Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
6
Ik hou van boeken Het prentenboek als kennismaking met diverse genres Toelichting In de eerste titellijst bij dit hoofdstuk over genres stond één genre centraal: het sprookje. Dat kwam op diverse manieren aan de orde in de beschrijvingen van prentenboeken over een enkel sprookje, sprookjesbundels (bijvoorbeeld over prinsesjes) en sprookjes uit diverse culturen. In de update van 2014 doen we het andersom: nu geven we voorbeelden van heel veel verschillende genres, met bij elk genre een of enkele voorbeelden van titels. Veel van die genres worden in hoofdstuk 6 van het boek niet genoemd. In hoofdstuk 6 ging het vooral over de klassieke genre-indelingen en over de wijze waarop specifieke genres (zoals historische verhalen, stapelverhalen, dierverhalen of parabels en legenden) heel mooi aan kunnen sluiten bij de kenhouding van schoolvakken zoals geschiedenis, rekenen, natuurkunde of ethische vorming en bij de cognitieve, ethische of esthetische leeshouding (Verborgen talenten, p. 105). Sommige genre-aanduidingen die in deze update genoemd worden zijn varianten van de wel genoemde genres. Zo is bijvoorbeeld het epistolaire prentenboek verwant aan het dagboek of aan de biografische fictie en het dagboek aan het historische verhaal, terwijl het repeteerverhaal een iets uitgebreidere tak is van het stapelverhaal. Het leugen- en schelmenverhaal hoort weer tot de volksverhalen uit de orale traditie en daarbinnen vormen het Anansi-en Hodjaverhaal een etnische variant van het schelmenverhaal. De sociale roman kan gezien worden als een specificatie van de historische roman, het weetjesboek uiteraard als een aanduiding voor non-fictie en het robotverhaal als een specificatie van sciencefiction. Nog niet eerder genoemd zijn dan nog het satirische verhaal, het groteske verhaal, de levensgids en het fotografische zelfbeeld. De genres staan als voorheen in alfabetische volgorde. In de titelbeschrijvingen is vermeld als de titel uit de aanvulling 2014 komt.
Biografische fictie Bovenbouw Harm de Jonge Flessenpost uit Amsterdam (Van Goor, 2010) (aanv. 2014)
Volgens Harm de Jonge is hij altijd een puber gebleven en schrijft hij jeugdboeken over personages in die leeftijdscategorie omdat hij die periode schitterend vindt (zie: www.leesplein.nl). De hoofdpersonen in de verhalen van Harm de Jonge zijn vaak eenlingen. Ze tobben en twijfelen. Ze zijn op zoek naar zichzelf of naar een vriend of vriendin. Als er eenmaal een vriendschap is ontstaan, is het meestal geen langdurende vriendschap, maar wel een waardoor de hoofdpersoon het nodige over zichzelf heeft geleerd. 1 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
In Flessenpost uit Amsterdam vertelt de veertienjarige Tommie Prins over zijn leven op een woonboot in het noorden van Nederland, de vondst van een briefje van een zekere Charlotte tijdens een dagje in Amsterdam en zijn daarop volgende intensieve briefwisseling met haar. Het verhaal is geschreven in de vorm van een dagboek. De notities van Tommie worden afgewisseld met de brieven van Charlotte (‘Charlie’) en hemzelf. De correspondentie levert Tommie een penvriendin en een zielsverwante op; Charlie houdt namelijk ook van vogels, muziek en gedichten. Toch is ze vanwege haar directheid en grote fantasie duidelijk anders dan Tommie. Wanneer de briefwisseling door Charlie met een korte mededeling op een ansichtkaart wordt beëindigd, blijft Tommie met veel vragen achter. Met het herlezen van de brieven en een zoektocht in Amsterdam, groeit zijn verlangen naar haar, maar groeien ook de twijfels: wat is er wel en wat niet waar aan wat Charlie over haar leven schreef? Waarom maakte ze haar leven mooier dan het waarschijnlijk was? Aan het eind van het verhaal erkent hij echter dat er niets mis mee is om de werkelijkheid mooier of spannender te beschrijven of om dingen te bedenken. Zijn vader zei immers altijd: ‘Je droomt wat niet kan en als je gelooft wat je droomt ben je gelukkig. Zo simpel is dat.’ Voor lezers vanaf 11 jaar. Anna Woltz Honderd uur nacht (Querido, 2014) (aanv. 2014)
Auteur Anna Woltz woonde in New York toen de stad werd getroffen door de orkaan Sandy, waardoor in grote delen van de stad de elektriciteit uitviel. De zoektocht vanuit de donkere wijken naar warmte, licht en elektriciteit om tenminste de mobiele telefoon op te laden, en de saamhorigheid die door de stroomuitval ontstond tussen wildvreemden, heeft Woltz verwerkt in Honderd uur nacht. Het is het verhaal over de veertienjarige Emilie, die impulsief op het vliegtuig naar New York stapt om weg te zijn van haar van ontucht beschuldigde vader. Haar vader, directeur van haar middelbare school, werd verliefd op de cheerleader-achtige schoolgenote Juno, er doken sms’jes van hen beiden op, en haar vader, moeder en zijzelf werden met allerlei schunnigs tot en met de dood bedreigd via internet. Emilie, die opgroeit in een gezin waarin nergens echt over wordt gepraat, kan niet met deze situatie omgaan. In New York belandt ze in het huis van de vijftienjarige Seth en zijn negenjarige zusje Abby. Het huis wordt hun ‘orkaanasiel’, waarin ook de aan zijn hand gewonde zeventienjarige Jim tijdelijk onderdak vindt. Woltz heeft de spanning in Emilie’s hoofd, over hoe ze met de ontstane crisis moet omgaan en wat ze met haar leven wil, knap weten te verweven met de spanning tussen de jongeren tegen het decor van een wereldstad waarin het gebrek aan elektriciteit de bewoners als het ware terugwerpt naar de Middeleeuwen. Op zo’n moment wordt het leven heel basaal: het draait om eten, drinken en warmte. De spanning tussen de jongeren heeft te maken met de verwachtingen die ze van elkaar hebben en met wat ze niet van elkaar weten, maar langzaamaan wel te weten komen. Woltz is er een meester in om metaforen te kiezen die passen bij de psychische toestand van haar personages: bij het gevoel van verloren zijn van Emilie bijvoorbeeld, maar ook bij haar enthousiasme over de stad New York, bij haar humor en bij haar sarcasme. Zo voelt ze zich bij haar landing in Amerika als Columbus en vormen de hoge gebouwen ‘het mooiste staafdiagram van de wereld’. Dat Emilie’s vader wiskundeleraar is, heeft 2 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
zeker met deze metafoor te maken. Wanneer Emilie aan Seth durft te vertellen waarom ze alleen in Amerika is, voelt het alsof ze op de hoge duikplank staat en gaat springen. En metaforen die te maken hebben met elektriciteit (kortsluiting, duister, licht) of met de computer komen regelmatig voor. Zo wordt het de jongeren onder meer duidelijk dat je niet alles in het leven, zoals beweegredenen of keuzes van mensen, als 0 of 1 kunt duiden, maar vaak als iets daartussen. Een avontuurlijke, spannende psychologische roman voor lezers vanaf 12 jaar.
