Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300
BESCHIKKING van GS van Utrecht
3508 TH Utrecht Tel. 030-2589111 Fax 030-2583140 http://www.provincie-utrecht.nl
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
I
21 augustus 2007 2007INT203576 Voorschriften en beroepsmogelijkheid
Team Referentie Doorkiesnummer Faxnummer E-mailadres
Milieubeheer L. Kooistra 030-258 2019 030-258 3139
[email protected]
Onderwerp
Wet milieubeheer; ontheffing art. 10.63, derde lid, beschikking
Beslissing
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (Wm), de Algemene wet bestuursrecht, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004–2008, het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: • de door dhr. E. Oostermeijer namens Vitens Midden-Nederland aangevraagde ontheffing op grond van artikel 10.63, derde lid, van de Wm te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking; • dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; • aan deze ontheffing de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende voorschriften zijn opgenomen. • deze ontwerpbeschikking bekend te maken op 29 augustus 2007.
II
De aanvraag
II.A
Beschrijving van de aanvraag
Op 19 april 2007 hebben wij een aanvraag van E. Oostermeijer (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een ontheffing van het in artikel 10.2, eerste lid, van de Wm gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te storten ten behoeve van de aanleg van een tijdelijk werkpad en het opheffen van onstane grondtekorten bij de aanleg van een drinkwatertransportleiding, met boomschors. Het betreft een verzoek op grond van artikel 10.63, derde lid, van de Wm. Het werk is gelegen tussen Breeveld (Woerden) en Geer (nabij Wilnis) kadastraal bekend gemeente Woerden sectie A, Kockengen sectie D en Kamerik sectie K.
II.B
Aanleiding voor het indienen van de aanvraag
Als reden wordt opgegeven de aanleg van een tracé voor een nieuwe drinkwatertransportleiding.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/ Team Milieubeheer
1
Vitens Midden Nederland Utrecht beschikking d.d. 29 augustus 2007
III
Procedure van de aanvraag om milieuvergunning
III.A De aanvraag III.A.1 Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge de paragraaf 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De aanvraag is door ons op 19 april 2007 ontvangen en is door ons ter informatie op 29 mei 2007 toegezonden aan betrokken bestuursorganen, te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen; b. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden; c. de Milieudienst Noord-West Utrecht; d. VROM-inspectie; c. het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. III.A.2 Aanvullende gegevens De ingediende aanvraag is volledig.
IV
Toetsingskaders
Tegelijk met de beoordeling van uw aanvraag in het kader van de Verordening bescherming Natuur en Landschap Provincie Utrecht (VNL) is beoordeeld of voor de beoogde activiteit ook de Wm van toepassing is. Hiertoe dient te worden beoordeeld of het in de aanvraag aangegeven materiaal al dan niet een afvalstof is als bedoeld in artikel 1.1 van de Wm. Blijkens nationale jurisprudentie zijn wij gehouden ons huidige beleid ten aanzien van de toepassing van houtachtige materialen voor het dempen van sloten en het aanleggen van werkpaden te toetsen aan en aan te sluiten bij de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 juni 2000 in de gevoegde zaken C-418/97 en C-419/97 en de Europese richtlijn betreffende afvalstoffen (75/442/EEG en 91/156/EEG) en de daaruit voortvloeiende nationale jurisprudentie (onder andere ABRS 3 mei 2002, nr. 200201847/1). Als gevolg van deze jurisprudentie zijn criteria geformuleerd die wij gebruiken om te toetsen of een stof afval is of niet. Deze criteria zijn in 2001 in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt. 207). Deze criteria zijn bovendien opgenomen in het Landelijk Afvalbeheerplan. Het niet voldoen aan een of meer criteria kan leiden tot de conclusie dat er sprake is van een afvalstof. Wanneer wij uw aanvraag houden in het licht van deze criteria concluderen wij het volgende. Het door u beoogde materiaal is niet gelijkwaardig aan een primaire grondstof. Bovendien bezit het materiaal niet dezelfde kenmerken als een primaire grondstof. Het materiaal heeft een negatieve waarde en er is geen reguliere markt voor het materiaal. Wij zijn dan ook van mening dat het materiaal een afvalstof betreft.
