Ik europa, jij europaat, wij europaën…
Neem uw portemonnee en schud al uw zuurverdiend kleingeld uit op een tafel. Kijk naar de rondtollende euromunten, de grootste Europese verwezenlijking tot nu toe. Met een beetje geluk zit er een twee-euromuntstuk van Griekenland bij. Op de achterkant van die munt staat een tafereel uit de Griekse mythologie: de ontvoering van de jonge, schone Europa door de oppergod Zeus, vermomd als stier. Alhoewel… op de euromunt lijkt Europa eerder een zelfverzekerde ruiter dan een angstig gekidnapt meisje. Wordt ze nu ontvoerd of voert ze de stier aan? Dat is ook de vraag die we ons over het continent Europa en haar EU moeten stellen. Wordt Europa meegesleurd door de wereldeconomie, door de VS, door China, of is het in staat zelf een (bescheiden) leidinggevende rol te spelen? Het wordt een dubbeltje op zijn kant… Politiek in het algemeen en Europese politiek in het bijzonder is een uiterst beleefde aangelegenheid. Men spreekt altijd met twee woorden: ja, maar. Ook in antwoord op volgende vraag: ‘Is er een toekomst voor Europa?’ Ja, Europa heeft pakken potentieel, maar zal grote inspanningen moeten doen om op wereldvlak echt een (blijvende) rol te spelen. Inspanningen naar zichzelf toe, naar haar burgers toe en naar de wereld toe. Inspanningen die best niet te lang op zich laten wachten. Europa is meer dan ooit een werkwoord.
Europa vereuropaën Allereerst moet de EU met zichzelf in het reine komen, vooral wat de mentaliteit betreft. De EU is opgezet als een politiek en economisch partnerschap van landen die willen samenwerken om vrede, welvaart en vrijheid te garanderen, in goede en slechte tijden. Maar hoe sterk is dat partnerschap in die slechte tijden? Hoe ver reikt de solidariteit? In hoeverre zijn de landen binnen de EU bereid om elkaar te helpen, als ze in financiële nood komen? De kredietcrisis en de zware overheidstekorten van bv. Spanje en Griekenland hebben een pijnpunt binnen de EU aan het licht gebracht. Op zo’n momenten blijken economisch krachtige landen zoals Duitsland niet direct bereid om bij te springen voor een zwakkere medelidstaat, alhoewel die bijstand op lange termijn de hele Europese economie ten goede komt. De eurocrisis veruitwendigt net hetzelfde probleem: de euro, hét symbool van Europese eenheid, wordt in vraag gesteld op het moment dat het moeilijk gaat. De opties die de EU overweegt om dat probleem op te lossen, getuigen van een laag zelfvertrouwen. Door Eurolanden die in financiële problemen zitten en daardoor de euro in gevaar brengen, uit de eurozone te zetten, zou Europa het bewijs bij uitstek leveren dat economisch partnerschap niet verder reikt dan periodes van economische groei. De afschaffing van de euro zou dan weer aangeven dat een zogezegd sterke organisatie als de EU haar grootste verwezenlijking, een gemeenschappelijke munt, verliest door één economische crisis.