Dagboekverhalen Bovenbouw Sjoerd Kuyper Hotel de Grote L (Lemniscaat, 2014) (aanv. 2014)
Voetbal, (denken aan) seks, een jongen die zich verkleedt als meisje om aan een missverkiezing te kunnen meedoen, humor en hilariteit: het zit allemaal in Hotel de Grote L. Maar dat is niet het enige, want er is ook ruimte voor verdriet om een overleden moeder en een in het ziekenhuis opgenomen vader, voor frustratie vanwege zussen die zich commanderend gedragen en je stem niet mee laten tellen, voor verliefdheid die maar geen verkering wil worden, en voor volwassenen die je tegenwerken als je het hotel van je vader, met de naam die nog niet af aan de gevel hangt, probeert te redden van de ondergang. De dertienjarige Kos vertelt over dit alles in de vorm van uitgetypte bandrecorderopnamen. In die verslagen is af en toe ook in cursieve letter commentaar van Isabel te lezen, het meisje waarop Kos smoorverliefd is, en aan wie hij de opnamen op een gegeven moment heeft laten horen. Isabel is degene die de opnamen vervolgens heeft opgetikt. Kos beschrijft de periode van zondag 12 mei tot en met woensdag 29 mei. Het relaas is volgens Kos ‘allemaal echt gebeurd, er is geen woord van gelogen’, ook al heeft hij in werkelijkheid aan een stuk door gelogen… Kos schrijft: ‘Als je aan fantasie kon sterven was ik al lang dood’. Dat liegen was echter voor een goede zaak, namelijk het redden van het hotel van zijn vader nadat die aan de lijn van het voetbalveld een hartaanval kreeg en geopereerd moest worden. Kos en zijn drie markante zussen staan er dan alleen voor. Alles had goed kunnen uitpakken als er niet zoveel schulden waren geweest, waardoor het hotel met sluiting wordt bedreigd. Wanneer een van de zussen van Kos aan een missverkiezing meedoet waarmee veel geld te verdienen is, maar ze net voor de eindronde afhaakt vanwege alles overweldigend liefdesverdriet, wijzen de zussen Kos als haar vervanger aan. Dat levert hilarische situaties op, waarin Kos met Isabel omgaat alsof hij zijn zus is en Isabel niet doorheeft dat ze gesprekken heeft over intieme onderwerpen met een jongen. De vorm van het dagboek zorgt ervoor dat de lezer direct wordt aangesproken en dat er spanning ontstaat door de veelheid aan verwikkelingen waarover Kos wil vertellen; hij loopt soms in zijn verslaglegging wat achter, terwijl er in de werkelijkheid al heel veel plaats heeft gevonden. Voor lezers vanaf 11 jaar.
3 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
Epistolaire prentenboeken Onderbouw James Joyce De katten van Kopenhagen. Met illustraties van Wolf Erlbruch. Vertaling Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes. (Hoogland & Van Klaveren, 2013) (aanv. 2014)
Voordat je dit epistolaire prentenboek van James Joyce met hilarische tekeningen van Wolf Erlbruch aan kleuters (of wat oudere kinderen) gaat voorlezen, is het goed de leerlingen eerst iets over het ontstaan van dit verhaal te vertellen. Dit prentenboek is namelijk gebaseerd op een brief van opa Joyce aan zijn kleinzoon Stephen. Stephen had een keer, voordat zijn opa naar Denemarken ging, een snoepjeskat van hem gekregen met een verhaal over een kat erbij (mededeling website uitgeverij). Nu stuurt opa vanuit Denemarken een brief: ‘Helaas! Ik kan je geen Kopenhaagse kat sturen want je hebt geen katten in Kopenhagen’. En dan schrijft opa wat er wel te vinden is in Kopenhagen: heel veel vissen die in groengele kleuren op rood-blauwe fietsen door Kopenhagen rijden en vissen die in gele en witte jassen door de stad paraderen, politiemannen, en heel veel jongetjes die in rooie kleren op fietsen post rond brengen. Hij staat stil bij wat die zoal doen: de politiemannen doen bijvoorbeeld niks, die liggen in bed en roken sigaren, lezen alle post die de stad binnenkomt (zie eerstvolgende illustratie), letten niet op zakkenrollers en vergeten het verkeer te regelen. Misschien zou een kat in Kopenhagen toch wel goed van pas komen, want katten weten heel goed op hun intuïtie over te steken, ook zonder dat een politieagent het verkeer regelt. En ze kunnen lekker smullen van die vele vissen die er wel zijn. ‘Nou, wat denk je d’r van?’, vraagt opa aan het slot van zijn brief. Misschien een interessante vraag om ook aan de kinderen te stellen als dit onalledaagse prentenboek is voorgelezen en alle prenten en detail zijn getoond. Voor lezers en kijkers vanaf vijf jaar.
Het fotografisch zelfbeeld Middenbouw Anneke Hilhorst Hier ben ik Met teksten van Joke van Leeuwen (Rubinstein, 2013) (aanv. 2014)
Om te ontdekken wie kinderen (willen) zijn, werkte fotografe Anneke Hilhorst in drie fasen. Eerst liet ze kinderen zichzelf tekenen. Ze waren vrij om dat met verf, potlood of 4 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
krijt te doen, terwijl zij wachtte. Zelf fotografeerde zij de kinderen als aanvulling op hun tekeningen die ze uiteraard ook fotografeerde. Zij koos 43 bruine en blanke kinderen, kinderen uit de stad en van het platteland, kunstige tekenaars en krassers tussen de drie en vijftien jaar. Ze worden enkel met hun voornaam aangeduid en hun leeftijden worden aan het slot van het boek vermeld. De kinderen zijn gefotografeerd met de kleren, de attributen, de dieren, de hobby’s of de houdingen die ze zelf kozen. Joke van Leeuwen duidde tekening en foto in korte, rake teksten. Met deze drie-eenheid van tekening, foto en tekstuele duiding biedt het boek een verrassende zoektocht naar ontluikende individualiteit. Een leeftijdsgetrouwe, krasserige tekening van de driejarige Elynn, die op de foto lachend een oog bedekt en lange kousen met veelkleurige vlakken draagt, typeert Joke van Leeuwen als: ‘Ik ben die met de mooiste kousen van de hele wereld.’ Bij de tienjarige Seyma die zichzelf met een kleurpotlood tegen een blauw geschilderde achtergrond heeft neergezet ingepakt door letters en koorden en die op de foto een hoofddoek draagt, noteert Joke: ‘Ik ben bewegelijk als felle vegen/ ik ben verlegen als een potloodlijntje.’ Over de zevenjarige Lulu die zichzelf met priemende ogen, volle rode mond en onzichtbare neus geschilderd heeft en die op de foto in volle ernst toekijkt schrijft Joke: ‘Ogen verven is makkelijk. Neuzen niet. Neuzen zijn te moeilijk.’ De negenjarige Victor die zijn eigen elliptisch en langgerekt hoofd in geel tussen een groen en rood vlak heeft geschilderd en die op de foto geconcentreerd en met de ogen gesloten aan het drummen is, duidt Joke als: ‘Er zit veel in mijn hoofd dat heb ik er zelf in gestopt.’ En de elfjarige Gheedean die in zijn met potlood zacht ingekleurd zelfportret ogen, neus en mond tot middelpunt maakt en die zich van opzij laat fotograferen daagt Joke uit voor twee mogelijke toekomsten: ‘Later word ik minister of taxichauffeur.’ Aan wat met een geschilderde en/of getekende zelfexpressie begon en door een foto opnieuw in beeld werd gebracht gaf Joke van Leeuwen een zorgvuldig afgewogen impressie mee van kinderen die zichzelf en hun verborgen talenten aan het ontdekken zijn. Soms zijn in basisscholen, vooral in kleuterklassen, foto’s te zien van kinderen met daaronder hun verjaardag. Dat ter versterking van de groepsband en vooral om de verjaardagen ook te vieren. Anneke Hilhorst ging een paar stappen verder door kinderen uit het hele land in een breed sociaal leeftijdsspectrum bij elkaar te brengen. Met als resultaat het stoutmoedige begin van de jeugdige tekenaar en/of schilder, de impressie van de fotograaf en het commentaar van de schrijver als de gezamenlijke vertolkers van 43 ikken die in een tentoonstelling en in een boek hun (ontluikende) individualiteit lieten en laten zien als beeld van een jeugdige generatie onder de trotse titel Hier ben ik. Een boek dat zich laat zien en gezien mag worden. Voor lezers en kijkers vanaf zeven jaar.
