IMAMS IN NEDERLAND: EEN IMPRESSIE door Welmoet BOENDER*
Bron: Centrum voor Islam in Europa.
Imams in Nederland Al sinds de jaren 1980 wordt in Nederland een discussie gevoerd rond de rol van imams die in Nederlandse moskeeën werkzaam zijn. Imams, voorgangers in het rituele islamitische gebed, worden voor een belangrijk deel uit de landen van herkomst van de eerste generatie migranten aangetrokken (vooral Turkije en Marokko). Zij zijn dan een beperkt aantal jaren werkzaam in Nederland. Deze ‘pendelimams’, zoals ze ook wel genoemd worden, beheersen het Nederlands vaak niet of in beperkte mate. In dit debat, gevoerd door de overheid en in de media, worden vragen gesteld naar de rol die een imam kan en dient in te nemen in de integratie van moslims, in het bijzonder van jongeren, in de Nederlandse samenleving. Kernvraag in dit debat is: kan een imam die tijdelijk in Nederland verblijft, de Nederlandse taal niet goed beheerst en niet ‘geïntegreerd’ is in de Nederlandse samenleving, goed functioneren als leider van een gemeenschap in diaspora? En welke positie neemt zo’n imam in onder moslims? Dient hij een ‘brugfunctie’ te vervullen tussen niet-moslims en moslims? In het publieke debat wordt regelmatig geopperd dat met kennis van de Nederlandse taal en inzicht in de samenleving een imam veel beter zou kunnen inspelen op behoeften van zogenaamde tweede generatie jongeren. Zij zouden behoefte hebben aan een hoogopgeleide imam die hun situatie kan inschatten en daarmee als een soort maatschappelijk werker kan optreden. Nu zou met een gebrek aan kennis van de Nederlandse taal en samenleving, een gebrek aan mogelijkheden om adequaat te reageren op sociaal-maatschappelijke problemen samengaan. De discussie rond deze vragen richt zich vervolgens op de vraag of imams die in Nederlandse moskeeën werkzaam zullen zijn, beter in Nederland opgeleid dienen te worden dan in de herkomstlanden. Het idee hierachter is dat een imamopleiding in Nederland toekomstige imams kan voorbereiden op hun taken als imam in een moskee die zich in een Westerse context bevindt, door de aangeboden vakken op academisch niveau en doordat vooral de jonge generatie die al in Nederland woont ervan gebruik zal maken. Het belang van kennis van de Nederlandse taal en samenleving is dus een eerste motivatie om een officiële imamopleiding in Nederland op te richten. Een imamopleiding kan tegelijk ook een opleiding als een soort maatschappelijk werker of geestelijk verzorger zijn. Tenslotte kan vermeld worden dat de overheid nu geen idee heeft wat er in moskeeën gebeurt en hoe imams die van elders komen opgeleid zijn, waarbij ze allerlei implicaties (kunnen) vermoeden, zoals politieke invloed van herkomstlanden, fundamentalisme etc.
In literatuur en mediaberichtgeving wordt voortdurend verwezen naar een spanningsveld tussen enerzijds de traditionele taken van imams –bepaald door de tradities en cultuur in de landen van herkomst- en de nieuwe taken van de imam doordat hij zich bevindt in een heel andere maatschappij, met moslims uit verschillende landen, in een land met andere godsdienstige en levensbeschouwelijke tradities. Sommigen menen dat de imam een belangrijke rol dient in te nemen in de integratie van jongeren in de Nederlandse samenleving, en dat hij als ‘aanspreekpunt’ dient te functioneren voor bijvoorbeeld gemeentelijke overheden. Deze rol kan enigszins vergeleken worden met die van ‘maatschappelijk werker’. Anderen menen dat dat moeilijk zal gaan, en zien imams als directe vertegenwoordigers van de religieuze en culturele tradities van het herkomstland. Twee dingen vallen op aan de publieke discussie. Het eerste is dat er vooral wordt gesproken in termen van tekortkomingen van imams. Ten tweede komen imams zelf weinig aan het woord, terwijl hun visie wel van groot belang is in het debat. Komen hun eigen ideeën over hun rol overeen met die welke in het publieke debat geopperd worden? Hoe kan deze rol omschreven worden? En welke ideeën en aanbevelingen hebben zij voor een eventuele imamopleiding in Nederland? In de eerste helft van 1998 voerde ik gesprekken met negen imams met verschillende achtergronden en met een aantal moskeebestuurders in moskeeën verspreid door heel Nederland. Enkele resultaten van dit onderzoek worden hieronder samengevat weergegeven. In dit onderzoek staat centraal hoe imams die momenteel in Nederlandse moskeeën werken, veelal voor een beperkt aantal jaren, tegen hun taken aankijken. Wat dan opvalt is dat zij geen ‘defensief’ standpunt innemen, maar juist vanuit een status als onmisbare religieuze gezagsdrager spreken. Na een impressie van de manieren waarop zij hun rol opvatten, ga ik in op hun ideeën over de imamopleiding. Tenslotte ga ik kort in op de bijdrage die de betrokken imams kunnen leveren aan het publieke debat.
