Immer zoeken naar waarheid! Het geschiedenisbedrijf en zijn maatschappelijk nut.1 Robert Nouwen “Jullie zijn het zout van de aarde. Maar als het zout zijn smaak verliest, hoe kan het dan weer zout gemaakt worden? Het dient nergens meer voor, het wordt weggegooid en vertrapt.” Matteüs, 5:13. Mensen hebben velerlei motieven of beweegredenen om hun verleden te onderzoeken.2 Een beter begrip van de hedendaagse maatschappij of een zoektocht naar de eigen identiteit, specifiek van het volk, van de natie, van een groep zijn legitieme motieven. Voor sommigen mag het iets meer zijn, met name een vorm van maatschappijkritiek, een geëngageerde strijd voor een rechtvaardige samenleving. 3 Geschiedenis vindt voor anderen haar waarde louter in het feit dat
1
Dit artikel is een bewerkte versie van de lezing onder dezelfde titel die ik heb gehouden op
1 mei 2011 heb gehouden voor “Ziel op zondag” in OGL Bethanië in Godsheide. Een ruimere benadering kan de lezer vinden in R. Nouwen, 2011, De erfenis van de oudheid voor de mens van nu, Davidsfonds, Leuven. 2
J. Tollebeek & T. Verschaffel, 1992, De vreugden van Houssaye. Apologie van de historische
interesse, Amsterdam, bijzonder 87; F. Vanhemelryck, 1995, Geschiedenis als verborgen verleidster, Leuven, 7 e.v. 3
B.v. M. Parenti, 2004, De moord op Caesar. Historische mythes over democratie,
1
mensen heel eenvoudig in hun verleden zijn geïnteresseerd. Meer moet dat niet zijn. Je zou je dan de vraag kunnen stellen of geschiedenis in voorkomend geval nog wel zin heeft? In ieder geval zijn de twijfels aangaande het nuttigheidskarakter van dit vak bij bepaalde groepen om allerhande redenen erg groot. De twijfels zijn van die aard dat er soms zelfs voor wordt gepleit om het geschiedenisonderricht als onderwijsvak tegelijk maar af te schaffen.4 Het is nog niet zo lang geleden dat een Vlaams onderwijsminister tijdens een TV-journaal geschiedenis afdeed als een vak van pure kennisoverdracht. Tegelijk klasseerde hij daarmee geschiedenis al dan niet bewust als saai en stoffig. Liever sprak hij van ‘herinneringseducatie’ om de leerlingen ‘historische attitude’ bij te brengen waarmee hij gemakshalve vergat dat dit een flinke portie parate historische kennis veronderstelt.5 Voor mij is het geschiedenisbedrijf niet vrijblijvend, maar ook een zaak van verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid geldt waarheid, rechtvaardigheid en vrede. Hoewel deze drie begrippen geworteld zijn in een diepe christelijke traditie, zouden zij het leven van ieder mens moeten beheersen. 6 En eigenlijk begint alles met Waarheid. Zonder Waarheid bestaat geen gerechtigheid, bestaat geen vrede. Geschiedenis heeft geen direct nut, maar staat wel ten dienste van de Waarheid. In 1991 publiceerde de beroemde Franse historicus G. Duby - hij was op dat ogenblik 82 jaar oud – zijn ‘intellectuele biografie’ onder de titel L’ Histoire continue – De geschiedenis gaat door. Hierin schrijft hij dat de historicus in principe over een grote vrijheid beschikt. Het is de vrijheid van onderwerp, de vrijheid van
Antwerpen. 4
B. Johnson, 2008, Rome. Droombeeld van Europa, Roeselare, 233.
5
http://www.pascalsmet.be/article/een-historische-attiude-voor-onze-kinderen/. Zie ook
