwaas een dreun voor zijn hersenen verkocht om hem de doeltreffendheid van geweld voor eens en voor altijd te laten doorgronden, maar hij hield zich in. In plaats daarvan ging hij juist verder met vertellen, zoals beschaafde mensen dat doen. ‘In de 20ste eeuw hebben zich twee grote oorlogen afgespeeld met tientallen miljoenen doden. Toen er in 2089 een derde oorlog uitbrak, die evenveel doden tot gevolg had als de eerste twee grote oorlogen bij elkaar, hebben de overlevenden een wereldregering gesticht. Er zijn toen afspraken gemaakt over geweld, ziekte, dood en andere ellende. Deze afspraken dienden om de wereld te veranderen, om de wereld perfect te maken zodat de geschiedenis zich nimmermeer zou herhalen.’
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
12
Manloo keek Frederik, Leeko en Layla aan om te zien of ze wel konden bevatten wat hij hen allemaal moest vertellen. ‘Ze ontkenden het bestaan van geweld, van de duistere natuur van de mens. Ze wilden geen restanten van een oude beschaving bijeen rapen om verder te gaan alsof er niets gebeurd was, maar besloten een nieuwe wereld te stichten en ontkenden daarmee alle ellende en alle geschiedenis. De dood, volgens de nieuwe wetten, bestond niet meer!’ ‘Hoe kan dat nou?’ vroeg Layla oprecht en heel erg verbaasd. Meneer Manloo haalde zijn schouders op en wierp een blik naar buiten. ‘Dat deden ze gewoon… en het gekke was dat werkelijk iedereen eraan meedeed, de hele wereld. Dat geeft te denken over de omvang en de gestoordheid van de derde oorlog…’ Hij draaide zich weer naar hen toe en zag dat Frederik zich hoofdschuddend van hem en zijn verhaal wegdraaide. ‘Je gelooft me niet, hè?’ vroeg Manloo uitdagend aan Frederik. Die draaide nu weer om en keek hem recht in het gezicht aan. Hij schudde zijn hoofd, zeggende ‘Ik geloof er inderdaad geen snars van. Het is onmogelijk dat de hele wereld daaraan meedoet!’ Meneer Manloo werd er diep in zijn hart erg ongeduldig van, maar dat wilde hij niet laten merken. ‘Als je de geschiedenis zou kennen dan zou je weten dat het al veel vaker is gebeurd. Mensen zijn omwille van hun idealen soms bereid om de meest bizarre offers te brengen.’ Omdat hij nog altijd het ongeloof in hun ogen zag, draaide hij zich om en liep naar een losse tegel ergens in de vloer. Het kostte hem veel kracht om de tegel op te tillen maar uiteindelijk schoot die toch omhoog. Hij tastte blind met zijn hand in de holte waar de tegel gezeten had. Niet veel later vond hij wat hij zocht; een klein bundeltje foto’s, bij elkaar gehouden door een rafelig stuk touw. Hij keek naar het stapeltje foto’s in zijn handen, het gaf hem altijd een droevig gevoel wanneer hij ze zag. Hij liep met de stapel naar een oud en gammel opklaptafeltje dat ergens in een hoek stond en legde de foto’s verspreid over de tafel neer waarna hij hen wenkte te komen kijken. De beelden op de foto’s waren in zijn ogen een gruwel, een verschrikkelijk zelfportret van de gehele mensheid. Het was een wereldbeeld waar hij van alle personen in de hal, tot dusver als enige van wist.