Rolopvattingen Wanneer we kijken naar de wijze waarop imams zichzelf presenteren op het Nederlandse werkterrein, zien we dat drie domeinen onderscheiden kunnen worden (die uiteraard in de praktijk in elkaar overlopen). Dit zijn het religieuze domein, het etnisch-culturele domein en het maatschappelijke domein. Alle respondenten waren het erover eens dat een imam in eerste instantie een religieuze taak en functie heeft. Zij zien zichzelf in eerste instantie als vertegenwoordigers van deze wereldgodsdienst. Religieuze raadgeving, religieus onderwijs, het voorgaan in het gebed en het geven van de preek op vrijdag zijn belangrijke taken. Een imam is de spilfiguur in de religieuze opvoeding van een moskeegemeenschap. Hij heeft een meer of minder uitgebreide theologische studie verricht en heeft hierdoor beschikking over schaarse kennis. Die kennis vereist een lange studie en het imam-zijn betekent een zware taak en verantwoordelijkheid. Echter, daarnaast geven zij aan dat de overdracht van de normatieve religie cultureel gedifferentieerd is. Imams zijn daardoor ook vertegenwoordigers van een bepaalde traditie die meer etnisch-cultureel is bepaald. Regelmatig halen de Turkse en Marokkaanse imams het belang aan van de relatie met het herkomstland, zowel in taal als in cultuur:
In de moskee wil ik dat de kinderen Turks praten, op school spreken ze toch al Nederlands, vertelde een Turkse Diyanet imam. Een zelfde geluid klonk van Marokkaanse kant: Imams zijn heel belangrijk, omdat het ontzettend belangrijk is om hier zoveel mogelijk aan te pakken en het Marokkaan-zijn vast te houden. De imam lijkt zichzelf hiermee een rol toe te kennen als identity marker van de etnischreligieuze traditie uit het herkomstland. Zodra een imam die hier tijdelijk verbleven heeft weer terug gaat naar het land van herkomst, wordt gezorgd dat een nieuwe imam wordt aangesteld. Zo blijft de link naar het herkomstland levend. De behoefte aan deze culturele en religieuze continuïteit wordt nog steeds geuit, vooral door de eerste generatie migranten. Maar de imam probeert er ook voor de jonge generatie te zijn. Een imam kan helpen als je je eigen waarden en normen wilt bewaren; wie kan die schetsen, wie kan helpen bij het beantwoorden van de vraag ‘wie ben ik’. In deze dertig jaar is er niks veranderd. Nog steeds is er behoefte aan eigen taal. En er is een cultureel verbond [met het herkomstland]. De islamitische levenswijze is nu nog heel erg belangrijk. Daarbij wordt iemand die van de eigen cultuur is geaccepteerd (Turks moskeebestuurslid). Ook de Nederlandse sociale context is onvermijdelijk in de werkzaamheden van de imam aanwezig. Hiermee komen we op de vraag hoe zij hun rol in het maatschappelijke domein formuleren. Uiteenlopende vragen, ook over de Nederlandse maatschappij, worden door gelovigen aan imams gesteld. Juist dan komt de vraag naar voren die in het publieke debat vaak als een verwijt en zorg wordt opgevoerd: kunnen imams die de Nederlandse context niet of nauwelijks kennen wel op diezelfde context toegespitste raad geven? De toonzetting die ik hier bij de respondenten ervoer, is dat zij die verantwoordelijkheid nemen, om de gemeenschap, de eerste en jongere generaties, religieus te begeleiden, maar dat dat niet altijd gemakkelijk voor hen is. Degenen die hier tijdelijk zijn handelen vanuit de gedegen theologische kennis die zij in het herkomstland opdeden. Zij zijn hier in de wetenschap dat er behoefte aan hun komst is, zij zijn hiervoor gevraagd. De begeleiding van jongeren op de religieuze weg is een van de functies voor elke imam. Gewoonlijk ligt hun taak dan vooral