B. De Wever, Gebuisd voor burgerzin, in: De Standaard van 30 november 2010. 6
P. Schmidt, 2009², Ongehoord. Christen zijn volgens de Bergrede, Leuven.
2
onderzoek, de vrijheid van spreken, … Maar die vrijheid houdt ook risico’s in en veronderstelt een verantwoordelijkheidsgevoel. Historisch onderzoek beperkt zich immers niet alleen tot het opmaken van een inventaris van feiten en gegevens die je tijdens de loop van jouw onderzoek noteert en die je vervolgens presenteert in een kil en onpersoonlijk relaas. Integendeel, in de oefening van de geschiedenis gaat het ook om de interpretatie van feiten, om het leggen van verbanden, om het delen van gevoel, van emotie, van enthousiasme.7 Voor G. Duby mag geschiedschrijving gerust beladen zijn met een zekere portie hartstocht. De geschiedschrijver heeft immers een mening en deelt die ook mee. Wordt hij hierdoor subjectief? Velen zouden deze vraag met een volmondig ‘ja’ beantwoorden. G. Duby ziet dit echter duidelijk anders: een beheerste hartstocht maakt de geschiedschrijver waarachtiger. Hij gaat oprecht op zoek naar de waarheid. Dit is de kerntaak van de historicus, zoeken naar de waarheid. De essentie van het Griekse ‘historia’, waarvan de woorden ‘histoire’ en ‘historie’ zijn afgeleid, is persoonlijk onderzoek.8 Hoe opener de historicus is, hoe dichter hij bij de waarheid zal komen. Voortbouwend op de woorden van G. Duby zou je dus kunnen stellen dat historici het zout zijn van deze wereld. Zout geeft net als peper smaak. De geschiedschrijver is dus wat weerbarstig, kleurt niet steeds binnen de lijntjes, maar durft zich in naam van kennis en waarheid af te zetten tegen de goegemeente. Bovendien behoedt zout ook voor bederf. Historici hebben in dat opzicht de verdomde plicht steeds te streven naar de waarheid en zo de wereld mee te hoeden voor het bederf van leugen en totalitarisme. Als professionele archivarissen, conservatoren of bibliothecarissen bewaren zij het verleden zo ongeschonden mogelijk. Als 7
G. Duby, 1992, De geschiedenis gaat door. Het verhaal van een historicus, Amsterdam, 55
e.v. Vgl. ook F. Vanhemelryck, 1995, 11 e.v. 8
Herodotus, 1, 1.
3
publicisten en docenten onderrichten zij hierover naar best vermogen. Zo niet, dienen zij nergens voor en verwordt geschiedenis tot een compleet overbodig vak.9 Wat is trouwens het alternatief? Een samenleving zonder geheugen? Een samenleving zonder geschiedenis? Een dergelijke samenleving is toch wel bijzonder arm. Maar goed, die armoede op zich is nog niet het ergste. Veel erger is dat armoede leidt tot onwetendheid, tot domheid. Reeds in de 2de eeuw v.C. sprak de grote Griekse historicus Polybius, die uitvoerig de geschiedenis van Rome beschreef, van pragmatikè historia. Hij bedoelde daarmee dat geschiedenis dienstbaar moet zijn, nuttig voor de gemeenschap, maar vooral ook nuttig voor mensen die binnen die gemeenschap verantwoordelijkheid dragen.10 Volgens Cicero was een goede kennis van de geschiedenis noodzakelijk voor een politicus. Zowel de nationale als de internationale actualiteit toont aan dat het gebrek aan een gedegen historische kennis politici nogal eens parten speelt. Want het is net dit soort kennis dat helpt een situatie te doorgronden, het grote eigen gelijk te overstijgen en oplossingen aan te reiken. Op het einde van de 18de eeuw beschouwde men historische kennis nog als een factor van rust en voldoening. Geschiedenis werd beschouwd als één van de nuttigste en noodzakelijkste wetenschappen.11 Geschiedenis leidde tot prudentia, één van de vier kardinale deugden in het katholieke geloof. Prudentia staat voor verstandigheid, praktische levenswijsheid, zedelijkheid of moraliteit en voorzichtigheid. Geschiedenisonderricht is een school voor het leven. Historici zijn dan ook steeds overtuigd geweest van het nut van de geschiedenis. Het 9
Vgl. R. Nouwen, 2008, Nadenken over publieksgeschiedenis en erfgoed, in: Limburg-Het
Oude Land van Loon, 87, 193-203. 10
Polybius, 1, 1
11
Vgl. T. Verschaffel, De hoed en de hond:geschiedschrijving in de zuidelijke Nederlanden,
1715-1794, 412 e.v.