IV.A Artikel 8.8 tot en met 8.11 Wet milieubeheer IV.A.1 Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wm omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/ Team Milieubeheer
2
Vitens Midden Nederland Utrecht beschikking d.d. 29 augustus 2007
IV.B Afvalstoffen IV.B.1 Doelmatig beheer van afvalstoffen Wet milieubeheer Op grond van artikel 8.10 van de Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip “bescherming van het milieu” is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 van de Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). Het bedoelde afvalbeheerplan is het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012 (hierna aangeduid als het LAP). IV.B.2 Toetsing doelmatig beheer Artikel 10.2 van de Wm verbiedt het zich ontdoen van afvalstoffen door deze, al dan niet in verpakking, buiten een inrichting op of in de bodem te brengen. Artikel 10.63, derde lid, van de Wm geeft ons de mogelijkheid om, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing te verlenen van het in artikel 10.2 van de Wm gestelde verbod. Bij verlening van de ontheffing dient in ieder geval sprake te zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde toepassing van afvalstoffen.
IV.B.3 Activiteit(en) waarvoor in het LAP geen sectorplan is opgenomen Geen van de in het LAP opgenomen sectorplannen ziet toe op de in de aanvraag genoemde afvalstro(o)m(en). Voor deze afvalstromen hebben wij getoetst aan artikel 10.4 en 10.5 van de Wm en aan het algemene beleid uit deel I Beleidskader van het LAP. Het beleid ten aanzien van het beheer van afvalstoffen is vastgelegd in het LAP. Bij de vaststelling van het plan is rekening gehouden met de in artikel 10.4 van de Wm vastgelegde voorkeursvolgorde voor afvalbeheer. De meest laagwaardige wijze van het beheer betreft het storten van afvalstoffen. Hoogwaardiger is het hergebruik of nuttig toepassen van afvalstoffen. Daarnaast hebben wij op 18 september 2001 de Beleidsnotitie groenafval vastgesteld. Hierin worden kaders gegeven voor de demping van sloten en aanleg van werkpaden met groenafval (waaronder boomschors). Zoals hierboven aangegeven, is het beleid ten aanzien van het beheer van afvalstoffen vastgelegd in het LAP en in onze Beleidsnotitie groenafval. Wij hebben de aanvraag dan ook op de volgende aspecten beoordeeld. Is er sprake van een milieuhygiënisch verantwoord hergebruik van afvalstoffen? Is er sprake van een nuttige toepassing? Is er sprake van een milieuhygiënisch verantwoord hergebruik van afvalstoffen? Om te bepalen of het belang van de bescherming van het milieu zich niet verzet tegen de toepassing van de aanleg van het werkpad en het aanvullen van het grondtekort met de voorgenomen materialen, hebben wij onderhavig verzoek getoetst aan ons beleid zoals vastgelegd in onze Beleidsnotitie groenafval. Van milieuhygiënisch verantwoorde toepassing van houtachtige materialen is in dat beleid sprake indien aan de volgende criteria wordt voldaan: a. De toepassing dient in het veenweidegebied plaats te vinden; b. Het houtachtige materiaal moet schoon zijn; c. De herkomst van het materiaal moet bekend zijn. Ad a) Blijkens het streekplan heeft het betreffende gebied de aanduiding “Landelijk gebied 2” met als additionele aanduiding “Veenweidegebied”. Deze gebieden hebben landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden en worden tevens door recreanten gebruikt. In dit kader past de aanleg van een tijdelijk werkpad met boomschors goed in het gebied. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/ Team Milieubeheer
3
Vitens Midden Nederland Utrecht beschikking d.d. 29 augustus 2007