De EU moet eerst een unaniem standpunt innemen over dat probleem en dat standpunt moet er één zijn van solidariteit met de lidstaten over grenzen van economische crises heen, anders gaat de EU zowel economisch en ideologisch failliet. Het is met dat standpunt dat de EU beslissingen moet nemen i.v.m. het al dan niet toelaten van potentieel nieuwe lidstaten. Drie mogelijke scenario’s: Ofwel ziet de EU haar eigen beperkingen in en behoudt ze haar huidige grootte van 27 lidstaten, waarbij ze streeft naar verregaande solidariteit tussen die 27 leden. Ofwel wil ze verder uitbreiden met de klemtoon op economische welvaart en dan mag de EU alleen economisch sterke landen toelaten. Dat zou haar financieel sterker maken, maar verandert haar tegelijkertijd in een elitegroep van welgestelde landen. Dat impliceert dat het merendeel van de EU-grondbeginselen aangepast moet worden en dat de EU internationaal haar rol als voorbeeldorganisatie van samenwerking en solidariteit volledig verliest. De EU wordt dan het zoveelste orgaan waarbij het recht van de sterkste zegeviert. Ofwel komt de klemtoon op uitbreiding in solidariteit te liggen en dan moet de EU ieder land toelaten dat aan alle eisen voldoet, ongeacht de economische situatie. Dat houdt natuurlijk een groter economisch risico in en zou bovendien een aanpassing van de huidige toetredingeisen (‘voordat een land lid mag worden van de EU, moet het een functionerende markteconomie hebben en het hoofd kunnen bieden aan de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie’1) met zich meebrengen. Op lange termijn hoort de EU de laatste mogelijkheid na te streven, op korte termijn is de eerste optie veiliger én realistischer. Het gros van de huidige EU-landen kampt met zware begrotingstekorten die eerst weggewerkt moeten worden voor er nieuwe leden kunnen toetreden. Een uitbreiding brengt immers automatisch een, in het beste geval tijdelijke, verzwakking met zich mee en dat kan de EU zich in de naweeën van de kredietcrisis echt niet veroorloven. Op politiek vlak is die eensgezindheid nog veel belangrijker. Zowel EU-lidstaten als niet-EUlidstaten hebben nood aan een duidelijk Europees standpunt omtrent onderwerpen als asielzoekers, immigranten en de islam. Dat standpunt moet schriftelijk vastgelegd worden door het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie en alle landen moeten dat standpunt, eens vastgelegd, consequent volgen. Anders creëer je binnen en buiten de EU wrevel: lidstaten die elkaar verwijten naar het hoofd slingeren, omdat niemand nog goed weet wat de afspraken waren en iedereen zijn eigen standpunt als algemeen geldig beschouwt; kandidaat-lidstaten die totaal geen zicht meer hebben op wat de EU nu eigenlijk van hen verwacht of binnengehaald worden als een paard van Troje, dat een deel van de EU zo vlug mogelijk weer buiten wil. Om nog niet te spreken over het imago dat een kibbelende EU creëert naar grootmachten als de VS en China ophangt. Hoe kan je bijvoorbeeld een islamitisch land als Turkije toelaten tot een EU die niet eens een eensluidend standpunt heeft over de moslims die op dit moment binnen haar grenzen wonen? 1
http://ec.europa.eu/enlargement/how-does-it-work/financialassistance/ index_nl.htm (geraadpleegd op 6-03-2011)
Op datzelfde politiek vlak doet er zich echter een alarmerende trend voor, die de Europese gedachte in gevaar brengt. In zowat alle Europese lidstaten, van Zweden tot Nederland, komen centrum-rechtse regeringen aan de macht, al dan niet met de gedoogsteun van een extreem-rechtse tak. Die regeringen voeren stuk voor stuk een anti-islamitisch, antivreemdelingen en eurosceptisch beleid met een goede brok nationalisme erbovenop. Dat creëert ernstige problemen. De islamitische minderheden in verschillende EU-landen zijn nu eenmaal een feit. De slechtst denkbare aanpak is proberen de klok terug te draaien en die minderheid te discrimineren of het land uit te drijven. Les nummer één die de geschiedenis ons geleerd heeft: hoe sterker je een minderheid onderdrukt, des te krachtiger zij verzet zal plegen, wat uiteindelijk uitmondt in geweld. De