5 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
Groteske verhalen Middenbouw Joke van Leeuwen Maar ik ben Frederik, zei Frederik (Querido (2013) (aanv. 2014)
Kenmerkend voor het groteske is dat het plotseling de bekende, vertrouwde wereld op de kop zet en de aandacht vestigt op absurde kanten van het bestaan. Zo’n plotselinge ommekeer kan vitaal of dodelijk uitpakken zoals met carnaval of bij een oorlog. Beide kanten komen bij Joke van Leeuwen aan bod. Zo is het koninklijk opluisteren van feestjes als Koninginnedag voor de koningin in haar boek Kukel een crime en kikkert ze pas op wanneer ze met Kukel baantjes kan trekken in haar zwembad. En in Toen mijn vader een struik werd (Querido,2012) slaat het camoufleren letterlijk gaten in het lichaam van de vader in het verhaal. Zie illustratie hieronder. In Maar ik ben Frederik, zei Frederik (2013) verandert de hoofdpersoon, Frederik, plotseling van een man in een kind. Dat gebeurt op Het Knipkantoor wanneer hij bij het knippen van nieuws uit de kranten een overlijdensbericht van een bekende haastig uitknipt en als een prop in zijn broekzak stopt. Persoonlijke berichten uitknippen is op zijn werk streng verboden. Ineens wordt hij kleiner en kleiner en moet hij op de hendel drukken om zijn bureaustoel hoger te krijgen. Meteen zoeft hij als een kind zichzelf vijf keer achter elkaar omhoog en weer omlaag. Maar even later blijkt dat zijn kamergenoten, de portier, de politie, de schoonmaakster van zijn huis en de slotenmaker in hem nog alleen maar een kind zien. Alleen een meisje, Frommel, vindt hem zo bijzonder dat hij vadertje en moedertje met haar speelt en haar vertelt dat hij eigenlijk een meneer is en in een kantoor werkt. Frommel maakt van een boomstronk en een handvol blaadjes een kantoor en van zijn nieuwsberichten verzinsels zoals van een meisje dat een wereldreis maakt op de rug van een walvis. Daar heeft Frederik even moeite mee: ‘Nieuws moet wel echt gebeurd zijn. Wat jij zegt is niet echt gebeurd’. Ook bij het vadertje-en-moedertje-spel botsen feit en fictie. Zij stelt voor dat ze samen een kind hebben, en ze prikt een appel op een takje met armpjes: zie illustratie. Dat kind mag van haar Frederik heten, maar Pepa en Moma moeten toch Papa en Mama blijven. En als Frederik vaststelt dat hun kind met dat ene been ‘heel goed kan huppelen’, zegt zij: ‘En daar zijn we trots op.’ 6 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
Toch stikt Frederik in een nachtmerrie bijna onder de krantenknipsels, wordt hij weer op school uitgescholden en roept hij Pepa en Moma tevergeefs om hulp. Maar als hij de volgende dag op een andere school terecht komt en weer gek wordt aangekeken om zijn kleding, weet hij de kinderen voor zich te winnen door net als Frommel sterke niet echt gebeurde verhalen van zijn knipsels te maken. In het park waar hij met Frommel heeft afgesproken, komt haar moeder naast hem zitten. Zij hoorde van Frommel dat zij het grappig vond dat hij eigenlijk een meneer is. En als zij dan vraagt of hij zijn foto in de krant heeft gezien en het bericht heeft gelezen dat hij in een auto had gereden, wordt dat voor hem aanleiding om op te biechten dat hij gistermorgen ineens in een jongen is veranderd. Zie hieronder Frederik achter het stuur van zijn auto. Dat doet haar denken aan een man die in een kever veranderde en aan een kikker die een prins werd (een verwijzing naar De Gedaanteverwisseling van Kafka en naar De Kikkerkoning van Grimm). Bij hem gebeurde dat toen hij het overlijdensbericht van zijn Pepa las die hem samen met zijn Moma als baby in huis had opgenomen tot hij negen jaar werd. Toen moest hij van zijn echte moeder weer bij haar en haar man komen wonen die drie oudere kinderen had. Die kinderen hadden hem steeds gepest. Hij was toen weggelopen maar Moma en Pepa hadden niet op hem gewacht. Daarna had hij nooit meer aan ze willen denken. Maar, zo oppert de moeder van Frommel, kan het niet anders zijn gegaan en mag ik niet aan Moma vragen waarom ze zijn weggegaan? Aan de telefoon vertelt Moma dat ze naar het buitenland zijn gegaan, omdat ze hem niet meer mochten zien. Intussen is Frederik weer veranderd ‘in een volwassen man met opgerolde mouwen en met broekspijpen waar zijn harige benen onderuit staken’. Even later komt Moma bij Frederik wonen, gaat hij weer naar het Knipkantoor, maken ze samen met Frommel en haar moeder in de weekends uitstapjes en krijgt deze groteske een gepast happy end. Dit verhaal is achttienkaraats van kwaliteit: het zet een groot actueel thema als pesten loepzuiver neer, grossiert in taalspelletjes en taalgrappen, reikt het ene na het andere vertelvoorbeeld aan, speelt met feit en fictie, geeft emotioneel en pedagogisch zicht op opvoeding en onderwijs, schudt jong en oud wakker voor verborgen verdriet, is illustratief beeldschoon, kan zich als sprookje meten met Grimm en roept niet zomaar als groteske, zo zeldzaam in de jeugdliteratuur, het voorbeeld van Kafka in herinnering. Waarom dit boek niet voor een Zilveren Griffel in aanmerking is gekomen, is dan ook een raadsel, als dat niet te wijten valt aan de hype om veelbelovende debuten al met Zilveren Griffels te bekronen. Voor lezers vanaf acht jaar.
7 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
Leugenverhalen Middenbouw Rudolf Erich Raspe & August Bürger Avonturen van Baron von Münchhausen geselecteerd en bewerkt door Nicolaas Matsier met 18 tekeningen van gerenommeerde illustratoren (Hoogland & Van Klaveren, 2010) (aanv. 2014) Gottfried August Bürger Wonderbare Reizen Te Land en Ter Zee, Veldtochten en Vrolijke Avonturen van de Baron von Münchhausen zoals hij deze in de kring zijner vrienden met de fles onder handbereik zelf pleegt te vertellen. In het Nederlands vertaald door Jeroen Brouwers en van nieuwe illustraties voorzien door William D. Kuik (De Arbeiderspers, 1978) (aanv. 2014) Baron von Münchhausen De wonderbaarlijke Avonturen van Baron von Münchhausen. Vertaald en ingeleid door Godfried Bomans en verlucht met 150 prenten van Gustave Doré (Kruseman, 1972) (aanv. 2014)
Nog nooit eerder zijn zoveel leugenverhalen en avonturen van de Baron von Münchhausen zo bondig verteld en zo rijk geïllustreerd als in de eerst genoemde bundel. Dat hebben we te danken aan Nicolaas Matsier die, vergeleken met de vertalingen van Godfried Bomans en Jeroen Brouwers, de kern van elk episode drie keer zo kort weergeeft om, en passant, achttien gerenommeerde illustratoren uit te dagen daarop hun visie te geven. Bovendien houdt hij rekening met populaire vaderlandse tradities. Zo sluit hij het verhaal over de postiljon die zijn hoorn niet tot klinken weet te brengen af met een hele hoop bevroren wijsjes zoals: ‘Hoog boven berg en dal’, ‘Daar komen de schutters’, ‘Iwan, ik kan je niet missen’ en ‘Ik zag twee beren broodjes smeren’. Dit verhaal is gesitueerd in de periode waarin er vrede werd gesloten met de Turken. In haar sfeervolle illustratie laat Charlotte Dematons de maan dan ook als een sikkel over het landschap schijnen waar de postiljon doorheen rijdt. De keuze van het verhaal waarmee Matsier zijn selectie afsluit, is veelzeggend. De ironie van dit verhaal, dat op hilarische wijze is geïllustreerd door Jan Jutte, wil namelijk dat drie fantasten met hun benen aan hoge bomen zijn opgehangen, terwijl de Leugenbaron (alsof hij van de prins geen kwaad weet) doodleuk stelt dat elke reiziger de plicht heeft om zich strikt aan de waarheid te houden. Deze twee voorbeelden geven een voorproefje van wat er van het vertellen van deze verhalen verwacht mag worden. Deze achttien verhalen kunnen samen met de illustraties op het digibord een mooi uitgangspunt vormen voor het (herhaald) vertellen van sappige leugenverhalen in de basisschool. Ze zijn immers bondig in nauwkeurig afgebakende episodes verteld: Matsier schrijft vooral zinnen met minder dan tien woorden en de illustraties dragen er 8 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
volop toe bij dat de verhalen nog lang zullen worden onthouden. Kortom, verhalen waarvoor geldt dat ze voor vertellers en hun jeugdig publiek al gauw naar meer smaken. Voor lezers en kijkers vanaf zeven jaar.