in het verzorgen van onderwijs en het beantwoorden van vragen. Maar men probeert ook problemen op te lossen die in de Nederlandse context opkomen. Bij conflicten staan hem (echter) niet veel meer middelen ter beschikking dan praten en compromissen proberen te sluiten. Daarvoor is wel contact met de betrokken personen nodig. Dit is niet altijd gemakkelijk, waarbij mensen in eerste instantie zelf naar de moskee toe moeten komen. Ook voor relaties met niet-moslims geldt dat het moeilijkste aspect is om überhaupt met mensen in contact te komen. Een taalprobleem kan een grote of minder grote belemmering vormen. Het blijkt echter wel dat zowel imams die Nederlands spraken als imams die geen Nederlands spraken allerlei maatschappelijke contacten hebben. De eerste groep heeft wel een actievere opstelling ‘naar buiten toe’ (bijvoorbeeld in contacten met kerken en gemeentebesturen). Toch houdt de tweede groep zichzelf zeker ook op de hoogte, bijvoorbeeld via ‘tolken’, moskeeleden die hen informeren houden van het wel en wee van de gemeenschap in de wijk of de stad. Imams zien hun taak, zo denk ik te kunnen samenvatten uit de gesprekken, in het voorspiegelen en omlijnen van het eigen religieus-cultureel betekeniskader aan de leden van
de moskeegemeenschap, waarmee de laatsten hun relaties buiten de moskee kunnen vormgeven.
Imamopleiding In principe zijn de respondenten, van wie de opleidingen sterk variëren, niet tegen een imamopleiding in Nederland. In de mogelijkheden die zij daarvoor zien, lopen de meningen uiteen. Het lijkt er op het eerste gezicht op dat met een Nederlandse imamopleiding het probleem van tijdelijkheid, gebrek aan taalkennis en inzicht in de samenleving opgelost is. Ook de imams in dit onderzoek geven aan dat de bestudering van de samenleving waar de imam werkzaam zal zijn betrokken moet zijn in de opleiding, waar deze opleiding zich ook bevindt. Volgens deze imams zal echter voorlopig behoefte blijven bestaan aan imams uit de herkomstlanden. De respondenten presenteren zich vooral als vertegenwoordigers van een ook in Nederland onmisbare religieus-culturele traditie (voor degenen die deze behoefte uiten). Zij leggen allen de nadruk op het laten voortduren van hun taak als ‘bewaarders van de godsdienst’, in het belang van de moslimgemeenschappen in West-Europa. Die taak willen ze zo goed mogelijk uitvoeren, ook als ze hier slechts korte tijd verblijven. Zij geven zij aan dat er vanuit de gemeenschap behoefte aan cultureel-religieuze continuïteit bestaat. Het is wel belangrijk dat de imam de Nederlandse samenleving kent, maar de taak van de imam is eerst de Turkse gemeenschap en dan pas de Nederlandse gemeenschap (Turkse imam-hodja). Het voornaamste punt waar een belangrijk deel van de respondenten op wijst is de vraag of de grote hoeveelheid religieuze kennis die nodig is voor zo’n zware verantwoordelijkheid wel in vier à vijf jaar verworven kan worden. Misschien is dat mogelijk, een imamopleiding in Nederland. Maar niet om echt imam te worden. In Marokko worden echte imams opgeleid. Hier zou het ook wel kunnen, maar nooit zo’n imam. Het is misschien wel mogelijk om kleine imam te worden. Daarvoor moet je Qur’an en Hadith leren. Het is wel heel belangrijk. Maar in zo’n tijd, vier, vijf jaar, kun je niet echte imam worden (Marokkaanse imam). Een aantal andere argumenten die imams aandroegen, komen ook terug in het publieke debat. Dit zijn bijvoorbeeld praktische bezwaren als de vraag wie de opleiding dient te financieren, de heterogeniteit van de moslimgemeenschappen, en een gebrek aan gekwalificeerde docenten voor deze opleiding in Nederland.