oplossing van het islamprobleem zal liggen in een compromis. Regering en burgers van de betreffende landen hebben het volste recht om te eisen dat immigranten, en dus ook moslimimmigranten, zich inburgeren in hun samenleving door taal en cultuur te leren. Maar alle sporen van de instromende culturen proberen te verdelgen, getuigt van een groot gebrek aan realiteitszin. Met een doorgedreven antivreemdelingenpolitiek, waaronder ook de anti-islamistische tak valt, zal de EU bovendien in haar eigen staart bijten. Want het merendeel van de immigranten in West-Europese landen komt uit Oost-Europese EU-lidstaten. Hen systematisch iedere toegang tot West-Europa weigeren kan uitmonden in een schisma binnen de EU. Een oplossing voor dit probleem kan komen uit de Europese samenwerkings-gedachte op vlak van economie. Het gros van de immigranten komt naar West-Europa uit armoede. Om de werkloosheid in hun thuislanden te drukken, dienen de West-Europese ondernemers te investeren in duurzame industrie in Oost-Europa. Dan heeft het ook zin om asielzoekers terug te sturen naar hun vaderland, omdat ze dan een leefbaar inkomen kunnen verdienen in hun eigen land en geen nieuwe vluchtpoging naar West-Europa moeten wagen. Die investering komt ook de West-Europese landen ten goede, aangezien de werklozen binnen West-Europa grotendeels immigranten zijn. Idealiter vindt die gedachte in de toekomst zijn neerslag in een wetgeving waarbij ondernemers die fabrieken in het buitenland willen oprichten, verplicht zijn om die uit te bouwen in Oost-Europa. Door die reglementering vinden echter zowel de individuele lidstaten als de ondernemers wellicht dat hun rechten, respectievelijk de autonomie van een lidstaat en de vrijheid van ondernemen, geschonden zijn. Realistischer is een royale Europese subsidie voor bedrijven die in Oost-Europa investeren. De Raad van de Europese Unie, die sowieso al het algemeen economisch beleid van de lidstaten coördineert, kan de geschikte instantie zijn om toe te zien op de verdeling van die subsidies. Het systeem hoeft zich overigens niet te beperken tot Oost-Europese landen. Het toenemende nationalisme en de bijbehorende euroscepsis vormen echter de grootste bedreiging. De Europese gedachte is namelijk gebouwd op multilaterale samenwerking, waarbij de nationale belangen af en toe moeten inbinden. Laat het nu net die nationale belangen zijn die in alle landen aan belang winnen.
De leden van de Raad van de Europese Unie zijn de bevoegde ministers van de afzonderlijke lidstaten, dus afgevaardigde politici van de partij die op dat moment aan de macht is in eigen land. Hoe kan je als Europese gemeenschap iets bereiken als een deel van je parlemenstleden niet achter het concept ‘Europa’ staat en vindt dat Europa zich te veel bemoeit met de binnenlandse politiek? Daarom is het tijd voor een herziening van het systeem: de EU-burgers stemmen bij aparte verkiezingen voor de leden van de Raad van de EU, net zoals ze om de vijf jaar stemmen voor de leden van het Europese parlement. De kandidaat-afgevaardigen zijn stuk voor stuk mensen die achter de Europese gedachte staan en bereid zijn om een bepaald domein, zoals milieu, op Europees niveau te bekijken. Dat wil niet zeggen dat ze daarbij geen reserves mogen hebben in overeenstemming met de wil van de bevolking die zij vertegenwoordigen. Die verkiezingen kunnen dan, om de organisatorische rompslomp in te perken, samenvallen met de Europese parlementsverkiezingen. Het meest cruciale is echter niet zozeer wat er beslist wordt, maar dàt er beslist wordt en liefst zo snel mogelijk. Hoe langer de EU blijft hangen bij interne conflicten en gebekvecht – of het nu over politiek, economie of iets anders gaat - des te sterker haar aura van krachtdadigheid en geloofwaardigheid aangetast wordt. De 27 lidstaten zitten dan wel samen aan boord van de ‘Europese Unie’, als ze niet allemaal in dezelfde richting roeien, staan ze nog nergens. Niet de eenheid in verscheidenheid is belangrijk, maar de eensgezindheid. Enkel door eensgezindheid kan de EU een orgaan worden dat stevig staat op wereldvlak.