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
13
Het waren de plaatjes die geweld, ziekte en ongeluk een gezicht gaven. Afschuwelijke dingen! Inmiddels stonden Leeko en Layla naast hem, Frederik volgde het op een afstandje. De eerste reeks plaatjes waren beelden van een holocaust. Zwaar vermagerde gezichten lachten hen pijnlijk toe vanaf de foto’s. Leeko staarde naar de beelden en voelde de misselijkheid weer in zijn maag opborrelen. ‘Wat is er met hen gebeurd?’ vroeg Layla gechoqueerd. Nog nooit in haar jonge leven had ze dergelijke vreselijke beelden gezien. ‘Zij werden het slachtoffer van een ideaalbeeld,’ antwoordde meneer Manloo. ‘Ze werden in kampen weggestopt om te sterven.’ ‘Wie deed dat? En waarom stopte niemand hen?’ vroeg Layla bedroefd. Ze voelde reeds aan waar dit heenging. Meneer Manloo zag het en lachte zuur. Hij stak nog maar weer eens een sigaret op. Op de eerste vraag antwoordde hij kort ‘De nazi’s, een politieke partij uit Duitsland deed dat.’ Het tweede antwoord liet even op zich wachten maar kwam er na twee grote rookwolken toch uit. ‘Kijk, het punt van een ideaalbeeld is dat het voor de mensen die erin leven en erin geloven ook daadwerkelijk een paradijs kan zijn, hun eigen zelfgemaakte paradijs. Zij weten wel dat andere mensen voor dat ideaalbeeld moeten lijden, maar het menselijk egoïsme zorgt ervoor dat hen dat niks of in mindere mate kan schelen.’ ‘Mij zou het kunnen schelen!’ riep Layla verontwaardigd, ze keek boos naar de foto’s. ‘En mij zou het ook kunnen schelen!’ riep Leeko mogelijk nog verontwaardigder. Ze voelden zich beiden gebruikt, bedreigd en schuldig tegelijk. Frederik stond inmiddels ook naast hen en grinnikend wees hij op een dubbele foto. Op de linkerhelft lag een man in bed die een injectie kreeg. Op de rechterhelft lag diezelfde man in zijn bed met een opengesperde mond, lijkbleek en zonder nog maar een spoortje van leven in zijn ogen. ‘En wat is dat dan?’vroeg hij met een spottende toon in zijn stem. ‘Zelfdoding,’ zei meneer Manloo. ‘Of, met een duur woord uit de tijd; Euthanasie.’ ‘Waarom zou iemand dat in hemelsnaam doen?’ vroeg Frederik. De spottende toon had plaats gemaakt voor een ernstige. ‘Men was toentertijd van mening dat het leven makkelijk moest zijn. Als dat het niet was, moest je daar op een nette manier maar een einde aan kunnen maken.’ ‘Waarom deed niemand daar wat tegen?’ vroeg Layla verbijsterd. ‘Omdat iedereen het wel makkelijk vond. Mensen die ziek zijn kunnen wel eens zeuren en dit was een efficiënte manier om niet naar het gezeur te hoeven luisteren. Daarbij kosten zieke mensen veel geld en zijn ze niet productief; dood leveren ze dus eigenlijk het geld op wat je anders aan ze kwijt zou zijn. Bovendien wilden ze toch zelf graag sterven? Er werd gewoon door een hele maatschappij afgesproken dat het normaal was en dat was al wat nodig was om het ook normaal te laten zijn. Kortom; ze deden het gewoon. Het collectieve verzwijgen van de waarheid is niet iets dat pas honderd jaar geleden om de hoek is komen kijken.’ Meneer Manloo zijn ogen gleden over de foto’s heen. Met zijn vinger bewoog hij mee en uiteindelijk pakte hij de foto van de tafel die hij zocht. ‘Abortus,’ zei hij tegen Frederik terwijl zijn ogen op de foto gericht bleven. ‘Een ander fenomeen uit diezelfde tijd.’ ‘Net tomatensoep,’ grapte Frederik stoer waarna hij zijn blik snel van de foto afwendde. ‘Jonge moeders die hun ongeboren kinderen lieten wegzuigen omdat ze liever toch nog geen kinderen wilden,’ ging meneer Manloo scherp en onverstoorbaar verder alsof hij Frederik niet gehoord had. ‘Oude en jonge mensen die zichzelf en anderen van het leven beroven, alsof het Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