Repeteerverhalen Middenbouw Annemarie van Haeringen & Bibi Dumon Tak Ik wil ook! (Querido, 2013) (aanv. 2014)
De teller van de kassa van de ouders van Konosja staat op nul, ze tellen zich suf, hebben geen geld meer om het licht aan te laten en hoeven het voor de klandizie dus niet te laten om hun zoon, als hij buiten gaat spelen, een tapijt mee te geven. Het gras in het lege Bizonpark is zo nat van de regen dat hij het tapijt gebruikt als hangmat. Andere dieren staan in de rij om dat ook eens te proberen en vragen hoe ze aan zo’n mat kunnen komen. ‘Als je hier het park uit loopt,’ zegt Konosja, ‘dan moet je bij de fontein de hoek om en binnenstappen op nummer een twee drie’. Die zin wordt in dit prentenboek steeds herhaald, wanneer Konosja, die niet voor één gat te vangen is, weer een nieuwe bestemming voor het tapijt heeft weten te verzinnen. Als het regent dat het giet biedt het tapijt aan alle dieren een schuilplek, aan het strand kan het tapijt opdrogen om vervolgens als windscherm te dienen: zie eerstvolgende illustratie. Het fungeert als roetsjzeil om van de duinen naar beneden te glijden en bovenop de Tafelberg is het een picknickkleed voor alle bergbeklimmers. Om weer van de berg af te dalen brengt zijn Vliegend Tapijt hem terug in het nu overvolle Bizonpark waar het divergente denken blijkt te zijn aangeslagen: het tapijt wordt inmiddels ook als slaapplaats, kaartplek of wigwam gebruikt. En zelf rolt Konosja zich laat op de avond in het tapijt als was het zijn slaapzak. Midden in de nacht haalt zijn moeder hem op en brengt hem, nog slapend, naar huis. Als daar het licht aan gaat, vraagt hij waar hij is. Nergens ziet hij nog een tapijt. Pappa zegt: ‘Het was opeens druk’ en mamma voegt toe: ‘Iedereen wilde een rood tapijtje. En toen de rode op waren, wilden ze de blauwe, de ronde, de hoogpolige, en daarna die van kamelenhaar’. Tekst en beeld vullen elkaar in dit prentenboek naadloos aan en gunnen elkaar alle ruimte voor de eigen expressie. Bibi Dumon Tak zorgt voor spitse, geestige dialogen en voor de stevige, rode draad van de repeterende zinsnede die de armoe aan het begin weet om te zetten in de weelde aan het einde. 9 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
Annemarie van Haeringen plaatst het vlekkerige rode tapijt met een witte voorgrond steeds in het middelpunt en begeleidt met achtergronden als bruingrijs, lichtgroen, okergeel, licht paars, donker groen, licht en donker blauw en tenslotte oranje de ommekeer in het verhaal, dat eindigt in het in alle opzichten zo harmonieuze slot. In het land van de Tafelberg waar dit verhaal speelt, hopen ze dus niet zonder reden: ‘alles sal reg kom’. Een juweel van een prentenboek dat bij een breed publiek (ook dat van het gastland van dit prentenboek: Zuid-Afrika) vanwege de maatschappelijke en de beeld-tekst harmonie de Zilveren Penseel eerder verdiend zou hebben dan Coco of het kleine zwarte Jurkje van Annemarie van Haeringen. Voor lezers en kijkers vanaf zeven jaar.
Levensgidsen Bovenbouw Tommy Greenwald Otto-Jan zegt NEE tegen lezen. Met illustraties van J.P. Coovert (Abimo, 2013) (aanv. 2014)
In het onbekende land dat het leven kan zijn, heb je soms behoefte aan een gids om je een of meer wegen te wijzen. Voor echte landen is daarvoor de reisgids in het leven geroepen, voor het leven bestaan er zelfhulpboeken of adviesboeken. Die zijn er voor ogenschijnlijk heel gewone dingen, zoals ouders, broers of zusjes, maar ook voor schakelmomenten, zoals naar de brugklas gaan. Een serie die de lezer in fictie een spiegel voorhoudt van hoe hij of zij om kan gaan met diverse situaties en problemen, is bijvoorbeeld de ‘Hoe overleef ik…’-serie van Francine Oomen. Dit genre is niet zo zwaar als het misschien klinkt, omdat het als fictief genre doorgaans wordt gekenmerkt door de nodige relativerende humor. Zo ook Otto-Jan zegt NEE tegen lezen, een uit het Engels vertaald verhaal over een jongen die volgens eigen zeggen een gids heeft geschreven om de lezer ten eerste te leren wat je kunt doen om zo weinig mogelijk te lezen, en om hem of haar ten tweede ‘een leuk en makkelijk boek’ te geven ‘voor het geval dat je toch in de vervelende situatie verzeild raakt waarin je gedwongen wordt om te lezen’. Dit levert een hilarisch verhaal op over hoe Otto-Jan klasgenoten voor z’n karretje spant om boeken te lezen en samen te vatten, hoe hij leraren om de tuin probeert te leiden, en ook over hoe hij een meisje voor zich probeert te winnen, helaas op een manier die totaal verkeerd voor hem uitpakt. Het verhaal in dagboekvorm wordt afgewisseld met 25 tips, tips om niet te lezen dus. Dit tips hebben vaak de vorm van lijstjes. Zo is er een lijstje ‘met zaken die je moet weten als je iemand vertelt dat je een boek gelezen hebt terwijl dat niet waar is’ en een lijstje met dingen die je kunt doen om anderen te laten denken dat je een boekenwurm bent, zoals een T-shirt dragen met Roald Dahl erop. Ondanks alle propaganda tegen lezen, is het uiteindelijk toch een verhaal dat de belangrijke rol en het plezier van lezen demonstreert. En als je toch echt geen boeken wil lezen, dan kun je er altijd nog een schrijven, zoals Otto-Jan heeft gedaan. Voor lezers en niet-lezers vanaf 10 jaar.
10 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
Robotverhalen Onderbouw Ernest van der Kwast & Sieb Posthuma De familie Lazuriet (Querido, 2014)
De familie Lazuriet stinkt met al hun lazuriet van het geld en van de poep van hun dieren. Hun kinderen James en Victoria krijgen als verwende nesten elke dag een nieuwe brandweerauto, een drietrapsraket of een pony en al die pony’s samen deponeren drol na drol. Kopkleprobots sjezen zich rot om al die poep te ruimen, de loopneuzen op te vangen en de snottebellen af te vegen. Hun moeder keurt alles goed en meent met haar gebit van blauwe lazuursteentjes de mooiste lach van de wereld te kunnen presenteren. Haar man legt hun kinderen geen strobreed in de weg, want hij weet niet wie ze zijn: ‘Wie zijn jullie?’ ‘Dit zijn je kinderen,‘ vertelde de moeder. ‘Wat grappig,’ zei de vader. ‘Hoe heten jullie?’ ‘Ik heet James, ‘ zei James. ‘En ik heet Victoria,’ zei Victoria. ‘Aangenaam kennis te maken,’ antwoordde de vader en hij gaf zijn kinderen een hand. ‘O, wat grappig!’ riep de moeder en lachte haar blauwe tanden bloot. Van een vogel mogen ze alles wensen waarin ze maar geloven. Ze kiezen voor een walvis met propeller, spikkeltjes, een claxon op beide oren, een fontein in de vorm van een palmboom en een touwladder om op zijn rug te klimmen. Onder het motto: hoe gekker hoe beter, mag alles, als de verbeelding maar de vrije loop krijgt en het resultaat maar ‘crazykrankjorum’ wordt. Al kan de auteur goed schrijven en al is de illustrator een meester in zijn vak, zij vertillen zich zo zeer aan het op de kop zetten van heel dat universum dat je er al gauw genoeg van krijgt. Genoeg, omdat je niet voor de zoveelste keer moet lezen dat iets grappig is, want dat mag de lezer zelf uitmaken, genoeg, omdat het maar over massa’s poep blijft gaan, genoeg, omdat een walvis geen dier is voor de tropen en voor zowel het auto-als luchtverkeer, genoeg omdat gekunstelde ouders, kinderen en kopkleprobots niet naar meer smaken. En vooral genoeg omdat de auteur denkt alles maar aan elkaar te kunnen plakken zonder prioriteit te geven aan een goed doordacht en samenhangend verhaal. Voor lezers en kijkers vanaf acht jaar. Leo Timmers Franky (Querido, 2014) (aanv. 2014)
De kamer van Sam staat of hangt vol met robots of iconen van robots uit tijdschriften en speelwinkels. Tijd om te slapen heeft hij nauwelijks, want overdag eist zijn verzameling robots hem op en ‘s nachts is hij verwoed de sterren aan het observeren op zoek naar de verre planeet waar de robots wonen. Zijn vader en zijn moeder nemen zijn overtuiging dat ze ooit op een dag zullen komen, al evenmin serieus als zijn papegaai en zijn hond. Sam geeft niet op, sleurt een stofzuiger, een hark, een radio, een bureaulamp, een propeller en een set elektrisch gereedschap bij elkaar en gaat zelf een robot maken waardoor de schellen wel van hun ogen zullen gaan vallen. Hij noemt zijn schepping 11 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
Franky en als zijn hond en zijn papegaai deze zelf gemaakte robot zien, stralen hun ogen een en al verwondering uit. Die verwondering wordt des te groter wanneer Franky in een andere taal spreekt, eindeloos met hen wil spelen en net als Sam gelooft dat de robots ooit van hun planeet naar de aarde zullen komen. Terwijl Sam zijn nieuwe vriend geheim houdt voor zijn ouders, zit zijn moeder met de ogen geloken op de bank te lezen en is zijn vader met al even naar beneden gerichte ogen bezig om het gazon te maaien. Intussen ligt Sam in een hangmat tussen twee bomen die net als de derde boom er uit zien als een hemelse figuur: een maansikkel, een ster en een planeet met radioverbinding. Terwijl zijn papegaai en zijn hondje dicht bij hem zijn, neemt Sam een proef op de som; even later valt de diepe teleurstelling uit hun ogen af te lezen. Dat verandert midden in de nacht met het bericht dat ze er zijn. Ze vliegen meteen bed, kooi en mand uit om samen met de verschrikte ouders getuige te zijn van de eerste landing van de robots op moeder aarde. Bij de begroeting lijkt de robot die van de planeet komt wel een broertje van Franky (zie illustratie). Eindelijk vallen dan ook bij zijn ouders de schellen van de ogen. Even later reist Franky met zijn broertje naar de planeet waar de robots vandaan komen. Hoe zwaar het afscheid van Franky ook is voor Sam, hij is dolblij dat zijn zelf gebouwde robot op de robottenplaneet is opgenomen. Elke avond bekijkt hij door zijn sterrenkijker hoe goed het Franky daar gaat. Intussen zitten zijn papegaai, zijn hond en zijn ouders opgewonden te wachten tot ze dit hemelse mirakel mogen aanschouwen. Dit prentenboek geeft weer hoe jonge kinderen zich, behalve met zelf gefantaseerde vriendjes, ook met zelf gebouwde robots tegen iedereen staande kunnen houden. Een ijzersterk prentenboek met een innovatieve hoofdpersoon die als groot techneut alledaagse gebruiksvoorwerpen omtovert in de robots van de toekomst en tegelijk gestalte geeft aan deze literaire sciencefiction. Voor lezers en kijkers vanaf vijf jaar.