4
problematische is echter dat zij daarvan niet iedereen weten te overtuigen, net omwille van het feit dat “dienstbaarheid” en “praktische nut” toch zo moeilijk aantoonbaar zijn voor niet-historici. In de International Civic and Citizenship Education Study kon men lezen dat de jonge mensen in Vlaanderen terughoudend staan tegenover de multiculturele samenleving, dat zij minder dan gemiddeld nog geloven in democratie en democratische waarden en dat zij nauwelijks nog het nut zien van geschiedenis en politiek of maatschappelijk debat. En dit betekent een reëel gevaar. Tijdens het najaar van 2010 hield het Vlaams Parlement naar aanleiding van deze studie een actualiteitsdebat over burgerzin en democratische en maatschappelijke attitudes bij de Vlaamse jongeren.12 Al te snel werd geopperd dat het onderwijs, hier specifiek het geschiedenisonderwijs, te weinig aansluit bij de leefwereld van die jongeren. De vraag is echter of het geschiedenisonderricht zich überhaupt moet richten op die leefwereld van studenten.13 De voorstellen om iets aan het probleem te doen, reiken doorgaans niet verder dan geschiedenis en maatschappijleer van de 20ste eeuw. Want dit is toch de eeuw van twee wereldoorlogen, de eeuw die nog vers in het collectieve geheugen zit, de eeuw tenslotte die zovele historische en didactische hulpmiddelen aanreikt …… Over de eerste experimenten met de rechtstreeks democratie in Athene, over de discussies over de beste staatsvorm die de intellectuelen in Athene en Rome voerden, over het brute imperialisme van de Atheense democratie en de ontmenselijking door de oorlog, over hedendaagse journalistiek en het Methodekapittel van Thucydides rept men nauwelijks met een woord. Terwijl toen de fundamenten van ons democratisch denken werden gelegd is die boeiende tijd nu toch wel een veel te ver van mijn bed show.
12
Vlaams Parlement, stuk 825 (2010-2011) – Nr. 1, 24 november 2010 (2010-2011)
13
Over de gevaren van een dergelijke visie, zie R. Nouwen, 2008, 200. Zie verder M.
Reugebrink, Fuck de leefwereld van tieners, in: De Standaard, 09 december 2010.
5
Met enkele voorbeelden die zich situeren op het vlak van journalistiek, democratie en mensenrechten wil ik aantonen dat het tegendeel waar is. Tijdens de eerste dagen van januari 2011 ontstond er binnen persmiddens enige opschudding omdat een VRT-journalist schotgeluiden had gemonteerd op een live-reportage over Haïti zonder dat er op dat geëigende ogenblik effectief werd geschoten. Hij wilde hiermee onderlijnen hoe gevaarlijk het wel ter plekke was. De betrokkene ging door voor een gedreven journalist die wilde scoren met spraakmakende verhalen.14 Was dit deontologisch correct? Mutatis mutandis zou je kunnen zeggen dat de grondslag voor het métier van de journalist in de Griekse maatschappij ligt. Herodotus van Halicarnassus, de eerste echte geschiedschrijver, noemde geschiedenis ‘historia’, persoonlijk onderzoek. Dit concept kon onmogelijk ontstaan zonder het bijzonder gunstige intellectuele klimaat in de Ionische steden van de 6de eeuw v.C. Hoe een kritisch onderzoek moest gebeuren, hierover hebben de geschiedschrijvers uit de Grieks-Romeinse oudheid sedertdien schitterende teksten geschreven. Deze teksten zijn des te belangrijker omdat zij aan het begin van een lange traditie staan. Voor journalisten zijn zij bovendien buitengewoon interessant omdat zij vaak handelen over de problematiek van ooggetuigenverslagen. Welke tekst zou bijvoorbeeld meer relevant kunnen zijn dan het zogenaamde methodekapittel van Thucydides (ca. 460-400 v.C.)?15 “Zo weinig moeite geven zich de mensen bij het onderzoek naar de waarheid; liever wenden zij zich tot wat het eerst voor de hand ligt. Toch zal men, als men de genoemde argumenten die ik naar voor gebracht heb ten naaste bij aanvaardt, het niet ver mis hebben en geen geloof schenken aan de overdreven voorstellingen van de dichters, zoals zij deze dingen hebben 14
S. De Foer, Schoten die lang blijven naklinken, in De Standaard, 14 januari 2011 geeft een
samenvatting van de feiten met achtergronden. 15
Thucydides, 1, 21-22 (vert. M.A. Schwartz).