Wereldwijd europaën We halen de glazen bol er weer bij en stellen de vraag of Europa in de toekomst internationaal een bloeiende carrière zal kennen. Het antwoord is opnieuw ja, maar alleen met reeds vermelde eensgezindheid en vooral met tonnen realisme. Het is zeer naïef om te denken dat Europa opnieuw het economisch centrum van de wereld kan worden zoals tweehonderd jaar geleden. Een eensgezind Europa is zonder twijfel een economisch zwaargewicht op wereldschaal: met een bruto binnenlands product van 11.791 miljard euro klimt de EU over de VS, Japan en China2. Wat (ongeremde) kwantitatieve productie betreft, moet Europa het onderspit delven tegenover grootmachten als China, Japan, Indië en de VS, omdat de EU meer ethiek en dus ook meer reglementering kent. Menig kapitalist moge die ethiek en bijbehorende reglementering dan nog zo fnuikend vinden, ze zijn de enige manier om de Europese doelstellingen van vrede, welvaart en vrijheid voor alle EU-inwoners te garanderen. Natuurlijk vormen ze geen wondermiddel en beweren dat met die reglementering alle problemen opgelost zijn, is de ogen sluiten voor de werkelijkheid, Ze vermijden echter wel excessen zoals de grove uitbuiting van de textielarbeiders in bijvoorbeeld Indië. 2
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/statistics_explained/images/0/0b/GDP_at_current_market_ prices.png (geraadpleegd op 14-03-2011)
Een kwantitatieve beperking op vlak van productie houdt echter nog geen onbekwaamheid in op vlak van kwaliteit. Revolutionaire theorieën in de geneeskunde, o.a. bij kankerbestrijding, en in andere wetenschappelijke takken zijn vaak het resultaat van Europees onderzoek. Europa mag echter niet verworden tot een denktank. Als de EU theorieën kan uitwerken, waarom zou ze die dan ook niet in de praktijk kunnen brengen? Gespecialiseerde Europese industrie bestaat en kan die taak perfect op zich nemen. Maar ook op vlak van dagelijkse producten heeft de EU voldoende potentieel. Ze mist inderdaad de massaproductie van landen als China, maar overtreft voornoemde ruimschoots wat kwaliteit betreft. Europa heeft de knowhow, zowel op hoogtechnologisch als praktisch vlak. De echt goede huisraad - van kookpotten tot tafels - die een paar generaties meegaat, komt uit Frankrijk, Italië of een ander Europees land en is geen Aziatische import. Cruciaal bij dat hele proces is de energievoorziening. Europa moet werk maken van een doortastend groene-energiebeleid waarbij ze volledig zelfbedruipend wordt. Want zolang de EU afhankelijk blijft van externe energieleveranciers, valt of staat haar hele economie en, bij uitbreiding, haar hele gemeenschap, met de goodwill van die leverancier. Dat maakt haar uitermate kwetsbaar en houdt tevens in dat ze sommige economische en politieke beslissingen – of die nu met energie te maken hebben of niet – zal moeten afstemmen op de wensen van die energieleverancier. Op economisch vlak moet Europa er dus in de toekomst naar streven om de status van een zelfstandige kwaliteitsleverancier en denktank te verwerven. Op cultureel vlak heeft Europa die status al gevonden en ze vervult die rol met verve. Letterlijk, want Europese kunstenaars scheren internationaal hoge toppen. Omgekeerd vinden kunstenaars en bezoekers van over de hele wereld hun gading in Europese toplocaties en topevenementen als het Louvre, de Documenta, de Biënnale van Venetië. Idem dito op vlak van mode, theater, muziek en dans. Alleen op het grote en het kleine scherm voert Amerikaanse import nog al te vaak de boventoon, al begint de Europese filmbranche dat monopolie stilaan aan te tasten. Bewijs daarvan