14 , 11'
IL SLUITING VAN DE VEREFFENING: NIEUWE REGELGEVING SINDS WETBOEK VAN VENNOOTSCHAPPEN Het sluitstuk van het vereffeningsproces is de sluiting van de vereffening. Het behoort niet tot de bevoegdheid van de vereffenaar om de vereffening af te sluiten, hij kan dit enkel voorstellen aan de algemene vergadering.
1. - DE PROCEDURE ONDER HET OUDE RECHT (voor de inwerkingtreding van het Wetboek van Vennootschappen) Onder het regime van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, meer bepaald artikel 188 GWHV, geschiedde de sluiting van een vereffening in principe door middel van twee onderscheiden afsluitende algemene vergaderingen. Op een eerste algemene vergadering (die niet voor notaris diende geörganiseerd te worden doch perfect onderhands kon plaatsvinden) legde de vereffenaar zijn vereffeningsrekeningen voor en bracht hij hierover verslag uit. Er werd op dezelfde vergadering een commissaris(verficiteur) aangesteld (functie die door om het even wie kon opgenomen worden) met als taak de rekeningen van de vereffenaar te controleren. Zodra de commissaris-verificateur zijn werkzaamheden had voltooid werd een tweede algemene vergadering samengeroepen (onderhands of notarieel) waarbij: - de vergadering kennis nam van het verslag van de commissaris-verificateur; - op grond van dit verslag al dan niet kwijting gaf aan de vereffenaar; - de vergadering besloot tot de sluiting van de vereffening.
2. - DE PROCEDURE ONDER HET NIEUWE RECHT (sinds de inwerkingtreding van het Wetboek van Vennootschappen) Het Wetboek van Vennootschappen, in werking getreden op 6 februari 2001, heeft deze procedure ingekort. Het nieuwe artikel 194 W. Venn. voorziet thans in slechts één enkele afsluitende algemene vergadering en komt zodoende tegemoet aan een verzuchting van de praktijk. In de praktijk werd immers ook reeds onder het oude regime vaak slechts tot één enkele afsluitende vergadering overgegaan. De samenvoeging van de twee afsluitende vereffeningsvergaderingen werd door de rechtsleer geduld op voorwaarde: - dat alle aandeelhouders aanwezig of vertegenwoordigd waren en zulks met eenparigheid beslissing; - dat de aandeelhouders of één onder hen in opdracht van de anderen ter vergadering meteen overgingen tot de controle van de vereffeningsrekeningen; · vere ffi" - dat het om een eenvoud1ge enmg gmg. 16
16
Zie o.a. DE BIE, E., in "Statutenwijzigingen doorgelicht", die Keure, 1999, blz. 74-75.
15 , 11'
Het nieuwe artikel 194 W.Venn. wil dat de vereffenaar na afloop van de vereffening (lees: eenmaal zijn vereffeningsactiviteiten voltooid) tenminste één maand voor de afsluitende algemene vergadering op de zetel van de vennootschap zijn vereffeningsrekeningen neerlegt samen met de stavingsstukken. In de vennootschappen die, hetzij verplicht hetzij facultatief, over een commissaris beschikken dienen deze documenten vervolgens door de commissaris gecontroleerd te worden. Merk op, onder commissaris wordt thans verstaan de commissaris-revisor! 17 In de vennootschappen die niet over een commissaris beschikken, hebben de vennoten een individueelonderzoeksrecht waarbij ze zich kunnen laten bijstaan door een bedrijfsrevisor of een extern accountant. Op de eigenlijke afsluitende algemene vergadering (die zoals in het verleden onderhands of notarieel kan gehouden worden) komen volgende agendapunten aan bod (artikel 194 tweede lid W.Venn.): - eventueel: kennisname van het verslag van de commissaris; - décharge aan de vereffenaar (en aan de commissaris indien hij de vereffeningsrekeningen gecontroleerd heeft) - sluiting van de vereffening. En verder: - aanwijzing van de plaats waar de boeken en bescheiden van de vennootschap zullen bewaard blijven gedurende vijfjaar;18 - vaststelling van de maatregelen genomen voor de consignatie van de gelden en waarden die aan schuldeisers of aan vennoten toekomen en die hun niet konden worden afgegeven. 19 Anders dan op de jaarvergadering het geval is, is hier niet vereist dat over elk van deze punten afzonderlijk wordt gestemd (in bijzonder over de aan de vereffenaar te verlenen kwijting). Er wordt aangenomen dat de beslissing tot sluiting van de vereffening noodzakelijkerwijze de goedkeuring van de vereffeningsrekeningen en de kwijting aan de vereffenaar impliceert. Men zal op deze algemene vergadering (net zoals in het verleden) tevens een formele beslissing nemen met aanwijzing van de plaats waar de boeken en de bescheiden van de vennootschap gedurende ten minste vijf jaar zullen worden neergelegd en bewaard, evenals omtrent de concrete maatregelen die werden genomen voor de consignatie van de gelden en de waarden die aan schuldeisers of aan vennoten toekomen en die hun niet konden worden afgegeven. Deze beide elementen dienen immers het voorwerp te maken van de bekendmaking van de sluiting van de vereffening (cfr. artikel 195, § 1, 10 en 2 0 W.Venn.).
17 GEENS, K., HELLEMANS, F. en WYCKAERT, M., "Artikelsgewijze commentaar van de inhoudelijke wijzigingen ingevolge het Wetboek van vennootschappen", in "Het wetboek van vennootschappen en zijn uitvoeringsbesluiten", Biblo, 2002, blz. 123. IS Art. 195, §1, 1° W.Venn. 19 Art. 195, §1, 2° W.Venn.
16 , 11'
Het kan niet ontkend worden dat deze nieuwe wettelijke bepaling tal van vragen oproept.
Vooreerst rijst de vraag wat de vereffenaar concreet dient voor te leggen? Merk op dat de Franse en Nederlandse tekst terzake verschillen. De Nederlandse tekst maakt gewag van de "rekeningen ... samen met de stukken tot staving", terwijl de Franse tekst spreekt van "un rapport sur I' emploi des valeurs sociales ... les comptes et pièces à I' appui. Volgens de Franse tekst zijn dus drie stukken vereist: - een verslag; - de vereffeningsrekeningen; - de stavingsstukken.
Hoe worden de commissaris en de vennoten in kennis gesteld van het feit dat de vereffenaar deze documenten heeft neergelegd op de zetel van de vennootschap? Het W.Venn. rept hierover met geen woord. Het komt ons voor dat de vereffenaar best als volgt te werk gaat. Eenmaal hij de vereiste documenten heeft neergelegd op de zetel van de vennootschap, zal hij: a) de commissaris hiervan, bij voorkeur schriftelijk, inlichten b) de vennoten in algemene vergadering samenroepen (hetzij via de pers, indien de vennootschap aandelen aan toonder heeft, hetzij via aangetekende brief, indien alle aandelen op naam zijn, hetzij via beide kanalen indien beide soorten aandelen aanwezig zijn), waarbij hij er dient voor te zorgen dat tussen de neerlegging van zijn documenten op de zetel en de datum van de algemene vergadering minstens één maand verlopen is. In de oproeping gericht tot de vennoten zal hij melding maken van de preciese datum waarop hij de door de wet vereiste documenten ter zetel heeft neergelegd. Welk aanwezigheidsquorum en welke meerderheid is vereist om binnen de schoot van de algemene vergadering tot de sluiting van de vereffening te beslissen ? Er is geen bijzonder aanwezigheidsquorum vereist. De vergadering kan bijgevolg geldig beraadslagen ongeacht het aantal aanwezigen. Uiteraard is de aanwezigheid van minstens één aandeelhouder vereist zoniet kan er geen sprake zijn van een beslissing.
Quid indien er geen enkele aandeelhouder komt opdagen (bv. bij een deficitaire vereffening) ? De rechtsleer stelt dan volgende oplossing voor. De vereffenaar zal zulks vaststellen en overgaan tot een nieuwe bijeenroeping. Indien opnieuw niemand opdaagt zal hij de controle van de rekeningen opdragen aan een onafhankelijke derde. Na deze controle zal hij opnieuw de algemene vergadering bijeenroepen met vermelding dat de rekeningen door een derde werden gecontroleerd en dat de afwezigheid van de aandeelhouders zal beschouwd worden als een stilzwijgende goedkeuring van de sluiting van de vereffening. De beslissing tot sluiting van de vereffening wordt genomen met een gewone meerderheid van stemmen (50 %+1). Dit geldt ook binnen de V.O.F. en de gewone commanditaire vennootschap daar artikel 194 W.Venn. geen verwijzing bevat naar artikel 184 W.Venn.
17 , 11'
Quid indien de algemene vergadering weigert om de vereffeningsrekeningen goed te keuren en bijgevolg de vereffening te sluiten. Indien zulks niet minnelijk kan worden geregeld kan de vereffenaar de vennootschap dagvaarden teneinde de betwisting door de rechtbank te doen beslechten. De algemene vergadering houdende sluiting van de vereffening dient niet noodzakelijk ten overstaan van notaris gehouden te worden doch kan perfect onderhands plaatsvinden ook voor deze rechtsvormen waar de statutenwijziging in principe een notariële akte vergt. Indien evenwel in het kader van de afsluitende algemene vergadering een onroerend goed wordt toebedeeld aan de vennoten dan is het verkieslijk zulks te doen bij authentieke akte teneinde de akte te kunnen laten overschrijven op het hypotheekkantoor en zodoende aan de overdracht van het onroerend goed de nodige publiciteit te verlenen en deze overdracht tegenstelbaar te maken erga omnes. 3. - ROL VAN DE DE COMMISSARIS IN DE VENNOOTSCHAP IN VEREFFENING
3.1. - Oude recht: beëindiging van ambtswege van het commissaris-mandaat Onder het oude recht lagen de zaken eenvoudig. Net zoals het mandaat van de bestuurders, kwam ook het mandaat van de commissaris van rechtswege aan zijn einde door de . f'l'.· mvere lenmgste11·mg. 20 Net zoals de bestuurders/zaakvoerders diende hij evenwel zijn opdracht te voleindigen in het kader van de overstap naar het vereffeningsscenario. Hij diende bijgevolg de door het bestuursorgaan opgestelde jaarrekening over het laatste volledige boekjaar nog te controleren (voorzover dit op het ogenblik van de ontbinding nog niet zou gebeurd zijn). Hij diende bovendien de door het bestuursorgaan opgestelde jaarrekening over het verkorte, onvolledige boekjaar (periode tussen vorige jaarafsluiting en datum van ontbinding) te controleren. 21 Enige opdracht tijdens de vereffening zelf of bij de sluiting ervan was hem evenwel niet toebedeeld.
3.2 - Nieuwe recht: de commissaris blijft in functie a) Algemeen Nu de commissaris, althans in deze vennootschappen waar er voor de beslissing tot ontbinding één in functie was, op grond van het nieuwe art. 194 W.Venn. een duidelijke taak krijgt toebedeeld (met name het nazicht van de vereffeningsrekeningen bij de sluiting van de vereffening) stelt zich de vraag wat er precies met zijn mandaat gebeurd tijdens het vereffeningsproces. Wordt zijn mandaat tijdelijk opgeschort? Gaat hij in een soort coma om opnieuw gewekt te worden op het ogenblik van de sluiting van de vereffening? Of blijft hij gewoon in functie? En zo ja, wat is dan zijn preciese taak ? 20 21
DE BIE, E. en DE LEENHEER, J., O.C., blz. 62. Deze beide taken heeft hij trouwens ook onder het nieuwe recht nog steeds.
18 , 11'
Het ziet er naar uit dat de stelling krachtens dewelke de commissaris gewoonweg in functie blijft het merendeel van de rechtsleer achter zich heeft kunnen scharen. Aldus stelt Prof. GEENS: "Een constructieve interpretatie van deze gewijzigde bepaling laat toe om te beschouwen dat de commissaris in functie moet blijven na de vereffening en dat de algemene vergadering op gestelde tijdstippen tot zijn hernieuwing of, in voorkomend geval, . . . ,,22 tot zijn vervanging moet overgaan. Ook in kringen van het bedrijfsrevisoraat zelf wordt deze idee verdedigd. 23
b) Wat is de rol van de commissaris in de vennootschap in vereffening buiten of bovenop de verificatie van de vereflèningsrekeningen ? Eenmaal aanvaard dat hij in functie blijft, rijst de vraag: wat is zijn concrete taak ? Heeft hij enkel een taak te vervullen bij de sluiting van de vereffening of heeft hij daarentegen ook een taak tijdens het vereffeningsproces zelf? De enige taak die hem tijdens het vereffeningsproces zelf kan toebedeeld worden houdt uiteraard verband met de jaarrekening en de controle daarvan. Maar zijn er tijdens de vereffening van een vennootschap nog "echte" jaarvergaderingen waarin "echte" jaarrekeningen worden goedgekeurd? Laat ons dit voorafgaand even onderzoeken. b.l.) - De jaarvergadering en de jaarrekening van de vennootschap in vereffening De statutaire bepalingen m.b.t. het boekjaar blijven ook in de vennootschap in vereffening onverkort van toepassing. De vereffenaar zal bijgevolg over elk verlopen boekjaar een inventaris en een jaarrekening dienen op te stellen. De eerste door de vereffenaar op te stellen jaarrekening zal in veel gevallen betrekking hebben op een verkort boekjaar, namelijk het resterende gedeelte van het boekjaar sinds de datum van het ontbindingsbesluit. Zoals hoger aangestipt zijn het de bestuurders/zaakvoerders die, wat het jaar betreft waarin de vennootschap in vereffening wordt gesteld, de jaarrekening nog dienen op te stellen over de periode tussen de afsluiting van het laatste boekjaar en de datum van het ontbindingsbesluit. Luidens artikel 193, eerste lid W.Venn. dienen de vereffenaars elk jaar aan de algemene vergadering de jaarrekening voor te leggen. Zij dienen daarbij expliciet de redenen te vermelden waarom de vereffening nog niet kon voltooid worden. O.i. wordt dit laatste best opgenomen in een afzonderlijk verslag, dat bij de jaarrekening wordt gevoegd, en dat in feite het gebruikelijke jaarverslag voor de vennootschappen "in going concern" vervangt.
GEENS, K., HELLEMANS, F. en WYCKAERT, M., O.C., blz. 123. BATS, G., "De commissaris tijdens de duur en bij de afsluiting van de vereffening", Acc.&Bedrijfsk., 2002/4, 13.
22 23
19 , 11'
Ofschoon artikel 193 W.Venn. enkel gewag maakt van de voorlegging van een jaarrekening, dient de vereffenaar naar ons oordeel ook jaarl~ks een inventaris op te stellen. De inventaris ligt immers aan de basis van de jaarrekening. 2 In de NV, CV, Comm. VA en BVBA dient deze jaarrekening opgesteld te worden overeenkomstig artikel 92 W.Venn. (art. 193, tweede lid W.Venn.). Een belangrijke verschilpunt met de vennootschap "in going concern" is dat de jaarrekening van de invereffeninggestelde vennootschap blijkbaar enkel aan de jaarvergadering voorgelegd wordt "ter kennisneming" en niet ter goedkeuring. Artikel 193 W.Venn. hanteert immers nergens het begrip "goedkeuring" dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld artikel 284 W.Venn. (BVBA) en artikel 554 W.Venn. (NV). Dit lijkt logisch. De jaarrekeningen worden de jaarlijkse algemene vergadering enkel voorgelegd om hen op periodieke basis een inzicht te geven in het verloop van de vereffeningsactiviteiten en een stand van zaken op te maken waaruit de aandeelhouders vervolgens hun conclusies kunnen trekken (namelijk, de vereffenaar zijn opdracht laten voortzetten of desgevallend zijn mandaat intrekken en een andere vereffenaar benoemen). De goedkeuring van de vereffeningsrekeningen alsdusdanig en de daaraan in hoofde van de vereffenaar gekoppelde décharge vindt pas plaats op het einde van de rit, namelijk op het ogenblik van de sluiting van de vereffening. Wel dient de jaarrekening door de vereffenaar, binnen de dertig dagen na de datum van de jaarvergadering, neergelegd te worden bij de Nationale Bank van België. De artikelen 101 en 102 W.Venn. zijn van toepassing op deze neerlegging (art. 193, tweede lid W.Venn.). Merk op dat ook in deze bepaling als vertrekpunt voor de berekening van de dertig-dagentermijn gerefereerd wordt naar de "datum van de vergadering" en niet, zoals in artikel 98 W.Venn., "nadat de jaarrekening is goedgekeurd", wat er opnieuw op wijst dat deze jaarrekening van de vennootschap in vereffening niet wordt goedgekeurd. Artikel 193, tweede lid W.Venn. vereist dat samen met de jaarrekening "de andere bij dit artikel voorgeschreven stukken" dienen neergelegd te worden. Dit kan enkel slaan op het document waarin de vereffenaar opgave doet van de redenen waarom de vereffening nog niet kon worden voltooid (dat, zoals hoger vermeld, o.i. best de vorm aanneemt van een afzonderlijk verslag opgesteld door de vereffenaar) Wanneer artikel 193 W.Venn. stelt dat de vereffenaar elk jaar de jaarrekening dient voor te leggen aan "de algemene vergadering" wordt hiermee dan de datum van de jaarvergadering bedoeld zoals deze statutair is vastgelegd ? Ofschoon dit niet expliciet uit de wettekst zelf blijkt, komt het ons voor van wel. Anderen zijn evenwel van oordeel dat de vereffenaar terzake niet gebonden is door de statutair bepaalde datum van de jaarvergadering doch dat hij vrij de datum van de jaarlijkse algemene vergadering kan bepalen. 25
In dezelfde zin: DE BIE, E. en DE LEENHEER, J., o.c., blz. 64. DE BIE, E., en DE LEENHEER, 1.., O.C., blz. 60 met verwijzing in voetnoot naar Van Ryn, 1., Principes, 1I, 119, nr. 1077 en naar Du Faux, L., "La Liquidation", 58, nr. 20.