14
de meest normale zaak van de wereld was. Beide onder een mooie dure naam; Abortus en euthanasie, maar uiteindelijk dragen ze dezelfde naam; moord. Als alle slachtoffers van déze slachtpartijen bij elkaar zouden komen, zouden de kampen uit de tweede oorlog er helemaal gevuld mee kunnen worden.’ Leeko durfde niet naar de foto’s te kijken, alleen al bij het horen van de gruwelen voelde hij zijn maag kantelen. Toen hij dus vroeg ‘Kwam er dan niemand in opstand?’ keek hij ook de andere kant op. ‘Nee…’ sprak een vermoeide meneer Manloo met een klank in zijn stem alsof het hem werkelijk speet. ‘Toen deze dingen gebeurden was men van mening dat het leven zo gemakkelijk en zo prettig mogelijk geleefd moest worden. Men had geen geloof meer in God en zonder het zelf door te hebben aanbaden ze zodoende de dood. Ze waren er bang voor, wilden alles op een zo mooi mogelijke manier beleven en alles uit het leven halen voordat het voorbij was. Werd je ongewenst zwanger en kon je het op dat moment niet in je leven gebruiken of betalen dan haalde je het weg. Werd je vader of moeder te lastig door ouderdom of ziekte dan stimuleerde je zijn of haar einde. Het waren offers aan de dood die het leven tot een paradijs moesten maken. Een paradijs dat eindigde in de verschrikkelijkste der oorlogen.’ Layla schudde haar hoofd, ‘Kleine baby’s… Hoe konden ze dat nou doen?’ ‘De communisten,’ ging meneer Manloo verder terwijl hij op een paar andere foto’s wees, ‘Zij hadden een geweldige ideologie die op papier helemaal klopte. Ze wilden de kloof tussen arm en rijk dichten. Ze wilden dat er geen armoede bestond, klinkt goed toch?’ Leeko en Layla keken hem achterdochtig aan, ze antwoordden hem niet want hun blikken bevatten al hun gedachten. ‘Het probleem was dat ze om hun ideologie ten uitvoer te brengen alle macht nodig hadden. Iedereen die hun ideologie niet aanhing verdween in een kamp of werd dood gemaakt. Voor de uitvoerders van deze ideologieën was het leven een waar feest maar voor de slachtoffers was het een ware hel.’ Leeko huiverde toen hij de foto’s van geëxecuteerde gevangenen zag, hun hoofd tegen hun borst gevouwen terwijl ze tegen de muur aanlagen waar ze tijdens de executie voor hadden gestaan. Ineens werd Leeko overvallen door een hevige angst die elke zenuw in zijn lichaam leek te prikkelen. Tot nu toe had het hele verhaal dat meneer Manloo hen had verteld ver weg en op een gedraaide manier ‘fabelachtig’ geleken. De vergeten geschiedenis van een verloren beschaving van voor de nieuwe eeuw, maar nu ineens kwam het allemaal te gevaarlijk dichtbij! Hij besefte inmiddels maar al te goed dat hoewel ze gedacht hadden in een perfecte wereld te leven, ook voor hún paradijs offers werden gebracht. En ook al hadden ze er hun leven lang niets van gemerkt, nu konden ze er niet meer om heen, daarvoor zaten ze nu te dicht bij de bron. Instinctief voelde Leeko aan dat, net als in de dierenwereld, ‘gezien worden’ twee dingen kan betekenen; sterven of doden. Met beide opties had hij geen ervaring maar daar zou gauw verandering in komen, dat was in elk geval wat meneer Manloo erover dacht. Een steeds heviger wordende manier van hyperventileren overviel Leeko en maakte dat Layla in een lichte paniek raakte. ‘Oh God, Leeko!’ schreeuwde ze terwijl ze hem tegen zich aangeklemd hield. ‘Wat is er met je?’ klonk haar stem luid, bang en bezorgd tegelijk. ‘Zie je het niet, Layla?’ vroeg meneer Manloo, zijn stem klonk haast vaderlijk. ‘Leeko begrijpt het, hij ziet nu hoe het zit.’