6
bezongen, noch aan de verhalen van de geschiedschrijvers (logografen), die liever het oor willen strelen dan de waarheid vermelden, onbewijsbare dingen die geen geloof verdienen en in de loop van de tijd tot het rijk der sagen zijn overgegaan. Men moge overtuigd zijn, dat de feiten berusten op de duidelijkste gegevens, toereikend voor zover het verre verleden dat mogelijk maakt. Wat deze oorlog betreft, hoewel de mensen steeds de oorlog waarin zij op het ogenblik vechten voor de grootste houden, maar wanneer hij opgehouden is, terugkeren tot hun bewondering van het verleden, toch zal men zien, als men let op de feiten zelf, dat dit de grootste van alle oorlogen is geweest. Wat de redevoeringen betreft, die de sprekers ieder hebben gehouden vlak voor of gedurende de oorlog, het was moeilijk het gesprokene precies te onthouden, zowel voor mij wat ik zelf heb aangehoord als voor de anderen die mij verslag uitbrachten. Wat naar mijn mening ieder in de gegeven omstandigheden ongeveer moest zeggen, dat is door mij weergegeven, terwijl ik mij zo dicht mogelijk hield aan de algemene strekking van het werkelijk gesprokene. De feitelijke gebeurtenissen van de oorlog heb ik mij tot taak gesteld op te schrijven, niet volgens de inlichtingen van de eerste de beste en ook niet zoals ze mij voorkwamen, maar slechts dat, waarbij ik zelf tegenwoordig was of wat ik van anderen na zo zorgvuldig mogelijk onderzoek over ieder geval ben te weten gekomen. Het was moeilijk de waarheid te vinden omdat ooggetuigen niet hetzelfde zeiden naarmate zij sympatie voor een van de beide partijen of geheugen hadden. Misschien zal het ontbreken van het fabelachtige aan mijn geschiedwerk minder bekoorlijk zijn voor het oor. Maar wie een duidelijk beeld wil hebben van de gebeurtenissen en van wat zich overeenkomstig de menselijke natuur in de toekomst evenzo of ongeveer evenzo zal afspelen, zal het nut van mijn werk beseffen; en daarmee ben ik tevreden. Het is door mij geschreven niet als 7
een pronkstuk om één keer aan te horen, maar als een bezit voor alle tijden.” Dit is een revolutionaire tekst die nog lang zou nawerken. Onder meer Lucianus van Samosata (120 - na 180 n.C.) had deze tekst ongetwijfeld gelezen en eigenlijk zou iedere student journalistiek deze ten gronde moeten analyseren en bestuderen.16 Terwijl wij Herodotus met een gerust gemoed de eerste werkelijke geschiedschrijver kunnen noemen, is Thucydides, die een generatie jonger was, de eerste die de wetenschappelijke geschiedenis beoefende en die een methode van fundamentele historische kritiek creëerde. Bovendien schreef Thucydides de geschiedenis van zijn eigen tijd, eigenlijk een beetje zoals hedendaagse journalisten een boek schrijven.17 Indien er gerede twijfel zou bestaan aangaande de relevantie van de antieke geschiedschrijvers, dan schenkt Thucydides met deze passage een duidelijk en pasklaar antwoord, ook op de actuele vragen omtrent de voornoemde ‘Haiti-reportage’. Ook andere concepten als vrijheid, democratie, burgerschap, enz. vonden hun oorsprong in de antieke oudheid. In Athene vond tijdens de 5de eeuw v.C. het eerste belangrijk democratische experiment plaats terwijl Plato, één van de grootste filosofen ooit, zwoer bij het nogal dirigistisch staatsbestel van Sparta. De hedendaagse westerse wereld zweert uiteraard bij de democratie. Nu blijkt die democratie toch wel enkele vervelende trekjes in zich te houden. De geschiedenis van de Atheense democratie van de 5de eeuw v.C. houdt ons in dat opzicht een mooie spiegel voor met verrassende hedendaagse aanknopingspunten. Het democratische Athene voer immers een sterke imperialistische koers. Pericles verdedigde die met het argument dat de Atheners Hellas vrijheid hadden
16
Vgl. Lucianus, De historia conscribenda, 47.
17
Vgl. R. Vranckx, 2009, Stemmen uit de oorlog, Antwerpen.