is het groeiend aantal Europese films dat internationaal succes kent. The King’s speech, een Britse productie, de Duitse kleppers Der Untergang en Das Leben der Anderen en de Italiaanse parel La meglio gioventù. Uit Oost-Europa komen indringende films als Vier maanden, drie weken en twee dagen. Zelfs de Belgische film Loft krijgt een Amerikaanse remake. Ze vormen een waardige concurrentie voor de Hollywoodstroom. Politiek staat Europa voor de grootste uitdaging. Tussen grote tenoren als de VS, Rusland, China en Indië een eigen stempel proberen drukken op het wereldbeleid is geen sinecure. Maar om van de nood een deugd te maken, kan Europa die positie opvatten als de rol van waakhond, die in de eerste plaats nauwlettend toeziet op het respecteren van de mensenrechten – iets wat sommige landen wel eens uit het oog durven te verliezen. Als die rechten geschonden worden, moet de EU dat bespreken met de desbetreffende landen en de internationale gemeenschap, en zo nodig het Internationaal Gerechtshof erbij betrekken. Dat geldt uiteraard ook voor de schending van de mensenrechten binnen haar eigen grenzen.
Verder dient de EU wereldwijd, als ambassadeur van de vrede, bruggen te bouwen waar anderen bruggen opblazen. Met Frankrijk en Groot-Brittannië in de Veiligsheidsraad van de Verenigde Naties heeft de EU twee sterke troeven in handen om een politiek van vrede door te voeren. Laat haar er dan ook gebruik van maken. Daarnaast is het haar taak om voldoende geld in te zetten op een doortastend milieubeleid, waaronder het al eerder genoemde energiebeleid, want het is algemeen geweten dat de biologische klok van de aarde tikt. Een Europa dat zich dezer dagen echt politiek en economisch wil manifesteren, investeert daarnaast ook in Afrika, de regio die zich op wereldvlak razendsnel aan het ontwikkelen is. Investeren, niet door middel van bescheiden subsidies aan tientallen verschillende ngo’s, maar door Afrika te beschouwen als een gelijkwaardige handelspartner die nog niet genoeg kracht heeft om haar economie van de grond te krijgen. Investeren, niet in de zin van eigen bedrijven oprichten die de Afrikaanse grondstoffen een enkeltje naar Europa geven, maar handel drijven met de kleine Afrikaanse boerenbedrijfjes en ze zo laten uitgroeien tot stabiele, zelfstandige ondernemingen. Met die houding krijgt Europese solidariteitspolitiek betekenis en het brengt de Europese economie bovendien geld in het laatje, want een ontwikkeld Afrika betekent een nieuwe afzetmarkt. Ja, dat alles vraagt politieke moed, veel politieke moed. Dezelfde moed die Europese filosofen en schrijvers, wetenschappers en ontdekkingsreizigers aan de dag legden, toen ze tegen de stroom in durfden varen. Het is niet gemakkelijk om tegen genocides op te treden, wanneer je evengoed de andere kant kan opkijken. Niet gemakkelijk om voor groen te kiezen in een wereld die op het zwarte goud draait. Niet gemakkelijk om in Afrika te investeren, in de wetenschap dat die investering pas op lange termijn zal renderen, in een sfeer van direct winstbejag. Toch zal het Europa’s enige oplossing zijn. Het verleden leert ons dat twee soorten kunstenaars de geschiedenis van de kunst bepalen: de uitblinkers in hun vak, die bekend staan als de grootmeesters van hun tijd, en de vernieuwers, die een radicaal nieuwe weg durven inslaan. De pioniers van een nieuwe stroming zijn dan misschien in eerste instantie minder groots dan hun voorgangers, maar zij zorgen er wel voor dat de geschiedenis van de kunst een nieuwe wending neemt. Hopelijk kan Europa die functie van vernieuwer op vlak van wereldpolitiek zijn.