Het materiaal is gebiedseigen te noemen. Daarnaast dient het als vulstof aangezien veenweide in zal klinken indien dit in aanraking komt met de buitenlucht. Er vindt derhalve geen aantasting plaats van bovengenoemde waarden. Ad b) De toegepaste boomschors is schoon en tevens gemakkelijk visueel te controleren. Uit de overlegde gegevens blijkt dat er sprake is van een milieuhygiënisch verantwoorde toepassing. Er wordt boomschors gebruikt dat wordt geleverd met een analysecertificaat ten behoeve van controle van de kwaliteit van het materiaal. Ad c) Het materiaal wordt geleverd door de aannemer en is vergezeld van een analysecertificaat met betrekking tot de kwaliteit. Ten aanzien van de aanleg van het tijdelijk werkpad en het opheffen van de ontstane grondtekorten tijdens de aanleg van het tracé is hier sprake van een milieuhygiënisch verantwoord gebruik van afvalstoffen aangezien hier gebruik wordt gemaakt van gebiedseigen materiaal dat tevens goed als vulstof in een veenweidegebied gebruikt kan worden. Bovendien past de toepassing van dit materiaal is het kader van het streekplan in dit gebied en is het gebruikte materiaal schoon en gemakkelijk visueel te controleren. Is er sprake van een nuttige toepassing? Om te kunnen bepalen of hier sprake is van een nuttige toepassing en niet van het onnodig storten van afval hebben wij in ons beleid vastgelegd, dat degene die houtachtige materialen wil toepassen, voorafgaand aan die activiteiten dient aan te tonen dat het vanuit (agrarische) bedrijfsvoering nuttig en noodzakelijk is om die activiteit uit te voeren op de wijze die is aangevraagd. Bij dergelijke activiteiten is er naar ons oordeel sprake van het nuttig toepassen van houtachtige materialen, indien: er vanuit de (agrarische) bedrijfsvoering of landinrichtingsaspecten een (onafwendbare) noodzaak bestaat voor die activiteit; de activiteit niet het oogmerk heeft van het verwijderen van eigen afval of afvalstoffen afkomstig van derden; het houtachtige materiaal het meest aangewezen is om de activiteit uit te voeren en er geen andere geschikte materialen beschikbaar zijn; er niet meer materiaal gebruikt wordt dan civieltechnisch noodzakelijk is. Ten aanzien van de aanleg van het tijdelijk werkpad en het opheffen van de ontstane grondtekorten tijdens de aanleg van het tracé met het aangevraagde materiaal is hier sprake van een nuttige toepassing aangezien de aanleg deel uitmaakt van een noodzakelijke bedrijfsvoering en het gebruikte materiaal gebiedseigen te noemen is en voor een groot dragend vermogen zorgt.
IV.B.4 Conclusie toetsing doelmatig beheer Gelet op bovenstaande is de wijze van verwerking van boomschors conform de in de aanvraag aangegeven be- of verwerkingsmethode(n) in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 10.4, 10.5 en 10.14 van de Wm. Ons inziens is voldoende aangetoond dat er een noodzaak bestaat om de aanleg in het kader van de noodzakelijke bedrijfsvoering uit te voeren. Wij zijn van mening dat er sprake is van een nuttige en noodzakelijke toepassing van afvalstoffen.
IV.C Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht (VNL) en Wet milieubeheer Het in art. 5, lid 1a, van de VNL gestelde verbod, afvalstoffen op een onroerende zaak te storten te bergen of op te slaan, is hier niet van toepassing aangezien het werk wordt uitgevoerd in het kader van een rationele bedrijfsvoering en plaatsvindt in agrarisch gebied dat als zodanig is aangemerkt. Tevens
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/ Team Milieubeheer
4
Vitens Midden Nederland Utrecht beschikking d.d. 29 augustus 2007
wordt aan het gebied geen bijzondere landschappelijke, natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische of archeologische waarde toegekend.
V
Bekendmaking ontwerpbeschikking
V.A
Zienswijze
Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen zienswijzen ingekomen.
V.B
Gedachtewisseling
Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking is geen verzoek om een gedachtewisseling bij ons ingekomen.
V.C
Adviezen
Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen adviezen ingekomen.