24
25
20 , 11'
Om alle misverstanden te vermijden lijkt het ons aangewezen een en ander klaar en duidelijk in de statuten van de invereffening gestelde vennootschap te regelen door een clausule in te lassen die als volgt zou kunnen luiden: "Ieder jaar, op de ... van de maand ... om .... uur zal de vereffenaar de algemene vergadering samenroepen met het oog op de voorlegging van de jaarrekening zoals bedoeld in artikel 193 W Venn." Men kan zich tevens de vraag stellen of de vereffenaar verplicht is de jaarlijkse voorlegging van de jaarrekening te organiseren binnen de zes maanden na afsluiting van het boekjaar zoals vereist door artikel 92, §1, tweede lid W.Venn. ? Ook dit blijkt niet met zoveel woorden uit de tekst van artikel 193 W.Venn. Of moeten we aannemen dat de verwijzing in het tweede lid van artikel 193 W.Venn. naar artikel 92 W.Venn. niet louter een verwijzing is naar de vorm en inhoud waaronder de jaarrekening zich dient te manifesteren (een verwijzing dus naar art. 92, §1, eerste lid) maar een algehele verwijzing naar artikel 92 (en dus ook naar het tweede lid van artikel 92, §1). Ook wat deze problematiek betreft kan de hierboven voorgestelde statutaire clausule soelaas brengen en discussies vermijden. b.2) - Taak van de commissaris Is dan vervolgens aan de orde de vraag naar de rol en tussenkomst van de commissaris, die zoals gezegd in functie blijft, m.b.t. deze jaarrekeningen en jaarvergaderingen. Dient hij deze goed te keuren en moet hij dan telkens ook kwijting krijgen zoals bij een vennootschap "going concern" ? Of hoeven deze rekeningen hem niet voorgelegd te worden en is hij in feite een "werkloze" commissaris-in-functie die, zoals een patiënt die klinisch dood is, artificieel in leven dient gehouden te worden omdat we hemlhaar nodig hebben voor de verificatie van de vereffeningsrekeningen bij de sluiting van de vereffening? Het standpunt van de Juridische Commissie binnen de schoot van het Instituut der Bedrijfsrevisoren lijkt hieromtrent geëvolueerd te zijn. Aanvankelijk hield ze zich bij een letterlijke lezing van art. 194 W.Venn. en verdedigde bijgevolg het standpunt dat de commissaris enkel bij de afloop van de vereffening tussenkomt. 26 De achterliggende redenering was dat de vereffenaar weliswaar jaarlijks aan de algemene vergadering de jaarrekening moet voorleggen, maar dat er niet in een jaarlijkse goedkeuring, noch in een jaarlijkse controle van die rekeningen door de commissaris is voorzien. Ondertussen lijkt het IBR evenwel een ander standpunt ingenomen te hebben. 27 Het feit dat in geen goedkeuring van de rekeningen is voorzien, is niet voldoende om te besluiten dat er in de loop van de vereffening geen tussenkomst kan zijn vanwege de commissaris, is nu de redenering. Er wordt terzake verwezen naar de geconsolideerde rekening die evenmin wordt "goedgekeurd" door de algemene vergadering doch die ook onder controle van de commissaris gebeurt. Vandaar dat binnen de Juridische Commissie van het IBR thans een aantal leden stellen dat tijdens de vereffening de opdracht van de commissaris, met name de controle van de enkelvoudige of geconsolideerde jaarrekening, blijft bestaan en dit overeenkomstig de Europese richtlijnen die niet voorzien in een uitzondering op de controle op de jaarrekening 26 27
Zie IBR-Jaarverslag 2000, blz. 120. Zie IBR-Jaarverslag 2001, blz. 114-115.
21 , 11'
ingeval van vereffening. Terzake zou de commissaris jaarlijks een verslag over de jaarrekening moeten opmaken. De jaarrekening zou jaarlijks aan de algemene vergadering moeten overgemaakt worden zonder goedkeuring evenwel. 2 Wat ons betreft kan dit standpunt volkomen bijgetreden worden. Indien de wetgever inderdaad gewild heeft dat de commissaris, eenmaal de vennootschap in vereffening is, onverkort in functie blijft teneinde in het kader van de sluiting van de vereffening tot controle te kunnen overgaan van de vereffeningsrekeningen, dan lijkt het zinvol hem ook een controletaak toe te bedelen gedurende het vereffeningsproces zelf. Zolang dit niet uitdrukkelijk in de wettekst zelf terug te vinden (wat de lege ferenda best zou mogen), is het opnemen van een statutaire clausule in die zin, zoals het IBR voorstelt, terzake inderdaad een nuttige suggestie. Het feit dat de jaarrekening tijdens het vereffeningsproces niet hoeft goedgekeurd te worden, doet geen afbreuk aan het feit dat de aandeelhouders recht hebben op gecontroleerde en daardoor betrouwbare financiële informatie vanwege de vereffenaar. Een jaarlijkse weerkerende kwijting in hoofde van de commissaris hoeft daar o.i. niet aan gekoppeld te worden. Deze kan globaal gegeven worden bij de sluiting van de vereffening. Een en ander betekent uiteraard dat het mandaat van de commissaris bij lang aanslepende vereffeningen bij tijds verlengd wordt tenzij de vennootschap op een gegeven moment in een situatie terecht komt waarbij ze niet langer voldoet aan de wettelijke criteria inzake de benoeming van een commissaris. Alsdan hoeft ze hem uiteraard niet te herbenoemen.
28 Het eigenaardige is dat verderop in het IBR-Jaarverslag 2001, blz. 115, waar men voorstelt dit principe in een statutaire clausule te vertalen men het wel heeft over de "goedkeuring" van de rekeningen. Dit lijkt ons te verregaand en contradictorisch met wat eerder verkondigd wordt in hetzelfde Jaarverslag.
22 , 11'
lIL - ONTBINDING MET ONMIDDELLIJKE SLUITING VAN DE VEREFFENING: RECHTSGELDIGE TECHNIEK? 1. - ONTBINDING EN SLUITING VAN VEREFFENING IN EEN AKTE De wetgever is, met het nieuwe artikel 194 W.Venn., tegemoet gekomen aan een heersende praktijk die erin bestond de twee "afsluitende vereffeningsvergaderingen" samen te voegen tot één enkele vergadering. Van een totaal andere orde is de vraag of het mogelijk is de "ontbindingsvergadering" te combineren met de (thans enige) "afsluitende vereffeningsvergadering". Volgens bepaalde auteurs, onder het regime van het oude recht (lees: voor de inwerkingtreding van het Wetboek van Vennootschappen), stuitte dergelijke combinatie op fundamentele bezwaren omdat zij de gehele regeling inzake de vereffening terzijde schuift. 29 Er werd geargumenteerd dat de sluiting van de vereffening, anders dan het ontbindingsbesluit, verregaande gevolgen heeft voor de schuldeisers en dat het precies in grote mate de belangen van die schuldeisers zijn die de wetgever heeft willen beschermen. DE BIE kwam dan ook tot het besluit dat de ontbinding en de sluiting van de vereffening in één akte enkel mogelijk was in de hypothese dat ofwel alle schuldeisers instemden met deze werkwijze (wat in de praktijk haast niet haalbaar is, denk bv. aan de fiscus) ofwel dat er kon vastgesteld worden dat er geen schulden meer te vereffenen waren. Deze vaststelling diende, aldus DE BIE, te gebeuren door de vereffenaar, op basis van de staat van activa en passiva, die bij voorkeur uit het midden van de voormalige bestuurders werd gekozen daar in feite enkele de voormalige bestuurders met kennis van zaken dergelijke vaststelling konden doen. We kunnen de stelling van deze auteur volkomen bijtreden en zij geldt o.i. nog steeds onder het nieuwe regeling zoals uitgewerkt door het Wetboek van Vennootschappen. Er is anderzijds ontegensprekelijk een grote behoefte in vele vennootschappen, vooral kleinere, om in één enkele adem te ontbinden en meteen tot een sluiting van de vereffening over te gaan. Niet zelden wordt immers de vereffening reeds concreet ingezet nog voor het eigenlijke ontbindingsbesluit wordt genomen. De activa zijn verkocht, de activiteiten zijn gestaakt, wat rest is nog wat cash geld, gelden op een bankrekening of enkele vorderingen in rekeningcourant van de vennoten. In dergelijke hypothese (namelijk, er is de facto reeds vereffend) en op voorwaarde dat ook alle schulden zijn vereffend (behoudens eventuele consignatie van de eigenlijke kosten van de vereffening en eventuele nog te verwachten belastingen betrekking hebbend op het laatste boekjaar of betrekking hebbend op de liquidatie) lijkt ons een ontbinding, meteen gevolgd door een sluiting van de vereffening in dezelfde akte, mogelijk mits alle aandeelhouders aanwezig of vertegenwoordigd zijn en zulks met eenparigheid besluiten.
29
DE BIE, E., in "Statutenwijziging doorgelicht", die Keure, 1999, blz. 75.
23 , 11'
Wel dient in een scenario van ontbinding met onmiddellijke sluiting van vereffening naar ons oordeel steeds een vereffenaar benoemd te worden die bovendien een vereffeningsverslag moet voorleggen en wel om drie redenen. Vooreerst om hem de vaststelling te laten doen dat er effectief geen schulden meer te vereffenen zijn of dat, met betrekking tot de nog te verwachten schulden (bv. belastingaanslagen), de nodige gelden werden geconsigneerd. Bovendien om de eventuele ''vergeten'' debiteuren een persoon aan te bieden die ze desgevallend tijdens de periode van de zgn. passieve rechtspersoonlijkheid (vijf jaar na de sluiting van de vereffening) kunnen aanspreken op grond van artikel 198 W.Venn. Wordt er geen vereffenaar benoemd, dan zal niettemin artikel 185 W.Venn. uitwerking krijgen en zullen de in functie zijnde bestuurders/zaakvoerders kunnen aangesproken worden. Een laatste reden die de aanstelling van een vereffenaar rechtvaardigt, houdt verband met de wettelijke verplichting om vereffeningsrekeningen voor te leggen. Er rijzen thans stemmen op die stellen dat de ontbinding, gevolgd door een sluiting van de vereffening in dezelfde akte, zelfs in de hoger omschreven omstandigheden (nl. de facto vereffening vooraf en afwezigheid van schulden), niet meer zou kunnen gelet op het feit dat sinds de inwerkingtreding van het Wetboek van Vennootschappen artikel 196 W.Venn. strafsancties oplegt aan de vereffenaars die nalaten de uitkomsten van de vereffening voor te leggen overeenkomstig artikel 194 W. Venn. Het dient gezegd dat deze strafsanctie ontbrak in het oude recht. Oud artikel 201 van de GWHV voorzag enkel in een strafsanctie in het geval van overtreding van artikel 187 GWHV (de verplichting om elk jaar de jaarrekening voor te leggen met melding van de redenen waarom de vereffening niet kon worden voltooid) maar niet in een strafsanctie in het geval van overtreding van artikel 188 GWHV (voorlegging van de vereffeningsrekening). Ons inziens is het evenwel perfect mogelijk om in een scenario van "ontbinding met dadelijke sluiting van vereffening in één akte" artikel 194 W.Venn. te respecteren en zodoende de strafsanctie van art. 196 W.Venn. te vermijden. Immers, wat artikel 196 W.Venn. strafbaar stelt is het nalaten de vereffeningsrekening voor te leggen. Welnu het volstaat dat de vergadering een korte tijdspanne geschorst wordt om vervolgens, na heropening van de vergadering, de vereffenaar te laten tussenkomen en zijn vereffeningsrekening met bijgaand verslag te laten voorleggen. Dergelijke schorsing hoeft in de tijd niet lang te duren. Uiteraard is het niet de bedoeling dat de vereffenaar in deze tijdspanne daadwerkelijk tot de redactie van zijn vereffeningsverslag overgaat; hij kan dit reeds perfect voor 100 % voorbereid hebben zodat hij de tijdspanne van de schorsing van de algemene vergadering enkel hoeft aan te wenden om desgevallend, op basis van elementen die eventueel nog aan bod zijn gekomen op de algemene vergadering zelf, zijn vereffeningsverslag nog her en der aan te passen. We mogen immers de hoger beschreven uitgangshypothe waarbinnen we het scenario van de ontbinding met dadelijke sluiting van de vereffening toepassen niet uit het oog verliezen. We staan namelijk voor een vennootschap die de facto daadwerkelijk reeds vereffend is nog voor ze voor notaris verschijnt in het kader van de officiële in ontbinding stelling en waarvan alle schulden betaald zijn en enkel nog hier en daar een consignatie dient te gebeuren voor te verwachten schulden zoals vereffeningskosten en eventuele belastingaanslagen. In feite zal het vereffeningsverslag dat de vereffenaar voorlegt nauw aansluiten bij de staat van de activa en passiva die het bestuursorgaan in het kader van het voorstel tot ontbinding bij zijn bestuursverslag moet voegen, zeker wanneer de afsluitdatum van deze staat van activa en passiva nauw aansluit bij
24 , 11'
de datum van de algemene vergadering waarop tot de ontbinding met dadelijke sluiting wordt besloten. En quid met de door art. 194 W Venn. opgelegde termijn van één maand tussen de neerlegging van het vereffeningsverslag en de sluiting van de vereffening? Staat deze wetsbepaling het gebruik van het procédé van de ontbinding met dadelijke sluiting van vereffening in één akte niet in de weg ? Er dient o.i. een onderscheid gemaakt te worden tussen vennootschappen zonder en vennootschappen met een commissaris. Is in de in vereffening gestelde vennootschap geen commissaris aanwezig, dan verzet er o.i. zich niets tegen dat de aandeelhouders (die per hypothese allen aanwezig zijn of minstens bij volmacht geldig vertegenwoordigd) bij unanimiteit beslissen om te verzaken aan deze termijn van één maand gedurende dewelke ze in principe over een individueel onderzoeksrecht beschikken. Het gaat uiteindelijk per hypothese om een eenvoudige vereffening (alles is de facto reeds vereffend) en deze wetsbepaling is er enkel om hun individuele en private belangen te dienen, zodoende dat hieraan perfect kan verzaakt worden. Is er in de vennootschap wel een commissaris dan dient in toepassing van artikel 194 W.Venn. de vereffenaar het vereffeningsverslag met de nodige stavingsstukken ter controle voor te leggen aan de commissaris. Uit de wettekst blijkt dat deze in feite over een minimumtermijn van één maand beschikt om deze te controleren daar er ten vroegste één maand nadien een afsluitende algemene vergadering kan geörganiseerd worden. Het lijkt ons weinig waarschijnlijk dat de commissaris, die zijn controletaak naar behoren zal wensen te vervullen en terzake ook dus een verantwoordelijkheid heeft, bereid zal gevonden worden om staande de ontbindingsvergadering tot de controle over te gaan en dus te verzaken aan de termijn van één maand. Er dient derhalve besloten te worden dat in vennootschappen waar een commissaris aanwezig is, de toepassing van het procédé van de ontbinding met dadelijke sluiting in één akte uitgesloten is, zelfs in de hypothese dat alles reeds daadwerkelijk vooraf is vereffend en er geen schulden meer zijn. Wel is het o.i. mogelijk, opnieuw met unanieme instemming van alle aanwezige of geldig vertegenwoordigde aandeelhouders, dat de commissaris, indien hij daartoe bereid is en de omstandigheden eigen aan de zaak zulks toelaten, zijn werkzaamheden binnen de maand weet af te ronden en de afsluitende algemene vergadering binnen kortere periode dan één maand wordt geörganiseerd. De verzaking aan de wettelijke termijn van één maand, zowel door de aandeelhouders als door de commissaris, wordt dan best formeel genotuleerd in het procesverbaal van de algemene vergadering. Tot slot nog dit. Opteert men voor het procédé van de ontbinding met onmiddellijke sluiting van de vereffening in één akte, dan komt het ons voor dat men de buitengewone algemene vergadering dient aan te vangen met de goedkeuring van de jaarrekening en kwijting van de bestuurders als allereerste agendapunt. Immers, indien men geen gebruik maakt van deze algemene vergadering door wie en op welk tijdstip zal dan nog de jaarrekening over het lopende boekjaar kunnen goedgekeurd geworden en van wie zullen de bestuurders décharge krijgen. Men mag niet vergeten dat eenmaal de vereffening definitief gesloten is de vennootschap opgehouden heeft te bestaan en er bijgevolg geen organen meer overblijven.
25 , 11'
Het volstaat daartoe bv. de jaarrekening over het lopende boekjaar zo kort mogelijk bij de geplande datum van de algemene vergadering die over de in ontbindingstelling zal beslissen af te sluiten en deze dienst te laten doen als staat van activa en passiva in de zin van art. 181 W.Venn. Voor het per hypothese zeer korte tijdperk tussen de afsluitdatum van deze staat van activa en passiva (lees: jaarrekening) en de eigenlijke datum van de buitengewone algemene vergadering die tot ontbinding beslist, kan o.i. volstaan met een korte verklaring in de notulen van het proces-verbaal dat er sindsdien geen activa- noch passivabewegingen zijn geweest. Besluit: Onze voorkeur blijft uitgaan naar een vereffeningsprocédé dat volledig binnen het kader blijft en in overeenstemming is met de onderscheiden etappes zoals ze door de wetgever zijn geörganiseerd, te weten in chronologische volgorde: a) beslissing tot ontbinding met aanstelling van een vereffenaar; b) de vereffenaar die zijn vereffeningstaak volbrengt en hierover verslag uitbrengt met de nodige stavingsdocumenten c) de vereffenaar die, na afloop van zijn vereffening en ten vroegste één maand vanaf die datum, een afsluitende algemene vergadering organiseert die tot de sluiting van de vereffening beslist en kwijting krijgt. In uitzonderlijke gevallen echter en enkel indien: a) de eigenlijke verefffening (o.a. tegeldemaking van activa, stopzetting van activiteit, betaling van leveranciers en andere schuldeisers) de facto reeds is doorgevoerd nog voor de officiële in ontbinding stelling bij authentieke akte, èn b) alle schulden vereffend zijn (met uitzondering van eventuele consignatie van de vereffeningskosten en eventueel te verwachten belastingaanslagen), kan toepassing gemaakt worden van het procédé van de ontbinding met sluiting in één akte, voorzover er geen commissaris aanwezig is in de vennootschap.