“Wulder europaën” Een laatste keer raadplegen we de glazen bol, nee, we laten hem raadplegen door een Europese burger. Krijgen we weer het verwachte ‘Joa, moar’? Helaas. Het zal eerder de richting uitgaan van ‘k Zie niks’. Europa lijdt aan dezelfde ziekte als menig bestuureenheid, alleen nog een graadje erger: het contact tussen burger en zijn regering is volledig zoek. De opvatting van de doorsnee Europeaan over de verhouding tussen zijn dagelijkse leven en het Europese politieke leven lijkt op de wetenschappelijke hypothese over buitenaards leven: ergens in dit heelal zal wel een andere levensvorm te vinden zijn, maar waar dat leven zich bevindt en hoe het er uitziet is, blijft een mysterie. Het grote verschil tussen de
wetenschappers en de modale burger is dat die laatste er niet zo op gebrand is contact te leggen met de ‘buitenaardse’ wereld van de Europese politiek. Grosso modo bestaat de enige vorm van communicatie uit de berichtgeving door de media, die Europa meestal in een negatief daglicht stellen vanuit de boutade ‘goed nieuws is geen nieuws’. Slecht nieuws is net dat tikkeltje spectaculairder en op die manier krijgt een Europese burger eenzijdige informatie over Europa, die leidt tot een negatieve beeldvorming. Nochtans heeft de EU een grotere invloed op haar deelstaten dan de meerderheid van de bevolking vermoedt. Tot 85% van de wetten van de nationale wetgeving van de lidstaten kunnen van Europese oorsprong zijn.3 Soms is de invloed zelfs uitgesproken positief. De deelstaten krijgen elk een deel van het budget van de Europese begroting. In het geval van België is dat 4%, wat in concreto neerkomt op zo’n twee miljard euro4 (2008), dat besteed wordt op vier vlakken: groei en concurrentie van de Belgische economie, cohesie, milieu en burgerschap. Dat geld gaat niet op in administratiekosten. Een groot deel van de Vlaamse subsidies – gaande van zonnepanelen- tot schoolmelksubsidies – zijn afkomstig van Europa. Dat is niet algemeen geweten, omdat de verdeling van die subsidies, zoals door de EU wettelijk vastgelegd, onder de verantwoordelijkheid van de regio, in dit geval Vlaanderen, valt. Verder genieten de Vlaamse universiteiten ook mee van het Erasmusproject, dat volledig door de EU gefinancierd wordt en dat jaarlijks duizenden Europese studenten de kans geeft om in het buitenland te studeren. Europa heeft dus een niet-onaanzienlijke, grotendeels positieve invloed op ons dagelijks leven. Tijd dus om die positieve invloed tot de EU-burgers te laten doordringen, want onbekend is onbemind. Wat dacht de EU van een Europees museum, zoals in 2007 al voorgesteld door de Duitse christen-democraat en toenmalige voorzitter van het Europees Parlement, Hans Gert Poettering5? Waarom niet gevestigd in de Europese hoofdstad Brussel? Of, in navolging van de Wereldtentoonstelling, een Europatentoonstelling, die de kloof tussen de verschillende landen kan verkleinen en vooroordelen kan ontkrachten? Het zijn megalomane voorstellen voor een Europa na een zware economische crisis, maar feit is dat Europa als eenheid prominenter aanwezig moet zijn op nationale en internationale beurzen, festivals, sportwedstrijden… Ook de Europapromotie op gemeentelijk niveau laat nog te wensen over: in weinig gemeentehuizen is er dezer dagen informatie te vinden over Europa, terwijl een folderrekje voorzien met brochures over de werking van Europa en de Europese subsidies toch niet zoveel moeite kost. In dat informatieproces speelt het onderwijs een belangrijke rol. Een eerste kennismaking met de EU en haar werking kan al in de basisschool beginnen. De lessen wereldoriëntatie bieden de ideale gelegenheid om de EU voor te stellen, maar nog belangrijker, om van 3