Bijdrage aan het publieke debat De bijdrage van deze negen imams aan het publieke debat in Nederland ligt (onder meer) in de volgende twee punten. Ten eerste is duidelijk dat de imams hun rol in eerste instantie als een religieuze definiëren. Op zich lijkt het een logische stellingname dat imams primair een religieuze functie hebben. Immers, in de islamitische traditie halen imams uit deze functie hun bestaansrecht. Zij dienen ervoor te zorgen dat de islamitische waarden en normen nageleefd worden, ook in een niet-islamitische context. Maar juist in het licht van het publieke debat dat in Nederland over imams gevoerd wordt, lijkt dit aspect nog eens benadrukt te moeten worden. In dit debat verschuift de focus naar de imam in de rol van maatschappelijk werker voor islamitische jongeren, voor gedetineerden en in contacten tussen moslims en nietmoslims (kortom zijn rol in de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving). De imams in dit onderzoek gaven aan dat een imam die tweede functie van een ‘maatschappelijk werker’ wel kan hebben, maar niet zonder dat die eerste, religieuze functie de voornaamste is. Mede door de lange weg die zij hebben afgelegd om de religieuze kennis op te doen, geven zij uiting van een sterk gevoel van eigenwaarde (self-esteem). Vanuit die religieuze kennis proberen ze een kader te bieden. Aan hun schaarse kennis is juist voor moslims in Nederland behoefte, zo benadrukken zij. Vanuit de religieuze rol is de imam wel maatschappelijk bewogen en kan hij in meer of mindere mate maatschappelijk actief zijn. Hoe ver die maatschappelijke activiteit zich uitstrekt hangt in de Nederlandse samenleving onder meer af van de mate waarin hij het Nederlands beheerst. Ten tweede staat ook in de opinies over een imamopleiding in Nederland de theologische bagage centraal. Zij vragen zich af of die hoeveelheid benodigde kennis wel vergaard kan worden tijdens een opleiding van enkele jaren. Ze wijzen ook hier weer naar de lange leerschool die zij achter de rug hebben voor zij de verantwoordelijkheid als imam van een moskeegemeenschap konden nemen. Hierboven zijn slechts de voornaamste punten uit het onderzoek aangestipt. Het onderzoek zal in de komende jaren worden uitgebreid, enerzijds door een uitgebreide studie naar het interne functioneren van imams in de moskee, anderzijds door een vergelijking tussen Nederland en Vlaanderen op het gebied van hun maatschappelijke rol en positie. _________________________________
*Welmoet Boender studeerde in 1997 af in Culturele Antropologie en in 1998 in Islamologie aan de Universiteit Leiden, Nederland. Ze schreef haar licentiaatthesis voor Islamologie over imams in Nederland. Onlangs is zij begonnen aan een doctoraatsproject over imams in Nederland en Vlaanderen. Enerzijds bestudeert zij het interne functioneren van imams in moslimgemeenschappen in beide landen. Anderzijds wil de studie verhelderen hoe de rol van imams zich heeft ontwikkeld in de Nederlandse en de Vlaamse samenleving vanaf de jaren 1960 tot heden. Van juli tot en met december 1999 werkte zij als gastonderzoeker aan het Centrum voor Islam in Europa, Gent. Op dit ogenblik werkt ze op een onderzoeksproject bij het ISIM (promotor: Prof.Dr.P.S.van Koningsveld). E-mail:
[email protected]