2. - ONTBINDING (NA VERENIGING VAN ALLE AANDELEN IN EEN HAND) MET OVERNAME VAN ACTIVA EN PASSIVA DOOR DE (ENIGE) AANDEELHOUDER(S) Een en andere frequent toegepaste techniek in de praktijk is de ontbinding met overname van actief en passief door de aandeelhouder(s). Doorgaans is dit het geval in de hypothese waarbij op het ogenblik van de invereffeningstelling alle aandelen in één hand zijn verenigd. Ook dit procédé heeft een ontbinding met onmiddellijke sluiting van de vereffening voor gevolg. De akte bevat dan meestal volgende vaststellingen en/of clausules: - vaststelling dat de vennootschap éénhoofdig is geworden en dat alle aandelen in de hand van één enkele aandeelhouder zijn verenigd; - beslissing om bijgevolg de vennootschap in ontbinding te stellen. - beslissing dat de enige aandeelhouder alle activa en passiva overneemt; - onmiddellijke sluiting van de vereffening.
26 , 11'
De vraag is of deze techniek rechtsgeldig is en zo ja, in welke omstandigheden? Sommigen zijn van oordeel dat deze handelswijze sterk betwistbaar is?O Inzonderheid wanneer de enige aandeelhouder zelf een rechtspersoon is dan dient aldus deze strekking toepassing gemaakt te worden van het procédé van de met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting (de zgn. "geruisloze fusie" zoals geregeld door de artikelen 676 W.Venn. en 719 tot 727 W.Venn.). Dit procéde vergt de neerlegging van een fusievoorstel, een wachttermijn van zes weken en de organisatie van twee algemene vergaderingen (één in hoofde van de te ontbinden vennootschap, een tweede in hoofde van de overnemende vennootschap). Is de enige aandeelhouder een natuurlijk persoon dan ontbreekt ieder wettelijk kader, zo wordt gesteld, en heeft bovendien het procédé een ongeoorloofd gevolg, nl. het brengt de vennootschapsschuldeisers in samenloop met de privé-schuldeisers van de privéaandeelhouder . Vooraanstaande auteurs hebben in het verleden evenwel (weliswaar voor de inwerkingtreding van de wet van 29 juni 1993 inzake de fusies) de geldigheid van het procédé erkent. 31 Deze auteurs baseren zich op een Cassatie-arrest van 22 maart 1962. 32 Het dient toegegeven dat dit Cassatie-arrest inmiddels achterhaald is want het dateerde uit de periode dat de vereniging van alle aandelen in één hand een einde stelde aan de rechtspersoonlijkheid waarbij werd voorgehouden dat in dergelijk geval iedere vereffening overbodig is omdat het hele vermogen van de vennootschap, zowel actief als passief, overgaat op de enige aandeelhouder die als opvolger tot de goederen van de vennootschap diende te worden beschouwd. Toch komt het ons voor dat het procédé in bepaalde omstandigheden nog steeds onder het huidige recht geldig kan toegepast worden mits bepaalde voorwaarden te respecteren en vooral mits ertoe bereid te zijn bepaalde juridische èn fiscale consequenties te ondergaan. Laat ons ons vooreerst toespitsen op de vraag in welke hypothesen het inroepen van het feit van de vereniging van alle aandelen in één hand is als argument om in ontbinding te gaan juridische zinvol is. Het lijkt ons absurd of minstens te getuigen van weinig vennootschapsrechtelijke background om in een BVBA in te roepen dat wegens de vereniging van de aandelen in één hand besloten wordt om de vennootschap in ontbinding te stellen daar dit type van vennootschap nu eenmaal perfect éénhoofdig kan bestaan. In de BVBA zal men dus een correcte terminologie in de akte dienen te gebruiken en zonder meer tot de ontbinding besluiten (zonder te melden dat de vereniging van alle aandelen in één hand aan de basis ligt).
30
DE BIE, E., in "Statutenwijziging doorgelicht", die Keure, 1999, blz. 77-80.
31 We verwijzen o.a. naar RONSE, VAN RULLE, NELISSEN GRADE en VAN BRUYSTEGEM in hun
overzicht van rechtspraak 1978 (T.P .R., 1978, 967, nr. 381). We verwijzen tevens naar VAN R YN en VAN OMMESLAGHE (R.e.J.B., 1967,381-382, nr. 85). 32
Pas., 1962, I, 807.
27 , 11'
In een V.O.F., Comm.V ofin een coöperatieve vennootschap heeft de vereniging van alle aandelen in één hand de ontbinding van rechtswege voor gevolg. 33 In deze types vaststellen dat er een vereniging is van alle aandelen in één hand om vervolgens tot de ontbinding te besluiten is hier ook weinig zinvol daar de vennootschap reeds (automatisch, van rechtswege) in vereffening is. De terminologische aanhef in de ontbindingsakten van deze vennootschapstypes moet dus eerder gaan in de richting van een dubbele vaststelling, met name a) van het feit dat de alle aandelen in één hand zijn verenigd en b) van het feit dat de vennootschap daardoor reeds in ontbinding is. In een NV of Comm. V A liggen de zaken o.i. anders. In dit type vennootschap heeft immers het verenigigd zijn van alle aandelen in één hand niet tot gevolg dat de vennootschap van rechtswege wordt ontbonden (cfr. art. 646, eerste lid W.Venn.). Het enige gevolg is dat de enige aandeelhouder na verloop van één jaar geacht wordt hoofdelijk borg te staan voor alle verbintenissen van de eenhoofdig geworden vennootschap. Het is precies door een beslissing tot ontbinding dat men dit gevolg ongedaan kan maken (art. 646, tweede lid W.Venn.). Gevolg: een beslissing tot ontbinding wegens het verenigd zijn van alle aandelen in één hand, lijkt slechts zinvol in de NV of Comm. VA. Samengevat: de aanhef van de bewuste akte zal verschillend zijn naargelang het type van vennootschap.
De vraag is dan vervolgens of in elk van deze types vennootschappen de vereffening kan plaatsvinden (en meteen gesloten kan worden) bij middel van een beslissing door de enige aandeelhouder om alle activa en passiva over te nemen. Het feit of die enige aandeelhouder een andere vennootschap dan wel een natuurlijk persoon is, doet o.i. niet terzake. Het is uiteraard sterk af te raden om een natuurlijke persoon-enige vennoot dit procédé voor te stellen daar hij of zij met gans zijn privé zal komen in te staan voor de (eventueel latente en mogelijks niet gekende) schulden van de vennootschap. De mogelijke gevolgen zijn niet te overzien. Het procédé dient dus om die reden in de praktijk beperkt te worden tot situaties waarbij de enige vennoot zelf een rechtspersoon is. Quid indien de enige vennoot zelf een vennootschap is. Het feit dat het W. Venn. de figuur van de met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting (zgn. "geruisloze fusie") kent is naar ons oordeel geen beletsel om tot een klassieke ontbinding te beslissen. 34 "Fusie" en "ontbinding" hebben zowel juridisch als fiscaal totaal andere gevolgen.
Cass., 7 oktober 1958, Pas., 1958, I, 132. In dezelfde zin: BOUCKAERT, F., "Notarieel Vennootschapsrecht NV en BVBA", Kluwer Rechtswetenschappen, blz. 776-777. 33
34
28 , 11'
Als de moedervennootschap beslist om haar 100%-dochtervennootschap te ontbinden dan roept ze andere juridische en fiscale gevolgen in het leven dan wanneer ze beslist om met deze te fuseren. Aldus zal er bij beslissing tot ontbinding geen overgang van rechtswege van gans het actief en passief zijn zoals inzake fusie. Zo ook zal de ontbindingsbeslissing haar eigen fiscaal regime ondergaan en niet kunnen genieten van de fiscale neutraliteit die (mits het respecteren van bepaalde voorwaarden) geldt voor een fusie. De met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting is een ontbinding "zonder vereffening". De ontbinding met beslissing (door de enige aandeelhouder) om alle activa en passiva over te nemen is naar ons oordeel wel degelijk een ontbinding "met vereffening". Luidens artikel 184 W.Venn. wordt de "wijze van vereffening" vrij bepaald bij beslissing van de algemene vergadering, in casu de enige aandeelhouder. De wijze van vereffening zal er in casu precies in bestaan dat de enige aandeelhouder alle activa en passiva overneemt. Tegen het feit dat alle activa worden overgenomen kan uiteraard geen enkel bezwaar bestaan. Ook bij een klassieke ontbinding, met sluiting van de vereffening naderhand, zouden deze activa toekomen aan de enige aandeelhouder. Quid met feit dat door de toepassing van het hier besproken procédé in feite een vereffening wordt gesloten zonder dat alle passiva aangezuiverd wordt? Het passief wordt immers overgenomen door de enige aandeelhouder die zulks uitdrukkelijk verklaart in de akte. O.i. kan dit argument contra zijn. De aanwezigheid van onbetaalde schulden staat immers de sluiting van de vereffening van een vennootschap hoegenaamd niet in de weg, zo werd beslist door het Hof van Cassatie. 3S Het enige echt fundamentele bezwaar bij de toepassing van dit procédé zit hem o.i. in de vraag of de belangen van de schuldeisers voldoende gevrijwaard zijn. Dit wordt de ultieme toetssteen voor het al dan niet toepassen van het procédé. Men kan er niet om heen dat dit procédé tot gevolg heeft dat de schuldeisers van de ontbonden vennootschap in samenloop komen met de schuldeisers van de enige aandeelhouder en dat het precies de bedoeling was van artikel 183 W.Venn. om dit te vermijden door te stellen dat de vennootschap na de ontbinding geacht wordt voort te bestaan voor haar vereffening. De vraag of een ontbinding door vereniging van alle aandelen in één hand, met verbintenis tot overname door de enige aandeelhouder van alle activa en passiva, al dan niet juridisch geoorloofd is zal o.i. dan ook van geval tot geval dienen beoordeeld te worden rekening houdend inzonderheid met de positie van de schuldeisers en hun belangen. In het geval de activa van de te ontbinden vennootschap in principe volstaan om de schuldeisers te betalen, dan kan de toepassing van het procédé hen, in vergelijking tot een klassieke ontbinding-vereffening, nadeel berokkenen daar ze zodoende in samenloop komen met mogelijke andere schuldeisers van de enige aandeelhouder.
35 Cass., 22 maart 1962, Pas. 1962,1.,806 met conel. Adv.-generaal Ganshofvan der Meerseh; R.C.J.B., 1963, 45, met noot Renauld, J.G.
29 , 11'
Het feit dat in dergelijke hypothese de rechten van de schuldeisers theoretisch kunnen geschaad worden (door het in samenloop komen met de schuldeisers van de enige vennoot) betekent daarom evenwel niet noodzakelijk dat ze ook effectief zullen geschaad worden. Aldus worden de rechten en/ofbelangen van de schuldeisers bij dit procédé bijvoorbeeld niet geschaad wanneer de enige aandeelhouder zeer solvabel is of zelfs meer solvabel is dan de vennootschap die bestemd is om te verdwijnen. Niet zelden wordt de techniek immers toegepast in groepssituaties waarbij de veel belangrijkere moedervennootschap van de groep de "kleine" dochter opdoekt en haar vermogen binnenhaalt. Waarom zou dan de toepassing van deze techniek niet gerechtvaardigd zijn? Wenst men terzake alle risico's te vermijden (bv. een vordering tot nietigverklaring van de sluiting van de vereffening op grond van art. 198, §1, derde gedachtenstreep) dan kan steeds aangeraden worden om het uitdrukkelijk akkoord van de belangrijkste of grote schuldeisers te vragen. Ook in de situatie waarbij de vereffening deficitair is of lijkt te worden, zijn o.i. de schuldeisers gebaat met dergelijk procédé. Indien de activa van de ontbonden vennootschap zowiezo niet volstaan om hun schuld volledig afte lossen, dan kan krijgen ze een nieuwe debiteur in de plaats wat hun toestand verbetert in vergelijking tot een klassieke ontbinding waar ze bij een deficit op hun honger blijven. Het is in elk geval aan te bevelen, opnieuw ter bescherming van de belangen van de schuldeisers, om ook bij de toepassing van deze techniek formeel over te gaan tot de aanstelling van een vereffenaar (bij voorkeur een rechtspersoon om aansprakelijkheidsredenen) teneinde de schuldeisers de werking van artikel 198 W.Venn. niet te ontnemen. Doet men zulks niet dan zullen zowiezo de in functie zijnde bestuurders, die mogelijks natuurlijke personen zijn (!), ten aanzien van derden als vereffenaars beschouwd worden en met mogelijke aansprakelijkheidsvorderingen kunnen geconfronteerd worden. Noteren we tenslotte dat een ontbinding middels het procédé van de vereniging van alle aandelen in één hand ten stelligste af te raden valt indien tot het patrimonium van de te ontbinden vennootschap onroerende goederen behoren daar de overgang van dergelijke goederen op grond van artikel 130 van het Wetboek Registratierechten zal geregistreerd worden tegen het verkooprecht van 12,5 % (10 % in Vlaanderen). Tot nu toe hebben we vraag naar de geldigheid van het procédé van de onmiddellijke sluiting van de vereffening door overname van activa en passiva enkel belicht vanuit de hypothese waarbij er slechts één enkele aandeelhouder is op het ogenblik van de ontbinding. De vraag dient gesteld of het denkbaar is dat hetzelfde procédé wordt toegepast wanneer er meerdere aandeelhouders zijn op het ogenblik van de ontbinding en verklaren het actief en passief, bv. in verhouding tot hun aandelenbezit, over te nemen. In de praktijk komt zulks omzeggens niet voor. Het is o.i. ook volkomen af te raden om reden dat het probleem van het in samenloop komen met de privé-schuldeisers van de vennoten in hoofde van de vennootschapsschuldeisers aldus sterk uitvergroot wordt en bovendien totaal ononverzichtelijk wordt. Tot slot nog dit. Voor alle duidelijkheid. Bij toepassing van het procédé van de ontbinding na vereniging van alle aandelen in één hand met verklaring van overname van al het actief en passief door de enige aandeelhouder zal men vennootschaprechtelijk rekening houden met volgende elementen:
30 , 11'
a) de formaliteiten voorzien door art. 181 W.Venn. dienen onverkort toegepast te worden (toelichtend verslag van het bestuursorgaan, staat van activa en passiva en dekundigeverslag over deze staat); het is en blijft immers een beslissing tot ontbinding b) er dient een vereffenaar aangesteld te worden (reden: cfr. hoger) c) de vereffenaar dient een vereffeningsverslag op te stellen (reden: strafsanctie op het ontbreken van dergelijk verslag) d) er dient rekening mee gehouden te worden dat bij de afsluiting van de akte de vereffening definitief gesloten is en er dus geen vennootschapsorganen meer zijn; bijgevolg dient, net zoals aangegeven bij de problematiek van de ontbinding en de sluiting van de vereffening in één akte, als eerste punt op de agenda de goedkeuring van de jaarrekening van het lopende boekjaar en de décharge van de bestuurders vermeld te worden.