Satirische verhalen Middenbouw Frank Tashlin De beer die geen beer was. Vertaling Dennis Gaens (Literair Productiehuis Wintertuin en productiehuis Oost-Nederland, 2011) (aanv. 2014)
De beer die geen beer was is een satirisch verhaal over een beer die zijn hol in het bos opzoekt om aan zijn winterslaap te beginnen. Maar als hij na een lange winterslaap weer wakker wordt, is het bos er niet meer, want op die plek zijn ze een grote fabriek aan het bouwen. Hij loopt binnen bij een van de ingangen, weet niet waar hij is en vraagt zich af waar het bos, het gras, de bomen en de bloemen zijn gebleven. 12 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
Een ploegbaas die hem ziet, zegt dat hij onmiddellijk aan het werk moet en dat hij zijn verzuim zal rapporteren. Als de beer zich beroept op zijn identiteit (‘Ik werk hier niet. Ik ben een beer’) noemt de ploegbaas dat de beste smoes die hij ooit heeft gehoord. Hij doet daarover beklag bij de Bedrijfsleider en vervolgens gaat die klacht hogerop tot en met De Directeur zelf. Niemand gelooft hem als hij zegt dat hij toch echt een beer is en steeds krijgt hij te horen dat hij een lastige, eigenwijze werknemer is die zich niet geschoren heeft en ook nog eens een bontjas draagt. De directeur zet hem op zijn nummer; hij neemt hem mee in een slee van een wagen naar de dierentuin en naar het circus. Daar krijgt hij van zijn soortgenoten te horen dat hij geen beer is, want beren zitten in een kooi of werken in het circus. De beer krijgt een overall en moet aan het werk. Tegen de tijd dat het winter wordt, gaat de fabriek dicht en wordt hij ontslagen. De beer wil dan in een grot kruipen en een winterslaap gaan houden, maar hij is er inmiddels van doordrongen dat hij geen beer is maar een rare man die zich moet scheren en die geen vacht maar een bontjas draagt. Het duurt even voordat hij zelf weer gelooft dat hij een beer is met een warme vacht. Dan gaat hij een hol in voor een lange winterslaap. Frank Tashlin stelt met deze satire de hiërarchie in de samenleving op hilarische wijze aan de kaak. Dat blijkt vooral uit de wijze waarop zijn zwart-wit illustraties laten zien hoe de beer wordt voorgeleid. De ploegbaas geleidt de beer voor aan de Bedrijfsleider (zie illustratie), die doet dat aan de Derde Onderdirecteur, die aan de Tweede Onderdirecteur, die weer aan de Eerste Onderdirecteur en die tenslotte aan De Directeur zelf. Deze stijging van functie die uitmondt in een steeds grotere colonne klagers en gepaard gaat met steeds weer een extra secretaresse, maakt uiteraard ook gebruik van steeds grotere ruimtes met steeds grotere bureaus. Zo iets megalomaans moet het wel bijna onmogelijk maken om je zelf te blijven. Het verhaal had dan ook goed ‘de beer die geen beer meer mocht zijn’ kunnen heten. Van dit klassiek verhaal uit 1946 is in 2011 een prachtige theatervoorstelling gemaakt door theater- en dansproductiehuis Generale Oost (Marijke van Giersbergen en Martijn Bosman). In de nieuwe versie van de oorspronkelijke uitgave zijn de liedjes uit de theatervoorstelling te beluisteren. Voor lezers en kijkers vanaf zeven jaar.
Schelmenverhalen Schelmenverhalen behoren tot de orale traditie van bijna alle culturen. Beroemde schelmen in de Nederlandstalige traditie zijn bijvoorbeeld Tijl Uilenspiegel en Reintje de Vos. Hodja is een beroemde schelm uit de Turkse traditie (of eigenlijk de hele islamitische wereld), en de Spin Anansi kennen we uit de Caraïbische traditie van Suriname en de Antillen. Indonesië kent het dwerghertje Kantjil. En veel mensen kennen waarschijnlijk ook broer Konijn uit de Engelstalige traditie. Elementen uit de klassieke schelmenverhalen kom je ook tegen in kinderboeken. Denk bijvoorbeeld aan 13 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
Pippi Langkous, de verhalen van Roald Dahl of Dik Trom. Hier een paar voorbeelden van Hodja-verhalen en Anansi-verhalen. In de verhalenbank van het Meertens-instituut (www.verhalenbank.nl) zijn nog veel meer schelmenverhalen te vinden. Middenbouw Wijnand Stomp Mister Anansi leert de wereld lachen. Met illustraties van Annelies Smeets (Holland, 2010) (aanv. 2014)
De spin Anansi is een ander type held dan Hodja (zie onder). We kennen hem van de verhalen uit Suriname en de Antillen, maar oorspronkelijk komen de Anansi-verhalen uit West-Afrika. Anansi houdt absoluut niet van werken, maar juist heel veel van eten en slapen. Als het zo uitkomt, is hij zelfs niet te beroerd om zich het eten toe te eigenen dat eigenlijk voor zijn kinderen was bedoeld. Hij is vraatzuchtig en egoïstisch, een opschepper en een leugenaar. En hij is niet bang om met een list de grote en machtige dieren uit zijn rijk (Ba Tigra, de tijger bijvoorbeeld) te kijk te zetten of zelfs te doden. In Anansi berijdt Tijger bijvoorbeeld schept hij tegen de koning op dat hij er makkelijk in slaagt om de tijger te berijden. De koning gelooft dat natuurlijk niet. Met een rot ei in zijn mond maakt hij Tijger wijs dat hij heel ziek is en krijgt Anansi hem zover dat hij op zijn rug mee mag naar de dokter, een touw kan vasthouden dat in de bek van Tijger zit (anders zou hij wel eens van de rug kunnen vallen) en een tak mag gebruiken omdat hij last zou hebben van de muskieten. Als ze langs het paleis van de koning komen, mag Tijger halt houden. Die vraagt nog even of hij niet naar de dokter moet. Maar Anansi zegt dat hij ver genoeg is. ‘De Koning gaat me een beloning geven omdat ik jou heb bereden, Tigri.’ Driemaal een list, en Anansi slaagt er inderdaad in te doen wat hij van plan was: de Tijger te vernederen en zijn beloning binnen te slepen. In Lessen in lenen heeft Anansi weer eens honger en heeft hij dringend geld nodig heeft, want daarmee kun je eten kopen. Hij leent eerst geld van Kakkerlak, daarna van meneer Haan, van meneer Buidelrat, van Pa Tijger en tenslotte van de jager. Van iedereen krijgt hij duizend euro en hij belooft ze allemaal dat ze het geld twee weken later terugkrijgen. Als die twee weken voorbij zijn, laat hij ze om de beurt naar zijn huis komen. Als eerste komt Kakkerlak. Die ziet even later zijn aartsvijand de haan aankomen en mag zich van Anansi verstoppen. ‘Dan betaal ik je straks wel de duizend euro terug.’ Meneer Haan ziet Buidelrat komen, wordt bij Kakkerlak in de kamer gestopt en eet natuurlijk Kakkerlak op. Op dezelfde wijze wordt de haan de prooi van de buidelrat en de buidelrat van de tijger. Totdat als laatste de jager komt die Pa Tijger doodschiet. Dan begint Anansi te jammeren ‘Die tijger was voor de koning. Weet je wel hoe moeilijk het is om een levende tijger te vangen?’. Anansi vertelt dat hij vijfduizend euro van de Koning zou krijgen, en een kleine rekensom leert dat de jager hem nu nog vierduizend euro moet betalen. Hier maakt de slimme intrigant listig gebruik van de machtsverhoudingen in het dierenrijk, waar de een de prooi is van de ander. Hij hoeft niemand iets terug te betalen en houdt een smak geld over aan zijn bedrog. Voor lezers vanaf acht jaar.