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
15
Layla keek Leeko vragend aan, Frederik kwam ook nieuwsgierig wat dichterbij. ‘Wij zijn het…’ wist Leeko nu uit te brengen. ‘Wat, Leeko, wat zijn wij?’ riep Layla met een aan hysterie grenzende toon in haar stem. Leeko probeerde zijn zin af te maken en na enkele pogingen slaagde hij daar eindelijk in. ‘Wij zijn het…’ Leeko zuchtte, hij haalde nog eenmaal diep adem. ‘Wat zijn wij?’ bemoeide Frederik zich er nu ook mee, maar hij eigenlijk wist hij het al. Evenals Layla, maar iemand moest het hardop zeggen zodat het kwartje zou vallen. ‘Wij zijn de reden en het slachtoffer tegelijk,’ ineens vloog de zin uit Leeko zijn mond en stond als een huis. ‘Wat bedoel je, man?’ vroeg Frederik, hij was er toch beetje nerveus van geworden. Wilde hij het wel horen? ‘Snap je het dan niet? De perfecte wereld, het paradijs waarin wij dachten te leven, het is allemaal net zo’n grote leugen als al die paradijzen, perfecte werelden en ideologieën van voor onze tijd!’ Hij nam diep adem om zijn tirade te vervolgen. ‘Layla’s moeder, jouw moeder, mijn zusje, ze zijn niet in het paradijs, ze werden weggehaald en naar kampen gebracht… Net zoals wij nu, na ons auto ongeluk. Al onze familie denkt dat wij ook in het paradijs zijn.’ ’Met welk doel?’schamperde Frederik omdat hij toch nog niet wilde toegeven. Toch had hij moeite om de angstige toon in zijn stem te verbergen. ‘Om de rest van de wereld het bestaan van dood, verminking en ongeluk te besparen,’ sprak Layla als een helder licht dat aan de hemel staat. ‘Er is geen dood omdat iedereen die dood gaat of dreigt te sterven gewoon verdwijnt. Iedereen neemt maar aan dat ze naar het paradijs zijn maar…’ ‘Mijn moeder niet.’ viel Frederik Layla in de reden, ‘Mijn moeder zette altijd haar vraagtekens bij het bestaan van het paradijs.’ ‘Misschien is ze daarom wel verdwenen,’ merkte Leeko op. Even was het stil, alsof de kracht van paranoia zich in en rondom hen aan het opladen was. Toen, vanuit het niets, gooide Frederik de tafel met foto’s in een machteloze vlaag van woede omver. ‘Vuile schoften!’ schreeuwde hij uit, ‘Dit zijn wij niet!’ Hij liep een stuk de hal in, wilde even alleen zijn. Leeko en Layla waren te verbijsterd om hem achterna te gaan. ‘Hoe doen ze dat eigenlijk?’ vroeg Leeko een stuk kalmer geworden, ‘Ik bedoel, zonder dat iemand het doorheeft?’ Meneer Manloo had de vraag verwacht en gaf direct antwoord. ‘Na de derde grote oorlog werd onder druk van een aantal grote landen de wereldregering gevormd. Omdat alle landen voor die tijd een eigen regering hadden, beschikten ze allemaal ook over een eigen geheime dienst.’ ‘Wat is dat, een geheimendienst?’ vroeg Leeko logischerwijs om dat hij het woord simpelweg nooit eerder gehoord had. ‘Dat is een groep mensen die informatie vergaart en met deze informatie een land probeert te beschermen.’ Leeko en Layla knikten terwijl ze het eigenlijk maar half snapten, maar het klonk wel logisch. ‘Deze geheime diensten smolten samen tot een grote geheime dienst, een groot en machtig apparaat. Er werken inmiddels misschien wel een paar miljoen mensen voor, waarschijnlijk ook mensen die jullie zelf persoonlijk kennen.’ ‘Maar wat doen ze dan?’ vroeg Layla ongeduldig omdat haar nieuwsgierigheid naar de volledige waarheid begon te dringen. Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
16
‘Zij houden alles en iedereen in de gaten met de meest geavanceerde apparatuur; radar, satellieten, verborgen camera’s, infrarood camera’s, etcetera. Het is gewoonweg te veel om op te noemen. Ook worden er medische dossiers ingezien en dokters geraadpleegd, alles wordt in het werk gesteld om iemand ruim voor zijn dood op te kunnen halen. Als er ergens een ongeluk gebeurt, bijvoorbeeld een vliegtuig ongeluk of zoals in jullie geval een auto ongeluk, komt de Dienst in actie. Elk slachtoffer, elke getuige, elk klein spoortje dat nog duidt op het ongeluk, alles wordt verwijderd.’ ‘Wat gebeurt er de slachtoffers en de getuigen?’ ‘Degene die nog leven worden in kampen ondergebracht net als wij nu.’ ’Maar wat nu als zo’n ongeluk midden op straat gebeurt? Ze kunnen toch niet een hele wijk afvoeren?’ Meneer Manloo lachte. ‘Knul, zij kunnen alles.’ Hij sloeg Leeko speels op zijn schouder, ‘Herinner je je Havaton niet meer?’ Leeko dacht na en opeens wist hij het weer; wat toen een blijde boodschap was werd nu een rilling over zijn rug… ‘Een hele wijk, 200 man, opgenomen in het paradijs…’ Hij dreunde de tekst op die hij als kleine jongen op het nieuws had gehoord. Alle inwoners van Havaton waren in één keer verdwenen. ‘Oh, mijn God…’ stamelde Leeko. ‘Zeg dat wel, jongen,’ knikte meneer Manloo. ‘Overigens zijn er meer mensen zoals Frederik zijn moeder. Zij hebben een keer wat gezien en zijn dan door de mazen van het net gekropen.’ ‘Waarom zeggen zij dan niets?’ riep Layla verontwaardigd, ‘Ze wéten toch dat het slecht is?’ ‘Natuurlijk weten ze dat, maar hun menswezen is te bang, te bang voor de dood, te bang om zelf slachtoffer te worden. Bovendien vinden ze het paradijs zo gek nog niet en het blijft natuurlijk erg makkelijk, zo’n perfecte wereld. Mensen gaan vanzelf geloven in hetgeen ze pretenderen. Als iedereen om je heen in dat ideaalbeeld gelooft dan zie je op een gegeven moment niet meer dat het fout of niet waar is. Voor jou wordt het dan de waarheid en als er niemand is die jou eens goed wakker schudt...’ ’...dan blijf je slapen!’ vulde Leeko aan. ‘Maar… hoe bent u hier eigenlijk terechtgekomen?’ vroeg Layla. Het was eigenlijk een hele logische vraag maar het kwam er toch wat ongemakkelijk uit. Eigenlijk durfde ze ook niet zo goed; deze man had zoveel met hen gedeeld en hen in vertrouwen genomen dat ze bang was dat het op hem over zou komen als wantrouwen. Ze wilde hem niet kwetsen. Het kwam voor meneer Manloo dan ook zo onverwacht dat hij even moest nadenken en op dat moment alleen maar even een nietszeggend ‘Euh...’ uit wist te slaan. ‘Geweld heeft een rare invloed op mensen…’ begon hij nadenkend, ‘Zeker als dat geweld verboden is. Het is te ziek voor woorden maar er zijn mensen die het heerlijk vinden om naar geweld te kijken. Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
17
Er zijn op het internet zelfs bepaalde verborgen illegale websites waarop de verheerlijking van geweld te zien is. Het is ongelofelijk wat mensen elkaar kunnen aandoen voor wat geld.’ ‘Hoezo?’ vroeg Leeko. ‘Iemand wordt tegen zijn wil meegenomen, ontvoerd op straat en ergens in een kelder voor een webcam vastgebonden. De naaste familie en vrienden denken natuurlijk dat diegene naar het paradijs is maar in werkelijkheid worden er op het internet grove bedragen betaald om geweldadige opdrachten te mogen geven die dan direct voor de webcam worden uitgevoerd.’ ‘Gatver,’ riep Layla met een oprechte walging in haar stem. ‘Inderdaad, om misselijk van te worden,’ beaamde Manloo. ‘U hebt daar toch nooit wat mee te maken gehad?’ vroeg Frederik enigszins wantrouwend. Manloo schudde het hoofd. ‘Maar indirect heeft het er weldegelijk voor gezorgd dat ik hier nu ben. Nadat mijn vader de beelden vanaf een dergelijke webcam bij een vriend had gezien was hij totaal van slag, totaal in de war ging hij de straat op, radeloos over een droom die niet waar bleek te zijn. Radeloos over de leugen waarin hij bleek te leven. Bij ons thuis aangekomen maakte hij een eind aan zijn leven. Hij kon niet leven met de waarheid, hij kon niet leven in een wereld waar dergelijke dingen in bestonden. Ons hele gezin was getuige…’ Hij zuchtte diep. ‘Ik zie zijn lichaam nog zo hangen, bungelend aan een touw boven het trapgat,’ hij slikte even en ging verder, ‘De geheime dienst had er al gauw lucht van gekregen en voordat we het wisten werden we met zijn allen meegenomen naar een kamp, dit kamp.’ ‘Hoelang zit u hier dan al?’ vroeg Layla. Manloo schudde zijn hoofd en de klank van triestigheid was in zijn stem te horen. ‘Ik zou het werkelijk niet weten…’ Hij zuchtte nogmaals en keek daarna ineens gespannen op zijn horloge. ‘We moeten gaan!’ sprak hij al het ware gedwongen. ‘Wat is er aan de hand? Waarom moeten we ineens weg?’ er klonk paniek in Layla’s stem. Ze voelde zich slechter dan ooit te voren wist, net als Leeko trouwens, dat er iets niet in de haak was. Wat meneer Manloo toen zei bezorgde hen, ja, zelfs Frederik, de schrik van hun leven. Even leek het alsof ze geen stap meer konden verzetten maar toen het eenmaal helemaal tot hen was doorgedrongen sprongen ze op en rende zo snel als ze konden. Frederik en Leeko renden eerst naar het nog altijd bewusteloze lichaam van Damon toe. Ze pakten allebei een