Eric L. SPRUYT Notaris te Brussel Oktober 2002
, 11'
Table des matières
Fusion et scission par constitution - nécessité d'un plan financier ............................ 2 Les risques de «fausses» augmentations de capital ................................................... 4 Incorporation du résultat de I' exercice en cours ....................................................... .4 Incorporation de réserves au capital ......................................................................... .4 Incorporation de plus-values de réévaluation ............................................................ 5 La procédure d'alarme du commissaire (art. 138 c.soc.) ................................•.......... 6 Proposition d'amélioration ........................................................................................ 7 La procédure d 'alarme en cas de pertes importantes .................................................. 8 Procédure ................................................................................................................... 8 Répétition de la procédure ....................................................................................... 10 ASSelTIblée générale ................................................................................................. 11 R6le du COlTIlTIissaire ................................................................................................ 13 Propositions d'améliorations ................................................................................... 13 Annexe 1 : ................................................................................................................... 15 Avis sur les nouvelles procédures spéciales d'inforrnation dans les entreprises en difficulté ................................................................................................................... 15 Annexe 2 : ................................................................................................................... 23 Extrait de la recommandation de révision : entreprises en difficultés (3 décembre 1999) ........................................................................................................................ 23 Bijlage 1 : .................................................................................................................... 25 Advies inzake de bijzondere inforrnatieprocedures bij ondernemingen in moeilijkheden ........................................................................................................... 25 Bijlage 2: ..................................................................................................................... 33 Uittreksel uit de controleaanbeveling - ondernemingen in moeilijkheden (3 decenlber 1999) ........................................................................................................ 33
1
, 11'
Fusion et scission par constitution - nécessité d'un plan financier L'article 705, § Ier c.soc., applicable aux fusions par constitution, stipule que sous réserve des §§ 2 et 3, la constitution de la nouvelle société est soumise à toutes les conditions prévues par Ie Code pour la forme de société choisie. L'article 742, § 1er C. soc. comporte un texte analogue pour les scissions par constitution. La suite des articles cités n'exclut pas l'application des articles 215,391 et 440 relatifs à l' obligation de dresser un plan financier. Dès lors, en présence d'un texte légal clair, nous sommes d'avis qu'en cas de fusion ou de scission par constitution d'une ou plusieurs sociétés, l'obligation de dresser un plan financier est maintenue. La doctrine ne partage généralement pas cette opinion : J-M Nelissen Grade I « C'est à notre avis par erreur que l'application de l'article 29ter (actuellement art. 440 C. Soc.) n'a pas été exclue ». T. Tilquin 2 « Il ne semble de même pas nécessaire de rédiger un plan financier ». K. Geens 3 est moins affirmatif: « Het is correct dat het vereiste van een financieel plan niet expliciet wordt uitgesloten bij een fusie door oprichting. Dit gebeurt evenmin bij omzetting. Zou men in beide gevallen - uitzonderingen daargelaten - niet tot een zelfde zinledigheid van dit vereiste kunnen besluiten? ». 4
J. Lievens en revanche arrive à une conclusion conforme au texte de loi : « Hoewel deze fonnaliteit in casu weinig zinvol is, moet bij afwezigheid van een anders luidende wettelijke bepaling worden aangenomen dat de oprichters een financieel plan moeten opstellen ». Si nous pouvons souscrire à l'opinion que l'établissement d'un plan financier ne présente généralement, mais pas toujours, peu d'utilité lors d'une fusion par constitution, nous ne pouvons en revanche pas suivre cet point de vue lors d'une scission par constitution (ou lors d 'une scission mixte). Le plan financier doit démontrer que la société est à même de faire face à ses engagements. Une opération de fusion ou de scission, ne permet pas de conclure que les sociétés constituées dans Ie cadre de telles opérations seront automatiquement à même de faire face à leurs obligations sur Ie plan financier. En effet, illustrons ceci avec une société (viabie) A qui est en scindée en deux nouvelles sociétés Bet C. Il est parfaitement possible de transférer un actifnet
I J-M Nelissen Grade in « La réalisation de la fusion; les opérations conduisant à la fusion» n° 38, in « Les fusions et scissions internes de sociétés », Ed. du Jeune Barreau de Bruxelles, 1993 et Ie même auteur in « Rechtshandelingen die leiden tot een fusie» n° 38, in « De nieuwe fusiewetgeving 1993 », Biblo, 1994 1 T. Tilquin in « Les scissions de sociétés commerciales ou à forme commerciale » n° 15, in« Les fusions et scissions internes de sociétés », Ed. du Jeune Barreau de Bruxelles, 1993 3 K. Geens in « De nieuwe wet inzake fusies en splitsingen» n° 42, TRV 93/2 4 1. Lievens in « Fusies en splitsingen », n° 79, Mys & Breesch, 1993
2
, 11'
supérieur à minimum légal à C sans que cette société puisse générer, par l'activité transférée, suffisamment de liquidités pour faire face aux dettes transférées (transfert d'une activité dégageant des marges insuffisantes ou transfert d'un immeuble grevé de dettes alors que les revenus locatifs ne permettent pas de faire face aux charges de remboursement). De même la fusion des sociétés E, en difficultés, et F qui est viabie, peut aboutir à la constitution d'une société G qui n'est pas viabie. IJ faut d'ailleurs rappeier que Ie Code des sociétés permet qu'une fusion ou scission
puisse se réaliser avec une société en faillite (art. 681 c.soc.). L'établissement d'un plan financier cohérent permet de détecter ces problèmes potentiels à temps et devrait, Ie cas échéant, aboutir à l'abandon de l'opération de fusion ou de scission envisagée ou à assortir cette opération d'autres mesures. Dès lors, nous sommes d'avis qu'il faut maintenir l'obligation de dresser un plan financier lors d 'une opération de fusion ou de scission tel que cela résulte explicitement des articles 705 et 742 du Code des sociétés. IJ est exact que Ie Code ne comporte pas de disposition explicite déterminant les
personnes responsables en cas de faillite dans les trois ans de la constitution. L'absence de sanction ne supprime pas l'obligation et ce d'autant plus que I' obligation de dresser un plan financier présente un intérêt indéniable.
3
, 11'
Les risques de «fausses » augmentations de capital On distingue généralement trois types d'augmentations de capital : les augmentations de capital avec des apports en espèces ; les augmentations de capital avec des apports en nature; les augmentations de capital sans apports nouveaux. Pour les formes juridiques oû Ie Code des sociétés prévoit un capital minimum (SPRL, SCRL, SA et SCA), des mesures existent pour s'assurer de la réalité des apports (versements des apports en espèces sur un compte financier spécial et procédure de controle des apports en nature). Ces obligations se justifient par Ie fait que Ie capital est un des éléments constituant la garantie des tiers. En revanche, pour les augmentations de capital sans apports nouveaux, il n'existe aucune procédure de protection pour les tiers. Or des abus peuvent se produire. Incorporation du résultat de l 'exercice en cours
La Commission Juridique de l'rRE s s'oppose à ce genre d'incorporations. Il est vrai qu'un résultat intermédiaire n'offre pas les mêmes garanties que Ie résultat de fin d' exercice (l' activité peut être saisonnière, la césure des périodes est faite généralement avec moins de rigueur en cours d'année qu'en fin d'exercice ; on n'a pas nécessairement dressé un réel inventaire, etc.). La seule alternative retenue par la Commission Juridique est de d'abord convoquer une assemblée générale pour modifier les statuts et raccourcir l'exercice. Des comptes annuels sur cet exercice abrégé seraient ensuite arrêtés. Une seconde assemblée générale réserverait les bénéfices sur base de ces comptes annuels pour finalement incorporer ces réserves dans Ie capita!. Jncorporation de réserves au capital
Le notaire instrumentant devrait s' assurer de I' existence de réserves dans la société. A cet effet, il devrait se baser sur les demiers comptes annuels déposés de la société. Les comptes annuels doivent être déposés à la Banque Nationale de Belgique dans Ie mois de leur approbation par l'assemblée générale (art. 98 c.soc.). La Banque Nationale et les greffes des tribunaux de commerce sont chargés de délivrer des copies à ceux qui en font a demande (art. 103 C.soc.). Moyennant une formule d'abonnement il est possible de télécharger, les comptes annuels à partir du site de la Banque Nationale de Belgique. Il est de toutes façons possible de s'assurer, gratuitement, du dépot des comptes annuels sur Ie site: l}ttp:/1l94.7.188.126/justice/index fr.htm du ministère de la justice, onglet « entreprises ». En possession des comptes annuels (récents), il faut s'assurer que Ie tot al algébrique des comptes 13 et 14, dont on a déduit Ie compte 1310 « réserve pour actions propres », soit supérieur au montant dont l'incorporation est proposée.
5
IRE - rapport annuel 1990, pp. 157-158 et IRE - rapport annuel 2001, p. 243
4
, 11'
Si la société présente d'importants retards dans Ie dépot des comptes annueIs, la prudence voudrait que l'on refuse l'opération d'augmentation de capital par incorporation de réserves. Dans une telle situation, on ne dispose pas d'informations récentes dûment approuvées par une assemblée généraie et la société est en état d'infraction pouvant, Je cas échéant, conduire à la dissolutionjudiciaire de la société (art. 182 c.soc.). Jncorporation de plus-values de réévaluation
Les plus-values peuvent être incorporées au capital (art. 57, § 3,2° A.R. 30 janvier 2001). Le point délicat réside dans Ie fait que la comptabilisation d'une plus-value de réévaluation est une opération comptable interne à la société sans aucun controle externe, sauf si la société a nommé un commissaire. En l'absence de controle des plus-values de réévaluation, l'article 57 précité fixe des conditions strictes à la comptabilisation de telles plus-values; parmi celles-ci citons : seuls les immobilisations corporelles et les actions et parts figurant sous les immobilisations financières sont susceptibles d'être réévaluées ; si les actifs en cause sont nécessaires à la poursuite de l'activité de la société ou d'une partie de ses activités, ils ne peuvent être réévalués que dans la mesure ou la plus-value exprimée est justifiée par la rentabilité de l'activité de la société ou par la partie concernée de ses activités ; la valeur réévalué est justifiée dans l'annexe des comptes annuels dans lesquels la réévaluation est actée pour la première fois. Avant de procéder à l'incorporation de plus-values de réévaluation, il seraitjudicieux de s'assurer que les justifications exigées par l'arrêté royal du 30 janvier 2001 sont effectivement fournies.
5
, I"
La procédure d'alarme du commissaire (art. 138 c.soc.) L'article 138 c.soc. prévoit que les commissaires qui constatent au cours de leurs controles des faits graves et concordants susceptibles de compromettre la continuité de l'entreprise, doivent mettre en ceuvre une procédure d'information dite «procédure d'alarme du commissaire ». « Les faits graves et concordants susceptibles de compromettre la continuité doivent
être considérés comme des risques significatifs et non comme la constatation d'une situation de discontinuité déjà intervenue. La loi requiert une conjonction de faits qui donne à pens er que I'entreprise s'engage sur Ie chemin de la faillite si des mesures ne sont pas prises pour redresser la situation »6 Pour un commentaire détaillé, nous renvoyons à I' annexe 1 à ce rapport.
IJ faut souligner que contrairement à la procédure d'alarme de l'article 633 ou la justification de la continuité prévue par l'article 96, 6° la disposition de l'article 138 ne fixe aucun critère « arithmétique ». « La responsahilité du reviseur consiste à évaluer Ie jugement des dirigeants sur la capacité de I 'entreprise à poursuivre ses activités. Il déterminera dans queUe mesure
des incertitudes significatives relatives aux conséquences futures de certains événements ou circonstances peuvent faire naître un doute significatif sur l'aptitude de l'entreprise à poursuivre ses activités, en se basant sur sa propre connaissance des événements et circonstances pertinents au moment ou il effectue ses travaux de , .. 7 revlslOn » . Une des faiblesses du texte légal réside, à notre avis, dans la double évaluation figurant au quatrième alinéa de l'article 138. En réalité il faut se référer à la version néerlandaise de l' article de loi; dans la version française il manque une portion de phrase qui figurait à I' art. 64sexies, § 2 des anciennes lois coordonnées sur les sociétés commerciales. Le commissaire à qui les mesures de redressement ont été communiquées: doit se former une opinion sur l'adéquation des mesures envisagées par I' organe de gestion; doit s'interroger quant à l'opportunité de communiquer ses constations au Président du tribunal de commerce. Si Ie commissaire n'a pas été informé des délibérations de l'organe de gestion en vue d'assurer la continuité, il doit également s'interroger quant à l'opportunité de communiquer ses constatations au Président. Pour un commentaire plus détaillé de la démarche à adopter par Ie commissaire, il convient de consulter la Recommandation de revision relative aux entreprises en difficultés, notamment la rubrique 40 (voir annexe 2).
6
7
IRE - recommandation de revision - Révision d'une entreprise en difficultés (3 décembre 1999) IRE ibidem
6
, I"
Si Ie commissaire avait l'obligation pure et simple de communiquer ses constations en l'absence d'informations ou lorsqu'il estime que les mesures envisagées par l'organe de gestion sont insuffisantes, il serait dans une position nettement plus forte à l'égard de la société qui, avec Ie texte actuel, pourrait lui reprocher une communication qu' elle j ugera éventuellement prématurée. Par ailleurs, la faculté qui est laissé au commissaire «peuvent communiquer » ne résout pas la problématique de l'expectation gap. Les tiers attendent que Ie commissaire signale tout risque. Compte tenu des textes légaux actuels, I' éventuelle responsabilité du commissaire qui ne communique pas, ou seulement tardivement, ses constations au Président du Tribunal de commerce, dépendra beaucoup des éléments figurant dans son dossier de travail 8 . Proposition d 'amélioration
A l'article 138, avant-dernier alinéa, restaurer la portion de phrase manquante dans la version française; remplacer Ie verbe « peuvent » par « doivent ».
8
K. Aerts in « Taken en aansprakelijkheden van commissarissen en bedrijfsrevisoren », Larcier, 2002,
na 124
7
, 11'
La procédure d'alarme en cas de pertes importantes La procédure dite d'alarme, applicable en cas de pertes importantes, figure aux articles 332, 431 et 633 du Code des sociétés. Force est de con stater que dans de nombreuses sociétés, la procédure n'est pas respectée. Une assemblée est-el Ie effectivement réunie dans les deux mois de la constatation de la réduction de l'actifnet ? Un véritable plan de redressement a-t-il été présenté aux actionnaires ? Procédure Afin d'illustrer la procédure, prenons Ie cas d'une société qui, au vu de la situation intennédiaire établie au 30 juin, constate que, par suite de pertes, l'actifnet est réduit à un montant inférieur à la moitié du capital social, dans Ie sens de « capital souscrit » 9 (part fixe du capital en SCRL). La situation au 30 juin est prête au 10 août. Le responsabIe de la comptabilité, ou Ie directeur financier, porte la situation Ie jour même à la connaissance de l'organe de gestion. Le délai de deux mois dans lequell'assemblée doit être réunie commence à courir Ie 10 août, de sorte que I' assemblée doit se réunir au plus tard Ie 10 octobre. L'ordre dujour doit clairement exposer l'article du Code qui est applicable, l'importance des pertes (moitié ou trois-quarts du capital) 10 et annoncer Ie rapport spécial de I' organe de gestion. Absence de proposition de poursuite des activités Si l'organe de gestion ne propose pas la poursuite des activités de la société, cela signifie que la seule option retenue est la dissolution : en ce cas, la procédure de I' article 181 (proposition de dissolution) doit être respectée. Ceci implique notamment une situation active et passive ne remontant pas à plus de trois mois au jour de I' assemblée générale. Dans I'hypothèse ou la perte a été constatée Ie 10 août, les rapports devraient pouvoir être prêts dans les délais. En revanche, si la perte est seulement constatée en septembre, l'assemblée sera probablement convoquée à une date postérieure au 30 septembre. Il faudra alors dresser une nouvelle situation active et passive afin de respecter I'obligation inscrite à l'article 181. Comme les actionnaires doivent être convoqués au moins 15 jours avant l'assemblée générale (art. 268, 381 et 533 C.soc.) cette convocation doit se faire au plus tard Ie 15 septembre pour une assemblée à tenir dans Ie délai de trois mois par rapport à la date
9 B. Van Bruystegem in « De vennootschappenwet 1984 », p. 105, K1uwer Rechtswetenschappen, 1984 et H. Olivier in « Vade mecum de I'administrateur de société anonyme », n° 527, Créadif, 1996 10 B. Van Bruystegem in « De vennootschappenwet 1984 », p. 109, Kluwer Rechtswetenschappen, 1984 et B. Tilleman in « Ontbinding van vennootschappen », n° 137 Bibl0, 1997
8
----------------------------------------------~----
, 11'
de la situation dressée au 30 juin. Dans les sociétés cotées, Ie délai est de trois semaines (article 533 tel que modifié par la loi du 2 août 2002). Dans tous les cas, la situation active et passive àjoindre à la convocation doit, sauf dérogation motivée, être dressée conformément aux règles d'évaluation de discontinuité (art. 181 c.soc. et 28, § 2 AR 30 janvier 2001). Une situation dressée en perspective de discontinuité sera donc différente de celle qui a été dressée au 30 juin et qui a déclenché la procédure. Généralement, la situation présentée dans une perspective de discontinuité aggravera Ie montant de la perte et pourra, Ie cas échéant, réduire I'actifnet à un montant inférieur au quart du capital souscrit (part fixe du capital en SCRL). Proposition de poursuite des activités en l'absence de propositions de redressement L'organe de gestion pourrait considérer que la réduction de l'actifnet en-dessous de la moitié du capital ne présente qu'un caractère passager et que la poursuite des activités ne nécessite aucune mesure particulière, la poursuite normale des activités devant conduire naturellement à une reconstitution de l'actifnet. Une telle situation peut se présenter dans une société avec une activité saisonnière très marquée ou dans une société avec un nombre limité de contrats dont l'exécution est fort longue et ou, en application des règles d'évaluation adoptées, Ie résultat n'est affiché qu'en fin de contrat alors que les acomptes facturés en cours de contrat sont portés au bilan et non au compte de résultats. Dans une telle situation il paraît légitime que l'organe de gestion propose à l'assemblée générale de poursuivre les activités sans pour autant proposer des mesures particulières de redressement. Il est évident que, dans une telle situation, l'organe de gestion justifiera l'absence de mesures de redressement 11. Propositions de redressement Lorsque I' organe de gestion propose la poursuite des activités, cette proposition doit être assortie de mesures de redressement. Précisons que des mesures qui se limitent par exemple à une réduction de capital pour absorber des pertes ou la comptabilisation d'une plus-value de réévaluation ne constituent pas des mesures de redressement. Il s'agit de simples opérations cosmétiques qui ne remédient pas au problème fondamental : la rentabilité insuffisante. Un plan de redressement doit donc exposer : comment la rentabilité sera redressée ; comment les éventuels problèmes de liquidité seront affrontés en attendant Ie redressement de la rentabilité.
IlO.