14 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
Verhalen van Nasreddin Hodja (Uitgeverij Eenvoudig Communiceren, 2009) (aanv. 2014)
Hodja, of Nasreddin Hodja zou een imam of rechter zijn geweest die in de 13e eeuw in Turkije leefde. Hodja en de ketel is een van de meest bekende Turkse Hodja-verhalen. Nasreddin Hodja gaat bij zijn gierige buurman een ketel lenen. Na een paar dagen brengt hij de ketel terug, met een klein keteltje erbij. Als de buurman verbaasd kijkt, vertelt Hodja dat de ketel zwanger was en bevallen is van een kleintje. De buurman neemt beide ketels dankbaar aan. Als Hodja een tijdje later weer een ketel komt lenen, krijgt hij die meteen mee. Maar deze keer duurt het erg lang voor de ketel teruggebracht wordt. De buurman gaat informeren waar de ketel blijft en dan vertelt Hodja dat de ketel helaas overleden is. Hoe kan dat nou?, zegt de buurman, een ketel kan toch niet doodgaan? ‘Tja,’ zegt Nasreddin Hodja: ‘Als je gelooft dat een ketel zwanger kan zijn en kan bevallen van een kleintje, waarom geloof je dan niet dat een ketel dood kan gaan?’ Dit verhaal is typerend voor veel schelmenverhalen. Hodja lijkt soms wel dom, maar hij is heel slim. Een van de meest kenmerkende eigenschappen van de schelm is de list, zijn vermogen om met een list de personen in zijn omgeving, vaak op een humoristische manier, te bedriegen. Vaak om er zelf beter van te worden, soms ook om anderen een lesje te leren. In dit verhaal slaagt Hodja erin om met een klein visje (het kleine keteltje) een grote buit te vangen (de grote ketel). Maar hij laat ook zien dat de hebberigheid van de gierige buurman zich uiteindelijk tegen hem keert. Zo’n kritisch commentaar op de samenleving is vaker te vinden. In een ander verhaal bijvoorbeeld is Hodja – hij is in zijn dagelijkse plunje - niet welkom op een feest. Hij gaat naar huis, doet een sjieke bontjas aan en dan is hij ineens een graag geziene gast. Als hij dan de punt van zijn jas in de lekkere saus doopt, legt hij aan de verbaasde omstanders uit dat kennelijk zijn jas welkom was op het feest, en hij niet. Anders dan bij sommige andere schelmenverhalen, waar de spot en de bedriegerij soms grof is, gaat het bij de Hodja-verhalen vaak om een subtiel spel in het redeneren en met de logica. Dat was ook te zien in het verhaal van de ketel. Een mooi voorbeeld daarvan is ook het verhaal waarin Hodja recht moet spreken, wanneer een eigenaar van een restaurant zich beklaagt over een arme bedelaar die onder het raam van zijn keuken de geur van heerlijke soep heeft gestolen, om zijn stukje droog brood nog enige smaak te geven. Als hij een schadevergoeding eist, weet Hodja raad: hij rammelt drie keer met een handvol munten en betaalt zo de geur van voedsel met de klank van de munten. Voor lezers vanaf zeven jaar.
Sociale romans Bovenbouw Martine Letterie en Karlijn Stoffels Dwars door de storm (Leopold, 2014) (aanv. 2014)
Wanneer een auteur van historische verhalen en een auteur van verhalen die zich in het hart van de multiculturele samenleving afspelen gezamenlijk een verhaal schrijven, 15 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
levert dat in het geval van Dwars door de storm een verhaal op dat in het verleden speelt, maar over problematiek gaat die ook hedendaags kan zijn. Dwars door de storm slaat op de letterlijke storm waardoor de Groningse Tjakkie zich heen worstelt om een arts te halen voor een van de Ambonese vrouwen in het opvangkamp, die op het punt staat om te bevallen. En het slaat op de vele figuurlijke stormen waar Tjakkie en de andere hoofdpersoon, de van Ambon afkomstige Jacob, zich in staande moeten houden om hun dromen uit te laten komen. Dit alles speelt zich af tegen de historische achtergrond van Ambonezen die eind jaren ’40 als immigranten naar Nederland kwamen, nadat ze partij hadden gekozen voor het Nederlandse koloniale leger en tegen Nederlands-Indië (in 1945 uitgeroepen tot het onafhankelijke Indonesië), omdat de Ambonezen (wonend op het eiland Ambon in de Molukken) onafhankelijk wilden zijn van het door Javanen gedomineerde Indonesië. Nadat Nederland de zogenoemde politionele acties had uitgevoerd om de onafhankelijkheid ongedaan te maken, erkende Nederland in 1949 uiteindelijk ook het onafhankelijke Indonesië. Vele Ambonezen kozen ervoor om – tijdelijk – naar Nederland te gaan. Ze werden opgevangen in simpele opvangkampen, waar families en bekenden tenminste bij elkaar bleven en hun tradities in stand probeerden te houden. In Noordoost Groningen, waar het verhaal zich afspeelt, waren nog andere scheidslijnen tussen bevolkingsgroepen: tussen arbeiders en boeren (die grond bezaten waarop ze arbeiders lieten werken), en tussen christenen, waaronder ook de Ambonezen, en atheïsten. De verschillende perspectieven worden in het verhaal vertegenwoordigd door Tjakkie, Jacob en Katrien. Tjakkie is de dochter van een werkloze arbeider die overtuigd aanhanger van het communisme is, zoals vele arbeiders in Noordoost Groningen, de van Ambon afkomstige Jacob wiens vader dominee is, en Katrien, de dochter van een boer. De verhoudingen staan in het begin nog op scherp, maar worden gaandeweg het verhaal steeds beter. Dat heeft alles te maken met de onafhankelijke geest van de drie, maar ook met toenemende kennis van elkaar en toenemend begrip voor elkaar. Tekenend is dat de kinderen elkaar eerder hebben gevonden dan de volwassenen, die langer blijven vasthouden aan bepaalde principes, die in het uiterste geval tot gevolg hebben dat ze hun kinderen kwijtraken. De strijd van Tjakkie en Jacob voor keuzevrijheid als het om vriendschappen en hun toekomst gaat, is spannend beschreven. Daar draagt het steeds per hoofdstuk wisselende perspectief sterk aan bij. Hun soms diffuse positie en gevoelens komen ook goed uit de verf. Zoals die van Jacob, die zich een toekomst in Nederland voorstelt en probeert te wennen aan de Nederlandse omgeving en gewoonten, ook al mist hij zijn op Ambon achtergebleven tweelingbroer ontzettend, te midden van volwassenen die nog steeds denken dat ze snel weer terug zullen gaan. Symbolisch hiervoor zijn de kisten met huisraad die jarenlang niet worden uitgepakt. Voor lezers vanaf 11 jaar. Dirk Weber De goochelaar, de geit en ik (Querido, 2014) (aanv. 2014)
De goochelaar, de geit en ik speelt zich af in Noord-Limburg in de tijd waarin de hbs nog bestond. Het is het verhaal over de strijd van de elfjarige Camiel voor zijn eigen, zelfgekozen toekomst tegen de achtergrond van de strijd om het dagelijkse bestaan en 16 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