kant en renden met Damon tussen hen in zo achter meneer Manloo en Layla aan. ‘De soldaten komen straks hier…’ had meneer Manloo gezegd. ‘Ze zijn er binnen tien minuten en als jullie hier dan nóg zijn wacht jullie hetzelfde lot als diegenen buiten. Het was meteen een antwoord geweest op een eigenlijk nog te stellen vraag; wat deden ze eigenlijk met de mensen die ze in de kampen stopten? In hun onschuld dachten ze in eerste instantie dat wat buiten gebeurd was slechts incidenteel was. Ze hadden gedacht, gehoopt, of konden zich niet anders voorstellen dat slachtoffers gewoon gevangen werden gehouden voor een onbepaalde tijd. Ze begrepen nu echter dat alle slachtoffers werden vermoord… Glashard afgemaakt voor het algemeen belang. Ten behoeve van het algemeen gesteld ideaalbeeld; net als de Joden, de tegenstanders van de communisten, de ongeboren kinderen en God weet wie allemaal nog meer in de loop der jaren.
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
18
Gelukkig wist meneer Manloo een schuilplek, gelukkig zou hij hen helpen, helpen tegen het pure kwaad dat ze nog nooit eerder hadden ontmoet, waarvan ze zelfs niet hadden geweten dat het bestond. Damon konden ze niet achterlaten, het was lastig om hem mee te sjouwen, het kosten hen ook veel tijd, maar hem achterlaten? Nee, nooit! Als zij een einde moesten maken aan het kwaad dan zouden de zwakken niet aan hun lot over laten. Of sterker nog, een handje helpen; hup de afgrond in, zoals de wereldregering dat deed. Onder een tweede tegel haalde meneer Manloo een sleutel vandaan. Haastig, met de vier jongeren in zijn kielzog, rende hij naar de deur van de gevangenishal. Alsof hij helemaal niet zenuwachtig was opende hij de deur, in één keer dus. Omstebeurt stormden ze door de smalle opening uit de gevangenis. Ze volgde meneer Manloo op de voet en botsten bijna tegen hem op toen hij ineens stil bleef staan. Hij deinsde een stuk achteruit. Eerst begreep Leeko niet waarom, maar toen hij in de verte twee militairen aan zag komen dook hij toch maar met meneer Manloo mee achter een wand. De doffe voetstappen van de zwaargebouwde voetsoldaten galmden door de hoge hal. Het gaf Leeko een beangstigend gevoel. Zijn lot leek ineens beslist. Even, toen de twee militairen vlak langs hen heen marcheerden, dacht Leeko erover om het op een lopen te zetten. Gelukkig verwierp hij deze gedachte snel; het zou zijn zekere dood betekenen. Ze moesten muisstil zijn om niet opgemerkt te worden. Leeko zag dat Frederik angstvallig naar Damon keek en snapte ook waarom. Frederik was bang dat Damon opeens bij zinnen zou komen en het van schrik het op gillen zou zetten. Dat dit enkele seconden later ook daadwerkelijk zou gebeuren had geen mens kunnen voorspellen. Damon opende zijn ogen en knipperde in het voor hem felle licht. Zijn ogen draaiden rond in hun kassen en hij besloot, na alles goed geobserveerd te hebben, dat het beste wat hij kon doen was om moord en brand te schreeuwen, om maar een ironische zegswijze ter hand te nemen. Frederik zag het op tijd en wist nog net een hand op Damon’s mond te leggen. Deze gaf hem echter meteen een luide vlakke klap op zijn gezicht en een beet in zijn hand. Even raakte Frederik uit balans en verloor zijn grip op Damon. ‘Help!’ schreeuwde Damon luid, voor iedereen hoorbaar. De militairen bleven staan, hun handen beschermend op de wapens die ze bij zich droegen. ‘Rennen!’ siste meneer Manloo in de ruimte. Hij greep nu zelf Damon bij zijn armen en tilde hem op in een soort houdgreep zodat hij zich niet kon bewegen, Frederik pakte zijn benen beet. ‘Rennen!’ riep meneer Manloo nu opzwepend. ‘Halt! Halt!’ klonk de zware krachtige stem van een van de soldaten achter hen al galmend door de hoge hal. Er klonken schoten, Leeko keek om zich heen zonder te stoppen met rennen. Wonderwel constateerde hij dat niemand van was gevallen zoals de mensen op het plein. Nogmaals weerklonk er een salvo, de kogels schoten met harde klappen de muur in. Ze renden een hoek van het gebouw om. Leeko voelde een kracht in zijn benen die hem eerst totaal verlamd had, maar hem nu juist van extra energie voorzag, om in zijn doodsnood nóg harder te kunnen rennen. ‘Hier naar binnen!’ riep meneer Manloo terwijl hij samen met Frederik, en met Damon tussen hen in voorop ging, een kleine ruimte in.