8
gebracht.18 In de befaamde grafrede19 verwoordde Pericles tijdens de winter van 431/30 v.C. het superioriteitsgevoel van de Atheners: “Wij hebben een staatsvorm die geen doorslag is van de instellingen van onze naburen. Neen, wij zijn een voorbeeld voor hen. Onze staatsvorm is immers een democratie, omdat ze in handen is van velen en niet van enkelen”. De Atheners maakten er geen geheim van dat zij hun staatsbestel veel hoger achtten dan die ondemocratische regeringssystemen van de andere poleis. Tijdens Pericles’ bewind tussen 446 en 429 v.C. was de militaire macht van Athene ongeëvenaard. Zijn politiek was geïnspireerd door de idee van het panhellenisme en wilde de invloed en dominantie van Athene op de Griekse wereld versterken. Athene zou het centrum worden van de vrije Griekse wereld. Zowel Athenes politieke dominantie als haar culturele ontplooiïng wekten ergernis op bij de bondgenoten die met lede ogen moesten toezien hoe de Atheners hun geld tot eigen eer en glorie aanwendden.20 En ondertussen reikte ook de economische expansie van Athene steeds verder. Pericles streefde er bovendien naar de democratie ook in de andere stadstaten in te voeren. Zo verhaalt Plutarchus21 onder meer het volgende: Pericles voer dus daarheen, maakte een eind aan de oligarchie op Samos, nam van de vooraanstaande burgers vijftig mannen en evenvel kinderen in gijzeling en stuurde ze naar Lemnos. ... Hij behandelde de Samiërs zoals hij had besloten, vestigde er een democratie en voer terug naar Athene.
18
Thucydides, 2, 34 e.v.
19
Thucydides, 2, 34 e.v.
20
Plutarchus, Pericles, 12.
21
Plutarchus, Pericles, 25.
9
De leiders van Athene verbonden die idee van vrijheid en democratie opmerkelijk genoeg met de gemeenschappelijke veiligheid van de stadstaat en haar bondgenoten. In 415 v.C. motiveerde de Atheense bevelvoerder Euphemos de expeditie tegen Sicilië als een zaak van nationale veiligheid. Bovendien, zegde hij, willen wij de vrijheid en de veiligheid van onze vrienden garanderen en er voor zorgen dat niemand tot slavernij wordt gebracht.22 Democratie, vrijheid, veiligheid, ..., drie waarden die paradoxaal genoeg het Atheense imperialisme mee helpen schragen. Doorgaans wordt imperialisme geassocieerd met totalitaire staten, niet met een democratie. Wanneer een democratie haar interventies in het buitenland verdedigt, grijpt zij doorgaans terug naar concepten als het veiligstellen van nationale belangen of gevaar voor de veiligheid van de staat. Dit imperialisme van het democratische Athene leidde tot oorlog met het conservatieve en militaristische Sparta. Twee compleet verschillende ideologieën stonden tegenover elkaar. Tussen beide machtsblokken bleek de kloof zo diep dat enkel een jarenlange en onmenselijke oorlog nog een uitweg bood. Zowel Pericles als eeuwen later G.W. Bush noemden in hun oorlogsredevoeringen de vrijheid. Waar mensen vrijheid kennen heerst democratie. Een voorwaarde voor die vrijheid is dan weer veiligheid, veiligheid voor de mensen, veiligheid voor de staat. Thucydides portretteerde Pericles als de grote verdediger van de Atheense democratie terwijl George W. Bush de verdediging van de democratie als basis voor zijn buitenlandse politiek naar voor schoof.23 Onder hun beider leiderschap hebben zowel Athene als de Verenigde staten getracht ‘hun wereld’ door het voeren van een imperialistische politiek veiliger te maken voor de democratie. Om hun politieke visie te kunnen realiseren, overtuigden zij de mensen meer met gevoel 22
Thucydides, 6, 82 e.v.