van het fenomeen van verschillende sociale klassen dat van invloed is op gedrag, gewoonten en toekomstdromen. De vader van Camiel en zijn jongere broertje is goochelaar/illusionist. Wanneer hij weg is voor optredens, wonen Camiel en Joris bij hun grootouders. Camiel helpt vaak zijn opa, die schoenmaker is. Hij mist zijn vader, ook al krijgt hij brieven van hem waarin hij uitgebreid over zijn avonturen in het theater vertelt. Camiel wil hem dingen laten zien van school en zijn commentaar horen, ook al weet hij al wat zijn vader zal gaan zeggen, ‘want alle andere volwassenen behandelen me alsof ik geen kind meer ben. Geen kind maar ook geen volwassene, en altijd de oudste broer’. Wanneer z’n grootouders hem vertellen dat zijn vader voorlopig niet naar huis komt, omdat hij in het Huis van Bewaring zit wegens ‘verduistering’, en opa daarna begint over in de leer bij hem komen (en dus van school af gaan), stort Camiels wereld in. Zijn meester had al een brief voor de middelbare school (hbs) geschreven, en nu beslist zijn opa dat hij schoenmaker moet worden… Ondertussen gaat hij naar school, helpt hij de dierenarts én ook nog de pastoor met allerlei klusjes. Hier krijgt hij echter weinig of niets voor, terwijl hij wel geld nodig heeft om een advocaat voor zijn vader te betalen en zijn schulden af te lossen. Om aan geld te komen, begint hij te sjoemelen. Het begint ermee dat hij de facturen van zijn opa wat aanpast en het verschil zelf houdt en het eindigt ermee dat hij gids is op een smokkelroute voor meneer Martens, de handelaar van wie zijn vader veel geld geleend heeft en van wie Camiel ook geld wil lenen voor een advocaat. Na een aantal verwikkelingen en vele morele dilemma’s bij Camiel, komt er een financiële oplossing. Camiels vader komt terug naar huis en treedt weer op als goochelaar. En Camiel kan weer trots zijn op zijn vader. En er ligt een toekomst voor hem op de hbs in het verschiet. De geit uit de titel is een geit die Camiel gekregen heeft, omdat de boer van wie deze was, het dier vanwege een gebroken poot wilde laten slachten. En de geit krijgt aan het eind nog een mooie rol in de acts van Camiels vader. Andere verhalen van Dirk Weber gaan over wat het leven volgens anderen voor jou in petto heeft en hoe je dit zelf kunt beïnvloeden. Zo hoopt het weesmeisje Fien in Kies mij! (Querido, 2005) dat er iemand komt bij wie ze zich geborgen kan voelen. Die komt er, en die maakt Fien duidelijk dat er van haar gehouden wordt om wie ze is, dat ze haar talenten en ambities mag koesteren, en dat die zeker tot iets moois kunnen leiden. Voor lezers vanaf 11 jaar.
Sprookjes: boeken met één sprookje Bovenbouw Blexbolex Een Sprookje (Clavis, 2013) (aanv. 2014)
Dit boek telt zeven hoofdstukken van achtereenvolgens vier, zes, tien, achttien, vierendertig, zesenzestig en honderddertig pagina’s. Elk hoofdstuk bestaat uit een intro en uit sjablonen met woordgroepen als onderschrift. Die sjablonen en woordgroepen nemen sprongsgewijs toe via herhaling van oude en toevoeging van nieuwe sjablonen en woordgroepen: eerst drie (de school, de weg, het huis), daarna die drie weer en twee nieuwe (de straat en het bos), dan die vijf en vier nieuwe (de vreemdeling (zie illustratie), de brug, de schurken en de heks) en zo verder. 17 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
Dat klimt in de hoofdstukken vijf, zes en zeven op tot 16, 33 en 62 nieuwe silhouetten en nieuwe woordgroepen waarvan in het vijfde hoofdstuk drie (de politie, de mensen, de kabouter) en in het zesde vijf (de koningin, de slechterik, de wachters, de demonen en de vogel in een menselijke rol) verhaalfiguren zijn. Andere sjablonen als een verkeersopstopping, een ontvoering, een aanhouding of een mobilisatie wijzen er op dat de oproer politioneel en militair wordt onderdrukt. De koningin wordt ontvoerd en de vreemdeling wordt gevangen genomen maar hij weet te ontsnappen. Hij wordt als held van het verhaal voortdurend belaagd door de schurken (vos en kat) (illustratie hieronder). Behalve van personen zijn er ook sjablonen van gebouwen, bijzondere plekken, landschappen en verre landen te zien. In de trits wie, wat, waar en waarom is waar dan ook zeer dominant. Toch krijgen kinderen eerder toegang tot deze complexe vertelling, wanneer ze eerst gaan ontdekken wie er aan de kant van de slechterik staan (de heks, de schurken) en wie aan de kant van de vreemdeling (de kabouter die muziek speelt en de vogel die een landkaart brengt). Dat kan bijvoorbeeld door twee groepjes (de goeden en de kwaden) per hoofdstuk te laten noteren wie van hen wat aan het doen is en welke rol ze spelen. Zo’n inventarisatie biedt een eerste verkenning van alle hoofdstukken. Daarnaast kunnen plekken en gebouwen waar het verhaal speelt, in kaart worden gebracht. Maar daar is al gauw bijna geen beginnen aan, omdat er zoveel van zijn en omdat oorlogssituaties of politieke rellen dan bedreigend kunnen zijn voor de romantische kant van dit sprookje. De vreemdeling die met zijn viool door de wereld rondreist, neemt het namelijk op voor de vrouw die ontvoerd wordt. Voor haar trotseert hij oerwoud en wilde dieren, woestijn en gebergte, vulkaanuitbarstingen en watervallen om nog net op tijd een stokje te kunnen steken voor het huwelijk van de koningin met de slechterik. Als de kijker en lezer dan ziet dat twee priesters al klaar staan om het huwelijk in te zegenen, zullen ze blij zijn dat die oorlogssituaties en politieke rellen op de achtergrond zijn gehouden. Verrassenderwijs nemen beide geliefden vervolgens genoegen met het huis waar het verhaal mee begon en tonen ze zich zeer vergevingsgezind tegenover de vos en de kat met wie ze samen zwaaiend afscheid nemen van de kijkers en lezers die dit verhaal tot het eind toe zijn blijven volgen om zo de cirkel rond te maken. Tenslotte valt er uiteraard te wijzen op tradities in de jeugdliteratuur en in de schilderkunst waar Blexbolex op inspeelt. Zo borduurt Een Sprookje voort op sprookjes als Sneeuwwitje of verhalen als Pinocchio van Collodi. Zo maken de vos en de kat uit Pinocchio nu de vreemdeling het leven zuur (intertekstualiteit) en doet de vreemdeling 18 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
zelf sterk denken aan Chagalls schilderij van de violist (intermedialiteit) en aan de sjabloontechniek van Hendrik Werkman in de jaren dertig van de vorige eeuw. Voor lezers en kijkers vanaf negen jaar. Gerda Dendooven De Wondertuin (Querido, 2014) (aanv. 2014)
Dit prentenboek is een vrije bewerking van het sprookje De stukgedanste schoentjes van de gebroeders Grimm. Gerda Dendooven heeft het thema van de stukgedanste schoentjes constant gehouden en daarnaast gekozen voor de nodige varianten. Zo heeft ze met de titelwijziging extra accent gelegd op het lustprieel waar het allemaal gebeurde. Daardoor kon ze behalve als verteller ook als illustrator veel beter met het sprookje uit de voeten. Verder heeft ze als enige vrouwelijke vervanger van de gebroeders Grimm haar kans met twee handen aangegrepen om vrij baan te maken voor het thema van de twaalf prinsessen die hunkeren van verlangen om met prinsen te dansen en te kussen tegen de seksuele blokkades in van hun vader, de koning. Dat deed ze door het verhaal in een feministisch perspectief te plaatsen. En ze heeft het sprookje afgestoft door het in onze tijd te plaatsen en door hedendaagse (bij)figuren in parlandostijl en in alledaagse taal aan het woord te laten. Ze valt met haar dozijn meiden dan ook met de deur in huis: ‘Ik zal jullie iets vertellen. Het is echt gebeurd. Het gaat over mij en mijn zussen: Mona, Rona, Dina, Nina, Dora, Flora, Zara, Zelda, Tina, Tinka en Renée. Mona had een varkenssnuitje, Rona scheve knietjes en Dina loenste. Nina liet stinkende winden, Dora had grote voeten (schoenmaat 46!) en Flora baste als een hond. Zara had vlechten van stro, Zelda een deuk in haar neus en Tina bloosde heel snel. Tinka had een bultje op haar rug en Renée zuchtte voortdurend: ‘Oooo. Ik verveel me zoooo…’ (Bij)figuren laat ze dit over hen zeggen: ‘Twaalf, dat is een voetbalploeg met reservespeler,’ zei de tuinman. ‘Da ’s bijna een klasje vol, ‘ kraste juffrouw Tang. ‘Da’ s veel,‘ mompelde dokter Lombok, ‘want een mens heeft maar twee handen.’ Maar vader dacht: twee handen is meer dan één. Dus ging hij elke ochtend met twee van zijn dochters uit wandelen. Aan elke hand één. Vijf kilometer per dag. Zes dagen in de week. Behalve op zondag.