Ralet in « Responsabilité des dirigeants de sociétés », na 107, Larcier, 1996
9
------------------------------------------------------------------------------------------------
, I"
Compte tenu du bref laps de temps entre la date à laquelle les pertes sont constatées et la date de convocation des actionnaires, il ne sera généralement pas possible d' analyser les solutions de façon détaillée. Même lorsque I' organe de gestion propose que la société poursuive ses activités, la possibilité de dissolution doit être indiquée dans I' ordre du jour. Le simple fait de menti0l1l1er la possibilité de dissolution de la société ne peut toutefois pas être considéré comme une proposition de dissolution au sens de I' article 181 du Code des sociétés 12. Loi sur Ie concordat judiciaire Rappelons que lorsqu'il s'agit de véritables sociétés commerciales (et non pas de sociétés civiles à forme commerciale), un concordat judiciaire peut être sollicité. L'article 9 de la loi sur Ie concordatjudiciaire fixe les conditions d'octroi du concordat. Le § 1er, al 2 est libellé comme suit : « La continuité de I 'entreprise d 'une personne morale est en tout cas considérée comme compromise si les pertes ont réduit I 'actifnet à moins de la moitié de la valeur du capital social ». Le concordat judiciaire doit sérieusement être envisagé pour permettre à la société d'être protégée pendant la période de redressement de la rentabilité. Diverses autres mesures En plus du plan de redressement proprement dit, l'organe de gestion peut encore proposer d'autres mesures de la compétence de l'assemblée générale telles qu'une réduction de capital pour absorber les pertes, une augmentation de capital, l'émission d'un emprunt convertible, etc.
Répétition de la procédure
« La procédure légale doit être renouvelée lorsque la situation est modifiée par l'aggravation de la situation (perte des ~ du capitaI). La procédure légale doit également être renouvelée lorsque par suite de la perte constatée, la société vient à nouve{w cl dépasser Ie critère légal »13. Cette problématique a été examinée par la Commission Juridique de l'rRE
14.
Une société se trouve dans la situation décrite par l'article 633 du Code des Sociétés. Conformément aux dispositions légales, l'assemblée générale a été convoquée à temps par l'organe de gestion afin de délibérer sur les nouvelles mesures, tel que précisé dans Ie rappoli spéciallégalement prescrit.
12 E. De Bie et 1. De Leenheer in« Liquidation des sociétés après la loi du 13 avril1995 », p. 36, CedSamsom, 1995 13 IRE - recommandation de revision - Révision d'une entreprise en difficultés (3 décembre 1999), n° 39.3 14 IRE - rapport mmuel 2000, p. 226
10
, I"
Hypothèse 1 Bien que la situation financière ait été corrigée au cours de l'exercice suivant, la société reste dans la situation de l'artic1e 633 du Code des sociétés. Il y acependant une améhoration c1airement perceptible. Hypothèse 2 La situation financière reste pratiquement stabIe. 11 n'y a pas vraiment d'amélioration sensible. Cependant, la situation financière ne se détériore pas. Question Faut-il que Ie conseil d'administration convoque l'assemblée générale à tout instant à chaque nouvelle constatation de résultats (partiels), ou, suffit-il de traiter à nouveau ce point à l'ordre du jour de la réunion annuelle? Faut-il, dans l'hypothèse précédente, suivre à nouveau complètement la procédure de l'artic1e 633 du Code des sociétés ou suffit-il que Ie conseil d'administration informe l'assemblée générale de l'état de la situation avec renvoi au rapport spécial initialement adopté? La Commission juridique renvoit en première instance à l'artic1e 633 du Code des sociétés. Cet article prévoit à l'alinéa premier: "Sauf disposition plus rigoureuse des statuts, si, par suite de perte, l'actif net est réduit à un montant inférieur à la moitié du capital social, l'assemblée générale doit être réunie dans un délai n'excédant pas deux mois à dater du moment ou la perte a été constatée ou aurait dû l'être en vertu des obligations légales ou statutaires, en vue de délibérer, Ie cas échéant, dans les formes prescrites pour la modification des statuts, de la dissolution éventuelle de la société et éventuellement d'autres mesures annoncées dans l'ordre dujour." L'article 633, alinéa 4, du Code des sociétés, mentionne: "Les mêmes règles sont observées si, par suite de perte, l'actif net est réduit à un montant inférieur au quart du capital social mais, en ce cas, la dissolution aura heu si elle est approuvée par Ie quart des voix émises à l'assemblée." La Commission juridique distingue deux hypothèses: • Si, par suite de perte, l'actif net est réduit à un montant inférieur à la moitié du capital social, puis augmente à un montant supérieur à la moitié du capital social pour en suite à nouveau être réduit à un montant inférieur à la moitié du capital social, il convient d'appliquer à nouveau les dispositions de l'artic1e 633 du Code des sociétés. • Si, par suite de perte, l'actif net est réduit à un montant inférieur à la moitié du capital social et reste inférieur à ce montant, même pendant plusieurs exercices, il convient de faire une seule application de l'artic1e 633 du Code des sociétés, sans préjudice de l'alinéa 4 du même artic1e. Dans chaque cas, il est opportun de mentionner systématiquement cette information dans Ie rapport de gestion ou dans Ie commentaire des comptes annuels. Assemblée générale Les art i cl es 332, 431 et 633 c.soc. précisent que « I 'assemblée générale doU ... être réunie ... en vue de délibérer, Ie cas échéant, dans les formes prescrites pour la modification des statuts, de la dissolution éventuelle de la société et éventuellement d'autres mesures annoncées dans l'ordre dujour ».
11
, 11'
Faut-il dans tous les cas délibérer selon les formes prescrites pour la modification des statuts ? La réponse à cette question est négative : cela résulte clairement de l'usage des mots «Ie cas échéant ». Si l'intention du législateur était d'imposer, dans tous les cas, la forme prescrite pour la modification des statuts, les termes « Ie cas échéant » n'auraient pas figuré dans les différents articles mentionnés ci-dessus. Le fait de convoquer ou non l'assemblée générale devant notaire 'préjuge' de la décision de celle-ci. Comme Ie souligne Maître Bemard Roland, bien que l' organe de gestion n'y soit pas formellement tenu, la loyauté impose de convoquer devant notaire, s'il n'y pas un consensus manifeste sur la poursuite des activités de la société 15. Lorsque l'actifnet est réduit à moins d'un quart du capital social, la dissolution est prononcée par Ie quart de voix émises à I'assemblée générale. Selon, Ie même auteur, il y aurait abus de majorité si l'organe de gestion pratiquait I'obstruction en ne convoquant pas l' assemblée par-devant notaire, afin d' empêcher les conditions de forme de la dissolution d' être remplies. Quand I' assemblée peut-elle délibérer sans respecter les formes prescrites pour la modification des statuts ? Si la proposition de I' organe de gestion porte sur la poursuite des activités et des mesures de redressement qui n'entraînent pas une modification des statuts, les formes et les conditions de présence et de majorité prescrites pour la modification des statuts ' 16 . . ne d Olvent pas e~t re respectees Il peut cependant être utile de donner une date fixe à la tenue de l'assemblée générale; un procès-verbal dressé par acte authentique garantit cette date. Quand un acte authentique est-il requis ? L'acte authentique est toujours requis si l'assemblée décide la dissolution de la société (art. 343, 386 et 645 c.soc.). Lorsqu'à défaut du quorum requis, l'assemblée générale doit être convoquée une seconde fois pour délibérer valablement de la dissolution de la société, la constatation que Ie quorum n'est pas atteint à la première assemblée, doit être faite par acte 17 . authentIque .
15 B. Roland in « Les causes de dissolution » in « Traité pratique de Droit commercial» tome 4, n° 1498, Kluwer Editions Juridiques, 1998 1(, H. Olivier in « Vade mecum de I'administrateur de société anonyme », n° 531, Créadif, 1996 et B. Til1eman in « Ontbinding van vennootschappen», n° 145 et 150 Biblo, 1997 17 B. Til1eman in « Ontbinding van vennootschappen », n° 151 Bib1o, 1997
12
, 11'
La proposition de plan de redressement est rejetée par l'assemblée Si l'assemblée générale rejette les propositions de redressement de 1'organe de gestion et que la majorité requise souhaite procéder à la dissolution de la société, alors que la situation comptable et les divers rapports prévus par l'articIe 181 C.soc. n'ont pas été préparés, l'assemblée générale doit être levée et une nouvelle assemblée doit être convoquée, devant notaire, pour décider de la dissolution de la société 18 après prise de connaissance des documents imposés par l' articIe 181.
Róle du commissaire Si la société a nommé un commissaire et que l'organe de gestion exerce son role conformément à la loi, Ie commissaire n'a pas de mission particulière dans Ie cadre de la procédure d' alarme ; il n' a pas à émettre un opinion sur l' éventuel plan de redressement préparé par l' organe de gestion. Il convient de rappeier l' articIe 20 de 1'arrêté royal du 10 janvier 1994 relatifaux obligations des reviseurs d'entreprises : «Le reviseur d 'entreprises ne peut attester ou certifier des états financiers prévisionnels ... Toutefois, il peut toujours se prononeer sur la méthode qui a permis d 'établir des informations prévisionnelles ... » En fin d'exercice, Ie commissaire devra tenir compte de l'éventuel risque de discontinuité lors de ses opérations de controle des comptes annuels et du rapport de gestion ainsi que lors de l'établissement de son rapport de controle. En revanche, si I' organe de gestion ne prend pas les mesures imposées par Ie Code, il doit avertir cet organe que l'actifnet est passé en-dessous d'un des seuils et que Ie Code prévoit une procédure particulière. Lorsque l'organe de gestion n'entame pas la procédure prévue, il devra indiquer l'infraction au Code des sociétés dans son rapport de controle (art. 144,6° c.soc.). Le commissaire peut envisager de convoquer l'assemblée générale afin de communiquer l' absence de réaction de la part de l' organe de gestion. En revanche, il n'appartient pas au commissaire de proposer la dissolution de la société ou de fom1Uler des propositions de redressement.
Propositions d 'améliorations 1)
Dans les articIes 332, 431 et 633 supprimer les mots « Ie cas échéant » et obligeant ainsi à tenir cette assemblée, importante pour l'avenir de la société, devant notaire. Cette modification est d'autant plus importante que Ie nouveau libellé des articIes 268 et 536, tel qu'il résuIte de la loi du 02 août 2002, prévoit que les décisions de l'assemblée générale peuvent être prises par écrit, ce qui excIut un débat, à l' exception de celles qui doivent être passées par un acte authentique.
IR E. De Bie et J. De Leenheer in « Liquidation des sociétés après la loi du 13 avril 1995 », p. 36, CedSamsom, 1995 ; H. Olivier in « Vade mecum de I'administrateur de société anonyme» 5° éd., n° 257, Creadif, 1996 et P. De Wolf et G. Stevens in « De la dissolution et de la liquidation » n° 15, lil « Commentaire systématique du Code des sociétés », Editions Kluwer, 2002
13
,
2)
En compIément, l'éventuel plan de redressement présenté par l'organe de gestion devrait être conservé par Ie notaire, au même titre que Ie plan financier. En cas de faillite dans les trois ans, Ie plan pourrait être réclamé par Ie curateUf ou par Ie tribunal.
3)
Reprenant les propositions formulées en conclusion des travaux du troisième forum du revisorat 19 tenu en 1995, il faudrait que l'éventuel plan de redressement s'appuie SUf un compte de résultats prévisionnel et SUf un plan de trésorerie ; il est également souhaitable d'en prévoir un suivi périodique.
19 «Le rale du cOl11l11issaire-reviseur vis-à-vis de la continuité d'exploitation », p. 21, Réflexions et opinions, IRE - n° 6/1996,
14
11'
, I"
Annexe 1 : La procédure d'alarme du commissaire (art. 138 c.soc.)
Extrait du Rapport annuel 1997 - IRE pages 94 à 107 Avis sur les nouvelles procédures spéciales d 'information dans les entreprises en difficulté La loi du 17 juillet 1997 relative au concordatjudiciaire (Moniteur 28 octobre) modifie les obligations d'information des entreprises en difficulté et intro duit une procédure d' alerte par Ie commissaire-reviseur lorsque la société est confrontée à des événements graves et caractérisés qui mettent la continuité de son exploitation en péril. Ces dispositions nouvelles trouvent leur place dans Ie droit des sociétés ou e1les doivent être combinées avec d'autres dispositions existantes que sont Ie rapport de révision et la pracédure prévue par l'article 103 (sonnette d'alarme). Elles sont entrées en vigueur Ie 1e'janvier 1998 (arrêté rayal du 25 novembre 1997, Moniteur 4 décembre 1997). Sur proposition de la Commissionjuridique, Ie Conseil attire l'attention des membres sur la portée de leurs obligations légales lorsqu'ils exercent des fonctions de commissaire dans les sociétés anonymes, les SPRL, les sociétés coopératives à responsabilité limitée ainsi que les sociétés en commandite par actions. Les aspects techniques du controle qui relèvent de la compétence de la Commission des normes de révision, laquelle a dès à présent commencé des travaux spécifiques en ce domaine ne sont pas évoqués. Par simplification, Ie commentaire est rédigé dans l'hypothèse d'une société anonyme. 11 s'applique cependant par simple référence aux autres formes de sociétés précitées.
Procédure d'alerte du commissaire-reviseur La loi du 17 juillet 1997 introduit un second paragraphe dans l'article 64sexies des lois coordonnées sur les sociétés commerciales (actuellement art. 138 c.soc.) : « Les commissaires qui constatent, au cours de leurs controles, des faits graves
et concordants susceptibles de compromettre la continuité de l'entreprise, en informent les administrateurs par écrit et de manière circonstanciée. Dans ce cas, Ie conseil d'administration doit délibérer sur les mesures qui devraient être prises pour assurer la continuité de I' entreprise pendant un délai raisonnable. Les commissaires peuvent renoncer à l'information visée au premier l'alinéa, lorsqu'ils constatent que Ie conseil d'administration a déjà délibéré sur les mesures qui devraient être prises. Si dans un délai d'un mois à dater de la communication de l'information visée au premier l'alinéa, les commissaires n'ont pas été informés de la délibération du conseil d' administration sur les mesures prises ou envisagées pour assurer la continuité de l'entreprise pendant un délai raisonnabie, ou s'ils estiment que ces mesures ne sont pas susceptibles d'assurer la continuité de l'entreprise pendant un délai raisonnable, ils peuvent communiquer leurs constatations au président du tribunal de commerce. Dans ce cas, l'article 458 du code pénal n'est pas applicabie. »
15
, 11'
1. Indices à prendre en considération et information de l'organe de gestion Pour que Ie commissaire soit tenu de mettre en reuvre la procédure d'alerte, il doit constater des{aits graves et concordants. Un événement unique ne serait généralement pas suffisant même s'il pose des problèmes immédiats à la société, par exemple la défaillance d'un client important, un incident technique ou social qui pèsera gravement SUf la trésorerie. Il faut normalement une conjonction de faits qui donne à penser que l'entreprise s'engage sur Ie chemin de la faillite si des mesures ne sont pas prises pour redresser la situation. 1 On peut se demander si la perte de la moitié du capital social doit être considérée comme un fait grave conduisant à procéder à la procédure d'alerte. Comme elle s'en explique par la suite (ci-dessous 3), la Commissionjuridique estime qu'il est dans la logique de la nouvelle réglementation de considérer que la perte de la moitié du capital résulte d'une dégradation de la situation financière par suite d'événements divers qui dOl vent être considérés comme graves et concordants. Dans un tel cas, Ie commissaire-reviseur devra normalement déclencher une procédure d'alerte. A fortiori en irait-il ainsi d'une cessation de paiement qui n'aurait pas été avouée par les dirigeants.
2. Constatation par Ie commissaire-reviseur La nouvelle loi n'impose aucun controle nouveau. Elle vi se des constatations faites « au cours de leurs controles ». Certes, il faut rappeier que Ie commissaire-reviseur doit s'assurer du respect des articles 15 ou 40 de l'arrêté royal du 8 octobre 1976 relatif aux comptes annuels. Ainsi, il devra valider l'hypothèse de continuité de l'exploitation, autrement dit faire une analyse des risques de rupture de la continuité. Cette analyse trouve sa place dans la préparation du programme de travail mais aussi au moment de la conclusion de ses travaux, lorsque Ie commissaire-reviseur évalue les résultats de ses vérifications. Par contre, il n'est pas requis que Ie commissaire-reviseur aille au-delà de l'exercice normal du programme de révision en élaborant un programme détaillé de controles destinés à dépister systématiquement les causes éventuelles d'une défaillance. La connaissance des faits graves et concordants résultera du programme normal de révision, soit d'une communication spontanée faite par les responsables de la société. Ni les lois coordonnées sur les sociétés commerciales, ni les normes de révision ne font obligation au commissaire-reviseur d'être présent en permanence dans l'entreprise pour identifier des faits graves et concordants susceptibles de compromettre la continuité. Conformément à la doctrine professionnelle2 , il appartient au commissaire-revlseur d' assurer un contact régulier avec l' entreprise et de demander à l'organe d'administration de Ie tenir informé sans délai des aspects qui relèvent directement de l' exercice de sa fonction.
3. Modalités de la communication des constatations Le commissaire-reviseur doit communiquer ses constatations par écrit aux administrateurs. Une communication orale, même à 1'0ccasion d'un conseil d'administration, ne pourrait être considérée comme une application acceptable de l'article 64sexies § 2 alinéa premier. En effet, en l'absence de réaction des organes d'administration, Ie commissaire-reviseur devra adresser les mêmes constatations au président du tribunal de commerce dans un délai d'un mois ; la date de la communication servira de point de départ du délai.