VAN DEN BREMT, K., (
[email protected]), Europese wetgeving, e-mail aan SENDEN, A., (
[email protected]), 29-03-2011 4 om precies te zijn: 2,278 miljard euro (2008). Gegevens afkomstig van http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?type=WQ&reference=E-2010-0552&language=NL (geraadpleegd op 29-03-2011) 5 http://www.europa-nu.nl/id/vhi8gas41yz5/nieuws/voorzitter_europarlement_ bepleit?ctx=vh89nvo47vi0 (geraadpleegd op 29-03-2011)
jongsaf aan in contact te komen met de andere EU-lidstaten. Vooral voormalige Oostbloklanden zouden daar baat bij hebben. Landen als Frankrijk en Italië hebben in het collectieve bewustzijn sowieso al een positief imago, terwijl staten als Polen en Roemenië met een aura van werkloosheid, verval en communisme blijven kampen. Als kinderen niet van in de basisschool ook de andere kant – de rijke natuur en cultuur – van die landen leren zien, wordt de euroscepsis er bij de volgende generaties alleen maar groter op. Ook de informering van de volwassenen kan een stuk beter. De website ‘Europa voor de Burger Vlaanderen’ bijvoorbeeld: een prachtig initiatief, maar te weinig bekend bij het grote publiek. Daar zou een tv-spotje van ‘Algemeen nut’ op de openbare omroep gemakkelijk iets aan kunnen veranderen. Nog zo’n nobele onbekende is de Dag van Europa op 9 mei. Wat de hoogdag van Europa zou moeten zijn, blijft bij de meerderheid van de bevolking in het beste geval beperkt tot een nieuwsfeit op radio of tv. Idealiter wordt 9 mei een internationale feestdag, een dagje Europese vakantie voor alle EU-burgers. Hoe dan ook moeten de burgers Europa beginnen associëren met een initiatiefnemende en ondersteunende organisatie en niet alleen met een log apparaat dat hun centen cadeau doet aan EU-landen in nood.
Europa, een sterk werkwoord Als er één iemand op deze hele aardbol niet bang hoeft te zijn voor werkloosheid is het wel de EU. Ze heeft nog heel veel werk om van haar toekomst een mooie toekomst te maken. Het begint met een interne schoonmaak: gemeenschappelijke standpunten vastleggen rond thema’s als asielbeleid, islam en de toelating van kandidaat-lidstaten en het herzien van het kiessysteem voor leden van de Europese Raad. Met die vastgelegde standpunten een efficiënt multilateraal economisch systeem uitbouwen en zo opnieuw een positieve uitstraling geven naar de wereld en de burger. Op wereldvlak kiest Europa economisch en cultureel best voor kwaliteit boven kwantiteit, terwijl het op politiek vlak de mensenrechten moet bewaken en een eigen koers moet durven varen met de klemtoon op de Europese waarden van solidariteit en welvaart voor iedereen. Om dan ook nog de Europese burger mee te krijgen in dat hele project dient de EU via de media en het onderwijs meer informatie te verstrekken om zo een positief EU-beeld te laten groeien bij zijn bevolking. Op die manier hoeven het continent Europa en de EU niet dezelfde richting uit te gaan als de maan Europa in de ruimte, die gedoemd is om voor eeuwig en altijd rond Jupiter te draaien. Europa hoeft niet willoos rond economisch en politieke grootmachten als de VS, China en Indië, te cirkelen. Het kan zich losscheuren en ervoor kiezen om te worden zoals de planeet Aarde: qua omvang veel kleiner dan de gasreuzen, maar met zo veel meer groen, meer variatie, meer creativiteit, meer schoonheid, meer leven. Zo mooi. Zo uniek. Zo Europa.
met dank aan dhr. Bart Laureys voor de deskundige hulp bij het opzoekingswerk