Deze presentatie in parlandostijl gaat samen met schetsen in haar schetsboek, terwijl we zien hoe ze aan haar werktafel bezig is. Zo betrekt ze ons bij de start van haar sprookje. Dat de vader zielsveel houdt van zijn kroost staat wel vast, maar door elk avond af te tellen of ze er nog allemaal zijn, houdt hij de regie wél heel krampachtig in handen. Of in de woorden van Dendooven: 19 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
Als zijn oogappels zouden trouwen, zou hij wel beslissen met wie, en wanneer en hoe laat en waar. Hij wilde zelfs onze trouwjurk kiezen.
Het laat zich raden dat de prinsessen daar heel anders over denken. Ze gaan zich vervelen, zien geen heil meer in dansles zonder uitzicht op een kerel, bink of bonk die hen na het dansen ‘meeneemt op zijn witte paard.’ Ze vinden een route die hen naar de wondertuin en het danspaleis voert, maar daarvoor moeten ze eerst aan de overkant van de vijver zien te komen. Op onderstaande prent roeien prinsen hen in bootjes naar de overkant, dansen ze samen, hangen er lampioenen in de bomen, stappen pauwen tussen de struiken en wiegt een beschilderde olifant op de muziek heen en weer. Overigens moet deze prent verwisseld worden met de prent die vier pagina’s eerder is afgedrukt, willen tekst en beeld parallel lopen. Elk nachtelijk bezoek aan dit lustprieel mondt uit in stuk gedanste schoentjes. De koning laat nieuwe kopen, treft strenge maatregelen die zijn land doen huiveren, maar het eind van het liedje is toch dat zijn dochters toestemming krijgen om hun eigen keuzes te kunnen maken. Hoe dat allemaal gaat in dit prachtige prentenboek blijft een verrassing. Voor kijkers en lezers vanaf acht jaar.
Weetjesboeken Middenbouw Marije Tolman Springende pinguïns en lachende hyena’s. Met woorden van Jesse Goossens (Lemniscaat, 2013) (aanv. 2014)
Weetjesboeken appelleren aan de nieuwsgierigheid van kinderen naar hoe de wereld om hen heen in elkaar zit. Er zijn inmiddels heel wat informatieve series die aansluiten bij de drang om meer te weten en interessante, spannende feiten te ontdekken. Die series hebben doorgaans een puur non-fictief karakter. Het prentenboek Springende pinguïns en lachende hyena’s heeft dat ook, maar de illustraties en de manier waarop de dieren in dit boek worden geportretteerd, geven dit boek een extra dimensie. Op de intrigerende kaft, die enkel uit een illustratie bestaat, zien we allerlei dieren die op elkaar gestapeld zijn, van een nijlpaard tot een zeepaardje. In het boek vinden we op elke twee pagina’s een prent waarin een eigenaardigheid van een dierensoort centraal staat. Welke dat is, is toegelicht in een korte tekst. Bij de pinguïn valt te lezen dat hij zichzelf vanuit het water op het land kan lanceren en daarbij wel 1,80 meter hoog springt. Op de illustratie zien we een groep pinguïns naar zo’n springende soortgenoot 20 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
kijken. De illustrator heeft de 1,80 meter daarbij niet letterlijk genomen: de pinguïn springt in een soort van ballerinastand veel hoger, zo te zien. Het zijn de gedetailleerde illustraties in prachtige kleuren en met humoristische elementen die als eerste steeds de aandacht trekken. Zo fietst een kleine Okapi, met z’n lichtgevende strepen, op een lichtgevend stepje door het donkere oerwoud, zien we een Komodovaraan twee straaltjes plassen omdat hij blijkbaar twee penissen heeft, en zien we een luipaard in een bad met zwarte verf stappen en er als een panter uitkomen, omdat een zwarte panter eigenlijk een zwart luipaard is. Op deze manier passeren vijftig dieren de revue. Achterin zijn ze in alfabetische volgorde opgenomen, zodat je bijvoorbeeld eerst de pagina’s met je lievelingsdieren kunt opslaan. Door de aard van de wetenswaardigheden en het begripsniveau dat nodig is voor de toelichtende teksten is het een boek voor kinderen vanaf de middenbouw.
Zelfreflectie Sjoerd Kuyper Kwaaie verhalen van liefde (Hoogland & Van Klaveren, 2014) (aanv. 2014)
Sjoerd Kuyper is schrijver van tientallen jeugdboeken, waaronder de serie verhalen over Robin, Het zakmes en De rode zwaan. Hij is ook dichter. Samen met Willemien Min maakte hij bijvoorbeeld Jouw hand in mijn hand (Leopold, 2006), waarin de volgende poëtische observatie te lezen is, met als titel ‘Ochtend’: ‘Mijn tuin slaapt. Ik zie zijn adem: mist tegen het raam. Mijn tuin droomt van geel en blauw. En wat hij droomt, dat zal bestaan. Als de zon is opgegaan’.
In zijn jeugdboeken blijkt Kuyper een scherp observator van menselijk gedrag en portretteert hij kinderen met een sterk gevoel voor rechtvaardigheid en logica. Hij schrijft met veel liefde en humor over vooral de relaties tussen verschillende generaties. Al deze aspecten komen ook terug in Kwaaie verhalen van liefde, dat een bundeling is van brieven, essays, verhalen en lezingen uit Kuypers veertigjarig bestaan als schrijver, of beter gezegd: zijn veertigjarige officiële schrijverschap, want schrijver heeft Kuyper zich zijn hele leven al gevoeld. Behalve dat het interessant is om te zien hoe Kuyper de verschillende genres beoefent, kun je genieten van de reisverslagen en van de beschrijvingen van zijn eigen huis en tuin of van het leven op Curaçao, waar Kuyper auteur Roland Colastica coachte tijdens het schrijven van Vuurwerk in mijn hoofd. En je kunt bewondering hebben voor het eerbetoon in zowel bloemrijke als onverbloemde taal aan zijn vader, die hem van jongs af aan fantastische verhalen vertelde. Kuyper heeft zich op diverse manieren sterk gemaakt voor meer aandacht voor de positie van schrijvers van jeugdboeken en de mogelijke verbetering daarvan, zoals blijkt 21 van 22
Titellijst bij hoofdstuk 6 van Verborgen talenten
uit een drietal opgenomen lezingen en vooral uit zijn spraakmakende Annie M. G. Schmidtlezing (2009). Dat doet hij met de nodige humor, sarcasme zelfs en ook zelfrelativering, maar altijd met kennis van zaken en oog voor het belang van lezen voor kinderen en de samenleving als geheel. Zijn eigen innerlijke motivatie om voor kinderen te schrijven, formuleert hij als volgt: ‘Alles voor het eerst. De sensatie die je ondergaat als er een geur langsdrijft, gras, als je het wiegeliedje in de populieren hoort, als er namen van oude voetbalclubs uit de radio komen (…) Heel even word je terug gezogen naar de dag waarop je die magische woorden voor het eerst hoorde, je voelt het lijfelijk, je rolt door het pas gemaaide gras, dan is het verdwenen en blijft het verlangen. Behalve als je kinderboeken maakt. Dan ga je niet zitten verlangen, dan ga je zitten schrijven. En alles is er weer’ (p. 351). Voor pabostudenten en andere volwassenen. Samenstellers titellijst: Karen Ghonem-Woets en Piet Mooren. Aanvulling 2014: Karen Ghonem-Woets en Piet Mooren, m.m.v. Jeanne Kurvers.
22 van 22