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
19
Het stonk er een beetje maar Leeko kon niet thuisbrengen wat hij nu precies rook. Eenmaal binnen legden ze Damon voorzichtig maar snel neer. ‘Wat nu?’ vroeg Layla, haar gezicht straalde angst uit. Een gezonde angst, want wie zou er onder deze omstandigheden nu niet bang zijn? ‘We gooien de deur dicht, dan kunnen ze ons nooit te pakken krijgen!’ antwoordde meneer Manloo. Als ze de tijd hadden gehad om erover na te denken dan hadden ze geweten dat er iets niet klopte, dan hadden ze geweten dat dit het stomste idee aller tijden was. In enkele seconden hadden ze kunnen constateren dat ze zichzelf in de vingers zouden snijden wanneer ze zich hier zouden opsluiten. Dat het wel een val móest zijn. Maar die tijd hadden ze niet en een paar seconden later was de deur dicht gevallen en stonden zij binnen, verbaasd door het kleine ronde raampje in de deur te kijken naar meneer Manloo die buiten stond. Het duurde even voordat ze door hadden wat er gebeurde. Ze snapten het nog steeds niet toen de soldaten naast meneer Manloo kwamen staan alsof hij hun superieur was. Ze vertrouwden hem. Alles ging zo snel en toen de eerste vlammen uit de muren kwamen zetten hadden ze nog steeds niet door wat er nu precies aan de hand was. Pas toen Frederik zijn haar vlam vatte en het op een gillen zette begreep Leeko dat ze verraden waren. Ze waren het slachtoffer geworden van een gestoord meesterbrein zijn zieke affectie jegens kinderen. Leeko was zo verontwaardigd dat hij, ondanks dat zijn lichaam in lichte laaien stond, rustig naar de deur liep en er met volle kracht schreeuwend op begon te bonzen. De volle vlammen beten hard en onomkeerbaar stukken uit zijn schedel, maar toch ging hij door, vechtend tot de laatste hete snik die onmiddellijk verdampte in de gruwelijke hitte die geen mens overleven kon. Het deed meneer Manloo weinig. Hij keek hem alleen maar strak aan, hij deed enkel zijn werk maar had de jongeren toch de waarheid willen vertellen. Het was een harde werkelijkheid maar hij wilde hen tenminste laten weten waarvoor ze stierven; niet voor hemzelf, of zijn eigen gerief, maar voor de behoud van het paradijs. Het waren tenslotte maar kinderen. Bovendien moesten ze dankbaar zijn; De meesten kregen de waarheid niet eens te horen voor ze stierven. Even dacht Manloo terug aan vroeger, hoe verslaafd zijn vader aan het geweld was geweest. Hoe hij als kind had moeten toekijken hoe zijn vader achter de computer zat te kicken op de porties geweld die hem via het internet werden aangeboden. Hoe hij daaruit voortvloeiend zijn moeder begon te slaan en hoe uiteindelijk Manloo van dit gegeven gek werd en tenslotte zijn eigen vader neerstak en ophing aan een balk boven het trapgat. Zo had de Dienst hen aangetroffen, de roerloze Manloo die met ogen vol haat naar zijn vader keek, zijn moeder die onbedaarlijk stond te gillen. De woorden van één van de geheime agenten galmde tot op vandaag de dag na in Manloo zijn oren; ‘Kom jij maar mee, knul, er is een plaats in deze wereld voor jongens zoals jij…’ En hij was meegegaan en uiteindelijk gerekruteerd, want Manloo was niet zwak. Bovendien was hij blij dat hij met zijn daden zoveel mensen het leed kon besparen dat hem, en zovelen in de loop der geschiedenis voor hem was aangedaan. Voor hemzelf maakte het toch niet meer uit, het paradijs bestond voor hem niet meer, maar door de zware offers die hij bracht kon hij wel het geluk en het paradijs voor anderen in stand houden.