16
, 11'
S'il s'agit d'une société anonyme, l'article 64sexies requiert que l'information soit donnée aux administrateurs. Faut-il comprendre que Ie commissaire-reviseur doit s'adresser individuellement à chacun des administrateurs? De l'avis de la commission juridique, il appartient au commissaire de s'adresser directement à chacun d'eux. Il est utile de rappeier que les administrateurs de nationalité étrangère sont censés élire domicile au siège de la société ou toutes notifications peuvent leur être données relativement à la responsabilité de leur gestion (art. 195 lois soc.). La communication officielle de faits graves et concordants doit être concentrée sur les éléments qui constituent un danger pour la pérennité de l'entreprise. Le commissairereviseur doit se garder de joindre à ses constatations des commentaires ou recommandations sur les mesures qui pourraient être prises pour assurer Ie redressement. Ceci dépasserait l' objet de sa mission légale de révision et constituerait une immixtion dans les décisions de gestion des administrateurs ou gérants. En conséquence de ce qui est indiqué ci-dessus, Ie Conseil recommande aux commissaires-reviseurs de notifier leurs observations par lettre recommandée adressée au conseil d'administration (pour permettre Ie calcul du délai) et par lettre ordinaire à chacun des administrateurs (afin de faciliter une prise de connaissance rapide du courrier). La loi prévoit expressément que Ie commissaire peut renoncer à saisir officiellement Ie conseil d'administration et à déclencher une procédure d'alerte lorsqu'il constate que Ie conseil d' administration a déj à délibéré sur les mesures qui devraient être prises. Ceci suppose que Ie commissaire-reviseur ait connaissance des décisions prises et qu'il n'ait aucune raison de croire que les mesures prises ne permettront pas d'assurer la continuité pendant un délai raisonnable.
4. Délibération obligatoire de l'organe de gestion Le conseil d'administration doit délibérer sur les mesures qui devraient être prises pour assurer la continuité de l' entreprise pendant un délai raisonnable. Il doit se réunir dans un délai maximum d'un mois car passé ce délai, Ie commissaire-reviseur serait en droit de saisir Ie tribunal de commerce. Bien qu'il appartienne au conseil d'administration de communiquer d'initiative les mesures qu'il envisage de prendre, il paraît légitime d'attendre du commissairereviseur qu'il s'inquiète sans attendre l'expiration du délai d'un mois des mesures qui pourraient être prises. Si Ie commissaire est consulté à propos des mesures de redressement, il doit prêter attention à ne s'immiscer en aucune façon dans la gestion. Rappelons en outre que Ie commissaire-reviseur ne pourrajamais représenter la société devant des autorités administratives ou judiciaires dans Ie cadre de l' élaboration de telles mesures. Il doit maintenir sa position d'indépendance face à des mesures dont il est chargé d'apprécier Ie caractère approprié pour assurer la continuité de l'entreprise pendant un délai raisonnable. En effet, il ne suffit pas que Ie conseil d'administration prenne des mesures pour que la procédure d'alerte soit terminée. D'une part, cette procédure ne dispense pas du respect éventuel de la procédure imposée par I' article 103 des lois coordonnées sur les sociétés et d'autre part, l'article 64sexies permet au commissaire-reviseur de communiquer ses constatations au tribunal de commerce lorsqu'il estime que les mesures envisagées ne sont pas susceptibles d'assurer la continuité de l'entreprise pendant un délai raisonnable. La notion de délai raisonnable est laissée à l'appréciation du commissaire-reviseur puisqu'illui appartient de décider s'il fait ou non la communication de ses constatations.
17
, 1I
5. Conséquences lorsque l'organe de gestion reste en défaut Si, dans un délai d'un mois à dater de la communication du commissaire celui-ci n'a pas été informé sur les mesures prises ou envisagées par Ie conseil d'administration pour assurer la continuité de l'entreprise pendant un délai raisonnabie, il peut communiquer ses constatations au président du tribunal de commerce. Ce délai n' est pas impératif puisque Ie commissaire jugera seul de la date à laquelle il effectuera sa communication éventuelle au tribunal. Le commissaire pourrait ainsi estimer que la réaction des organes d' administration est appropriée mais que la complexité de la situation ne permet pas d'élaborer une réaction appropriée dans Ie bref délai légal. Selon Ie Conseil, il y a lieu cependant de manifester une certaine rigueur en ce qui conceme la délibération effective de l'organe d'administration. En effet, quelle que soit la difficulté d'élaborer des mesures de redressement, incluant par exemple un plan social, il faut rappeier que Ie conseil d'administration est l'organe légalement responsabie et qu'il ne peut se décharger de cette responsabilité sur les responsables de la gestion joumalière. Si la délibération du conseil d'administration porte sur des mesures qui, selon Ie commissaire-reviseur, ne sont pas susceptibles d'assurer la continuité de l'entreprise pendant un délai raisonnable, Ie commissaire-reviseur pourra aussi communiquer ses constatations au président du tribunal de commerce. L'article 64sexies n'envisage que l'hypothèse de la continuité mais Ie conseil d'administration pourrait aussi décider de procéder à la dissolution de l'entreprise, de faire aveu de faillite ou de solliciter un concordat. Cette décision pourrait parfaitement sauvegarder les intérêts des associés et des tiers. Dans un tel cas, il ne paraît pas nécessaire de communiquer des informations au tribunal de commerce, nonobstant Ie texte clair de la loi pour autant que la continuité paraisse assurée jusqu'à l'assemblée générale qui se prononcera sur la dissolution. 6. Renouvellement de la procédure Lorsque la procédure d' alerte a déj à été mise en reuvre, il y aura lieu de la renouveler seulement dans trois circonstances : • Si des indices graves mais nouveaux sont constatés qui n'ont pas été mentionnés dans la communication précédente au conseil d'administration, Ie commissaire-reviseur doit vérifier si ces éléments ont été pris en considération dans la délibération de ce conseil. A défaut, il y a lieu d'appliquer la procédure à nouveau. • Si une première application de la procédure a débouché sur l'adoption d'un plan de redressement contenant des mesures raisonnables mais que l'exécution de ce plan est gravement compromise en manière telle que ceci doit être considéré comme une situation nouvelle faisant subsister les faits graves et concordants susceptibles d'entraîner la discontinuité, la procédure doit être aussi remise en route. • Lorsqu'une première procédure fut menée à son terme, c'est-à-dire jusqu'à la communication des indices au président du tribunal de commerce, Ie commissaire-reviseur ne doit pas faire de communications ultérieures concemant des informations complémentaires ; il en irait autrement s'il est informé du fait que Ie dossier a été classé par Ie service des enquêtes commerciales au vu des seules informations dont il disposait précédemment.
18
, I'
7. Communication au président du tribunal de commerce Selon les travaux parlementaires de l' article 64sexies nouveau, « Au cas ou i 'administration tarde à réagir à ia prise de connaissance d'informations, ou en cas de persistance d 'une situation compromettante, Ie texte en projet perm et d'informer ie président du trihunal de commerce, compétent en vertu de I 'article 50 du projet de ioi. En dépit du fait qu 'une telle possibilité peut consister un moyen de pression à même de convaincre I 'administration de réagir positivement aux constatations du commissaire, il doit rester clair que Ie commissaire n 'a pas à empiéter sur les prérogatives de I 'administration. Sa fonction se limite à celle d 'une alarme et il restera au conseil d 'administration à prendre les dispositions utiles. »3 La communication doit être faite par écrit au président du tribunal en cette qualité. EUe ne peut porter que sur des faits qui ont préalablement été portés à la connaissance des administrateurs. Le commissaire-reviseur est juge du moment et des éléments qu'il estime devoir porter à la connaissance du tribunal. La loi lui donne en la matière un pouvoir discrétionnaire. Le commissaire-reviseur doit apprécier la nécessité d'y procéder en fonction de son appréciation de la réaction des organes d'administration de l'entreprise. Ainsi Ie commissaire-reviseur pourrait-il constater que les gestionnaires réagissent adéquatement au problème bien que 1'0rgane légal d'administration n'ait pas eu la possibilité d'en délibérer dans Ie délai d'un mois et décider de ne pas procéder immédiatement à la communication. De même, Ie commissaire-reviseur pourra renoncer à la communication si I'assemblée générale est convoquée en vue de dissoudre la société. Lorsque Ie conseil d'administration a effectivement délibéré mais que les mesures adoptées apparaissent insuffisantes, il appartient encore au commissaire-reviseur de juger I'opportunité d'une communication au président du tribunal en fonction des circonstances. Le cas échéant, il examinera dans queUe mesure il y a Iieu de modi fier son premier rapport par lequel il communiquait certains faits aux administrateurs ou gérants. S 'il estime devoir Ie faire, il communiquera préalablement Ie rapport modifié aux administrateurs en leur donnant, Ie cas échéant, un délai pour réagir à ce nouveau rapport. Le Conseil considère cependant que la communication s'imposera au commissairereviseur: lorsque Ie conseil d'administration n'a pas délibéré et que les dirigeants de la société restent passifs malgré la communication officielle des constatations du commissaire ; il est recommandé de remettre au président du tribunal de commerce Ie même rapport que celui qui a été remis aux administrateurs 4 . Lorsqu'une communication a été faite au président du tribunal de commerce conformément à la loi, il paraît indispensable que Ie commissaire-reviseur porte ce fait à la communication de 1'0rgane d'administration de la société. 8. Exonération du secret professionnel Le texte de l'article 64sexies affranchit expressément Ie commissaire-reviseur de I'article 458 Code pénal. Dans les travaux parlementaires, Ie Gouvernement se réfère à un arrêt du 29 octobre 1991 (Arr. Cass., 1991-1992, n° 117) dans lequelia Cour de Cassation avait déjà expressément reconnu Ie caractère non absolu du secret professionnel (en I' occurrence Ie secret médical). Par ailleurs, il subordonne Ie secret professionnel à sa finalité et attribue, lors de difficultés persistantes d'une entreprise, un droit de parole au commissaire dans l'intérêt de celle-ci (Huybrechts, L., Gebruik en misbruik van het beroepsgeheim, inzonderheid door revisoren, accountants en advocaten, TBH, 1995,664-681).
19
, I'
Selon Ie Gouvemement « l'avantage de la communication des constatations par Ie commissaire au président du tribunal de commerce est qu'elle est compatible avec l'obligation naturelle de discrétion du reviseur, même si Ie secret professionnel étabh par la loi est écarté dans ce cas. Dans la première phase de difficultés, l'intérêt de l'entreprise requiert en effet de limiter Ie nombre des initiés ». (Doe. Pari., Chambre 1995-1996, 329/12, p. 3).
9. Procédure en l'absence de commissaire L'article 64sexies n'est applicable qu'aux plus grandes sociétés qui ont désigné un commissaire. La loi estime cependant nécessaire de prévoir des mesures spécifiques applicables aux sociétés qui n'ont pas désigné de commissaire-reviseur. A cette fin, I' article 64sexies aj oute in fine: « Au cas ou il n 'est pas nommé de commissaire, lorsque des faits graves et concordants sont susceptibles de compromettre la continuité de I 'entreprise, Ie conseil d 'administration est également tenu de délibérer sur les mesures qui devraient être prises pour assurer la continuité de I 'entreprise pendant un délai raisonnable. »
Relations entre les nouvelles procédures et l'article 103 des lois sur les sociétés Article 103 et article 64sexies La loi n'établit aucun hen nécessaire entre la procédure d'alerte de l'article 64sexies lois soc. et la sonnette d'alarme de l'article 103 lois soc (actuellement articles 332, 431 et 633 C.soc.). La Commission juridique estime néanmoins qu'une telle relation est dans la logique du nouveau système. La diminution de l'actifnet par suite de perte, sous la moitié du capital est regardée par la loi comme une situation à ce point grave que les actionnaires doivent être réunis dans un bref délai ; on comprendrait mal que Ie commissaire ne prête pas à cette situation Ie même degré de gravité, même si, malgré ces circonstances, il est d'avis que la continuité de l'entreprise n'est pas fondamentalement mise en cause. En toute hypothèse, dans les deux cas, la conséquence serait la même, à savoir l'obligation de déhbérer sur l'adoption de mesures de restructuration ou la proposition de dissoudre la société. Le délai prévu par I' article 103 pour convoquer I' assemblée générale commence à courir à partir du moment ou la perte a été constatée ou aurait dû l' être en vertu des obligations légales ou statutaires. Cette demière circonstance a parfois été abusivement invoquée pour retarder la convocation des actionnaires. Le déclenchement de la procédure d' alerte par Ie commissaire-reviseur serait une des circonstances qui imposeraient au conseil d'administration de constater que la perte dépasse la moitié ou les trois-quarts du capital et que l'assemblée doit être convoquée dans un délai de deux mois.
Relations entre la procédure d'alerte et Ie concordat judiciaire Selon I' article 9 § 1 de la loi du 17 juillet 1997 relative au concordat judiciaire, « Le concordatjudiciaire peut être accordé au débiteur s 'il ne peut temporairement acquitter ses dettes ou si la continuité de son entreprise est menacée par des difJicultés pouvant conduire à plus ou moins bref délai, à une cessation de paiement. « La continuité de I 'entreprise d 'une personne morale est en tout cas considérée
20
----------------------------------------------------------------------------------------------
, 11
comme compromise si les pertes ont réduit l'actifnet à moins de la moitié de la valeur du capital social ». Cette disposition établit une relation directe entre la sonnette d'alarme de l'article 103 et la procédure concordataire. Désormais, parmi les mesures que les dirigeants pourront proposer à l'assemblée générale figure aussi la demande d'un concordat. Le paragraphe 2 du même article ajoute encore que « Ie concordat ne peut être accordé que si la s ituation financière de I' entreprise peut être assainie et si son redressement économique semble possible. Les prévisions de rentabilité doivent démontrer la capacité de redressement financier de l'entreprise ». Qu'une voie judiciaire ou extrajudiciaire soit finalement retenue lorsque la limite de l' article 103 est atteinte, les dirigeants ont intérêt à réf1échir à l' élaboration d'un plan de redressement justifiant d 'un retour à l' équilibre financier dans un délai raisonnabie. L'approbation du concordat ne met pas fin aux fonctions du commissaire-reviseur. La société poursuit ses activités pendant la période du sursis. On peut se demander dans quelle mesure Ie commissaire pourrait faire usage de l'article 64sexies pendant la période du sursis définitifpour informer Ie président du tribunal de commerce d'une évolution dangereuse de l'entreprise, sans violer son secret professionnel. Selon la Commissionjuridique, l'article 64sexies ne devrait s'appliquer pendant la période du sursis définitif, que dans l'hypothèse ou des faits ont été constatés qui sont nouveaux par rapport aux éléments qui ont été pris en considération dans l' élaboration du plan de redressement. Le commissaire-reviseur ne peut pas s'immiscer dans la mise en ceuvre de la surveillance du plan de redressement par Ie commissaire du sursis. Par ailleurs, la loi du 17 juillet 1997 ne prévoyant pas la levée du secret professionnel du commissaire-reviseur vis-à-vis du commissaire du sursis, la collaboration entre ceux-ci ne peut intervenir qu'à l'initiative de l'organe d'administration de la société.
Responsabilité du commissaire-reviseur La responsabilité du commissaire-reviseur pourrait être mise en cause lorsqu'il n'a pas porté à la connaissance du conseil d' administration des faits graves et concordants susceptibles de mettre en danger la continuité de l'entreprise. Selon la lettre de la loi, cette obligation ne peut exister avant que Ie commissaire-reviseur ait connaissance des faits au cours de ses controles. En outre, il ne peut être fait reproche au commissaire de ne pas avoir notifié certains faits dont il n'a pas connaissance malgré l'accomplissement des diligences normales de controle. La communication des constatations au président du tribunal de commerce ne devrait donc pas entraÎner la responsabilité civile du commissaire-reviseur. En effet, l'information du président du tribunal de commerce se réalise selon une procédure confidentielle et la loi a expressément exclu que la société puisse invoquer une violation du secret professionnellors de la communication. On peut cependant penser que la responsabilité du commissaire-reviseur pourrait être mise en cause lorsqu'il a manifestement outrepassé les pouvoirs qui lui sont octroyés par la loi en notifiant certaines constatations dans Ie seul but de nuire. Plus complexe est la question de savoir si la responsabilité du commissaire serait mise en cause lorsque, ayant informé les administrateurs, ilomet de saisir Ie président du tribunal de commerce alors que ceux-ci restent en défaut de réagir adéquatement. En effet, il convient d'observer que la loi permet au commissaire de s'adresser au
21
, 1I
Annexe 2:
Président; il n'en fait pas une obligation. Selon Ie Conseil, il n'existe d'obligation de communication que dans Ie seul cas mentionné ci-dessus (rubrique 7).
22
, 11
La communication au Président du Tribunal de commerce est recommandée lorsque Ie conseil d'administration n'a pas délibéré et que les dirigeants de la société restent passifs malgré la communication officielle des constatations du commissaire; il est recommandé de remettre au président du tribunal de commerce Ie même rapport que celui qui a été remis aux administrateurs.
40.3.
Si la délibération du conseil d'administration porte sur des mesures qui, selon Ie commissaire-reviseur, ne sont pas susceptibles d'assurer la continuité de l'entreprise pendant un délai raisonnable, i1 communiquera ses constatations au président du tribunal de commerce. Lorsque Ie conseil d'administration a effectivement délibéré mais que les mesures adoptées apparaissent insuffisantes, il app arti ent encore au commissaire-reviseur de juger l'opportunité d'une communication au président du tri bun al en fonction des circonstances. Le cas échéant, il examinera dans queUe mesure il y a lieu de modifier ses observations antérieures à l'organe d'administration avant sa communication éventuelle au Président du Tribunal de commerce.
40.4.
La communication au président du tribunal doit être faite par écrit. EUe ne peut concemer que des faits préalablement portés à la connaissance des administrateurs dans Ie respect de la procédure susvisée.
40.5.
Lorsqu'une communication a été faite au président du tribunal de commerce confomlément à la loi, Ie commissaire-reviseur portera ce fait à la communication de l'organe d'administration de la société.