23
Vgl. G.W. Bush, Rose Garden Speech on Israel-Palestine Two-State Solution delivered 24
June 2002, White House, Washington, D.C. en 5 Step Plan for Democracy in Iraq delivered on 24 May 2004, U.S. Army War College, Carlisle, PA
10
dan met reële feiten. Vrijheid en veiligheid appelleren sterk aan het gevoel, aan de menselijke emotie. Het zijn erg bruikbare concepten voor verleiding en manipulatie. Toen Amerika tijdens de millenniumwisseling de oorlogstrom tegen Irak roerde, moest ik onwillekeurig denken aan de verborgen verleidingen van Julius Caesar. Kijken wij eens hoe deze Romeinse staatsman en generaal meer dan tweeduizend jaar geleden de oorlog tegen de Germaanse vorst Ariovistus rechtvaardigde. Ariovistus was in Gallië verwikkeld in een conflict met onder meer de Haedui en de Sequani. Diviciacus, één van de edelen van de Haedui, nam na de Gallische landdag van 58 v.C. namens de stamhoofden het woord en richtte zich tot Caesar. In zijn redevoering, die Caesar opnam in zijn verslagen van de Gallische oorlogen, formuleerde hij de volgende motieven die een ingrijpen van het Romeinse leger wettigden:
Ariovistus, een koning der Germanen, had zich in hun land gevestigd en had een derde deel van hun grond, die het vruchtbaarst is in heel Gallië, in bezit genomen. En nu beval hij de Sequanen, nóg een derde deel te ontruimen. ... In een paar jaar zou het zo zijn, dat alle Galliërs uit hun land zouden worden verdreven en dat alle Germanen de Rijn zouden oversteken. ... Maar toen Ariovistus één keer de Gallische troepen in de strijd had overwonnen (dat was in de slag bij Mategobrida), regeerde hij als een heerszuchtig en wreed tiran. ... Hij was een ruwe, opvliegende, onberekenbare barbaar; zij konden zijn tirannie niet langer verdragen. 24 Caesar schildert in deze passus Ariovistus af als een acute bedreiging voor de veiligheid en de vrijheid van de mensen. Het is noodzakelijk en gerechtvaardigd om tegen een dergelijk individu op te treden. Wanneer wij deze passage plaatsen
24
Caesar, BG, 1, 31 (vert. F.H. van Katwijk-Knapp)
11
tegenover de volgende uit een redevoering die George W. Bush in 2002 in Cincinatti over de Iraakse dreiging hield, dan is de gelijkenis wel erg sprekend. First, some ask why Iraq is different from other countries or regimes that also have terrible weapons. While there are many dangers in the world, the threat from Iraq stands alone -- because it gathers the most serious dangers of our age in one place. Iraq's weapons of mass destruction are controlled by a murderous tyrant who has already used chemical weapons to kill thousands of people. This same tyrant has tried to dominate the Middle East, has invaded and brutally occupied a small neighbour, has struck other nations without warning, and holds an unrelenting hostility toward the United States. By its past and present actions, by its technological capabilities, by the merciless nature of its regime, Iraq is unique. As a former chief weapons inspector of the U.N. has said, "The fundamental problem with Iraq remains the nature of the regime, itself. Saddam Hussein is a homicidal dictator who is addicted to weapons of mass destruction." 25 In feite is er niets nieuws onder de zon. Het lijkt wel of de geschiedenis zich steeds opnieuw herhaalt. Eigenlijk zien wij in onze hedendaagse nieuwe wereldorde een terugkeer van oude imperiale concepten waarvan het bellum iustum, de gerechtvaardigde oorlog, deel uitmaakt. De tegenstanders, Ariovistus en Saddam Hoessein, worden gedemoniseerd en afgeschilderd als een bedreiging voor de orde. Oorlog heeft het karakter van een politionele taak, het leger heeft een vredesmissie, de uitvoerder ervan wordt op een voetstuk geplaatst. De gerechtvaardigde oorlog is niet noodzakelijk een verdedigingsoorlog. De oorlog in Irak is hiervan een excellent voorbeeld. En de geciteerde redevoeringen, zij zetten aan tot nadenken over vrede.
25
http://www.whitehouse.gov/news/releases/2002/10/20021007-8.html
12
Met ondermeer het conflict tussen Israël en de Palestijnen in het achterhoofd is de verleiding soms groot te spreken over het menselijk onvermogen tot vredelievendheid. Aristoteles26 schreef in dit kader een heel bijzondere en belangrijke gedachte over de Spartaanse opvoeding tot voortreffelijkheid. Deze was te zeer georiënteerd op de krijgskunst waardoor de Spartanen niet tot vredevol samenleven in staat waren: De hele Spartaanse wetgeving heeft slechts een deel van de “voortreffelijkheid” tot doel, namelijk de krijgshaftigheid. Deze is zeer nuttig voor de verovering van de macht; daarom konden zij (de Spartanen) zich staande houden zolang zij oorlog voerden, zij waren echter verloren zodra zij de heerschappij verkregen hadden omdat zij het niet verstonden in vrede te leven en omdat zij geen andere kunst hadden beoefend dan de krijgskunst. In feite verwijst Aristoteles met deze woorden naar de tragiek van een maatschappij die door geweld is gevormd en zich daarvan niet weet te bevrijden. De logica van de strijd is zo moeilijk te doorbreken omdat de kunst van die andere voortreffelijkheid, namelijk de vredelievendheid, evenzeer moet worden verworven. Met de geschiedenis in het achterhoofd kan men slechts hopen dat iedere uitzichtloze spiraal ooit wordt doorbroken.
26
Aristoteles, De Staatsleer, 2, 6, 13 (vert. J. Demey).
13