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
20
Layla kon de vlammen uit haar rug zien opkomen en klampte zich van de pijn tevergeefs aan Leeko vast. Samen vielen ze tegen de deur en zo versmolten hun lichamen tot één. Maar daar was weinig romantisch aan. Damon was misschien nog wel het meest schrijnende geval; hij was alleen maar wakker om enkele minuten later de hel in te worden gesleurd, zonder te weten waarom. Een voorrecht dat de andere wel was gegund.
Voor meneer Manloo zat het er weer op, hij staarde naar zijn eigen gezicht in de reflectie van de ruit, er stond een glimlach op. Geen gemene maar een berustende. Hij vond het niet leuk, wat hij deed, maar de spartelende brandende lichamen bezorgden hem tenminste geen nachtmerries. Hij stak een sigaret op en staarde naar Leeko die achter het raam langzaam wegzakte in de rijzende inferno en hij vroeg zich tegelijkertijd af of er achter die verbrande, uitgedroogde ogen nog leven zat. ‘Nee, ich habe dass nicht gewust,’ had meneer Manloo altijd een zwaktebod gevonden. Hij had het gewusst en schaamde zich daar niet voor, integendeel zelfs; hij was er trots op! Trots dat hij op zijn manier kon meewerken aan het verwezenlijken van het paradijs, dat er zelfs voor zijn verknipte ziel een plaatsje, een taak, een functie, een doel was. Tenslotte was juist dát hetgeen wat hij voor het grootste gedeelte van de mensheid mocht helpen creëren en onderhouden; een paradijs zonder angst, zonder pijn en dood. ‘Waarom doe je dit?’ had Leeko naar hem geschreeuwd, vlak voordat hij stierf. Meneer Manloo had even moeten nadenken maar eer hij hem antwoord had kunnen geven stond Leeko al totaal in de brand. ‘Offers…’had Manloo tenslotte gezegd, ‘We moeten allemaal ons offer brengen, knul.’ Meer tegen zichzelf dan tegen Leeko had hij gemompeld ‘Maar wat ben ik nu? De priester of het offer?’ Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
21
Het had een simpele vraag geleken maar ’s avonds, toen hij na een drukke dag werken eindelijk weer thuis was gekomen hield het hem nog altijd bezig. Na het eten had hij zichzelf een glas whisky ingeschonken en stond hij voor het raam naar buiten te kijken. Op de achtergrond hoorde hij het journaal op de televisie, alleen maar goed nieuws. Hij keek in het spiegelbeeld van de ruit naar zijn kinderen die achter hem voor de tv zaten. Dankzij hem zouden ze in een perfecte wereld opgroeien. Een onwillekeurige glimlach gleed over zijn lippen. Hij voelde de armen van zijn vrouw rond zijn middel glijden en gaf haar een kus toen ze haar hoofd op zijn schouder legde. ‘He jakkes,’ snoof ze, ‘Je stinkt weer naar vuur.’ Hij zuchtte, keek even naar haar en duwde daarna zijn hoofd tegen haar aan. ‘Ik ga zo wel even douchen,’ sprak hij afwezig. ‘Was het wel leuk op je werk?’ vroeg ze met wat bezorgd, ‘Je bent zo stil vandaag…’ Ze kuste hem op zijn wang. Manloo dacht na, heel even overwoog hij de waarheid te zeggen maar hij begreep dat dat niet kon. Dat dat nooit zou kunnen. Hij sloot zijn ogen, ‘It was just another day in paradise…’ Hij lachte, en zij lachte zachtjes met hem mee. Dat hielp.
Thomas van der Giessen In de Schaduw van het Paradijs, eerste editie (2006)
22