24
, I'
Bijlage 1 : Uittreksel uit het jaarverslag 1997 - IBR Advies inzake de hijzondere informatieprocedures b~j ondernemingen in moeilijkheden De wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord (Belgisch Staatsblad, 28 oktober 1997) wijzigt de informatieverplichtingen van de ondernemingen in moeilijkheden en voert een alarmprocedure in die door de commissaris-revisor moet in werking gesteld worden, wanneer zich in de vennootschap gewichtige en typische gebeurtenissen voordoen die de continuïteit van de bedrijfsuitoefening in gevaar brengen. Deze nieuwe voorschriften kaderen in het vennootschapsrecht en moeten worden toegepast in samenhang met de andere bestaande bepalingen, zoals het controleverslag en de procedure van artikel 103 (alarmbelprocedure). Zij zijn in werking getreden op 1 januari 1998 (koninklijk besluit van 25 november 1997, Belgisch Staatsblad, 4 december 1997). Op voorstel van de Juridische Commissie vestigt de Raad de aandacht van de leden op de reikwijdte van hun wettelijke verplichtingen, wanneer zij de functie van commissaris-revisor uitoefenen in NV's, BVBA's, coöperatieve vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, alsook commanditaire vennootschappen op aandelen. De hiernavolgende commentaar laat namelijk buiten beschouwing de technische controleaspecten die tot de bevoegdheid van de Commissie Controlenormen behoren; deze Commissie is overigens haar specifieke werkzaamheden terzake begonnen. Bij wijze van vereenvoudiging is deze commentaar opgesteld vanuit de veronderstelling van een NV. Voor de andere hierboven vermelde vennootschapsvormen gelden evenwel dezelfde principes.
Alarmprocedure van de commissaris-revisor De wet van j 7juli j 997 vult artikel 64sexies van de vennootschappenwet (thans art. 138 W. V enn.) aan met een tweede paragraaf «§ 2. De commissarissen die ter gelegenheid van hun controlewerkzaamheden gewichtige en overeenstemmende feiten vaststellen die de continuïteit van de onderneming in het gedrang kunnen brengen, moeten de bestuurders hiervan schriftelijk en op een omstandige wUze op de hoogte brengen. In dat geval moet de raad van bestuur beraadslagen over de maatregelen die Inoeten worden genomen om de continuïteit van de onderneming gedurende een redelijke termUn te vrUwaren. De commissarissen kunnen afzien van de melding, bedoeld in het eerste lid, wanneer ze vaststellen dat de raad van bestuur reeds heeft beraadslaagd over de maatregelen die moeten worden genomen. Indien binnen een maand na de kennisgeving van de melding, bedoeld in het eerste lid, de commissarissen niet werden ingelicht over de beraadslaging door de raad van hestuur over de genomen maatregelen of de in het vooruitzicht gestelde maatregelen om de continui'teit gedurende een redelUke termUn te vrUwaren, of indien ze oordelen dat de maatregelen de continuïteit in de bedrUfsuitoefening niet kunnen vrijwaren gedurende een redelUke termUn, kunnen ze hun vaststellingen meedelen aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel. In dat geval is artikel 458 van het Strafwetboek niet toepasseIUk.»
25
1. Aanwijzingen waarmee rekening moet worden gehouden en melding aan het bestuursorgaan Opdat de commissaris-revisor ertoe zou gehouden zijn de alarmprocedure op te starten, moet hij gewichtige en overeenstemmende feiten vaststellen. Een eenmalige gebeurtenis zou over het algemeen niet voldoende zijn, zelfs al stelt dit feit onmiddellijk problemen voor de vennootschap, bijvoorbeeld het in gebreke blijven van een belangrijke klant, een technisch of sociaal incident dat belangrijke gevolgen heeft op de financiën. Normalerwijze moet het gaan om een samengaan van feiten, dat laat veronderstellen dat de onderneming op weg is naar een faillissement indien geen maatregelen worden getroffen om de situatie te reddenl. De vraag kan gesteld worden ofhet verlies van de helft van het maatschappelijk kapitaal beschouwd moet worden als een gewichtig feit dat aanleiding geeft tot het opstarten van de alarmprocedure. Zoals verder blijkt (zie hierna, 3), is de Juridische Commissie van oordeel dat het in het kader van de nieuwe bepalingen logisch zou zijn ervan uit te gaan dat het verlies van de helft van het kapitaal voortvloeit uit een verslechtering van de financiële situatie tengevolge van diverse gebeurtenissen die moeten beschouwd worden als gewichtig en overeenstemmend. In dergelijke omstandigheden zal de commissaris-revisor normalerwijze de alarmprocedure moeten opstarten. A fortiori zou dit gelden voor een staking van betaling die het bestuur niet heeft erkend.
2. Vaststelling door de commissaris-revisor In de wet wordt geen nieuwe controle opgelegd. Het betreft feiten vastgesteld «ter gelegenheid van hun controlewerkzaamheden». Men moet inderdaad eraan herinneren dat de commissaris-revisor zich moet vergewissen van de naleving van de artikelen 15 of 40 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 op de jaarrekening. Zo zal hij de veronderstelling van de bedrijfscontinuïteit moeten onderzoeken, of, anders geformuleerd, een analyse moeten maken van het risico dat de continuïteit wordt verstoord. Dit onderzoek kadert in de voorbereiding van het controleprogramma, maar is eveneens relevant op het ogenblik van het besluit van de werkzaamheden, wanneer de commissaris-revisor de resultaten van zijn controles evalueert. Het is daarentegen niet vereist dat de commissaris-revisor verder gaat dan de gewone uitvoering van zijn controleprogramma door gedetailleerde controleprocedures uit te werken die gericht zijn op het systematisch opsporen van eventuele oorzaken van een faling. De kennis van de gewichtige en overeenstemmende feiten zal voortvloeien uit het normaal controleprogramma, ofwel uit een spontane mededeling door de ondernemingsverantwoordelijken. Noch de vennootschappenwet, noch de controlenormen verplichten de commissarisrevisor om voortdurend aanwezig te zijn in de onderneming teneinde de gewichtige en overeenstemmende feiten die de continuïteit van de onderneming in het gedrang kunnen hrengen, te identificeren. De beroepsregels 2 verlangen van de commissarisrevisor regelmatige contacten met de onderneming te onderhouden en om het bestuursorgaan te verzoeken hem onverwijld op de hoogte te houden van gegevens die rechtstreeks tot de uitoefening van zijn functie behoren. 3. Modaliteiten van de mededeling van vaststellingen De commissaris-revisor moet zijn vaststellingen schriftelijk aan de bestuurders meedelen. Een mondelinge mededeling, zelfs ter gelegenheid van een raad van bestuur, zou niet kunnen beschouwd worden als een aanvaardbare toepassing van het
26
eerste lid van artikel 64sexies, § 2. Inderdaad, als er geen reactie komt van het bestuursorgaan, zal de commissaris-revisor dezelfde vaststellingen moeten richten aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel binnen een maand; de datum van kennisgeving zal beschouwd worden als startpunt van de termijn (datum a quo). Betreft het een naamloze vennootschap, dan vereist artikel 64sexies, § 2 dat de melding geschiedt aan de bestuurders. Dient hieronder te worden verstaan dat de commissaris-revisor zich moet richten tot elk van de bestuurders individueel? Volgens de Juridische Commissie moet de commissaris-revisor zich rechtstreeks tot elk van hen richten. Het is nuttig in herinnering te brengen dat de bestuurders met een vreemde nationaliteit geacht worden woonplaats te kiezen in de zetel van de vennootschap, waar hun alle kennisgevingen kunnen worden gedaan betreffende de verantwoordelijkheid die verband houdt met hun bestuur (artikel 195 van de vennootschappenwet). De officiële melding van gewichtige en overeenstemmende feiten moet worden toegespitst op de gegevens die een gevaar vormen voor het voortbestaan van de onderneming. De commissaris-revisor moet zich ervoor hoeden om bij zijn vaststellingen commentaar of aanbevelingen te voegen omtrent de maatregelen die zouden kunnen getroffen worden voor het garanderen van het herstel. Dat zou de draagwijdte van zijn wettelijke controleopdracht overschrijden en een onaanvaardbare inmenging in de beheersbeslissingen van de bestuurders of zaakvoerders uitmaken. Omwille van hetgeen voorafgaat, beveelt de Raad de commissarissen-revisoren aan hun opmerkingen bij aangetekend schrijven ter kennis te brengen aan de raad van bestuur (om de vaststelling van de termijn toe te laten) en bij gewone brief aan elk van de bestuurders (teneinde een spoedige kennisname van de mededeling te bewerkstelligen). De wet bepaalt uitdrukkelijk dat de commissaris-revisor kan afzien om zich officieel tot de raad van bestuur te wenden en de alarmprocedure op te starten, wanneer hij vaststelt dat de raad van bestuur reeds heeft beraadslaagd over de maatregelen die moeten worden genomen. Dit laat veronderstellen dat de commissaris-revisor kennis heeft van de genomen beslissingen en dat hij geen reden heeft om te veronderstellen dat deze niet zullen toelaten om de continuïteit gedurende een redelijke termijn te VrIJwaren.
4. Verplichte beraadslaging van het bestuursorgaan De raad van bestuur moet beraadslagen over de maatregelen die moeten genomen worden om de continuïteit van de onderneming gedurende een redelijke termijn te vrijwaren. Er dient een vergadering bijeen te komen binnen een maximumtermijn van één maand, aangezien de commissaris-revisor bij het verstrijken van deze termijn, de mogelijkheid zou hebben om zich te wenden tot de rechtbank van koophandel. Niettegenstaande het feit dat het aan de raad van bestuur toekomt om op eigen initiatief de vooropgestelde maatregelen mede te delen, lijkt het gewettigd om van de commissaris-revisor te verwachten dat hij zich eveneens zal op de hoogte houden van de maatregelen die zouden kunnen genomen worden, en dit zonder het verstrijken van de tennijn van één maand af te wachten. lndien de commissaris-revisor wordt geraadpleegd in verband met de herstelmaatregelen, moet hij erop letten zich geenszins in het beheer te mengen. Hierbij dient bovendien te worden herinnerd dat de commissaris-revisor de vennootschap nooit kan vertegenwoordigen voor de administratieve of gerechtelijke overheid in het kader van de uitwerking van dergelijke maatregelen. Hij dient zijn onafhankelijke positie te behouden ten aanzien van de maatregelen, waarvan hij de
27
, 11
geschiktheid moet beoordelen om de continuïteit van de onderneming gedurende een redelijke termijn te vrijwaren. Het volstaat immers niet dat de raad van bestuur maatregelen neemt opdat de alarmprocedure stopgezet zou worden. Enerzijds is het zo dat deze procedure geen vrij stelling inhoudt van de verplichting tot eventuele naleving van de in artikel 103 van de vennootschappenwet ingestelde procedure. Anderzijds laat artikel 64sexies, § 2 de commissaris-revisor toe zijn vaststellingen mee te delen aan de rechtbank van koophandel, wanneer hij oordeelt dat de vooropgestelde maatregelen de continuïteit in de bedrijfsuitoefening niet gedurende een redelijke termijn kunnen vrijwaren. De invulling van het begrip «redelijke termijn» wordt overgelaten aan de commissarisrevisor, aangezien hij de beslissing moet nemen om zijn vaststellingen al dan niet mede te delen.
5. Gevolgen wanneer het bestuursorgaan in gebreke blijft Indien de commissaris-revisor binnen een maand na zijn kennisgeving, niet werd ingelicht over de door de raad van bestuur genomen of in het vooruitzicht gestelde maatregelen om de continuïteit in de bedrijfsuitoefening gedurende een redelijke termijn te vrijwaren, kan hij zijn vaststellingen meedelen aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel. Deze tern1ijn is niet verplichtend, aangezien alleen de commissaris zal oordelen op welk ogenblik hij desgevallend de mededeling aan de rechtbank doet. Zo zou de commissaris-revisor van mening kunnen zijn dat de reactie van het bestuursorgaan passend is, maar dat de complexiteit van de toestand niet toelaat om binnen de korte wettelijke termijn een geschikt plan uit te werken. De Raad is van mening dat er evenwel rekening moet gehouden worden met een zekere gestrengheid op het vlak van de daadwerkelijke beraadslaging van het bestuursorgaan. Men mag inderdaad niet uit het oog verliezen dat, ongeacht de moeilijkheden om herstelmaatregelen uit te werken, met inbegrip bijvoorbeeld van een sociaal plan, de raad van bestuur het wettelijk verantwoordelijk orgaan is en dat hij deze verantwoordelijkheid niet kan afschuiven naar personen die instaan voor het dagelijks bestuur. Indien de raad van bestuur maatregelen voorbereidt die, volgens het oordeel van de commissaris, niet van aard zijn de continuïteit van de onderneming gedurende een redelijke tennijn te vrijwaren, kan de commissaris-revisor zijn vaststellingen ook mededelen aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel. In artikel 64sexies, § 2 wordt enkel de continuïteitsveronderstelling bedoeld, maar de raad van bestuur zou eveneens kunnen beslissen om over te gaan tot de ontbinding van de onderneming of aangifte te doen van faillissement of een gerechtelijk akkoord aan te vragen. Deze beslissing zou de belangen van de vennoten en van derden perfect kunnen waarborgen. In dergelijke omstandigheden lijkt het niet noodzakelijk om de gegevens aan de rechtbank van koophandel mede te delen, niettegenstaande de duidelijke wettekst, voor zover de continuïteit gevrijwaard lijkt tot de algemene vergadering die zich over de ontbinding zal uitspreken. 6. Heropstarten van de procedure Wanneer de alarmprocedure reeds werd uitgevoerd, zal de procedure slechts in drie gevallen terug moeten heropgestart worden: •
Wanneer er gewichtige maar nieuwe aanwijzingen zijn vastgesteld, die geen deel uitmaakten van de vorige melding van de raad van bestuur, dient de commissaris-revisor na te gaan of deze elementen het voorwerp hebben
28
, 11
•
•
uitgemaakt van de beraadslaging van de raad van bestuur. Is dit niet zo, dan dient de procedure terug te worden toegepast. WaI1l1eer een eerste toepassing van de procedure heeft geleid tot de goedkeuring van een herstelplan met redelijke maatregelen, maar wanneer de uitvoering van dit plan ernstig in het gedrang komt zodat dit dient beschouwd te worden als een nieuwe situatie die de gewichtige en overeenstemmende feiten, die de discontinuïteit van de onderneming kunnen veroorzaken, laten voortbestaan: in dit geval dient de procedure eveneens opnieuw te worden opgestaIi. Wanneer een eerste procedure tot op het einde werd gevolgd, met andere woorden tot de mededeling van de aanwijzingen aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel, dan dient de commissaris-revisor geen latere mededelingen meer te doen betreffende nieuwe aanwijzingen. Het zou enkel anders zijn indien hij op de hoogte gebracht wordt van het feit dat het dossier door de dienst voor handelsonderzoek werd geklasseerd louter op basis van de inlichtingen waarover hij voorheen beschikte.
7. Mededeling aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel In de parlementaire werkzaamheden inzake het nieuwe artikel 64sexies, § 2 wordt gesteld: «In het geval het bestuur nalaat te reageren op de kennisgave van negatieve ontwikkelingen of bij het aanhouden van een compromitterende situatie, laat de voorgestelde tekst toe de voorzitter van de rechtbank van koophandel, bevoegd krachtens het artikel 50 van het ontwerp, te informeren. Alhoewel dergelijke mogelijkheid een adequaat pressiemiddel kan zijn om het bestuur ertoe aan te zetten een positieve houding aan te nemen ten overstaan van de bevindingen van de commissaris, moet het duidelijk zijn dat de commissaris zich niet te mengen heeft in hestuursaangelegenheden. Hij heeft louter een alarmfunctie. De raad van hestuur dient de nodige maatregelen uit te werken.» (ParI. St., Kamer, 1995-1996, 329/12, 3.) De mededeling dient schriftelijk aan de voorzitter van de rechtbank in deze hoedanigheid te gebeuren, en kan enkel betrekking hebben op feiten die voorafgaandelijk ter kennis zijn gebracht van de bestuurders. De commissaris-revisor beslist over het tijdstip en over de gegevens die hij meent ter kennis van de voorzitter van de rechtbank te moeten brengen. De wet kent hem terzake een discretionaire bevoegdheid toe. De commissaris-revisor moet de noodzaak om hiertoe over te gaan, beoordelen in functie van zijn evaluatie van de reactie van het bestuursorgaan van de onderneming. Zo zou de commissaris-revisor kunnen vaststellen dat de leiding gepast reageert op de problematiek, hoewel het wettelijk bestuursorgaan niet de mogelijkheid heeft gehad om daarover te beraadslagen binnen een termijn van een maand: de commissarisrevisor kan beslissen om niet onmiddellijk tot de kennisgeving over te gaan. In dezelfde gedachtengang zal de commissaris-revisor kunnen afzien van de mededeling indien de algemene vergadering is bijeengeroepen met het oog op de ontbinding van de vennootschap. Wanneer de raad van bestuur daadwerkelijk heeft beraadslaagd, maar de genomen maatregelen onvoldoende blijken, behoort het aan de commissaris-revisor om de noodzaak van een melding aan de voorzitter van de rechtbank in functie van de omstandigheden vooralsnog te beoordelen. In voorkomend geval zal hij moeten onderzoeken in welke mate hij zijn eerste verslag waarbij hij bepaalde feiten aan de
29
bestuurders of zaakvoerders mededeelde, moet wijzigen. Indien hij meent het verslag te moeten wijzigen, zal hij voorafgaandelijk het gewijzigd verslag overmaken aan de bestuurders, desgevallend kan hij aan de bestuurders een termijn laten om te reageren op dit nieuw verslag. De Raad oordeelt echter dat de commissaris-revisor zal moeten overgaan tot de mededeling wanneer de raad van bestuur niet heeft beraadslaagd en de leiding van de vennootschap passief blijft, niettegenstaande de officiële mededeling van de vaststellingen van de commissaris; het is aangewezen om aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel hetzelfde verslag te overhandigen als hetgeen aan de 3 bestuurders is overgemaakt . Wanneer een mededeling aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel is gebeurd overeenkomstig de wettelijke bepalingen, lijkt het onontbeerlijk dat de commissaris-revisor dit feit ter kennis brengt van het bestuursorgaan van de vennootschap.