V.D
Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbeschikking
Deze beschikking is ten opzichte van de ontwerpbeschikking voor wat betreft de voorschriften ongewijzigd gebleven.
VI
Bekendmaking ontwerpbeschikking
VI.A Afschriften Het origineel van deze beschikking te zenden aan Vitens Midden-Nederland, t.a.v. dhr. E. Oostermeijer, Postbus 40207, 3504 AA Utrecht; • Burgemeester en Wethouders van de gemeente De Ronde Venen, t.a.v. dhr. P. Spiertz, Postbus 250, 3640 AG Mijdrecht; • Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden, Postbus 45, 3440 AA Woerden; • Ingenieursbureau Oranjewoud B.V., t.a.v. dhr. B.H. van der Veen, Postbus 24, 8440 AA Heereveen; • VROM-Inspectie, Regio Noord-West Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; • Milieudienst Noord-West Utrecht, Postbus 242, 3620 AE Breukelen; • Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Postbus 550, 3990 GJ Houten.
VII
Conclusie
Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die het werk kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde ontheffing in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze ontheffing verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I. Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
mr. D.A.E. van Egmond-Bleumink afdelingsmanager Vergunningverlening Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/ Team Milieubeheer
5
Vitens Midden Nederland Utrecht beschikking d.d. 29 augustus 2007
Bijlage 1 Voorschriften behorende bij de ontheffing ingevolge de Wm, d.d. 21 augustus 2007 met nummer 2007INT203576 Wij verbinden aan ons besluit de volgende voorschriften: -
De aanleg van het werkpad en de opheffing van het grondtekort dient te worden uitgevoerd op de wijze zoals die in de aanvraag is vermeld; In het kader van deze ontheffing mag uitsluitend geaccepteerd worden: - boomschors (euralcode 02 01 03: afval van plantaardige weefsels) de gebruikte boomschors dient vergezeld te zijn van een analysecertificaat ten behoeve van controle van de kwaliteit van het materiaal; De afvalstof dient rechtstreeks, zonder dat daar bewerkingen aan vooraf zijn gegaan, te worden toegepast; Uiterlijk een week voordat aan de aanleg wordt begonnen dient dit telefonisch (030-2583188) of schriftelijk (Postbus 80300, 3508 TH Utrecht) te worden gemeld bij de afdeling Handhaving van de Provincie Utrecht; De gebruikte afvalstof dient te worden geregistreerd naar hoeveelheid, aard en oorsprong. De ontheffinghouder dient deze gegevens ten minste vijf jaren na de toepassing te bewaren; Er mag maximaal 16500 m3 afvalstoffen worden toegepast. Er mogen in ieder geval niet meer afvalstoffen voor de aanleg van het werkpad en opheffing van het grondtekort worden gebruikt dan civieltechnisch strikt noodzakelijk is; De afvalstoffen die worden toegepast moeten vrij zijn van visuele verontreinigingen; Voor de aanleg en opheffing van het grondtekort mogen alleen die afvalstoffen worden toegepast die vooraf op visuele verontreinigingen zijn gecontroleerd; De ontheffinghouder dient ten tijde van de werkzaamheden een afschrift van deze beschikking direct ter inzage beschikbaar te hebben; Personen die voor de aanleg zijn tewerkgesteld, dienen op de hoogte te zijn van de inhoud van deze beschikking en te zijn geïnstrueerd betreffende de voorgeschreven handelswijze.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/ Team Milieubeheer
6
Vitens Midden Nederland Utrecht beschikking d.d. 29 augustus 2007
Beroepsmogelijkheid Tegen deze beschikking kan tot en met zes weken met ingang van de dag na de dag waarop een exemplaar van de beschikking ter inzage is gelegd beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep staat overeenkomstig het bepaalde in Awb art 8:1 jo art 7:1 open voor belanghebbenden. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van de beschikking waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van de beschikking waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is € 143,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en € 285,- voor rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen deze beschikking kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/ Team Milieubeheer
7
Vitens Midden Nederland Utrecht beschikking d.d. 29 augustus 2007