8. Ontheffing van het beroepsgeheim De tekst van artikel 64sexies, § 2 stelt de commissaris-revisor uitdrukkelijk vrij van artikel 458 van het Strafwetboek. Tijdens de parlementaire werkzaamheden, verwijst de Regering naar een arrest van 29 oktober 1991 (Arr. Cass., 1991-1992, nr. 117), waarin het Hof van cassatie reeds uitdrukkelijk het niet-absoluut karakter van het beroepsgeheim had erkend (in voorliggend geval, het medisch beroepsgeheim). Verder onderwerpt het Hofhet beroepsgeheim aan zijn finaliteit en kent de commissaris-revisor, ingeval van aanhoudende moeilijkheden van het bedrijf, een spreekrecht toe in het belang van de onderneming (Huybrechts, L., «Gebruik en misbruik van het beroepsgeheim, inzonderheid door revisoren, accountants en advocaten», TBH, 1995,664-681.). De Regering stelde: «Het voordeel evenwel van de mededeling van zijn bevindingen aan de voorzitter van de rechthank van koophandel is dat deze informatieverstrekking verenigbaar is met de natuurlijke discretieverplichtingen van de revisor, zelfs als hier wordt afgeweken van het wettelijk bepaalde beroepsgeheim. In een eerste fase van moeilijkheden is een heperking van het aantal ingewijden trouwens het best overeen te stemmen met het ondernemingsbelang.» (ParI. St., Kamer, 1995-1996, 329/12, 3.)
9. Procedure als er geen commissaris is Artikel 64sexies, § 2 is enkel toepasselijk op de ondernemingen die een commissarisrevisor hebben aangesteld. De wetgever heeft het evenwel wenselijk geacht om in specifieke maatregelen te voorzien voor vennootschappen die geen commissarisrevisor hebben aangesteld. In artikel 64sexies, § 2 wordt daartoe in fine toegevoegd: «Indien geen commissaris is henoemd, moet de raad van bestuur, wanneer gewichtige en overeenstemmende feiten de continuïteit van de onderneming in het gedrang kunnen brengen, eveneens beraadslagen over de maatregelen die moeten worden genomen om de continuïteit van de onderneming gedurende een redelijke termijn te vrijwaren.»
30
, 11
Relatie tussen de nieuwe procedures en het artikel 103 van de vennootschappen wet Artikel 103 en artikel 64sexies, § 2 De wet voorziet in geen enkel noodzakelijk verband tussen de alarmprocedure van artikel 64sexies, § 2 van de vennootschappenwet en de alarmbelprocedure van het artikel 103 van de vennootschappenwet. Desalniettemin is de Juridische Commissie van oordeel dat een dergelijk verband in het verlengde van de nieuwe regeling ligt. De daling van het netto-actief ten gevolge van verliezen beneden de helft van het kapitaal, wordt in de wet beschouwd als zijnde een situatie die dermate ernstig is dat de aandeelhouders op korte termijn moeten bijeenkomen. Het is moeilijk te verdedigen dat de commissaris aan dergelijke situatie niet dezelfde ernst toekent, zelfs indien hij - ondanks deze omstandigheden - van oordeel is dat de bedrijfscontinuïteit niet fundamenteel in gevaar is gebracht. Hoe dan ook zal in de twee gevallen het gevolg hetzelfde zijn, met name de verplichting om te beraadslagen over de goedkeuring van herstructureringsmaatregelen of over het voorstel tot ontbinding van de vennootschap. De termijn om de algemene vergadering bijeen te roepen, bepaald in artikel 103, begint te lopen vanaf het moment dat het verlies is vastgesteld ofhad moeten vastgesteld worden krachtens wettelijke of statutaire bepalingen. Dit laatste werd soms verkeerdelijk ingeroepen om de bijeenroeping van de aandeelhouders te vertragen. Het opstarten van de alarmprocedure door de commissaris-revisor zou één van de omstandigheden zijn die de raad van bestuur ertoe verplichten om vast te stellen dat het verlies de helft of drie-vierden van het kapitaal overschrijdt en dat de algemene vergadering binnen de twee maanden moet worden samengeroepen.
Relaties tussen de alarmprocedure en het gerechtelijk akkoord Artikel 9, § 1 van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord luidt als volgt: «Het gerechtelijk akkoord kan aan de schuldenaar worden toegestaan indien hij tijdelijk zijn schulden niet kan voldoen of indien de continuïteit van zijn onderneming hedreigd wordt door moeilijkheden die op min of meer korte termijn kunnen leiden tot het ophouden van betalen. De continui"teit van de onderneming van een rechtspersoon wordt in ieder geval geacht hedreigd te zijn indien als gevolg van de verliezen het netto-actief is gedaald tot minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal.» Deze bepaling voert een rechtstreeks verband in tussen de alarmbelprocedure van het artikel 103 en de akkoordprocedure. Voortaan bevindt zich onder de maatregelen die de leiding aan de algemene vergadering zal kunnen voorstellen, ook de aanvraag van een gerechtelijk akkoord. De tweede paragraaf van hetzelfde artikel voegt nog toe: «Het akkoord kan alleen worden toegestaan indien de financiële toestand van de onderneming kan worden gesaneerd en het economisch herstel ervan mogelijk lijkt. De te verwachten rentabiliteit dient de mogelijkheid van een financieel herstel van de onderneming aan te tonen.» Ongeacht of uiteindelijk een gerechtelijke dan wel een buitengerechtelijke weg wordt gekozen, wanneer de grenzen van het artikel 103 worden bereikt, toch heeft de leiding
31
, 11
er belang bij om na te denken over de uitwerking van een herstelplan dat de terugkeer naar een financieel evenwicht binnen een redelijke termijn verantwoordt. Het toestaan van het akkoord maakt geen einde aan de functie van de commissarisrevisor. De vennootschap zet zijn activiteiten gedurende de periode van opschorting verder. De vraag kan gesteld worden in welke mate de commissaris gebruik zou kunnen maken van het artikel 64sexies, § 2 gedurende de periode van de definitieve opschorting, om de voorzitter van de rechtbank van koophandel in te lichten omtrent een gevaarlijke evolutie van de onderneming, zonder schending van zijn beroepsgeheim. Volgens de Juridische Commissie zou artikel 64sexies, § 2 tijdens de periode van de definitieve opschorting enkel moeten toegepast worden in de hypothese waarbij de vastgestelde feiten nieuw zijn in vergelijking met de gegevens waarmee rekening werd gehouden bij de uitwerking van een herstelplan. De commissaris-revisor mag zich niet mengen in het toezicht op het herstelplan door de commissaris inzake opschorting. Overigens is het zo dat, aangezien de wet van 17 juli 1997 in geen uitzondering voorziet op het beroepsgeheim van de commissaris-revisor ten aanzien van de commissaris inzake opschorting, de samenwerking tussen beiden enkel kan geschieden op initiatief van het bestuursorgaan van de vennootschap.
Aansprakelijkheid van de commissaris-revisor De aansprakelijkheid van de commissaris-revisor kan worden opgeworpen, wanneer hij de raad van bestuur niet op de hoogte heeft gebracht van gewichtige en overeenstemmende feiten die de continuïteit van de onderneming in het gedrang kunnen brengen. Volgens de letter van de wet, kan deze verplichting maar bestaan wanneer de commissaris-revisor kennis heeft van feiten ter gelegenheid van zijn controlewerkzaamheden. De commissaris kan bovendien niet verweten worden geen melding te hebben gedaan van bepaalde feiten, waarvan hij zelf geen weet had, ondanks het uitvoeren van de normale controlewerkzaamheden. De mededeling van de vaststellingen aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel zou geen schade toebrengen aan de vennootschap en zou dus geen aanleiding mogen geven tot de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de commissaris-revisor. De kennisgeving aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel gebeurt immers via een vertrouwelijke procedure, en de wet heeft uitdrukkelijk uitgesloten dat de vennootschap bij de mededeling een schending van het beroepsgeheim zou kunnen inroepen. Men zou er evenwel kunnen van uit gaan dat de aansprakelijkheid van de commissaris-revisor in het gedrang zou kunnen worden gebracht wanneer hij kennelijk de hem door de wet toegekende bevoegdheden heeft overschreden door bepaalde vaststellingen mede te delen, uitsluitend met het oogmerk schade toe te brengen. Minder duidelijk is de vraag te weten of de aansprakelijkheid van de commissaris op het spel zou staan wanneer hij, na de bestuurders te hebben ingelicht, nalaat zich te wenden tot de voorzitter van de rechtbank van koophandel, terwijl een gepaste reactie van de bestuurders uitblijft. Er dient inderdaad te worden aangestipt dat de wet de commissaris toelaat om zich tot de voorzitter te richten, maar dat dit evenwel geen verplichting is. Volgens de Raad bestaat er enkel een verplichting tot mededeling in het hierboven vermelde geval (rubriek 7).
32
, 11
Bijlage 2: Uittreksel uit de controleaanbeveling - ondernemingen in moeilijkheden (3 december 1999)
40.
De commissaris-revisor die ter gelegenheid van zijn controlewerkzaarnheden gewichtige en overeenstemmende feiten vaststelt die de continuïteit van de ondememing in het gedrang kunnen brengen, moet de bestuurders hiervan schriftelijk en op een omstandige wijze op de hoogte brengen (artikel 64sexies, ~ 2 venn. w.). De informatie dient aan de vennootschap en aan elke bestuurder afzonderlijk gericht te worden. De aandacht zal gevestigd worden op de wettelijke bepaling die de informatie verantwoordt, op de vastgestelde gewichtige en overeenstemmende feiten en op de wettelijke verplichting om hieromtrent te beraadslagen binnen een termijn van één maand (zie hierboven, afdeling 4). De commissaris-revisor kan afzien van deze melding wanneer hij vaststelt dat de raad van bestuur reeds heeft beraadslaagd over de maatregelen die moeten worden genomen (artikel 64sexies, § 2, lid 3).
40.1.
De raad van bestuur moet beraadslagen over de maatregelen die moeten genomen worden om de continuïteit van de ondememing gedurende een redelijke tennijn te vrijwaren. Er moet een vergadering zijn binnen een maximum termijn van één maand, te rekenen vanaf de kennisgeving door de . . . commIs sans-revIsor.
40.2.
Indien bij het verstrijken van de termijn van één maand na de kennisgeving van de informatie, de commissaris-revisor niet werd ingelicht over de beraadslaging door de raad van bestuur inzake de genomen maatregelen of de in het vooruitzicht gestelde maatregelen om de continuïteit gedurende een redelijke tennijn te vrijwaren, kan de commissaris zijn vaststellingen meedelen aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel (artikel 64sexies, § 2, lid 4 venn. w.). De commissaris-revisor zou eveneens kunnen oordelen dat de reactie van het bestuursorgaan passend is, maar dat de complexiteit van de toestand niet toelaat om binnen de korte wettelijke termijn een geschikt plan uit te werken. Hij kan hiermee rekening houden vooraleer een mededeling te doen van deze inlichtingen aan de rechtbank van koophandel. Er moet evenwel een zekere gestrengheid aan de dag gelegd worden met betrekking tot de daadwerkelijke beraadslaging van het bestuursorgaan. Er moet aan herinnerd worden dat de raad van bestuur inderdaad het wettelijk verantwoordelijk orgaan is en dat hij deze verantwoordelijkheid niet mag doorschuiven naar bijvoorbeeld het directiecomité of de afgevaardigden voor het dagelijks bestuur.
33
De commissaris-revisor zou kunnen afzien van de melding indien de algemene vergadering is bijeengeroepen met het oog op de ontbinding van de vennootschap. Het is aangewezen om een mededeling te doen aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel, wanneer de raad van bestuur niet heeft beraadslaagd en wanneer de leiding van de vennootschap passief blijft, niettegenstaande de formele mededeling van de vaststellingen van de commissaris; het is aangewezen om aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel hetzelfde verslag te overhandigen als hetgeen aan de bestuurders is overgemaakt. 40.3.
Indien de beraadslaging van de raad van bestuur betrekking heeft op maatregelen die, volgens de commissaris-revisor, de continuïteit van de ondememing gedurende een redelijke termijn niet kunnen vrijwaren, zal hij eveneens zijn vaststellingen aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel meedelen. Wanneer de raad van bestuur daadwerkelijk heeft beraadslaagd, maar de aangenomen maatregelen blijken ontoereikend, is het nog aan de commissarisrevisor om te oordelen of het nodig is een mededeling te doen aan de voorzitter van de rechtbank in functie van de omstandigheden. In voorkomend geval zal hij onderzoeken in welke mate hij zijn vroegere opmerkingen aan het bestuursorgaan moet wijzigen alvorens een eventuele kennisgeving aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel.
40.4.
De mededeling aan de voorzitter van de rechtbank dient schriftelijk te gebeuren. De mededeling kan enkel betrekking hebben op feiten die voorafgaandelijk ter kennis zijn gebracht van de bestuurders met de naleving van de bovenvermelde procedure.
40.5.
Wanneer een mededeling is gedaan aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel in overeenstemming met de wet, zal de commissaris-revisor dit feit mededelen aan het bestuursorgaan van de vennootschap.
34
c -c
C
QJ QJ c.."'C c..QJ
CO..c
-5~ ,,, -, 1 I
\,IJ I
-__
o QJ o 0 § E QJ
>
Moeilijkheden voorkomen • inbreng met een gemengde vergoeding • quasi-inbreng betaling versus leefbaarheid vennootschap
• zijn alle vennootschappen opgericht naar aanleiding van een splitsing wel leefbaar? (financieel plan vereist - art. 742 bij splitsing en 705 bij fusie) PVMD Bedrij fsrevisoren
2
Risico's Kapitaalverhoging door incorporatie van: • reserves bestaan er wel reserves? Laatste neergelegde jaarrekening opvragen quid indien geen neergelegde jaarrek. ? • voorlopig resultaat lopend boekjaar dit is niet zeker en ook niet definitief verworven ... PVMD Bedrij fsrevisoren
3
Risico's Kapitaalverhoging door incorporatie van: • herwaarderingsmeerwaarden voorwaarden art. 57 KB 30 januari 2001 is de meerwaarde verantwoord door de rendabiliteit van de vennootschap of het bed rijfsonderdeel ? PVMD Bedrij fsrevisoren
4
Artikel 138 W. Venn. • Commissaris stelt gewichtige en overeenstemmende feiten vast die de continuïteit in het gedrang kunnen brengen • bestuursorgaan op de hoogte stellen • bestuursorgaan moet beraadslagen over de maatregelen PVMD Bedrij fsrevisoren
5
Artikel 138 W. Venn. • Indien binnen de maand -ofwel geen antwoord - ofwel de maatregelen niet voldoende worden geacht • dan kan de commissaris zijn vaststellingen mededelen aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel PVMD Bedrij fsrevisoren
6
Artikel 138 W. Venn. • Indien geen commissaris benoemd is, moet het bestuursorgaan eveneens beraadslagen indien de continuïteit in het gedrang kan worden gebracht • specifiek aan art. 138 : (anders dan in alarmbelprocedure of art. 96, 6°) geen criteria PVMD Bedrij fsrevisoren
7
Ala rm bel proeed ure 332, 431 en 633 w. Venn.
Art. • notariële akte of niet? • indien geen notariële akte: vaste datum? • indien voortzetting wordt voorgesteld: quid procedure art. 181 ? • bij 75 oio verlies: 25 oio drempel AV • herhaling van de procedure PVMD Bedrij fsrevisoren
8
Alarmbelprocedure Suggesties • in W. Venn. : de woorden "in voorkomend geval" schrappen • indien andere maatregelen worden voorgesteld: document van het bestuursorgaan in bewaring bij de notaris PVMD Bedrij fsrevisoren
9
Ala rm bel proeed ure Link met Wet op het gerechtelijk akkoord art. 9 § 1: continuïteit is bedreigd indien 1/2 van het kapitaal verloren is geen gerechtel ij kakkoord (of faillissement) mogelijk voor burgerlijke vennootschappen met handelsvorm PVMD Bedrij fsrevisoren
10
, I.
KONiNKLIJKE FEDERATIE VAN HET BELGISCH NOTARIAAT
é\a;f FEDERATION ROYALE DU NOTARIAT BELGE
IBR - IRE
Revisoren en notarissen: de synergieën optimaliseren Reviseurs et notaires: optimiser les synergies
Conclusies Conclusions
De heer Eddy WYMEERSCH Voorzitter van de CBF
18.10.2002 Tentoonstellingspark van Brussel/Pare des Expositions de Bruxelles
, I.
KONINKLIJKE FEDERATIE VAN HET BELGISCH NOTARIAAT
~nl FEDERAT!ON
DU
NOTARJAT
ROYALE
8ELGE
IBR - IRE
Revisoren en notarissen: de synergieën optimaliseren Reviseurs et notaires: optimiser les synergies
Kerngedachten van de studiedag Principaux enseignements de lajournée d'étude
Monsieur Michel DE WOLF Reviseur d' entreprises
Meester Karel TOBBACK Notaris, Voorzitter K.F.B.N.
18.10.2002 Tentoonstellingspark van Brussel/Pare des Expositions de Bruxelles